D. Pos, 2009
De Waterleliegracht Een adviesrapport naar een schone en aantrekkelijke Waterleliegracht in hartje Amsterdam S. Arts, K. G. Bocxe, S. van der Kerke, L. Kuijpers, L. Vermeer, C. Watteyn, A. Wiersma
S. van der Kaaij, 2013
1
K. Bocxe , 2014
DE WATERLELIEGRACHT
EEN ADVIESRAPPORT NAAR EEN SCHONE EN AANTREKKELIJKE WATERLELIEGRACHT IN HARTJE A MSTERDAM
GROEPSLEDEN
FUNCTIE
Kellie Bocxe
Voorzitter
Laura Kuijpers
Secretaris
Lars Vermeer
Penningmeester
Susan Arts
Groepslid
Sara van der Kerke
Groepslid
Charlotte Watteyn
Groepslid
Arjan Wiersma
Groepslid
TEAMCOACH Harriët Ordelman
OPDRACHTGEVER De Wetenschapswinkel, vertegenwoordigd door Jifke Sol ACADEMIC CONSULTANCY TRAINING - YMC60809
MEI 2014 40
De Waterleliegracht - mei 2014 -
VOORWOORD Bij deze willen wij ons even voorstellen voordat u dit rapport gaat lezen. Wij zijn de derde studentengroep van de Wageningen Universiteit die onderzoek hebben gedaan naar de Waterleliegracht, bestaande uit: Susan Arts, Kellie Bocxe, Sara van der Kerke, Laura Kuijpers, Lars Vermeer, Charlotte Watteyn en Arjan Wiersma. Onze specialisaties liggen binnen de opleidingen Bos – en Natuurbeheer, Biologie, Omgevingswetenschappen, Internationaal Land –en Waterbeheer en Landschapsarchitectuur. Wij hebben kennis over hydrologie, flora en fauna, waterbeheer en inrichting in en om het water. Ons doel is een schone en aantrekkelijke Waterleliegracht te verwezenlijken in de GWL-wijk, zodat deze weer herstelt kan worden naar zijn originele, misschien zelfs verbeterde, staat en functionaliteit. Daarnaast willen wij duidelijkheid scheppen over wie de verantwoordelijkheid heeft over het beheer van de Waterleliegracht. In dit eindproduct kunt u ons advies lezen over hoe een schone en aantrekkelijke Waterleliegracht gerealiseerd kan worden aan de hand van verscheidene maatregelen. Uiteraard is dit eindproduct tot stand gekomen met de nodige hulp, namelijk van John Beijer, Diego Pos, Jifke Sol en vele andere personen. Wij willen jullie allen hartelijk bedanken voor jullie bijdrage en steun tijdens het project! Wij hebben het in ieder geval erg naar ons zin gehad en hopen dat onze inzet ook werkelijk gaat bijdragen aan een mooiere en schonere Waterleliegracht.
i
De Waterleliegracht - mei 2014 -
SAMENVATTING Het bestuur van de Koepelvereniging heeft vijftien jaar na de oprichting aangegeven dat de toestand waarin de Waterleliegracht nu verkeerd niet past binnen de oorspronkelijke uitgangspunten van de ecologische GWLwijk. De redenen voor de huidige, verwaarloosde, toestand van de Waterleliegracht zijn daarentegen niet duidelijk. Om hier meer inzicht in te verschaffen hebben wij ten eerste onderzocht hoe toekomstig gebrekkig beheer voorkomen kan worden. Ten tweede hebben we bestudeerd of en hoe de waterkwaliteit van de vijver wordt beïnvloed door het grondwater, de overstort en het hemelwater vanuit de GWL-wijk. Als laatste hebben wij de behoefte gevoed voor creatieve oplossingen om de vijver weer te integreren in de wijk. Uit de resultaten is gebleken dat alleen Stadsdeel West verantwoordelijk is voor het beheer in de Waterleliegracht en het werkelijke onderhoud uitbesteed moet worden aan externen zoals Waternet. Resultaten van water -en slib metingen, plaatselijke observaties en informatieve documenten hebben onder andere aangetoond dat er water vanuit de Haarlemmervaart de Waterleliegracht binnen stroomt en dat de vijver in contact staat met het grondwater. Daarnaast is gebleken dat er een zeil in de Waterleliegracht aanwezig is die als functie heeft de bodemstructuur te behouden. Verder hebben de resultaten aangetoond dat er weinig tot geen stroming in de vijver is en het water een relatief hoog nutriëntengehalte heeft wat resulteert in een hoge troebelheid. Ten slotte bleek uit labanalyses van zware metalen en andere vervuilende stoffen dat er geen directe bedreiging is voor de waterkwaliteit. Om vervolgens de oorspronkelijke uitgangspunten in de Waterleliegracht te waarborgen hebben wij verscheidene maatregelen opgezet, die samen tot een advies hebben geleid. De maatregelen waar in ieder geval gedaan moeten worden zijn: de overstort optimaliseren, de vijver baggeren, een fontein en een pomp geïnstalleerd en driehoeksmosselen (Dreissena polymorpha) introduceren. Overige maatregelen die besproken worden in het eindproduct zijn optioneel, maar dienen zeker goed overwogen te worden.
ii
De Waterleliegracht - mei 2014 -
INHOUDSOPGAVE Voorwoord ................................................................................................................................................................i Samenvatting ...........................................................................................................................................................ii 1.
2.
3.
Introductie....................................................................................................................................................... 5 1.1
Duurzaam Denken ................................................................................................................................. 5
1.2
Opdrachtgever ....................................................................................................................................... 6
1.3
Probleem analyse .................................................................................................................................. 6
Beheer ............................................................................................................................................................. 8 2.1
Waterbeleid ........................................................................................................................................... 8
2.2
Belanghebbenden .................................................................................................................................. 9
2.3
Huidige situatie beheer ....................................................................................................................... 10
2.4
Toekomstige situatie beheer ............................................................................................................... 11
2.5
Actie vanuit Stadsdeel West ................................................................................................................ 12
Water ............................................................................................................................................................ 14 3.1
Achtergrond ......................................................................................................................................... 14
3.1.1
Origineel Ontwerp Waterleliegracht ............................................................................................... 14
3.1.2
Huidige Toestand Waterleliegracht................................................................................................. 15
3.1.3
Omliggende Watersystemen ........................................................................................................... 16
3.2
Theoretisch Kader ................................................................................................................................ 17
3.2.1
Kringlopen ....................................................................................................................................... 17
3.2.2
Hemelwater ..................................................................................................................................... 19
3.2.3
Grond –en oppervlaktewater .......................................................................................................... 20
3.2.4
Normen ........................................................................................................................................... 23
3.3
Materiaal en Methode ......................................................................................................................... 24
3.3.1
Grondwaterstromingen ................................................................................................................... 24
3.3.2
Fysieke eigenschappen .................................................................................................................... 25
3.3.3
Water en bodemkwaliteitsaspecten ............................................................................................... 25
3.4
Resultaten ............................................................................................................................................ 31
3.4.1
Grondwaterstromingen ................................................................................................................... 31
3.4.2
Fysieke eigenschappen .................................................................................................................... 32
3.4.3
Waterkwaliteitsmetingen ................................................................................................................ 38
3.5
Discussie en Conclusie ......................................................................................................................... 43
3.5.1
Grondwater ..................................................................................................................................... 43
3.5.2
Toetsing meetresultaten aan normen............................................................................................. 44
3.5.3
Omliggende watersystemen ........................................................................................................... 45
3.5.4
Slib ................................................................................................................................................... 46 iii
De Waterleliegracht - mei 2014 -
4.
3.4.1
Aan -en afvoer ................................................................................................................................. 46
3.4.2
Zeil en vervuild grondwater ............................................................................................................ 48
3.4.3
Nutriënten ....................................................................................................................................... 49
3.4.4
Stroming .......................................................................................................................................... 50
Mogelijke Maatregelen ................................................................................................................................. 50 4.1 Baggeren ................................................................................................................................................. 51 4.2 Filters ....................................................................................................................................................... 52 4.2.4 Percolaatrietvelden .............................................................................................................................. 57 4.3 Pompen en Fonteinen ............................................................................................................................. 58 4.4 Natuurvriendelijke oeverinrichting ........................................................................................................ 59 4.5 Vissen ...................................................................................................................................................... 62
5.
Advies ............................................................................................................................................................ 64 Fase 0. Tijdelijke test mosselen ......................................................................................................................... 64 Fase 1. Projectvoorbereiding ............................................................................................................................ 65 Fase 2 Technische onderdelen .......................................................................................................................... 65 Fase 3 Zuivering water ...................................................................................................................................... 66 Fase 4 Check ...................................................................................................................................................... 67 Fase 5 Extra impuls waterkwaliteit ................................................................................................................... 67 Fase 6 Leerzame en creatieve elementen ......................................................................................................... 68 Fase 7 Beheer .................................................................................................................................................... 69 Conclusie ........................................................................................................................................................... 70
6.
Vervolgonderzoek ......................................................................................................................................... 71
Referenties ............................................................................................................................................................ 72 Appendix A. Organogram ...................................................................................................................................... 81 Appendix B. Grond –en Oppervlaktewater ........................................................................................................... 82 Appendix C. Normen ............................................................................................................................................. 83 Appendix D. Overzicht Kosten aanleg Natuurvriendelijke oever .......................................................................... 84 Appendix E. Offerte Waterwel .............................................................................................................................. 88 Appendix F. Kosten maatregelen .......................................................................................................................... 92 Appendix G. Contactpersonen .............................................................................................................................. 93
iv
1. INTRODUCTIE In dit hoofdstuk wordt een korte inleiding van het probleem en de bijbehorende achtergrond gegeven. Ook wordt er een uitleg gegeven over de opdrachtgever van dit adviesrapport.
1.1
DUURZAAM DENKEN
Tegenwoordig erkent een steeds groter wordend deel van de wereldpopulatie dat de mens door middel van grondgebruik de natuur negatief beïnvloedt. De uitbreiding van steden, landbouw en plantages gaat hand in hand met een toename in energie, water en mest consumptie. Het gevolg is een enorme afname in biodiversiteit (Foley et al., 2005). Ook neemt klimaatverandering in sterke mate toe sinds de start van het industriële tijdperk (Houghton, 2009). Door deze effecten is de mens zich bewust geworden van de limiet op de natuurlijke hulpbronnen van onze planeet. Als reactie zijn wij ons in toenemende mate aan het concentreren op duurzame oplossingen, onder andere in stedelijke gebieden zoals Amsterdam (Portney, 2003). In 1997 werd in het centrum van Amsterdam een duurzame en ecologische wijk opgericht. Deze wijk werd uiteindelijk de eerste binnenstedelijke ecologische wijk wereldwijd en is opgeleverd op het oude Gemeente Waterleidingen terrein (GWL-terrein) (Figuur 1). De oprichtersgroep bestond voornamelijk uit de toekomstige bewoners van de wijk, architecten, projectleiders en ambtenaren. Uitgangspunten waren een groen autovrij binnenterrein, en een ecologische bouw en beheer (GWL, 2014). Deze uitgangspunten werden omgevormd tot plannen, zoals het beperken van energiegebruik, het hergebruik van regenwater en het creëren van groene buitenruimtes en moestuinen met wandelpaden. Een zeer belangrijk aspect bij deze plannen was de betrokkenheid van de bewoners bij het beheer (Masterplan, 2013). De gehanteerde principes zijn terug te zien in de vormgeving en de materialisering van de wijk. Daarnaast is de aansluiting op het omliggend stedelijk woonmilieu benadrukt, maar toch met het behoud van een groen milieuvriendelijk karakter (St. Eco-plan et al., 1995). Het bestuur van de Koepelvereniging, waarin alle bewoners van de wijk vertegenwoordigd zijn, heeft vijftien jaar na de oprichting aangegeven dat meer diversiteit in de hoeveelheid flora en fauna gewild is (Masterplan, 2013). Uit deze wens volgde een onderzoek naar de ecologische waarde en potentie van het GWL-terrein. Vanuit dit onderzoek bleek dat er verschillende verbeterpunten mogelijk waren in de wijk, waarvan de kwaliteit van de Waterleliegracht er één is (van Hellenberg Hubar et al., 2012). Over het algemeen genomen lijkt de slechte waterkwaliteit van water- FIGUUR 1. LOCATIE GWL-WIJK (GOOGLE MAPS, 2014). partijen in een stedelijke omgeving onvermijdelijk door een gebrek aan duurzaamheidsbesef en het feit dat een waterpartij een publiek domein is waar men geen invloed op heeft (Pathak et al., 2012). Echter, door de formulering van de duurzame doelstellingen waar de bewoners zich nog steeds bij betrokken voelen, lijkt een duurzaam waterbeheer van deze vijver toch kansrijk op het GWL-terrein.
5
De Waterleliegracht - mei 2014 -
1.2
OPDRACHTGEVER
Alle bewoners van de GWL-wijk zijn verenigd in de Koepelvereniging die wordt geleid door een bestuur. De Koepelvereniging ondervindt problemen bij het beheer en implementatie in de wijk van de Waterleliegracht. Met deze problemen zijn zij terecht gekomen bij de Wetenschapswinkel van Wageningen UR. Aan de hand van deze problemen heeft de Wetenschapswinkel van Wageningen UR een langdurig project opgezet. Onderdeel hiervan zijn studentenprojecten in het kader van het vak Academic Consultancy Training (ACT) en mogelijk een verdiepend afstudeeronderzoek voor masterstudenten. In dit ACT project beantwoorden wij een aantal van de aanwezige en relevante vraagstukken. De Wetenschapswinkel van Wageningen UR heeft voor dit grootschalige project een begeleidingscommissie in het leven geroepen met daarin verschillende belanghebbenden. Zowel bewoners, als wetenschappers als gemeentelijke bestuurders zijn in deze commissie verenigd. Tijdens dit ACT project hebben wij geregeld feedback aan deze commissie gevraagd omdat zij de verschillende aspecten van het gehele project goed kunnen belichten. Jifke Sol is via de Wetenschapswinkel onze werkelijke opdrachtgever, met als onderliggende opdrachtgever het bestuur van de Koepelvereniging.
1.3
PROBLEEM ANALYSE
Momenteel is de Waterleliegracht overwoekert met riet (Phragmites australis) en klein kroos (Lens palustris) en is er weinig fauna te vinden in en om de vijver (Dols et al., 2013). Verder heeft het water een bruine en troebele kleur en komt er in de zomer stank vanaf (Masterplan, 2013; Sol et al., 2014). De toestand waarin de Waterleliegracht nu verkeerd past niet binnen de oorspronkelijke uitgangspunten van de ecologische GWLwijk. Om dit te verbeteren wil de Koepelvereniging dat er een helder en vegetatierijk systeem ontstaat. Ook willen ze dat het omliggende ecosysteem groener en aantrekkelijker wordt (Sol et al., 2014; Masterplan, 2013). Er moeten dus maatregelen geformuleerd worden die deze problemen oplossen. Hiervoor moeten er een aantal (technische) onderliggende vragen worden beantwoord. Ten eerste is er onduidelijkheid over hoe de waterkwaliteit van de vijver wordt beïnvloed door het grondwater, een overstort en afgevoerd hemelwater vanuit de GWL-wijk. Er is een vermoeden over het bestaan van een zeil om het water van de vijver af te scheiden van het grondwater, maar het is niet duidelijk of dit zeil überhaupt geplaatst is en hoe effectief het (nog) is. Daarnaast is de vijver via een overstort gekoppeld aan de Haarlemmervaart, waarin overtollig water wordt gestort, maar het is de vraag of deze nog naar behoren functioneert (Figuur 2). Ten slotte is het de vraag in hoeverre het afgevoerde hemelwater vanuit de GWL-wijk de waterkwaliteit en de slibaanmaak in de FIGUUR 2. HEMELWATER RIOLERING EN AFVOER vijver beïnvloedt. VAN DE OVERSTORT AANGEGEVEN MET DE BLAUWE LIJN.
Ten tweede is er momenteel een gebrekkig beheer van de Waterleliegracht en het is niet duidelijk waarom dit het geval is. Verder zijn buiten de Koepelvereniging en Stadsdeel West andere belanghebbenden en hun verantwoordelijkheden nog onbekend. Ten derde is er behoefte aan creatieve (ontwerp) oplossingen om de vijver weer te integreren in de wijk. Deze oplossingen bestaan uit technische maatregelen voor het kwalitatief verbeteren van de vijver. Uiteindelijk
6
De Waterleliegracht - mei 2014 kunnen deze technische maatregelen op een creatieve manier geïntegreerd worden in het ontwerp en beheer van de Waterleliegracht zodat deze weer gaat voldoen aan de oorspronkelijke doelstellingen. Voordat er iets met een ontwerp gedaan kan worden, moeten eerst de problemen van de waterkwaliteit en de verantwoordelijkheden van de belanghebbenden opgelost worden. Het is belangrijk om te weten of -en in welke mate - er vervuiling van de vijver is en waar de oorsprong van de vervuiling ligt. We hebben ons daarom in eerste instantie met deze twee onderdelen bezig gehouden in de hoofdstukken Beheer en Water. Daarna zijn we in het hoofdstuk Maatregelen opzoek gegaan naar mogelijke technische oplossingen voor deze problemen. Bij de voorgestelde maatregelen geven we steeds een overzicht welk probleem het zal oplossen, het lange-termijn effect van de maatregel, de kosten en het beheer die er aan verbonden zijn. In het hoofdstuk Advies geven we uiteindelijk een totaal plaatje waarin alle nodige maatregelen voor het beheer in fases worden opgedeeld. Ook geven we aan welke belanghebbenden deze maatregelen moeten of het best kunnen uitvoeren en bekostigen.
7
De Waterleliegracht - mei 2014 -
2. BEHEER In dit hoofdstuk behandelen we de water wetgeving in Europa en Nederland, geven we een overzicht van de partijen die betrokken zijn bij het beheer van de Waterleliegracht en schetsen we de beheerssituatie zoals die op dit moment is en hoe die in de nabije toekomst zal zijn. Om duidelijkheid te krijgen over de betrokken partijen en wat hun rol is ten aanzien van het beheer van de vijver hebben we verschillende methoden gebruikt. Ten eerste hebben we een literatuuronderzoek uitgevoerd zoekend naar de relevante informatie voor het beheer van de Waterleliegracht. Ten tweede hebben we gesproken met verschillende belanghebbenden om hier meer duidelijkheid over te verschaffen. Volgend uit een gesprek werden we vaak naar andere personen doorgestuurd, dit wordt ook wel Snowball-sampling genoemd. Deze gesprekken waren semi-gestructureerd aan de hand van een vooraf opgestelde vragenlijst, en spontane vragen die ingaan op de gespreksloop. Ten slotte hebben we de belangrijke onderdelen van dit onderwerp geverifieerd door het aan verschillende mensen te vragen en te onderbouwen met literatuur. Vervolgens hebben wij de door ons geschreven tekst laten controleren door de respondenten op correctheid. De gesproken personen zijn onder andere genoteerd in Tabel 16 (Appendix G).
2.1
WATERBELEID
Eén van de doelstellingen van de Europese Unie is om binnen vijftien jaar de beschermde Europese wateren in een goede ecologische staat te laten verkeren. De Europese Commissie heeft hiertoe richtlijnen uitgegeven voor de waterkwaliteit en deze vastgelegd in het Kader Richtlijn Water (KRW). Het KRW creëert samenhang in de waterwetgeving voor oppervlakte, kust -en grondwater in Europa (Evers et al., 2007; van der Molen et al., 2007; RIVM, 2004). De Nederlandse regering heeft aan de hand van de KWR de Waterwet opgesteld (helpdesk, 2014a). Op basis van deze wet wordt er een beleidsplan opgesteld wat wordt vastgelegd in het Nationaal Waterplan (rijksoverheid, 2014a). De uitvoering van het Nederlandse waterbeleid wordt gewaarborgd door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die overlegd met de provincies, waterschappen en gemeenten. Het samenwerkingsverband tussen deze partijen voor het waterbeheer en waterbeleid is opgenomen in het Bestuurakkoord Water (Helpdeskwater, 2014b). Gebaseerd op de Waterwet en de KRW stelt elke provincie een Provinciaal Waterplan op. Het Waterplan van Noord-Holland, waarbinnen de Gemeente Amsterdam valt, schets een kader voor het regionale waterbeheer (Noord-holland, 2014). Het FIGUUR 3. STRUCTUUR WATERBELEID VAN EUROPEES TOT GEMEENTELIJK waterbeleid en waterbeheer van de NIVEAU. gemeente Amsterdam is hierop gebaseerd. Gemeenten hebben alleen specifieke taken in het waterbeheer. Voorbeelden hiervan zijn verantwoordelijkheden voor het grondwater in stedelijk gebied, afvoer van afvalwater en overtollig regenwater
8
De Waterleliegracht - mei 2014 (Rijksoverheid, 2014b). Naast gemeenten zijn er in elke provincie meerdere waterschappen die zich bezighouden met watersysteembeheer – kwantiteit, kering en kwaliteit van water – en het zuiveren van stedelijk afval water. De gemeente Amsterdam heeft samen met het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht de waterbeheertaken overgedragen aan Waternet (Figuur 3). Waternet regelt voor de gemeente het drinkwater, het grondwater en de riolering. Voor het Waterschap regelt Waternet de zuivering van afvalwater, het onderhoud van dijken en beheer van oppervlakte water (Waterschappen, 2014).
2.2
BELANGHEBBENDEN
De bewoners van de wijk zijn een belangrijke belanghebbende in dit project. Zij wonen aan en rondom de vijver en hebben er daarom dagelijks mee te maken. Vooral voor de bewoners direct aan de Waterleliegracht is het van groot belang dat de situatie niet verder uit de hand gaat lopen. Meerdere bewoners hebben geklaagd bij de Koepelvereniging over stankoverlast (Hopman en Pos, 2014). De bewoners zijn allen lid van de Koepelvereniging en worden vertegenwoordigd door het Koepelbestuur. Het Koepelbestuur vormt een aanspreekpunt voor zowel de bewoners als de gemeente. De leden van het Koepelbestuur, en met name Diego Pos, hebben contact met het Stadsdeel als er iets wordt veranderd in de wijk. Zij vormen dus de link van bewoners naar Stadsdeel West, waardoor de bewoners relatief veel invloed kunnen uitoefenen omdat zij zich collectief opstellen naar de gemeente toe. Naast de bewoners heeft ook Milène Hoving, eigenaresse van Café Restaurant Amsterdam, belang bij een ander beheer van de vijver. Aangezien de Waterleliegracht er op het moment niet aantrekkelijk uit ziet, heeft dat een negatief effect op de terrasbezoekers van het Café. Mogelijk kan er daarom worden bijgedragen in kosten voor beheer of onderhoud (Koppers, 2014; emailcorrespondentie Koppers, 2014). Vanuit Stadsdeel West zijn Petrina Groesbeek (de buurtcoördinator GWL-wijk, afdeling Wijken), Theo Bosschieter (Rayon Noord) en Bertus Koppers (afdeling Beheer Openbare Ruimte) betrokken bij het beheer van de vijver. Petrina Groesbeek is als wijkvertegenwoordiger de tussenpersoon tussen wijkbewoners en Stadsdeel West. Zij houdt in de gaten wat voor gevolgen de beslissingen die Stadsdeel West hebben voor de bewoners van haar wijken. Daarnaast lobbyt zij namens de bewoners van haar wijken bij Stadsdeel West over zaken die voor hen van belang zijn. In deze positie heeft zij door middel van informatievoorziening invloed op uiteindelijke beslissingen die voor de wijk gemaakt worden. Omdat ze buurt coördinator voor de GWL-wijk is in Stadsdeel West heeft ze dus voordeel bij een verbeterd beheer van de Waterleliegracht. Theo Bosschieter van Rayon Noord gaat over het dagelijks beheer van de openbare ruimte waar de Waterleliegracht ook onder valt. Zijn taak is om het groenbeheer in het Westerpark gebied te controleren. Wanneer er ergens problemen zijn moet hij dit melden en eventueel onderhoud of beheer voorstellen. Wanneer het klein onderhoud betreft is hij verantwoordelijk voor de uitvoer. In het geval van de Waterleliegracht, waar groot onderhoud nodig is, heeft Theo Bosschieter – en daarmee Rayon Noord – een beperkte invloed op uiteindelijke beslissingen die gemaakt worden. Theo is in feite een informant, omdat hij eerder een dergelijke situatie in Stadsdeel West heeft meegemaakt. Bertus Koppers is hoofd van de afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR) van Stadsdeel West. Al het grootschalig onderhoud wordt vanuit deze afdeling geregeld, mits daarvoor vooraf budget is verleend vanuit de politiek. Aangezien Stadsdeel West meerdere wijken omvat en de Waterleliegracht slechts een klein onderdeel is, is het directe belang van de Waterleliegracht voor hem klein. Echter, gezien de huidige staat van de Waterleliegracht, is het eveneens voor BOR belangrijk dat de Waterleliegracht verbeterd wordt (Koppers, 2014).
9
De Waterleliegracht - mei 2014 De bestuurscommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende politieke partijen in Amsterdam, is uiteindelijk ook een belanghebbende omdat zij het hele project moeten financieren. Dit belang is dus enerzijds positief omdat zij de inwoners van hun stad tevreden stellen en daarmee hun imago verbeteren. En anderzijds is het een negatief belang omdat ze een gedeelte van hun beperkte budget aan het project moeten uitgeven. Ten slotte heeft de bestuurscommissie het meeste invloed omdat zij degene zijn die de uiteindelijke beslissing nemen of het project door gaat. Het beheer van de Waterleliegracht inclusief de overstort valt dus geheel onder de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West (Koppers, 2014). Waternet heeft dus geen verantwoordelijkheden voor de Waterleliegracht, maar is wel bereid om ons en Stadsdeel West van informatie te voorzien (Spaan, 2014). Waternet bezit over kaarten van de riool- en waterleidingen en heeft kennis van in de buurt liggende waterlichamen. De belangenanalyse met de relevante belanghebbenden wordt afgebeeld in onderstaande Figuur 4.
FIGUUR 4. BELANGHEBBEN WATERLELIEGRACHT.
