Sectorvisie Jeugdzorg ING Economisch Bureau
Decentralisatie leidt tot omslag in jeugdzorg Meer samenwerking, specialisatie en maatschappelijk ondernemen De tweedelijnsjeugdzorg, de gespecialiseerde jeugdzorg, zet jaarlijks bijna € 3,1 miljard om 1. Deze zorg wordt bekostigd middels vijf complexe geldstromen onder de verantwoordelijkheid van diverse bestuurslagen. Het beroep op deze vorm van jeugdzorg stijgt harder dan de doelgroep. Om deze redenen wordt de tweedelijnsjeugdzorg per 2015 de verantwoordelijkheid van gemeenten, op bestuurlijk en financieel niveau. De uitdaging ligt vooral in het aanbieden van kwalitatief goede jeugdzorg tegen zo laag mogelijke kosten. Dit doen jeugdzorgaanbieders door zich te specialiseren in hun expertise, samen te werken met andere jeugdzorgaanbieders en de organisatie zo flexibel mogelijk te maken om in te kunnen spelen op deze onzekere en dynamische (markt)omgeving. In het jeugdzorgstelsel gaat totaal € 3,5 miljard om Binnen de jeugdzorg verzamelt zich alle hulp en zorg voor jeugd van 0 tot 23 jaar met problemen rondom opgroeien en opvoeden. De jeugdzorgbranche is te verdelen in: 1. eerstelijnsjeugdzorg (preventieve, lichtpedagogische hulp en zorg); 2. tweedelijnszorg (hulp bij ernstige opvoed- en opgroeiproblemen).
belangrijke preventieve taak. De gemeente is eindverantwoordelijk voor deze vorm van hulp en zorg. Eerstelijnsjeugdzorg voor licht pedagogische hulp De gemeente is ook verantwoordelijk voor de financiering en uitvoering van eerstelijnsjeugdzorg: deze geeft informatie, advies en licht pedagogische hulp aan jeugd en gezin en versterkt op deze manier de gezonde en veilig opgroeiomgeving van kinderen. Hiervoor kunnen jeugd en gezin terecht bij een aantal instellingen die samen werken vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), een laagdrempelige gemeentelijke instelling waar kinderen en jongeren tot 23 jaar terecht kunnen met vragen over opvoeden en opgroeien. Organisaties die samenwerken binnen zo’n CJG zijn kraamzorginstellingen, verloskundigen, thuiszorgorganisaties, GGDinstellingen, pedagogische adviesbureaus, aanbieders van jeugd- en opvoedhulp en jeugd-ggz instellingen.
Figuur 1 Het Jeugdzorgstelsel
In 2009 ging er in de jeugdzorg totaal € 3,5 miljard om1. Dit rapport richt zich met name op de tweedelijnsjeugdzorg en de aanbieders. Dit onderdeel van de jeugdzorg zal de grootste transitie en transformatie door moeten maken tijdens de decentralisatie. Nuldelijnsjeugdzorg focust op preventie De nuldelijnsjeugdzorg voorziet jeugd en gezin in hun pedagogische basisbehoeften en wordt uitgevoerd door scholen, kinderopvangorganisaties en (sport)verenigingen die algemene jeugdvoorzieningen bieden. Deze maakt officieel geen onderdeel uit van de jeugdzorg, maar heeft wel een 1
SCP, 2011, cijfers 2009
Bron: Conceptwetsvoorstel Jeugdwet, Memoire van toelichting 2012
Vanuit deze CJG’s werken ook instellingen samen die zich op het snijvlak tussen de eerste- en tweedelijnsjeugdzorg bevinden. Samen zijn zij verantwoordelijk voor snelle signalering van opvoed- en opgroeiproblemen en het adequaat verwijzen naar de noodzakelijke hulp en zorg, de anderhalflijnsjeugdzorg. Dit zijn instellingen zoals Bureau Jeugdzorg (BJZ), maatschappelijk werk en Zorg en Advies Teams (ZAT). Binnen ZAT’s werken een groot aantal zorgpartners samen met scholen voor hulp en ondersteuning aan jeugd en gezin. Een ZAT bestaat uit een BJZ medewerker, jeugdarts, maatschappelijk werker en een leerplicht ambtenaar. De gezamenlijke omzet van de eerstelijnsjeugdzorg bedraagt € 0,4 miljard 2. Tweedelijnsjeugdzorg voor ernstige opvoed- en gedragsproblemen Tweedelijnsjeugdzorgaanbieders leveren zorg en hulpverlening bij ernstige opvoed- en gedragsproblemen, deze kan thuis, in een pleeggezin of in een instellingen worden aangeboden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen van tweedelijnsjeugdzorg: 1. jeugdzorg die gericht is op het (gedeeltelijk) in stand houden van de sociale context gedurende de hulpverlening en als aanvulling op de activiteiten van de professionals uit de eerstelijnsjeugdzorg; 2. jeugdzorg die voor langere tijd de opvoeding fulltime overneemt.
