december
2009
Is de bouwsector
nog altijd een stuwende kracht voor de Belgische economie ?
Is de bouwsector nog altijd een stuwende kracht voor de Belgische economie?
2
Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangstraat 50 B - 1210 BRUSSEL Ondernemingsnr.: 0314.595.348 http://economie.fgov.be tel. 02 277 51 11 Vanuit het buitenland: tel. + 32 2 277 51 11 Verantwoordelijke uitgever: Internet versie S4-09-0212/0529-09
Regis MASSANT Voorzitter a.i. van het Directiecomité Vooruitgangstraat 50 B-1210 BRUSSEL
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Inhoudstafel 1.
Inleiding............................................................................................................................................................................................................5
2.
Structurele kenmerken van de sector......................................................................................................................7 2.1. Economische belang van de sector......................................................................................................................... 7 2.2. Hoofdactiviteiten.............................................................................................................................................................................14 2.3. Demografie van de ondernemingen....................................................................................................................16 2.4. Tewerkstelling....................................................................................................................................................................................19 2.5. Investeringsgraad.........................................................................................................................................................................24 2.6. Intersectorale relaties.............................................................................................................................................................25 2.7. Nationale vraag gericht aan de sector. ............................................................................................................28 2.8. Deelname aan internationale projecten.........................................................................................................30
3.
De kosten van de bouw.............................................................................................................................................................. 33 3.1. De indicatoren. ...................................................................................................................................................................................33 3.2. Kostenverloop.....................................................................................................................................................................................35 De loonkosten 38
4.
Conjunctuurkenmerken van de sector................................................................................................................. 39 4.1. Dynamiek van de sector.......................................................................................................................................................39 4.2. Conjunctuurverloop....................................................................................................................................................................40 4.3. Vooruitzichten op korte termijn..................................................................................................................................46
5.
Groeifactoren......................................................................................................................................................................................... 52 5.1. Belastingvoordelen......................................................................................................................................................................52 5.2. Herstelplan.............................................................................................................................................................................................54 5.2.1. Definitie van de in overweging genomen maatregelen...........................................54 5.2.2. Schatting van de economische impact. .........................................................................................56
3
5.3. Onderzoek & ontwikkeling................................................................................................................................................60 5.3.1. De uitgaven van ondernemingen...........................................................................................................60 6.
De uitdagingen van de bouw............................................................................................................................................... 66 6.1. Energieprestatie van gebouwen. .............................................................................................................................66 6.2. Vermindering van de broeikasgassen. ............................................................................................................70
7.
Besluit............................................................................................................................................................................................................. 73
8.
Gebruikte afkortingen................................................................................................................................................................ 75
9.
Bronnen........................................................................................................................................................................................................ 78 9.1. Internetsites..........................................................................................................................................................................................78 9.2. Bibliografie. ............................................................................................................................................................................................80 9.3. Contactpersonen en adres................................................................................................................................................82
4
Bijlagen........................................................................................................................................................................................................................ 83
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
1. Inleiding De afgelopen 50 jaar is het totale aantal Belgische gebouwen met bijna twee miljoen nieuwe constructies toegenomen, een groei van meer dan 80 % tussen 1960 en 2008. Tot in de jaren 1990 gaat het voor het merendeel om een sterke groei van viergevelwoningen, terwijl de afgelopen 10 jaar de groei gedomineerd wordt door appartementen1. De activiteiten van de civiele bouwkunde zijn ook sterk ontwikkeld door de groeiende infrastructuurbehoeften. Tabel 1: Kadastrale statistieken van het gebouwenbestand op 1 januari 2008 2 Handels- Alle andere huizen gebouwen (a)
Totaal
Huizen in open bebouwing, hoeven en kastelen
Flatgebouwen en appartementsgebouwen
902.306
1.329.572
145.203
161.290
626.633
4.324.853
284.096
163.512
137.296
9.301
54.608
75.928
724.741
184.485
69.160
42.684
6.783
23.103
26.559
352.774
298.303
142.328
89.791
13.862
33.011
60.130
637.425
171.304
174.439
146.695
23.747
22.772
90.974
629.931
71.648
101.399
162.568
25.379
10.296
88.386
459.676
77.525
116.378
273.309
23.601
6.869
110.477
608.159
72.488
135.090
477.229
42.530
10.631
174.179
912.147
1.330.258
917.840
1.342.725
1.078.452
196.615
130.195
4.996.085
België
Huizen in gesloten bebouwing
Aantal gebouwen Opgericht voor 1900 Opgericht tussen 1900 en 1918 Opgericht tussen 1919 en 1945 Opgericht tussen 1946 en 1961 Opgericht tussen 1962 en 1970 Opgericht tussen 1971 en 1981 Opgericht na 1981 Aantal woningen
1.159.849
Huizen in halfopen bebouwing
(a) Industriële gebouwen, winkelcentra, kantoorgebouwen, zwembaden, enz. Opm.: Op basis van de gegevens die beschikbaar zijn bij de ADSEI kan geen gedetailleerdere indeling op basis van de kadastrale gegevens van de gebouwen opgericht na 1981 worden gemaakt. Bron: ADSEI. 1 Bron: Centrale Raad voor het Bedrijfsleven. 2 De indeling van gebouwen gebeurt op grond van de meest geschikte hoofdbestemming. Een open bebouwing is een vrijstaande eengezinswoning; een halfopen bebouwing is een eengezinswoning waarbij een kant grenst aan een andere woning; een gesloten bebouwing is een rijhuis voor een gezin; een appartement is een wooneenheid in een appartementsgebouw. Een eengezinswoning wordt beschouwd als één wooneenheid, een appartementsgebouw bestaat uit meerdere wooneenheden.
5
Deze uitbreiding kon gebeuren dankzij diverse technische ontwikkelingen (mechanisatie van het werk op de bouwplaats, vooruitgang op het gebied van tillen en graven), maar ook vanwege de opkomst van de montagebouw. Hierdoor kunnen diverse structuren in de fabriek worden voorbereid en kunnen tegelijkertijd de kosten, de kwaliteit en de oncontroleerbare factoren zoals slechte weersomstandigheden beter beheerst worden. Verder zijn bouwplaatsen in de loop der jaren technisch steeds complexer geworden vanwege de aanscherping van de normen en andere bestekken op gebied van veiligheid en energieprestatie: isolatie, airconditioning, domotica, miniaturisatie … Daarnaast zijn de bouwtermijnen sterk korter geworden door de toenemende eisen van klanten om sneller een rendement op hun investering te krijgen.
6
De bouwsector is daarom jarenlang een pijler van de Belgische economie geweest. Maar zal ze deze rol de komende jaren blijven spelen? Deze studie probeert deze vraag te beantwoorden. Daartoe worden de structurele en conjuncturele aspecten van de sector geanalyseerd, zowel vanuit het verleden als op basis van een inschatting van de komende ontwikkelingen. Maar deze analyse is niet uitsluitend economisch. In de huidige context van financiële crisis en milieu-uitdagingen, is de bouwsector volop betrokken bij de politieke maatregelen voor economisch herstel en de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. De evaluatie van de verschillende elementen biedt zo de mogelijkheid om de sterke en de zwakke punten van de sector naar voren te brengen, en tegelijk de huidige rol van de bouwsector als stuwende kracht voor de Belgische economie te bepalen.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
2. Structurele kenmerken van de sector 2.1. Economische belang van de sector In België Al is de bouwactiviteit voornamelijk op het nationale grondgebied gericht, de sector heeft in 2008 een aanzienlijke bron van rijkdom van meer dan 16 miljard euro, of 4,7 % van het bbp, gegenereerd. Grafiek 1: Verdeling van het bruto binnenlands product per bedrijfstak (2008)
Andere diensten 8,7%
Productgebonden belastingen min subsidies 10,7%
Bouwnijverhijd 4,7%
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij 0,7% Nijverheid 15,9%
7
Overheid en onderwijs 12,4%
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven 26,2%
Handel, vervoer en verkeer 20,5%
Bron: INR, brutogegevens, ramingen tegen lopende prijzen.
Hoewel de rijkdom gecreëerd door deze sector in bijna 30 jaar met ongeveer 30 % in reële termen toenam, is zijn gewicht in onze economie in de loop van de afgelopen 30 jaar licht afgenomen, vanwege de aanzienlijke toename van de dienstenactiviteiten en de duidelijke vermindering van de overheidsinvesteringen3. De bouwsector vertegenwoordigde 7 % van het bbp in 1980, 5,13 % in 1990, 4,42 % in 2000 om in 2008 ten slotte weer enigszins toe te nemen tot 4,74 % van het bbp. Ondanks een relatief zwakker gewicht dan 30 jaar geleden blijft de bouwsector een stuwende kracht achter de economische groei van ons land, door, vooral in gunstige economische tijden, de Belgische groei omhoog te trekken. Aangezien de evolutie van 3 Zie hoofdstuk 2.7: Nationale vraag gericht aan de sector.
de sector nauw verbonden is met de conjunctuur, beïnvloedt deze laatste aanzienlijk de bijdrage van de bouw aan de bbp-groei. Grafiek 2: Gewicht van de bouwnijverheid in het bbp, ramingen tegen lopende prijzen (1980-2008) 7,5% 7,0%
7,00%
6,5% 6,0% 5,5% 5,13%
4,98%
5,0%
4,74% 4,62%
4,5%
4,29%
4,0%
2008
2006
2004
2002
2000
1998
1996
1994
1992
1990
1988
1986
1984
1982
3,5% 1980
8
4,42%
Bron: INR, eigen berekeningen (brutogegevens).
Zo heeft de sector in de periode van economische bloei van 2004 en 2005 een groei in reële termen gekend van respectievelijk 3,53 % en 3,73 %, waardoor enigszins werd bijgedragen aan de groei van het bbp (ongeveer 0,15 %). Maar bij de versterking van de conjunctuur in 2006 heeft de sector een groei van bijna 8,5 % van de toegevoegde waarde gekend, het dubbele van de industriële sector en het drievoudige van de dienstensector. Dankzij deze uitbreiding van de sector kon het bbp ongeveer 0,4 % groeien (meer dan 1/10 van de bbp-groei). In 2007 heeft de verslechtering van de macro-economische omstandigheden de groei van de sector verminderd tot 3,64 %, waarmee werd bijgedragen aan een toename van het bbp met 0,17 %.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Tabel 2: Bijdrage van de verschillende bedrijfstakken aan de bbp-groei (in %) Groei per bedrijfstak
2004
2005
2006
2007
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
5,23
-11,59
-4,29
3,4
Nijverheid
2,95
-0,35
3,59
2,57
Bouwnijverheid
3,53
3,73
8,42
3,64
Diensten
2,01
2,33
2,37
2,63
Handel, vervoer en verkeer
1,93
-1,05
0,48
4,68
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven
2,71
5,96
5,02
2,25
Overheid en onderwijs
1,08
1,37
0,99
0,41
Overige diensten
1,66
2,03
1,29
2,06
Productgebonden belastingen min subsidies
8,18
1,51
3,85
3,41
Bbp
2,91
1,71
2,95
2,76
2004
2005
2006
2007
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
0,05
-0,09
-0,03
0,02
Nijverheid
0,51
-0,06
0,61
0,44
Bouwnijverheid
0,15
0,16
0,38
0,17
Diensten
1,34
1,56
1,58
1,75
Handel, vervoer en verkeer
0,41
-0,22
0,10
0,97
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven
0,65
1,49
1,28
0,57
Overheid en onderwijs
0,13
0,17
0,12
0,05
Overige diensten
Bijdrage tot de groei van het bbp
0,14
0,18
0,11
0,18
Productgebonden belastingen min subsidies
0,90
0,17
0,43
0,38
Bbp
2,91
1,71
2,95
2,76
Bron: INR (gegevens in kettingeuro, referentiejaar 2006) en eigen berekeningen.
In Europa De productie van de bouwsector in Europa (EU27), geschat op basis van de bruto toegevoegde waarde, bedroeg 709,7 miljard euro in 2007. Deze markt vertoont verschillende aspecten. De kenmerken van de bouw in Oost-Europa (Polen, Tsjechië, Slovakije, Hongarije) verschillen namelijk sterk van de markt van westerse landen. Zo omvat de woonsector in West-Europa bijna 50 % van de markt, terwijl in Oost-Europa de sectoren van civiele bouwkunde en utiliteitsbouw de markt domineren4. 4 Bron: 66ste conferentie van Euroconstruct, december 2008.
9
Grafiek 3: Bruto toegevoegde waarde van de bouwnijverheid in de EU27 in 2007 (ramingen tegen lopende prijzen, in % van de totale TW van de EU27)
Andere EUlanden 17,4%
België 2,22%
Verenigd Koninkrijk 16,3%
Nieuwe lidstaten 8,1% Spanje 16,3%
Italië 11,9% Duitsland 12,3%
10
Frankrijk 15,5%
Bron: Eurostat.
De grootste Europese markten zijn het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Frankrijk, Duitsland en Italië. Deze vijf landen nemen samen 72,3 % van de totale toegevoegde waarde van de bouwsector in de EU voor hun rekening. De twaalf nieuwe lidstaten5 hebben in 2007 een productie bereikt van 57 miljard euro, 8,1 % van het totaal van de EU6. Met betrekking tot het bbp van het land, verschilt de toegevoegde waarde van de sector aanzienlijk per land: in Ierland, Spanje, Cyprus, Litouwen, Letland en Roemenië is ze erg hoog (hoger dan 8 %). In Duitsland, België, Malta, Hongarije en Zweden is ze lager dan het gemiddelde (lager dan 5 %). De verschillen tussen landen zijn groot. De nationale markten vertonen een cyclische activiteit die eigen is aan elk land.
5 Bulgarije, Roemenië, Malta, Estland, Slovenië, Letland, Litouwen, Slovakije, Tsjechië, Hongarije, Polen, Cyprus 6 Zie bijlage 1.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Grafiek 4: Aandeel van de toegevoegde waarde van de bouwnijverheid in het bbp (EU27) (2000 en 2007, in % van het bbp van elk land) 12%
2007
11%
2000
10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1%
Spanje
Litouwen
Ierland
Roemenië
Cyprus
Letland
Estland
Slovenië
Slovakije
Bulgarije
Polen
Oostenrijk
Frankrijk
Griekenland
EA12
EU27
Verenigd Koninkrijk
Finland
Tsjechië
Italië
Portugal
Denemarken
GH Luxemburg
België
Nederland
Zweden
Hongarije
Malta
Duitsland
0%
Bron: Eurostat.
Het respectievelijke gewicht van de bouwsector in de verschillende nationale economieën kan worden verklaard door de toename van de toegevoegde waarde in reële termen maar ook door de prijsontwikkeling in deze sector. Het niveau van de nationale overheidsinvesteringen speelt eveneens een niet te verwaarlozen rol. Zo bedroeg de gemiddelde groei van de toegevoegde waarde van de bouw in de 27 landen van de EU in reële termen tussen 2000 en 2007 12,7 %7. Portugal en Duitsland zijn de enige landen van de EU die een negatieve ontwikkeling van de activiteit gekend hebben, respectievelijk van -15,1 % en -20,6 % in volume in de loop van deze periode. Onder de grote landen, hebben Frankrijk (14,1 %), Italië (16,6 %), het Verenigd Koninkrijk (21 %) en vooral Spanje (44,7 %) een hoger reëel positief groeipercentage dan het Europese gemiddelde (12,7 %) opgetekend. De meeste andere "oude" lidstaten hebben eveneens goede prestaties neergezet. Nederland en Oostenrijk kenden echter een aanzienlijk zwakkere groei, met name 2,6 % en 7,4 %.
7 De schatting is gebaseerd op gegevens in kettingvolume, met als referentiejaar 2000 (wisselkoers van 2000).
11
Voor de "nieuwe" lidstaten was de groei algemeen en exponentieel. De sterkste vooruitgang werd geboekt door de Baltische landen en Roemenië, waar de groeipercentages van de bouwmarkt in volume hoger dan 100 % waren. Hongarije, Polen en de Tsjechië kenden echter een langzamere groei van hun activiteit dan de andere "nieuwe" lidstaten, hoewel die eerste twee landen nog wel een hoger reëel groeipercentage dan het Europese gemiddelde hadden. Grafiek 5: Reëel groeipercentage van de bruto toegevoegde waarde van de bouwnijverheid tussen 2000 en 20078 (referentiejaar: 2000) 180% 160% 140% 120% 100% 80%
40% 20% 0% -20% Roemenië
Letland
Litouwen
Estland
Slovakije
Slovenië
Griekenland
Spanje
Cyprus
Bulgarije
GH Luxemburg
België
Ierland
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Denemarken
Italië
Polen
Finland
Frankrijk
Hongarije
EA12
EU27
Tsjechië
Oostenrijk
Portugal
Nederland
-40% Duitsland
12
60%
Bron: Eurostat.
De prijsontwikkeling van de bouw in de loop van de onderzochte periode was overigens niet gelijk in de verschillende Europese landen. Op basis van de nationale inflatie, blijkt dat in bepaalde landen de prijstoename in de bouw hoger is dan in de totale economie. Dat is voornamelijk het geval in Estland (48,1 %), Ierland (46,7 %) en Spanje (35,9 %). In België volgde de prijsontwikkeling in de bouw daarentegen dezelfde tendens als de nationale inflatie.
8 Zie bijlage 2.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Grafiek 6: Prijsverloop in de bouwsector tussen 2000 en 2007 9
Omzet
Bbp
GH Luxemburg
120%
België
140%
100% 80% 60% 40% 20%
Malta
Bulgarije
Estland
Roemenië
Tsjechië
Ierland
Slovakije
Spanje
Hongarije
Letland
Litouwen
EA12
Frankrijk
EU27
Italië
Finland
Polen
Cyprus
Portugal
Nederland
Verenigd Koninkrijk
Zweden
Slovenië
Denemarken
Duitsland
Oostenrijk
Griekenland
0%
Bron: Eurostat en eigen berekeningen.
Bijgevolg kan op basis van de bovenstaande elementen worden afgeleid dat de gemiddelde groei van de toegevoegde waarde van de bouw in het bbp in de EU27 meer wordt uitgelegd door een prijsstijging in de bouw (+21,46 % ten opzichte van de algemene inflatie), terwijl de groei in reële termen van de toegevoegde waarde in deze sector tussen 2000 en 2007 slechts 12,7 % bedroeg. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze bevinding nog sterker geldt in de eurozone 12 (prijsontwikkeling in de bouw van 37,17 % en reële groei van de toegevoegde waarde van 10,1 %). Bovendien worden de landen die de sterkste stijgingen vertonen wat betreft het aandeel van de toegevoegde waarde van de bouw in het bbp in deze periode, gekenmerkt door procentueel gezien de hoogste investeringsniveaus van de overheid in het bbp in Europa, zijnde 3,8 % en 5,7 % (met uitzondering van Cyprus waar het percentage 3 % is)10. Niettemin is het relatieve gewicht van deze sector in de economieën van Litouwen, Roemenië, Cyprus, Letland en Estland voornamelijk gebaseerd op een toenemende ontwikkeling van de activiteiten, waarbij de prijsontwikkeling slechts een bijrol speelde. De bouw in Spanje en in Ierland is daarentegen net zo sterk beïnvloedt door een ontwikkeling van de activiteiten als door de plotselinge prijsstijging.
9 Zie bijlage 3. 10 Zie bijlage 4.
13
Voor België is de toegevoegde waarde van de sector met betrekking tot het bbp, zoals we hebben gezien, een van de zwakste van Europa. Het lage aandeel van de overheidsinvesteringen en het prijsniveau in de bouwsector, dat onder druk wordt gehouden, zijn hier de belangrijkste redenen van, gezien het reële groeipercentage van de bruto toegevoegde waarde van de bouw in België tussen 2000 en 2007 veel hoger ligt dan het Europees (21,2 % tegenover 12,7 %).
2.2. Hoofdactiviteiten De bouwsector vertoont een relatief complexe en ruime structuur. De sector bestaat uit drie subsectoren: ruwbouw, afwerking en burgerlijke bouwkunde. Verder wordt de sector onderverdeeld in 5 activiteitencategorieën: a) het bouwrijp maken van terreinen, te weten: slopen van gebouwen en grondverzet, ruimen van bouwterreinen, proefboringen en het nemen van bodemmonsters ten behoeve van de bouw of voor geofysische, geologische of andere doeleinden, uitvoeren van horizontale boringen voor het leggen van kabels en kanalisaties;
14
b) de burgerlijke en utiliteitsbouw, weg- en waterbouw. Dit gedeelte bestaat uit 5 soorten werken: • de constructiewerken: individuele huizen, residentiële gebouwen, kantoorgebouwen, gebouwen voor industrieel of commercieel gebruik, voor landbouwdoeleinden, tunnels, bruggen, viaducten, pijpleidingen, telecommunicatieleidingen, hoogspanningsleidingen; • dakbedekking en bouw van dakconstructies; • de bouw van autowegen en andere wegen, vliegvelden en sportfaciliteiten; • waterbouw (baggerwerk, bouw van havens, reservoirs, dijken, kanalen en andere waterwegen, sluizen en andere regularisatiewerken, bezinkbakken en andere werken voor de zuivering van afvalwater, alle onderwaterwerken); • de overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw. c) installatiewerken aan gebouwen, te weten: elektrische installatie, isolatiewerkzaamheden, loodgieterswerk; liften; plaatwerk; de installatie van verlichtings- en signaleringssystemen voor wegen, enz.; d) de afwerking van gebouwen: stukadoorswerken, schrijnwerken, glaszetten, plafonnering, schilderen en decoratie, plaatsen van vloer– en wandtegels of andere houten vloerbedekking, andere soorten afwerking; e) de verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Het belang van deze verschillende activiteiten kan worden geëvalueerd op basis van de omzet van de sector. Zo heeft de Belgische bouwsector een omzet van meer dan 47 miljard euro opgetekend in 2008. Meer dan 57 % kan worden toegekend aan de subsector burgerlijke en utiliteitsbouw, weg- en waterbouw; daarna komen de subsectoren bouwinstallatie (20,8 %) en de afwerking van gebouwen (16,8 %). Tabel 3: Omzet van de bouwsector (in miljoen euro) Nace -bel
Omschrijving
2000
2008
Gewicht van de activiteiten 2002
45
Bouwnijverheid
45.1
Het bouwrijp maken van terreinen
29.514
47.496
1.088
1.904
100 % 3,7 %
2008 100 % 4 %
45.11
Slopen van gebouwen; grondverzet
965
1.766
3,3 %
3,7 %
45.12
Proefboren en boren
123
138
0,4 %
0,3 %
17.136
27.345
58,1 %
57,6 % 33 %
45.2
Burgerlijke en utiliteitsbouw; weg- en waterbouw
45.21
Algemene bouwkundige en civieltechnische werken
9.991
15.690
33,9 %
45.22
Dakbedekking en bouw van dakconstructies
1.104
1.739
3,7 %
3,7 %
45.23
Bouw van autowegen en andere wegen, vliegvelden en sportfaciliteiten;
3.119
3.870
10,6 %
8,1 %
45.24
Waterbouw
839
1.947
2,8 %
4,1 %
45.25
Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw
2.083
4.099
7,1 %
8,6 %
6.039
9.872
20,5 %
20,8 %
2.685
4.567
9,1 %
9,6 %
407
556
1,4 %
1,2 %
2.327
3.504
7,9 %
7,4 %
45.3 45.31
Bouwinstallatie Elektrische installatie
45.32
Isolatiewerkzaamheden
45.33
Loodgieterswerk
45.34 45.4
Overige bouwinstallatie Afwerking van gebouwen
45.41
Stukadoorswerk
45.42
Schrijnwerk
45.43
Vloerafwerking en wandbekleding
45.44
Schilderen en glaszetten
45.45 45.5
621
1.245
2,1 %
2,6 %
5.099
7.988
17,3 %
16,8 %
410
699
1,4 %
1,5 %
2.576
4.217
8,7 %
8,9 %
750
1.040
2,5 %
2,2 %
1.024
1.412
3,5 %
3 %
Overige werkzaamheden in verband met de afwerking van gebouwen
340
621
1,2 %
1,3 %
Verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel
152
388
0,5 %
0,8 %
Bron: ADSEI, volgens de btw-aangiften.