2.3
HUIDIGE SITUATIE BEHEER
Uit gesprekken met de medewerkers vanuit Stadsdeel West, Petrina Groesbeek (afdeling Wijken), Theo Bosschieter (afdeling Rayon Noord) en Bertus Koppers (afdeling Beheer en Openbare Ruimte), en met behulp van informatie uit het Masterplan (2013), hebben we een overzicht gekregen van de huidige situatie rondom het beheer van de Waterleliegracht. Het belangrijkste punt wat naar voren kwam is dat voor de gemeente Amsterdam de Waterleliegracht valt onder het type vijver (Masterplan, 2013; Groesbeek et al., 2014; Koppers, 2014). Een publieke vijver is onderdeel van de openbare ruimte (Koppers, 2014). Bij beheer van de openbare ruimte moet verder gedacht worden aan onderhoud van onder meer grasvelden, borders en pleinen. Dit maakt dat Stadsdeel West verantwoordelijk is voor het beheer van de Waterleliegracht (Koppers, 2014). Beheer van de openbare ruimte wordt momenteel opgedeeld binnen verschillende afdelingen van Stadsdeel West (Appendix A). Afdeling Rayon Noord is verantwoordelijk voor het dagelijks onderhoud van de openbare ruimte, denk hierbij aan klein groen onderhoud, losse tegels, vegen en afvalverwerking (Groesbeek et al., 2014). Onderhoud dat staat omschreven in een bestek – op jaarbasis of langere termijn – bestaat uit bijvoorbeeld het aanleggen van nieuwe straten, maar ook zoiets als baggeren (Koppers, 2014). Dit planmatig onderhoud valt onder de verantwoordelijkheid van de afdeling Beheer Openbare Ruimte (Afdeling BOR).
10
De Waterleliegracht - mei 2014 Op dit moment wordt het onderhoud van de Waterleliegracht uitgevoerd door de aannemer BRON op basis van een tweejarig contract in opdracht van BOR. Dit onderhoud bestaat uit het eens per jaar riet verwijderen met een grijparm. Over één gehele lengte van de vijver wordt al het riet verwijderd, het jaar erna wordt hetzelfde gedaan aan de andere kant. Omdat er aan de linker oever een terras is – van Café Amsterdam – is het daar alleen mogelijk om met een kleine grijper te verwijderen. Echter wordt hiermee het midden van de vijver niet gehaald waardoor er altijd een haag met riet blijft staan (Masterplan, 2013; Groesbeek et al., 2014; Koppers, 2014). Verder wordt alleen tot op zekere diepte het riet weggehaald omdat er een kans is dat anders het zeil wordt aangetast (Koppers, 2014). De wortelstokken en overig planten materiaal blijven in de vijver achter. Hierdoor komt het riet elk jaar in toenemende mate terug. Als er ander onderhoud moet worden gepleegd, wordt dit op ad hoc basis uitbesteed aan een aannemer (Koppers, 2014). De overstort die het overtollig water vanuit de vijver richting de Haarlemmervaart vervoert, is aangelegd door Waternet in opdracht van Stadsdeel West. Op het moment van de aanleg zijn er geen duidelijke afspraken gemaakt betreffende toekomstig beheer en dus is de overstort in de afgelopen vijftien waarschijnlijk niet onderhouden (Staverman, 2014). Dit komt mede omdat er geen kennis is over het naar behoren functioneren van de overstort. Het werken van de overstort is een essentieel onderdeel voor het functioneren van de vijver. Omdat de vijver onderdeel is van de openbare ruimte werd tijdens het gesprek met Stadsdeel West aangegeven dat de overstort onder het beheer van de afdeling BOR valt (Koppers, 2014). Echter zal het werkelijke onderhoud uitbesteed worden aan Waternet in de naam van Stadsdeel West, omdat dit valt onder hun expertise (Staverman, 2014). Momenteel is er een bepaald jaarbudget bij Stadsdeel West voor het beheer en onderhoud van de gehele openbare ruimte. Hierin is ruimte voor voorstellen van bijvoorbeeld een wijk coördinator die meent dat ander beheer nodig is in bepaalde situaties. De beslissingen over het budget worden gemaakt door de Stadsdeelraad die bestaat uit drie wethouders vertegenwoordigd door de verschillende politiek partijen die door de inwoners van Amsterdam gekozen zijn. Het toebedelen van het budget wordt gebaseerd op de informatie komend vanuit de afdeling Beheer Openbare Ruimte. Eens in de 10-20 jaar is er een budget voor het uitbaggeren van de vijver (Koppers, 2014).
2.4
TOEKOMSTIGE SITUATIE BEHEER
Na de gemeenteraadsverkiezingen op 19 maart jongsleden, is er begonnen met grootschalige veranderingen in de organisatiestructuur van de gemeente Amsterdam. In de hierboven geschetste bestuurs situatie werd er vooral gereguleerd vanuit de bovenste bestuurslagen, ook wel top-down government genoemd (Pierre, 2000;). In de toekomstige situatie wordt de inspraak van de wijk veel belangrijker omdat de zeggenschap verschuift van de bovenste naar lagere bestuursniveaus. Deze verandering staat in relatie tot de algemene trend wereldwijd waar de shift van government naar governance ook wordt gemaakt (Pierre, 2000). De overheid gaat dus minder top-down werken en zoekt meer publiek-private samenwerkingen. Hierdoor kan ook meer recht gedaan worden aan bottom-up initiatieven (Kuindersma et al., 2006). De precieze afspraken binnen de gemeente Amsterdam, en Stadsdeel West, moeten nog worden vastgelegd, maar op basis van de informatie van Petrina Groesbeek (2014) en Bertus Koppers (2014) kan er een globaal idee van de toekomstige situatie gegeven worden. Ten eerste komt er een Bestuurscommissie West, bestaande uit een coalitie van D66 en GroenLinks, die de rol van Stadsdeel West over gaat nemen. Daarnaast vallen de wethouders weg, waardoor er een meer directe verbinding is tussen de bovenste en lagere bestuursniveaus. De gehele verantwoordelijkheid voor de financiën komt bij de bovenste bestuursniveaus te liggen en niet meer bij de wethouders (Figuur 5). Verder worden zoals genoemd de wijken door de veranderingen in het Stadsdeel bestuur belangrijker. Dit is vooral omdat de prioriteit van de beheersplannen van de Bestuurscommissie gaat liggen bij de verschillende gebieden. Stadsdeel West wordt uiteindelijk opgedeeld in drie gebieden met elk een apart gebiedsplan en een bijbehorend budget: Bos en Lommer, Westerpark en Baarsjes. De GWL-wijk valt binnen het gebied van 11
De Waterleliegracht - mei 2014 Westerpark. Deze gebiedsplannen worden gemaakt op basis van een gebiedsanalyse. De afdeling Wijken heeft een belangrijke invloed op deze analyse door middel van ‘zachte’ informatie voorziening. Deze zogenaamde zachte informatie, waaronder ideeën, meningen, roddels en adviezen, komt direct vanuit de bewoners van de wijk (Groesbeek et al., 2014). Verder worden de gebiedsplannen gebaseerd op een analyse van de verschillende wijken uitgevoerd door de afdeling BOR. Hierbij wordt gekeken naar welk onderhoud en beheer prioriteiten heeft op basis van de problemen die zich voordoen in een wijk. Op deze manier kan BOR in de gebiedsplannen vastleggen welk beheer er moeten worden uitgevoerd. En nog belangrijker, er kan een financieel overzicht worden gemaakt dat het beperkte budget komend vanuit de Gemeente Amsterdam eerlijk verdeelt (Koppers, 2014). Naast bovenstaande veranderingen worden de losse afdelingen Rayon Noord en BOR samengevoegd. Op deze manier wordt er meer duidelijkheid gecreëerd binnen Stadsdeel West wie verantwoordelijk is voor het beheer van de openbare ruimte. Verder zijn veranderingen in het dagelijks bestuur van belang.
FIGUUR 5. TOEKOMSTIGE ORGANISATIESTRUCTUUR STADSDEEL WEST ONDERDEEL VAN GEMEENTE AMSTERDAM.
Deze veranderingen binnen het Stadsdeel West zullen ook gevolgen hebben voor de zeer actieve en betrokken bewoners van de GWL-wijk. Onder de naam Koepelvereniging, hebben zij sinds 2010 een netwerk opgebouwd binnen de gemeente Amsterdam met onder andere wethouders, buurt coördinatoren en afdelingshoofden. Via dit netwerk hebben ze een Masterplan laten goedkeuren en ondertekenen (Masterplan, 2013). Dit plan werkt als waarborging van de gemeente hebben dat er ook werkelijk actie wordt ondernomen. In het nieuwe Stadsdeel West worden de verantwoordelijke eenheden voor bepaalde beheerstaken aangewezen door de bestuurscommissie. Dit kunnen zowel de voorheen verantwoordelijke mensen zijn als geheel nieuwe personen. Nadelig voor de Koepelvereniging is dat ze, in ieder geval gedeeltelijk, opnieuw moeten beginnen met een netwerk op bouwen binnen Stadsdeel West. Het goede contact met een van de wethouders, wat in de afgelopen jaren belangrijk was bij uiteindelijke acties vanuit Stadsdeel voor de wijk, is nu niet meer van belang. Wel blijft Petrina Groesbeek op haar plek als buurtcoordinator van de GWL-wijk. Ook Bertus Koppers blijft waarschijnlijk als hoofd van de afdeling Beheer en Openbare Ruimte aangesteld (Groesbeek et al., 2014). Een voordeel van de huidige veranderingen binnen Stadsdeel West is dat de plannen en de financiële indicatie nog moeten worden opgesteld. De uiteindelijke plannen worden opgesteld in mei en dus kan rekening worden gehouden met beheer van de Waterleliegracht en waar dit beheer in het financieel overzicht van Stadsdeel West past. Er is momenteel echter nog geen precies budget te geven voor het beheer van de openbare ruimte in de GWL-wijk (Groesbeek et al., 2014; Koppers, 2014).
2.5
ACTIE VANUIT STADSDEEL WEST
Het is ons in dit ACT-project duidelijk geworden dat het beheer van de Waterleliegracht onder de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West valt. Waternet beheert de watergangen en riolering in Amsterdam, 12
De Waterleliegracht - mei 2014 maar heeft voor de Waterleliegracht voornamelijk een adviserende functie. Wel kan Waternet worden gevraagd om onderhoud of aanpassingen uit te voeren aan bijvoorbeeld de overstort. Deze is bij de aanbouw van de Waterleliegracht aangelegd door Waternet in opdracht van Stadsdeel West. Waternet kan dus worden gevraagd door Stadsdeel West om de overstort te onderhouden omdat zij de benodigde kennis en middelen in huis hebben. Klachten van zowel omwonenden en bedrijven rond de Waterleliegracht hebben Stadsdeel West ervan bewust gemaakt dat er in het beheer van de vijver iets moet gaan veranderen. De afgelopen 15 jaar is er weinig beheer uitgevoerd aan de Waterleliegracht, omdat er nauwelijks beheersmaatregelen zijn opgenomen in de bestekken. Het beheer dat Stadsdeel West uitvoert wordt uitbesteed en valt in twee categorieën; planmatig onderhoud en onderhoud op ad-hoc basis. Het planmatig onderhoud omvat nu alleen het één maal per jaar riet verwijderen en het eens per 10-15 jaar baggeren. Hier wordt dan ook geld beschikbaar voor gemaakt. Dat Stadsdeel West wel degelijk betrokken is bij problematiek rondom de Waterleliegracht blijkt uit het feit dat het Waternet heeft gevraagd een monster te nemen om de huidige waterkwaliteit in dit waterlichaam te testen (Koppers, 2014). De resultaten van deze waterkwaliteitsanalyse worden doorgestuurd naar het hoofd van Beheer Openbare Ruimte en het ACT projectteam zodra Waternet de monsters verwerkt heeft (emailcorrespondentie Vendrig, 2014). Voor het toekomstige beheer zal een nieuw plan moeten worden opgesteld, waarmee bij de Gemeenteraad van Amsterdam budget kan worden aangevraagd. Hierbij is wetenschappelijk onderbouwde kennis van belang. Stadsdeel West kan pas besluiten nemen over het nieuwe beheer van de openbare ruimte wanneer duidelijk is wat het probleem precies is. Ook moet de verandering van het beheer een oplossing van het probleem garanderen. Daarnaast is het belangrijk om een duidelijk overzicht van de benodigde maatregelen voor de Waterleliegracht en de bijbehorende kosten te geven. Dit is omdat elk beheer beperkt is door het toegewezen budget. En ook de planning is afhankelijk van de financiën, aangezien het budget waarschijnlijk te klein is om alle veranderingen in de Waterleliegracht in één keer door te voeren (Koppers, 2014). Ten slotte is een financieel overzicht nodig om de kosten van mogelijke bedrijven en/of aannemers te controleren. Er is daarom in dit rapport relevante kennis verzameld en een plan opgesteld met verschillende fases en de bijbehorende kosten. Afdeling BOR kan met behulp van deze kennis het uiteindelijke beheersplan opstellen. Zij zullen vervolgens goedkeuring nodig hebben van de Gemeenteraad waar ook de financiën vandaan komen. Ten slotte kan de afdeling BOR de planning gaan uitvoeren ter verbetering van de omstandigheden rondom de Waterleliegracht. Daarnaast heeft de Koepelvereniging een masterplan opgesteld voor de toekomst van de wijk. Deze is ondertekend en goedgekeurd door de gemeente en biedt garantie dat het Stadsdeel actie gaat ondernemen. Wat belangrijk is om in het achterhoofd te houden is dat de huidige organisatiestructuur binnen Stadsdeel West gaat veranderen, waarbij er meer inspraak voor de wijk komt. Stadsdeel West zal verdeeld gaan worden in drie gebieden, waar gebiedsplannen voor gemaakt worden. Het beschikbare geld zal verdeeld worden over deze drie gebieden op basis van prioriteiten binnen de verschillende wijken. De veranderingen hebben gevolgen voor de bewoners van de GWL-wijk, omdat sommige van de bestaande contacten gaan wegvallen. Echter, Petrina Groesbeek (de wijkcoördinator) en Bertus Koppers (hoofd BOR) behouden waarschijnlijk hun positie.
13
De Waterleliegracht - mei 2014 -
3. WATER Het onderzoeken van de waterkwaliteit van de Waterleliegracht en alles wat daaraan gerelateerd is, is een van de belangrijkste aspecten van dit ACT-project. In dit hoofdstuk worden alle water-gerelateerde onderdelen behandeld met een Achtergrond, Theoretisch kader, Materiaal & Methode, Resultaten en een Discussie en Conclusie hoofdstuk.
3.1
ACHTERGROND
In deze paragraaf wordt een omschrijving gegeven van de Waterleliegracht en de omliggende watersystemen. Hierbij hoort een toelichting over het origineel ontwerp van de Waterleliegracht alsook de huidige toestand en waterkwaliteitsproblemen die er momenteel worden waargenomen. Vervolgens wordt de omliggende watersystemen beschreven die mogelijks een invloed hebben op de Waterleliegracht.
3.1.1 ORIGINEEL ONTWERP WATERLELIEGRACHT De waterpartij in de GWL-wijk werd origineel vorm gegeven als langgerekte lelievijver onder de naam Waterleliegracht (Figuur 6). Door het langgerekte water wordt het monumentale karakter van het historische machinepompgebouw van de Amsterdamse waterleidingen versterkt en wordt het visueel verbonden met de Van Hallstraat. In het machinepompgebouw hebben functies als horeca en werkgelegenheidsfuncties een plek gekregen. Deze functies zijn duidelijk zichtbaar in het landschap van de FIGUUR 6. DE WATERLELIEGRACHT IN DE GWL-WIJK IN AMSTERDAM MET Waterleliegracht door een terras van DE OMLIGGENDE GEBOUWEN (GWL-WIJK, 2014). Café/Restaurant Amsterdam aan het water (St. Eco-plan et al., 1995). Aan de zuidkant van de vijver loopt nog een wandel/fietspad en een strook gras. Ook zijn er een vlonder en een brug over de vijver geplaatst (Stadsdeel West, 2014). De brug over het midden van de vijver maakt onderdeel uit van een van de twee diagonale zichtlijnen op het terrein. Deze zichtlijnen zorgen voor het ontstaan van een gevoel van beslotenheid en een eigen identiteit van het terrein (Figuur 7) (St. Eco-plan et al., 1995). Daarnaast kan door de bruggen het water vanuit verschillende perspectieven worden ervaren. Het hagenpatroon zorgt voor eenheid door de hele wijk en de ronde vormen zorgen voor een scherp contrast met de hoekige gebouwen (St. Eco-plan et al., 1995). Omdat de gebouwen zijn uitgevoerd in rode bakstenen is er gekozen om geen rood bloeiende beplanting te plaatsen (Visser-Rose, 1999). De vijver is een 115 meter lang en 11,65 meter breed waterbassin met aan weerszijden een ondieper gedeelte van bijna een meter breed (30 cm onder het waterpeil, -0,7 m NAP). Vervolgens loopt er een flauw hellend stuk (hellingshoek 28 graden) tot een diepte van 1 meter (-1,4 m NAP). Dit diepere gedeelte is 6,95 meter breed (ontwerptekening, 1993). In het ontwerp wordt een standaard peil van -0,40 m NAP aangenomen (Figuur 8). De vijver heeft een 2 oppervlakte van 1340 m en een capaciteit van 1.074.100 liter FIGUUR 7. ZICHTLIJNEN OVER HET GWL TERREIN, water. Dit oppervlak is nodig omdat bij zware regenval het IN HET BLAUW IS DE WATERLELIEGRACHT rioleringsstelsel onvoldoende capaciteit heeft. Het hemelwater AANGEGEVEN (ECO-PLAN ET AL., 1995). 14
De Waterleliegracht - mei 2014 wordt vanuit de wijk opgevangen en afgevoerd naar deze vijver, de vijver heeft dus een functie als regenwaterbuffer (Gerrits, 1994). De afvoerpunten van het hemelwater die eindigen in de wijk zijn te zien in Figuur 27 in sectie 3.4.2. Het afvoerpunt aan de noordkant van de vijver functioneert zowel als aanvoer van hemelwater vanuit het noordelijk deel van de wijk, als afvoer van overtollig water naar de Haarlemmervaart bij hevige regenval (Stadsdeel Westerpark, 1993). Op deze locatie is de bodem van de vijver verlaagd naar -1,7 m NAP. De buis heeft een doorsnede van 0,5 m en de onderkant ligt op een diepte van -1,3 m NAP.
FIGUUR 8. DWARSDOORSNEDE VAN HET ORIGINELE ONTWERP VAN DE WATERLELIEGRACHT.
Ten slotte staat in het originele ontwerp dat de oeverbeplanting van de Waterleliegracht vooral moet bestaan uit een typisch Nederlandse oevervegetatie van lisdodden, pijlstaarten en riet (St. ECO-plan et al., 1995). Hiervoor is de vijver zo ontworpen dat er verschillende waterdieptes zijn te bereiken (figuur 8) en er daardoor verschillende vegetatietypes kunnen groeien. Ook zou de vijver een zuiverende functie krijgen door middel van helofyten zodat schoner water gebruikt kan worden voor de moestuinen of over gestort kan worden in de Haarlemmertrekvaart.
3.1.2 HUIDIGE TOESTAND WATERLELIEGRACHT De Waterleliegracht bevindt zich momenteel niet in de gewenste toestand, beschreven in het Masterplan (2013). De bedoeling was, en is nog steeds, om een schoon en aantrekkelijk watersysteem te creëren. Vandaag de dag (april 2014) zien we echter een bruingekleurde vijver begroeid met riet en vol met afval. Ook is er geen stroming in de vijver wat wijst op zuurstofarme condities. Aan de zuidelijke oever en in het midden van de Waterleliegracht zijn restanten van uitgebloeid riet alsook nieuwe scheuten waar te nemen. Doordat het riet wordt afgebroken onder zuurstof-vereisende decompositieprocessen, kan het zijn dat de zuurstofconcentraties nog lager liggen. Een lage zuurstofconcentratie heeft een negatieve impact op de waterkwaliteit doordat de bacteriële activiteit afneemt en daarmee nemen ook afbraakprocessen van bijvoorbeeld nitraat af (theoretisch kader) (Jones, 2011). Ook de vissterfte neemt toe wat gevolgen kan hebben voor de rest van de voedselketen. Behalve riet en Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum) zijn overige waterplanten (nog) niet zichtbaar. Dit kan verklaard worden door de troebelheid van het water. Troebel water limiteert de lichtinval waardoor de groei van waterplanten zoals Gele plomp (Nuphar lutea) en Waterlelie (Nymphaea) wordt belemmerd. Het troebele water kan op zijn beurt het gevolg zijn van resuspensie van sedimentdeeltjes (Lloyd et al., 1987). Ook eutrofiëring (een zeer hoge nutriëntenconcentratie) kan het water troebel maken door massale algengroei te veroorzaken (Fichez, 1984). Verder is de kleur van het water melkachtig bruin en verschijnen er zo nu en dan olievlekken aan het wateroppervlak. Dit laatste kan wijzen op slib of aanvoer van water uit de andere watersystemen.
15
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 9. FOTO VAN DE WATERLELIEGRACHT GENOMEN OP 15 APRIL 2014 MET OP DE ACHTERGROND HET MONUMENTALE POMPGEBOUW VAN HET GWL-TERREIN.
Zoals op Figuur 9 te zien is bevindt de Waterleliegracht zich niet in de gewenste toestand. Onderzoek naar de technische aspecten van de vijver, in combinatie met waterkwaliteitsmetingen zijn hoogst noodzakelijk om meer duidelijkheid scheppen over de oorsprong van het probleem. Allereerst zal gekeken worden of er aanvoer is van grondwater. Verder wordt de aan- en afvoer via hemelwaterriolering naar de vijver onderzocht. Deze waarnemingen zullen gekoppeld worden aan de resultaten van de kwaliteit van de genomen water- en slibmonsters.
3.1.3 OMLIGGENDE WATERSYSTEMEN De zorg over eventuele bodem –en grondwatervervuilingen van de GWL-wijk komt voort uit het noordelijk gelegen en zwaar vervuilde Westergasfabriek terrein. Dit gebied is in 2003 gesaneerd met een leeflaag, maar de grond eronder is nog steeds ernstig vervuild met zware metalen, minerale oliën en cyanide (bodem, 2008-2010; GGD Amsterdam, 2012). Deze vervuiling verspreid zich mogelijk langzaam via het eerste watervoerende pakket onder de Haarlemmervaart door naar de omliggende gebieden (Projectbureau Wibaut aan de Amstel, 2012). Deze verspreiding wordt door peilbuizen gemonitord. Als de gemeten vervuiling toeneemt moet door middel van damwanden en het wegpompen van grondwater de verplaatsing van de vervuiling naar de omgeving gestopt worden (Project Westergasfabriek, 2014). Het gebied rondom het GWL terrein bestaat uit diverse grachten die grotendeels met elkaar in verbinding staan. Hieronder vallen FIGUUR 10. WATERSYSTEMEN IN DE OMGEVING VAN onder andere de Haarlemmervaart (1), het Oostelijk Marktkanaal HET GWL TERREIN (NAAR MAPS.GOOGLE.NL). (2) en het Westelijk Marktkanaal (3) (Figuur 10). Deze watersystemen hebben een mogelijke invloed op de 16
De Waterleliegracht - mei 2014 waterhuishouding in het hele gebied en daarmee ook op het GWL-terrein en de Waterleliegracht. Daarnaast kunnen ze eventuele grondwaterstromingen naar deze wijk beïnvloeden. Voor deze grondwaterstromingen is ook de bodemopbouw, stijghoogte van het grondwater (zie sectie 3.4.1.) en de hoogte van de omliggende terreinen van belang. Water stroomt van plaatsen met een hoge stijghoogte naar plekken met een lage stijghoogte. De stijghoogte in een ondiep geplaatste peilbuis is gelijk of vrijwel gelijk aan het grondwater level (Raghunath, 2006). Op welke schaal de omliggende watersystemen invloed hebben op de grondwaterstromingen is moeilijk in te schatten. Een ander relevante watergang in het gebied van Stadsdeel West is de Erasmusgracht gelegen in de wijk Bos en Lommer. Deze gracht kan mogelijk als referentie dienen voor de manier waarop de Waterleliegracht zou moeten functioneren. In de Erasmusgracht wordt namelijk het hemelwater vanuit wijk opgevangen in een afgesloten bezinkbasin. Vervolgens wordt het gefilterd door een combinatie van een zand –en een helofytenfilter (zie sectie 4.2 voor uitgebreide uitleg). Vervolgens stroomt het hemelwater gefilterd en wel de Erasmusgracht in. De werking van deze filter, en vooral de vuilopvang, is bewezen doordat binnen een jaar de Erasmusgracht van een troebele naar een heldere toestand is veranderd (emailcorrespondentie Cor Tump).
3.2
THEORETISCH KADER
Om een duidelijker beeld te vormen over de verschillende processen die mogelijk een invloed uitoefenen op de water- en slibkwaliteit van de Waterleliegracht, geven we in deze paragraaf een theoretische achtergrond over de processen die verantwoordelijk zijn voor de aan- en afvoer van stoffen in de Waterleliegracht. Dit is noodzakelijk om te begrijpen waarom bepaalde metingen zijn uitgevoerd (3.3 Materiaal en Methoden). Verder worden ook de streefwaarden meegegeven zodat de resultaten kunnen worden vergelijken met de normen.
3.2.1 KRINGLOPEN Om inzicht te krijgen in hoe voedingstoffen invloed hebben op de Waterleliegracht is het belangrijk om de onderliggende processen te begrijpen. Voedingsstoffen kunnen in verschillende vormen en verbindingen voorkomen in het water en sediment van de Waterleliegracht. Om te begrijpen waar deze stoffen vandaan komen en waar ze heen gaan worden hieronder de kringlopen van koolstof, stikstof, zwavel en fosfor beschreven en uitgelegd.
BOX 1 – Relevante stofkringlopen De waterkringloop: Water is essentieel voor alle levende wezens en de beschikbaarheid van water bepaald mede hoe snel ecologsche processen verlopen. Slechts 1% van het water op aarde bevindt zich in “kleinere” waterlichamen als rivieren en meren. De rest is opgeslagen in de oceanen en ijskappen op de polen. De belangrijkste processen in de waterkringloop zijn verdamping door de zon, condensatie van verdampt water als wolken en neerslag. Door de neerslag komt het water weer op de aarde terecht en kan de kringloop opnieuw beginnen (Figuur 11). De koolstofkringloop: Alle organismes bestaan grotendeels uit koolstof verbindingen, daarom worden deze verbindingen ook wel organisch genoemd. Planten gebruiken koolstofdioxide (CO2) uit de lucht en zetten dit om in vaste vormen van koolstof. Deze vaste koolstof kan dan weer gebruikt worden door andere organismes zoals planteneters (herbivoren). De meeste koolstof ligt opgeslagen in fossiele brandstof, sedimenten van waterlichamen en in planten en dieren. De opgeslagen koolstof komt weer vrij wanneer de opslagbronnen verbrand of afgebroken worden. De afbraak van organisch materiaal wordt decompositie genoemd (Figuur 12).
17
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 11. DE WATERKRINGLOOP (REECE ET AL., 2009).
FIGUUR 12. KOOLSTOFKRINGLOOP (REECE ET AL., 2009).