Figuur 2 Overzicht tweedelijnsjeugdzorg
op deze laatste vorm van jeugdzorg is in de periode van 2000-2009 gestegen met 6% per jaar, terwijl de doelgroep in dezelfde periode is gestegen met 0,5% per jaar 4. De analyse van het SCP (2011) laat een verschuiving zien van dagbehandelingen en residentiële jeugdzorg naar ambulante jeugdzorg. Alleen gebruiksgegevens geven dan ook geen realistisch beeld van de totale toename van kosten. Wanneer er rekening wordt gehouden met de verschillende kostprijzen, wordt het gewogen gebruik zichtbaar, deze is met 3,5% per jaar minder hard gestegen dan het ongewogen gebruik4. Bureau Jeugdzorg toegang tot tweedelijnsjeugdzorg Bureau Jeugdzorg (BJZ) fungeert als toegangspoort tot de tweedelijnsjeugdzorg, voert opgelegde maatregelen van jeugdbescherming en –reclassering uit en geeft onderdak aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en de Kindertelefoon. Totaal zijn er 15 BJZ’s met een omzet van € 518 miljoen in 20093. Zij hebben als taak te beoordelen welke hulp en zorg nodig is. Daarnaast voeren zij hun jeugdbescherming en –reclasserings taken uit die de kinderrechter heeft opgelegd. Deze laatste taken vallen onder het gedwongen kader, de niet vrijwillige jeugdzorg. Deze maatregelen kan de rechter opleggen wanneer vrijwillige hulp niet werkt. Bij jeugdbescherming wordt een kind of jeugdige onder toezicht gesteld. Gezinsvoogden begeleiden een gezin bij de opvoeding tot de ouders dit weer zelfstandig kunnen overnemen. Soms woont een kind daarbij (tijdelijk) niet meer thuis (zie figuur 3 voor schematisch overzicht). Jeugdreclassering wordt door de rechter opgelegd en uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg.
Figuur 3 Schema verwijzing jeugdbescherming
Bron: ING Economisch Bureau
In 2009 was met deze vorm van zorg in totaal bijna €3,1 miljard gemoeid 3, werken er ongeveer 135 organisaties samen en waren er in 2010 16 duizend fulltime banen. Het beroep 2 3
SCP, 2011, cijfers 2009 Yperen, T. van en A. van Woudenberg, 2011
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 2
Bron: ING Economisch Bureau
4
SCP, 2011, cijfers 2009
Jeugd en opvoedhulp In Nederland bieden 56 instellingen, waarvan 15 instellingen ook deels jeudgzorgplus verlenen, en 3 landelijk organisaties hulp en zorg bij ernstige opvoed- en opgroeipproblemen. Gezamenlijk verlenen deze instellingen ambulante zorg, thuishulp, daghulp, 24-uurshulp en pleegzorg aan jeugd en gezin. Totaal zijn deze organisaties verantwoordelijk voor een omzet van € 917 miljoen in 2009 5. Deze zorg kan alleen worden verleend na een doorverwijzing van BJZ. Sinds 2008 is er een nieuw specialistisch zorgaanbod beschikbaar binnen de jeugd en opvoedhulp: jeugdzorgplus. Deze instellingen bieden opvang, begeleiding en behandeling aan een zeer moeilijke groep kinderen en jongeren. Totaal telt Nederland 15 jeugdzorgplusinstellingen, met een omzet van € 160 miljoen in 2009, die soms ook deels jeugd en opvoedhulp verlenen5. Jeugdigen komen alleen in aanmerking voor deze vorm van jeugdzorg door een indicatie van BJZ én een zogenoemde ‘machtiging voor jeugdzorgplus’ door de rechter. Dit is ook een vorm van gedwongen jeugdzorg. Jeugd-geestelijke gezondheidszorg (jeugd-ggz) Jeugd-ggz instellingen verlenen ambulante zorg, daghulp en 24-uurshulp aan jeugdigen met psychiatrische stoornissen en psychische problemen zoals autisme, ADHD, depressiviteit en schizofrenie. Doorverwijzing gebeurt in de meeste gevallen (43%) door de huisarts 6. Totaal zijn er 9 categorale instellingen die jeugdpsychiatrie verlenen, bestaan er 32 jeugdafdelingen binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en werd er € 