RIS134941_07-MRT-2006
Gemeente Den Haag
BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN van de raadsleden Ingrid Gyömörei en G.H.M. Wijsmuller sv 2006.012 RIS 134941 Regnr. DSO/2006.503
Den Haag, 7 maart 2006
Inzake: woonwagenbeleid De gemeenteraad De raadsleden mevrouw Ingrid Gyömörei en de heer G.H.M. Wijsmuller hebben op 24 januari 2006 een brief met daarin dertien vragen aan de voorzitter van de gemeenteraad gericht. Ingevolge het bepaalde in artikel 35, lid 4, van het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad, antwoorden wij als volgt. 1. In het artikel ‘Grootste kamp van Den Haag moet weg’ in de Telegraaf van 18 januari 2006 wordt wethouder Norder inzake woonwagenbewoners als volgt geciteerd: “Maar het zijn gewone Hagenaars, met dezelfde rechten en plichten als de andere inwoners van onze stad. Er wonen heel veel verschillende culturen. Geen enkele groep wordt met fluwelen handschoenen aangepakt”. Klopt dit citaat, en sprak de wethouder namens het college? Het citaat klopt. De uitspraken van de wethouder geven het beleid van het college op dit gebied weer. 2. Kan het college bevestigen dat er voor woonwagenbewoners, in tegenstelling tot welke andere culturele groepering dan ook, een exclusief handhavingbeleid van kracht is? In het voorjaar van 2004 werd besloten om een integraal handhavingsbeleid ten aanzien van de woonwagencentra te gaan voeren. De gemeenteraad is daarover op de hoogte gesteld. In feite maakt dit beleid onderdeel uit van het “brede” handhavingsbeleid dat de gemeente voert , dat zich ondermeer richt op de bestrijding van illegale bewoning, illegale verhuur en hennepteelt. Uitgangspunt hierbij is dat het integrale handhavingsbeleid, dat relatief arbeidsintensief is, gericht is op locaties waar daar aanleiding voor is. Op de woonwagencentra is die aanleiding gelegen in het relatief grote aantal overtredingen, niet in de culturele achtergrond.
DSO/2006.503
2
3. Kan het college bevestigen dat het huurincassobeleid ten aanzien van woonwagenbewoners, waarbij het college op geen enkel voorstel tot schikking ingaat, er in tegenstelling tot het beleid ter voorkoming van huisuitzettingen geen sprake is van een tweede kans en betrokkenen zonder pardon op straat worden gegooid, neerkomt op zero-tolerance wat voor huurders in Den Haag uniek is? Zo nee, kan het college aangeven wanneer er het afgelopen jaar in overleg met betrokken woonwagenbewoners tot een oplossing is gekomen over de betaling van huurachterstand? Het huurincassobeleid dat de gemeente voert ten aanzien van woonwagenbewoners wijkt in wezen niet af van de aanpak die gebruikelijk is bij huurachterstanden. Die aanpak is afgestemd op de oorzaak en ernst van de achterstanden. De huurders op de Jan Hanlostraat, de Tom Mandersstraat en de Henricuskade hebben, voor zover ze de huur niet betaalden, van meet af aan aanmaningen ontvangen. Desondanks had een grote groep huurders in het voorjaar van 2004 een zeer grote huurachterstand. Er werd ze een termijn gesteld waarbinnen ze de achterstand moesten betalen, en kregen daarbij de boodschap dat bij niet betalen een dagvaarding zou volgen. De huurders die in gebreke bleven zijn voor de kantonrechter gedaagd. 4. Is het college met ons van mening dat het exclusieve en rigide handhavingsbeleid ten aanzien van woonwagenbewoners in feite discriminerend is? Het integrale handhavingsbeleid is weliswaar gericht op de woonwagencentra, maar niet discriminerend, want het gaat om de naleving van wetten en regels die voor iedereen gelden. Het is overigens niet ongebruikelijk om, als de problematiek daar aanleiding toe geeft, in het kader van het handhavingsbeleid maatregelen te treffen die specifiek zijn gericht op locatie - bijvoorbeeld een buurt of een winkelcentrumwaar de problemen zich voordoen. 5. In het genoemde artikel vergelijkt wethouder Norder het aantal standplaatsen in Den Haag met andere steden om te stellen dat Den Haag te veel standplaatsen heeft. Bij de afschaffing van de woonwagenwet op 1 maart 1999 bleek echter dat de gemeente Den Haag volgens de taakstelling van de woonwagenwet een tekort had van 153 standplaatsen. Kan het college aangeven hoeveel standplaatsen er sinds 1999 zijn opgeheven en hoeveel nieuwe standplaatsen er sinds 1999 zijn aangelegd? Op het voormalige centrum Leyweg werden 55 officiële standplaatsen opgeheven. Op de drie nieuwe centra (Jan Hanlostraat, Tom Mandersstraat, Henricuskade) werden 107 standplaatsen aangelegd. 6. Kan het college bevestigen dat het vrijkomen van standplaatsen (inmiddels 22) ten gevolge van het genadeloze incassobeleid past in het beleid van het college zoals wethouder Norder uitdraagt om het totaal aantal standplaatsen te verminderen? Het vrijkomen van standplaatsen is geen doel van het huurincassobeleid, maar een gevolg daarvan. Bij de start van het incassotraject was niet voorzienbaar hoe dat zou gaan verlopen. In circa de helft van het aantal gevallen van huurachterstand kwam het tot dagvaardingen. Er was vanzelfsprekend niet bekend welke vonnissen de rechtbank zou wijzen.