De stikstofkringloop: Stikstof is een belangrijke component in aminozuren en eiwitten. Voor planten is deze voedingstof vaak beperkt aanwezig, waardoor de groei gelimiteerd is. Planten kunnen stikstof in twee anorganische vormen gebruiken: als ammonium (NH4+) en als nitraat (NH3). Anorganische stoffen zijn stoffen die geen koolstofatomen bevatten. Ook kunnen sommige aminozuren direct door planten worden opgenomen. Bacteriën kunnen naast ammonium en nitraat ook nitriet (NO2-) hebruiken. Dieren kunnen alleen organische vormen van stikstof opnemen, bijvoorbeeld door het eten van planten of andere dieren (predatie). De grootste hoeveelheid stikstof, namelijk 80%, bevind zich in de lucht. De rest kan net als koolstof gevonden worden in sedimenten van waterlichamen, oceanen en in planten en dieren. De stikstof uit de lucht (N2) wordt vastgelegd door bacteriën in een proces wat stikstoffixatie heet. Een deel van stickstof kan ook vastgelegd worden door bliksem als NO3- en zo meespoelen met de regen. Ammonium en nitraat komen ecosystemen binnen door bemesting en met de regen en stofdeeltjes. Bij decompositie kan door ammonificatie organische stikstof worden omgezet naar het anorganische ammonium (NH4). Door middel van nitrificatie wordt de ammonium door nitrificerende (nitraat gebruikende) bacteriën weer omgezet in nitraat (NO3-),. Als er geen zuurstof aanwezig is, gebruiken denitrificerende bacteriën nitraat in plaats van zuurstof voor hun stofwisseling. Hierbij komt stikstofgas (N2) vrij in de atmosfeer en dan is de cirkel weer rond (Figuur 13). De fosforkringloop: Fosfor is een belangrijk onderdeel van nucleotidezuren (in bijvoorbeeld DNA) en fosfolipiden, is verder belangrijk bij de energie opslag en transport en is een bestandsdeel van botten en tanden. Fosfor in de vorm van fosfaat kan gebruikt worden door organismes. De grootste bron van fosfor zijn sedimentaire stenen in de oceaan, maar het zit ook veel in bodems, oceanen en in planten en dieren. Fosfaat bindt altijd aan de grond en daarom komt het vaak op een bepaalde plaats voor in het ecosysteem. Fosfaat komt vrij als stenen verweren. Op deze manier komt het terecht in de bodem en in het grondwater. Hiervandaan wordt het opgenomen door planten, opgegeten door dieren en komt weer in de bodem na decompositie of via de uitscheiding van dieren. Fosfor komt nauwelijks voor in de atmosfeer, omdat er maar weinig gassen zijn die fosfor kunnen bevatten (Figuur 14).
18
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 13. DE STIKSTOFKRINGLOOP (REECE ET AL., 2009).
FIGUUR 14. DE FOSFORKRINGLOOP (REECE ET AL., 2009).
Bron: Biology: Concepts & Connections, Reece et al., 2009.
3.2.2 HEMELWATER De natuurlijke zuurtegraad van het hemelwater in Nederland ligt rond de 5.5 (zwak zuur). Zuiver regenwater bevat in tegenstelling tot grond- en oppervlaktewater geen gesuspendeerde en colloïdale stoffen. De aanwezig gassen zijn N2, O2, CO2 en NH3. Verder wordt regenwater gekenmerkt door een relatief lage ionenconcentratie die gedomineerd wordt door natrium, kalium, chloride en sulfaat (ocw.tudelft, 2014). e
e
Sinds het einde van de 19 en begin van de 20 eeuw, wordt de chemische samenstelling van het hemelwater in Nederland sterk bepaald door antropogene activiteiten. Excessieve emissies van nitraat, ammoniak en sulfaat waren verantwoordelijk voor een significante pH-daling (pH 4). Bovendien zijn de stikstof- en zwavelconcentraties in het hemelwater sterk gestegen. De laatste decennia is de emissie van SOx alsook die van stikstof sterk gedaald. Hierdoor kan de pH van het hemelwater op de meeste meetpunten weer zijn natuurlijke waarde van 5.5 bereiken. Verder zijn de calciumconcentraties in het hemelwater sterk afgenomen. Dit kan verklaard worden door de verharding van wegen en een verminderde calciumuitstoot door de industrie, waardoor er dus minder calcium vrijkomt in de atmosfeer. Calcium heeft een belangrijke functie als zuurbuffering van aquatische en terrestrische ecosystemen. Hoe hoger de calciumconcentratie, hoe hoger de buffering tegen verzuring door het inkomend regenwater. Vandaag de dag vormen voornamelijk zure regen en vermesting de grootste bedreiging voor de verontreiniging van hemelwater in termen van sulfaten en nitraten (Paulissen et al., 2007). De hoeveelheid hemelwater wat gemiddeld direct verdampt in stedelijke gebieden ligt op ongeveer 30%. Hiermee blijft er 70% van het gehele hemelwater over wat afgevoerd moet worden via het rioleringsstelsel (Staverman, 2014). De hemelwaterkwaliteit speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de afvoerwijze van het hemelwater. Door middel van een degelijke inventarisatie via diverse meetprojecten kan een beter inzicht verkregen worden in de kwaliteit van het afstromende hemelwater. Hiermee kunnen de vuilemissie van het hemelwatersysteem en zijn effecten op het milieu beter ingeschat worden. Deze informatie kan bovendien gebruikt worden bij het afwegen van diverse maatregelen door de Kader Richtlijn Water (KRW) (riool.net, 2014).
19
De Waterleliegracht - mei 2014 -
3.2.3 GROND –EN OPPERVLAKTEWATER De chemische, biologische en fysische eigenschappen van grond -en oppervlaktewater zijn verschillend (Appendix B), maar beide zones oefenen wel degelijk invloed op elkaar uit (Sophocleous, 2002; Bear, 2012). Deze uitwisseling kan een significante impact hebben op de waterkwaliteit van zowel het grondwater als het oppervlaktewater. De transitiezone, de overgangszone tussen beide waterlichamen, speelt een kritische rol bij de uitwisseling van vervuild water (Ford et al., 2005; Bear, 2012). Basiskennis over de interacties tussen beide systemen is dus noodzakelijk bij het opstellen van een watermanagement plan (Sophocleous, 2002).
O PPERVLAKTEWATERSYSTEMEN Bij oppervlaktewatersystemen speelt turbiditeit een grote rol. Turbiditeit ofwel troebelheid, is de hoeveelheid zwevende (gesuspendeerde) deeltjes in de waterkolom (Raghunath, 2006). Een algemeen beeld van een oppervlaktewatersysteem is een helder water met veel waterplanten. Verschuivingen van een helder systeem naar een troebel systeem zijn erg complex. De nutriëntenbelasting, bestaande uit voedingsstoffen als fosfaat en nitraat, speelt hierin een belangrijke rol. Door een sterke fytoplankton toename bij een toenemende nutriëntenbelasting kan er een gebrek aan licht optreden. Hierdoor kunnen waterplanten niet meer groeien. Een hogere nutriënten beschikbaarheid veroorzaakt vervolgens algengroei die de turbiditeit nog eens versterkt. Verder zorgen ook benthivore vissen, vissoorten die hun voedsel tussen het bodemmateriaal zoeken, voor een verhoogde turbiditeit omdat ze tijdens het zoeken bodemdeeltjes opwervelen (resuspensie) (Scheffer, 2004). Alleen de nutriëntenbelasting naar beneden brengen is vaak niet genoeg om een watersysteem weer naar de heldere toestand te brengen. Dit komt door het hysterese-effect. Dit effect laat zien dat er relatief weinig nutriënten nodig zijn om een watersysteem te laten omslaan van helder naar troebel. Dit omslagpunt wordt de kritische belasting van een systeem genoemd. Hoe lager de kritische belasting, des te sneller een helder systeem omslaat naar troebel. Om terug te keren naar een heldere watertoestand moet de nutriëntenbelasting relatief veel verminderd worden. Dit proces wordt geïllustreerd in Figuur 15 (Scheffer, 2004; Jaarsma et al, 2005).
FIGUUR 15. HYSTERESE EFFECT VAN EEN WATERSYSTEEM: KRITISCHE FOSFAATCONCENTRATIE VOOR HET OMSLAGPUNT VAN HELDER NAAR TROEBEL EN TERUG. HET OMSLAGPUNT VAN HELDER NAAR TROEBEL LIGT BIJ EEN RELATIEF HOGE FOSFAATCONCENTRATIE (LICHTBLAUWE LIJN) IN VERGELIJKING MET HET OMSLAGPUNT VAN TROEBEL NAAR HELDER (DONKERBLAUWE LIJN) (JAARSMA ET AL., 2008).
Er zijn een aantal factoren die de kritische belasting beïnvloeden: strijklengte (golfbeweging veroorzaakt door de wind), diepte, bodemtype, hoeveelheid moeraszone, verblijftijd en visserijdruk. Janse et al. (2005) beschrijft de volgende factoren waardoor de kritische belasting toeneemt en het systeem dus langer helder blijft bij een toenemende nutriëntenbelasting: Een afnemende strijklengte (o.a. door minder opwerveling van slibdeeltjes). Meer plantengroei in ondiepe delen van ondiepe watersystemen Lagere organische stof gehaltes in meren met een zandbodem dan in meren met veenbodems Aanwezigheid van meer moeras (door verhoogde stabiliteit van slibdeeltjes en schuilplaatsen voor roofvis) Een kortere verblijftijd (door vermindering in algengroei en verkorte retentie van nutriënten). 20
De Waterleliegracht - mei 2014 -
Bij toename van de visserijdruk (op witvis zoals brasem)
Dat het moeilijk is om een troebel watersysteem naar een helder watersysteem te veranderen, komt doordat er veel nutriënten opgenomen zijn in de bodem van het water. Deze komen vrij bij een reductie van de nutriëntenbelasting. Verder vinden er ook verschuivingen plaats in het ecosysteem die het verhelderen van het water moeilijk maken. Er is bijvoorbeeld meer resuspensie als gevolg van de verminderde hoeveelheid waterplanten en de verhoogde algengroei (helpdeskwater, 2014; Scheffer, 2004). Ten slotte zijn er drie typen maatregelen te onderscheiden om het effect van de nutriënten belasting te verminderen: bronmaatregelen, systeemmaatregelen en interne maatregelen. De keuze van maatregelen hangt af van de mate waarin de verbetering van het systeem te bereiken is met een brongerichte aanpak en de toestand waarin het water zich nu bevindt (Jaarsma et al, 2008). Bronmaatregelen verminderen de nutriëntenbelasting van een watersysteem (Figuur 16-I). Bijvoorbeeld het omleiden of afkoppelen van andere watersystemen die veel nutriënten aanvoeren. Systeemmaatregelen vergroten de draagkracht van het systeem, waardoor het langer duurt voordat een systeem omslaat van helder naar troebel en iets sneller weer terug kan gaan van een troebele naar een heldere toestand (Figuur 16-II). Een voorbeeld hiervan is moerasontwikkeling. Interne maatregelen kunnen een directe omslag bewerkstelligen van toestanden (zie Figuur 16-III), zoals bijvoorbeeld beheersvisserij. Hierbij wordt witvis weggevangen uit het systeem die anders de bodem doen opwervelen waardoor het systeem troebeler wordt (Jaarsma et al., 2008).
FIGUUR 16. DRIE TYPEN MAATREGELEN OM EEN WATERSYSTEEM WEER HELDER TE KRIJGEN. OP DE VERTICALE AS IS EEN INDELING VAN HELDER EN TROEBEL WEERGEGEVEN EN OP DE HORIZONTALE AS DE MATE VAN NUTRIËNTEN BELASTING. DE NIET GESTIPPELDE PIJLEN GEVEN HET OMSLAGTRAJECT AAN VAN EEN HELDER NAAR EEN TROEBEL SYSTEEM EN WEER TERUG. DE GESTIPPELDE LICHTBLAUWE PIJLEN GEVEN DE VERANDERING IN DIT TRAJECT AAN NA HET UITVOEREN VAN DE MAATREGEL (JAARSMA ET AL., 2008).
G RONDWATERSYSTEMEN Het grootste deel van het zoetwater in Nederland bevindt zich in de ondergrond als bodemvocht of grondwater. De grondwatervoorraad wordt aangevuld via insijpelen van neerslagwater en infiltratie van oppervlaktewater, terwijl het grondwater zelf afwatert naar oppervlaktewateren in kwelgebieden (Paulissen et al., 2007; Hynes, 1983). De bodem van Nederland is tot op een diepte van enkele honderden meters opgebouwd uit zachte grondlagen. Het grondwater bevindt zich tussen deze grondlagen, met name in de ruimtes tussen de vaste deeltjes (zandkorrels) en in grotere openingen zoals gesteentebreuken (Hynes, 1983). Het water kan door de bodem heen sijpelen tot en met de impermeabele bodemlaag. Boven deze laag is de grond verzadigd en kan het geen water meer opnemen. De hoogte waar deze verzadiging optreedt, wordt ook wel de grondwaterstand of grondwaterpeil genoemd (Hynes, 1983). In het westen van Nederland bevindt het 21
De Waterleliegracht - mei 2014 grondwaterpeil zich slechts enkele decimeters onder het maaiveld (dinoloket.nl). De maaiveldhoogte is een aanduiding voor de hoogte van het grondoppervlak en wordt in Nederland opgegeven ten opzichte van het nationale nulpunt; Normaal Amsterdams Peil (NAP) (ahn, 2014). In andere gebieden, waaronder de Veluwe, ligt het grondwaterpeil enkele tientallen meters diep (dinoloket.nl). Kennis omtrent de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is nodig om inzicht te verschaffen in de grondwaterproblematiek. Aan de hand van peilbuismetingen kan men de actuele diepte van het grondwater, alsook fluctuaties in grondwaterstanden, achterhalen. Lange-termijn metingen leveren informatie omtrent de invloed van seizoenen en tonen eventuele trends aan. Dit is van belang bij het voorspellen van toekomstige ontwikkelingen inzake het grondwaterpeil. Nederland kent een uitgebreid netwerk aan meetpunten betreffende grondwaterstanden (maps.waternet, 2014). Grondwaterstroming wijst op de horizontale beweging van grondwater door de ondergrond, en een verticale toestroming door kwel (Paulissen et al., 2007). Grondwater stroomt in de richting waar het waterniveau lager is. Dit gaat meestal heel langzaam (enkele meters per jaar). Gedurende deze stroming komt het grondwater in contact met verscheidene stoffen, waaronder kalksteen, die in het grondwater oplossen (Raghunath, 2006). Er worden drie grondwaterstromingspatronen onderscheiden op ruimtelijk niveau: lokale, subregionale en regionale grondwaterstromingen (Figuur 17). Lokale stromingen verbinden gebieden waar het water in de bodem sijpelt met dichtbij gelegen kwelgebieden. De verblijftijd van het grondwater, de tijd tussen de inzijging en kwel, varieert van dagen tot jaren. Subregionale stromingen bevinden zich onder de lokale stromingen, waarbij het grondwater van een infiltratiegebied naar meerdere kwelzones stroomt over een periode van enkele eeuwen. Regionale stromingen liggen het diepst en verbinden de regionaal hoogst gelegen infiltratiegebieden met de regionaal laagste gelegen kwelgebieden, dit kan enkele tientallen eeuwen duren (Durfour, 1998; Paulissen et al., 2007).
FIGUUR 17. GRONDWATERSTROMINGEN (PAULISSEN ET AL., 2007).
De samenstelling van grondwater wordt voornamelijk bepaald door de kenmerken van het voedingsgebied, zoals de topografie, bodemtype en omliggende vegetatie. Ook het verblijf (duur en stromingspatroon) van het water in de diepere ondergrond heeft een grote invloed op de kwaliteit van het grondwater. Hoe langer het grondwater door de ondergrond heen stroomt, hoe meer tijd het heeft om componenten zoals mineralen, ijzer
22
De Waterleliegracht - mei 2014 en kalk op te nemen. Ook het hemelwater dat in de bodem infiltreert veranderd van samenstelling door allerlei biologische, fysische en chemische uitwisselingsprocessen met bodemdeeltjes (Paulissen et al., 2007). Stoffen die indiceren dat er grondwater aanvoer is in oppervlaktewater zijn de aanwezigheid van onder andere ijzer en een hoge kalkconcentratie. Grondwater bevat van nature ijzer, door onder andere de verwering van rotsen (Drever, 2005). IJzer lost op in grondwater onder gereduceerde vorm (Fe(II)). Deze vorm van ijzer vormt meestal geen gevaar, behalve wanneer er sprake is van contact met zuurstof. Dan wordt Fe(II) geoxideerd tot Fe(III) door middel van bacteriën, wat vervolgens onoplosbare hydroxiden vormt. Deze laatste zijn verantwoordelijk voor de roest in pompen, pijpleidingen, circulatiesystemen, etc. (agwt.org, 2014; Sharma, 2001). Vele oppervlaktewateren in Nederland hebben te kampen met een verslechterde waterkwaliteit als gevolg van verdroging, verzuring, eutrofiëring of vervuiling. Grondwater kan hier een grote impact op hebben wanneer er sprake is van een verminderde grondwateraanvoer of aanvoer van vervuild grondwater. Vervuild grondwater (bv. zware metalen) wat naar de oppervlakte wordt getrokken, kan lokaal zware schade aanrichten voor landbouw- en natuurgebieden, drinkwaterwinning of de kwaliteit van waterlopen (Paulissen et al., 2007; dinoloket, 2014).
3.2.4 NORMEN Er zijn normen wat betreft de menselijke risico’s van een watersysteem en normen die de ecologische aspecten waarborgen (CUWVO, 1988). In het kader van de bescherming van de ecologische waarden van een oppervlaktewatersysteem zijn Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau waarden (MTR’s) opgesteld. Dit zijn niet wettelijk vastgelegde normen, maar er geldt wel een inspanningsverplichting. De waterbeheerder mag alleen gemotiveerd van deze normen afwijken (CIW, 2002). De MTR waarden gelden als de minimale kwaliteitsniveaus (RIVM, 2004). Dit zijn waarden die aangeven bij welk blootstellingsniveau of bij welke concentratie in een bepaald compartiment (bijvoorbeeld oppervlaktewater) het risico voor mens, plant of dier maximaal toelaatbaar wordt geacht. Deze normen staan beschreven in de vierde nota waterhuishouding (NW4) (Helpdeskwater, 2014; Rijkswaterstaat, 1997). De streefwaarden zijn kwaliteitswaarden die op de langere termijn bereikt dienen te worden. Streefwaarden geven aan dat er sprake is van een duurzame bodemkwaliteit. Verder zijn er ook interventiewaarden beschreven, deze gelden alleen voor grond, sediment en oppervlaktewater. De interventiewaarde is een waarde specifiek voor het (water)bodemcompartiment, die de concentratie aangeeft waarbij sprake is van ernstige of dreigende ernstige vermindering van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant of dier. Wanneer de interventiewaarde wordt overschreden moet onderzocht worden of sanering nodig is (RIVM, 2014). Bovengenoemde waarden zijn samengevat in Tabel 1. Hiernaast is sinds eind 2000 de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Hieraan is een resultaatverplichting verbonden voor de Europese lidstaten (Evers et al., 2007; van der Molen et al., 2007). Vanuit de KRW wordt een indeling in watertypen gebruikt om de kwaliteit te kunnen beoordelen. De toestand van deze watertypen wordt aan de hand van een referentietoestand beschreven, een toestand die een water zou hebben als er geen of slechts geringe verstoring door menselijke activiteiten zou plaatsvinden. Hieraan worden getalswaarden gekoppeld betreffende de kwaliteit van de ecologie, hydromorfologie en algemeen chemisch-fysische aspecten (van der Molen et al., 2007; Dam, van O., 2007). Voor kunstmatige en sterk veranderde watertypen worden echter aangepaste normen afgeleid van het meest natuurlijk gelijkende watertype (Evers et al., 2007). In Tabel 12 van Appendix C is een stoffenlijst opgenomen met 34 prioritaire (gevaarlijke) stoffen of stofgroepen die de Europese Unie gebruikt om de chemische toestand van het water te beschrijven (CIW, 2002). In dit rapport zijn alleen de algemeen fysisch-chemische parameters beoordeeld en is er niet gekeken naar de biologische parameters. De fysisch-chemische normen zijn afgeleid uit interviews met experts en diverse basisdocumenten (Heinis et al., 2004). In Tabel 13 van Appendix C zijn de meest relevante parameters beschreven voor het watertype waartoe de Waterleliegracht kan worden gerekend. Deze indeling is gemaakt 23
De Waterleliegracht - mei 2014 op basis van de breedte en het bodemtype van de Waterleliegracht. De watergang is namelijk meer dan acht meter breed en heeft een kleibodem (Evers et al., 2007). TABEL 1. MTR'S, STREEFWAARDEN EN INTERVENTIEWAARDEN VOOR OPPERVLAKTEWATER EN SEDIMENT IN NEDERLAND (RIVM, 2014). Oppervlaktewater
Sediment
mg/l (tenzij anders vermeld)
Interventiewaar de (mg/kg droge stof)
MTR (mg/kg droge stof)
Streefwaarde (SW) (mg/kg droge stof)
Barium
-
200
160
Koper
190
73
36
Lood
Als MTR
530
85
Zink
720
620
140
Overige verontreinigingen Benzeen
1
1
0.01
Ethylbenzeen
50
3
0.03
17
-
-
Tolueen
32
-
0.01
Minerale oliën
5000
1000
50
Cyanide
20
-
1
Naftaleen
-
0.0001
0.000001
Zware metalen
Nutriënten/algen* Totaal-N
2.8
Totaal-P
0.15
Chlorofyll-a
23 µg/l
Fosfaat
150 µg/l (MTR), 50 µg/l (SW)
Xylenen
0,024 µg/l
*Waarden volgens de KRW maatlat voor M3 GEP (Goed Ecologisch Potentieel) (Evers et al., 2007).
De kwaliteitswaarden van de fysisch/chemische eigenschappen van water zijn ingedeeld volgens kwaliteitsklassen. Hierbij is de Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP) het maximaal haalbare kwaliteitsniveau van een kunstmatig water. Het Goed Ecologisch Potentieel (GEP) kan geïnterpreteerd worden als de kwaliteitsnorm (ecologische kwaliteit). Ook geldt dat er geen achteruitgang van de waterkwaliteit mag plaatsvinden wat het erg belangrijk maakt om een watergang in de juiste klasse in te delen (Evers et al., 2007).
3.3
MATERIAAL EN METHODE
In de komende paragrafen worden de methodes, die bij het meten van de waterkwaliteit in de Waterleliegracht in Amsterdam zijn gebruikt, toegelicht. Op deze manier kan het onderzoek wat binnen dit project uitgevoerd is in de toekomst mogelijk herhaald worden.
3.3.1 GRONDWATERSTROMINGEN Op de website van Waternet, https://maps.waternet.nl/kaarten/peilbuizen.html, is een kaart met alle gemonitorde peilbuizen van heel Nederland. Met behulp van deze kaart is gekeken naar de gegevens van zes peilbuizen in het GWL-terrein om een goed beeld te krijgen van de stijghoogtes van het grondwater. Deze stijghoogtes zijn vergeleken met de stijghoogtes van drie peilbuizen op het Westergasfabriekterrein om eventueel transport van verontreinigingen in het grondwater vanaf het Westergasfabriekterrein aan te kunnen
24
De Waterleliegracht - mei 2014 tonen. Hiervoor is gekeken of er verschillen in de stijghoogtes zijn tussen de peilbuizen op het Westergasfabriekterrein en het GWL terrein.
3.3.2 FYSIEKE EIGENSCHAPPEN D IEPTE PROFIEL Met een prikstof hebben we de diepte gemeten van het waterniveau tot de sliblaag. Hiermee wordt de dikte van de sliblaag uitgerekend: Diepte vijver = maaiveldhoogte – afstand maaiveld tot water Dikte sliblaag = diepte vijver – afstand tot sliblaag Met deze kennis wordt tot slot met photoshop een dieptekaart gemaakt die duidelijk de dikte van de water- en sliblaag tot aan de harde bodem illustreert in de Waterleliegracht.
H ET ZEIL Om de aanwezigheid van een zeil te bepalen is er literatuuronderzoek gedaan en gebeld met de aannemer die de Waterleliegracht heeft aangelegd. Het bepalen van de aannemer is via snowball-sampling gebeurt waarbij we uiteindelijk vier keer doorverwezen zijn. Vanuit literatuuronderzoek, het bestek van de aanleg van de Waterleliegracht, is het materiaal van het zeil bepaald. Om dit te verifiëren is geprobeerd het zeil op te graven. In eerste intantie is in de graskant naast de vijver gegraven om het zeil intact te laten. Hier was het zeil niet te bereiken. Bij de poging het onder water op te graven bleek het zeil ook onbereikbaar. Uiteindelijk is de werking van het zeil gebaseerd op de waterkwaliteitsmetingen, dit omdat bepaalde stoffen de aanwezigheid van grondwater bewijzen.
A AN – EN AFVOER Op basis van bouwtekeningen zijn de hoeveelheid en de locatie van de aan –en afvoerbuizen naar de Waterleliegracht bepaald. Ter verifiatie is er met waadbroeken gezocht naar deze buizen. Vervolgens is samen met Thomas Staverman van Waternet het hemelwaternetwerk geïnspecteerd op haar functionaliteit, inclusief de overstort. Ten slotte zijn er op vier verschillende locaties in het hemelwaterrioleringsnetwerk putten geopend door Thomas Staverman. Hieruit zijn watermonsters genomen waarop een waterkwaliteitsanalyse is uitgevoerd (Figuur 18). Locatie 2 en 3 zijn in dezelfde put genomen, maar aan verschillende kanten FIGUUR 18. GWL-WIJK MET HEMELWATERvan de overstort (voor uitleg, zie sectie 3.4.2). RIOLERINGSSTELSEL EN DE MEETLOCATIES WAAR DE PUTTEN ZIJN GEOPEND EN WATERMONSTERS ZIJN GENOMEN.
3.3.3 WATER EN BODEMKWALITEITSASPECTEN Om de kwaliteit van het water en het slib te bepalen zijn twee types metingen uitgevoerd. Het eerste type bestaat uit ter plekke uitgevoerde metingen met behulp van meetinstrumenten. Het tweede type meting bestaat uit analyses van water en slib monsters in het lab van CBLB (Chemisch Biologisch Laboratorium Bodem), het Laboratorium voor Aquatische ecologie en het externe bedrijf Eurofins. Omdat analyses in het lab aanzienlijke kosten met zich mee brengen in tegenstelling tot de plaatselijke metingen, was het financieel niet haalbaar om even veel lab analyses uit te voeren als plaatselijke metingen.