470 miljoen in 2009 omgezet5. Jeugd-licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb) Jeugd-lvb instellingen verlenen ambulante zorg, dagbehandelingen en intramurale behandelingen aan kinderen en jongeren met een licht verstandelijke beperking en gedragsproblematiek. Toegang tot de jeugd-lvb verloopt grotendeels via het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Die indiceert of toetst de aanspraak op AWBZ-zorg. Totaal werd er voor € 510 miljoen aan zorg geleverd in 2009 door 20 orthopedagogische behandelcentra5. Huidige financieringssystematiek De eerstelijnsjeugdzorg wordt bekostigd door het gemeentefonds. De financiering van de tweedelijnsjeugdzorg is complex. Er bestaan vijf verschillende geldstromen onder de verantwoordelijkheid van diverse bestuurslagen: • Provinciale of stadsregio middelen • Zorgverzekering (Zvw) • Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) • Ministerie van VWS • Ministerie van Justitie 5 6
Yperen, T. van en A. van Woudenberg, 2011 RIVM, 2009
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 3
De bekostiging en financiering van de tweedelijnsjeugdzorg is afhankelijk van het type zorg en hulpverlening. Jeugdzorgaanbieders kunnen afhankelijk zijn van verschillende inkopers met de daaraan verbonden financiering. Zo koopt de provincie of stadsregio de toeleiding van hulp door het BJZ, het AMK en de verschillende vormen van jeugd en opvoedhulp in door middel van een subsidie met uiteenlopende tarieven en bekostigingseenheden die door het rijk aan provincies of stadregio beschikbaar is gesteld via een doeluitkering. De jeugdbescherming- en reclasseringstaak, uitgevoerd door BJZ, wordt ingekocht door Justitie en via de provincie of stadsregio bekostigd. De hoogte van deze subsidie wordt bepaald door de ingangs- en beëindigingsdatum van de behandeling die door de kinderrechter wordt bepaald. Het Ministerie van VWS koopt capaciteitsplaatsen in bij jeugdzorgplusinstellingen. Zorgverzekeraars kopen de jeugd-ggz voor een jaar of korter in door middel van een DBC bekostiging.Verzekeraars maken afspraken over de in te kopen zorg, het aantal behandelingen en de kwaliteit. Het zorgkantoor koopt de jeugdggz, voor een jaar of langer, en de jeugd-lvb in. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt de maximum tarieven vast en de zorgkantoren onderhandelen over de prijs, aantal behandelingen en de kwaliteit met de instellingen. Nieuwe stelsel: gemeenten financieel en bestuurlijk verantwoordelijk Kabinet Rutte 1 heeft besloten om de tweedelijnsjeugdzorg te decentraliseren, de belangrijkste argumenten hiervoor zijn: • de toenemende vraag naar tweedelijnsjeugdzorg; • de verschillende geldstromen en bestuurslagen die de samenwerking bemoeilijken; • het beroep op tweedelijnsjeugdzorg is in een periode van 10 jaar sneller gestegen dan de doelgroep. Gemeenten worden vanaf 2015 verantwoordelijk voor alle ondersteuning en zorg voor jeugd, als beleidsmakers, opdrachtgevers en financiers. Op grond van de nieuwe wet Zorg voor Jeugd, krijgen gemeenten de regie over zowel de eerstelijns- als de tweedelijnsjeugdzorg. Daarbij wordt het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) het belangrijkste uitvoerorgaan: de frontoffice voor alle jeugdzorg in de gemeente en neemt de wettelijke taak met betrekking tot de toegang tot de jeugdzorg over van Bureau Jeugdzorg (BJZ), evenals de verantwoordelijkheid voor het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). In het nieuwe jeugdzorgstesel zal een maatschappelijkwerker de regie vanuit de CJG nemen over alle zorg en hulp aan jeugd en gezin en zal de nodige tweedelijnsjeugdzorg indiceren.