DSO/2006.503
3
7. Is het college met ons van mening dat het verhalen van de kosten voor de gedwongen verhuizing onder bestuursdwang van de laatste woonwagens aan de Leyweg eveneens past in het door wethouder Norder aangegeven uitsterfbeleid? De uitgaven waarvoor de gemeente zich ziet gesteld bij de toepassing van bestuursdwang worden verhaald op degenen waarop de maatregel is gericht. Dit is een algemeen uitgangspunt dat los staat van het woonwagenbeleid. Er is geen sprake van een “uitsterfbeleid”. 8. Kan het college bevestigen dat wethouder Norder aan woonwagenbewoners de volgende keuze heeft voorgelegd: de gemeente gaat door tot het uiterste met het proberen te verhalen van de kosten van bestuursdwang om zo ontbinding van het huurcontract te kunnen afdwingen, tenzij vrijwillig afstand wordt gedaan van de huurovereenkomst; in dat geval worden zij ontslagen van hun schuldplicht. Is het college met ons van mening dat dit chantage is en derhalve onacceptabel? Er heeft in januari jl. over dit onderwerp een gesprek plaatsgevonden tussen de heer Norder en enkele bewoners van de Jan Hanlostraat. Tijdens het gesprek heeft de heer Norder benadrukt dat de gemeente bij haar standpunt blijft dat de kosten moeten worden betaald. Indien betaling uitblijft, zal de gemeente haar inspanningen voortzetten om de kosten te verhalen. Hiermee wordt een consequente lijn gevolgd. Mocht het toch nog tot een schikking komen, dan zal de gemeente daaraan uiteraard voorwaarden verbinden. Voor verdere informatie over dit onderwerp verwijzen wij naar de raadsmededeling “verhaal kosten bestuursdwang Jan Hanlostraat” (DSO/2006.659). 9. Kan het college bevestigen dat voor het verplaatsen van de laatste wagens aan de Leyweg er is uitgegaan van offertes variërend van ongeveer € 33.000 tot € 177.000,- per wagen en de gemeente voor het verhalen van de kosten uitgaat van bedragen variërend van € 60.417- tot € 241.668,- (bedrag afhankelijk van de grootte van de woonwagen en exclusief de kosten voor herstel van de schade als gevolg van de verplaatsing, zie bijlage 1)? Uit de bedragen waaraan in deze vraag wordt gerefereerd bij “offertes” leiden we af dat het gaat om de bedragen die zijn vermeld in de bijlagen 1a en 1b. Deze bedragen hebben volgens het college geen betrekking op het verplaatsen van de woonwagens, maar op herstelkosten. De bedragen die worden genoemd met betrekking tot de te verhalen kosten zijn niet correct. De gemeente hanteert voor het verhaal van de kosten bestuursdwang drie verschillende bedragen, namelijk – afgerond€ 75.000,- , € 150.000,- en € 225.000,-. De hoogte van het bedrag dat moet worden betaald hangt af van het gewicht van de woonwagen. De bedragen houden geen verband met de herstelkosten.