M EETINSTRUMENTEN Hier worden de verschillende benodigdheden voor de veldmetingen beschreven: 1. Zuurstofmeter (type: Oxyguard Gamma met galvanische O2-elktrode) 2. pH meter: (type: WTW Multi 340i met Sentix 21 elektrode) 25
De Waterleliegracht - mei 2014 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
EGV meter (type: WTW Multi 340i met Tetracon 325 Electrode) Turbiditeit (type: EutechTurbidity meter) Chlorofyll-a (type: Aquafluorveldmeter van Turner Designs) Sediment verzamelaar (aka ‘De Grijper’) (type: Ekmangrab) 2+ Fe bepalings kit Secchi-schijf Steekbuis Waadpakken 20 Monsterpotjes (100ml) Emmer 2 Monsterpotjes (1000ml) Meetlint
V ELDEXPERIMENTEN Het aantal plaatselijke metingen in het water is vast gesteld op negentien. Dit aantal is gebaseerd op de hoeveelheid tijd beschikbaar en een balans tussen de grootte van de vijver (115m x 10 m) en de verschillende condities. Deze condities worden voornamelijk veroorzaakt door de westen wind die het water vaak naar de oostelijke oever van de vijver blaast. Twaalf van de meetpunten liggen tegen de noordelijke rand van de Waterleliegracht, vijf tegen de zuidelijke rand, één in het midden bij de brug en één aan de westelijke zijde (Figuur 19).
FIGUUR 19. OVERZICHT MEETLOCATIES WATERLELIEGRACHT.
In het veld zijn diverse metingen gedaan. De volgende aspecten zijn gemeten op ieder punt in de Waterleliegracht (locatie 1 t/m 19): I. pH Dit is de zuurgraad van het water. Er zijn grofweg drie klassen waarin de zuurtegraad van het water kan worden ingedeeld: zuur, basisch en neutraal (epa.gov, 2014). II. EGV (elektrische geleidend vermogen) in µS/cm De EGV is een meting van de mate waarin water stroom kan geleiden. Het wordt beïnvloed door opgeloste stoffen waaronder chloride, nitraat, natrium, magnesium, calcium, ijzer (Raghunath, 2006). III. O2 concentratie in mg/L Dit is de concentratie zuurstof in het water. IV. O2 verzadiging in %, Dit is het percentage zuurstof wat opgelost is in water ten opzichte van de maximale oplosbare concentratie zuurstof. Deze maximale concentratie is afhankelijk van de druk en temperatuur (Raghunath, 2006). V. Temperatuur in °C Dit is de temperatuur van het water.
26
De Waterleliegracht - mei 2014 Op een aantal locaties zijn de volgende eigenschappen gemeten: VI. Turbiditeit (alle locaties behalve 18) in ntu De turbiditeit (of troebelheid) is de hoeveelheid zwevende deeltjes in de waterkolom (Raghunath, 2006). VII. Chlorofyll-A (alle locaties behalve 18) in µg/L Dit is een maat voor de hoeveelheid fytoplankton (algen) in het water. Hiermee kan iets gezegd worden over de mate van eutrofiering van het water (Frintrop et al., 2002). 2+ VIII. Fe concentratie (locatie 1 t/m 12, 14 en 17) in mg/l Dit is de ijzerconcentratie in de waterkolom. Bij aanwezigheid van ijzer kan iets gezegd worden over . IX. Secchi diepte (locaties 1 t/m 19 en punt 13 [vanaf de brug]) in cm Dit is een maat voor de helderheid van het water. Een ronde schijf wordt in het water gelaten en er wordt gekeken tot op welke diepte de schijf nog zichtbaar is (Raghunath, 2006). Daarnaast hebben we van elk meetpunt een foto genomen zodat de condities ten tijde van de meting vastgelegd zijn en hebben we bepaald of de vijver op die meetpunten stinkt door simpel weg te ruiken (XI). Hiernaast zijn uiteraard ook de weercondities op het moment van meten vermeldt. Op de meetpunten 1 t/m 15 is een water monster genomen door met een emmer water uit de Waterleliegracht te scheppen om vervolgens het water in de 100 ml monsterpotjes te laten lopen. Hierdoor blijven de oorspronkelijke condities van het water zo goed mogelijk behouden. Daarnaast hebben we op meetpunt 3 en 9 op dezelfde manier een liter pot gevuld. In het Laboratorium voor Aquatische Ecologie hebben we deze water monsters in de koeling geplaatst totdat ze voor verscheidene analyses gebruikt werden. In overleg met John Beijer zijn er 3 slibmonsters genomen waarbij hij aangaf dat de beste locatie om een slibmonster te nemen op het diepste punt van de vijver is. Met behulp van het diepte profiel van de vorige ACT-groep is bepaald waar deze locatie zich bevindt. Vervolgens zijn er slibmonsters genomen op locatie 3, 6 en 9 met behulp van een slibgrijper. Het vergaarde slib is in een emmer gedeponeerd waar met een lepeltje de bovenste laag van het slib is overgeheveld in een 100 ml monsterpotje. In het Laboratorium voor Aquatische ecologie zijn deze slib monsters vervolgens in de koeling geplaatst tot ze in gebruikt werden genomen voor verscheidene analyses. Naast de metingen in de Waterleliegracht zijn ook referentie metingen uitgevoerd in de Haarlemmervaart en de Erasmusgracht in Bos en Lommer. Hier zijn de metingen 1 t/m 11 uitgevoerd. Verder is er alleen een water monster genomen in de Erasmusgracht en een water- en slib monster in de Haarlemmervaart.
L ABORATORIUM EXPERIMENTEN Voordat de water- en slibmonsters geanalyseerd worden in het lab zijn deze eerst een nacht in de koeling gezet. Vervolgens zijn ze uit de koeling gehaald en ontdooid. De water- en slibmonsters zijn in het lab op een aantal eigenschappen geanalyseerd. De volgende analyses zijn uitgevoerd:
W ATERMONSTERS :
Totale hoeveelheid stikstofhoudende stoffen en fosfaatconcentraties (Nts en PO4) (in mg/l): Dit zijn de meest voorkomende nutriënten in watersystemen die verantwoordelijk kunnen zijn voor eutrofiëring. Chlorofyl concentratie (in µg/l): Dit is een maat voor de fytoplankton biomassa (o.a. algen) aanwezig in de waterkolom. Hardheid (in °D): Dit geeft weer hoeveel calciumcarbonaat er in het water zit. Hoe harder het water, hoe meer mineralen er aanwezig zijn. 27
De Waterleliegracht - mei 2014
Turbiditeit (in ntu): Dit is een maat voor de troebelheid van het water. Hoe hoger de turbiditeit, hoe troebeler het water.
Van deze analyses zijn de chlorofyl concentratie, turbiditeit en hardheid door ons zelf vastgesteld in het Laboratorium voor Aquatische Ecologie te Wageningen. De Nts en fosfaatconcentraties zijn daarentegen uitbesteed aan het CBLB laboratorium. Om binnen ons budget te blijven zijn vier watermonsters geanalyseerd, namelijk van de locaties 1, 7, 11 en 15. Deze locaties zijn gekozen op advies van John Beijer (aquatisch ecoloog WUR), omdat ze de grootste variatie in geleidbaarheid vertonen. Hierdoor is de kans op een zo groot mogelijke verscheidenheid in de watercondities verhoogd. Op deze monsters is door het CBLB laboratorium vervolgens een SFA-CaCl2 procedure uitgevoerd.
BEPALING CHLOROFYL CONCENTRATIES Er is getest op de concentratie van blauwalgen, groenalgen en bruinalgen. Dit is gebeurt voor de locaties 3 en 9. Deze testen zijn uitgevoerd door het waterkwaliteitslaboratorium van Wageningen UR.
BEPALING TURBIDITEIT Voordat er monsters gemeten konden worden is de Turbiditeitsmeter eerst getest met een standaard oplossing en met demiwater. Hierna werden de monsters geschud om vervolgens ongeveer twee minuten te wachten zodat de deeltjes goed verdeeld waren over de gehele waterkolom. Met een cuvet is 10 ml uit het monster gehaald en in de Turbiditeitsmeter geplaatst waarna deze vervolgens de turbiditeit heeft gemeten.
BEPALING HARDHEID De hardheid is gemeten met een Hardheid Bepaling Set in Deutsche graden (° dH): Eerst wordt 1 druppel H1 toegevoegd aan 5 ml van ons watermonster. Deze stof werkt als kleurstof, waardoor het water roze kleurt. Vervolgens worden druppels H2 toegevoegd tot het water groen kleurt, wat een indicatie is voor de aanwezigheid van calciumcarbonaat (CaCO3). Eén toegevoegde druppel H2 komt overeen met 1 ˚Doftwel 17.8 mg/l CaCO3. Als dus bijvoorbeeld 12 druppels H2 toegevoegd moet worden opdat het water groen kleurt, heeft het water een hardheid van 121 ˚D. Hieronder staat een classificatietabel van waterhardheden (Tabel 2). In hard water zit een hoge concentratie aan calcium en magnesium (Drever, 2005). TABEL 2. INDELING IN HARDHEIDSKLASSEN (WATERHARDHEID).
Hardheid water
Klasse hardheid
0 tot 4º dH
zeer zacht water
4 tot 8º dH
zacht water
8 tot 12º dH
gemiddeld
12 tot 18 ºdH
vrij hard water
18 tot 30 ºdH
hard water
S LIBMONSTERS : -
-
Minerale oliën (in mg/kg) Dit zijn de oliën die ten gevolge van vervuiling boven op het wateroppervlak kunnen waargenomen worden indien de bodem wordt omgewoeld. Minerale olie is een mengsel van oplosbare en niet-oplosbare deeltjes. De laatste kunnen een drijflaag vormen op het water. Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) waaronder Naftaleen, Benzeen, Tolueen, Ethylbenzeen en Xylenen) (in mg/kg) 28
De Waterleliegracht - mei 2014
-
-
-
Dit zijn toxische verbindingen die ten gevolge van verontreiniging in het slib aanwezig kunnen zijn. Organisch stofgehalte in % Dit is een maat voor de hoeveelheid organisch materiaal in het slib. Hoe meer organisch materiaal, hoe meer zware metalen kunnen binden. Zware metalen (in mg/kg): barium, koper, lood en zink Deze selectie aan zware metalen is gebaseerd op de aanwezigheid van zware metalen in de omgeving (o.a. Westergasfabriek) en afhankelijk van het bedrijf ‘Eurofins analytico’ die de analyses uitvoert. Vrije cyaniden (in mg/kg) Dit wijst op de hoeveelheid waterstofcyanide, het vrije cyanide-ion en het in enkelvoudige metaalcyaniden gebonden cyanide (bv. kaliumcyanide, natriumcyanide).
Het organisch stofgehalte is door ons zelf gemeten. Alle andere bepalingen zijn uitbesteed, via het CBCL laboratorium, aan Eurofins. Deze analyses zijn gedaan voor één mengmonster. Dit mengmonster bestaat uit de slibmonsters van de locaties 1, 3, 9 en 13. De methode die zij gebruikt hebben voor elke analyse wordt hieronder kort toegelicht.
ORGANISCH STOF GEHALTE Het is van belang om het organische stofgehalte van het slib te bepalen omdat daar bindingen kunnen plaatsvinden met allerlei verontreinigende stoffen zoals zware metalen. Dit is bepaald voor 4 slibmonsters: 2 monsters van de Waterleliegracht (punt 3 en 9), één uit de Haarlemmervaart en één uit de hemelwaterrioleringsput (Figuur). Deze monsters zijn eerst één nacht verwarmt op 103° in de oven, zodat al het vocht is verdampt en er alleen droog materiaal overblijft. Vervolgens is een hoeveelheid van ieder monster (2-10 mg) ingewogen met een kroesje. Daarvoor zijn de te gebruiken kroesjes nog gewogen. De kroesjes met gedroogd slib zijn vervolgens geplaatst in de Moffeloven onder 550° voor 2 uur. Hierdoor verbrandt de organische stof en blijft alle anorganische stof over. Daarna zijn de monsters 20 minuten in een exsiccator geplaatst om gedroogd te worden. Vervolgens zijn de monsters weer terug gewogen en het verschil in FIGUUR 20. LOCATIES GENOMEN SLIBMONSTERS gewicht is de hoeveelheid organische stof in het slibmonster. (GOOGLE MAPS, 2014).
BEPALING MINERALE OLIE Minerale olie wordt geanalyseerd met behulp van gaschromatografie, detectie vindt plaats met een vlamionisatiedetector. Deze techniek wordt ook wel afgekort als GC-FID (Gas Chromatography – Flame Ionization Detector). Hierbij wordt zogenaamde water-luchtvlam gebruikt waarin verbranding plaatsvindt. Door de verbranding wordt door vrijkomende ionen een elektrisch signaal geproduceerd wat vervolgens kan worden gemeten. De sterkte van dit signaal komt overeen met de hoeveelheid van een geteste stof (Airproducts, 2014). De temperatuur wordt steeds verder verhoogd waardoor scheiding van de componenten plaatsvindt op basis van een kooktraject. De voorbehandeling bestaat uit een tweestapsextractie: de eerste extractie wordt uitgevoerd met aceton, de tweede met hexaan. Het hexaanextract wordt vervolgens geïnjecteerd op de gaschromatograaf. Bij gaschromatografie worden stoffen gescheiden op basis van de damp en gasfase. Zie voor de werking van een gaschromatograaf Figuur 21 (Eurofins, 2014).
29
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 21. WERKING VAN EEN GASCHROMATOGRAAF. HET MONSTER WORDT GEÏNJECTEERD IN HET APPARAAT. HET DRAAGGAS ZORGT VOOR HET TRANSPORT VAN HET GAS DOOR DE KOLOM WAAR DE COMPONENTEN IN HET MONSTER WORDEN GESCHEIDEN EEN DETECTOR VANGT VERVOLGENS HET SIGNAAL OP WAT DIGITAAL WORDT VERWERKT. AAN HET SIGNAAL KAN WORDEN GEZIEN WELKE EN HOEVEEL VAN EEN STOF ER IN HET MONSTER ZIT (MLOCHEMIE, 2013).
BEPALING AROMATISCHE KOOLWATERSTOFFEN Onder aromatische koolwaterstoffen vallen onder andere benzeen, tolueen, ethylbenzeen, naftaleen en xylenen. Eerst wordt het monster met methanol geëxtraheerd. Extractie is de voorkeur van een vloeistof om op te lossen in een bepaalde vloeistof, waardoor een scheiding plaatsvindt (Tiscali, 2014). Vervolgens wordt een bekend volume in een vial (speciaal potje) overgebracht met daarboven lucht. De vial wordt luchtdicht afgesloten. De druk in de vial wordt door middel van verhitting verhoogd waardoor er een evenwicht ontstaat tussen de stoffen in de vloeistof en de bovenstaande lucht. De lucht wordt in de gaschromatografie geïnjecteerd (Figuur 20). Aromatische koolwaterstoffen worden geanalyseerd met behulp van gaschromatografie, detectie vindt plaats door middel van massaspectrometrie. Massaspectrometrie houdt in dat de te analyseren componenten worden beschoten met elektronen, waardoor deze in brokstukken uiteen vallen. Deze brokstukken zijn specifiek voor elke verbinding en hebben een bepaalde massa. Vervolgens wordt deze massa gescand en onder andere de combinatie van de massa’s van de brokstukken bepaaldwelke component gedetecteerd wordt (Eurofins, 2014).
BEPALING ZWARE METALEN Eerst worden de sedimentmonsters ontsloten (destructie) met zoutzuur en salpeterzuur. Daarna kunnen de metalen worden bepaald met ICP-MS (inductief gekoppeld massaspectrometrie). De te meten oplossing wordt verstoven in een argonplasma. Door de hoge temperatuur wordt het aerosol vervolgens gedroogd, verast, geatomiseerd en geïoniseerd. De metalen worden met behulp van een massaspectrometer gedetecteerd (zie bepaling aromatische koolwaterstoffen). De intensiteit,is een maat voor de concentratie van dat element in de oplossing. De intensiteit is de massa van het te meten element gedeeld door de lading van het element (Eurofins, 2014).
BEPALING VRIJ CYANIDE Eerst wordt het monster geëxtraheerd met natronloog en verdund met water waarna het wordt behandeld met een zinksulfaat oplossing om de ijzercyaniden neer te laten slaan. Daarna wordt het monster in een doorstroomsysteem gevoerd. Vervolgens wordt het cyaanwaterstof dat beschikbaar komt bij een pH van 3,8 en een temperatuur van 125 ºC overgedestilleerd en fotometrisch bepaald. Deze fotometrische bepaling is gebaseerd op de reactie van cyanide met chlooramine-T, die cyanogeenchloride geeft. Dit reageert met pyridine-4carbonzuur en 1,3-dimethylbarbituurzuur tot een lichtblauwe kleurstof. De extinctie, gemeten bij 600 nanometer, is een maat voor de hoeveelheid cyanide. Extinctie is de opname van bepaalde soorten licht door een stof (Eurofins, 2014).
30
De Waterleliegracht - mei 2014 -
3.4
RESULTATEN
3.4.1 GRONDWATERSTROMINGEN Om eventuele grondwaterstroming vanaf het Westergasfabriekterrein te controleren, zijn er gegevens van in de omgeving liggende peilbuizen gebruikt. De stijghoogteverschillen in deze peilbuizen geven eventuele grondwaterstromingspatronen weer. De Haarlemmervaart vormt een mogelijke ruimtelijke barrière tussen het Westergasfabriekterrein en de gebieden ten zuiden daarvan (Spaan, 2014). Een ruimtelijke barrière houdt in dat grondwaterstromen, opgevangen kunnen worden door de Haarlemmervaart en dus niet het GWL terrein kunnen bereiken. De bekeken peilbuizen (1 t/m 6) op het GWLterrein en op het Westergasfabriekterrein (7 t/m 9) zijn weergegeven in Figuur 22. In Tabel 3 zijn de gegevens van deze peilbuizen terug te vinden. Uit de tabel blijkt dat op het Westergasfabriekterrein de FIGUUR 22. PEILBUIZEN IN DE OMGEVING VAN HET GWL stijghoogte van peilbuis 7 (-0,45 m NAP) relatief laag is TERREIN EN OP HET WESTERGASFABRIEKTERREIN (NAAR vergeleken met peilbuizen 8 (-0,05 m NAP) en 9 (-0,06 m WATERNET.NL) NAP). Ook is er een stijghoogte verschil tussen de peilbuizen op het GWL-terrein (-0,40 m NAP) en peilbuizen 8 en 9 op het Westergasfabriekterrein te zien. Het stijghoogte verschil tussen het GWL-terrein (gemiddeld -0,4 m NAP) en Westergasfabriekterrein (gemiddeld van peilbuis 8 en 9 -0,055 m NAP) is 0,35 meter. TABEL 3. PEILBUIS GEGEVENS IN DE OMGEVING VAN GWL. MET (X,X) IN DE LAATSTE KOLOM IS DE GEMIDDELDE STIJGHOOGTE VANAF 2005 WEERGEGEVEN, ZODAT DE METINGEN OVEREENSTEMMEN MET DE GEGEVENS VAN HET WESTERGASFABRIEKTERREIN DIE VANAF 2005 ZIJN BEGONNEN (WATERNET, 2014).
Nummer
Peilbuis
Maaiveldhoogte (straathoogte in m NAP)
Diepte peilbuisfilter (m NAP)
Gemiddelde Stijghoogte (in m NAP)
Peilbuizen op het GWL-terrein 1
C5221A
0,67
-0,22 tot -1,22
-0,45 (-0,27)
2
C05147A
0,56
-2,23 tot 3,23
-0,44 (-0,39)
3
D05429A
0,65
-1,95 tot -2,95
-0,20 (-0,22)
4
C05185A
0,75
-1,7 tot 2,7
-0,52
5
C05186A
0,73
-1,39 tot 2.39
-0,49
6
D05583A
0,80
-1.77 tot 2,77
-0,31
Peilbuizen op het Westergasfabrieksterrein 7
C05228A
1,05
-1,54 tot 2,54
-0,45
8
C05229A
1,02
-1,5 tot 2,5
-0,05
9
C05230A
1,19
-1,04 tot 2,04
-0,06
31
De Waterleliegracht - mei 2014 -
3.4.2 FYSIEKE EIGENSCHAPPEN Een aantal bekende fysieke eigenschappen van de Waterleliegracht zijn al besproken (zie sectie 3.1.1). Als aanvulling hierop hebben wij het huidige diepteprofiel van de vijver bepaald en de aan -en afvoer leidingen van de vijver gelokaliseerd.
S LIB Hieronder (Figuur 23) is de huidige toestand van een aantal fysieke eigenschappen van de vijver weergegeven, waaronder het peil, de sliblaag en de aanwezigheid van riet op 15 april 2014. We komen tot deze figuur doordat op de bouwtekening duidelijk te zien is dat de onderkant van de overhangende op 0,1 NAP meter onder NAP gesitueerd is. De afstand van 47 centimeter vanaf de kade (onderkant overhangende tegel) tot de waterlaag hebben gemeten. Hiermee is het waterpeil -0.37 NAP. Te zien is dat de sliblaag aan de kanten niet erg diep is. In het diepere gedeelte van de vijver ligt meer slib. De dikte van deze laag varieert maar is gemiddeld 19 cm.
FIGUUR 23. DIEPTEPROFIEL WATERLELIEGRACHT, .
H ET ZEIL Het is niet duidelijk of er wel of geen zeil aanwezig is in de vijver op het GWL-terrein. Daarnaast geven de bronnen die een eventueel bestaan van een zeil bevestigen verschillende ideeën over de functie ervan. Uiteindelijk zijn er verschillende bronnen die de aanwezigheid van een zeil bevestigen. Op een historische luchtfoto (Figuur 24) gemaakt tijdens de aanleg van de vijver is een zwarte bedekking te zien aan de binnenkant van de vijver wat de aanwezigheid van een zeil indiceert.
FIGUUR 24. LUCHTFOTO MET ZEIL (BRON: K. BOCXE (2014), FOTO VAN LUCHTFOTO UIT BEHEERDERSHUISJE OP GWL TERREIN).
32
De Waterleliegracht - mei 2014 Daarnaast is op de bouwtekeningen (Figuur 25) een geotextiel te zien, waardoor het vermoeden van een zeil nog eens bevestigd wordt. Ook worden in het bestek (Onbekend, 1998) twee typen kunststof-filterdoeken (zeilen) genoemd namelijk; Geolon 25 en Nicolon 66186.
FIGUUR 25. DOORSNEDE MET GEOTEXTIEL (BRON: FOTOARCHIEF DOLS ET AL.(2013) UITSNEDE P1110537 UIT ARCHIEF STADSDEEL WEST).
Echter blijkt uit deze gegevens nog niet of het zeil over de hele bodem is gelegd. Het gesprek met een werknemer van Dekker en Krabbendam BV (de aannemer van de Waterleliegracht) bevestigt dat het zeil hoogstwaarschijnlijk wel over de gehele bodem van de vijver is geplaatst. Aangezien de documenten van een project tien jaar na aanleg worden vernietigd, komt deze bevestiging uit de herinnering van deze werknemer die alleen zijdelings bij de aanleg van de Waterleliegracht betrokken was. Hij gaf echter wel aan dat voor een een dergelijke watergang als de Waterleliegracht een zeil meestal wel over de hele bodem geplaatst wordt voor het behoud van de structuur. In dit gesprek werd dus ook een functie voor het zeil toegewezen. Een andere functie die uit enkele gesprekken naar voren kwam (Sol et al., 2014; Koppers, 2014) is dat het zeil er is neergelegd omdat de bodem gesaneerd was en dus functioneerde ter afsluiting van de vervuilde bodem en/of ter afsluiting van vervuild grondwater. Deze functie hebben we kunnen uitsluiten. Vanuit het bodemloket.nl (2014) kwam naar voren dat het GWLterrein niet in zulke mate vervuild is dat er sanering nodig was (Figuur 26). Het zeil zal dus destijds ook niet nodig zijn geweest om de aanraking tussen vervuilde bodem en het water van de vijver te voorkomen.
33
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 26. KAART VAN OMGEVING VAN HET GWL-TERREIN (GWL AANGEGEVEN MET BLAUWE PIJL). GROENE VLAKKEN ZIJN GESANEERD, PAARSE VLAKKEN IS GEEN NOODZAAK VOOR SANERING EN VOOR BRUINE VLAKKEN KAN VERDER ONDERZOEK NOODZAKELIJK ZIJN (BODEMLOKET, 2014).
Verder geven veel bronnen ook aan dat er juist wel een open verbinding met het grondwater mogelijk moest zijn in de vijver. Zo geeft W.J. Kanbier van Sector Stadsdeelwerken van Stadsdeel Westerpark in een krantenartikel (GWL-vijver2, d.o.) aan dat de vijver uitgevoerd wordt zonder bodem afdichting om de directe verbinding van het oppervlaktewater van de vijver met het grondwater in stand te houden. De Commissie Van Advies van Stadsdeel Westerpark (1999) schrijft: “Op het terrein is een waterpartij aangelegd onder de naam Waterleliegracht. Deze vijver heeft harde oevers maar de bodem van de vijver is open. Dat wil zeggen dat er open verbinding is met het grondwater”. Vervolgens is dan ook het type zeil onderzocht. De twee typen zeil worden geproduceerd door het bedrijf Ten Cate. Op de site van dit bedrijf wordt uitgelegd dat de belangrijkste functie van een geotextiel is om destabilisering van de grond door stromingen te voorkomen (Ten Cate, 2014a). Het zeil is goed waterdoorlatend en werkt hierdoor als een granulair filter. Het zeil dat zich volgens het bestek (onbekend, 1998) onder water bevind is het type Geolon 25. De waterdoorlatendheid van dit zeil loodrecht op het vlak (l/m2s) is 5mm/s (Ten Cate, 2014b). Dit type zeil gaat minimaal 25 jaar mee, dit is verplicht en vastgelegd in de CE regeling die hiervoor geldt. Uit de communicatie met Ten Cate kwam naar voren dat wanneer het zeil goed bedekt ligt het tot wel vijf keer zo lang mee gaat (e-mail correspondentie Ten Cate).
A AN – EN AFVOER Er bestaan verschillende kaarten over het stelsel van de aan -en afvoerleidingen (Masterplan, 2013; The Next Step, 2010). Informatie vanuit Waternet bewijst dat onderstaande kaart het juiste stelsel weergeeft (Figuur 27). Hierbij lopen vanaf het zuiden van de wijk twee leidingen die grijs water naar de vijver vervoeren. Aan de noordzijde loopt een overstort waarmee het overtollig water geloosd kan worden in de Haarlemmervaart.
34
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 27. STELSEL LEIDINGEN NAAR EN VAN VIJVER (MASTERPLAN , 2013).