Figuur 4 Huidig stelsel en nieuw stelsel Zorgverzekeraar via Zvw Jeugd-GGZ (15,3% van de kosten)
Zorgkantoor via AWBZ Jeugd-LVB (16,6% van de kosten) Jeugd-GGZ en –LVB PGB (16,2% van kosten)
Provincies via doeluitkering Toeleiding hulp (4,7% van de kosten) AMK (1,3% van de kosten) Jeugd- en opvoedhulp (29,9% van de kosten) JeugdzorgPlus (2013-2015) (5,2% van de kosten) Jeugdbescherming (9,0% van de kosten) Jeugdreclassering (1,9% van de kosten)
Ministerie VWS (tot 2013) JeugdzorgPlus (5,2% van de kosten)
Gemeenten Huidige taken Opvoed- en opgroeiondersteuning Jeugdgezondheidszorg Licht ambulant Nieuwe taken (vanaf 2015) Toeleiding hulp AMK Jeugd- en opvoedhulp Jeugd-GGZ Jeugd-LVB Jeugd-GGZ en –LVB PGB Jeugdzorgplus Jeugdbescherming Jeugdreclassering
Bron: ING Economisch Bureau, gebaseerd op cijfers van T. van Yperen en A. van Woudenberg, 2011
Nieuwe financieringssystematiek: één geldstroom De financiering van de huidige tweedelijns jeugdzorg is complex, er bestaan verschillende deelsectoren met elk een eigen financiering- en verantwoordingssysteem. Dit leidt tot perverse financiële prikkels: de ene deelsector beperkt de instroom, waardoor de andere te maken krijgt met een hogere instroom. De verschillende financieringsstromen worden gebundeld in één geldstroom: een decentralisatie-uitkering binnen het gemeentefonds. Gemeenten kunnen met dit geld zelf prioriteiten stellen. In 2015 zal het bedrag van bijna € 3,1 miljard uit de verschillende begrotingen worden overgeheveld naar de gemeenten. Deze overheveling gaat gepaard met een structurele korting van circa 10% op het resulterende budget (gefaseerd van 2015-2017). Gemeenten kunnen ervoor kiezen om jeugdzorg te subsidiëren of aanbesteden en om deze zelf te organiseren of samen te werken met andere gemeenten. Uitzonderingen op de (nieuwe) regel Hoewel gemeenten bestuurlijk en financieel verantwoordelijk worden voor alle zorg voor jeugd, betekent dit niet dat zij alle jeugdzorg zelfstandig kunnen organiseren. Voor de jeugdbescherming en -reclassering blijven landelijk dekkende afspraken bestaan. Daarnaast dringt de centrale overheid ook aan op bovenlokale afspraken voor de residentiële zorg en specialistische zorg, zoals de jeugd-lvb. Hetzelfde geldt voor de uitvoering van het Advies en meldpunt Kindermishandeling (AMK) dat moet worden aangesloten bij Avies en Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG). Veel onzekerheid en onduidelijkheid rondom de decentralisatie Er is echter nog veel onduidelijk, zoals de invoering van de eigen bijdragen in de jeugdzorg, de exacte omvang van het landelijk budget en hoe dit landelijke budget over de verschillende gemeenten verdeeld gaat worden. De uitwerking
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 4
van dit verdeelmodel wordt uiterlijk één jaar voordat de overheveling plaatsvindt verwacht. Ook bevinden gemeenten en regio’s zich nog midden in de fase van visievorming op het jeugdzorgbeleid. “In het najaar wordt er gestart met verschillende proeftuinen om bepaalde theoretische oplissingen in de praktijk te toetsen”, aldus een gemeente. Duidelijk is wel dat jeugdzorgaanbieders te maken krijgen met een compleet andere financiering, beperkter budget en één organisatie die de regie heeft over alle zorg voor jeugd. Onzekere maar ook uitdagende toekomst voor jeugdzorgaanbieders In het huidige jeugdzorgstelsel zijn jeugdzorgaanbieders nog verzekerd van vaste inkomsten. “Voorheen kregen wij