15
Wanneer tabel 3 nader wordt bekeken, kan opgemerkt worden dat 6 subactiviteiten 75,7 % van de omzet van de bouwsector uitmaken. De belangrijkste werken (33 % van de omzet) zijn de bouw van woningen, kantoren, gebouwen voor industrieel of commercieel gebruik, voor landbouwdoeleinden, maar ook de bouw van tunnels, bruggen, viaducten, pijpleidingen, telecommunicatieleidingen en hoogspanningsleidingen. Het respectievelijke aandeel van de andere dominante werken van de bouwsector varieert tussen 7 % en 10 %. Het gaat om elektrische installatie (9,6 %); metaalschrijnwerk, schrijnwerk van hout of van kunststof (8,9 %); overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw (8,6 %); de bouw van autowegen en andere wegen, vliegvelden en sportfaciliteiten (8,1 %); de installatie van verwarming, klimaatregeling en ventilatie en overig loodgieterswerk (7,4 %).
16
Verder moet worden opgemerkt dat de toename van de bouwactiviteiten tussen 2000 en 2008 slechts weinig invloed heeft gehad op het relatieve gewicht van de verschillende soorten activiteiten. Alleen de bouwwerken van autowegen, wegen, luchthavens en sportinstallaties zijn in de loop van deze periode sterk afgenomen. Deze werken vertegenwoordigen in 2000 10,6 % van de totale sectoromzet, terwijl dit aandeel nog maar 8,1 % was in 2008, een inkrimping met 24 %. Dit resultaat kan voornamelijk worden verklaard door het zwakke investeringsniveau van de overheid in het Belgische wegennet. Uit een Europees onderzoek geleid door Touring in samenwerking met FIA (Fédération Internationale de l'Automobile)11, blijkt namelijk dat het Belgische wegennet het minst goed gefinancierd is, terwijl dit wegennet het meest dichte is van heel Europa, met 151.832 km wegen, 1.763 km autowegen12, wat neerkomt op ongeveer 5 km weg per km213. Volgens de resultaten van het onderzoek investeert de Belgische overheid ongeveer 1.500 euro per km weg, terwijl deze investering 2.300 euro/km is in Nederland, 2.680 euro/km in Frankrijk en 6.300 euro/km in Noorwegen (hoogst gerangschikte).
2.3. Demografie van de ondernemingen Op basis van het aantal btw-plichtigen kan de algemene structuur van de ondernemingen uit de sector worden bepaald. Zo waren in 2007 meer dan 93.000 ondernemingen in ons land actief, waaronder ook zelfstandigen. Zo kende de sector tussen 2000 en 2007 een groei van meer dan 14 % van het aantal ondernemingen14, met een gemiddeld jaarlijkse omloopsnelheid in de orde van 7 % (som van het gemiddelde jaarlijkse aantal toetredingen en uittredingen van ondernemingen, respectievelijk 7,8 %
11 12 13 14
De resultaten van het onderzoek zijn in maart 2009 in de nationale pers gepubliceerd. Bron: Federaal Planbureau, FOD Mobiliteit - cijfers van 2008. Ter vergelijking: het Nederlandse wegennet is het op één na dichtste van Europa, met 3 km weg per km2. Dit groeipercentage van het aantal ondernemingen is ongeveer 11% over de periode van 2004 tot 2007 alleen.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
en 6,5 %15). Met andere woorden, ontstaan of verdwijnen 7 op de 100 ondernemingen binnen een jaar. Tabel 4: Aantal ondernemingen per klasse werknemers in de bouwsector (2000-2007) Klasse werknemers
2000 Eenheden
2007
Gewicht
Eenheden
Gewicht
Groeipercentage 2000-2007
Bijdrage aan de groei
Zelfstandigen
54.971
67,4 %
63.789
68,5 %
16 %
1 tot 4 werknemers
19.006
23,3 %
21.581
23,2 %
13,5 %
3,1 %
7.538
9,2 %
7.738
8,3 %
2,7 %
0,2 %
14,2 %
14,2 %
Meer dan 5 werknemers
81.515
100 %
93.108
100 %
11 %
Bron: ADSEI, op basis van de btw-aangiften.
Deze toename van het aantal actieve ondernemingen kan worden verklaard door de sterke groei van het aantal zelfstandigen die de bouwsector de afgelopen jaren heeft gekend (+16 %), evenals van de kleine ondernemingen met 1 tot 4 werknemers (+13,5 %). De ondernemingen met meer dan 5 werknemers hebben slechts een zeer gematigde groei gekend in de loop van deze periode, te weten van 2,7 %. Alhoewel de meerderheid van de zelfstandigen de bouwactiviteit uitoefent als hoofdberoep, hangt de sterke toename van hun aantal onder andere samen met de toename van de zelfstandige activiteit als bijberoep. Volgens de gegevens van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), had in 2007 één op de vier zelfstandigen het statuut van zelfstandige in bijberoep terwijl die verhouding in 2000 slechts 1 op 5 was. Dankzij de vrijstelling van btw, ingesteld in 1993, konden kleine bouwondernemingen met een omzet van maximaal 5.580 euro (zelfstandigen in bijberoep) namelijk bouw-, verbouwings-, afwerkings- en herstellingswerken factureren zonder onderworpen te zijn aan de btw. Deze maatregel is op 1 oktober 2007 echter afgeschaft, waardoor alle btw-plichtigen zonder uitzondering btw moeten aanrekenen bij de facturatie van bouwwerken. Bovendien telde 73,6 % van de ondernemingen met personeel tussen 1 en 4 werknemers, waaruit een werkelijke overheersing van kleine ondernemingen blijkt (vaak eenmansbedrijven). Toch tellen deze slechts 15,8 % van het totale aantal werknemers in de sector. Omgekeerd geldt dat, hoewel het aantal ondernemingen met meer dan 100 werknemers beperkt is (0,61 % van de ondernemingen met werknemers), deze een belangrijk aandeel van de werkgelegenheid vormen, namelijk 21,3 % van de werknemers in 2007. Deze grote ondernemingen maken in sommige gevallen deel uit van 15 Zie bijlage 5.
17
gemengde ondernemingen die diensten leveren zoals de financiering van bouwactiviteiten en/of optreden in een bepaald aantal gebieden die vaak indirect verbonden zijn met de bouw (energie, transport, telecommunicatie,...). Tabel 5: Aantal werknemers in dienst bij lokale eenheden in de bouwsector (op 31.12.2007)
Werknemersklasse Aantal ondernemingen Verdeling
1-4
5-9
10-19 20-49 50-99
21.581
4.152
1.892
1.224
290
100199
200499
500999
≥1000 Totaal
118
48
11
3
29.319
73,61 %
14,16 %
6,45 %
4,17 %
0,99 %
0,4 %
0,16 %
0,04 %
0,01 %
100 %
Aantal werknemers
33.080
30.384
31.469
46.540
23.401
18.207
19.192
3.502
3.621
209.396
Verdeling
15,8 %
14,5 %
15 %
22,2 %
11,2 %
8,7 %
9,2 %
1,7 %
1,7 %
100 %
Bron: ADSEI, op basis van de btw-aangiften en de gegevens van de RSZ.
18
De ondernemingen van de bouwsector worden overigens gekenmerkt door belangrijke intersectorale relaties, met een ontwikkeling van zeer complexe samenwerkingsnetwerken. Dit komt voort uit het verschijnsel van onderaanbesteding. Zo hebben waarnemers de aanwezigheid van samenwerkingsnetwerken van meer dan 50 onderaannemers op de Belgische bouwterreinen bevestigd. Deze groeitendens van de onderaanbesteding in deze sector kan deels worden uitgelegd door16: • De behoefte aan een toenemende flexibiliteit van de ondernemers vanwege het lokale karakter van de taken, de hoge sociale lasten en de veranderlijkheid van de productieperiodes. De onderaanbesteding biedt de ondernemers zo de mogelijkheid om de arbeidskosten te verminderen door de tewerkstelling van veel vaste arbeiders te beperken. • Het gebrek aan geschoolde arbeiders binnen bepaalde beroepen van de bouw17. • De toename van de regelgeving: het gaat voornamelijk om bijkomende regelgeving in verband met het verkrijgen van kwaliteitscertificaten (ISO, VCA, bijv.) en die de instelling en het bewijs van vele procedures vereist.
16 Onderzoek uitgevoerd in 2005 door de universitaire onderzoeksgroepen TESA (VUB) en LENTIC (ULg) naar de sociale dialoog en de ontwikkeling van de ondernemingen van de Belgische bouwsector: ‘Flexibiliteit en Aantrekkelijkheid: Sociaal overleg in een context van projectmanagement’ (Deflandre D., De Schampheleire J., Pichault F., Vilrokx J. & Xhauflair V., oktober 2005). 17 Zie hoofdstuk 2.4 'Tewerkstelling'.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Verder heeft de uitbreiding van de Europese Unie nieuwe mogelijkheden gecreëerd voor internationale onderaanbesteding, gestimuleerd door de toename van het risico van sociale dumping voor ondernemers. Maar deze toenemende toevlucht tot onderaanbesteding blijft niet zonder gevolgen. Naast de oneerlijke concurrentie in termen van tewerkstelling, de fiscale gevolgen en de verslechtering van het imago van de sector, versterkt het bestaan van netwerken op meerdere niveaus van onderaanbesteding de concurrentie tussen deze onderaannemers en wordt tegelijkertijd een instabiliteit van de werkgelegenheid gecreëerd.
2.4. Tewerkstelling De bouwsector wordt gekenmerkt door een sterke aanwezigheid van arbeidskrachten, wat, met andere woorden, betekent dat het productieproces een relatief grotere hoeveelheid arbeidskrachten vereist ten opzichte van het kapitaal. Deze sterke aanwezigheid in termen van werk kan gemeten worden door middel van de gemiddelde toegevoegde waarde die wordt gegenereerd door een werkuur in een bepaalde sector. Zo geldt dat hoe lager die verhouding is, hoe sterker een sector arbeidsintensief is, omdat er meer personeel tewerk moet worden gesteld om eenzelfde hoeveelheid toegevoegde waarde te produceren. Tabel 6: Toegevoegde waarde per arbeidsuur in de privésector (2007) Werkvolume (miljoen uren)*
Toegevoegde waarde in lopende prijzen (miljoen euro)
Toegevoegdewaarde/ werkuur (euro)
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
117
2.353
20,1
Industrie en energie
971
55.590
57,2
Bouwnijverheid
383,4
15.773
41,1
Handel, hotels en restaurants, vervoer en communicatie
1.529,9
68.273
44,6
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven
1.271,4
86.444
68
Totaal van de privésector
4.272,7
228.433
53,5
* : Het totale werkvolume (bedienden en zelfstandigen) is geschat op basis van het gemiddelde aantal werkuren per werknemer. Bron: INR en eigen berekeningen.
De bovenstaande resultaten tonen dat een werkuur in de bouwsector een gemiddelde productie van 41 euro toegevoegde waarde vertegenwoordigd, wat lager is dan het gemiddelde van de totale privésector (53,5 euro per werkuur). Hieruit blijkt dat de bouw een arbeidsintensiteit kent die ongeveer 30 % boven het gemiddelde.
19
Deze sector stelde in 2007 ongeveer 257.800 werknemers en zelfstandigen in hoofdberoep tewerk, wat 5,9 % is van de totale binnenlandse tewerkstelling. Toch is het gewicht van de bouw in termen van tewerkstelling redelijk stabiel gebleven sinds 2000. Tabel 7: Verdeling van de tewerkstelling per bedrijfstak (in duizend personen)
2000
2007
Gewicht van de sector 2000
2007
Verdeling van de werknemers Landbouw, jacht, bosbouw, visserij en aquacultuur
20
23,7
27
0,7 %
0,7 %
Industrie en energie
660,9
593,4
19,5 %
16,2 %
Bouwnijverheid
190,5
204,9
5,6 %
5,6 %
Handel, hotels en restaurants, vervoer en communicatie
808,6
889,8
23,8 %
24,3 %
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven
503,8
587,8
14,8 %
16 %
Overheid en onderwijs
705
767,6
20,8 %
21 %
Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening
333,5
414,8
9,8 %
Overige dienstverlening
170,6
177
5 %
3396,5
3662,4
Landbouw, jacht, bosbouw visserij en aquacultuur
71,2
55,9
10,2 %
Industrie en energie
26,1
26,5
3,8 %
Totale binnenlandse tewerkstelling
100 %
11,3 % 4,8 % 100 %
Verdeling van de zelfstandigen
Bouwnijverheid
8 % 3,8 %
49,3
52,9
7,1 %
Handel; hotels en restaurants, vervoer en communicatie
192,5
168,5
27,7 %
24 %
Financiële diensten, immobiliën, huur en diensten aan bedrijven
235,4
279
33,9 %
39,7 %
Overheid en onderwijs Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Overige dienstverlening Totale binnenlandse tewerkstelling
1,1 77
7,5 %
1,9
0,2 %
0,3 %
71,3
11,1 %
10,1 %
42,2
46,9
694,9
702,6
6,1 % 100 %
6,7 % 100 %
Bron: INR.
Om preciezer te zijn, kan gesteld worden dat de bouw 5,6 % van de werknemers van het koninkrijk tewerkstelt, of ongeveer 204.900 werknemers, met een verdeling van ongeveer 16 % bedienden en 84 % arbeiders18. Verder werken de werknemers in 94 % van de gevallen voltijds. Deeltijds werk komt daarom relatief weinig voor in deze sector19. De 18 Schattingen gemaakt op basis van de gegevens van de RSZ. 19 Bron: NBB, Balanscentrale, Globalisatie van de jaarrekeningen van 2006.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
verhouding van zelfstandigen die actief zijn in de sector is 7,5 %, of bijna 52.900 werkers. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze verdeling van de tewerkstelling steunt op de hoofdactiviteit van de werker, of die nu als werknemer of zelfstandige wordt uitgevoerd. De activiteiten in bijberoep worden dus niet opgenomen. Toch hebben we eerder vastgesteld dat deze activiteiten een niet te verwaarlozen deel uitmaken van de tewerkstelling in de sector. De Belgen die nog als zelfstandigen actief zijn na hun pensioen worden ook niet in aanmerking genomen, omdat ze geen deel meer uitmaken van de beroepsbevolking zoals die economisch wordt bepaald. Hun gewicht is echter zeer beperkt. Op basis van de gegevens van de RSVZ, was de verdeling van zelfstandigen, op grond van de aard van hun activiteit, in 2006 voor 74,2 % zelfstandige activiteiten in hoofdberoep, 20 % activiteiten in bijberoep en 5,8 % actieve personen na de pensioengerechtigde leeftijd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de bouwsector een niet te verwaarlozen deel van niet aangegeven werk vertegenwoordigt, dat al dan niet legaal kan zijn. Het kan gaan om buitenlandse bedrijven die hun personeel in België tewerkstellen20. Daar komen nog diverse soorten zwartwerk bij. De bouw is een van de economische sectoren die sterk getroffen wordt door de problematiek van zwartwerk21, met schadelijke gevolgen voor de werking van de sector: een vermindering van het niveau van de sociale en de belastingopbrengst, een verzwakking van de solidariteitsmechanismen in de sector (Fonds voor bestaanszekerheid gefinancierd door de werkgeversbijdragen), een belemmering van de concurrentie tussen ondernemingen en, in zekere mate, mensenuitbuiting. De ontwikkeling van zwartwerk, of het nu gaat om een los klusje of om de organisatie van een werkelijke frauduleuze activiteit, kan worden uitgelegd door de aanwezigheid van een aantal factoren, zoals het belang van de arbeidskosten in de sector, het gewicht van de belastingen, de moeilijkheid om controles uit te voeren en het gebrek aan geschoolde arbeidskrachten. Hoewel de weerslag van dit illegale werk moeilijk meetbaar is, zowel economisch, sociaal als fiscaal, is het wenselijk om het te bestrijden22. Daarom heeft de overheid de wetgeving versterkt en federale procedures voor de strijd tegen illegaal werk en sociale fraude ingesteld, te weten: het schrappen van de vrijstelling van btw, de btw-verlaging tot 6 % voor bepaalde bouw- en renovatiewerkzaamheden, het instellen van de 20 Deze ondernemingen handelen legaal maar betalen geen sociale premies in België. 21 Het begrip 'zwartwerk' omvat vier situaties: werknemers die helemaal niet of gedeeltelijk zijn aangegeven bij de sociale zekerheid; werknemers die ongerechtigd tegelijkertijd de inkomsten van hun werk en een sociale uitkering krijgen; werknemers die het slachtoffer zijn van economische uitbuiting; buitenlandse werknemers die worden tewerkgesteld in België zonder verblijfsvergunning en/of werkvergunning en zonder te zijn aangegeven bij de sociale zekerheid (van België of het land van herkomst). 22 Volgens de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg zou zwartwerk momenteel tussen 10 tot 20 % van het bbp uitmaken.
21
Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)23 en de oprichting van het registratie- en informatiesysteem "LIMOSA"24.Verder heeft de overheid in 2008 een actieplan gepresenteerd voor de strijd tegen fiscale en sociale fraude. Dit plan stelt vijftig maatregelen voor, waarvan sommige specifiek betrekking hebben op de bouwsector25: • gestructureerde gegevensuitwisseling tussen de sociale inspectiediensten en de RSZ wat betreft constateringen van controles op het werkterrein buiten de context van de SIOD; • koppeling van de gegevens van de databank LIMOSA en die waarover het Fonds voor bestaanszekerheid van werklieden uit het bouwbedrijf (PDOK) beschikt; • strijd tegen niet aangegeven werk via controles uitgevoerd door arrondissementscellen.
22
Bovendien heeft de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg een samenwerkingsovereenkomst gesloten met vertegenwoordigers van de sector voor de strijd tegen illegaal werk. Deze samenwerking vertaalt zich in frequentere en meer gerichte controles, informatie-uitwisseling, voorstellen voor de regelgeving en bewustmakingscampagnes. Er bestaat ook een speciaal samenwerkingsprotocol tussen de sociale inspectie van de FOD Sociale Zekerheid en de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten26. Naast de problematiek van het zwartwerk, lijdt de bouwsector ook al jaren aan een groot tekort aan geschoolde arbeidskrachten, dat kan worden uitgelegd door een combinatie van verschillende factoren. Ten eerste is het personeelsverloop erg hoog, ofwel vanwege het definitieve vertrek van een aantal arbeiders (natuurlijk vertrek of professionele heroriëntering in een andere sector), ofwel door het veranderen van be-
23 Het Federaal Coördinatiecomité voor de strijd tegen de illegale arbeid en sociale fraude, dat in 2003 door de Staat is opgericht, wordt met de programmawet van 27 december 2006 omgevormd tot de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD). Haar taak bestaat erin om een gestructureerde en algemene benadering te ontwikkelen voor de strijd tegen sociale fraude en illegaal werk, in nauwe samenwerking met de justitiële autoriteiten en vier inspectiediensten van de federale overheid, te weten de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, de FOD Sociale Zekerheid, de RVA en de RSZ. 24 Het LIMOSA-systeem dat in 2007 is opgericht, verplicht alle buitenlandse ondernemingen, organisaties, en zelfstandigen die tijdelijk of gedeeltelijk werk in ons land uitvoeren, om de Belgische staat op de hoogte te brengen van hun activiteiten, nog voordat ze hiermee starten. Zo wordt een databank opgericht, waarmee de overheid eventuele onregelmatigheden kan opsporen en kan strijden tegen alle vormen van fraude, sociale dumping en oneerlijke concurrentie. Deze verplichting is van toepassing op alle ondernemingen, niet alleen die in de bouw. 25 Zie: http://www.socialsecurity.fgov.be/docs/nl/news/actieplan_fraudebestrijding_2008_2009_nl.pdf 26 Dit is erop gericht om iedere maand in een aantal sectoren, waaronder de bouwsector, controleacties te organiseren.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
drijf binnen de sector27. Ten slotte moet de sector het hoofd bieden aan een gebrek aan kandidaten in de verschillende opleidingsrichtingen van de bouw, vanwege het weinig aantrekkelijke imago (lichamelijk zware beroepen die voornamelijk buiten worden uitgeoefend, risico's op ongevallen, …). Ten slotte wordt de sector geconfronteerd met bepaalde werkgelegenheidsvallen, namelijk dat de financiële stimulans die de werkzoekende ertoe zou brengen om een baan in de bouw te zoeken of te accepteren, te verwaarlozen is of zelfs niet bestaat28. Zoals in tabel 8 wordt weergegeven, is het gemiddelde uurloon van een werknemer in de bouwsector lager dan het nationale gemiddelde, namelijk 27 euro/uur in 2007. Verder was de loonstijging tussen 2000 en 2007 in deze sector ook lager dan het nationale gemiddelde, hoewel het verschil kleiner is. Tabel 8: Verdeling van het uurloon van werknemers per bedrijfstak (in euro, na correctie voor seizoensinvloeden en kalendereffecten)
2000
2007
Loonstijging 2000-2007
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij
13,8
16,1
16,6 %
Mijnindustrie en verwerkende nijverheid
28,3
35,8
26,5 %
Bouwnijverheid
22,1
27
22,3 %
Handel, horeca, transport en communicatie
23,2
29,4
26,6 %
Financiële activiteiten, vastgoed, huur en diensten aan bedrijven
30,6
35,2
15 %
Overheidsdiensten en onderwijs
27,4
33,9
23,7 %
Overige diensten
19,8
25
26,3 %
Gemiddeld uurloon van de werknemers
25,6
31,5
23 %
Bron: INR en eigen berekeningen.