Het oppervlak van de GWL-wijk bestaat voornamelijk uit gebouwen, bestrating, (moes)tuinen, grasland en de Waterleliegracht. Het hemelwater dat op deze structuren valt voert – inclusief organisch en anorganisch materiaal (Nijhuis, emailcorrespondentie) – grotendeels af naar het hemelwater-rioleringsstelsel die uitkomt in de Waterleliegracht. In het zuidelijke deel van de GWL-wijk, met uitzondering van de zuidwestelijke flatgebouwen, komt al het hemelwater samen in een hemelwater-rioleringsnetwerk (Figuur 28 [blauw]). Het water dat op de flatgebouwen valt wordt afgevoerd via regenpijpen naar een westelijk gelegen rioleringsstelsel (Staverman, 2014). In het noordelijke deel van de GWL-wijk loopt het hemelwater dat op de noordelijke en noordwestelijke flatgebouwen valt direct naar de Haarlemmervaart. Het hemelwater dat op alle resterende structuren valt, wordt via de geulen naar het hemelwaterrioleringsnetwerk geleid. Ongeveer 70% van het hemelwater in de GWL-wijk komt terecht in het rioolnetwerk (Staverman, 2014). De overige 30% verdampt of wordt opgenomen door de aanwezige flora en fauna. In Amsterdam valt jaarlijks 2 gemiddeld 838 mm neerslag per m (Klimaatatlas, 2010), waarvan dus ongeveer 587 mm in het rioolnetwerk terechtkomt. De totale oppervlakte van de GWL wijk is 2 ongeveer 53.258 m . De flatgebouwen nemen 2 7.021 m in beslag en voeren al het hemelwater af. De Waterleliegracht bezet 2 1.340 m en vangt 100% van het hemelwater FIGUUR 28. KAART MET HET HEMELWATERRIOLERINGSSTELSEL (BLAUW), DE 2 HAARLEMMERVAART (IN DONKERBLAUW BOVEN), DE WATERLELIEGRACHT op. Op een totale oppervlakte van 8.361 m (DONKERBLAUW, MIDDEN) EN DE GEBOUWEN WAARVAN HET HEMELWATER komt dus 100% van het hemelwater terecht. 2 AFVOERT NAAR DE WATERLELIEGRACHT (LICHTBLAUW). Hierdoor valt 1.122.920 mm (1.340 m * 838 mm) mm van het hemelwater rechtstreeks in
35
De Waterleliegracht - mei 2014 2
2
de vijver en loopt 26.354.539 mm ([53.258 m – 8361 m ] * 587 mm) jaarlijks het riool binnen. Dit betekent dat er jaarlijks 27.477.459 mm (1.122.920 mm + 26.354.539 mm) hemelwater wordt opgevangen door de GWL wijk en vervolgens wordt afgevoerd naar de Haarlemmervaart. De aanvoer van het hemelwaterrioleringsstelsel neem niet alleen hemelwater mee de vijver in, maar ook allerlei organische en anorganische stoffen (Nijhuis, emailcorrespondentie). Voor de precieze waardes van de stoffen die via het hemelwater binnen komen moet nog een onderzoek uitgevoerd worden. Mark Nijhuis van Waternet gaf via de email aan dat hij bereid is hiermee te helpen. Door de voorgaande groep is al een start gemaakt waar wij hieronder iets dieper op ingaan. Nutriënten toevoer komt van verschillende bronnen, waaronder honden –en watervogelfeces. Het aantal honden in de GWL-wijk is door de vorige ACT groep op 126 geschat. Met deze hoeveelheid honden hebben zij de nutriënten instroom naar de Waterleliegracht via het hemelwaterrioleringssysteem berekend, onder de aanname dat 25-50 procent van de hoeveelheid nutriënten mee spoelt met het hemelwater (Dols et al., 2013) (Aaldering et al., 2009). Hiermee is de hoeveelheid stiktof en fosfaat die jaarlijks met het hemelwater de vijver in stroomt respectievelijk 106-212 kg en 20-40 kg (Dols et al., 2013). Eenzelfde berekening hebben zij gemaakt voor de nutriëntentoevoer door watervogels en het voeren van brood aan watervogels. Bij een aanwezigheid van twaalf watervogels komt er per jaar 2,8 tot 10,2 kg stikstof en 1,7 tot 1,9 kg fosfaat in de Waterleliegracht terecht via feces. Het voeren van brood (5 sneden per dag) zorgt voor 0,420 kg stikstof en 0,128 kg fosfaat extra in de Waterleliegracht (Dols et al., 2013). Tezamen ligt de totale geschatte nutriënteninvoer naar de Waterleliegracht per jaar tussen de 109,22 en 222,62 kg voor stikstof en tussen 21,828 en 42,028 kg voor fosfaat. Als er een natuurlijke oever wordt aangebracht zullen daar ook nutriënten van uitspoelen en in het water van de Waterleliegracht terecht komen. De gemiddelde waardes per hectare voor uitspoeling zijn: 2,25 gram stikstof en 0,45 gram fosfaat (Aaldering et al., 2009). Wanneer de uiteindelijke grootte van de natuurlijke oever bekend is, kan worden berekend hoeveel de uitspoeling bijdraagt aan de nutriënteninstroom in de Waterleliegracht. Vanuit de Waterleliegracht kan het water maar op één manier afgevoerd worden, namelijk via de aan/afvoer aan de noordzijde van de vijver (Figuur 29). Dit is dezelfde buis die ook hemelwater vanuit het noordelijk deel van de wijk naar de Waterleliegracht transporteert. Het stelsel eindigt in een overstort onder de Haarlemmerweg (Figuur 27). Of het water de Waterleliegracht in -of uitstroomt via deze buis is afhankelijk van het waterniveau in de vijver en de werking van de overstort. Deze werking wordt verduidelijkt met behulp van de bouwtekeningen (Figuur 30). De overstort bestaat uit een sluissysteem verwerkt in een muurtje. Dit muurtje ligt op een FIGUUR 29. ZIJAANZICHT VAN DE OVERSTORT. AANZICHT VANAF DE hoogte van -0,30 m NAP en voorkomt dat het water WATERLELIEGRACHT. BLAUWE PIJL GEEFT HEMELWATERRIOLERING de Haarlemmervaart instroomt. Aan de andere kant AANVOER WEER. 0,30 – NAP IS DE HOOGTE VAN HET MUURTJE (REVISIE, 2003). van de muur begint de Haarlemmervaart. Het water vanuit de Waterleliegracht kan dus alleen de Haarlemmervaart inlopen als het waterniveau van de vijver hoger is dan -0,30 m NAP. Bij het openen van deze sluis kan de uitwisseling al bij een lager niveau gebeuren, hierdoor kan de Waterleliegracht leeg lopen tot een niveau van -0,40 m NAP. Staverman vermoed dat de sluis al vijftien jaar dicht is waardoor het waterniveau in de vijver constant rond -0,30 m NAP, of iets lager bij droogte, lag (Staverman, 2014).
36
De Waterleliegracht - mei 2014 De Haarlemmervaart staat in verbinding met andere Amsterdamse watersystemen (bv. Amstelsluizen en de Surinamekade, maar ook het IJsselmeer). Het peil in de Amsterdamse wateren wordt op ongeveer 0,40 m NAP gehouden (Staverman, 2014). Dit betekent dat het waterniveau in de Haarlemmervaart nog tien centimeter moet stijgen om over het muurtje heen te gaan. Op 24 april 2014 is er een waterniveau van 0,35 m NAP gemeten in de Haarlemmervaart. Echter rond 12.00 uur hebben we fluctuaties gezien waardoor het water vanuit de Haarlemmervaart in de Waterleliegracht stroomde. Deze fluctuaties werden veroorzaakt door het openen van de FIGUUR 30. BOUWTEKENING VAN DE AAN/AFVOER RICHTING DE sluizen verderop in de Haarlemmervaart en het OVERSTORT AAN DE NOORDKANT VAN DE WATERLELIEGRACHT (REVISIE binnen -of uitvaren van grote schepen WATERLELIEGRACHT, 1998). (Staverman, 2014). In Grafiek 1 is te zien dat de fluctuaties in beide watersystemen overeenkomen met die van de Haarlemmervaart. Thomas Staverman bevestigd dat de fluctuaties in deze watersystemen ook doorvoeren naar de Haarlemmervaart. Om 12.00 uur was het water niveau bij de Amstelsluizen en de Surinamekade respectievelijk -0,35 m NAP en -0,4125 m NAP. Over een periode van vier dagen fluctueren deze twee locaties tussen de -0,41 en -0,30 m NAP voor de Amstelsluizen, en -0,55 en -0,35 m NAP voor de Surinamekade (Waternet, 2014a).
Fluctuaties van waterniveau in Amsterdamse grachten 0 -0,1
NAP
-0,2 -0,3 -0,4 -0,5 -0,6 Amstelsluizen
Surinamekade
GRAFIEK 1. FLUCTUATIES VAN WATERNIVEAU IN DE AMSTERDAMSE GRACHTEN AMSTELSLUIZEN EN SURINAMEKADE OVER EEN PERIODE VAN VIER DAGEN, 22 TOT EN MET 25 APRIL 2014 (WATERNET, 2014A). DE GROENE LIJN GEEFT HET MOMENT AAN DAT DE OBSERVATIES ZIJN GEDAAN IN DE OVERSTORTPUT OP HET GWL-TERREIN.
37
3.4.3 WATERKWALITEITSMETINGEN TABEL 4. OVERZICHT WAARDES VAN METINGEN.
Waterleliegracht – 15 april 2014 Weer
Lokale wind in noordwestelijke richting. Ochtend bewolkt. Rond 2 uur in de middag een waterig zonnetje.
Gemiddelde buiten temperatuur (°C) Locatie Geleidbaarheid (µS/cm) pH (-)
Gemiddelde water temperatuur (°C) 3 4
14,0 1
2
742
754
756
769
11,03 5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
764
768
888
840
789
785
781
781
783
756
758
846
775
760
776
7,81
7,9
7,85
7,66
7,45
8
7,91
7,86
7,85
7,84
7,86
7,86
7,9
7,95
7,9
7,8
7,73
7,6
7,8
a
7,9
8,3
8,3
8
9,2
9,8
10,8
10,8
10,9
10,6
11,7
12
8,8
6,5
8,1
5,4
6,6
9,8
9,8
O2-verzadiging (%)
66
74
74
69
82
87
98
98
100
97
108
109
78
58
72
48
59
89
89
O2-gehalte (mg/L) Fe2+ (mg/L)
>1
1
0,25
1
0,75
1
0,3
0,3
0,5
0,75
>1
>1
x
>1
x
x
1
x
x
Turbiditeit (ntu)
25,75
16,62
19,1
11,26
24,8
20,75
12,1
13,04
16,59
16,15
10,33
14,76
16,77
20,39
x
x
10,86
x
x
Chlorofyl-A (µg/L)
11,72
6,197
13,08
12,53
11,715
10,56
8,47
7,69
11,31
10,45
8,37
7,3
6,2
7,27
7,03
6,638
7,002
x
6,167
Groenalgen (µg/L)
X
x
21,655
x
x
x
x
x
19,695
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Bruinalgen (µg/L)
X
x
12,665
x
x
x
x
x
12,59
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Blauwalgen (µg/L)
X
x
0,000
x
x
x
x
x
0,000
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
17
13
15
15
16
12
15
14
15
13
14
14
14
14
x
x
14
x
x
B
*
B
B
B
B
B
B
B
B
B
30
B
B
B
B
B
B
x
x
x
x
Hardheid (dH) Secchi diepte (cm)
b
B
B
Watermonsters a b
Metingen aan oppervlakte van het water Bodemzicht (+/- 20 cm)
Bovenstaande Tabel 4 beschrijft de verscheidene condities die heersen in de Waterleliegracht op dinsdag 15 april 2014. De pH zit op alle meetlocaties redelijk dicht bij het gemiddelde van 7,8. Het zelfde geldt voor de hardheid welke ook dicht rond het gemiddelde van 14,3 dH blijft, met uitzondering van locatie één en zes welke respectievelijk een kleine uitschieter naar boven (17 dH) en beneden (12 dH) hebben. Op alle locaties langs de rand van de Waterleliegracht (punt 1 t/m 19) kon tot op de bodem gekeken worden (bodemzicht). De Secchi diepte, gemeten vanaf het midden van de brug (punt 13), bedroeg 30 cm. Op deze locatie was de bodem niet te zien.
5
3
5
7
9
11
13
15
17
19
150 Fe2+ in mg/L
900 850 800 750 700 650 1
100 50 0 1
Meetlocaties
3
5
7
9
11 13 15 17 19
Meetlocaties GRAFIEK 3. ZUURSTOFVERZADIGING (%) GEMETEN OP DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT.
Turbiditeit
Chlorofyl-A
30
20 10 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Meetlocaties
GRAFIEK 5. DE TURBIDITEIT (NTU) GEMETEN OP DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT.
Chlorofyl-A in µg/L
GRAFIEK 2. GELEIDBAARHEID (µS/CM) GEMETEN OP DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT.
Turbiditeit in ntu
IJzer concentratie
O2-verzadiging O2-verzadiging in %
Geleidbaarheid in µS/cm
Geleidbaarheid
15 10 5 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 Meetlocaties
GRAFIEK 6. HET CHLOROFYL-A GEHALTE (µG/L) GEMETEN OP DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT.
41
1 0,8 0,6 0,4 0,2 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12
Meetlocaties GRAFIEK 4. DE IJZERCONCENTRATIE (FE2+ IN MG/L) GEMETEN OP DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT. DE KOLOMMEN IN GROEN GEVEN WAARDES MOVEN DE 1,0 FE2+ MG/L.
De geleidbaarheid (Grafiek 2) varieert daarentegen tussen 742 µS/cm bij meetlocatie 1 en 888 µS/cm bij locatie 7. Na locatie 7 neemt de geleidbaarheid weer af tot rond de 780 µS/cm aan het einde van de vijver bij Café/Restaurant Amsterdam. Aan de andere kant van de vijver verschijnt deze zelfde gradiënt weer met op meetlocatie 16 de hoogste waarde (846 µS/cm). Het O2-gehalte (Grafiek 3) en de O2-verzadiging zijn uiteraard met elkaar gekoppeld. De hoogste waardes komen dus voor beide voor bij de meetlocaties 5 tot en met 12, en 18 en 19. Al deze meetlocaties bevinden zich aan de Café/Restaurant Amsterdam zijde van de brug. Verder is het opmerkelijk dat de O2-verzadiging voor de locaties 11 en 12 boven de 100% uit komt. De metingen zijn gedaan aan het oppervlakte en leveren de resultaten op die in de grafik hiernaast te zien zijn. Echter is er ook op diepere niveaus gemeten. Bij een diepte van rond de 20-30 cm of dieper is de O2-verzadiging 0%. De ijzer concentratie (Grafiek 4) metingen laten zien dat ijzer, in de vorm van Fe2+, in de Waterleliegracht voorkomt. Daarnaast lopen de concentraties sterk uiteen. Op meetlocaties 1, 11 en 12 (>1 mg/L) is de concentratie zelfs meer dan vier keer zo hoog als op meetlocatie 3 (0,25 mg/L). In de grafiek is te zien dat de ijzer concentratie sterk fluctueert en relatief lage concentraties aangeeft op de meetlocaties 3, 7 en 8. Naast de ijzer concentraties varieert de turbiditeit (Grafiek 5) ook sterk tussen de verschillende meetlocaties. De laagste meting is bij locatie 15, en de hoogste bij punt 1 met respectievelijk de waardes 10,86 ntu en 25,75 ntu. Het gemiddelde ligt op 16,62 ntu. De gemiddelde Chlorofyl-A concentratie(Grafiek 6) ligt op 8,87 µg/L. De hoogste waardes daarentegen zijn 13,08 µg/L en 12,53 µg/L bij respectievelijk meetlocatie 3 en 4. De lagere concentraties zijn gemeten bij de punten 2, 8 en 11 tot en met 17. Ten slotte waren groen- en bruinalgen concentraties gemiddeld respectievelijk 20,68 µg/L en 12,63 µg/L. Er zijn geen blauwalgen in de vijver gevonden. In Tabel 5 staan de gemeten condities van Bos en Lommer, de Haarlemmervaart, het hemelwaterrioleringsnetwerk van de GWL-wijk en de gemiddelde waardes van de Waterleliegracht. Eén van opmerkelijkste waarnemingen is dat de geleidbaarheid in de Haarlemmervaart respectievelijk een factor 2,7 en 4,5 groter is dan Bos en Lommer en de Waterleliegracht. Andere belangrijke observaties zijn dat de ijzer concentratie, turbiditeit en chlorofyl-A concentratie in de Waterleliegracht veel hoger zijn dan in Bos en Lommer en de Haarlemmervaart. De hardheid daarentegen is het hoogste in Haarlemmervaart, wat getypeerd kan worden als licht brak. Het O2-gehalte en de O2-verzadiging is vooral opmerkelijk bij de metingen in Bos en Lommer. Hier is de hoeveelheid zuurstof in het wateroppervlak veel hoger in het filter systeem dan in de Erasmusgracht. Minder opmerkelijke waarnemingen zijn de temperatuur en de pH die redelijk overeenkomen binnen de watersystemen in de regio. Tenslotte is het water in de Haarlemmervaart en Bos en Lommer helderder in vergelijking met dat van de Waterleliegracht.
42
De Waterleliegracht - mei 2014 TABEL 5. GEMETEN WATERKWALITEITWAARDES IN BOS EN LOMMER EN DE HAARLEMMERVAART.
Bos en Lommer Meetlocatie
1
2
Haarlemmervaart 1
2
Gemiddelde Waterleliegracht
Geleidbaarheid (µS/cm)
1507
1131
3550
3490
782
Temperatuur (°C)
13,8
14
13
13,4
11
pH
7,88
8,24
8,3
8,2
7,81
O2-gehalte (mg/L)
4,5
10,6
7,7
7,9
9,12
O2-verzadiging (%)
46
105
73
74
81,84
Fe (mg/L)
0,15
0,2
0,1
0,08
0,775
Turbiditeit (labo)
4,55
5,53
2,42
Chlorofyl-A (µG/L)
1,484
1,026
3,51
Hardheid (dH)
19
16
33
x
14,3
Secchi diepte (cm)
60
60
60
x
30
2+
x
16,618 3,77
8,87
Ook zijn er metingen genomen in de putten van het hemelwaterrioleringsnetwerk binnen de GWL-wijk (Figuur 31, Tabel 6). De laagste waarde, 638 µS/cm, ligt op locatie 4. Vanaf de Waterleliegracht naar de overstort zijn steeds hogere waardes aangetroffen met als eerste op locatie 1 een geleidbaarheid van 831 µS/cm. Op locatie 2 voor de overstortmuur en op locatie 3 na de muur zijn de metingen hoger, namelijk: 1040 µS/cm en 2260 µS/cm. Echter, allebei deze metingen zijn in vergelijking met de Haarlemmervaart (3550 µS/cm) weer lager.
FIGUUR 31. MEETLOCATIES VAN DE HEMELWATERRIOLERINGSPUTTEN OP HET GWL-TERREIN.
TABEL 6. METINGEN VAN DE VERSCHILLENDE LOCATIES IN DE PUTTEN VAN HET HEMELWATERRIOLERINGSSTELSEL IN DE GWL-WIJK.
Hemelwaterrioleringsstelsel Meetlocatie
1
2
3
4
Geleidbaarheid (µS/cm)
831
1040
2260
638
pH
7,54
7,49
7,65
7,71
41
De Waterleliegracht - mei 2014 Tabel 7 geeft aan hoeveel van het slib bestaat uit anorganisch en organisch materiaal. Opvallend is dat het percentage organische stof in de Waterleliegracht hoger is dan in de Haarlemmervaart. Minder opvallend is de hoge concentratie organisch stof (40%) in de hemelwaterput in de GWL wijk. Dit verschil is duidelijk zichtbaar in Grafiek 7.
Ratio Organisch/Anorganisch 100 80 60 40 20 0
% Organische stof % Anorganische stof
GRAFIEK 2. RATIO ORGANISCH/ANORGANISCH (%). TABEL 7. HOEVEELHEID ORGANISCH EN ANORGANISCH MATERIAAL IN DE WATERLELIEGRACHT, DE HAARLEMMERVAART EN EEN VAN DE HEMELWATERPUT (LOCATIE 4).
Anorganisch gewicht
Organisch gewicht
% Anorganische stof
% Organische stof
% Koolstof
Gemiddelde Waterleliegracht
1,86
0,3695
83,4238
16,5762
9,209
Haarlemmervaart
6,343
0,881
87,8050
12,1950
6,775
GWL hemelwaterput
1,262
0,8471
59,8379
40,1621
22,31
U ITBESTEDE WATERMONSTERANALYSE In de resultaten hieronder (Tabel 8) worden de totale hoeveelheid stikstof (Nts) en de hoeveelheid vrij fosfaat (PO4) in het water van de Waterleliegracht weergegeven voor de locaties 1, 7, 11 en 15. De hoeveelheid stikstof varieert tussen 0,85 mg/L en 1,3 mg/L. Vrij PO4 daarentegen is vrijwel niet aanwezig in de Waterleliegracht (CBLB, 2014) TABEL 8. RESULTATEN VAN DE WATERMETINGEN VOOR DE TOTALE HOEVEELHEID STIKSTOF (NTS) EN VRIJ PO4 IN MG/L IN DE WATERLELIEGRACHT (CBLB, 2014).
Nts (mg/L)
Vrij PO4 (mg/L)
Locatie1
1,3
<0,03
Locatie 7
0.85
<0,03
Locatie 11
1.05
<0,03
Locatie 15
1.01
<0,03
42
De Waterleliegracht - mei 2014 -
U ITBESTEDE SLIBMONSTERANALYSE Voor de slib analyses zijn de volgende resultaten verkregen van het externe bedrijf Eurofins (Tabel 10). De metalen Barium, Koper, Lood en Zink in het slibmonster hebben respectievelijk de waardes van 30 mg/kg, 9 mg/kg, 19 mg/kg en 99 mg/kg. Binnen de minerale oliën zijn alleen C21-C30 (15 mg/kg) en C30-C35 (11 mg/kg) noemenswaardig. De rest heeft waardes onder de 6 mg/kg. De PAK’s hebben allen waardes lager dan 0,05 mg/kg behalve de som van de Xylenen (<0,10 mg/kg) en de som van de BTEX (<0,25 mg/kg). In de Waterleliegracht komt als laatste minder dan 3,0 mg/kg vrije Cyanide voor (Eurofins, 2014). TABEL 9. RESULTATEN VAN HET SLIBMONSTERS VOOR ZWARE METALEN, MINERALE OLIËN, PAK’S EN CYANIDE IN MG/KG IN DE WATERLELIEGRACHT (EUROFINS, 2014).
Zware Metalen
mg/kg
Minerale oliën
mg/kg
PAK's
Cyanide
Barium (Ba)
30
Minerale olie (C10C12)
<3,0
Benzeen
<0,05
Koper (Cu)
9
Minerale olie (C12C16)
<5,0
Tolueen
<0,05
Lood (Pb)
19
Minerale olie (C16C21)
<6,0
Ethylbenzeen
<0,05
Zink (Zn)
99
Minerale olie (C21C30)
15
o-Xyleen
<0,05
Minerale olie (C30C35)
11
m, p-Xyleen
<0,05
Minerale olie (C35C40)
<6,0
Xylenen (som)
<0,10
Minerale olie (C10C40)
<38
BTEX (som)
<0,25
Naftaleen
<0,010
3.5
Cyanide vrij
<3,0
DISCUSSIE EN CONCLUSIE
In deze paragraaf worden alle aan waterkwaliteit gerelateerde resultaten van het onderzoek bediscussieerd. Er is een opdeling gemaakt op basis van een overkoepelend functioneel aspect, wat vervolgens ondersteund wordt met de experimentele bevindingen. Grondwater
3.5.1 GRONDWATER Voor de stijghoogten in de peilbuizen is het gemiddelde over de gemeten jaren genomen. Dit omdat er maandelijkse verschillen zijn waargenomen van ongeveer 30 cm per peilbuis. De stijghoogten op het GWLterrein zijn gemiddeld lager dan die op het Westergasfabriekterrein. Stroming vindt plaats van een peilbuis met een hoge stijghoogte naar een peilbuis met een lagere stijghoogte. Of dit in werkelijkheid ook gebeurt, hangt af van vele andere factoren zoals de bodemopbouw, de aanwezigheid en spreiding van goed- en slecht waterdoorlatende lagen in de bodem, diepte van de peilbuis en maaiveldhoogten (Raghunath, 2006). Verder is het mogelijk dat de Haarlemmervaart als een barrière werkt tussen het Westergasfabriekterrein en het GWL terrein. Op die manier zouden grondwaterstromen opgevangen worden en de GWL wijk helemaal niet kunnen bereiken. Echter betekenen de resultaten wel dat er een kans is dat er grondwaterstromingen van het Westergasfabriekterrein naar het GWL terrein plaatsvinden. Hierbij gaat het om horizontale grondwaterstromingen. Dat het onderzoeken van grondwaterstromingen relevant is blijkt uit de waterkwaliteitsresultaten. Deze tonen namelijk aan er grondwaterinvloed in de Waterleliegracht is omdat er opgelost ijzer aanwezig is (sectie 3.4.2). 43
De Waterleliegracht - mei 2014 Normaliter komt ijzer alleen via grondwater in een watersysteem en daarom kan geconcludeerd worden dat er grondwaterinvloed is (Siepel, 2014). Er zijn wel een paar onduidelijkheden wat betreft de peilbuizen. Het blijkt dat de stijghoogten in peilbuis 7 relatief laag zijn in vergelijking met peilbuis 8 en 9. Een mogelijke oorzaak is een slecht waterdoorlatende laag in de ondergrond (Raghunath, 2006; Spaan, 2014). Een ander probleem is de dat de diepte van de verschillende peilbuizen niet gelijk is. Wanneer de peilbuizen allemaal in dezelfde dieptelaag zouden staan, kan met relatieve zekerheid een conclusie getrokken worden over grondwaterstroming. In welke grondlaag de peilbuizen staan hebben we helaas niet kunnen achterhalen. Verder is er niet gekeken naar grondwaterstromingen vanuit andere gebieden dan het Westergasfabriekterrein omdat de prioriteit bij mogelijk vervuilde waterstromingen ligt. Gezien de sanering in 2003, kwam het Westergasfabriekterrein hiervoor in aanmerking. Aan de hand van gegevens van de monitorpeilbuizen aan de Haarlemmerweg zou er gecontroleerd worden of het grondwater wat de Waterleliegracht instroomt vanaf het Westergasfabrieksterrein kwam. Echter zijn deze gegevens binnen het beperkte tijdsbestek nog niet boven tafel gekomen. Er zijn al contactpersonen beschikbaar, namelijk de heer Souwer van Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied of de heer Ponten van Waternet.