vaste inkomsten voor meerdere jaren en werden de verwachtingen besproken”. Vanaf 2015 zullen deze inkomsten onzeker worden door beperktere gemeentelijke budgetten en het verschillende beleid van gemeenten. Daarnaast zullen deze aanbieders “te maken krijgen met 40 miniprovincies in plaats van 12 provincies en 3 stadsregio’s”. En de focus van deze gemeenten zal liggen op “minder dure én efficiëntere jeugdzorg”. In plaats van BJZ zal vanaf 2015 het CJG de benodigde tweedelijnsjeugdzorg indiceren en zal de uitvoering van jeugdbescherming en –reclassering worden uitgevoerd door gecertificeerde instellingen in plaats van BJZ. Bovendien zullen er dan extra kwaliteitseisen gaan gelden, komt er een uniforme leeftijdsgrens (18 jaar) voor alle jeugdzorgaanbieders (m.u.v. jeugdreclassering) en zal de markt vrijer te betreden zijn voor nieuwe toetreders, omdat de subsidies niet meer gegarandeerd zijn. Dit samen vraagt veel van jeugdzorgaanbieders. Zij worden de komende jaren uitgedaagd om met beperktere middelen de kwaliteit van de jeugdzorg op peil te houden. Met meer oog voor de gemaakte kosten.
Uitdaging: beter én goedkopere jeugdzorg Jeugdzorgaanbieders kijken met enige huivering naar de decentralisatie en “het veld is bang voor een kaalslag van het jeugdzorgstelsel”. Gemeenten geven ook aan dat ze deze vrees begrijpen “er zal ook moeten worden gesneden in de zorg, het is te duur, inefficiënt en te dure krachten worden te vaak ingezet doordat er automatisch wordt doorverwezen naar de tweedelijnsjeugdzorg”. De branche zet vraagtekens bij de huidige tweedelijnsjeugdzorgkennis van gemeenten en is bezorgd over de structurele korting op het jeugdzorgbudget dat is gekoppeld aan deze decentralisatie: “Wij zijn bang dat we 20% minder subsidie krijgen dan wat de cliënten aan jeugdzorg zullen consumeren”. De financiële risico’s nemen sterk toe voor jeugdzorgaanbieders. Nu ontvangen zij nog gegarandeerde budgetten uit verschillende geldstromen, straks kunnen zij geconfronteerd worden met betalingen per cliënt of per behandeling. Toch worden er door jeugdzorgaanbieders ook kansen gezien. Uit gesprekken blijkt dat de decentralisatie ook leidt tot een hernieuwde focus op samenwerking, preventie en de aansluiting tussen de verschillende jeugdzorgvormen. Het verplicht instellingen om met een kritische blik naar de organisatie en het huidige aanbod te kijken: “Deze stelselwijziging houdt in dat zowel de zorginfrastructuur als het zorgaanbod moet worden aangepast”. Maar de decentralisatie is nog één grote zoektocht, voor zowel gemeenten als jeugdzorgaanbieders. Gemeenten hebben nog geen heldere visie en beleid op de jeugdzorg vanaf 2015 en jeugdzorgaanbieders weten niet waar ze aan toe zijn: “We hebben nog te maken met een wetsontwerp, politieke onrust en onzekerheid over de vervolgstappen”. Desondanks gaat de decentralisatie door en is het volgens de branche belangrijk om als organisatie voorbereid te zijn. Uit gesprekken met verschillende tweedelijnsjeugdzorgaanbieders en gemeenten blijkt de grootste uitdaging te zijn: hoe kan de kwaliteit worden gewaarborgd wanneer de jeugdzorg over gaat naar de gemeenten mét een structurele korting op het budget? Kwaliteitsverhoging en productaanpassing Tweedelijnsjeugdzorgaanbieders gaan deze uitdaging aan door het zorgaanbod aan te passen, de kwaliteit en doelmatigheid te vergroten en om als een maatschappelijk ondernemer naar de cliënt, het aanbod en de organisatie te kijken.