Verder wijzigt de toenemende bezorgdheid voor het milieu langzamerhand het gezochte competentieprofiel wat zich uit in een vraag naar energie-efficiënte gebouwen (kennis van alternatieve materialen, ventilatie, isolatie, veiligheidsbeheer van een werkterrein, alternatieve energie, energieprestatie van gebouwen, ecologische bouw). Vele acties op het vlak van beroepsopleidingen werden reeds ondernomen in samenwerking met publieke operatoren inzake opleiding en de bouwsector. Maar het negatieve beeld van de sector blijft problemen geven voor aanwerving. Vanwege aanhoudende spanningen op de arbeidsmarkt doen veel bouwondernemingen daarom regelmatig een beroep op onderaanbesteding29.
27 Volgens het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid wordt het jaarlijkse verloop tussen 2004 en 2005 op meer dan 24 % van het personeel geschat. 28 http://www.leforem.be, Platforme d’information Horizons emploi, eerste uitgave. 29 Zie hoofdstuk 2.3 'Demografie van de ondernemingen'.
23
2.5. Investeringsgraad Het is interessant om de kapitaalinvesteringen van de sector te meten omdat deze de continuïteit van de activiteiten waarborgen. Anderzijds is het ook interessant om het gewicht van deze kapitaalinvesteringen te vergelijken met deze van de gehele Belgische economie. De investeringsgraad meet de verhouding van de investeringsinspanning ten opzichte van de toegevoegde waarde30. Voor de bouwsector bereikt dit percentage in 2007 bijna 18 %, terwijl het in 2000 om en nabij de 14,6 % was. Hoewel de investeringsgraad in de loop van de betreffende periode 22,7 % steeg, blijft hij lager dan in andere sectoren van de economie door de sterk arbeidsintensieve structuur van de bouwsector. Toch brengt de relatief zwakkere groei van de investeringsgraad in de bouw ten opzichte van het landelijke gemiddelde (38 %) een enorm innoverend vermogen aan het licht dat kan worden benut. Grafiek 7: Ontwikkeling van de investeringsgraad, ramingen tegen lopende prijzen (in % van de bruto toegevoegde waarde van elke sector) 60%
24
Landbouw, jacht, bosbouw en visserij Industrie Bouwnijverheid Diensten Totaal
50%
40%
30%
20%
10%
0% 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: INR en eigen berekeningen.
30 Investeringsgraad = bruto-investeringen in vaste activa over de bruto toegevoegde waarde, in %.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
2.6. Intersectorale relaties Met de identificatie van intersectorale relaties kunnen de toeleverings- en afnemersbetrekkingen die de bouwsector onderhoudt met andere sectoren van de Belgische economie en met de internationale omgeving over de hele productieketen worden geanalyseerd. Op basis van de grootte van deze betrekkingen blijkt de bouwsector meer of minder gevoelig voor een verstoring van de interne of externe markt. Het blijkt daarom belangrijk om de productiestructuur van de bouwsector te analyseren om het effect van een schommeling in de vraag aan de leveranciers of in het aanbod aan de klanten te kunnen inschatten. Volgens de inkomensbenadering is de productie tegen marktprijs gelijk aan de som van de kosten van intermediaire goederen, zowel binnenlandse als ingevoerde, belastingen exclusief subsidies en de netto subsidiebelastingen en de bruto toegevoegde waarde. Volgens de matrix input/output 2000 van het Federaal Planbureau, werd de productie van de bouwsector voornamelijk bereikt dankzij het intermediaire verbruik uit de Belgische economie, waarvan meer dan 40 % afkomstig is van de bouwsector zelf, 13,5 % uit de groothandel, 10 % uit de overige niet-metalen minerale producten en 6,3 % uit de producten van de metaalbewerking. De productie van de sector wordt ook, maar in mindere mate, gerealiseerd door de toegevoegde waarde die direct door arbeid en kapitaal wordt gegenereerd. De invoer van halffabricaten is dan weer relatief beperkt. Er moet worden opgemerkt dat hoewel de bouwsector slechts weinig input invoert, hij niet beschut is tegen een verstoring van de wereldmarkt. De nationale sectoren die aan de bouwsector leveren, kopen voor een groot deel in het buitenland in. Dat is het geval voor de sector niet-metaalhoudende minerale productie en de sector vervaardiging van metaal, die iets meer dan een derde van hun goederen invoeren. Tabel 9: Input van de bouwsector (jaar 2000)
Binnenlands intermediair verbruik
In miljoen euro
Gewicht van de input
22.199
59,1 %
Niet-metaalhoudende minerale producten
2.238
6 %
Metaalverwerking
1.392
3,7 %
Bouwnijverheid
8.906
23,7 %
Groothandel
2.980
7,9 %
Overige zakelijke diensten
1.315
3,5 %
Overige sectoren
5.368
14,3 %
Intermediair verbruik (invoer)
3.451
9,2 %
Belastingen - subsidies
194
0,5 %
Totaal (aankoopprijzen)
25.844
68,8 %
Bruto toegevoegde waarde
11.727
31,2 %
Productie
37.570
Bron: Federaal Planbureau.
100 %
25
Zoals hierboven is aangetoond, koopt de bouwsector voornamelijk in bij sectoren van de Belgische economie. Daarom heeft iedere schommeling in bestellingen door klanten indirect gevolgen voor de productie van de leveranciers. Dankzij de input/outputtabellen van de binnenlandse productie, kan de productiemultiplicator van Leontief31 voor de bouwsector worden berekend. Deze geeft de invloed weer van een verhoging van de vraag met 1 euro in de bouwsector gebaseerd op de productie van alle sectoren van de Belgische economie. De productiemultiplicator van de bouwsector bedraagt 2,07 euro, wat boven het gemiddelde van alle sectoren van de Belgische economie ligt, dat 1,67 euro is. Deze productietoename wordt op de volgende manier verdeeld over de verschillende leveranciers van de bouwsector: 1,33 euro voor de bouwsector; 0,08 euro voor de sector vervaardiging van niet-metaalhoudende minerale producten, 0,06 euro voor de sector van vervaardiging van metaal, 0,14 euro voor de groothandel, 0,10 euro voor de overige diensten aan ondernemingen en 0,29 euro voor de andere sectoren van de Belgische economie.
26
Aan de bestedingszijde komt de productie overeen met de som van de vraag naar intermediaire goederen en de finale vraag. De productie van de bouwsector wordt voor de helft verkocht als intermediaire productie aan de sectoren van de Belgische economie, waarvan 50 % naar de bouwsector en 15 % naar de vastgoedactiviteiten. Het gaat dus voornamelijk om niet afgewerkte nieuwe constructies die geleverd worden voor afwerking of verbouwingen. De overige helft van de productie wordt verkocht als investeringsgoederen (eindproducten), zowel aan particulieren als aan bedrijven en de overheid. Een zeer klein gedeelte van deze productie wordt uitgevoerd.
31 Bronnen: http://www.iioa.org/ of de Europese Commissie, Institute for Prospective and Technical Studies, Seville, http://www.jrc.es.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Tabel 10: Output van de bouwsector (2000) In miljoen euro
Gewicht van de output
Intermediaire productie
18.625
49,6 %
Bouwnijverheid
8.906
23,7 %
Groothandelsactiviteiten
1.245
3,3 %
Vervoersondersteunende activiteiten
1.028
2,7 %
Verhuur en handel in onroerend goed
2.780
7,4 %
Overheid
1.090
2,9 %
Overige sectoren Uiteindelijke vraag Consumptie huishoudens
3.576
9,5 %
18.945
50,4 %
131
0,3 %
Consumptie IZW’s1
-
-
Consumptie overheid
-
-
Investeringen Voorraadwijzigingen
18.197
48,4 % -
-
Uitvoer EU
441
1,2 %
Uitvoer niet-EU
176
0,5 %
Totaal gebruik basisprijzen
37.570
100 %
Bron: Federaal Planbureau.
Vermits de bouwsector een groot deel van de productie aan andere sectoren van de Belgische economie verkoopt, heeft iedere schommeling van de toegevoegde waarde indirect invloed op de bestellingen van de klanten. Dankzij dezelfde methodologie voor sectorale analyse, kan de distributiemultiplicator Gosh32 van de bouwsector worden berekend. Deze meet de invloed van een verhoging van de toegevoegde waarde met 1 euro voor de bouwsector op de productie van alle sectoren van de Belgische economie. De distributiemultiplicator van de bouwsector bedraagt 1,81 euro, wat boven het gemiddelde ligt van alle sectoren van de Belgische economie, dat 1,63 euro bedraagt. Deze productietoename wordt op de volgende manier verdeeld over de verschillende klanten van de bouwsector: 1,33 euro voor de bouwsector, 0,06 euro voor de groothandel en de diensten in verband met vervoer, 0,09 euro voor de vastgoedsector en 0,27 euro voor de andere sectoren van de economie.
32 Bronnen: http://www.iioa.org/ of de Europese Commissie, Institute for Prospective and Technical Studies, Seville, http://www.jrc.es.
27
2.7. Nationale vraag gericht aan de sector Om het gewicht van de vraag naar de bouw van de verschillende economische factoren (particulieren, ondernemingen, overheidsinstellingen) te analyseren, is het interessant om uit te gaan van de gegevens van de INR met betrekking tot de verdeling van bruto investeringen in vaste activa (BIVA)33 per producttype en institutionele sector. Tabel 11: Bruto investeringen in vaste activa per producttype – ramingen tegen lopende prijzen (in miljoen euro) 2007 Producten van landbouw, bosbouw, visserij en agricultuur
192,5
0,37 %
Uitrustingsstukken
32404,3
61,55 %
Andere bouwkundige en civieltechnische werken
14160,8
26,9 %
Overige producten Software Totaal
28
Gewicht
1956,4 3935,2 52649,2
3,72 % 7,47 % 100 %
Opm.: De uitgaven aan woningen worden niet in aanmerking genomen. Bron: INR.
Als we er vanuit gaan dat investeringen in huisvesting uitsluitend gedaan worden door huishoudens en dat dit hun enige investering uitmaakt, blijkt dat nationale investeringen (afgezien van huishoudens) voornamelijk worden gedaan op het gebied van uitgaven aan uitrustingen (61,6 %) maar ook voor de bouw van gebouwen (26,9 %). Toch verschilt het gewicht hiervan bij ondernemingen sterk van dat bij overheidsinstellingen. De investeringen van ondernemingen zijn namelijk voor de helft gericht op uitgaven aan metalen producten en machines, daarna komen de uitgaven voor de bouw (± 20 %) en vervoermateriaal (± 15 %). Voor de overheidsinstellingen geldt dat hun investeringen voornamelijk bestemd zijn voor de bouw van diverse gebouwen (ongeveer 71 %) en in mindere mate voor de uitgaven aan vervoermateriaal (ongeveer 20 %)34.
33 De bruto vaste kapitaalvorming is het totaal dat voor de nationale rekeningen de investering (aankoop min overdracht) in vast kapitaal van de verschillende economische factoren meet (materiële of immateriële activa van ondernemingen die voortkomen uit een productieproces en herhaaldelijk of voortdurend in andere productieprocessen gebruikt worden, gedurende ten minste een jaar; de aankoop van een woning of grote herstellingen in een woning door gezinnen, andere goederen die verwerkt zijn in finale consumptie). 34 Op basis van de gegevens van de NBB met betrekking tot de bruto vaste kapitaalvorming per product en per institutionele sector in 2006.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Tabel 12: Ontwikkeling van de totale bruto investeringen in vaste activa (ramingen tegen lopende prijzen) 1980
1990
2000
2008
10569
25157
36021
52187
5733
8750
11432
20217
(in miljoen euro) BIVA van bedrijven, zelfstandigen en IZW’s BIVA voor woningen BIVA van de overheidsinstellingen
4115
2703
4953
5407
Totale BIVA
20418
36610
52406
77811
Bbp
87984
163397
251754
344083
12,01
15,4
14,31
15,17
4,54
5,88
(in %) BIVA van bedrijven, zelfstandigen en IZW’s BIVA voor woningen BIVA van de overheidsinstellingen Totale BIVA Bbp
6,52
5,36
4,68
1,65
1,97
1,57
23,21
22,41
20,82
22,61
100
100
100
100
Bron: INR.
Door de verdeling van de BIVA door de verschillende economische agenten over de loop van de afgelopen 30 jaar te analyseren, is het overigens frappant om op te merken dat het percentage aan overheidsinvesteringen in kapitaal sterk is afgenomen, van 4,68 % van het bbp in 1980 tot 1,57 % van het bbp in 2008. Deze afname van de openbare uitgaven is niet zonder gevolg voor de bouwsector want ze veroorzaakt een aanzienlijke vermindering van de uitgaven voor civiel bouwkundig werk. De programma’s van grote wegwerkzaamheden gefinancierd door de federale en gewestelijke overheden, kenden gedurende al deze jaren een voortdurend gebrek aan investeringen vanwege bepaalde begrotingsherzieningen die zijn doorgevoerd ter verbetering van de overheidsfinanciën. Hierdoor werden de investeringsmogelijkheden van de overheid beperkt, waarbij zij de bestaande openbare kapitaalvoorraad nog op peil kon houden, zonder dat er uitbreiding mogelijk was. Sinds korte tijd biedt samenwerking tussen de overheid en de privésector een oplossing voor de financiering van dergelijke infrastructuur. Zo zijn in 2007 samenwerkingsverbanden tot stand gekomen om zes projecten met betrekking tot het Vlaamse wegennet en een verbinding van de luchthaven met het spoorwegnet van BrusselMechelen-Antwerpen uit te voeren. Dit soort projecten gaat de komende jaren vooral de sector civiele bouwkunde steunen. Verder zijn, als reactie op de economische crisis, maatregelen aangekondigd in het kader van het herstelplan van de overheid. Die zijn erop gericht om de overheidsinvesteringen voorzien voor 2009 te verhogen. Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) benadrukt overigens het principe dat het herstel in de eerste plaats tot stand moet komen door een stijging van de overheidsuitgaven voor programma's van grote bouwwerken (vb; bruggen of schoolrenovaties).
29
De openbare uitgaven omvatten zowel werken van de federale als van de gewestelijke overheden, met een relatief gelijk gewicht. Verder zijn deze overheidsinvesteringen sterk verbonden met de gemeenteraadsverkiezingen. Zo stijgen de bestellingen iedere zes jaar explosief bij het naderen van de mandaatverlenging van de gemeenteraadsleden. Het jaar 2007 is het begin van een nieuwe gemeentelijke verkiezingscyclus, wat met andere woorden het begin van de afnemende fase van de cyclus van lokale overheidsinvesteringen inluidt. Grafiek 8: Invloed van de verkiezingscyclus op de BIVA van lokale overheden (% wijziging in volume ten opzichte van het voorgaande jaar, afgezien van de verkoop van vastgoedactiva)
30
Bron: INR, NBB Rapport 2008 – Economische en financiële ontwikkeling. (1) De verticale grijze lijnen geven de termijn van de gemeentelijke zittingstijd aan. (2) Gedeflateerd door de prijzen van de bruto investeringen in vaste activa van alle openbare overheden.
2.8. Deelname aan internationale projecten Zoals we eerder hebben gezien, is de bouwsector voornamelijk op de binnenlandse markt gericht. Daarom zijn de exportactiviteiten zeer beperkt en vertegenwoordigen ze slechts 11,4 % van de sectoromzet in 2007, of ongeveer 5 miljard euro. Toch is het interessant om te zien dat het exportniveau tussen 2000 en 2007 bijna is verdubbeld, wat duidt op een toenemende deelname van Belgische bouwondernemingen aan internationale projecten. Het zijn vooral de activiteiten voor gebouwen en civiele bouwkunde, evenals installatiewerk die deze tendens hebben beïnvloed, met een respectievelijke buitenlandse omzetstijging van 118 % en 60 %. Dankzij deze geografische uitbreiding kunnen bedrijven hun inkomsten deels beschermen tegen de schommelingen van de binnenlandse vraag. Bovendien kunnen zij dankzij de aanwezigheid op buitenlandse
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
markten hun inkomsten ook verder stimuleren door te profiteren van de ontwikkeling van opkomende economieën. Tabel 13: Buitenlandse omzet van de bouwsector (procentuele verhouding)
Nacebel 45
Activiteit Bouwnijverheid
Jaar
Verdeling van de totale omzet
Aandeel van de buitenlandse omzet
Aandeel van de binnenlandse omzet 94
2000
100
6
2007
100
11,4
88,6
4,2
95,8
45.1
Het bouwrijp maken van terreinen
2000
3,7
45.2
Burgerlijke en utiliteitsbouw; weg- en waterbouw
2007
58,6
45.3
Bouwinstallatie
2000
20,5
2007
20,3
7
93
45.4
Afwerking van gebouwen
2000
17,3
4,4
95,6
2007
16,6
4,1
95,9
45.5
Verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel
2000
0,5
30,6
69,4
2007
0,7
53,5
46,5
2007
3,9
4,3
95,7
2000
58,1
6,9
93,1
15 4,4
85 95,6
Bron: ADSEI
Het zwakke niveau van de export in de bouw ten opzichte van de andere sectoren van de economie kan worden uitgelegd door de specifieke kenmerken van de sector. Het productieapparaat moet voor bouwactiviteiten immers verplaatst worden. Deze verplaatsing brengt kosten met zich mee, vooral omdat bouwterreinen ver van elkaar liggen. Europa is daarom natuurlijk een geliefde exportzone gezien de nabijheid en de mogelijkheden van uitwisseling. Dit is nog sterker het geval voor de buurlanden. Bovendien moeten de exporterende ondernemingen beschikken over een specifieke knowhow om het hoofd te kunnen bieden aan de internationale concurrentie. Dat is vooral het geval voor civiele bouwwerken, waarvan de veelal complexe uitvoering vaak vraagt om een sterk vakmanschap: offshore werk, wegenbouw, spoorwegaanleg, bouw van industriële uitrustingen… Verder moet rekening gehouden worden met de moeilijkheden die de sector ondervindt door een gebrek aan openheid en transparantie van de markt met betrekking tot de regelgeving inzake aanvoersystemen, voornamelijk in ontwikkelingslanden. Ook is het moeilijk om joint ventures te creëren met lokale partners door de eisen die worden opgelegd voor het aandelenkapitaal, de tewerkstelling van lokale arbeidskrachten en door de verschillen in de processen en de niveaus van procedurebeheer en kwaliteit. Daarbij komen nog de risico's in verband met de verschillende lokale wetgevingen (arbeidsrecht, belastingen….), met de
31
logistiek, met de financiering van de werken, het uitwisselingsrisico, de politieke en financiële risico's in verband met de situatie van het land en met de lokale en internationale concurrentie. De export in de bouw gebeurt daarom voornamelijk door grote ondernemingen, die vaak deel uitmaken van grote internationale groepen. Over het algemeen zijn ze gespecialiseerd in de bouw van complexe werken, voornamelijk in burgerlijke bouwkunde. De kmo-export is juist meer gericht op de specialiteiten van die bedrijven, namelijk: technische installatiewerken en afwerkingswerken. Toch raakt de bouw van gebouwen en burgerlijke bouwkunde bijna een derde van de exporterende kmo's35. Zij exporteren overigens door middel van speciale banden die ze met een van hun klanten onderhouden of via samenwerkingsverbanden met grote bouwbedrijven. De totale buitenlandse omzet wordt voornamelijk gerealiseerd door de burgerlijke en utiliteitsbouw; weg- en waterbouw (77 % van de buitenlandse omzet). Daarna komen de installatiewerken (12 %), de afwerkingswerken (6 %), de verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel (3 %) en het bouwrijp maken van terreinen (1,5 %).
32
Tabel 14: Bijdrage van de verschillende bouwactiviteiten aan de buitenlandse omzet (2007) Nacebel
Activiteit
% aandeel in de buitenlandse omzet 11,4
% gewicht van de buitenlandse omzet
45
Bouwnijverheid
100
45.1
Het bouwrijp maken van terreinen
0,2
1,5
45.2
Burgerlijke en utiliteitsbouw; weg- en waterbouw
8,8
77,1
45.3
Bouwinstallatie
1,4
12,4
45.4
Afwerking van gebouwen
0,7
6,0
45.5
Verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel
0,3
3,0
Bron: ADSEI
Verder wordt, van de 11 % van de bouwbedrijven die naar het buitenland exporteren, 48,6 % van de totale exportomzet gedraaid door de vijf grootste Belgische bouwbedrijven36. Bovendien vertegenwoordigt het aandeel van deze buitenlandse omzet 84,9 % van de totale omzet van deze vijf bedrijven37. De meeste van deze leidende bedrijven zijn actief in een hele reeks activiteiten in de bouw, maar de burgerlijke bouwwerken domineren: de aanleg van autowegen en andere wegen, waterbouw, bouw van bruggen en tunnels … 35 Zie bijlage 6. 36 De bepaling van de omvang van de bedrijven wordt gebaseerd op hun totale omzet van 2007. 37 Bron: ADSEI en Belfirst.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
3. De kosten van de bouw 3.1. De indicatoren In België bestaan meerdere statistieken die de kosten van de bouw proberen in te schatten. Zo is de index I het meest bekende "product" van de Commissie van de Marktprijzen van Materialen38, opgesteld vanaf 1955. De functie van deze index is om de evolutie van de materiaalkosten van een gemiddeld bouwterrein uit de bouwsector op te volgen. Meer specifiek gaat het om een gewogen prijsindex, bestaande uit meer dan 30 bouwmaterialen. Deze informatie wordt gebruikt bij de analyse, het opstellen en de herziening van openbare en privébouwcontracten, en vooral voor langdurige bouwprojecten waarbij de verschillende onderdelen van de bouwwerf mettertijd aanzienlijk kunnen evolueren, met name ferrometalen, non-ferrometalen en energieproducten. Er moet worden opgemerkt dat het werk van de Commissie van de Marktprijzen van Materialen ook de mogelijkheid biedt om verschillende soorten informatie te combineren om andere indexen op te stellen. Zo worden de indexen K1 en K2 gebruikt voor wegenwerken en zijn de indexen M en MM van toepassing op de bouw van sociale woningen in het Vlaams Gewest. Bovendien is het rekenmodel van deze index I mettertijd geëvolueerd om te beantwoorden aan de evolutie van de bouwterreinen, van hun verbruik en de behoeften van de gebruikers. Deze aanpassingen zijn echter vaak op niet-samenhangende wijze uitgewerkt. Hieruit volgt dat het model geen correcte afspiegeling meer is van het verbruik van een bouwterreintype, zowel op het niveau van de korf van producten als op het niveau van hun relatieve gewicht in het model. Daarom wordt sinds enkele jaren gewerkt aan een hervorming zodat het model de economische werkelijkheid en de verbruikstructuur van de huidige bouwterreinen kan weerspiegelen. De ABEX is een andere index van de kostprijs voor de bouw van gebouwen en privéwoningen. Deze index wordt opgesteld door een organisme van onafhankelijke experten, zijnde de Associatie van Belgische Experten (ABEX), die hun opdracht hebben gekregen van de Beroepsvereniging van verzekeringsondernemingen. De samenstelling van de ABEX houdt rekening met alle bestanddelen van de werkelijke totale kosten van een woning: arbeidskosten, honoraria van de architect, materiaalprijzen, algemene kosten, bedrijfswinsten en belastingen. De gegevens met betrekking tot deze verschillende elementen worden over het hele grondgebied verzameld, zodat een nationaal gemiddelde kan worden berekend. De zo opgestelde index wordt gebruikt door 38 De Commissie van de Marktprijzen van Materialen brengt de verschillende partijen van de bouwsector bijeen. Deze actoren komen zowel uit de privésector (Confederatie Bouw en beroepsfederaties) als uit de publieke sector (gewesten en andere opdrachtgevers).