DSO/2006.503
4
10. Kan het college bevestigen dat, uitgaande van een reguliere verplaatsing van een vergelijkbare wagen uitgevoerd door hetzelfde bedrijf (de firma Klomp, zie bijlage 2), de hiervoor genoemde offertes 100 tot 1000 % duurder zijn dan normaal, en de kosten die de gemeente op de bewoners probeert te verhalen maar liefst 400 tot 1400 % duurder blijken te zijn dan bij een normale gang van zaken? Kan het college dit extreme verschil verklaren? De kosten die worden verhaald in verband met de toepassing van bestuursdwang mogen niet worden vergeleken met standaard-offertes voor het verplaatsen van een woonwagen. Met de verplaatsing van de laatste woonwagens van de Leyweg waren veel meer soorten kosten gemoeid dan met een normale verplaatsing van een woonwagen. Er werden bijvoorbeeld ook kosten gemaakt voor het ontkoppelen en aansluiten van verwarmingssystemen, beveiliging en hotelaccommodatie voor de bewoners. Bovendien werd er in december 2002 dag en nacht gewerkt, hetgeen ook aanzienlijke gevolgen had voor de kosten van de operatie. De kosten die de gemeente in rekening heeft gebracht zijn beoordeeld door de rechtbank. De rechter achtte ze, de omstandigheden in aanmerking genomen, niet buitensporig hoog. Verder wijzen we op het feit dat de bewoners, vóór de toepassing van bestuursdwang, ruimschoots de gelegenheid hebben gehad om de kosten in eigen hand te houden door de wagens zelf te verplaatsen. In dat geval was er van kosten bestuursdwang geen sprake geweest. 11. Kan het college aangeven wie bij de gemeente verantwoordelijk was voor de opdracht aan de firma Klomp voor de verhuizing onder bestuursdwang? En kan het college bevestigen dat er voor deze opdracht geen offertes bij andere bedrijven zijn aangevraagd, en er gelet de aard en omvang van de opdracht in strijd is gehandeld met de Europese aanbestedingsregels? De opdracht werd verstrekt door de Dienst Stedelijke Ontwikkeling. Indertijd bleek dat het zeer moeilijk was om bedrijven te vinden die een dergelijke opdracht konden of wilden uitvoeren. De omstandigheden op de Leyweg lieten niet toe dat er een goede inventarisatie van de benodigde werkzaamheden kon plaatsvinden. Bovendien moest in verband met de gevoeligheid van de zaak vertrouwelijkheid worden betracht bij de aanbesteding. De firma Klomp Transport BV trad op als hoofdaannemer en zou de verplaatsing op regiebasis uitvoeren. Na afloop van de werkzaamheden zou facturering aan de gemeente plaatsvinden op basis van verantwoording van de werkelijke kosten van arbeid, inzet van materieel en gebruikte materialen. Hoewel geen goede inventarisatie van de benodigde werkzaamheden kon worden gedaan, werd wel een kostenraming opgesteld. De kosten van de verplaatsingsactiviteiten werden geraamd op € 1,644 miljoen (excl.BTW). Het drempelbedrag dat gold ten aanzien van Europese aanbesteding van werken was ten tijde van de opdrachtverlening in 2002 hoger dan € 5,9 miljoen. Dit bedrag werd in de afgelopen jaren verlaagd. Per 1 januari 2004 was het € 5,9 miljoen (excl.BTW). Met ingang van 1 januari 2006 is het drempelbedrag € 5,3 miljoen (excl.BTW)
DSO/2006.503
5
12. Kan het college bevestigen dat van de door de firma Klomp opgevoerde kosten van de genoemde gedwongen verhuizing ruim 30 % door DSO zijn betwist dan wel onvoldoende onderbouwd zijn bevonden (zie bijlage 3)? De gemeente was het niet eens met alle kosten die de firma Klomp Transport BV in rekening bracht. Deze situatie leidde tot een juridische procedure. De rechter verzocht de partijen om te gaan praten over het treffen van een schikking. De onderhandelingen die volgden, leidden tot de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst, waarin is vastgelegd dat de gemeente een bedrag ad € 3,350 mln (incl.BTW) aan Klomp Transport BV moet betalen. Het bedrag ad € 3,350 mln is, onder aftrek van een vermindering van 15 procent, het bedrag aan kosten bestuursdwang dat de gemeente op de betrokken bewoners van de Jan Hanlostraat wil verhalen. 13. Vindt het college het nu werkelijk te rechtvaardigen dat de gemeente kosten op Haagse burgers probeert te verhalen die op dubieuze wijze tot stand zijn gekomen, die in geen verhouding staan tot de gebruikelijke kosten voor een verhuizing, die nota bene door de gemeente zelf zijn betwist, maar die in ruil voor vrijwillige opzegging van de huurovereenkomst worden kwijtgescholden? Er is geen sprake van dat de gemeente kosten heeft betaald die een dubieus karakter hebben. Alle kosten die aan de gemeente in rekening werden gebracht zijn met een kritische blik beoordeeld. Deze werkwijze resulteerde uiteindelijk in de eerdergenoemde vaststellingsovereenkomst. De verplaatsing van de laatste woonwagens van de Leyweg is qua omvang en complexiteit niet te vergelijken met een normale verhuizing van woonwagens, dus ook wat de kosten betreft niet. In de juridische procedure heeft de rechtbank de argumenten die de wederpartijen hierover naar voren brachten beoordeeld en meegewogen bij de vaststelling van het vonnis. De bewoners hebben aangegeven te willen schikken. De gemeente heeft zich bereid getoond hier onder voorwaarden het gesprek over te willen openen. Het college van burgemeester en wethouders, de secretaris, de burgemeester, D.M.F. Jongen
W.J. Deetman