3.5.2 TOETSING MEETRESULTATEN AAN NORMEN W ATERLELIEGRACHT Uit de resultaten (Tabel 10) blijkt dat alle waarden van zware metalen zich onder de streefwaarden bevinden (Tabel 1). Het totaal aan minerale olie bevindt zich ook onder de streefwaarde (<50 mg/kg droge stof) Doordat deze waarden zich onder de streefwaarden bevinden kan er aangenomen worden dat er een verwaarloosbaar risico is voor het milieu. Verder blijkt dat de PO4, N-totaal en chlorofyll-a waarden op alle gemeten locaties onder de KRW norm liggen (Tabel 13, Appendix D). Daarnaast blijkt dat de Waterleliegracht vrij hard water heeft (12 tot 18 ºdH). Van concentraties groen- en bruinalgen, geleidbaarheid (EGV), ijzer (Fe) en turbiditeit hebben we geen normen kunnen vinden. Er zijn een aantal waarden die zich onder de MTR norm bevinden, maar het is niet zeker of deze ook onder de streefwaarden zitten. Dit geldt voor benzeen en ethylbenzeen. De oorzaak is dat de streefwaarde lager ligt dan de waarde die gemeten (gedetecteerd) kan worden. Voor tolueen is er alleen een streefwaarde gevonden. Het is tevens niet duidelijk of de gemeten waarde onder deze streefwaarde ligt, omdat zo’n lage waarde niet gemeten kan worden. Wel ligt deze waarde onder de interventiewaarde hetgeen wil zeggen dat er geen ernstige verontreiniging aanwezig is. Ditzelfde geldt voor cyanide. De xylenen concentratie ligt ruim onder de interventiewaarde, maar het is niet duidelijk of deze waarde veilig is want er is geen MTR of streefwaarde gevonden voor xylenen. Voor naftaleen is het zelfs niet duidelijk of de gemeten waarde onder de MTR ligt, omdat de MTR lager is dan de detectiewaarde van naftaleen . Daarnaast zijn er nog een aantal kwaliteitsnormen uit de KRW voor het oppervlaktewater voor O 2 (zuurstofverzadiging), zuurgraad (pH), doorzicht (secci diepte) en temperatuur. Deze worden aan het GEP (Goed Ecologisch Potentieel) getoetst. De O 2 verzadiging, zuurgraad en de thermische omstandigheden (temperatuur) voldoen op alle locaties in de vijver aan de gestelde kwaliteitseis voor het GEP. De secci diepte (30 cm) voldoet echter niet en valt in de klasse ‘‘ontoereikend’. Dit suggereert dat het water troebel is. De zuurgraad en temperatuur voldoen op alle locaties zelfs aan het MEP (Maximaal Ecologisch Potentieel) en de 44
De Waterleliegracht - mei 2014 O2 verzadiging voldoet op de meeste locaties hieraan. Het MEP is het maximaal haalbare kwaliteitsniveau. De gemiddelde waarden op alle locaties van deze parameters voldoen aan het MEP. Het blijkt dus dat de meeste gemeten stoffen beneden de streefwaarden zitten. Bij een aantal stoffen is niet duidelijk of de concentraties beneden de normen (streef- en/of MTR’s) zitten, omdat de kleinste concentratie die het meetapparaat in het laboratorium kan meten boven de norm zit. Sommige stoffen kunnen niet (volledig) worden getoetst, omdat er geen of onvoldoende normen voor gevonden zijn.
H AARLEMMERVAART & B OS EN L OMMER De normen voor deze wateren kunnen afwijken van de normen geldend voor de Waterleliegracht, omdat de Haarlemmervaart en Bos en Lommer andere watertypen zijn. De chlorofyll-a concentratie voldoet aan de kwaliteitsnorm van de KRW. Het water is als zeer hard te classificeren (33ºdH). De secchi diepte was 60 cm: dit valt in de klasse ‘matig’. Dit is onvoldoende. De parameters zuurstofverzadiging, pH en temperatuur voldoen allen aan het MEP. Ook hier voldoet de chlorofyll-a concentratie aan de kwaliteitsnorm van de KRW. Dit water is net als de Waterleliegracht vrij hard (gemiddeld 17,5 ºdH). De Secchi diepte was 60 cm: dit valt in de klasse ‘matig’. Hierbij dient vermeld te worden dat het bodemzicht was en daardoor is dit geen representatieve toetsing aan de norm. Dit omdat het zicht bij dieper water hoger zou kunnen zijn. De pH, temperatuur en O 2 verzadiging voldoen allen aan het MEP.
3.5.3 OMLIGGENDE WATERSYSTEMEN De geleidbaarheid van het water in de Haarlemmervaart lag veel hoger in vergelijking met de Waterleliegracht. Amsterdam ligt dicht bij de zee, en hoe dichter bij de zee, hoe hoger de concentratie aan natriumchloride. De Waterleliegracht wordt voornamelijk gevoed met hemelwater, dat gekenmerkt wordt door een lage geleidbaarheid (Gaddamwar, 2011). Dit kan een verklaring bieden voor de lagere geleidbaarheid in de vijver, terwijl de vaart in verbinding staat met andere grachten. Het water in Bos en Lommer vertoonde een analoge geleidbaarheid met dat van de Waterleliegracht omdat deze ook het hemelwater van de omliggende wijk opvangt. Het water in de Haarlemmervaart is veel helderder dan het water in de Waterleliegracht. Dit was te merken aan de lagere turbiditeit in de vaart. Bovendien kon tot op grotere diepte de Secchi schijf worden waargenomen. De reden hiervoor kan zijn dat we te maken hebben met een groter wateroppervlak. Wind bijvoorbeeld kan dus een grotere invloed uitoefenen waardoor er meer stroming is algen minder snel kunnen vestigen in de waterkolom. Dit is ook te merken aan de lagere chlorofyl-A concentratie in de vaart. De hoeveelheid zuurstof in het wateroppervlak ligt opmerkelijk hoger in het filtersysteem van Bos en Lommer. Dit toont aan dat de helofytenfilter in Bos en Lommer goed functioneert. Net zoals bij de Waterleliegracht wordt het hemelwater van de omliggende wijk opgevangen. In Bos en Lommer gebeurt dit in een afgesloten basin, waar het wordt gezuiverd en voorzien van zuurstof. Vervolgens wordt het water dan terug naar de Erasmusgracht gebracht. Het feit dat dit systeem goed werkt is ook te merken aan de lagere turbiditeit waarden in vergelijking met de Waterleliegracht. Ook de Secchi schijf toonde een grotere zichtdiepte aan. De Erasmusgracht is in een jaar tijd omgeslagen van een troebel naar helder watersysteem, en kan dus zeker als referentie gebruikt worden voor de Waterleliegracht. De ijzerconcentratie van het water in de Haarlemmervaart en Bos en Lommer is veel lager dan die van de Waterleliegracht. Dit kan erop wijzen dat er in de twee eerstgenoemde watersystemen geen of nauwelijks contact is met het grondwater, terwijl we aangetoond hebben dat dit in de vijver wel het geval is door de afwezigheid van een zeil of een niet functionerend zeil.
45
De Waterleliegracht - mei 2014 Tenslotte vertoond het water in de Haarlemmervaart de hoogste hardheid van de drie watersystemen. Dit wijst op een hogere calcium en magnesium concentratie in het water. Deze mineralen worden opgelost in het water door middel van verweringsprocessen van rotsen en kalkstenen en bieden een buffer tegen mogelijke verzuringprocessen (Wurts & Durborow, 1992; Nixdorf et al., 2003). Tenslotte is de temperatuur en pH van de Waterleliegracht, de Haarlemmervaart en Bos en Lommer ongeveer gelijk. Dit kan verklaard worden door het feit dat alle drie de watersystemen zich in dezelfde regio bevinden (Amsterdam). Variatie in temperatuur was eventueel te verwachten omdat de Waterleliegracht een veel kleiner systeem is en het water dus sneller kan opwarmen in vergelijking met de vaart of de Erasmusgracht. Hoe groter het watersysteem, hoe meer menging kan plaatsvinden in de waterkolom, waarbij het opgewarmde oppervlaktewater wordt gemengd met het koudere water in de diepere lagen.
3.5.4 SLIB De vorige ACT-groep heeft een sliblaag van 55 centimeter gevonden, maar uit onze metingen komt een ander slibprofiel naar voren. In Figuur 22 van de resultaten is de door ons gevonden dikte van de sliblaag te zien. Gemiddeld komt dit neer op een sliblaag van 19 centimeter in het midden van de gracht. Deze is dus aanzienlijk minder dik dan eerder werd aangenomen. We denken dat dit verschil komt door een foute berekening door het vorige ACT-groepje. Zij gaan uit van een waterpeil van 0,1 meter onder NAP, terwijl wij een peil van 0,37 meter onder NAP aannemen op basis van de bijgevoegde bouwtekeningen en metingen. We komen op dit resultaat omdat op de bouwtekening duidelijk een kadeniveau van 0,3 meter boven NAP te zien is en we een afstand van 47 centimeter vanaf de kade (onder de overhangende tegel) tot de waterlaag hebben gemeten. Het verschil in de gebruikte waterstand komt dus ongeveer overeen met het verschil in de berekende dikte van de sliblaag. Doordat we door het water de sliblaag niet konden zien, was het moeilijk te bepalen op welk moment de meetstok het slib raakte. We hebben de stok in het water laten zakken tot het punt waarop we weerstand voelden. Het kan dus zijn dat we hierbij al gedeeltelijk in de sliblaag terecht waren gekomen. Dit kan resulteren in afwijkende meetwaardes voor de waterdiepte, waardoor de sliblaag dunner lijkt. Het slib in de Waterleliegracht bestaat uit organisch en anorganisch materiaal. Het organisch materiaal is voornamelijk afkomstig van rietresten, terwijl het anorganisch materiaal vooral bestaat uit zand en afval (bv. plastic) (Grafiek 7). In de natuur wordt organisch materiaal afgebroken in een proces dat decompositie heet. Als er weinig decompositie is, zal de hoeveelheid organisch materiaal toenemen. Op deze manier kan de hoeveelheid slib in de Waterleliegracht zich opstapelen. Daarnaast wordt zand en ander anorganisch materiaal met het hemelwater mee de vijver ingespoeld, waardoor de sliblaag nog dikker wordt. Dit is een langdurig proces waarbij er, als er niet regelmatig wordt ingegrepen, verlanding zal plaatsvinden. De concentratie van het organische stof was iets hoger in de Waterleliegracht in vergelijking met de Haarlemmervaart. Wat aangeeft dat er potentieel meer nutriënten kunnen vrijkomen door middel van afbraakprocessen. Dit is afhankelijk van diverse factoren, waaronder de zuurstofconcentratie. Indien er voldoende zuurstof aanwezig is, kan er decompositie plaatsvinden. Zo niet, blijft het organisch materiaal accumuleren waardoor de sliblaag steeds dikker wordt. Bovendien kunnen zware metalen beter binden aan organische stoffen waardoor de kans op verontreiniging hoger wordt bij toename aan organisch materiaal (Baize et al., 1999). Tenslotte is de concentratie aan organische stof veel hoger in de hemelwaterput. Dit is logisch aangezien deze vol bladafval en dergelijke zaten.
3.4.1 AAN -EN AFVOER Vanuit ons onderzoek bleek dat de overstort niet naar behoren functioneert. Zoals vermeld bij Resultaten ligt de hoogte van het overstortmuurtje op -0,30 m NAP. Zodra het waterniveau van de Haarlemmervaart hoger wordt dan -0,35 m NAP, stroomt het water over het muurtje richting de Waterleliegracht. Aangezien dit niveau geregeld overschreden wordt, stroomt er dus dagelijks water vanuit de Haarlemmervaart naar de Waterleliegracht. Deze bevinding is echter wel gebaseerd op de waterniveau fluctuaties in de periode van een paar dagen. Hier doen wij dus de aanname dat dit ook geldt voor de rest van het jaar. 46
De Waterleliegracht - mei 2014 Deze visuele waarneming dat de overstort niet naar behoren functioneert, is ook bewezen met behulp van de geleidbaarheidsmetingen. De geleidbaarheid toont aan uit welk soort water (hemelwater, grondwater, zeewater, etc) een watersysteem bestaat. De Haarlemmervaart en de Waterleliegracht zijn systemen met een relatief constante geleidbaarheid. Hierdoor konden we achterhalen of er sprake is van watermenging via het traject van de vaart naar de vijver. Het is belangrijk is om de geleidbaarheidswaarden van de Haarlemmervaart en de Waterleliegracht, respectievelijk 3520 µS/cm en 782,7 µS/cm, te vergelijken met de geleidbaarheid van de overige meetlocaties. Er is een duidelijke gradiënt te zien van een hoge geleidbaarheid in de Haarlemmervaart naar een veel lagere geleidbaarheid in put 4 4000 (Grafiek 8). Dit was te verwachten aangezien de 3500 Waterleliegracht voornamelijk uit hemelwater 3000 2500 bestaat, dat een geleidbaarheid van 0 µS/cm 2000 heeft. De geleidbaarheid in de Waterleliegracht 1500 1000 is echter te hoog om alleen uit hemelwater te 500 0 bestaan, waardoor we kunnen veronderstellen dat de geleidbaarheid in de Waterleliegracht beïnvloed wordt door andere waterstromen. Een deel van de verhoogde geleidbaarheid kan verklaard worden doordat het hemelwater allerlei stoffen opneemt voordat het in het GRAFIEK 3. GRADIENT IN GELEIDBAARHEID OP DE VERSCHILLENDE rioolsysteem terechtkomt (Mark Nijhuis, MEETLOCATIES, VAN ZEER HOOG (3520 µS/CM) IN DE emailcorrespondentie). Indien dit de enige HAARLEMMERVAART NAAR LAAG (638 µS/CM) IN DE HEMELWATERPUT. reden zou zijn voor de verhoogde DE OVERIGE WAARDES ZIJN 2260, 1040, 831 EN 783 µS/CM VOOR RESPECTIEVELIJK LOCATIE 3, 2, 1 EN DE VIJVER. VOOR LOCATIES ZIE geleidbaarheid in de Waterleliegracht, zou de FIGUUR 31 IN SECTIE 3.4.3. geleidbaarheid van het water op meetlocatie 4 (hemelwaterriool) even hoog zijn als die van het water in de Waterleliegracht. Aangezien dit niet het geval is, kunnen we concluderen dat ook andere waterstromingen dan het hemelwater de condities in de Waterleliegracht beïnvloeden. Geleidbaarheid (µS/cm)
Geleidbaarheid GWL wijk
Het feit dat de overstort niet naar behoren functioneert, kon vastgesteld worden op meetlocaties 2 en 3, beiden gelokaliseerd in de overstort. Locatie 3, welke aan de zijde van de Haarlemmervaart zit, heeft een lagere geleidbaarheid (2260 µS/cm) dan de Haarlemmervaart omdat het water vanuit de Waterleliegracht naar de Haarlemmervaart stroomt. Het water op locatie 2, welke aan de Waterleliegrachtkant van het overstortmuurtje zit, heeft daarentegen een lagere geleidbaarheid (1040 µS/cm), maar nog steeds hoger dan de Waterleliegracht (782,7 µS/cm). De enige verklaring hiervoor is dat het water vanuit de Haarlemmervaart naar de Waterleliegracht stroomt, en de overstort dus niet goed werkt. Bovendien is die invloed van andere watersystemen (licht brak water vanuit de Haarlemmervaart en hemelwater) op de Waterleliegracht waar te nemen in de vijver zelf. Ter hoogte van de uitmondingen van het rioolsysteem in de Waterleliegracht (locatie 7 en 14) werden namelijk hogere geleidbaarheidswaarden waargenomen in vergelijking met de andere locaties. Op locatie 7 bevindt zich bijvoorbeeld de buis die de Waterleliegracht verbindt met de overstort en zo ook de Haarlemmervaart (Grafiek 9). Water vanuit de Haarlemmervaart wordt dus blijkbaar, onder invloed van noordwestelijke winden, verder de vijver in geblazen. Locatie 16 bevindt zich precies aan de andere kant van vijver. Blijkbaar heeft de stroming vanuit de uitmonding genoeg kracht om het water vanuit de Haarlemmervaart over de gehele breedte van de vijver te verspreiden. Een andere waarneming is de verlaagde geleidbaarheid in de locaties 14 en 18, waar de buizen die het hemelwater aanvoeren uitmonden. Ook hier stroomt het hemelwater vanuit locatie 14 naar de overkant waar het de geleidbaarheid op de locaties 1, 2 en 3 sterk verlaagd. De reden waarom bijvoorbeeld locatie 11, 47
De Waterleliegracht - mei 2014 -
Geleidbaarheid in µS/cm
Geleidbaarheid in Wlg 900 850 800 750 700 650 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 Meetlocaties
tegenover locatie 18, niet ook een lage geleidbaarheid heeft is waarschijnlijk omdat de stroming in het water aan die zijde hoger was vanwege de afwezigheid van riet. Het gevolg hiervan is dat het Haarlemmervaart water met de hoge geleidbaarheid vanuit locatie 7 richting locatie 11 wordt geblazen. Hieruit blijkt dat door de afwezigheid van riet het water vanuit de Haarlemmervaart over grote delen van de Waterleliegracht verspreid wordt.
Waarom het belangrijk was om de invloed van de Haarlemmervaart op de Waterleliegracht te achterhalen is de mogelijke aanvoer van olie vanuit de vaart naar de vijver. Olie drijft op water, dus op het ogenblik dat er water vanuit de vaart over het overstortmuurtje stroomt, komt er water met olie in de vijver terecht. Dit werd geobserveerd toen de buis die de vijver verbindt met de overstort werd gevonden. Bovendien hebben we tijdens onze afspraak met Thomas Staverman olie zien drijven op het wateroppervlak tussen locaties 6 en 12. GRAFIEK 4. DE GELEIDBAARHEIDSWAARDES (µS/CM) VAN ALLE MEETLOCATIES IN DE WATERLELIEGRACHT.
Onze meetresultaten hebben aangetoond dat er weinig minerale olie in het slib van de Waterleliegracht zit. Wij hebben echter niet gecontroleerd wat de concentraties in en op het water waren, minerale olie kan namelijk drijven (Andre van Leeuwen, emailcorrespondentie). Meerdere malen is tijdens een bezoek aan de Waterleliegracht door ons geobserveerd dat er een dun olie laagje op het water ligt. Wat de concentratie en het effect van deze concentratie daarentegen is op de ecologie in de vijver is ons niet bekend. Een gevolg hiervan is dat wij niet met zekerheid kunnen stellen dat het verhogen van het overstortsmuurtje echt noodzakelijk is. Indien het echter onacceptabel is dat Haarlemmervaart hoe dan ook de Waterleliegracht binnen stroomt adviseren wij zeker om het overstortmuurtje op te hogen. Een direct gevolg van deze maatregel is dat het waterniveau in de vijver zal verhogen. Het is hier van belang dat, voordat deze maatregel wordt toegepast, eerst onderzocht wordt wat het effect van deze ophoging is op de Waterleliegracht. De geleidbaarheidsmetingen geven geen indicatie voor mogelijk invloed van grondwater. Toch hebben we door de aanwezigheid van ijzer, kunnen aantonen dat er wel degelijk grondwater omhoog komt. De geleidbaarheid van grondwater varieert tussen de 200 µS/cm en 1500 µS/cm, afhankelijk van de regio in Nederland. De geleidbaarheid van het grondwater vlakbij de kust ligt bijvoorbeeld veel hoger dan dat van de Veluwe. Dit komt door de aanwezigheid van zouten. Amsterdam bevindt zich dicht bij de kust, waardoor de geleidbaarheid van het grondwater dus hoog kan zijn. Indien de geleidbaarheid ongeveer 750 µS/cm bedraagt, is het voor ons onmogelijk om te achterhalen of er grondwaterstromingen zijn aangezien de geleidbaarheid dan gelijk is aan de gemiddelde geleidbaarheid van de Waterleliegracht (782,7 µS/cm). Dit is wellicht de reden waarom de grondwaterstromingen niet zichtbaar zijn.
3.4.2 ZEIL EN VERVUILD GRONDWATER Uit de resultaten blijkt dat het zeil dat geplaatst is er niet ligt om vervuild grondwater tegen te houden maar om de oevers van de vijver in vorm te houden. Omdat het zeil geen vervuiling tegen hoeft te houden en de levensduur van een zeil met deze functie zo’n 100-200 jaar is zal het niet vervangen hoeven te worden.
48
De Waterleliegracht - mei 2014 Om de instroom van grondwater aan te tonen, is ijzer een goede indicator. IJzer komt namelijk alleen een waterlichaam in via grondwater. We hebben in de Waterleliegracht hoge ijzerconcentraties gevonden (Grafiek 3), wat dus wel degelijk de instroom van grondwater bevestigd. De instroom van grondwater wordt verder ondersteund door een hoge pH-waarde. Door de sterk bufferende werking van basische stoffen in het grondwater wordt de pH van het water in de Waterleliegracht hoger dan wanneer deze gevoed zou worden door alleen hemelwater.
3.4.3 NUTRIËNTEN Aangezien we geen standaardwaarden konden terugvinden over turbiditeit, hebben we ons gebaseerd op de metingen met de Secchi schijf om uitspraken te doen over de helderheid van het water in de Waterleliegracht. De Secchi diepte is, naast turbiditeitsmetingen, maat voor de helderheid van het water. De Secchi schijf toonde een lichtdoorlaatbaarheid van 30 cm aan, gemeten vanaf het midden van de brug. De Secchi diepte gemeten vanaf de rand van de gracht vertoonde bodemzicht, wat waarschijnlijk te verklaren is doordat de waterdiepte aan de rand van de Waterleliegracht slechts 20-30 cm bedraagt. Dit betekent dat de Waterleliegracht een ontoereikend tot slecht doorzicht heeft. Verscheidene oorzaken kunnen aan de basis liggen van een verminderde waterhelderheid: resuspensie van bodemdeeltjes zoals zand en slib, algengroei ten gevolge van eutrofiering, excessieve input van organische materiaal, etc. (Davies-Colies & Smith, 2001). Een hoge turbiditeit of troebelheid wordt voornamelijk veroorzaakt door zwevende bodemdeeltjes (Lloyd et al., 1987; Davies-Colies & Smith, 2001). Deze reduceren de lichtinval, die planten nodig hebben voor hun fotosynthese. Een verlaagde fotosynthetische activiteit betekent minder zuurstof en dus minder leven in de waterkolom. Bovendien absorberen bodemdeeltjes warmte vanuit het zonlicht, wat op zijn beurt zorgt voor een verlaagde zuurstofconcentratie (zuurstof lost namelijk beter op in koud water). Tenslotte kunnen er meer zware metalen en andere toxische organische verbindingen (bv. pesticiden) binden aan deze zwevende deeltjes en uiteindelijk neerslaan in het sediment, wat leidt tot bodemvervuiling. Deze zwevende deeltjes maken het water troebel wat een negatieve impact heeft op de esthetische waarde van de Waterleliegracht, die uiteindelijk toch ook dienst doet als recreatie. Om eutrofiëring aan te tonen gebruiken we de Chlorofyl-A en nutriënten concentraties van de watermonsters (Resultaten). De Chlorofyl-A concentratie, een indicator voor de hoeveelheid algen aanwezig in een watersysteem, varieerde sterk tussen de meetlocaties, met een gemiddelde van 8,87 µg/L. Alle metingen lagen echter onder de norm van 23 mg/l. De laagste waarden werden teruggevonden tussen het riet. Dit is logisch aangezien algen voldoende licht nodig hebben om te groeien. In het laboratorium hebben we in meer detail gekeken naar de concentraties aan groen-, bruin-, en blauwalgen. De metingen toonden een concentratie aan groen- en bruinwieren aan die hoger was dan de gemeten Chlorofyl-A concentratie in het veld, maar nog steeds lager dan de maximaal toegestane waarde. Dit is niet onverwacht aangezien de meetapparatuur van het laboratorium veel nauwkeuriger en dus betrouwbaarder is. Ook is het niet verrassend dat we geen blauwalgen hebben teruggevonden. Dit is te verklaren door het feit dat we de metingen uitgevoerd hebben in de vroege lente (april) en er pas na de zomer hoge algenconcentratie worden waargenomen. Dit is ook af te leiden vanuit de resultaten van het labonderzoek. Deze toonden zeer lage nutriënten concentraties (stikstof en fosfaat) aan. Vooral de fosfaat concentraties waren opmerkelijk laag, met name <0,03. Ook de nitraatconcentraties, met een gemiddelde van 1.05 mg/l, lagen mooi onder de normwaarde van 2,8 mg/l. Er is op dit ogenblik dus geen sprake van eutrofiering. Om eutrofiering geheel te kunnen uitsluiten, moet er echter over een langere periode staalname gedaan worden. Zeker in de zomer, wanneer er een hoog risico is op algenbloei. Bovendien hebben we de nutriënten concentratie in onze slibmonsters niet geanalyseerd. Om een volledig beeld te krijgen over de nutriënten concentraties in de Waterleliegracht is dit echter sterk aan te raden. Ook kan de zeer lage fosfaatconcentratie komen doordat het in gebonden vorm aanwezig is. Fosfaat bindt namelijk met ijzer en aangezien deze in zeer hoge concentraties aanwezig is, is het aannemelijk om dit te veronderstellen.
49
De Waterleliegracht - mei 2014 Per jaar komt er tussen de 109,22 en 222,62 kg stikstof en tussen 21,828 en 42,028 kg fosfaat van honden- en eendenpoep en van het voeren van eenden met het hemelwater mee de Waterleliegracht in. Gezien de lage nutriënten concentraties, kunnen we aannemen dat deze instroom van nutriënten weinig effect heeft op de waterkwaliteit van de Waterleliegracht.
3.4.4 STROMING Zuurstof is belangrijk bij de afbraak van organische stoffen en een goede verdeling ervan is dus essentieel. Deze verdeling van zuurstof in de waterkolom wordt tot stand gebracht door een goede stroming. Aan het wateroppervlak van de Waterleliegracht hebben we een hoge concentratie zuurstof gevonden (Tabel 5 & Grafiek 3), maar de concentraties namen af naarmate we dieper in de waterkolom metingen namen. In de bodem werd de concentratie zelfs nul mg/L. Hieruit kunnen we afleiden dat er, behalve aan het wateroppervlak, geen tot weinig stroming is.