33
verzekeringsmaatschappijen voor het opstellen van brandpolissen en de berekening van schadegevallen. De verzekeringspremies voor het gebouw zijn verbonden met de ABEX-index, zodat het verzekerde kapitaal op het niveau van de bouwprijs blijft. De premies voor roerende goederen volgen daarentegen de index van de consumptieprijzen. De geaggregeerde index wordt halfjaarlijks (in mei en in november) bekendgemaakt en volgt "types" gebouwen uit het woningbestand in België. Er zijn zes van deze "types": eenvoudig huis (1914), gewoon huis (1949), handelspand (1914), vrijstaande villa (1962), appartementsgebouw (1940) en vrijstaande villa (1991). Gezien de wachtperiode van zes maanden voor deze gegevens, kunnen hiermee de recente ontwikkelingen van de woningprijzen niet worden gevolgd. Daarom heeft het INR stappen ondernomen om de mogelijkheid te onderzoeken om, in het kader van zijn opdracht tot analyse van het prijsverloop, recentere informatie te krijgen.
34
De index van de productieprijzen van de bouw meet dan weer het prijsverloop voor de bouw van nieuwe woningen. De index bestaat uit een korf van verschillende bouwproducten en heeft betrekking op negen categorieën van werken39. De veranderingen op productiviteitsvlak evenals op het gebied van de marges van de aannemer worden in aanmerking genomen, maar de index bevat noch de prijs van het terrein, noch de btw. De gegevens worden verzameld vanaf het derde kwartaal van 2008 door middel van een driemaandelijks onderzoek uitgevoerd bij een steekproef van ondernemingen, gekozen op grond van hun hoofdactiviteit en hun grootte40. Deze steekproef bestaat momenteel uit een dertigtal ondernemingen. Er moet worden opgemerkt dat de methode van weging van de verschillende producten van de bouw wordt herzien en dat de korf van verschillende producten wordt uitgebreid. Deze statistiek, die driemaandelijks door de FOD Economie wordt gepubliceerd, is daarom een veelbelovende informatiebron. Maar net als voor iedere nieuwe statistiek geldt dat men over meerdere waarnemingen moet beschikken voordat een oordeel over de kwaliteit kan worden gevormd. Aangezien de methodologie momenteel wordt herzien, moet minstens tot eind 2009 worden gewacht voordat het gebruik van deze gegevens voor analyse kan worden overwogen. Op basis van de drie kostenindicatoren van de bouw die hierboven zijn gepresenteerd, blijkt dat de ABEX-index momenteel de meest relevante en de meest representatieve is voor het geheel van kosten met betrekking tot de oprichting van een gebouw, hoewel deze index het nadeel heeft dat alleen woongebouwen in aanmerking worden genomen.
39 De negen categorieën van werken zijn de volgende: grondwerk, beton, metselwerk, dakwerk, timmerwerk, sanitaire installatie, centrale verwarming en ventilatie, elektriciteit, vloer-, muur- en plafondbekleding. 40 In de jaren vóór 2008 werd de berekening van de index ontleend aan de kostenindex van bouwmaterialen (index I).
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
3.2. Kostenverloop De bouwsector heeft een sterke kostenstijging gekend in de afgelopen jaren. De index van de consumptieprijzen (CPI) is tussen 2000 en 2008 met 20 % gestegen terwijl de ABEX-index van de kosten van de woningbouw met ongeveer 37 % is toegenomen. De evolutie van de kosten is dus twee keer zo snel geweest als die van de CPI sinds het begin van het decennium. Om te pogen deze evolutie te verklaren, is het interessant om de evolutie van de nettomarges op de verkopen van de sector te analyseren. Bij het zien van de onderstaande resultaten blijkt dat de bouwondernemingen hun winstmarges niet aanzienlijk hebben verhoogd. Deze stijging is derhalve niet het gevolg van bijkomende winsten gerealiseerd door de sector. Verder wordt de financiële situatie van de sector gekenmerkt door een lagere marge dan gemiddeld. Grafiek 9: Gemiddelde nettomarge op verkopen van de bouwsector 5,5% Bouwnijverheid Geheel van niet-financiële bedrijven
35
5,0%
4,5%
4,0%
3,5%
3,0%
2,5% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: NBB, Balanscentrale.
In werkelijkheid worden de prijsstijgingen in de bouw vooral veroorzaakt door de materiaalkosten die 40 % van de bouwkosten vertegenwoordigen. De loonkosten, eveneens geschat op 40 % van de bouwkosten, zijn de laatste jaren onder controle gebleven.
Grafiek 10: Kostenfactoren van de bouw (index 2000 = 100)
Bouwmaterialen
170
Totale arbeidskosten
150
130
110
36
90 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
Bron: Commissie van de Marktprijzen van Materialen, ADSEI.
De bouwmaterialen De prijzen van bouwmaterialen van een gemiddeld bouwterrein, geïllustreerd door de index I van de Commissie van de Marktprijzen van Materialen, stegen sterk sinds 2004. Dit is in 2007 en 2008 nog verergerd als gevolg van de mondiale stijging van de grondstofprijzen, die nog bovenop de stijging van de energieprijzen kwam. Dit heeft zich derhalve vertaald in een stijging van de bouwkosten. Zo is, bijvoorbeeld, de prijs van betonijzer tussen december 2007 en april 2008 met 40 % toegenomen als gevolg van de prijsstijging van het schroot (staal) dat voor de productie ervan wordt gebruikt. De prijzen van cement en betonproducten zijn gedurende deze periode ook gestegen, maar in mindere mate. Sinds het tweede semester van 2008 is er echter een gemiddelde daling van de productieprijzen van bouwmaterialen. Deze tendens is echter niet gelijkmatig: de prijs van bepaalde bouwproducten daalt (hout, glas, metalen, enz.) terwijl andere producten in prijs stijgen (verf, chemische producten, bakstenen, beton, enz.).
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Grafiek 11: Productieprijs van bouwmaterialen Index januari 2007 = 100
115
110
Materialen waarvan de prijzen stijgen Materialen waarvan de prijzen dalen
105
100
95
90 J F MAM J J A S ON D J F MAM J J A S ON D J F MA M J
2007
2008
2009
Opm.: De materialen waarvan de prijzen zijn gestegen, zijn schrijn- en timmerwerken; verf, vernis en drukinkt; overige chemische producten; kunststofelementen voor de bouw; dakpannen, bakstenen en overige producten van gebakken klei; artikelen van beton; stortklare beton, overige niet-metaalhoudende minerale producten en elektrische lampen en verlichtingsapparaten. De materialen waarvan de prijzen zijn gedaald zijn: zand en klei, gezaagd en geschaafd hout, geïmpregneerd hout, panelen en platen van hout, gevormd en bewerkt vlakglas, producten van metaal, geïsoleerde kabels en draad, elektronische onderdelen. Bron: ADSEI en eigen berekeningen.
Om het hoofd te bieden aan deze sterke prijsschommelingen bestaat er een clausule in het algemeen lastenboek, die de aannemer onder bepaalde voorwaarden toelaat om een contractherziening te eisen, ten einde herstel van schade te bekomen ten gevolge van prijsschommelingen voor zover de schade belangrijk is. Een deel van deze bouwmaterialen wordt overigens ingevoerd. Deze import vertegenwoordigde 4,01 % van de totale Belgische invoer in 2008, of ongeveer 514 miljoen euro. Hoewel het gewicht van deze invoer zeer beperkt is, is deze wel met 7,7 % gestegen sinds 2000.
37
Grafiek 12: Relatief belang van de invoer van bouwmaterialen (in % van de totale invoer van bouwmaterialen)
Overige materialen 21%
Zagen en schaven van hout, impregneren van hout 7%
Vervaardiging panelen en platen van hout 5% Vervaardiging verf, vernis en drukinkt 8%
Vervaardiging elektronische onderdelen 15%
Vervaardiging elektrische lampen en verlichtingsapparaten 6%
38
Vervaardiging geïsoleerde kabels en draad 5%
Vervaardiging producten van metaal voor de bouw 6%
Vervaardiging overige chemische producten 27%
Opmerking: De overige materialen omvatten dakpannen, bakstenen en overige producten voor de bouw van gebakken klei, artikelen van beton voor de bouw, stortklare beton, andere niet-metaalhoudende minerale producten, de eerste verwerking van ijzer en staal, kunststofelementen voor de bouw, de winning van zand en klei, schrijn- en timmerwerk, de vorming en bewerking van vlakglas. Bron: ADSEI.
De voornaamste ingevoerde materialen zijn chemische producten (27 %) en elektronische onderdelen (15 %). Daarna komen verf, vernis en drukinkt (8 %), hout (7 %), elektrische lampen en verlichtingsapparaten (6 %), producten van metalen (6 %), panelen en platen van hout (5 %) en geïsoleerde kabels en draad (5 %). De loonkosten De tweede kostenpost van de bouw zijn de loonkosten. Deze post werd onder controle gehouden met name door de toepassing van een mechanisme van loonmatiging dat in de loonovereenkomsten van de sector is opgenomen. Deze overeenkomst heeft tot gevolg dat, in tijden van hoge inflatie, de evolutie van de lonen, en daarmee de loonkosten, onder controle worden gehouden, waarbij de werknemers tegelijkertijd verzekerd zijn van een stijging van het loon met een welbepaald percentage en de ondernemingen de zekerheid hebben dat de loonkosten niet meer zullen stijgen dan in de overeenkomst werd afgesproken.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
4. Conjunctuurkenmerken van de sector 4.1. Dynamiek van de sector De bouwsector, zeer gevoelig is voor het heersende economische klimaat, heeft de afgelopen jaren een relatief veranderlijke ontwikkeling doorgemaakt. Grafiek 13: Driemaandelijkse groei van de toegevoegde waarde; bruto en afgevlakte conjunctuurcurven voor de bouwsector 41
10
5
(in procent)
5
0
0 -5 -5 -10
-10
-15
-15
-20
(Saldo positieve en negatieve antwoorden)
10
15
-20 1997
1998
1999
2000
Evolutie TW
2001
2002
2003
2004
2005
Seizoensgezuiverde bruto reeks
2006
2007
2008
2009
Afgevlakte reeks
Bron: INR en NBB (Maandelijkse conjunctuurenquêtes).
Tussen 1997 en 2000 heeft de sector geprofiteerd van de goede prestaties van de Belgische economie om zich te ontwikkelen. De economische vertraging van 2001 tot 2003 heeft echter zwaar gewogen op de bouwactiviteit. Eind 2003 nam de economische activiteit terug toe. Er waren een aantal stimulerende factoren voor de bouwsector, zoals de aanhoudend historisch lage rentevoet, de consolidatie van het beschikbare inkomen en de sterke stijging van de renovatieactiviteiten in de woon- en nietwoongebouwen. In 2004 versterkte deze economische opleving, met een herstel van de investeringsprojecten in vastgoed en gestimuleerd door een reeks opeenvolgende 41 De samenvattende curve, die is uitgewerkt op basis van maandelijkse conjunctuuronderzoeken van de NBB, is een combinatie van meerdere onderdelen, die gecorrigeerd zijn voor seizoensinvloeden, met betrekking tot de evolutie, de ramingen en vooruitzichten voor een sector.
39
dalingen van de rentevoet, die in 2005 verderging. De structurele ontwikkeling van de renovatiemarkten heeft zich in 2005 versterkt. Gezien de demografische ontwikkeling in ons land en de beperkte beschikbaarheid van bouwruimtes, bestaat er een toenemende behoefte om bestaande gebouwen aan te passen en om te diversifiëren. De evolutie werd ook bevorderd door opportuniteiten op de secundaire woningmarkt, de lagere lasten op de aan- en verkoop van vastgoed en allerlei beleidsmaatregelen die nieuwe investeringen in bestaande woningen aantrekkelijker maken. Met de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2006 in zicht namen de lokale overheidsinvesteringen in infrastructuurwerk toe, aangevuld met investeringen in grote infrastructuurwerken van regionaal en nationaal belang.
40
De bouwsector beleefde in 2006 een hoogconjunctuur (met een reële groei van 8,4 %, bijna drie keer zoveel als die van het bbp). Deze groei werd voornamelijk ondersteund door de bouwactiviteit in de woningmarkt waar de vraag naar appartementen explosief toenam. Deze vraag kan worden verklaard door de toename van het aantal eenoudergezinnen, alleenstaanden en ouderen. Met de stijging van de rentevoet eind 2006 namen de aanvragen voor bouwvergunningen echter af. De renovatiemarkt blijft zich verder ontwikkelen vanwege de toename van het aantal panden die verfraaid en gemoderniseerd dienen te worden, onder druk van de energiebesparingen en door de ontwikkeling van stadscentra. Tegelijkertijd nemen de investeringen in burgerlijke bouwkunde toe wanneer lokale verkiezingen naderen. Vanaf 2007 vertraagt de bouwactiviteit in de sector van de woningbouw vanwege de moeilijke macro-economische omstandigheden, door de voortdurende prijsstijging van olie, bouwmaterialen en bouwterreinen door de schaarste ervan. Bovendien starten de regionale overheden in 2007 investeringsprojecten op in de sector van de nietwoningbouw door middel van publiek-private samenwerking. Door budgettaire beperkingen namen de overheidsuitgaven in burgerlijke bouwprojecten terug af na de gemeenteraadsverkiezingen
4.2. Conjunctuurverloop De economische crisis die begin 2008 begon, heeft de economische vertraging van de sector versterkt. Het aantal faillissementen nam met 12,8 % toe tussen 2007 en 2008, van 1.039 tot 1.172. De activiteiten die het meest te lijden hebben onder de crisis, zijn het bouwen van individuele huizen, overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw, elektrische installatie, loodgieterswerk en schrijnwerk.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Tabel 15: Verdeling van het aantal faillissementen in 2008 Nacebel
Aantal faillissementen
Omschrijving
% aandeel
45
Bouwnijverheid
1.172
100
45.211
Bouwen van individuele huizen
265
22,61
45.25
Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw
215
18,34
45.31
Elektrische installatie
96
8,19
45.33
Loodgieterswerk
63
5,38
45.42
Schrijnwerk
125
10,67
-
Andere subsectoren van de bouwnijverheid
408
34,81
Bron: ADSEI.
De stijgende tendens van het aantal faillissementen zette zich door in het eerste semester van 2009, met een stijging van 25,3 % ten opzichte van het laatste semester van 2008. Grafiek 14: Aantal faillissementen tussen juli 2007 en juli 2009 (in eenheden) 160 Bouwnijverheid
Lineair (Bouwnijverheid)
140 120 100 80 60 40 20
9 l/0 ju
/0 9 ei m
m rt/ 09
09 n/ ja
v/ 08 no
p/ 08 se
8 l/0 ju
8 /0 ei m
m rt/ 08
08 n/ ja
07 v/ no
p/ 07 se
ju
l/0
7
0
Bron: ADSEI.
Toch bleef de groei van de toegevoegde waarde van de sector in de loop van het jaar 2008 positief (1,3 %). Hoewel deze groei hoger is dan voor de gehele economie (1,1 %), is ze veel lager dan de groei van de afgelopen jaren.
41
Tabel 16: Toegevoegde waarde van de bouwsector (% wijziging t.o.v. het vorige jaar) 2004
2005
2006
2007
2008
Bouwnijverheid
2,9
4,7
8,5
3,5
1,3
Bbp
2,8
2,2
3
2,6
1,1
Bron: INR (na correctie voor seizoensinvloeden en kalendereffecten).
42
Dit resultaat is echter voornamelijk het gevolg van de goede prestaties in het eerste kwartaal van 2008, terwijl er in het 3de en het 4de kwartaal een daling van de activiteiten met 1,5 % werd opgetekend. In deze cijfers zijn de gevolgen van de crisis echter nog niet merkbaar. De bouwvergunningen die in het 4de kwartaal zijn afgeleverd, zijn immers aangevraagd vóór de verslechtering van het economische klimaat. Met de crisis zijn de economische vooruitzichten verslechterd en is het vertrouwen van aannemers en consumenten ingestort. Dit vertrouwen was al ondermijnd voordat de economische vooruitzichten verslechterden. Hoewel de resultaten voor het eerste kwartaal van 2009 nog niet zijn gepubliceerd, wijzen de verschillende conjunctuurindicatoren op een aanzienlijke verslechtering van de prestaties van de sector. Voor het tweede kwartaal is echter een zekere stabilisering van de situatie te verwachten. Op basis van maandelijkse conjunctuurenquêtes van de NBB, gehouden bij aannemers in de bouwsector en gebaseerd op kwalitatieve indicatoren, zoals onder andere de verwachte evolutie van de activiteit, de invulling van het orderboek en de evolutie en de vraagvooruitzichten, kunnen meerdere vaststellingen worden gedaan: - Voor de burgerlijke bouwkunde en wegenwerken tonen de indicatoren een sterke daling van de activiteit in de loop van het eerste semester van 2008 (daling van het aantal inschrijvingen op aanbestedingen, prijsoffertes en gesloten contracten, vermindering van het bedrag van de uit te voeren werken). Deze daling werd echter gevolgd door een zekere stabilisatie in het tweede semester. De beoordeling van het orderbestand is redelijk stabiel gebleven, maar toch verslechterden de vooruitzichten voor de vraag en de tewerkstelling in 2008 voortdurend. In 2009 is de synthetische indicator van januari tot mei verder verslechterd door een vermindering van het aantal afgesloten of toegekende contracten, een verlaging van het aantal inschrijvingen op aanbestedingen en een ongunstige beoordeling van het orderbestand. Bovendien is het aantal projecten aanzienlijk verminderd in april en mei, hoewel het activiteitenniveau relatief stabiel bleef tijdens deze periode. De verschillende componenten van de synthetische indicator zijn vervolgens gedurende twee achtereenvolgende maanden sterk vooruitgegaan, wat al meer dan een jaar niet meer gebeurd was42. 42 Zie bijlage 7.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Grafiek 15: Wegenwerken en burgerlijke bouwkunde – bruto en afgevlakte conjunctuurcurven
(saldi van positieve en negatieve antwoorden) 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 Afgevlakte curve
-10
Seizoensgezuiverde brutoreeks
-12 -14 2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: NBB – Maandelijkse conjunctuurenquêtes.
- Voor de ruwbouwactiviteiten (woon- en niet-woongebouwen), zijn de aannemers vrij pessimistisch vanaf januari 2008. Tussen november 2008 en februari 2009 is het pessimisme nog verslechterd. Zowel de uitgeoefende activiteit als het orderbestand van de aannemers daalde en de waardering van de orderpositie is stortte in. Sinds maart 2009 zien we een zekere stabilisering en zelfs een lichte verbetering van de bruto synthetische conjunctuurindicator. De aannemers blijven echter zeer pessimistisch over de vooruitzichten (afnemende beoordeling van het orderbestand) 43.
43 Zie bijlage 8.
43
Grafiek 16: Ruwbouw in gebouwen – bruto en afgevlakte conjunctuurcurven (saldi van positieve en negatieve antwoorden)
10 5 0 -5 -10
Afgevlakte curve
Seizoensgezuiverde brutoreeks
-15 -20
44
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: NBB – Maandelijkse conjunctuurenquêtes.
Bij een afzonderlijke analyse van de evolutie van het aantal opgestarte projecten44 en het aantal bouwvergunningen45 voor woon- en niet-woongebouwen, merken we redelijk uiteenlopende tendensen op. Deze geanalyseerde gegevens lopen tot april 2009. Het aantal opgestarte projecten en het aantal afgeleverde bouwvergunningen voor nieuwe utiliteitsgebouwen bleven stelselmatig groeien in het eerste semester van 2008. Het tweede semester van 2008 wordt gekenmerkt door een relatief stabiele evolutie van deze twee variabelen. De jaargroei kwam uiteindelijk uit op 5,89 % voor bouwvergunningen en op 2 % voor de opgestarte projecten. De cijfers van het eerste kwartaal van 2009 geven een herstel aan van het aantal aangevraagde bouwvergunningen voor nieuwe utiliteitsgebouwen (+1,29 % ten opzichte van het vierde kwartaal van 2008), terwijl het aantal opgestarte projecten geleidelijk daalt vanwege de verminderde investeringen door ondernemingen als reactie op de vertraging van de economische groei (-1,06 %).
44 Opgestarte projecten zijn projecten waarvoor de eerste werken op het terrein zijn uitgevoerd, na voorbereiding en uittekenen van de plannen. 45 Het aantal afgeleverde bouwvergunningen voor nieuwe gebouwen is een indicator waarmee de vraagevolutie kan worden gemeten.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Het aantal opgestarte projecten voor nieuwe woningen is sinds begin 2008 in vrije val, met een totale daling van 16,29 %. De bouwprojecten van nieuwe appartementen werden meer beïnvloed dan die van eengezinswoningen, met een respectievelijke val van 20,5 % en 10,9 %. De vraag naar nieuwe woningen is in de loop van 2008 lichtjes gedaald (-2,3 %) door een daling in de vraag naar appartementen. In het eerste kwartaal van 2009 daalde het aantal afgeleverde bouwvergunningen met 5,4 %46. Dit kan worden verklaard door een toename van het aantal annuleringen of door uitstel van bepaalde lopende projecten, vanwege de groeiende onzekerheid over de toekomstige economische situatie (vermindering van het beschikbare inkomen, toename van de werkloosheid), maar ook door de aanscherping van de kredietvoorwaarden47. Grafiek 17: Opgestarte projecten en bouwvergunningen voor nieuwe woon- en niet-woongebouwen (voortschrijdende totalen over 12 maanden) 5.000
60.000
4.800 55.000
45
4.400
50.000
4.200 45.000
4.000 3.800
Woongebouwen
Niet-woongebouwen
4.600
40.000
3.600
Aanvang der werken – niet-woongebouwen Aanvang der werken – woongebouwen
04-2009
02-2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04-2008
02-2008
12-2007
10-2007
08-2007
35.000 06-2007
3.400
Bouwvergunning – niet-woongebouwen Bouwvergunning – woongebouwen
Bron: ADSEI.