Specialisatie
Door met een kritische blik naar het aanbod te kijken geven jeugdzorgaanbieders aan dat ze gaan specialiseren. Zij specialiseren zich in hun expertise waardoor de organisatie zich sterk kan positioneren en de toegevoegde waarde binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel kan worden aangetoond. “We hebben kennis in huis die andere organisaties niet hebben” aldus
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 5
een jeugdzorgaanbieder. Kennis van bijvoorbeeld specifieke jeugdproblematiek of jeugdbescherming. Door dit soort kennis in huis te hebben die andere aanbieders niet hebben, heeft de organisatie concurrentievoordeel. Een aantal aanbieders gaf ook aan de organisatie te gaan veranderen, zich meer te gaan richten op twee of drie specialisaties en zich ook op deze manier in de markt te positioneren. Dit betekent dat aanbieders voor het eerst “deze kennis en ervaring gaan vermarkten”.
Samenwerking
Jeugdzorgaanbieders willen de kwaliteit en doelmatigheid van hun aanbod verhogen door actiever en intensiever samen te werken met andere jeugdzorgaanbieders. Dit komt overeen met de visie van de gemeente: “de tactiek van jeugdzorgaanbieders zou moeten zijn om samen te gaan, te specialiseren, maatwerk te leveren, maar ook om actief contact te zoeken met gemeenten”. Op deze manier kunnen zij het hele jeugdzorgpalet aanbieden. “Jeugdzorgaanbieders moeten de concurrentie voor zijn door gezamenlijk via één loket de jeugdzorg aan te bieden”. Een goed voorbeeld is het samen gaan van 2 tweedelijnsjeugdzorgorganisaties, waarvan één organisatie specialistische jeugdzorg aanbiedt en de andere organisatie de overige tweedelijnsjeugd en opvoedhulp verschaft. “Op deze manier bieden we het gehele pakket, we hebben één voordeur en daarachter organiseren we gezamenlijk de tweedelijnsjeugdzorg”. Hierdoor kan de aansluiting tussen de verschillende vormen van zorg effectiever en efficiënter georganiseerd worden, kunnen tekorten en overschotten onderling worden opgelost en kan er trajectzorg worden aangeboden. Trajectzorg is gezamenlijke jeugdzorg en hulpverlening gekoppeld aan veelvoorkomende problematiek waarin iedere jeugdzorgaanbieder zijn eigen rol heeft met één centrale toegang. Een goed voorbeeld hiervan is trajectzorg voor echtscheidingsproblematiek: “aanbieders hebben dan een duidelijk taakverdeling, wie wanneer optreedt, op welke manier en hoe dit gezamenlijk wordt georganiseerd met welk budget en hoe ze in samenwerking met de eerste lijn deze zorg kunnen aanbieden”. Op deze manier is het aanbod voor de gemeente inzichtelijk en beheersbaar. Het jeugdzorgaanbod moet ook dichtbij jeugd en gezin worden georganiseerd. Gemeenten geven aan zich te richten op wijkgerichte zorg. Het zorgaanbod moet hier ook op zijn aangepast. Een jeugdzorgaanbieder die intensief samenwerkt met een gespecialiseerde jeugdzorgaanbieder gaf aan dat deze de ambulante zorg naar voren toe beweegt naar de gemeenten toe, proactief participeert in pilots en werkgroepen, terwijl het gespecialiseerde jeugdzorgaanbod zich profileert op de kennis en ervaring die zij in huis hebben als specialist.