4. MOGELIJKE MAATREGELEN In de Probleem Analyse (Sectie 1.3) hebben we drie aspecten genoemd die de waterkwaliteit van de Waterleliegracht mogelijk beïnvloeden: de aanwezigheid van een zeil, de werking van de overstort en de aanvoer van hemelwater. Uit de resultaten blijkt dat deze drie aspecten inderdaad invloed uitoefenen op de waterkwaliteit van de vijver. De permeabiliteit van het zeil laat horizontale instroom van grondwater in de vijver toe. Via de overstort komt er vervuild water vanuit de Haarlemmervaart binnen. Tot slot brengt het hemelwater slib met zich mee. Tezamen veroorzaken deze onderdelen het troebele water in de Waterleliegracht. In eerste instantie werd gedacht dat de troebelheid wordt veroorzaakt door een hoge algenconcentratie, wat vervolgens duidt op een hoge nutriëntenconcentratie en dus eutroficatie van de vijver. Deze veronderstelling werd echter niet onderbouwd door onze resultaten. De gemeten stikstof- en fosfaatconcentraties, indicators voor eutroficatie, liggen ver onder de maximaal toelaatbare waarde. Het is mogelijk dat er hogere nutriëntenconcentraties zijn, maar dat deze alleen in de sliblaag zitten aangezien stoffen als fosfaat makkelijk aan de bodem binden. Vervolgens verdwijnen ze uit het water zodat de concentratie daar lager is. Dit proces heet interne belasting. We hebben de slibmonsters niet onderzocht op de aanwezigheid van nutriënten, dus kunnen hier verder geen concrete uitspraken over doen. Echter aangezien de concentraties in de waterkolom zo laag zijn, is het aannemelijk dat ook de sliblaag geen excessieve hoeveelheid nutriënten bevat. De voornaamste oorzaak voor het troebele water is dus waarschijnlijk niet eutrofiëring maar een lage zuurstofconcentratie. Bacteriën hebben voor de afbraak van organisch materiaal zuurstof nodig. Omdat er weinig zuurstof aanwezig is in het water en de bodem, hoopt het organisch materiaal zich op en kan het resuspenderen in de waterkolom waardoor het water troebel wordt. Ook de aanwezige watervogels (o.a. eenden, meerkoeten en waterhoentjes) kunnen verantwoordelijk zijn voor de resuspensie van het bodemmateriaal. Doordat de Waterleliegracht een ondiep watersysteem is, is het mogelijk dat de vogels bij het landen in de vijver de bodem verstoren waardoor sedimentdeeltjes gaan opwoelen. De input van ijzer ten gevolge van het contact met het grondwater zorgt bovendien voor de melkachtige bruine kleur van het water en draagt dus ook bij aan het troebele karakter van de Waterleliegracht. Ten slotte is er ook een constante toevoer van organisch en anorganisch materiaal vanuit het hemelwaterrioleringsstelsel. Hieronder worden een aantal maatregelen uitgewerkt die het probleem van de troebelheid aanpakken. Als eerste wordt de maatregel baggeren besproken, die het teveel aan slib van de bodem verwijderd. Dan komen er een aantal vormen van filters. Filters kunnen hoge nutriëntenconcentraties en dus eutrofiëring voorkomen. Omdat zuurstof van wezenlijk belang is voor een goede functioneren van een watersysteem en het water van de Waterleliegracht stilstaat, worden vervolgens een aantal maatregelen besproken om een betere beluchting te verkrijgen. 50
De Waterleliegracht - mei 2014 Daarnaast is er momenteel een loodrecht op het water staande betonnen oever, wat geheel onnatuurlijk is. Hierdoor gaat een groot deel van de natuurbeleving in en ronde de Waterleliegracht verloren. Als laatste wordt daarom een oplossing voor dit probleem voorgesteld die tevens kan bijdragen aan het verhinderen van algenbloei, verruiging, dichtslibbing en verontreinigingen in de vijver. Dit zal zijn in de vorm van een natuurlijke oever. Naast deze uitgewerkte maatregelen is er nog een grote verscheidenheid aan andere mogelijke oplossingen voor (delen van) de problemen in de Waterleliegracht. Voorbeelden hiervan zijn peilbeheer en Phoslock. Omdat deze na een analyse te duur of niet direct toepasbaar lijken te zijn, gaan we hier niet verder op in.
4.1 BAGGEREN Baggeren is een goede manier om een voedselrijk en troebel waterlichaam om te zetten in een helder systeem, omdat het snel heel veel nutriënten uit het watersysteem verwijderd (Scheffer en Cuppen, 2005). Het baggeren van Nederlandse wateren is daarnaast nodig om de waterlichamen te verdiepen zodat er voldoende ruimte is om water te kunnen bergen (Posthuma et al., 2006), zoals het onder andere het geval is bij sloten (Musters, 2007). Baggeren is dus een goede maatregel voor de Waterleliegracht, omdat het noodzakelijk is de hoeveelheid nutriënten terug te dringen en omdat hemelwateropvang één van de functies van de vijver is. Gewone baggertechnieken kunnen het eventueel aanwezige zeil beschadigen en de daaronder liggende bodem verstoren. Daarom moet er een speciale baggertechniek worden gebruikt om het slib te verwijderen. Een voorbeeld van zo’n techniek is hydraulisch baggeren, waarbij het slip van de bodem wordt opgezogen in plaats van geschept. Hierbij blijft de ondergrond dus ongeroerd. Hydraulisch baggeren kan gedaan worden met een kleine slipzuiger die nauwkeurig werkt, zoals de nieuwere wormwielzuiger (wetenschap.infonu, 2006). Het opgezogen, vervuilde slip kan daarna veilig worden afgevoerd in lekdichte containers om verdere vervuiling van de omgeving te voorkomen, zoals werd gedaan bij het baggeren van een oude kasteel gracht door het bedrijf KLAAR (klaar, onbekend). Ook bij dit project was het van groot belang om de ondergrond niet te verstoren. Deze techniek is daarom een goede optie voor de Waterleliegracht.
B EHEER Er is geen direct beheer noodzakelijk voor baggeren. Het is een maatregel die op ad hoc basis zal moeten worden toegepast als de hoeveelheid slib in de vijver te groot wordt. In de praktijk zal het erop neerkomen dat, als er geen andere (voorkomende) maatregelen worden getroffen, er globaal eens in de 15 jaar moet worden gebaggerd. Aangezien het een erg dure en ingrijpende maatregel is, is het verstandig baggeren te combineren met andere maatregelen die de noodzaak hiervoor zo lang mogelijk uitstellen.
K OSTEN De kosten van baggeren zijn lastig te bepalen, omdat er met veel verschillende omstandigheden rekening moet worden gehouden. Denk bijvoorbeeld aan verschillen in bodemtype, aanwezigheid van grofvuil en waterdiepte (de Haan en van Houten, 2008). Verder zijn de kosten onderhevig aan concurrentie tussen verschillende bedrijven waaruit uiteindelijk gekozen wordt (Stowa, 2001). De kosten voor baggeren liggen tussen €0,5 en €5,per m3 (de Haan en van Houten, 2008). Na het baggeren zelf moet het slib nog bewerkt worden wat 7-15 euro per ton droge bagger kost bij een sedimentatie bekken, of 15-20 euro per ton droge bagger bij de hydrocyclonage techniek. Hierbij komen nog eventuele transportkosten en stortkosten. Verder kan het slib worden ontwaterd voor kostenbesparing tijdens verdere verwerking. De kosten hiervan zijn bij natuurlijke ontwatering afhankelijk van de locatie. Mechanische ontwatering kost €15 tot €30 per ton droge bagger. Na al deze handelingen zal de vervuilde bagger moeten worden gereinigd (de Haan en Waternet, 2008). We hebben bij aannemer KLAAR (emailcorrespondentie KLAAR) een offerte aangevraagd voor de kosten die hydraulisch baggeren in de Waterleliegracht met zich mee gaat brengen. Echter, vanwege de beperkte tijd kon 51
De Waterleliegracht - mei 2014 de offerte helaas niet meer in het eindproduct worden opgenomen. Wel gaan wij de offerte doorsturen naar onze opdracht gever, zodra wij deze hebben ontvangen.
4.2 FILTERS Filters maken troebel water weer helder doordat sediment, nutriënten en andere grove deeltjes wegvangen worden. Hier komt bij dat het gebruik van filters past bij de ecologische doelstellingen van de wijk, omdat filters een duurzame en natuurlijke oplossing zijn voor troebelheid. Hieronder wordt van verschillende type filters de functie, effectiviteit en kosten uiteengezet.
4.2.1 B IOMANIPULATIE Biomanipulatie is een waterbeheermethode die de laatste jaren veelvuldig wordt toegepast bij het herstel en beheer van geëutrofiëerde meren en vijvers waarbij een ecosysteem opzettelijk wordt aangepast door het introduceren of verwijderen van diersoorten (Scheffer, 1993; McLaughlan, 2013). Eutroficatie, ook wel nutriëntenverrijking genoemd, vormt de laatste jaren een steeds groter wordend probleem in de Nederlandse watersystemen. Een toename in nutriënten (voornamelijk N en P) gaat vaak gepaard met de ontwikkeling van potentieel toxische algenbloei (cyanobacteriën en filamenteuze groenwieren) (Peretyatko et al., 2012). Deze algen maken namelijk gebruik van de enorme hoeveelheid aan nutriënten om heel snel te groeien waardoor de aanwezige waterplanten worden weggeconcurreerd. Een van de maatregelen om deze algenbloei te beperken is biomanipulatie (Peretyatko et al., 2012) door middel van filtervoeders. Filtervoeders zijn organismen die grote hoeveelheden water filteren om zichzelf in voedsel te voorzien. Ze hebben het vermogen om deeltjes – van grote algen tot bacteriële cellen kleiner dan 1 millimeter in diameter – uit het water te verwijderen. Daarnaast kunnen ze de hoeveelheid zwevend organisch materiaal en parasieten sterk verminderen en stoffen zoals metalen en andere verontreinigende materie filteren (Ricciardi, 1995; Frost, 1991; McLaughlan, 2013). Hierdoor wordt de troebelheid van het water verminderd waardoor processen geïnitieerd worden die de troebelheid nog verder reduceren. Deze positieve feedback cycli, die beschreven zijn in het Theoretisch Kader, (Box 2.) kunnen dus na de inleidende biomanipulatie leiden tot een ecologisch evenwicht waarin het water schoner is en de biodiversiteit breder wordt (Scheffer, 1993). Uit literatuur onderzoek is gebleken dat de zoetwater Spons (Spongilla lacustris) en de zoetwater Driehoeksmossel (Dreissena polymorpha) de grootste potentie hebben om de waterkwaliteit te verbeteren in de Waterleliegracht (Figuur 32) (Frost, 1991; McLaughlan, 2013). Beide organismen zijn inheems en komen al voor in de Amsterdamse grachten. Hierdoor is er geen kans dat de organismen invasief worden (Van Soest, 1976; Gugel, 2001). Spongilla lacustris en de Driehoeksmossel staan allebei bekend om hun enorme filter capaciteit, respectievelijk 7 en 40 liter per individu per dag (McLaughlan, 2013). Met een volume van 1.074.100 liter water zal dus elke maand de gehele Waterleliegracht gefilterd kunnen worden indien een substantiële populatie van minstens duizend Driehoeksmosselen aanwezig is in de vijver. Aangezien S. lacustris een groter organisme is dan de Driehoeksmossel, en dus een veel kleinere populatie kan hebben in de vijver, zal de filter capaciteit van deze populatie veel minder zijn. Daarentegen heeft S. lacustris ook een andere functie, namelijk het in toom houden van de Driehoeksmossel populatie. Dit doet de zoetwater spons door over de Driehoeksmossel heen te groeien. Hier kan een laag Driehoeksmosselen fungeren als hard substraat dat geschikt is voor S. lacustris om op te groeien. De mosselen die zo overgroeit worden kunnen hierdoor minder water filteren waardoor ze mogelijk sterven. De relatie tussen S. lacustris en de Driehoeksmossel heeft dus vooral voordelen voor de zoetwater spons. Een andere manier waarbij de mossel de spons faciliteert is door het verlagen van de turbiditeit, waardoor meer licht de spons bereikt. Beide organismen schijnen daarnaast geen invloed te hebben op waterplanten en hebben geen serieuze predatoren (Ricciardi, 1995).
52
De Waterleliegracht - mei 2014 Naast hun capaciteit om water te filteren komen ook de habitat eisen van de twee organismen redelijk overeen. Beide hebben namelijk water stromingen nodig om seksueel te reproduceren, te koloniseren en het water te kunnen filteren (Frost, 1991; McLaughlan, 2013). Ook zijn allebei de diersoorten afhankelijk van een permanent substraat om zich op te vestigen. Natuurlijke substraten zoals keien, blootgestelde rotsen en zelfs takken van omgevallen bomen en onderwaterplanten zijn geschikt. Ook structuren die gemaakt zijn door mensen, zoals het fundament van bruggen, drijvende objecten, touwen of oevers met een hard substraat kunnen gebruikt worden als aanhechting. Daarentegen kunnen beide organismen ook op een zacht substraat groeien, maar prefereren dit niet (Frost, 1991; McLaughlan, 2013). Het is voor de Driehoeksmossel essentieel dat het water dieper is dan 30 centimeter, omdat ze gevoelig zijn voor ultraviolette straling. In tegenstelling, prefereert de S. lacustris juist condities met veel licht omdat het een symbiose aan kan gaan met fytoplankton. Hier krijgt S. lacustris de groene kleur van. Het dus belangrijk dat het water in de vijver helder genoeg FIGUUR 32. DRIEHOEKSMOSSELEN (BOVEN) EN S. LACUSTRIS is zodat genoeg licht de fytoplankton kan bereiken, (ONDER) (WIKIPEDIA, 2014). wat een symbiose mogelijk maakt (Frost, 1991). De reproductieve cyclus van de Driehoeksmossel wordt gekarakteriseerd door in twee periodes per jaar kuit te schieten. De eerste periode begint in april en eindigt in juli. In mei kan vervolgens het kuit zich vestigen om daarna in augustus weer zelf kuit te schieten. Om de mossel te introduceren kan dus het kuit in augustus, of de periode april tot juli uitgezet worden. Indien volwassen mosselen worden uitgezet in de Waterleliegracht kan dit tussen april en juli gedaan worden zodat de mossel de kans krijgt om zich voor te bereiden op het kuit schieten in augustus (de Vaate, 1991). S. lacustris kan zich in zijn volwassen vorm niet voortbewegen. Om de zoetwater spons de kans te geven in de Waterleliegracht te koloniseren, moet het dus in een andere vorm geïntroduceerd worden. De vrij rondbewegende larven van S. lacustris zijn hiervoor een goed alternatief. Deze larven kunnen het beste geïntroduceerd worden in april, op het moment dat de water temperatuur hoger is dan 10 °C (Gugel, 2001). Iets waar zeker rekening mee gehouden moet worden is dat de stoffen die door de mosselen en sponzen, opgenomen worden niet uit het systeem verdwijnen. Deze worden namelijk, indien de stoffen niet als nutriënt gebruikt kunnen worden, als uitscheiding afgezet op het sediment. Nu en dan baggeren is dus aan te raden zodat de schadelijke stoffen daadwerkelijk uit het systeem verdwijnen. Doordat de Driehoeksmosselen zoveel schadelijke stoffen opnemen en vervolgens uitscheiden is niet duidelijk of ze eetbaar zijn (McLaughlan, 2013). Een mogelijk probleem wat kan ontstaan na het introduceren van de Driehoeksmosselen is dat door de mossels een lage stikstof - fosfaat ratio kan ontstaan. Driehoeksmosselen nemen namelijk relatief meer fosfaat dan stikstof houdende stoffen op. Het gevolg hiervan is dat de toxische cyanobacteriën gedijen aangezien zij meer stikstof kunnen opslaan dan fytoplankton. Watersystemen die dus weinig fosfaat of andere fosfor houdende
53
De Waterleliegracht - mei 2014 stoffen bevatten zijn dus potentieel, bij de introductie van Driehoeksmosselen, kwetsbaar voor de bloei van cyanobacteriën. Een kritische waarde waaronder de mosselen een cyanobacteriën bloei positief beïnvloeden is 25 mg P per liter (McLaughlan, 2013). Uit onze meetresultaten is gebleken dat de vrije fosfor concentratie in de vijver tegen de 0 mg/l aan zit. Dit is ver onder de kritische waarde. In de Waterleliegracht komen, zonder de aanwezigheid van mosselen, dus al condities voor die groei van cyanobacterien bevorderen. De Driehoeksmossel kan daarom in ieder geval niet de stikstof – fosfaat ratio verder verhogen. Hieruit kunnen wij concluderen dat het veilig is om de Driehoeksmossel in de Waterleliegracht te introduceren.
B EHEER Er zal nauwelijks beheer hoeven worden uitgevoerd aan de mosselen en sponzen. Er zal eens per jaar moeten worden gecontroleerd of er nog genoeg filtervoeders in de vijver zijn om al het inkomende water te filteren. Dit is eenvoudig te controleren door naar de helderheid van het water te kijken. Als het water erg troebel wordt, is het wellicht verstandig een verse lading filtervoeders toe te voegen. Omdat voor zowel de sponzen als mosselen soorten voorgesteld zijn die inheems zijn in Nederland, is er geen gevaar dat deze filtervoeders andere watersystemen gaan koloniseren. Wel zal het voorkomen dat op den duur er mosselen de aan- en afwateringsbuizen in gaan. Dit moet in de gaten worden gehouden om te voorkomen dat deze buizen volledig dicht gaan zitten.
K OSTEN Zowel de mosselen als de sponzen zijn te koop op internet. Een set van 15 Driehoeksmosselen kost rond de €30.- (Dutchwatertech). S. lacustris kan ook gekocht worden in bedrijven die gespecialiseerd zijn op aquarium organismen. De kosten, daarentegen, zijn niet bekend.
4.2.3 Z ANDFILTERS Zandfiltratie is een eenvoudige waterzuiveringsmethode waarbij de waterzuivering tot stand wordt gebracht dankzij het poreuze karakter van een zandlaag (Mason, 1996; Hamoda et al., 2003). Het inkomende water (influent) stroomt door een of meerdere zandlagen waaraan zwevende deeltjes (gesuspendeerd en colloïdaal materiaal) en micro-organismen (o.a. bacteriën) zich hechten. De hoeveelheid vastgehecht materiaal is afhankelijk van zowel de zandfractie als de verblijftijd van het water in het zandbed (reductie tot 2-5mg/l) (Bodemrichtlijn, 2014).
T YPEN ZANDFILTERS Zandfiltratie werkt optimaal indien het vuil in de vorm van grove deeltjes aanwezig is (Hamoda et al., 2003). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een snelle en een trage zandfilter (Okun & Schulz, 1984). Snelle zandfiltratie wordt voornamelijk gebruikt in de drinkwaterindustrie, met als hoofddoel het verwijderen van zwevende deeltjes. De grootte van de zandkorrels in het zandbed neemt af van boven naar beneden. Het water stroomt snel door de verschillende verticale lagen zand en grind. Het zandbed wordt vervolgens gereinigd door de stromingsrichting om te draaien en het bed te spoelen met schoon water, eventueel ondersteund door perslucht. Dankzij de opwaartse stroming zet het bed uit waardoor het vuil makkelijk wordt losgemaakt van de zandkorrels en afgevoerd kan worden (Waterportaal, 2014). Bij trage zandfiltratie stroomt het water heel traag door een filterbed van fijn zand. Het voordeel hierbij is dat het merendeel van de bacteriën worden verwijderd. De vervuiling vindt voornamelijk plaats in de toplaag van het zandbed. Deze vervuilde laag moet verwijderd worden en vervolgens aangevuld worden met vers zand (Wotton, 2002). Verder is er een verschil tussen een eenlaags- of meerlaags filtermedium. Bovengenoemde filters zijn eenlaagse filtermediums. Een meerlaags filtermedium heeft als voordeel dat er meerdere lagen zand aanwezig zijn, waarbij de gradatie verschuift van fijn naar grof. De bovenste fijne laag is verantwoordelijk voor de opname van een relatief grote hoeveelheid zwevende deeltjes. De onderliggende, grovere zandlagen zorgen
54
De Waterleliegracht - mei 2014 voor een betere doorstroming. Verder zijn er ook nog multimediafilters waarbij naast zand andere materialen zoals grind gebruikt worden. Dit heeft als voordeel dat de zwevende deeltjes effectiever worden verwijderd. De nadelen echter zijn de hogere kosten van het filtermateriaal en een grotere kans op scheiding van de verschillende lagen (Bodemrichtlijn, 2014).
B EHEER Enig beheer van een zandfilter is noodzakelijk, maar de mate waarop is afhankelijk van het type waarvoor wordt gekozen. In geval er een trage zandfilter wordt geplaatst, zal het beheer neer komen op het verwijderen van vervuild zand en het bijstorten van schoon zand. Bij snelle filtratie kan gekozen worden tussen een automatische of handbediende terugspoeling. Een automatische terugspoeling is voordelig indien de zandfilter gedurende lange tijd zonder toezicht moet kunnen functioneren, of waarbij zeer frequent moet worden gespoeld. Dit vereist echter een regelsysteem met sturing van diverse kleppen en pompen, alsook een automatische aan- en afvoer van het spoelwater. Het energieverbruik van een zandfilter is ongeveer 1 kWh / m3 gezuiverd grondwater. Ook moet rekening gehouden worden met het energieverbruik van de terugspoelpomp (Bodemrichtlijn, 2014).
K OSTEN De kosten van de zandfilter zelf liggen tussen de 4.000 en 7.000 Euro, afhankelijk van de grootte en mate van specialisatie alsook de marktomstandigheden, debieten, hoeveelheid zwevende stof en saneringstijd. Uitgerekend per hoeveelheid water bedragen de kosten van zandfiltratie circa € 0,20 tot € 0,40 per m3 (prijspeil 2006, Bodemrichtlijn, 2014).
4.2.2 H ELOFYTEN Ook helofyten, moerassige planten als riet en lisdodde, worden vaak gebruikt om water te filteren. De zuiverende functie van helofyten komt vooral neer op het verwijderen van nutriënten uit het systeem door vastlegging in de plant, vastlegging in organische biomassa in de bodem, adsorptie (chemische binding), bacteriële omzetting en filtratie (VROM/Kiwa, 1998). In Bos en Lommer, een gebied westelijk van het GWL terrein, is een mooi referentiebeeld van hoe de inrichting van de vijver zou kunnen worden met een dergelijke filter. Hier is een ook helofytenfilter in de Erasmusgracht toegepast om het water schoon te krijgen (Waterinzicht, 2014). Bij de groei van helofyten worden stikstof en fosfaat vastgelegd in de plant en de wortels. Aan het einde van het groeiseizoen (augustus) wordt 15 tot 50% van de nutriënten uit de plant naar de wortelzone verplaatst. Tijdig (dus voor de verplaatsing van de nutriënten) maaibeheer kan zorgen voor het effectief verwijderen van veel nutriënten uit het systeem. Daarnaast kunnen de tussen de helofyten levende microben onder de juiste condities fosfaat en stikstof tijdelijk opslaan door (de)nitrificatie (Box 2, Theoretisch Kader). Verder filteren helofyten ook zwevende deeltjes, waar stikstof en fosfaat aan gebonden zijn, uit het water (Blom, 2003). Hieronder volgt een overzicht van een aantal typen helofytenfilters.
V LOEIVELD Vloeivelden bestaan uit sloten die met helofyten, bijvoorbeeld riet, zijn beplant. Hierop staat een waterlaag van zo’n 20 tot 40 cm hoog (Figuur 33). In een doorlooptijd van ongeveer 10 dagen kunnen zwevende stoffen bezinken, wordt organisch materiaal afgebroken en vind er diffusie van opgeloste stoffen naar de bodem plaats. Ook kunnen nutriënten opgenomen worden door micro-organismen en begroeiing of door bacteriën omgezet worden. Dit filter is niet de gunstigste voor het verwijderen van nutriënten, omdat deze processen vooral in de bodem FIGUUR 33. VOORBEELD VAN EEN VLOEIplaats vinden terwij, bij dit filter het water alleen over de bodem heen VELD (VERHOEVEN, 1996). stroomt. Wel worden bij goed ontwerp bijna alle bacteriële 55
De Waterleliegracht - mei 2014 verontreinigingen (90%) verwijderd (VROM/Kiwa, 1998).
H ORIZONTAAL H ELOFYTENFILTER Het horizontaal doorstromend helofytenfilter is een systeem waarbij het water horizontaal door de bodem stroomt in plaats van eroverheen (Figuur 34). Wanneer het zeer vertakte rietwortelsysteem deels afsterft ontstaan er kleine gangetjes in de bodem die er voor zorgen dat het water goed vervoerd kan worden. De processen: diffusie naar de bodem, afbraak van organisch materiaal, opname van nutriënten door micro-organismen en begroeiing en omzetting door bacteriën zijn van toepassing voor de zuivering van het water. Voordeel van dit systeem is dat er meer zuurstof in het water terechtkomt omdat de rietplanten via de plant bovengronds FIGUUR 34. HORIZONTAAL DOORSTROzuurstof op kunnen nemen en een klein deel hiervan in de wortelzone weer MEND HELOFYTENFILTER (VERHOEVEN, afgeven. Voor dit systeem is een relatief grote oppervlakte nodig en het 1996). filterrendement is ongeveer gelijk aan de verticale helofytenfilter (VROM/Kiwa, 1998).
F LOATLANDS Een floatland, is een drijvend vegetatie eiland wat allerlei ecologische functies vervuld. Er kan een grote verscheidenheid aan inheemse planten op de eilanden worden geplaatst die het water zuiveren en zuurstof toevoegen. Ook kunnen er op en onder het eiland insecten en vissen gedijen en bied de watertuin een goede plek voor watervogels. Naast de watertuin, die vooral bedoeld is om de plantendiversiteit in een vijver te verhogen, zijn er ook wilgeneilanden. Een wilgeneiland is een houten frame waarop wilgentenen liggen en in contact staan met het water. De wilgentenen zullen wortel schieten, en er zullen gedurende het groeiseizoen nieuwe scheuten omhoog groeien die nutriënten uit het water opnemen. Door eenmaal per jaar de scheuten te snoeien, kan er op deze manier een aanzienlijke hoeveelheid nutriënten uit het waterlichaam worden verwijderd. Ook zijn de wilgeneilanden zeer geschikt als broedplaats voor watervogels. De eilanden moeten voor begin mei geplaatst zijn zodat de planten tijd hebben zich aan hun omgeving aan te passen voor de winter. De enige voorbereiding die voor de plaatsing getroffen moet worden is het plaatsen van (betonnen) palen.
B EHEER Voor het beheer van de helofytenfilters, is jaarlijks maaien noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat het snoeisel, en dus de nutriënten, niet in het water gedeponeerd wordt, maar dat het helemaal verwijderd wordt uit het ecosysteem door het af te voeren. Daarnaast is het van belang jaarlijks de constructie te controleren en een eventueel buizennetwerk door te spoelen. Het beheer van beide typen floatlands wordt uitgevoerd door de leverancier Watergroen (Jacques, 2014). In de praktijk zal het erop neerkomen dat er eens per jaar wordt gecontroleerd of er bijplanting of reparaties nodig zijn. Daarnaast zullen eens per jaar de nieuwe scheuten op het wilgeneiland worden gesnoeid.
K OSTEN 2
De gemiddelde investeringskosten voor een helofytenfilter liggen in België liggen rond de 257 euro per m . We gaan er vanuit dat deze prijzen vergelijkbaar zullen zijn met de Nederlandse prijzen voor het aanleggen van de filters. Ter referentie is er gevraagd naar de kosten van de helofytenfilter in de Erasmusgracht, echter is hier nog geen reactie van de projectleider ontvangen. Daarnaast hebben helofytenfilters lage operationele en onderhoudskosten (inclusief onder andere energie, monitoring, onderhoud en maaien) (Vymazal, 2010).