De renovatieactiviteit, waarvoor het aantal opgestarte verbouwingen een goede indicator is, daalde met ongeveer 2 % in 2008, zowel voor woongebouwen als voor nietwoongebouwen. Deze activiteit daalde verder in de eerste vier maanden van 2009, met 3,07 % voor woongebouwen en 4,5 % voor niet-woongebouwen. Het aantal afgeleverde bouwvergunningen voor verbouwingen aan bestaande woningen bleef in 2008 46 Zie bijlage 9. 47 Deze factoren worden verderop ontwikkeld.
echter stabiel (+3 %), terwijl voor de niet-woongebouwen een daling met 1,64 % werd opgetekend. Begin 2009 daalde het aantal bouwvergunningen met ongeveer 1,5 %. Deze statistieken houden echter geen rekening met kleine renovatiewerken, die steeds meer worden uitgevoerd door Belgische huishoudens en waar geen bouwvergunning voor is vereist. Het kan gaan om de plaatsing van glaswerk, verwarmingsketels, isolatie, enz. Grafiek 18: Opgestarte projecten en bouwvergunningen voor verbouwingen (voortschrijdende totalen over 12 maanden) 30.000
6.200
29.000 6.000
27.000
5.800
26.000 5.600 25.000 24.000
5.400
Woongebouwen
23.000 5.200 22.000
Aanvang der werken – niet-woongebouwen Aanvang der werken – woongebouwen
04-2009
02-2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04-2008
02-2008
12-2007
10-2007
21.000 08-2007
5.000 06-2007
46
Niet-woongebouwen
28.000
Bouwvergunning – niet-woongebouwen Bouwvergunning – woongebouwen
Bron: ADSEI.
4.3. Vooruitzichten op korte termijn Op basis van maandelijkse conjunctuurenquêtes door de NBB kunnen vooruitzichten gedaan worden over de evolutie van de sector voor de volgende maanden. Daarbij wordt voornamelijk gebruik gemaakt van indicatoren voor vooruitzichten werkgelegenheid en vraag.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Grafiek 19: Vooruitzichtindicatoren van de synthetische conjunctuurcurve voor ruwbouw van gebouwen en burgerlijke bouwkunde (saldi van positieve en negatieve antwoorden) 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20
06-2009
04-2009
02-2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04-2008
02-2008
12-2007
10-2007
08-2007
06-2007
-25
Ruwbouw van gebouwen - Vooruitzichten tewerkstelling Ruwbouw van gebouwen - Vooruitzichten vraag Burgerlijke bouwkunde en wegenwerken - Vooruitzichten tewerkstelling Burgerlijke bouwkunde en wegenwerken - Vooruitzichten vraag
Bron: NBB, Conjunctuurenquêtes.
De synthetische indicator (voor wegenwerken en burgerlijke bouwkunde) is van januari tot mei 2009 verslechterd, maar heeft zich sterk hersteld in de twee daarop volgende maanden (zie grafiek 19). De recente vooruitzichten voor de vraag en de tewerkstelling zijn positief, wat duidt op een toenemend optimisme. Hoewel bepaalde aangekondigde investeringen door de overheid volgens het herstelplan zich stilaan concretiseren, is het nog te vroeg om van een opleving van de activiteiten te spreken. Zoals we al hebben gezien, is de burgerlijke bouwkunde grotendeels afhankelijk van overheidsinvesteringen. Met de verkiezingen van 2012 in zicht zullen dergelijke investeringen opnieuw toenemen. De huidige economische crisis heeft echter zware gevolgen voor de overheidsfinanciën, waardoor toekomstige uitgaven mogelijk beperkt worden. Over de ruwbouwactiviteiten (woon- en niet-woongebouwen) waren aannemers tussen november 2008 en februari 2009 zeer pessimistisch. De verslechtering van de vooruitzichten voor vraag en tewerkstelling is daar niet vreemd aan. Vanaf maart 2009 zijn de aannemers iets optimistischer, al blijven ze over het algemeen pessimistisch over hun orderbestand. De afname van het aantal bouwvergunningen voor nieuwe woningen begin 2009, kondigt namelijk een verdere afname van de reële bouwactiviteit aan. Daarom bestaat de kans dat de vooruitzichten voor de tewerkstelling laag blijven.
47
Het gebruik van economische werkloosheid zou dus kunnen toenemen, althans op korte termijn. Toch bevestigen de resultaten van de laatste driemaandelijkse conjunctuurenquête, uitgevoerd bij architecten (2de kwartaal 2009)48, een zeker herstel van de activiteiten. Het volume van definitieve ontwerpen in opdracht bij architecten is in het tweede kwartaal van 2009 voor woongebouwen stabiel gebleven en voor niet-woongebouwen sterk toegenomen. Verder is het totale volume van voorontwerpen in opdracht in de loop van deze periode ook verbeterd, evenals de verwachtingen over het volume van opdrachten. De vele fiscale initiatieven die door de overheid zijn genomen om de aankoop van een eigendom te bevorderen, lijken inderdaad vruchten af te werpen (zie herstelplan van de economie, punt 5.2). Maar de btw-verlagingen zijn slechts tijdelijk (geldig tot eind 2009), waardoor het positieve effect ervan beperkt is. Verder heeft de federale overheid maatregelen aangenomen om de toegang tot kredieten voor zelfstandigen en kmo's, die vaak te kampen hebben met onvoldoende geldelijke middelen, te ondersteunen:
48
• de INITIO-lening, die ontstaan is in december 2008 en tot stand is gekomen in samenwerking met het Participatiefonds, probeert de toegang tot krediet voor kleine ondernemingen, zowel rechtspersonen als natuurlijke personen, te vereenvoudigen voor de financiering van allerlei soorten investeringen (waaronder de behoefte aan bedrijfskapitaal), maar met uitzondering van vastgoedinvesteringen. De duur van de lening is 3, 5 of 7 jaar en de rentevoet bedraagt het eerste jaar 3 %. Vervolgens evolueert de rentevoet in functie van de markt. De tussenkomst ligt tussen 7.500 euro en 100.000 euro; • de aanstelling van een bemiddelaar om de ondernemingen te begeleiden bij het verkrijgen van krediet. De werkgevers (VBO, Febelfin, Confederatie Bouw) organiseren contactpunten die ondernemingen bijstaan in dergelijke problematiek. Ondanks enkele gunstige signalen, is het nog te vroeg om te spreken van een reëel herstel van de ruwbouwactiviteiten. Het gaat immers slechts om een stijging van de vertrouwensindicatoren van aannemers en architecten. De realiteit is anders. De Belgische industriële activiteit is in juni namelijk nog gedaald ten opzichte van mei. En de nationale werkloosheid neemt voortdurend toe. Het Planbureau voorspelt een werkloosheidsgraad van 12,8 % in 2009 en van 14,9 % in 2010. De verslechtering van het economische klimaat zou huishoudens en verschillende ondernemingen ertoe kunnen aanzetten om de aankoop of de bouw van woon- en niet-woongebouwen uit te stellen. De eerste reden hiervoor is uiteraard de afname of het risico op afname van 48 Zie bijlage 10.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
de koopkracht van huishoudens en van de investeringscapaciteit van ondernemingen. De economische crisis heeft de angst voor banenverlies versterkt, zoals blijkt uit de stijging van het aantal faillissementen en de toenemende toevlucht tot economische werkloosheid. Verder leidt een nieuwe verslechtering van de vraagverwachtingen door ondernemingen tot een vermindering van hun vermogen tot zelffinanciering. Hierbij komen nog de strengere kredieten gelinkt aan de crisis. Ondanks de gedaalde hypothecaire rentevoet, lijkt de toekenning van hypothecaire kredieten aan huishoudens zich te beperken tot bedragen die lager liggen dan de aankoopwaarde van het goed. Zo blijkt uit de laatste resultaten van de “Bank Lending Survey”49, geleid door de NBB, dat de banken de voorwaarden voor kredietverlening aan huishoudens hebben verstrakt, terwijl de voorwaarden voor kredietverlening aan ondernemingen onveranderd zijn. Deze verstrakking van de kredietvoorwaarden kan enerzijds worden uitgelegd door het toenemende risico op niet-betaling in het economische klimaat, en anderzijds door het feit dat de banken zelf het hoofd moeten bieden aan problemen met hun balans en geldelijke middelen. Evenwel voorziet de NBB een stabilisering van de algemene voorwaarden voor kredietverlening in het derde kwartaal van 2009. Het herstel van de vraag naar nieuwe woon- en niet-woongebouwen hangt daarom af van het algemene economische verloop op korte termijn, evenals van de verlenging van de tijdelijke maatregelen in het herstelplan en de uitvoering van de aangekondigde investeringen. Het herstel van de juiste voorwaarden voor kredietverlening is een noodzakelijke voorwaarde voor het economische herstel van de sector. In afwachting van het herstel blijft de renovatiemarkt een grote troef voor de sector. Renovatieactiviteiten worden historisch minder beïnvloed door de conjunctuur dan de bouw van nieuwe gebouwen, zowel voor woongebouwen als voor niet-woongebouwen. De renovatie heeft zo in zekere zin een “stabiliserende” rol aangezien de gevolgen van een daling in de vraag naar nieuwbouw zo getemperd worden. Door de jaarlijkse groei van het aantal aanvragen voor bouwvergunningen voor nieuwe gebouwen en renovatiewerken met elkaar te vergelijken, kan worden geconstateerd dat de schommelingen in de aanvragen voor renovatiewerken kleiner zijn. In bepaalde jaren evolueren de aanvragen voor renovatiewerken en die voor nieuwbouw zelfs tegengesteld. Hoewel er geen rekening wordt gehouden met de schommelingen van het gemiddelde volume van nieuwbouw, lijken de renovatieactiviteiten een stabiliserende rol te spelen en lijken er tegengestelde evoluties te bestaan tussen nieuwbouw en renovatieactiviteiten. Zo daalde in 2008 de vraag naar nieuwe woningen met 2,5 % ten opzichte van 2007 terwijl het aantal bouwvergunningen voor renovatie met 2,5 % steeg. Voor de nietwoongebouwen is de tendens omgekeerd aangezien de vraag naar renovatie met 1,8 % afnam in 2008 terwijl ze voor nieuwe gebouwen met 5,6 % steeg. Dit kan worden uitgelegd door het feit dat ondernemingen hebben geprofiteerd van de goede economische conjunctuur van de afgelopen jaren om meer te investeren in de bouw van 49 Zie bijlage 11.
49
industriële gebouwen, zoals loodsen, pakhuizen, enz. Maar in een context van economische crisis zullen de ondernemingen dergelijke investeringen verminderen. De resultaten van het eerste kwartaal van 2009 tonen een gelijkaardige daling voor het aantal bouwvergunningen voor nieuwe gebouwen en renovatiewerken in de nietwoongebouwen, namelijk -6,9 % en -6,5 % ten opzichte van het vierde kwartaal van 2008. In de woningmarkt daalde het aantal aanvragen voor renovatiewerken minder dan in de nieuwbouw. De aanvragen voor nieuwe woningen zijn in het eerste kwartaal namelijk gedaald met 10,3 % terwijl het aantal bouwvergunningen voor renovatiewerken is afgenomen met 4,3 %. Maar de maatregelen van het herstelplan zouden de renovatie nog meer moeten kunnen ondersteunen, vooral voor werkzaamheden in verband met energiebesparingen. Het is in dit kader dat de “groene lening” sinds 2009 is toegevoegd aan de verschillende premies en belastingkortingen. Met deze lening kunnen huishoudens genieten van een vergoeding van 1,5 % bij een lening die voor dergelijke renovatiewerken bestemd is. Grafiek 20: Aantal bouwvergunningen voor nieuwe constructies en de renovatie van woonen niet-woongebouwen (% wijziging t/t-1)
50
25% 20% 15% 10% 5% 0% -5% -10% -15% -20% -25% 1997
1998
1999
2000
2001
2002
Nieuwe woongebouwen Nieuwe niet-woongebouwen
2003
2004
2006
2007
Renovatie woongebouwen Renovatie niet-woongebouwen
*: De resultaten voor 2009 hebben betrekking op het 1e kwartaal. Bron: ADSEI.
2005
2008
2009*
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Voor heel 2009 voorziet het Federaal Planbureau een terugval van de bouwactiviteiten met ongeveer 2,8 %. Als we de algemene conjunctuurcurve van de sector over de periode van 1997 tot 2009 bekijken (zie grafiek 13), zien we dat deze de driemaandelijkse groeischommelingen van de toegevoegde waarde in de bouw perfect weerspiegelt. Deze conjunctuurcurve heeft begin 2009 een dieptepunt bereikt. Hoewel de conjunctuur de afgelopen maanden gestabiliseerd is, blijft het niveau ervan laag. Daarom is het waarschijnlijk dat de huidige voorspellingen naar beneden moeten worden bijgesteld. Ter informatie, het is interessant om te zien dat de conjunctuurtendens van de bouw in België afwijkt van die van de EU en de eurozone. Op basis van nationale conjunctuurenquêtes, geharmoniseerd door de Europese Commissie (DG ECFIN), blijkt namelijk dat de ruwbouwwerkzaamheden in Europa ook een negatieve evolutie kennen. De Europese uitgaven aan burgerlijke bouwkunde volgen echter een tegengestelde evolutie van de Belgische, wat wordt geïllustreerd door een stijgende conjunctuurcurve sinds januari 2009. Deze tendensen worden in bijlage 12 en 13 geïllustreerd.
51
5. Groeifactoren 5.1. Belastingvoordelen De federale en de gewestelijke overheden voorzien diverse premies en fiscale voordelen, zowel ten bate van particulieren als van ondernemingen, om de bouw, de aankoop en de renovatie van woon- en niet-woongebouwen aan te moedigen, maar ook inzake specifieke investeringen die gedaan worden in het kader van duurzame ontwikkeling. De provincies en gemeentes bieden ook dit soort hulp, maar deze worden in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. 5.1.1. Op federaal niveau Indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, worden de volgende diverse fiscale voordelen aan particulieren voorgesteld:
52
• fiscale voordelen in verband met de afsluiting van een hypothecair krediet in het kader van aankoop, bouw en volledige of gedeeltelijke renovatie van een woning; • btw-verlaging tot 6 % voor bepaalde soorten bouw en renovatie van een woning. Deze maatregel past in het kader van het herstelplan van de overheid en geldt alleen voor het jaar 2009; • belastingvermindering om de renovatie van sociale huurwoningen van ouder dan 15 jaar te bevorderen. Deze vermindering, die begin 2009 is ingesteld, bedraagt 45 % van de gerealiseerde uitgaven en wordt verspreid over 9 jaar, wat overeenkomt met een jaarlijks fiscaal voordeel van 5 % van de uitgaven; • fiscale voordelen in verband met energiebesparende investeringen gedaan door een eigenaar, vruchtgebruiker of huurder, voor zover deze uitgave onder een van de betrokken categorieën valt50. Deze belastingvermindering bedraagt 40 % van de werkelijke uitgaven. De ondernemingen hebben overigens ook de mogelijkheid om te genieten van een belastingvoordeel als ze “duurzame” investeringen doen die leiden tot een zuiniger energieverbruik, een verbetering van de industriële processen op energiegebied en de terugwinning van energie. Deze belastingaftrek bedraagt 13,5 % van de investeringswaarde. 50 Het gaat om de vervanging of het onderhoud van een oude verwarmingsketel, de installatie van een verwarmingssysteem op zonne-energie, de installatie van zonnepanelen voor de omzetting van zonneenergie in elektrische energie, de plaatsing van andere systemen voor geothermische energieproductie, de plaatsing van thermostatische kleppen of een omgevingsthermostaat met een timer, de installatie van dubbele beglazing, dakisolatie en de uitvoering van een energieaudit van de woning.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
5.1.2. Op gewestelijk niveau Naast de belastingvoordelen die door de federale overheid worden aangeboden, bieden de gewestelijke overheden ook steun en andere premies, waarvan de belangrijkste hieronder staan beschreven. De voorwaarden voor het verkrijgen en de grootte van het bedrag van de meeste van deze steunmaatregelen hangt, onder andere, af van criteria met betrekking tot het inkomen van de aanvrager, de samenstelling van het gezin en de eigenschappen van het betreffende gebouw. Zo biedt het Waals Gewest de volgende voordelen: • steun bij de renovatie en de externe verfraaiing van woningen ouder dan 15 jaar; • afbraakpremie voor een woning die niet voor verbetering vatbaar is; • aankooppremie, bij de aankoop van een bestaande of nieuwe woning, gekocht in de openbare sector51; • bouwpremie, verkregen bij de afbraak van een woning die niet voor verbetering vatbaar is en de bouw van een nieuwe woning op hetzelfde perceel, of bij de bouw of de aankoop van een nieuwe woning in de privésector; • renovatiepremie ten gunste van huurders, als deze de kwaliteit van hun gehuurde woning willen verbeteren; • renovatiepremie ten voordele van eigenaars, voor een onbewoonbaar verklaarde woning die voor verbetering vatbaar is en al langer dan 15 jaar bewoond is; • herstructureringspremie, bij grote verbouwingen van een woning of bij de bouw van een woning vertrekkende van een niet-woongebouw; • premie voor de bouw van geconventioneerde woningen, namelijk een woning om te verhuren aan sociale voorwaarden via een makelaar voor een periode van 9 jaar52; • steun bij de valorisatie van panden die zijn geklasseerd als erfgoedmonumenten. In het Vlaams Gewest zijn de volgende premies van toepassing: • verbeteringspremie bij renovatiewerken of uitbreiding van een woning ouder dan 20 jaar; 51 Het kan gaan om een huis dat verkocht is door een sociale huisvestingsmaatschappij, door een gemeente, door een OCMW, door de NMBS, … 52 De makelaar kan een openbare huisvestingsmaatschappij zijn, een woningfonds, een sociaal makelaarskantoor, …
53
• aanpassingspremie voor bejaarden of gehandicapten, bij werken die de woning aanpassen aan de fysieke beperkingen van een familielid ouder dan 60 jaar of een gehandicapte; • onderhouds- en restauratiepremie voor eigenaars of huurders van beschermde monumenten, of dit nu natuurlijke personen, privéorganisaties, of overheidsinstellingen zijn. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bestaan drie soorten premies: • premie voor de renovatie van woningen van minstens 30 jaar oud; • premie voor de verfraaiing van gevels voor gebouwen ouder dan 25 jaar waarvan minstens tweederde bestemd is voor bewoning; • subsidie voor werken uitgevoerd aan een beschermd monument (onderhouds- en restauratiewerken, onderzoek voorafgaand aan de werken).
54
De burgers en ondernemingen kunnen overigens ook gewestelijke financiële steun ontvangen voor bepaalde soorten investeringen in energiebesparing. Deze steun kan per gewest verschillen en hangt af van specifieke voorwaarden. De betreffende werken hebben betrekking op: energieaudits, isolatie en ventilatie, een efficiënt verwarmingssysteem, gebruik van duurzame energie, investeringen in energieprestaties (installatie van warmtekrachtkoppeling), enz. Bovendien worden premies en financiële steun voor woonkrediet aangeboden op gewestelijk niveau, onder bepaalde voorwaarden die specifiek zijn voor elk gewest. Zo kunnen burgers met een laag gezinsinkomen beschikken over steun en/of een lening tegen voordelige tarieven. Ten slotte probeert de gewestelijke overheid ook de publieke actoren financieel te helpen. Deze steun heeft betrekking op stadsvernieuwingswerken en stedelijke herwaarderingswerken.
5.2. Herstelplan 5.2.1. Definitie van de in overweging genomen maatregelen Op 26 november 2008 heeft de Europese Commissie een budgettair herstelpakket van 200 miljard euro voorgesteld, of ongeveer 1,5 % van het bbp van de EU. Het merendeel van deze fondsen zou moeten voortkomen uit de nationale begrotingen (170 miljard euro, of 1,2 % van het bbp van de EU) door middel van nationale herstelplannen. De in overweging genomen maatregelen in deze plannen zouden onmiddellijke effecten
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
moeten hebben, beperkt zijn in de tijd en zich richten op de sectoren die het meest getroffen zijn door de economische crisis, zoals de bouwnijverheid. De rest van de financiering (30 miljard, of 0,3 % van het bbp) zou komen uit de begroting van de EU zelf en van de Europese investeringbank (EIB). In deze context zijn in België bepaalde anticrisismaatregelen opgesteld voor de bouwsector in het kader van het economische herstelplan van de federale overheid. Gekoppeld aan de daling van de bouwkosten en de verschillende bestaande belastingvoordelen zijn deze maatregelen erop gericht om de effecten van de economische crisis te temperen en zo de voorziene achteruitgang van de bouwsector in 2009 te beperken door de activiteit in de sector te ondersteunen. Aldus werd op 13 februari 2009 een koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad53 gepubliceerd, ter ondersteuning van vooral de bouwsector. Als dusdanig zijn de volgende tarieven aangepast: • het btw-tarief is verminderd van 21 % tot 6 % voor de eerste schijf van 50.000 euro voor iedere nieuwe woning, en dit van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009; • de uitbreiding over het hele grondgebied van de maatregel ter vermindering van de btw tot 6 % voor renovatie na afbraak. Tot nu toe was deze maatregel beperkt tot 32 stadscentra (tijdelijke vermindering); • de daling van het btw-tarief voor de bouw van sociale woningen van de overheid van 12 % naar 6 %. Bovendien voorziet het herstelplan enkele bepalingen met betrekking tot de uitgaven in het kader van energiebesparingen: • zo vergoedt de staat 1,5 % van de te betalen rente voor leningen die zijn afgesloten door een natuurlijke persoon, tussen 1 januari 2009 en 31 december 2011, aangegaan voor energiebesparende investeringen. Een belastingvermindering van 40 % is voorzien voor de resterende rente. Deze maatregelen worden “groene leningen” genoemd; • voor energiebesparende investeringen, kan de belastingvermindering verlengd worden tot 3 jaar als de werken het voorziene bedrag overschrijden;
53 10 februari 2009 - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.
55
• in 2009 en 2010 kunnen uitgaven voor isolatiewerken van muren en vloer recht geven op een belastingvoordeel, volgens te bepalen regels (ontwerp van economische herstelwet – doc. Kamer 2008-2009, nr. 52-1788/001) ; • de regering streeft ernaar meer te investeren in duurzame ontwikkeling door de energiebesparende investeringen in openbare gebouwen aanzienlijk uit te breiden.