Flexibilisering
Zowel de gemeenten als de jeugdzorgaanbieders gaven aan dat door de onzekerheid rondom deze decentralisatie en de toenemende dynamiek een flexibele organisatie gewenst is: “Jeugdzorgaanbieders moeten zich instellen op een flexibel systeem, iedere gemeente kan de jeugdzorg anders gaan organiseren”. Dit heeft echter in de praktijk wat haken en ogen. Een aantal aanbieders gaf aan dat het risico op kennisverlies bij tijdelijke contracten groot is en dat zzp’ers een stuk duurder zijn dan eigen personeel. Daarnaast moet het inzicht in de relatie tussen input en outcome nog worden aangewakkerd. “Hiervoor is wel een cultuuromslag in de jeugdzorg en hulpverlening nodig naar oplossingsgericht werken”. Het gaat nu om maatschappelijk ondernemerschap, aldus de jeugdzorgaanbieders: “Weten wat de positie in de markt is, wie de mogelijke concurrenten zijn en welk concurrentievoordeel de organisatie bezit met een focus op het aanbod maar ook op de financiering. En “we hebben de kennis in huis en profileren ons ook daarop”.
Afhankelijk van meerdere geldstromen
Ook werd er door aanbieders aangegeven dat zij overwegen om juist samen te gaan met organisaties die niet afhankelijk zullen zijn van het gemeentefonds. Dit biedt de aanbieder meer zekerheid over het voortbestaan van de organisatie. Een jeugdzorgaanbieder noemde het voorbeeld om een vervolgzorgprogramma op te starten voor jeugd en gezin wanneer het jeugdzorgtraject is afgerond maar er toch nog zorg nodig is. Deze vervolghulp wordt bekostigd door middel van Wmo, ABWZ of Zvw, afhankelijk van het type hulp en zorg. Een andere jeugdzorgaanbieder gaf aan dat de organisatie op zoek is naar meer aansluiting bij aanpalende sectoren: “Strategisch is het verstandig om met een ander organisatie samen te gaan die afhankelijk is van een andere geldstroom dan gemeente gelden dit geeft een organisatie meer bestaanszekerheid”.
Transparante kostprijs
In voorbereiding op de decentralisatie focussen aanbieders zich op het transparant en inzichtelijk maken van de kostprijs. Gemeenten willen weten hoeveel de tweedelijnsjeugdzorg kost en hoe de bijbehorende kostprijs is opgebouwd. Jeugdzorgaanbieders geven aan dat deze berekening zorgvuldig moeten worden uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is “loopt het stelsel gevaar dat aanbieders onder de kostprijs gaan zitten waardoor het zorgstelsel niet kan worden bekostigd”. Zo kijken jeugdzorgaanbieders op een meer commerciële manier naar het vastgoed. De kosten voor vastgoed worden vanaf 2015 doorberekend in de kostprijs. Daarnaast gaven
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 6
jeugdzorgaanbieders aan dat ze ter voorbereiding op de decentralisatie de balansen verkorten. Dit doen zij door versneld af te schrijven op vaste activa. Dit kenmerkt meer ondernemerschap in de jeugdzorg met een duidelijke focus op kosten en baten, zoals een aanbieder aangaf: “de organisatie moet input gaan relateren aan outcome en dit vraagt om een cultuuromslag bij jeugdzorgorganisaties”, om goed voorbereid te zijn op de decentralisatie. Maatschappelijk ondernemerschap in de jeugdzorg De decentralisatie van de tweedelijnsjeugdzorg komt eraan en hoewel de definitieve wettekst nog niet is opgesteld, kan er vanuit worden gegaan dat deze transitie in grote lijnen zal worden voortgezet. Dit betekent dat in deze onduidelijke, turbulente en dynamische tijden jeugdzorgaanbieders zich moeten voorbereiden op deze transitie die gelijktijdig ook een transformatie voor deze aanbieders inhoudt. Zij zullen actief contact moeten zoeken met gemeenten en aan hen duidelijk maken wat ze precies aanbieden, aan wie en wat de toegevoegde waarde van hun organisatie aan het stelsel is. Daarnaast moet actief gezocht worden naar samenwerkingspartners. Ondanks dat het nog tot 2015 duurt voordat de tweedelijnsjeugdzorg wordt gedecentraliseerd is het van belang dat jeugdzorgaanbieders anticiperen op deze decentralisatie, dat ze voorbereid zijn op deze dynamische toekomst. En zoals jeugdzorgaanbieders en gemeenten al aangaven: “kijk kritisch naar de omgeving, welke zorg wordt er geleverd, door wie en op welke manier kan mijn aanbod van toegevoegde waarde zijn”. De decentralisatie vraagt om maatschappelijk ondernemerschap van jeugdzorgaanbieders. Maatschappelijk omdat zij een belangrijke maatschappelijke taak hebben die moet worden behouden en ondernemerschap omdat zij als een rasechte ondernemer moeten gaan denken die rekening houdt met de volgende bedrijfsmatige aspecten: sluit het aanbod nog aan op de vraag, hoe zal deze vraag veranderen, wat doet de concurrent en voor welke prijs, en met welke organisaties kunnen we samenwerken om kwalitatief goede jeugdzorg te bieden tegen zo laag mogelijke kosten.