56
Het herstelplan voorziet ook de versnelling van een reeks overheidsinvesteringen voorzien voor het jaar 2009 evenals de snelle uitvoering van enkele lopende of onderzochte projecten. De bevoorrechte domeinen zijn werken in vervoersinfrastructuur en werken gericht op de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Aldus hebben de gewestelijke overheden actieplannen goedgekeurd, met name met betrekking tot het wegennet: het Vlaams Gewest heeft besloten om vervroegd 100 miljoen euro vrij te maken in het kader van het oplossingsplan van 800 gevaarlijke punten op het wegennet. Het Waals Gewest overweegt om 50 miljoen euro te wijden aan het plan voor de herstelling van wegen. Deze maatregelen zullen echter voornamelijk effect hebben in 2010-2011. Het federale herstelplan van grote werken dat 500 miljoen euro zal bedragen, heeft voornamelijk betrekking op de versnelling van een reeks investeringen met betrekking tot de Brusselse metro, het moderniseringsprogramma van gevangenissen, de verfraaiing van NMBS-stations en de verbetering van de energieefficiëntie in openbare gebouwen. Nu moet afgewacht worden in welke mate de crisis de overheidsfinanciën, en bijgevolg de investeringsmogelijkheden van de overheid, zal beïnvloeden. Ten slotte is ook voorzien om maatregelen te nemen die de toegang tot krediet vergemakkelijken, zowel voor ondernemingen als voor particulieren. 5.2.2. Schatting van de economische impact Gezien het belang van de productiemultiplicator van de bouwsector voor de productie van de overige sectoren van de Belgische economie54, is het interessant om de potentiële invloed van dit herstelplan op de nationale economische situatie proberen in te schatten. Zo stelt de OESO voor om deze impact in te schatten met behulp van “multiplicatoren” die het effect van een stijging van de publieke uitgaven of van een daling van de belastingen op het nationale bbp meten. De geschatte waarden van deze multiplicatoren worden weergegeven in tabel 1755:
54 Ter herinnering: de impact van een stijging van 1 euro van de vraag in de bouwsector leidt tot een stijging van 2,07 euro van de nationale productie. 55 De schatting van de multiplicatoren houdt onder andere rekening met de specifieke effecten van de huidige crisis, met de marginale consumptiequote, en met de openheidsgraad van het land voor de internationale handel.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Tabel 17: Geschatte waarden van de multiplicatoren van België Openbare interventie
Waarde van de multiplicatoren
Investeringen in infrastructuur
0,9 – 1,1
Overheidsconsumptie van goederen en diensten
0,4 – 0,7
Uitkeringen aan de gezinnen
0,4 – 0,6
Belastingvermindering van natuurlijke personen
0,2 – 0,8
Verlaging van de indirecte belastingen en overige maatregelen
0,1 – 0,3
Bron: OESO, Economic Outlook, Interim Report, 31 maart 2009.
Onder "normale" economische omstandigheden liggen de multiplicatoren dicht bij één. Maar bij een recessie zoals wij die momenteel doormaken, waarbij de neiging van huishoudens en ondernemingen om te besparen toeneemt, vertonen de multiplicatoren lagere waarden, vooral voor de maatregelen met betrekking tot belastingvermindering. Een overheidsmaatregel stimuleert de economie efficiënt als de multiplicator hoger dan één is, en inefficiënt als de multiplicator lager dan één is. Op basis van de bovenstaande resultaten zien we dat de multiplicatoren in verband met de stijging van de overheidsuitgaven over het algemeen hoger zijn dan die in verband met fiscale maatregelen. Om efficiënt te zijn zou het herstelplan zich volgens de OESO daarom meer moeten richten op een versnelling van de overheidsinvesteringen in infrastructuur. Er van uitgaande dat het aantal nieuwe woningen in 2009 dichtbij dat van 2008 ligt (of 46.388 nieuwe woningen), zou de btw-vermindering van 21 % tot 6 % voor nieuwe woningen, die van toepassing is op de eerste schijf van 50.000 euro, in 2009 neerkomen op een inkomstenverlies voor de overheid van ongeveer 348 miljoen euro56. De weerslag van deze maatregel op de inkomsten is over het algemeen redelijk gering, rekening houdend met het totaal aan geïnde indirecte belastingen (meer dan 43 miljard euro in 2008). Door deze btw-verlaging voor nieuwe woningen af te schaffen, zouden de overheden deze 348 miljoen euro kunnen recupereren om daarmee de investeringen in infrastructuur te versterken. Aangezien het niveau van de overheidsuitgaven in bruto-investeringen in vaste activa in 2008 5,6 miljard euro bedroeg, zou met deze bijkomende inkomsten de openbare uitgaven aan kapitaal aanzienlijk kunnen worden versterkt en de efficiëntie van het herstelplan tegelijkertijd kunnen worden verbeterd. Bovendien is het belangrijk om te onderstrepen dat de steunmaatregelen voor het verkrijgen van vastgoedeigendom het sparen door huishoudens op lange termijn zou bevorderen. Om de totale potentiële invloed van het huidige herstelplan op het nationale bbp te berekenen, volstaat het om de verschillende effectieve en/of voorziene maatregelen te 56 Een vermindering van 15 % van het btw-percentage op een schijf van 50.000 leidt tot een inkomstenverlies van 7.500 euro per woning.
57
vermenigvuldigen met de bijbehorende multiplicatoren, om die vervolgens bij elkaar op te tellen. Het is overigens belangrijk om te onthouden dat deze begrotingsmaatregelen niet de enige zijn die de economische activiteit ondersteunen. De automatische budgettaire stabilisatoren kunnen immers ook een directe steun aan de economie bieden57. Op basis van de potentiële effecten van het herstelplan, de automatische stabilisatoren, de demografische tendensen en de voorziene daling van de potentiële groei heeft het Federaal Planbureau de groeipercentages van de verschillende bedrijfstakken geëvalueerd van 2009 tot 2014. Uitgaande van de hypothese dat het gewicht van de bouw gedurende deze periode constant blijft, namelijk 4,7 % van het bbp, kan de bijdrage van de sector aan de groei van het bbp worden geëvalueerd voor de periode 2009-201458. Tabel 18: Potentieel groeipercentage van de bedrijfstakken (bruto toegevoegde waarde in volume) (jaarlijkse gemiddelden in %)
58
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
20032008
20092014
-0,6
-7,6
-0,4
2,6
2,2
1,9
1,8
0,8
0,1
Groeipercentage Verwerkende industrie Bouwnijverheid
1,7
-2,8
0,7
Vervoer en communicatie
2,5
-6,8
-3,4
3
3,3
2,5
2,8
3,7
1,6
2,5
3,7
3,6
3,6
1,6
0,5
Overige marktdiensten
1,7
-3,5
0,5
2,8
2,5
2,4
2,5
2,6
1,2
Niet-marktdiensten
2,3
0,4
1,2
1,4
1,6
1,7
1,7
1,2
1,3
Bouwnijverheid*
0,07
-0,18
0
0,12
0,11
0,11
0,11
0,17
0,05
Bbp
1,2
-3,8
0,1
2,5
2,4
2,3
2,3
2,1
1
Bijdrage aan de groei van het bbp
* : Schattingen op basis van het constante gewicht van de bouw in het bbp ten opzichte van 2007, namelijk 4,7 %. Bron: Federaal Planbureau en eigen berekeningen.
57 Bepaalde elementen van het budget worden beïnvloed door de macro-economische situatie zodat ze een vervlakkend effect hebben op de economische cyclus. Zo nemen in tijden van recessie de belastinginkomsten, geïndexeerd op de verschillende winsten en inkomsten, af, wat de privéinkomsten ondersteunt. De staatsbegroting vertoont dan een tekort. In gunstige periodes nemen de belastinginkomsten toe terwijl de sociale behoeften afnemen, waardoor de staatsbegroting weer in evenwicht kan komen. Dankzij deze automatische stabilisering kunnen op lange termijn de schokken van de conjunctuur worden afgevlakt, zowel in de ene als in de andere richting. 58 Het nationale referentiescenario dat het Federaal Planbureau voorziet, brengt met zich mee dat de verliezen die zijn geleden door de crisis niet worden gecompenseerd en gaat ervan uit dat de groei van de Belgische economie zich zal hernemen in 2011-2014. Deze groei zal gemiddeld vergelijkbaar zijn met de groei die voor het begin van de crisis werd opgetekend.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Zoals we eerder hebben gezien, hangen de activiteiten van de bouwsector af van het niveau van woninginvesteringen door huishoudens, bouwinvesteringen door ondernemingen en de investeringen van de overheden in diverse infrastructuren (zie hoofdstuk 2.7). Volgens het referentiescenario waar het Federaal Planbureau van uitgaat, zouden deze verschillende investeringscategorieën zich op de volgende manier moeten ontwikkelen: • het aandeel van investeringen door bedrijven zou in 2009 afnemen door de verstrakking van de kredietvoorwaarden en de aanzienlijke achteruitgang van de winstgevendheid. In 2010 zou het niveau van hun investeringen achteruit blijven gaan, maar veel minder sterk dan in 2009. In 2011 zouden nieuwe investeringsprojecten kunnen worden gestart dankzij het einde van de economische recessie. Van 2012 tot 2014 zou het werkelijke groeipercentage van investeringen door bedrijven gemiddeld ongeveer 3 % per jaar bedragen; • het investeringspercentage van de overheden zou tussen 2009 en 2012 geleidelijk toenemen, door het naderen van de gemeenteraadsverkiezingen in 2012. Daarentegen zouden de investeringen in 2013 en 2014, de jaren na de verkiezingen, sterk teruglopen. Deze voorspellingen gaan uit van een behoud van de investeringsmogelijkheden van de overheden; • het investeringsniveau in woningen door huishoudens zou in 2009 en 2010 moeten afnemen, ondanks de maatregel van het herstelplan met betrekking tot de btwverlaging in de bouw voor het jaar 2009. Deze daling is vooral te wijten aan de beperkte stijging van het beschikbare inkomen voor de huishoudens en aan de nog altijd ongunstige tewerkstellingsvooruitzichten, evenals aan de verslechtering van de mogelijkheden voor het verkrijgen van een hypothecaire lening. In 2011 zouden de investeringen in woningen door huishoudens weer moeten toenemen door het economische herstel. Deze tendens zou zich doorzetten tot in 2014. Op basis van de hypotheses waar het Federaal Planbureau van uitgaat, blijkt dat de herstelmaatregelen voor de bouwsector, waarvan de meeste beperkt zijn tot 2009 en voornamelijk betrekking hebben op huishoudens en overheden, de effecten van de crisis in 2009 slechts kunnen temperen. De btw-verlaging voor de bouw van nieuwe woningen, die beperkt is tot 2009, heeft in datzelfde jaar maar weinig effect omwille van de vertragingen betreffende de ontwikkeling van een project, het verkrijgen van een bouwvergunning en de aanvang van de bouw. Daarom is het moeilijk denkbaar om een project op te starten in maart en de factuur van 50.000 euro te krijgen voor het einde van het jaar. Hieruit blijkt dat de bouw van nieuwe woningen vanaf 2009 onder de effecten van de crisis zal te lijden hebben.
59
Anderzijds zullen bepaalde maatregelen van het herstelplan vanaf 2010 een positief effect produceren: het gaat voornamelijk om maatregelen met betrekking tot de overheidsinvesteringen. Het herstelplan laat echter op middellange termijn (2009-2014) toe om een positieve groei van 1,6 % te behouden voor de bouwsector (hoger dan de andere bedrijfstakken) en draagt zo bij tot een groei van het bbp van 0,05 %. Maar meerdere pistes kunnen worden overwogen om de bouw nog sterker te maken als stuwende kracht van de Belgische economie: • het verlengen van de maatregelen ter vermindering van het btw-tarief voor de bouw of de aankoop van een nieuwe woning en voor alle afbraak- of renovatiewerkzaamheden van woningen, rekening houdend met de periode die verstrijkt tussen de beslissing om te investeren in vastgoed en de uitvoering van de bouwwerken; • een Europese consensus bereiken over de btw-verlagingen; • de belastingvoordelen bij energiebesparende werken uitbreiden en/of verhogen;
60
• overheidsinvesteringen in infrastructuur ontwikkelen.
5.3. Onderzoek & ontwikkeling 5.3.1. De uitgaven van ondernemingen Volgens de statistieken van de OESO vertegenwoordigden de bruto binnenlandse O&O-uitgaven in België in 2006 1,85 % van het bbp, tegenover 1,74 % in de Europese Unie (EU25). De bedrijvensector neemt een grote meerderheid van de O&O-uitgaven voor zijn rekening: ondernemingen zijn de belangrijkste financieringsbron (60 %) en de voornaamste uitvoerders (69 %) van O&O. De staat financiert 25 % van deze uitgaven, maar voert slechts 8,3 % van de onderzoekstaken uit. Verder blijven nog de sector van het hoger onderwijs en de privésector zonder winstoogmerk over59. Op basis van deze vaststellingen is het mogelijk om het belang van de onderzoeksactiviteiten in iedere economische sector goed in te schatten via het niveau aan O&O-uitgaven dat door de ondernemingen wordt besteed.
59 Bron, OESO, “Main Science and Technology Indicators”, oktober 2008.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Zoals voorgesteld in tabel 19 vertegenwoordigden de totale intramurale uitgaven voor O&O 3.934 miljoen euro in 2006. Deze uitgaven hebben betrekking op alle O&O-werken uitgevoerd door Belgische ondernemingen in hun eigen lokalen, ongeacht hun financieringsbron. Ze omvatten de personeelsuitgaven, de andere lopende uitgaven en de kapitaaluitgaven. De totale extramurale uitgaven voor O&O van de sector ‘ondernemingen’ bedragen 1.589 miljoen euro. Deze hebben betrekking op alle O&O-werken die de ondernemingen extern laten uitvoeren60. Wat de bouwsector betreft, bedroeg het niveau van deze intramurale uitgaven in 2006 39 miljoen euro, of 1 % van het totaal van de BERD. De extramurale uitgaven zijn relatief beperkter, namelijk 5 miljoen euro (0,3 % van het totaal ). Tabel 19: Totale intramurale uitgaven voor O&O van de sector ‘ondernemingen’ (BERD) per economische sector (in miljoen euro in lopende prijzen, schattingen van 2006) Totale intramurale O&O-uitgaven door ondernemingen (BERD) Landbouw, jacht, bosbouw en visserij Ontginnings- en verwerkende industrieën
Totale extramurale O&O-uitgaven door ondernemingen
42,341
1,1 %
5,425
3.184,848
80,9 %
1.366,717
Bouwnijverheid
39,380
5,223
0,3 %
Handel, horeca, transport en communicatie
225,949
5,7 %
60,041
3,8 %
Financiële activiteiten, vastgoed, huur en diensten aan bedrijven
415,481
10,6 %
148,534
9,3 %
26,397
0,7 %
3,569
0,2 %
Overheidsinstellingen, sociale en collectieve diensten, enz. Totaal ondernemingen
Bron: Commissie federale Wetenschapsbeleid.
3.934,396
samenwerking,
Overleggroep
1 %
0,3 % 86 %
100%
CFS/STAT;
1.589,511
berekeningen
100%
Federaal
Volgens de gegevens van de Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid (DPWB) bedroeg het totale personeel in O&O in de bouwsector in 2006 overigens 374 VTE en het totale aantal onderzoekers 250 VTE. Dit personeel vertegenwoordigt slechts 1,2 % van het totale personeel in O&O in Belgische ondernemingen.
60 De aankoop van patenten en vergunningen vertegenwoordigt bijvoorbeeld, een uitgave voor de verwerving van O&O uitgevoerd buiten de onderneming.
61
Tabel 20: O&O-personeel en onderzoekers in ondernemingen per economische sector (voltijds personeelequivalent (VTE) – schattingen voor 2006) Onderzoekers Landbouw, jacht, bosbouw en visserij Ontginnings- en verwerkende industrieën
135 13.154,03
Totaal O&Opersoneel 380 24.310
Bouwnijverheid
250
Handel; horeca; transport en communicatie
665,77
3.357
2793,39
4.948
140,81
180
17139,94
32.206
Financiële activiteiten; vastgoed, huur en diensten aan bedrijven Overheidsinstellingen, sociale en collectieve diensten, enz. Totaal O&O-personeel in ondernemingen
374
Bron: Commissie federale samenwerking, Overleggroep CFS/STAT; berekeningen Federaal Wetenschapsbeleid.
62
Ondanks een beperkt uitgavenniveau blijkt hieruit dat er nog een enorm potentieel is voor innovatie in de bouwsector. Desalniettemin zijn in de loop van de afgelopen jaren nieuwe technologieën op dit gebied verschenen. Dit zijn onder meer: • biomassa, waaronder alle organische stoffen vallen die als energiebronnen kunnen worden aangewend. Zo is het, afhankelijk van de soort biomassa en de toegepaste technieken, mogelijk om drie vormen van nuttige energie te produceren: warmte, elektriciteit (of de twee gecombineerd in het geval van cogeneratie) en de verplaatsingsaandrijfkracht (biobrandstoffen); • geothermie, namelijk de exploitatie als energiebron van thermische energie opgeslagen door de aarde; • het ‘intelligent huis’, wat verwijst naar een woning uitgerust met een reeks technologieën die "domotica" worden genoemd. Dit laat toe de verschillende functies van een huis te besturen met behulp van een intelligente bediening verbonden met alle technische apparatuur en elektrische toestellen in het huis. Overigens organiseren de Confederatie Bouw en het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) ieder jaar de “Belgian Building Awards” om de innovatiegeest van aannemers aan te moedigen, te stimuleren en te belonen, waarbij de “Innovation Awards” voor het lopende jaar worden toegekend. Op 4 maart 2009 hebben twee ondernemingen deze prijs toegekend gekregen. Ten eerste gaat het om de vennootschap Wienerberger, specialist op het gebied van baksteen, voor zijn onderzoek naar geluidsisolatie van woningen, in samenwerking met het WTCB:
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
• de steen “Silentbrick”: het gaat om een steen waarvan de massa groter is dan bij een traditionele steen, waardoor een betere geluidsprestatie wordt verzekerd voor de realisatie van woningscheidende muren; • "SonicStrip": isolatiemat van gerecycleerd rubber van 10 mm dik, met als doel om de geluidsisolatie van de woning nog meer te verbeteren door het plaatsen van deze mat onder alle muren en/of op de muren; • de spauwhaak “SonicPin” beschikt over een isolerende koppeling om muren los te koppelen waardoor twee muren kunnen worden gescheiden, zodat het geluidscomfort van de woning wordt verbeterd. De tweede vennootschap die gefeliciteerd werd om zijn innovatie, is “Metasetech”. Deze onderneming heeft de veiligheidshaak “accrochtoit” ontwikkeld, waarmee de veiligheid van dakdekkers aanzienlijk kan worden verbeterd, voornamelijk op golfplaatdaken. Dit systeem wordt rechtstreeks op het gebinte onder de golfplaten bevestigd door middel van een verticale omslag, waar de dakdekker zijn musketons, harnas en werkplatform kan aan bevestigen. 5.3.2. Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) werd in 1960 opgericht op verzoek van de professionele organisatie bij uitvoering van de besluitwet “De Groote” uit 1947 die erop gericht was om de ontplooiing van onderzoek in de industrie te bevorderen61. Het hoofddoel van dit centrum is om het toegepast onderzoek in de sector te bevorderen om de competitiviteit te verbeteren. Het WTCB, grotendeels gefinancierd door Belgische bouwondernemingen die alle bouwberoepen vertegenwoordigen, maar ook ondersteund door de Europese Commissie, de federale overheid en de gewesten, voert drie grote soorten taken uit: • wetenschappelijk en technisch onderzoek van collectief belang; • informatie, hulp en technische raad bieden aan bouwpartners; • bijdragen aan de innovatie door de ontwikkeling van nieuwe producten en nieuwe werkmethodes, op vraag van de sector en de overheden.
61 Om innovaties in de industrie te promoten publiceerde de toenmalige minister van nationale wederuitrusting, de heer De Groote, in 1947 een besluitwet waarin de oprichtingsvoorwaarden voor de centra voor promotie en coördinatie van de technische vooruitgang door wetenschappelijk onderzoek werden vastgelegd. Op basis van deze wet richtten de diverse industriële sectoren hun eigen onderzoekscentra op.
63
De belangrijkste O&O-domeinen zijn de laatste jaren zeer veelzijdig: duurzame bouw; informatie- en communicatietechnieken; toegankelijkheid en aanpassingsvermogen van gebouwen; technische goedkeuring van innovatieve producten en CE-markering; de verbetering van de gebouwschil (schrijnwerk, structuur, afdekking) om de akoestiek te verbeteren; warmte-isolatie; veiligheid van het gebouw (inbraak) en de effecten van bepaalde materialen op gezondheid en milieu. De onderzoeksprogramma’s van het WTCB worden gestuurd en opgevolgd door technische comités. Deze comités zijn samengesteld uit aannemers, fabrikanten van bouwmaterialen, overheidsinstellingen, architecten, studiebureaus, consultants en academici (universiteiten en nationale en internationale studiecentra). Het WTCB en vrijwel alle laboratoria ervan worden beheerd volgens een kwaliteitssysteem met ISO 17025-accreditatie door BELTEST62 en/of staan bekend bij de Europese Commissie als onderzoekslaboratoria die in het kader van de richtlijn "Bouwproducten" (89/106/EEG)63 werken. 5.3.3. Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw
64
Het Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW) is een privé-onderzoeksinstituut van openbaar nut opgericht, onder impuls van de ”Belgische federatie van aannemers van wegenwerken”, in 1952 bij koninklijk besluit ter uitvoering van de besluitwet van 1947. Het centrum werkt nauw samen met alle actoren uit de wegenbouw. De hoofdactiviteiten van het centrum zijn: • onderzoek, ontwikkeling en toepassing op het gebied van ontwerp, bouw, beheer, onderhoud en uitbating van wegen, verkeersveiligheid, mobiliteit en milieu; • beroepshulp64, in de vorm van: technologische raad, technische bijstand, permanente vorming, stages, bijscholingslessen, studiedagen, publicaties, enz. 62 De Belgische organisatie BELTEST erkent laboratoria en controle-instanties. De ISO 17025-accreditatie is een norm voor test- en keuringslaboratoria die toelaat de competentie van laboratoria om specifieke tests en metingen uit te voeren, te bepalen en te garanderen dat het werk conform de normen werd uitgevoerd. 63 De Europese richtlijn “Bouwmaterialen” (89/106/EEG), in Belgisch recht omgezet bij KB van 19 augustus 1998, legt op dat de bouwmaterialen gebruiksklaar zijn voor bouwwerken. Deze werken dienen aan 6 fundamentele voorschriften te voldoen die verband houden met veiligehid, volksgezondheid, bescherming van consument en milieu. Deze fundamentele voorschriften, die bepaald zijn door de lidstaten van de Europese Unie, betreffen productkenmerken en worden hernomen in geharmoniseerde technische specificaties die als evaluatie van een product dienen. 64 Het betreft ondernemingen; nationaal, regionaal en lokaal bevoegde overheden; leveranciers van producten en materialen; controle-, certificatie-, normalisatie- en onderwijsinstituten; studiebureaus en ontwerpers; en controle- en testlaboratoria.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
De financiering wordt gegarandeerd door een bijdrage van 0,8 % van het totaalbedrag van de werken die alle Belgische of buitenlandse aannemers in België uitvoeren, hetzij op grond van openbare of besloten aanbestedingen, hetzij op de particuliere markt. Het centrum geniet eveneens van subsidies voor wetenschappelijk en technologisch onderzoek verleend door de federale en gewestelijke overheden. Het Centrum werkt ook nauw samen met andere instituten, zowel nationaal als Europees en internationaal: • in België werkt het centrum samen met het Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB), beroepsverenigingen (Benelux Bitume, FEBELCEM, FSBP, enz), maar ook met het Bureau voor Normalisatie (NBN), de verschillende actoren op het vlak van certificering en de Belgische Wegenvereniging (BWV); • in Europa werkt het centrum, in het Europese kader van het Forum of European National Highway Research Laboratories (FEHRL), samen met de nationale wegenonderzoekscentra van andere Europese landen, de Europese Unie en het Europees Comité voor Normalisatie (CEN); • op wereldwijd niveau werkt het centrum samen met vele organisaties, zoals World Road Association (PIARC), International Union of Laboratories and Experts in Construction Materials, Systems and Structures (RILEM), International Organization for Standardization (ISO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO).
65
6. De uitdagingen van de bouw 6.1. Energieprestatie van gebouwen Het Belgische gebouwenpatrimonium wordt momenteel gekenmerkt door een bijzonder slechte energieprestatie. Dit heeft vooral te maken met de leeftijd van de gebouwen (80 % van de Belgische gebouwen zijn minstens 20 jaar oud65). In 2005 waren de gebouwen goed voor ongeveer 35 % van het totale primaire energieverbruik in België, dit is het bruto binnenlandse energieverbruik in België, wat overeenstemt met het equivalent van 128 miljoen vaten ruwe olie. De residentiële constructies waren verantwoordelijk voor 73 % van dit energieverbruik, het overblijvende deel was voor rekening van de handelsgebouwen.
66
De energie-efficiëntie van de residentiële gebouwen in België behoort momenteel tot de zwakste in Europa. Het totale energieverbruik van een woning heeft hoofdzakelijk betrekking op het verbruik voor verwarming, het ventilatiesysteem of de airco, het warmwaterverbruik en de elektriciteit. Met een gemiddeld verbruik van 348 kilowattuur (kW/u) per vierkante meter per jaar komen we 70 % hoger uit dan het Europese gemiddelde. Grafiek 21: Gemiddeld residentieel energieverbruik (kWh/m² in 2005)
Bron: McKinsey Greenhouse Gas Abatement Cost Curve V2.0, studie besteld door het VBO.
65 ADSEI, kadastrale statistieken van het gebouwenbestand op 1 januari 2008.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
De Belgische gezinswoningen zijn hoofdzakelijk van het type “open bebouwing” (26,9 %), gevolgd door de “gesloten bebouwing" (26,6 %), de “appartementen” (21,6 %) en de “halfopen bebouwing” (18,4 %). Ze staan in voor 61,2 % van het totale gebouwenpatrimonium. Ondanks het feit dat ze oud zijn, worden jaarlijks bijzonder weinig van deze woningen afgebroken (slechts tussen de 0,5 en de 1 %), waardoor de gemiddelde levensduur van een woning in België momenteel ongeveer een eeuw is. Dit heeft als gevolg dat een groot aantal bestaande woningen niet correct geïsoleerd zijn (geen dubbele beglazing, verwarming via een verouderde installatie), waardoor belangrijke energieverliezen ontstaan66. Bij de handelspanden wordt het energieverbruik hoofdzakelijk verdeeld tussen de scholen (+/-30 %), de ziekenhuizen (+/-30 %) en de gebouwen van de overheidsadministratie (+/-30 %). De belangrijkste verbruiksposten zijn verwarming, airco en verlichting. In een recente studie uitgevoerd door McKinsey & Company67 wordt aangetoond dat de bouw in België (48 % van het verwachte energieverbruik in 2030) beschikt over een belangrijk potentieel van energiebesparingen, via allerlei maatregelen gericht op een hogere energie-efficiëntie. Deze studie is gebaseerd op de Global Greenhouse Gas Abatement Cost Curve (“Globale kostencurve van de hefbomen voor de vermindering van de broeikasgassen”), en op meer dan 10 gelijkaardige nationale studies die de laatste drie jaren door McKinsey werden uitgevoerd. De helft van dit potentieel situeert zich in de renovatie van bestaande gebouwen. Nieuwe, energie-efficiënte gebouwen zijn goed voor 8 %. Bij nieuwe gebouwen is het tevens bijzonder belangrijk om van bij het eerste ontwerp rekening te houden met de energie-efficiëntie. Naast de energiebesparingen die rechtstreeks voortvloeien uit de constructie (“het omhulsel”), speelt ook de technische afwerking een belangrijke rol. Verlichting, elektronische kantoorapparatuur (pc, printer, fax, fotokopieerapparaat), verwarming, ventilatie, airco, warmwaterproductie en andere toestellen staan in voor 34 % van het besparingspotentieel. De overblijvende 8 % kunnen komen van gedragsveranderingen die tot doel hebben om minder energie te verbruiken. Zoals eerder reeds aangegeven, bestaan er in België op de verschillende bestuursniveaus een aantal maatregelen die tot doel hebben de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren. Zo kennen de verschillende overheden bij de uitvoering van energiebesparende werken in een woning een fiscaal voordeel toe, te weten een korting op de belastingen tot 40 % van de investeringskosten voor deze werken, beperkt tot een bepaald plafond. 66 “Advies met betrekking tot de energie-efficiëntie van de Belgische woningen”, CRB, 21/12/2005 67 McKinsey & Company is een advies- en beheerbureau dat ondernemingen, openbare instellingen en vzw’s begeleidt. De belangrijkste interventiedomeinen betreffen drie grote problemen: strategie, organisatie en operationele efficiëntie.
67
De betrokken investeringen omvatten het volgende: • de vervanging en het onderhoud van een oude condensatieketel, een houtverwarmingsketel, een installatie met een warmtepomp of een installatie met een microwarmtekoppelingssysteem; • de installatie van een zonneboiler; • de installatie van fotovoltaïsche cellen om elektriciteit (energie) te genereren uit zonne-energie; • de installatie van een geothermische warmtepomp; • de plaatsing van thermostatische kranen of een omgevingsthermostaat met dag- of weekregeling om de centrale verwarmingsinstallatie te regelen; • de installatie van dubbele beglazing;
68
• de dakisolatie. Deze openbare investeringsinspanningen ten behoeve van de energie-efficiëntie beginnen stilaan hun vruchten af te werpen. Vlaams minister Hilde Crevits kon inderdaad op 18 juni 2008 statistieken voorstellen in verband met bepaalde investeringen inzake energiebesparing die de laatste jaren een spectaculaire groei kenden68. Zo steeg het aandeel hoogrendementsbeglazing69 op de Belgische markt van 39 % in 2002 naar bijna 85 % in 2008. Deze evolutie geeft duidelijk aan dat het premiebeleid een belangrijke invloed heeft op het aankoopgedrag van het individu. Het drielagig glas daarentegen is momenteel slechts een nicheproduct met een marktaandeel van enkele procenten. Maar het is zeer waarschijnlijk dat dit product de volgende jaren steeds populairder zal worden. Tabel 21: Marktaandeel hoogrendementsbeglazing in de totale dubbelglasmarkt in België 2002
2005
2008
39 %
62 %
85 % (*)
Aandeel hoogrendementsbeglazing
Bron: Verbond van de Glasindustrie – (*) raming.
68 Vlaamse Energieagentschap, "Hoge energieprijzen en premies stuwen energiebesparende investeringen omhoog", persbericht van 18 juni 2008. 69 Hoogrendementsbeglazing isoleert 2 tot 3 keer beter dan gewoon dubbel glas. De ruimte tussen de glasplaten wordt gevuld met een edelgas (meestal argon) en aan de binnenzijde van de glasplaat wordt een laag onzichtbaar metaal aangebracht.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
In verband met dak- en vloerisolatie stijgt de gemiddelde dikte elk jaar met 10 %. De verkoop van verschillende isolatieproducten stijgt constant. Toonaangevend hiervoor is de doe-het-zelfmarkt (verkoopstijging geraamd tussen de 20 % en de 30 % voor 2007). Ook de verkoop van condensatieketels (op aardgas en op stookolie) werd enorm gestimuleerd door de fiscale aftrek en de premies. Het marktaandeel van aardgascondensatieketels steeg van 13 % in 2002 naar ongeveer 65 % in 2008. Bovendien begint de markt van stookoliecondensatieketels sinds twee jaar steeds belangrijker te worden: in 2005 was het marktaandeel slechts 1 % terwijl dit in 2007 reeds was gestegen tot 10 %. Het valt te verwachten dat dit aandeel de komende jaren nog verder zal stijgen. Grafiek 22: Verkoop van condensatieketels in België 80.000 70.000 60.000
69
50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0
1997
1998
1999
2000
1.651 Aantal Groei %
2.179
3.060
6.582 11.213 14.554 21.973 28.063 41.899 59.150 79.400 29 50 27 49 41 34
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Bron: www.leefmilieubrussel.be.
Zo wordt het door de verbetering van de energie-efficiëntie in gebouwen niet alleen mogelijk om de energiefactuur en de energieafhankelijkheid van het land te verminderen, maar kunnen in de huidige context, naast de vermindering van de broeikasgassen, nog andere, onmiskenbare voordelen worden gerealiseerd: jobcreatie, ontwikkeling van nieuwe markten voor producten en diensten en de verbetering van de competitiviteit van ons land.
6.2. Vermindering van de broeikasgassen Op 31 mei 2002 ratificeerde België het Kyoto-protocol70 waarin een aantal landen zich engageren om de broeikasgassen, verantwoordelijk voor de klimaatverandering te verminderen. Een van de belangrijkste broeikasgassen is koolstofdioxide (CO2). Het Belgische engagement is een vermindering van deze emissies van 7,5 % tussen 20082012 ten overstaan van het niveau van 1990. Volgens de laatste ramingen is het aantal broeikasgassen in de lucht in 2006 163 miljoen ton CO2-equivalent71, wat een stijging is van 5 % ten overstaan van 2000. De woon- en niet-woongebouwen zijn een van de belangrijkste bronnen van broeikasgasemissies in België (21 % van alle broeikasgassen). Dit heeft te maken met het hoge energieverbruik van deze gebouwen72. Het Belgische gebouwenpatrimonium is een van de oudste en minst energie-efficiënte in heel Europa. Zo nemen Belgische gebouwen gebouwd voor 1980 72,5 % van de totale CO2-emissies van de Belgische woningen voor hun rekening. Grafiek 23: Oorsprong van de broeikasgasemissies in België (2006) (in % van de totale emissies)
70 Afval 1% Landbouw 7%
Andere 1%
Residentiële gebouwen en handelsgebouwen 21%
Energieproductie 20%
Transport 19% Industrie (proces) 11%
Industrie (verbranding) 20%
Bron: “Belgische inventaris van broeikasgassen (1990 – 2008)”
70 Het Kyoto-protocol is van kracht sinds 16 februari 2005. 71 CO2 : “equivalent koolstofdioxide”, gestandaardiseerde meeteenheid voor broeikasgassen zoals methaan. De emissies worden uitgedrukt in CO2-ton per jaar, of eigenlijk in miljoen ton (megaton) of in miljard ton (gigaton) per jaar. 72 "Belgium’s Greenhouse Gas Inventory 1990-2006", National Inventory Report submitted under the United Nations Framework Convention on Climate Change, maart 2008.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Aangezien de bouw een belangrijke verantwoordelijkheid draagt in de emissies van broeikasgassen, beschikt het door de verbetering van haar energieprestaties over een aanzienlijk potentieel met betrekking tot de strijd tegen het broeikaseffect en de klimaatverandering. In dit kader keurde de Europese gemeenschap in december 2002 een richtlijn goed betreffende de energieprestatie van gebouwen (2002/91/EG). De richtlijn wil het energieverbruik in woon- en niet-woongebouwen verminderen door een verbetering van de energie-efficiëntie teneinde (voor wat betreft de gebouwensector) tegemoet te komen aan de EG-engagementen in het kader van het Kyoto-protocol en de realisatie van het Europese Klimaatplan in 202073. Deze richtlijn legt verplichtingen op met betrekking tot: • de globale structuur van de berekeningsmethoden van de integrale energieprestaties van gebouwen; • de minimumeisen inzake energieprestaties van nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen van meer dan 1000 m², die het voorwerp uitmaken van een belangrijke renovatie; • de certificering van de energieprestaties van nieuwe en bestaande gebouwen en, voor openbare gebouwen, het afficheren van deze certificaten; • de regelmatige controle van verwarmingsketels en aircosystemen in gebouwen, en de evaluatie van de verwarmingsinstallaties die ouder zijn dan 15 jaar. Onderhavige richtlijn is een verdere uitwerking van de maatregelen inzake verwarmingsketels (92/42/EEG) en bouwproducten (89/106/EEG) en de bepalingen van het SAVE-programma met betrekking tot gebouwen74. De laatste jaren integreerden de drie regio’s die in België bevoegd zijn voor energie, gaandeweg de verplichtingen van de richtlijn in hun eigen wetgeving75.
73 Het Europese Klimaatplan heeft tot doel de broeikasgasemissies tegen 2020 met 20 % te verminderen ten overstaan van 1990 en te komen tot een aandeel van 20 % hernieuwbare energie voor het geheel van de EU. 74 Het SAVE-programma (Specific Actrais for Vigourous Energy efficency), aangenomen door de EEG financiert geheel of gedeeltelijk projecten die normen vastleggen, infrastructuur ontwikkelen en informatie verspreiden ter verbetering van de energie-efficiëntie en een rationeel energiegebruik, met name in de industrie en in de sector van de gebouwen. 75 Zie bijlage 14.
71
Vermits het Kyoto-protocol in 2012 vervalt, wordt een nieuwe internationale conferentie van de Verenigde Naties over de klimaatverandering gehouden van 7 tot 18 december 2009 te Kopenhagen. De 187 landen die de Klimaatconventie ondertekenden, moeten er tot een klimaatakkoord komen over een verdere reductie van de broeikasgasemissies om de huidige vooruitgang te bestendigen en nog verder te gaan. Om in deze onderhandelingen sterk te staan, aanvaardde de EU op december 2008 een "Energie/Klimaatpakket". Het betreft een actieplan met nauwkeurige doelstellingen op Europees niveau voor broeikasgasemissies en hernieuwbare energiebronnen. Er is sprake van een vermindering van 20 % van de broeikasgasemissies tegen 2020, en zelfs tot 30 % indien een internationaal akkoord kan worden bereikt, een verbetering met 20 % van de energie-efficiëntie en een stijging van het aandeel hernieuwbare energie in de totale energieproductie tot 20 % tegen 2020. Het "Energie/ Klimaatpakket" bevat onder andere een voorstel van verdeling van de inspanning over de verschillende lidstaten, en een reeks concrete maatregelen en uitvoeringsmodaliteiten om deze doelstellingen te bereiken.
72
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
7. Besluit Met 4,7 % van het bbp en 5,9 % van de totale binnenlandse tewerkstelling is de bouwsector een belangrijke sector voor de rijkdom van het land. Deze sector draagt eveneens bij tot de groei van een hele reeks aanverwante of gekoppelde activiteiten zoals de productie van materialen, de transportsector, architecten, landmeters, ingenieurs, verzekeraars, vastgoedkantoren, ... Bovendien is de structuur van de sector erg uitgebreid en complex. Het gaat immers om een grote verscheidenheid aan activiteiten, die uitgevoerd worden door een groot aantal ondernemingen die voor het merendeel zelfstandigen, eenpersoonsvennootschappen en kmo’s zijn. Maar er zijn ook grote ondernemingen met meer dan 100 personeelsleden actief in de sector. Hoewel hun aantal beperkt is, nemen ze een belangrijk aandeel van de sectortewerkstelling voor hun rekening, te weten 21,3 % van de loontrekkenden in 2007. De sector wordt eveneens gekenmerkt door een belangrijke nationale en internatonale onderaanneming, een hoge intensiteit van handenarbeid, een tekort aan gekwalificeerd personeel, de aanwezigheid van een werkloosheidsval en zwartwerk. Bovendien is de sector erg gevoelig voor conjunctuurschommelingen, waardoor de hij erg kwetsbaar is. De sterke groei van de sector in de laatste jaren was dan ook belangrijk voor de nationale economie. In deze periode van economische crisis stelt de bouwsector een terugval vast van het orderboekje, een vermindering van de activiteiten (met een versnelling van de terugval sedert september 2008) en een stijging van het aantal faillissementen. De sectorgroei kwam dus in 2008 tot stilstand. Voor 2009 ziet het er naar uit dat de sector een negatieve groei zal kennen. Gezien de sterke sectorale interdependenties van de bouwsector met de andere economische sectoren, valt het bovendien te verwachten dat de vastgestelde recessie in de sector wel eens gevolgen zou kunnen hebben voor de gehele nationale economie. Indien de bouw er echter in slaagt de effecten van de crisis te doorstaan, zal dit de gehele economie ten goede komen. Om deze redenen heeft de regering de strategische beslissing genomen om het herstelplan te enten op de bouwsector om via deze sector een algemeen economisch herstel te bespoedigen. Door de verstrakking van de openbare financiën en de beperking in de tijd van de bedoelde maatregelen moet waarschijnlijk geen reëel effect worden verwacht in 2009 en is het best mogelijk dat de effecten op middellange termijn redelijk beperkt blijven. In de huidige economische context zou het een oplossing kunnen zijn om de deelname van de privésector in de financiering van openbare werken te verhogen via publiek-private samenwerkingen (PPS). De economische crisis is echter niet de enige uitdaging waar de bouwsector voor staat. De strijd tegen de opwarming van de aarde zal enorme gevolgen hebben in alle segmenten van de bouw. De toekomst van de sector ligt dus onvermijdelijk bij duur-
73
zaam bouwen. De toekomstige uitdagingen zijn het verder zetten van de verbetering van de energie-efficiëntie in gebouwen en de aanleg van infrastructuur met het oog op de klimatologische schommelingen. Zo zijn de bestaande fiscale maatregelen op federaal en regionaal niveau nu reeds een stimulans voor duurzame investeringen. Maar investeringen in onderzoek en innovatie zijn noodzakelijk om nieuwe technologieën te ontwikkelen die de volgende decennia een antwoord kunnen bieden op de toekomstige uitdagingen. Er kunnen eveneens andere begeleidingsmaatregelen worden overwogen om de economische heropleving via duurzaam bouwen te ondersteunen: de verbetering van de kredietvoorwaarden voor ondernemingen en gezinnen via een interventie van de federale en/of regionale overheden bij de banken en de financiële instellingen, de promotie van nieuwe “groene” financiële instrumenten76, de ontwikkeling van opleidingen tot nieuwe beroepen in de eco-bouw en de renovatie, het zoeken naar oplossingen voor knelpuntberoepen door de versterking van de verschillende lopende acties van de regionale overheden en de sociale partners77. Bovendien moeten, parallel hieraan, de maatregelen tegen de werkloosheidsval en het zwartwerk worden voortgezet.
74
Het geheel van de tot op vandaag genomen maatregelen om de sector te ondersteunen, zowel de overheidsmaatregelen als deze om privé-investeringen fiscaal aan te moedigen, en het enorme potentieel van de sector betreffende de uitdagingen inzake duurzame ontwikkeling, bevestigt de bouwsector als pijler in onze economie en als hefboom voor de economische activiteit, de jobcreatie en de vermindering van CO2emissies. Maar naast de huidige ecologische en economische uitdagingen moet de sector zich in de toekomst eveneens aanpassen aan de nieuwe tendensen in levenswijze en levensstijl, te weten de veroudering van de bevolking; de stijging van het aantal gezinnen, de migratie, enz. Andere uitdagingen zullen dan worden aangegaan die aan de bouwsector nieuwe perspectieven bieden.