Deze publicatie is tot stand gekomen door middel van deskresearch en gesprekken met spelers uit de jeugdzorgbranche. We hebben dankbaar gebruik kunnen maken van de inzichten uit gesprekken met: • • • • • • • •
•
BJBrabant: Rob Eggenhuizen Bureau Jeugdzorg Gelderland: Ton Kosters Entréa: Marie Jose Vollebergh en Robert Heine Dimence: Herbert van Petersen DMO Amsterdam : Job Domela Niewenhuis en Marc van Gemert Gemeente ‘s-Hertogenbosch: Ingrid de Vries OG Heldringstichting: Julichska Venmans Pluryn Hoenderloo Groep: Rob de Jong SGJ Christelijke Jeugdzorg: Bart Nitrauw
Sectorvisie Jeugdzorg oktober 2012 7
Meer weten? Kijk op ING.nl/zakelijk Of bel met Mirelle de Valk, Econoom gezondheidszorg 020 56 34 498 Erwin Winkel, Sectormanager gezondheidszorg 06 836 42 427
Wilt u nieuwe publicaties per e-mail ontvangen? Ga naar ING.nl/economischepublicaties
Disclaimer De informatie in dit rapport geeft de persoonlijke mening weer van de analist(en) en geen enkel deel van de beloning van de analist(en) was, is, of zal direct of indirect gerelateerd zijn aan het opnemen van specifieke aanbevelingen of meningen in dit rapport. De analisten die aan deze publicatie hebben bijgedragen voldoen allen aan de vereisten zoals gesteld door hun nationale toezichthouders aan de uitoefening van hun vak. Deze publicatie is opgesteld namens ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam en slechts bedoeld ter informatie van haar cliënten. ING Bank N.V. is onderdeel van ING Groep N.V. Deze publicatie is geen beleggingsaanbeveling noch een aanbieding of uitnodiging tot koop of verkoop van enig financieel instrument. ING Bank N.V. betrekt haar informatie van betrouwbaar geachte bronnen en heeft alle mogelijk zorg betracht om er voor te zorgen dat ten tijde van de publicatie de informatie waarop zij haar visie in dit rapport heeft gebaseerd niet onjuist of misleidend is. ING Bank N.V. geeft geen garantie dat de door haar gebruikte informatie accuraat of compleet is. De informatie in dit rapport kan gewijzigd worden zonder enige vorm van aankondiging. ING Bank N.V. noch één of meer van haar directeuren of werknemers aanvaardt enige aansprakelijkheid voor enig direct of indirect verlies of schade voortkomend uit het gebruik van (de inhoud van) deze publicatie alsmede voor druk- en zetfouten in deze publicatie. Auteursrecht en rechten ter bescherming van gegevensbestanden zijn van toepassing op deze publicatie. Overneming van gegevens uit deze publicatie is toegestaan, mits de bron wordt vermeld. In Nederland is ING Bank N.V. geregistreerd bij en staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten. De tekst is afgesloten op 17 oktober 2012.