76 Deze instrumenten, ontwikkeld in samenwerking met de financiële sector, zijn bijvoorbeeld de prefinanciering van energiepremies, de prefinanciering van belastingverminderingen en de "groene" leningen met een lage rente voor de bouw en de duurzame renovatie. 77 Het betreft acties die tot doel hebben de technische beroepen te herwaarderen, het statuut deeltijds leren en leercontract te promoten en te hervormen, enz.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
8. Gebruikte afkortingen ABEX
Associatie van Belgische Experten
ADSEI
Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie van de FOD Economie
AT
Oostenrijk
bbp
Bruto binnenlands product
BE
België
BERD
Business expenditures on R&D
BG
Bulgarije
BIVA
Bruto-investeringen in vaste activa
BS
Belgisch staatsblad
BTW
Belasting op de toegevoegde waarde
BWV
Belgische Wegenvereniging
CEN
Europees Comité voor Normalisatie
CO2e
Equivalent koolstofdioxide
CPI
Index van de consumptieprijzen
CRB
Centrale Raad voor het Bedrijfsleven
CY
Cyprus
CZ
Tsjechië
DE
Duitsland
DG ECFIN
Directorate-General for Economic and Financial Affairs – Europese Commissie
DK
Denemarken
EA12
Euro area = eurozone 12 oorspronkelijke lidstaten
EC
Europese Commissie
ECB
Europese Centrale Bank
EE
Estland
EIB
Europese Investeringsbank
EPBD
Energie Performance of Buildings Directive
75
76
ES
Spanje
EU
Europese unie
EU27
Europese unie (27 landen)
FEBELCEM
Federatie van de Belgische cementnijverheid
Febelfin
Federatie voor de Belgische financiële sector
FEHRL
Forum of European National Highway Research Laboratories
FI
Finland
FIA
Fédération Internationale de l'Automobile (Internationale automobielfederatie)
FOREM
Service public wallon de l’emploi et de la formation (Waalse VDAB)
FR
Frankrijk
FSBP
Federatie voor stortklaar beton
GR
Griekenland
HU
Hongarije
IE
Ierland
IMF
Internationaal Monetair Fonds
INR
Instituut voor Nationale Rekeningen
ISO
Internationale Organisatie voor Standaardisatie
IT
Italië
IZW
Instelling zonder winstoogmerk
Kmo
Kleine en middelgrote ondernemingen
kWh
Kilowattuur
LT
Litouwen
LU
(Groothertogdom) Luxemburg
LV
Letland
MT
Malta
NMBS
Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen
PDOK
Patronale dienst voor de organisatie en kontrole van de bestaanszekerheidsstelsels
NBB
Nationale Bank van België
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
NL
Nederland
O&O
Onderzoek & ontwikkeling
OCMW
Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn
OCW
Opzoekingscentrum voor de wegenbouw
OESO
Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling
PIARC
World Road Association (AIPCR in het Frans)
PL
Polen
PPS
Publiek-private samenwerking
PT
Portugal
RILEM
Réunion Internationale des Laboratoires et Experts des Matériaux, systèmes de construction et ouvrages
RO
Roemenië
RSVZ
Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen
RSZ
Rijksdienst voor Sociale Zekerheid
RVA
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening
SAVE
Specific Actrais for Vigourous Energy efficency
SE
Zweden
SI
Slovenië
SIOD
Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
SK
Slovakije
TW
Toegevoegde waarde
UK
Verenigd Koninkrijk
ULg
Université Libre de Liège
VBO
Verbond van Belgische Ondernemingen
VCA
Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers
VTE
Voltijds equivalenten
VUB
Vrije Universiteit Brussel
WTCB
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
77
9. Bronnen 9.1. Internetsites • Agoria, platform Green Building http://www. agoria.be/greenbuildingplatform • Cluster Ecobuild http://www.confederatiebouw.be • Cluster Eco-construction, netwerk van verschillende experten http://clusters.wallonie.be/ecoconstruction/fr/ • Energieportal Waals gewest http://energie.wallonie.be/fr/index.html?IDC=6018
78
• Euroconstruct, netwerk van 19 Europese private conjunctuurinstellingen gespecialiseerd in de bouw en in openbare werken http://euroconstruct.org • European Commission Economic et Financial Affairs – Business and consumer surveys http://ec.europa.eu/economy_finance/db_indicators/surveys11283_en.htm • Europese bouwfederatie http://www.fiec.org • Europese commissie http://ec.europa.eu • Europese commissie, EPBD Buildings Platform http://www.buildup.eu • FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie http://www.statbel.fgov.be • FOD Economie, “Belastingsverminderingen voor energiebesparende investeringen in ondernemingen” http://economie.fgov.be/nl/ondernemingen/leven_onderneming/ ondersteuning_premies/Belastingvermindering_energie_besparen/index.jsp
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
• FOD Sociale zekerheid http://www.socialsecurity.fgov.be/docs/nl/news/actieplan_ fraudebestrijding_2008_2009_nl.pdf • FOD Werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg http://www.werk.belgie.be • Forem (service public wallon de l’emploi et de la formation professionnelle (Waalse VDAB) – Platform Horizons Emploi - Construction http://www.leforem.be/Horizonsemploi/pdf/secteur_21.pdf • L’Echo, dagblad http://www.lecho.be • Nationale bank van België http://www.nbb.be • Officiële publicatie van de Europese gemeenschappen, richtlijn 2002/91/EG van het Europese parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen http://eur- lex.europa.eu/LexUriServ/site/fr/oj/2003/I_001/ I_00120030104fr00650071.pdf • Opzoekingscentrum voor de wegenbouw http://www.ocw.be • Portal Belgium.be – Bouwen en renoveren http://www.belgium.be/nl/huisvesting/bouwen_en_verbouwen/index.jsp • Rijksdienst voor Sociale Zekerheid http://www.rsz.fgov.be • Trends.be, business magazine http://www.trends.be • Vlaams Energieagentschap http://www.energiesparen.be • Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf http://www.wtcb.be
79
9.2. Bibliografie • Nationale Bank van België “Bank Lending Surveys in de Eurozone en in België”, 29 april 2009. • Nationale Bank van België, “Economisch tijdschrift”, juni 2009. • Nationale Bank van België, “Statistisch tijdschrift - maandelijkse bijwerking”, 012009. • Nationale Bank van België, “Statistisch tijdschrift - driemaandelijks”, 2008-IV. • Nationale Bank van België, “Driemaandelijkse enquête bij architecten”, 4e kwartaal 2008. • Federaal Planbureau “Input-outputtabellen van België voor 2000”, december 2004.
80
• Federaal Planbureau, “Impact of the EU Energy and Climate Package on the Belgian energy system and economy: Study commissioned by the Belgian federal and three regional authorities”, december 2008. • Federaal Planbureau, “Economische vooruitzichten 2009-2014”, mei 2009 • Europese Commissie, “Europese industrie: sectoraal overzicht”, Algemene directie Ondernemingen en industrie, 2006 • Confederatie Bouw, “Infrastructuur, onze toekomst: jaarverslag 2008-2009, juni 2009. • Confederatie Bouw: “Bouwen, hoeksteen van het beleid – Memorandum van de confederatie bouw aan de politieke partijen”, 10 juni 2007. • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuur in de bouwsector in 2008 en perspectieven voor 2009”, 29 juni 2009 • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 2008 en perspectieven op korte termijn”, 18 december 2008 • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 2007 en perspectieven op korte termijn”, 10 december 2007 • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 2006”, 4 december 2006
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
• Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 20052006 – Algemeen overzicht van de recente ontwikkelingen, perspectieven op korte termijn”, 5 december 2005 • Centrale Raad voor de economie, “Advies met betrekking tot de energie-efficiëntie van de Belgische woningen”, 21 december 2005 • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 20042005 – Algemeen overzicht van de recente ontwikkelingen, perspectieven op korte termijn”, 13 december 2004. • Centrale Raad voor de Economie, “De conjunctuurevolutie in de bouwsector in 20032004 – Algemeen overzicht van de recente ontwikkelingen, perspectieven op korte termijn”, 26 januari 2004. • Centrale Raad voor de Economie – Speciale adviescommissie bouw, “Open brief over de strijd tegen zwartwerk”, 17 februari 2003. • Eurostat - euro-indicatoren, "De productie in de bouwsector in de eurozone" maandelijkse persberichten. • Eurostat, "Plus d’une décennie de statistiques mensuelles sur la construction", statistisch overzicht, industrie, handel en dienstverlening, 129/2007. • Euler Hermes, "Analyse sectorielle: immobilier et construction – pas de sortie de crise pour les Etats-Unis, l’Espagne et la France avant 2009-2010", 2008. • Verbond van Belgische ondernemingen (VBO), “Hoe energie besparen in uw organisatie?”, 22/04/2009. • ING, "De vastgoedmarkt in 2009: correcties in zicht”, Economic Research, februari 2009. • OESE, “OECD Economic Outlook, Interim Report”, 31 maart 2009. • McKinsey & Company, "Vers une efficacité énergétique de niveau mondial en Belgique", 2009. • République française, Ministère de l’Ecologie, de l’Energie, du Développement durable et de l’Aménagement du territoire, “La construction en Europe en 2007”, Commissariat général au développement durable, december 2008. • United Nations Framework Convention on Climate Change, “Belgium’s Greenhouse Gas Inventory 1990-2006”, maart 2008.
81
9.3. Contactpersonen en adres Algemene Directie Economisch Potentieel (E4) Christine BRUYNOGHE, Attaché Tel.: 02 277 93 97 E-mail:
[email protected] Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie Vooruitgangsstraat 50 1210 Brussel http://economie.fgov.be Ondernemingsnummer: 0314.595.348
82
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Bijlagen Bijlage 1: Aandeel van de toegevoegde waarde in het bbp in de EU27, in lopende prijzen (2007) (in miljoen euro)
EU27
Bbp
Toegevoegde waarde
Gewicht van de toegevoegde. waarde (%) 100
Toegevoegde waarde/bbp (%)
12.352.452,6
709.690,5
Oostenrijk
270.836,8
17.349,4
2,4
5,7 6,4
België
334.917
15.728
2,2
4,7
28.898,6
1.937,1
0,3
6,7
Cyprus
15.667,1
1.267,4
0,2
8,1
Tsjechië
127.142,9
7.175,7
1
5,6
Bulgarije
Duitsland Denemarken Estland
2.422.900,0
87.150
12,3
3,6
226.544,4
11.748
1,7
5,2
15.270,3
1.211,3
0,2
7,9
Spanje
1.050.595,
115.519
16,3
Finland
179.659
10.028
1,4
5,6
1.892.132
110.254
15,5
5,8
14.142
2
6,2
Frankrijk
11
Griekenland
228.180,3
Hongarije
101.130,6
4.019
0,6
4
Ierland
190.602,5
16.732
2,4
8,8
Italië
1.544.915,1
84.120,4
11,9
5,4
Litouwen
28.422,9
2.604,3
0,4
9,2
(Groothertogdom) Luxemburg
36.277,7
1.915
0,3
5,3
Letland
21.111
1.681
0,2
8
0,0
3,1
Malta
5.444,9
167,4
Nederland
567.066
28.339
4
5
Polen
310.612,9
19.870,8
2,8
6,4
Portugal
163.190,1
9.066,5
1,3
5,6
Roemenië
123.846,8
11.077,5
1,6
8,9
Zweden
331.225,9
14.295,2
2
4,3
Slovenië
34.470,9
2.407,4
0,3
7
Slovakije Verenigd Koninkrijk
Bron: Eurostat.
54.856,6
3.907,7
0,6
7,1
2.046.535,3
115.977,4
16,3
5,7
83
Bijlage 2: Groeipercentage van de bruto togevoegde waarde tussen 2000 en 2007 (in volume, basisjaar 2000)
Bruto toegevoegde waarde
2000
Groeipercentage
EU27
458967,7
519512
13,2
EU15
433143,9
483755
11,7
Oostenrijk
13958,9
14989,5
7,4
België
11118
13475,7
21,2
Bulgarije
556,8
801,7
44
Cyprus
636,7
946,9
48,7
Tsjechië Duitsland Denemarken Estland
84
2007
3594,5 96210
3899,5
8,5
76361,9
-20,6
8188,8
9800,6
19,7
305,5
623,8
104,2
Spanje
47584
68857
44,7
Finland
6323
7322
15,8
Frankrijk Griekenland
66560 8572,1
75922
14,1
13355,2
55,8
Hongarije
2232,7
2573,8
15,3
Ierland
6992
9815,5
40,4
53224,2
62041,3
16,6
660,1
1692,6
156,4
1126,4
1581,7
40,4
467,9
1151,4
146,1
Italië Litouwen (Groothertogdom) Luxemburg Letland Malta
nb
nb
Nederland
20926
21467
Polen
12780,1
14904,9
nb 2,6 16,6
Portugal
8102,5
6875,6
-15,1
Roemenië
1953,9
5077,1
159,8
Zweden
9397,5
11331,1
20,6
Slovenië
1249,9
1894,2
51,5
Slovakije Verenigd Koninkrijk
Bron: Eurostat.
1385,7
2191,1
74860,5
90558,9
58,1 21
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Bijlage 3: Nationale prijsevolutie en prijsevolutie binnen de bouwsector (2007) in % Op basis van het bbp
Op basis van de TW van de bouwsector
Verschil in prijsniveau
Griekenland
23,87
5,89
-17,97
(Groothertogdom) Luxemburg
23,55
21,07
-2,48
België
16,02
16,71
0,7
Oostenrijk
12,74
15,74
3,01
Denemarken
16,72
19,87
3,15
Duitsland
8,08
14,13
6,05
Hongarije
49,96
56,15
6,19
Polen
26,84
33,32
6,48
Portugal
23,66
31,87
8,21
Slovenië
18,85
27,09
8,24
Letland
35,82
46
10,17
Cyprus
21,95
33,85
11,9
Nederland
18,8
32,01
13,21
Slovakije
63,49
78,34
14,86
Italië Roemenië Litouwen Verenigd Koninkrijk EU27 Zweden Finland
19,76
35,59
15,83
118,19
16,88
34,33
53,86
19,53
6,88
28,07
21,19
15,67
37,13
21,46
2,5
26,16
23,66
101,3
9,82
36,96
27,14
Frankrijk
15,84
45,22
29,38
Tsjechië
52,09
84,02
31,92
Spanje
31,81
67,77
35,96
EA12
16,37
37,17
20,80
Ierland
23,76
70,47
46,71
Estland
46,06
94,18
48,12
Bulgarije
44,39
Nb
Nb
Malta
14,12
Nb
Nb
Bron: Eurostat en eigen berekeningen.
85
Bijlage 4: Overheidsinvesteringen in % van het bbp (2007)
86
Oostenrijk
1,0
Luxemburg
3,4
Duitsland
1,5
Hongarije
3,6
België
1,6
Slovenië
3,7
Verenigd Koninkrijk
1,8
Spanje
3,8
Slovakije
1,9
Malta
4,0
Italië
2,3
Polen
4,1
Portugal
2,3
IJsland
4,2
EU (27 landen)
2,5
Ierland
4,4
Finland
2,5
Tsjechië
4,7
Griekenland
3,0
Bulgarije
4,8
Cyprus
3,0
Litouwen
5,2
Zweden
3,1
Estland
5,4
Noorwegen
3,1
Letland
5,7
Frankrijk
3,3
Roemenië
5,7
Nederland
3,3
Opmerking: De indicator is gedefinieerd als bruto investeringen in vaste activa uitgedrukt als percentage van het bbp voor de openbare dienst. Bron: Eurostat.
Bijlage 5: Percentage oprichtingen en schrappingen van ondernemingen van de bouwsector (2000-2006) Aantal actieve btw-plichtigen
Oprichtingen Schrappingen
Percentage schrappingen
Percentage oprichtingen
Rotatiepercentage
2000
81515
5853
5867
7,2
7,2
7,2
2001
81286
5481
5680
7
6,7
6,9
2002
81448
5474
5271
6,5
6,7
6,6
2003
82007
5503
5067
6,2
6,7
6,4
2004
83934
7030
5289
6,3
8,4
7,3
2005
86409
7600
5277
6,1
8,8
7,5
2006
89866
8797
5578
6,2
9,8
8
Opmerking: Het percentage oprichtingen is de verhouding tussen het aantal nieuwe ondernemingen en het totale aantal ondernemingen. Het percentage schrappingen is de verhouding tussen het aantal geschrapte ondernemingen en het totale aantal ondernemingen. Bron: ADSEI.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Bijlage 6: Belgische bouwbedrijven die naar het buitenland exporteren (2007) NACE
Ondernemingen met minder dan 20 personeelsleden
Activiteit
45
Bouwnijverheid
8483
45.1
Het bouwrijp maken van terreinen
45.2
Ondernemingen met meer dan 20 personeelsleden
100 %
918
100 %
Totaal 9401
100 %
558
6,6 %
39
4,2 %
597
6,4 %
Burgerlijke en utiliteitsbouw; weg- en waterbouw
2407
28,1 %
482
52,5 %
2889
30,7 %
45.3
Bouwinstallatie
2568
30,9 %
201
21,9 %
2769
29,5 %
45.4
Afwerking van gebouwen
2913
34,1 %
189
20,6 %
3102
33 %
45.5
Verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel
37
0,4 %
7
0,8 %
44
0,5 %
Bron: ADSEI.
Bijlage 7: Berekende waarden van de samenstellende delen van de synthetische curve voor werken van burgerlijke bouwkunde en wegenwerken (06/2007 tot 07/2009) (saldi van positieve en negatieve antwoorden)
. . . .
8 3 -2 -7 -12 -17 -22 -27
06/2009
04/2009
02/2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04/2008
02-2008
12-2007
10-2007
08-2007
06-2007
-32
Evolutie van de activiteit Waardering van het orderbestand Synthetische curve Aantal inschrijvingen op aanbestedingen en prijsoffertes Bedrag van de uit te voeren werken Aantal afgesloten contracten
Opmerking: de opgenomen gegevens tussen februari en mei 2009 zijn seizoensgezuiverde brutogegevens. Bron: NBB, Maandelijkse conjunctuurenquêtes.
87
Bijlage 8: Berekende waarden van de samenstellende delen van de synthetische curve voor ruwbouwwerken (06/2007 tot 07/2009) (saldi van positieve en negatieve antwoorden) 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 -25
06-2009
04-2009
02-2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04/2008
02-2008
12-2007
10-2007
Evolutie van de activiteit Waardering van het orderbestand Vooruitzichten tewerkstelling
Evolutie van het orderbestand Vooruitzichten van de vraag
Opmerking: de opgenomen gegevens tussen februari en mei 2009 zijn seizoensgezuiverde brutogegevens. Bron: NBB, Maandelijkse conjunctuurenquêtes.
Bijlage 9: Evolutie van de aangevangen werken en de bouwvergunningen voor appartementen en eengezinswoningen (voortschrijdende totalen over 12 maanden (06/2007 tot 04/2009) 33.000 31.000 29.000 27.000 25.000 23.000 21.000
Aanvang der werken – appartementen Aanvang der werken – eengezinswoningen Stedenbouwkundige vergunningen – appartementen Stedenbouwkundige vergunningen – eengezinswoningen
Bron: ADSEI.
04-2009
02-2009
12-2008
10-2008
08-2008
06-2008
04-2008
02-2008
12-2007
10-2007
08-2007
19.000
06-2007
88
08-2007
06-2007
-30
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Bijlage 10: Enquêtes bij architecten, NBB, 2e kwartaal 2009
89
Bron: NBB.
Bijlage 11: Resultaten van de “Bank Lending Surveys in de eurozone en in België” (juli 2009)
90
Bron: NBB.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
Bijlage 12: Conjunctuurcurve van de bouw – ruwbouw (woon- en niet-woongebouwen) 9,5 9,0 8,5 8,0 7,5 7,0 6,5 6,0 2006- 2006- 2007- 2007- 2007- 2007- 2008- 2008- 2008- 2008- 2009- 2009Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 EU27
eurozone
België
Bron: Europese commissie – DG ECFIN.
Bijlage 13: Conjunctuurcurve bouw – burgerlijke bouwkunde
91
13 EU27
12
eurozone
België
11 10 9 8 7 2006- 2006- 2007- 2007- 2007- 2007- 2008- 2008- 2008- 2008- 2009- 2009Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Q3 Q4 Q1 Q2 Bron: Europese commissie – DG ECFIN.
Bijlage 14: Europese richtlijn (EPBD: energy performance of buildings directive)”78
“Ingevolge een Europese richtlijn gepubliceerd op 4 januari 2003 (Richtlijn 2002/91/ EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen) zijn alle EU-lidstaten verplicht een lokale EnergiePrestatieRegelgeving (EP-regelgeving) in te voeren. In België is dit de verantwoordelijkheid van elk van de gewesten. 1. Waals Gewest Op 19 april 2007 (BS 29 mei 2007) keurde de Waalse regering het kaderdecreet tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium goed met het oog op het bevorderen van de energieprestatie van de gebouwen. Op 17 april 2008 (BS 30 juli 2008) keurde de Waalse regering het besluit van de Waalse regering goed tot vaststelling van de berekeningsmethode en de eisen, de goedkeuringen en de sancties op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen.
92
De bepalingen voorzien een progressieve inwerkingtreding van de nieuwe eisen: - sinds 1 september 2008 moet het niveau K voor alle nieuwe constructies lager dan of gelijk aan 45 zijn. - vanaf 1 mei 2010 zal het globaal energieprestatieniveau gemeten met een nieuwe coëfficiënt (Ew) lager dan of gelijk aan 100 moeten zijn, bij de constructie van residentiële gebouwen, kantoor- en dienstengebouwen of scholen. De Ew is gelijk aan de verhouding tussen het noodzakelijk primair energieverbruik voor de verwarming, afkoeling, sanitair warm water en ventilatie van een nieuw gebouw in vergelijking met hetzelfde verbruik dat het gebouw zou hebben bij een goede uitvoering van de isolatie van de bouwschil en de voorziene systemen. Voor residentiële gebouwen zal het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik ook lager moeten liggen dan 170 kWh/ m²/jaar per verwarmde vloer. - vanaf 1 september 2011 zal het niveau van de globale energieprestatie lager of gelijk aan 80 moeten zijn. Voor residentiële gebouwen zal het karakteristiek jaarlijks primair energieverbruik ook lager dan 130 kWh/m²/jaar moeten liggen. 2. Brussels Hoofdstedelijk Gewest Op 7 juni 2007 (BS 11 juli 2007) keurde de regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de ordonnantie goed betreffende de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen die de richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 78 http://www.bbri.be/antenne_norm/energie/nl
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen in de rechtsorde van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omzet. Op 21 december 2007 (BS 05 februari 2008) keurde de Brusselse Hoofdstedelijke regering het besluit goed tot vaststelling van eisen op het vlak van de energieprestatie en het binnenklimaat van gebouwen. Dit besluit ging op 2 juli 2008 van kracht. 3. Vlaams Gewest Op 7 mei 2004 (BS 30 juli 2004) werd het energieprestatiedecreet bekrachtigd en afgekondigd. Dit decreet legt de basis voor de Vlaamse uitvoering van de Europese richtlijn en voorziet in een aangepast handhavingskader. Het besluit tot vaststelling van de EPB-eisen van gebouwen werd op 11 maart 2005 goedgekeurd (BS 17 juni 2005). Voor de meeste gebouwen die een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning indienen, gelden eisen voor de energieprestatie en het binnenklimaat (EPB-eisen), sinds 1 januari 2006. Er waren vervolgens nog twee wijzigingsbesluiten: -2 december 2005.- Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen, met betrekking tot het energieprestatiecertificaat bij de bouw (BS 2 februari 2006) - 16 juni 2006. — Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 11 maart 2005 tot vaststelling van de eisen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen (BS 8 september 2006) Op 22 december 2006 werd het nieuwe EPB-decreet goedgekeurd (BS 27 maart 2007) ter vervanging van het bestaande decreet van 7 mei 2004. Het nieuwe decreet treedt in werking vanaf 6 april 2007 en bepaalt enerzijds de regels die gelden voor de EPBeisen, de EPB-aangifte en de bijhorende handhavingsmaatregelen en legt anderzijds het wettelijke kader vast van de invoering van het energieprestatiecertificaat. De bestaande uitvoeringsbesluiten van het decreet van 7 mei 2004 blijven van kracht en zijn derhalve toepasbaar op het nieuwe decreet. De wijzigingen betreffen vooral administratieve aanpassingen aan de procedures en handhaving uit het energieprestatiedecreet, zoals het wegvallen van het EPB-voorstel en de uitstelverklaring, het gebruik van de centrale energieprestatiedatabank en het elektronische versturen van de startverklaring en de EPB-aangifte.
93
Op 2 april 2007 (BS 11 mei 2007) heeft Vlaams minister Kris Peeters het ministerieel besluit ondertekend waarin de vorm en de inhoud van de EPB-aangifte en het model van het energieprestatiecertificaat bij de bouw vastgelegd zijn. Op 10 april 2007 (BS 16 april 2007) heeft Vlaams minister Kris Peeters het ministerieel besluit goedgekeurd betreffende de vaststelling van de gelijkwaardigheid van innoverende bouwconcepten en technologieën in het kader van de energieprestatieregelgeving. Het besluit betreffende de invoering van het energieprestatiecertificaat voor publieke gebouwen is goedgekeurd op 20 april 2007 (BS op 25 mei 2007). Op 11 januari 2008 (BS 8 februari 2008) werd het besluit betreffende de energieprestatiecertificatie goedgekeurd.
94
1
Het gaat om instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
"De voorwaarden scheppen voor een competitieve, duurzame en evenwichtige werking van de goederen- en dienstenmarkt in België."
95
96
Vooruitgangstraat 50 B-1210 Brussel Ondernemingsnummer: 0314.595.348 http://economie.fgov.be