56
De Waterleliegracht - mei 2014 De kosten voor een watertuin of wilgeneiland zijn respectievelijk €680 en €515, inclusief de plaatsing en beplanting. De kosten voor het onderhoud zullen neerkomen op een bedrag rond de € 75,- per stuk (emailcorrespondentie Koppers, 2014)
4.2.4 Percolaatrietvelden Een percolaatrietveld (Figuur 35) is een voorbeeld van een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie waarbij zandfiltratie gecombineerd wordt met een helofytenfilter (Kilian, 2006; Landbouw & Visserij, 2014). Het afvalwater komt eerst terecht in een put, van waaruit het water over het rietveld wordt gepompt via verdeelbuizen. Vervolgens wordt het water gelijkmatig verdeeld over een zandfilter. Het water sijpelt verticaal door het zand waardoor zwevende deeltjes verwijderd worden. Tegelijkertijd wordt er lucht aangezogen in het zandbed. Hiermee voorziet het riet via zijn wortels de aanwezige bacteriën van zuurstof, die deze zuurstof nodig hebben om de afbraak van het vervuilende (organische) materiaal uit te voeren. De hierbij vrijgekomen nutriënten worden vervolgens opgenomen door het riet. Fosfor kan makkelijk verwijderd worden door ijzer en kalk toe te voegen aan het zand, of door toevoeging van ijzer of aluminiumzouten aan het water dat uit het rietveld stroomt (effluent) (VMM, 2001; Kilian, 2006). Onderzoek heeft aangetoond dat zand, gemengd met 5% ijzervijlsel ongeveer 88% van het aanwezige fosfaat kan vasthouden (Erickson et al., 2012). Ook kan een kalkhoudende leisteen onderin het zand geplaatst worden om de fosfaten te verwijderen (Waterportaal, 2014). Daarnaast kan men dit systeem tijdelijk droog laten vallen, hierdoor kan oxidatie plaats vinden wat helpt om stikstof en fosfaat te verwijderen. Het gezuiverde water wordt uiteindelijk op een diepte van 1-1.5 meter onder het rietveld opgevangen in drainagebuizen, die het water verder afvoeren naar een gracht (Kilian, 2006; Waterportaal, 2014). Het water wat wegstroomt (effluent) is dus helder, met een minimum aan zwevend materiaal en ziektekiemen en is veilig voor sanitair gebruik.
FIGUUR 35. OPBOUW PERCOLAATRIETVELD (LANDBOUW & VISSERIJ, 2014).
B EHEER Het beheer van een percolaatrietveld komt neer op een combinatie van het beheer wat TABEL 10. VOORBEELDOVERZICHT KOSTEN AANLEG PERCOLAATRIETVELD nodig is voor het onderhoud van een (KILIAN, 2006). helofyten -en een zandfilter.
K OSTEN In Tabel 10 wordt de prijs weergegeven voor een percolaat-rietveld. Het geeft een idee over de prijzen van de materialen die gebruikt worden. De prijs voor het plaatsen zelf is afhankelijk van de aannemer.
57
De Waterleliegracht - mei 2014 -
4.3 POMPEN EN FONTEINEN Er zijn veel verschillende opties voor een fontein. Vanwege het ecologische karakter van de wijk is een duurzame fontein een goede optie. Een goed voorbeeld is de fietsfontein, gefabriceerd door Ontwerpbureau Fix (2014). Deze heeft 3 stralen: één met fietsaandrijving, één op zonne-energie en één op windenergie. Niet alleen is deze fontein duurzaam, maar heeft ook een interactieve en educatieve functie. Wel is de straal niet heel groot dus deze maatregel zal geen grote invloed op het zuurstofgehalte hebben. Wanneer er een speeltoestel wordt geïncorporeerd in de fontein moet er rekening worden gehouden met de wetgeving op toestellen (Overheid, 2014). Er moet bijvoorbeeld voor de veiligheid zachte ondergrond worden aangebracht bij bepaalde toestellen Toestellen die aan alle eisen van deze wetgeving voldoen, krijgen goedkeuring en een keurmerk. Alle speeltoestellen van Ontwerpbureau FIX voldoen aan het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (Ontwerpbureau Fix, 2014). Een mechanische constructie is het meest effectief in het vergroten van de hoeveelheid zuurstof in het water (Boyd, 1998). Wij hebben daarom geïnformeerd bij Stadsfontein (Stadsfontein, 2014) over de mogelijkheden en kosten van het plaatsen van een fontein of pomp. Wij werden geïnformeerde dat een circulatie systeem een goede optie is, aangezien er weinig stroming is in de Waterleliegracht. Dit kan eventueel in combinatie met een (zuurstof inbrengende) fontein. De effectiviteit van een circulatie en beluchtingssysteem wordt ook beschreven door Boyd (1998). Hij zegt dat door circulatie de temperatuur en chemische componenten gelijkmatig over de vijver verdeeld worden, waardoor de hele vijver bewoonbaar wordt voor aquatische dieren. Circulatie op zichzelf draagt maar weinig bij aan de waterbeluchting. Als circulatie gecombineerd wordt met een beluchtingssysteem, kan de hele vijver (inclusief water dicht aan de bodem) van zuurstof worden voorzien (Boyd, 1998). Een goede circulatie zou bereikt kunnen worden door de pomp en fontein 40 meter uit elkaar te plaatsen (emailcorrespondentie Stadsfontein). Waterwel heeft ook aangegeven dat de combinatie een beluchtingsfontein en pomp de beste optie is voor de Waterleliegracht. De geadviseerde modellen zijn terug te vinden in de offerte (Appendix E). Voor de ecologische doelstellingen van de wijk zou het interessant zijn om de fontein zelfvoorzienend en/of duurzaam te maken. Een fontein heeft echter veel stroom nodig, daarom is het lastig deze van duurzame energie te voorzien. Zonnepanelen leveren te weinig energie om een fontein in de Waterleliegracht voldoende capaciteit te geven (emailcorrespondentie Stadsfontein).
B EHEER Een fontein en/of pomp heeft onderhoud nodig, maar de frequentie en orde van grootte van het onderhoud zijn afhankelijk van het soort pomp en/of fontein dat uiteindelijk geplaatst kan worden. Dit kan bij de uiteindelijke keuze voor een type pomp en/of fontein aan de leverancier gevraagd worden
K OSTEN De kosten van een fontein zijn lastig in te schatten zonder voorbereidend traject (emailcorrespondentie Stadsfontein). Het ontwerp, vergunning en dergelijke zaken moeten eerst doorgesproken worden voordat een goed beeld kan worden geschetst van de kosten van een fontein-installatie. Waterwel (emailcorrespondentie Waterwel) raad ons aan om een zogenaamde V-Flow beluchtingsfontein aan de ene kant te plaatsen en aan de andere kant een Flow propellor pomp. Deze installaties zijn drijvend en daarom zal er ook een fixatieset nodig zijn om de installatie te verankeren. Daarnaast kan de fontein ook verlicht worden. De kosten van de totale installatie zijn: 1. Flow 75 F (fontein) Prijs per stuk: € 2190,- (excl. BTW) 2. V-Flow 110 F (pomp) 58
De Waterleliegracht - mei 2014 Prijs per stuk: € 2310,- (excl. BTW) 3. Fixatieset Prijs per stuk: € 178,- (excl. BTW) 4. HS 50 L 3-set (verlichting) Prijs per stuk: € 545,- (excl. BTW) 5. LS 10 L 3-set (verlichting) Prijs per stuk: € 891,- (excl. BTW) De kosten voor het plaatsen moeten afhankelijk van de locatie en in overleg worden vastgelegd. Deze prijsopgave is een maand geldig, dus er zal tegen de tijd dat er werkelijk een fontein geplaatst gaat worden een nieuwe offerte moeten worden aangevraagd. De totale offerte, met alle specificaties voor de fontein en pomp, is terug te vinden in Appendix E Verder moet er rekening worden gehouden met het energie verbruik van de fontein en/of pomp.
4.4 NATUURVRIENDELIJKE OEVERINRICHTING Tot op vandaag de dag vinden we op de meeste plaatsen traditionele oevers terug. Dit zijn steile en verharde overgangen tussen water en land, waarbij gefocust wordt op het aanleggen van diepe waterlopen met voldoende doorstroomcapaciteit en voorzien van steile taluds om ruimte te besparen (Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving, 1994). Deze overgangen zijn dus abrupt en onnatuurlijk. Natuurvriendelijke inrichtingen worden maar al te vaak over het hoofd gezien. Desalniettemin neemt het aantal milieuvriendelijke projecten de laatste jaren sterk toe en de positieve resultaten stimuleren het verdere gebruik ervan. Recentelijk wordt steeds meer gekozen voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers die een meer geleidelijke overgang vormen tussen land en water. Een natuurvriendelijke oever (NvO) is bedoeld om een meer natuurlijke land-waterovergang met bijbehorende droog-nat gradiënt en waterdynamiek te creëren. Oever- en waterplanten zijn de eerste die hiervan profiteren, gevolgd door macrofauna en vissen (Bak et al., 2010). Naast deze ecologische doeleinden hebben NvO’s ook een functie bij verhinderen van algenbloei, verruiging, dichtslibbing en verontreiniging. Bovendien dragen ze bij aan het gevoel van landschappelijke natuurbeleving. De inrichting van een NvO wordt voornamelijk bepaald door de ecologische doeleinden en wensen van de omstaanders in termen van natuurbelevenis. Er zijn dus lokale verschillen waardoor er geen blauwdruk bestaat voor de oeverinrichting (Ikonderzoek, 2014). De inrichting heeft een invloed op de abiotische condities, die op hun beurt de biotische (ecologische) condities bepalen. Enkele parameters waarmee rekening moet worden gehouden zijn waterdiepte, oeverprofiel (hellingshoek), waterdynamiek en materiaalkeuze (zie Box 2).
59
De Waterleliegracht - mei 2014 -
BOX 2. Parameters die van belang zijn voor de oeverinrichting Waterdiepte Verschillende soortgroepen hebben verschillende eisen, maar de hoogste ecologische winst wordt geboekt bij diepten <1.5 m. Kansen voor oeverplanten beperken zich tot wateren waar de peilvariatie niet te hoog is. Ook van belang is dat het peil niet kunstmatig beheerd wordt, waardoor het zomerpeil hoger is dan het winterpeil. Variatie in waterdiepte is eveneens belangrijk zodat er zowel permanente inundatiegebieden alsook drooggevallen gebieden aanwezig zijn. Dit verhoogt de biodiversiteit van de oevers aangezien deze twee gebieden verschillende soorten aantrekken. Oeverprofiel Glooiende oevers bieden de meeste kansen. Waterdynamiek De dynamiek kan geregeld worden aan de hand van de hoogte, openingen en de oriëntatie/vorm van een vooroever. De precieze inrichting is afhankelijk van het watertype (stroomsnelheid, bodemtype, etc.). Materiaal Het gebruikte materiaal is liefst zo licht mogelijk. Dit is echter niet altijd mogelijk als gevolg van de waterdynamiek. In dat geval moet gekozen worden voor een zwaardere verdediging (rotsen, etc.) aan de waterkant en een meer zandige situatie aan de oeverkant. Indien de groei van driehoeksmosselen tot een van de doelen behoort, biedt zware verdediging juist mogelijkheden.
Bron: van Kouwen, 2011. Er zijn verschillende typen oeverinrichting voor stilstaande wateren mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn flauwe oevers (Figuur 36, links), onderwaterbak (Figuur 36, rechts) en plas en drasbermen (Figuur 37). Een flauwe oever loopt in zijn gehele lengte flauw af naar de bodem van de watergang. Op de flauwe oever is ruimte voor de ontwikkeling van diverse vegetatiezones. Een flauwe oever is minimaal aangelegd in de verhouding 1 staat tot 2 (diepte watergang: breedte oever), maar optimaal is 1 staat tot 5 (Figuur 38, boven). Een plas of drasberm moet minimaal twee meter breed zijn (Figuur 38, onder). Een tweezijdige oever biedt de meeste kans op succes. Dit is echter niet mogelijk bij de Waterleliegracht. Een onderwaterbak is een betonnen bak waarin zich vegetatie kan vestigen die minimaal 30 cm onderwater moet staan (Figuur 36, rechts )(Vossen & Verhagen,2009).
Figuur 36. Doorsnede flauwe oever (links; Heiloo, 2014) en onderwaterbak (rechts; Van Vossen en Verhagen, 2009
60
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FIGUUR 37. EEN PLASBERM (1) EN EEN DRASBERM (2). EEN PLASBERM LIGT DIEPER DAN EEN DRASBERM. VAN VOSSEN EN VERHAGEN (2009).
FIGUUR 38. AFMETINGEN VOOR ENKELZIJDIGE FLAUWE OEVER (BOVEN) EN PLAS- OF DRASBERM (ONDER). VAN VOSSEN EN VERHAGEN (2009).
Een voorbeeld van een oeverinrichting die in een ondiep water zoals de Waterleliegracht toegepast kan worden is een plas- of drasberm. Een plas-/drasberm heeft als doel de leefruimte te vergroten voor waterplanten en -dieren die voor het voltooien van hun levenscyclus (deels) afhankelijk zijn van ondiep water. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drasbermen (maximaal 20 centimeter diep) en plasbermen (tot 50 centimeter diep) (Figuur 37). Wat betreft een ondiepe watergang, zoals de Waterleliegracht, is een drasberm effectiever omdat er al veel waterplanten in de watergang zelf groeien en de drasberm gunstig is voor de ontwikkeling van diverse oeverplanten. Verder is een drasmberm gunstig voor onder andere nestgelegenheid van watervogels en ongewervelde dieren, zoals insecten en wormen (Van Vossen en Verhagen, 2009). Bij een natuur technisch beheer is een oeverbreedte van 1-2 meter al verantwoordelijk voor een relatief grote natuurbelevenis in termen van biodiversiteit, zelfs in sterk bebouwde omgevingen zoals waarin de Waterleliegracht zich bevindt. Indien mogelijk is het beter om te kiezen voor bredere oevers. Bij een breedte vanaf 4 m kunnen oevers reeds 80% van de karakteristieke moerasplanten herbergen en eventueel fungeren als ecologische verbindingszones langs kleine watersystemen (Van Vossen en Verhagen, 2009). Dit heeft dan weer een positief effect op de fauna diversiteit.
61
De Waterleliegracht - mei 2014 -
B EHEER Afhankelijk van de wensen van de betrokken partijen kunnen verschillende beheersmaatregelen toegepast worden. Meestal wordt een onderscheid gemaakt tussen drie beheer- en onderhoudsaspecten: begroeiing op de oever, materiaalschade en erosie en sedimentatie (Box 3).
BOX 3. Drie beheer –en onderhoudsaspecten: 1) Begroeiing op de oever In het ontwerp kan hierop ingegrepen worden door de hoogte van een oever aan te passen. Daarbij kunnen beheersmaatregelen uitgevoerd worden, zoals begrazing, maaien, afbranden en cyclisch beheer. 2) Materiaalschade In het geval van materiaalschade kan gekozen worden voor zwaarder materiaal dat beter bestand is tegen bijvoorbeeld golfslag. Dit brengt wel beperkte kansen voor ecologische ontwikkeling met wich mee. 3) Erosie en sedimentatie Hier zijn diverse ontwerpaanpassingen mogelijk om de dynamiek te beperken of te vergroten. Daarnaast kan bijgestort of gebaggerd worden. Bron: Van Kouwen, 2011. Een regelmatig onderhoud van natuurvriendelijke oevers is dus sterk aangeraden om verlanding of overmatige begroeiing te voorkomen. Dit kan de ecologische effectiviteit in het gedrang brengen (Ikonderzoek, 2014) Sinds 2006 zijn natuurvriendelijke oevers opgenomen in het monitoringsprogramma van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Deze laatste heeft namelijk een innovatiesubsidie gekregen om samen met de STOWA (Stichting Onderzoek Water) onderzoek te voeren naar de vraag hoe natuurvriendelijke oevers zo efficiënt mogelijk kunnen bijdragen aan de KRW, alsook om mogelijkheden weer te geven voor de aanleg en het beheer ervan (Ikonderzoek, 2014).
K OSTEN Het is erg lastig de kosten voor de aanleg van een natuurlijke oever in te schatten, aangezien dit afhankelijk is van de kosten voor het slopen van de betonnen keerwand. Daarnaast zullen er ook kosten zijn voor materiaal, afvalverwerking en arbeid. Dan moet de oever nog aangelegd en beplant worden, en misschien moet er een zeil onder geplaatst om ervoor te zorgen dat de oever niet teveel gaat schuiven. In Appendix D kunnen de kosten voor de aanleg en beheer van een natuurlijke oever inrichting teruggevonden worden (Van Vossen en Verhagen, 2009) .
4.5 VISSEN Een andere esthetische, en mogelijk winstgevende, maatregel is het introduceren van vissen. Zo kan er (recreatief) gevist worden, waarbij de gevangen vis eventueel geserveerd wordt in het restaurant Café/Restaurant Amsterdam. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat een vispopulatie voldoende tijd nodig heeft om zich op natuurlijke wijze te herstellen van een visvangst. Ook een te grote vispopulatie kan een een negatieve invloed uitoefenen op de voedselketen binnen de vijver. Meerdere studies hebben bijvoorbeeld aangetoond dat een te sterke toename in planktivore vis verantwoordelijk is voor een afname in zoöplankton (bv. Daphnia) en hierdoor een shift in dominantie van macrofyten (bv. waterlelies, riet) naar fytoplankton (bv. algen) veroorzaakt. Hoe minder zoöplankton, hoe meer algengroei, wat resulteert in troebel water en dus minder waterplanten aangezien deze een bepaalde hoeveelheid licht en zuurstof nodig hebben om optimaal te kunnen groeien (Lammens. 2001; Sarnelle & Knapp, 2004; Bernes et al., 2013). Planktivore vissen (die zoöplankton eten) zijn dus een optie indien ze onder controle worden gehouden (via
62
De Waterleliegracht - mei 2014 visvangst). Benthivore vissen (die op de bodem leven), zijn geen optie omdat we willen voorkomen dat bodemsediment omgewoeld wordt (Meijer et al., 1999; Bernes et al., 2013). De vorige ACT-groep heeft twee soorten stekelbaarzen (Gasterosteildae), de drie- en tiendoornige stekelbaars, teruggevonden in de Waterleliegracht (Dols et al., 2013). Het aantal stekelbaarzen is op dit moment wellicht te laag voor een leefbare populatie, dus introductie van extra vis is aan te raden. Stekelbaarzen zijn planktivore vissen en hebben een dieet van kleine waterdiertjes zoals muggenlarven, watervlooien, nimfen en eendagsvliegen (Pont et al., 2006). Het is dus van belang hun hoeveelheid onder controle te houden om de ongewenste effecten zoals hierboven beschreven te voorkomen. Om te kunnen overwinteren en reproduceren, hebben de vissen een diepte van respectievelijk 70 en 20 centimeter nodig. Een filter en eventuele circulatiepomp is aan te raden aangezien de vis van schoon water met een voldoende hoog zuurstofgehalte houdt (tuinadvis.nl). Een monitoring van de aanwezige vissen is wenselijk aangezien het onduidelijk is welke vissoorten er momenteel aanwezig zijn. Verder is het van belang dat er gegevens zijn over de watertemperatuur omdat de groei en reproductie van vissen hiervan onder meer afhankelijk is. De temperatuur van een vijver wordt beïnvloed door het klimaat, de grootte, diepte en andere fysische eigenschappen van de vijver. De grootte van de vijver bepaalt bovendien de diversiteit en de hoeveelheid voedsel en habitat die de vijver kan bieden. Hoe groter de vijver, hoe meer divers en hoe meer voedsel en habitat. Kleine, recreatieve visvijvers, zoals de Waterleliegracht, kunnen vaak slechts één of een gelimiteerd aantal vissoort(en) herbergen (California Aquaculture, 2014). Op basis hiervan kan de vis voorraad aangevuld worden of kunnen er andere inheemse soorten geïntroduceerd worden. Een vissoort die hiervoor geschikt is, is de goudvoorn (Scardinius erythrophthalmus). Net zoals stekelbaarzen is dit een planktivore vis die zich voedt met zoöplankton (Perrow et al., 1999). Voorns zijn ook winterhard en uitermate geschikt voor moeras- en siervijvers. De aanwezigheid van vissen in de Waterleliegracht is dus mogelijk mits een goede kennis over de vissoorten en de hoeveelheid vis die geintroduceerd en gevangen moet worden. Dit houd in dat de vispopulatie onder controle wordt gehouden, maar er terzelfdertijd ook een gezonde populatie wordt verkregen. Bovendien moet de relatie tussen seizoenale watertemperaturen en de vissoort gekend zijn (California Aquaculture, 2014).
B EHEER Als eerste is het van belang een uitgebreide monitoring te doen om vast te stellen welke vissoorten op dit moment aanwezig zijn in de Waterleliegracht en in welke hoeveelheden. Vervolgens is het belangrijk om de watertemperatuur in het oog te houden omdat die van grote invloed is op de groei en reproductie van de vissen. Na de introductie van de vissen is het van belang de aantallen in het oog te houden aangezien er niet direct natuurlijke vijanden aanwezig zijn. Er moet worden opgepast dat er niet te grote populaties ontstaan omdat dit negatieve effecten heeft op de rest van ecosysteem zoals hierboven beschreven. Het is niet nodig om de vissen bij te voeren.
K OSTEN Stekelbaarzen kunnen online en in dierenwinkels aangekocht worden. Ze kosten 1.75 Euro per stuk (koidream.com). Voorns, zoals de goudvoorn, kosten gemiddeld 2.25 Euro per stuk (aquariaveldhuis.nl).
63
De Waterleliegracht - mei 2014 -
5. ADVIES Om de waterkwaliteit van de Waterleliegracht te verbeteren raden we een combinatie van maatregelen aan. Enerzijds zijn er de maatregelen die nodig zijn om een goede waterkwaliteit te verkrijgen, anderzijds zijn er de aanvullende maatregelen die optioneel zijn en dus niet noodzakelijk zijn bij het bewerkstelligen van een goede waterkwaliteit. Figuur 39 geeft een overzicht van de verschillende maatregelen die toegepast kunnen worden om van de huidige naar een gewenste situatie te komen. In de volgende paragrafen worden zeven fasen beschreven om het gewenste eindresultaat te bereiken. Omwille van de hoge kosten van een helofyten -en zandfilter worden deze niet in het advies meegenomen. Daarnaast is de kosten-effectiviteit laag omdat er drie verschillende filters aangelegd zouden moeten worden, elk bij een hemelwater aanvoerbuis. Deze filters lijken bovendien niet nodig te zijn indien er mosselen geïntroduceerd worden, omdat mosselen filtervoeders zijn en dus ook een zuiverende functie hebben. Een indicatie van de kosten per maatregel worden weergegeven in Appendix F. We stellen voor om dit hele traject te starten rond april, omdat de watertemperatuur dan hoger is dan 10 graden. Dit omdat de waterorganismen, die overwinteren in de bodem, dan weer vrij rondzwemmen in de waterkolom. Bovendien kunnen mosselen pas geïntroduceerd worden bij watertemperaturen hoger dan 10 graden. Ook beginnen de meeste planten dan te groeien.
FIGUUR 3911. SCHEMA MET FASERING VAN DE VERSCHILLENDE MAATREGELEN EN DE TE BEREIKEN SITUATIES. MAATREGELEN WEERGEGEVEN IN/MET STIPPELLIJNEN ZIJN OPTIONEEL EN MAATREGELEN MET NORMALE LIJNEN ZIJN NOODZAKELIJK OM HET WATERSYSTEEM HELDER TE KRIJGEN EN TE HOUDEN. TEVENS ZIJN KEUZES IN MAATREGELEN DOOR MIDDEL VAN PIJLEN AANGEGEVEN.
FASE 0. TIJDELIJKE TEST MOSSELEN Het is onmogelijk om op een korte termijn de vijver helemaal op te knappen. Toch kan gekozen worden om driehoeksmosselen te introduceren. Deze mosselen filteren het water door zwevende deeltjes, nutriënten, algen en bacteriën op te vangen uit het water. Hierdoor kan de helderheid van het water al binnen een enkele weken sterk verbeterd worden. De huidige toestand van de Waterleliegracht is echter niet optimaal voor deze 64
De Waterleliegracht - mei 2014 mosselen waardoor het gewenste resultaat niet gegarandeerd kan worden. Ook is er een grote kans dat gedurende de volgende fases van het project de mosselen weer verwijderd worden uit het systeem. Dit is echter de enige korte termijn mogelijkheid en daarmee van groot belang voor de eigenares van Café/restaurant Amsterdam (Milene Hoving). Hierdoor is zij mogelijk bereid een financiële bijdrage te leveren.
FASE 1. PROJECTVOORBEREIDING In deze beginfase is het van belang dat alle betrokken partijen, de Koepelvereniging van het GWL-terrein en de vertegenwoordigers van zowel Stadsdeel West als Waternet, bijeenkomen om een definitief plan op te stellen voor de verdere ontwikkeling van de Waterleliegracht. Gedurende deze bijeenkomst moet besloten worden welke van de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk mogelijk zijn (o.a. rekening houdend met het budget) en door wie deze worden uitgevoerd. Vervolgens kan Stadsdeel West nagaan welke vergunningen verplicht zijn alvorens te starten met het toepassen van de maatregelen. Aangezien de bewoners van het GWL-terrein zeer nauw betrokken zijn bij dit hele gebeuren, vinden we het belangrijk dat ook zij geïnformeerd worden over het project en er ook actief aan kunnen deelnemen. Een mogelijke manier om dit te bewerkstelligen, is het plaatsen van een informatiebord met uitleg over de betrokken partijen, de verschillende fases (inclusief tijdsplanning) en de vorderingen.
FASE 2 TECHNISCHE ONDERDELEN Nadat de vergunningen verkregen zijn kan gestart worden met de opschoning en voorbereiding van de verbeteringen in de vijver. In deze fase dient nog geen beplanting (waterplanten en oeverplanten) te worden aangebracht. Hiervoor moet eerst de waterkwaliteit omhoog en moet het watersysteem zich eerst stabiliseren.
O PTIMALISEREN OVERSTORT EN CHECKEN AFVOERPIJPEN Wanneer het effect van minerale oliën uit de Haarlemmervaart op de waterkwaliteit en de ecologie van de Waterleliegracht verduidelijkt is, kan besloten worden of de werking van de overstort verbeterd moet worden. Dit kan eenvoudigweg door het muurtje te verhogen waardoor er minder snel water vanuit de Haarlemmervaart in de Waterleliegracht stroomt. Rekening houdend met de maximale waterfluctuaties en golfslag in de Haarlemmervaart is een verhoging van ongeveer vijftien centimeter voldoende. Met deze ingreep zal waarschijnlijk ook het waterpeil van de Waterleliegracht vijftien centimeter stijgen. Om een optimale afvoer van en naar de overstort te garanderen, raden we ook aan om te kijken of de afvoerpijpen werken door te checken op eventuele verstopping. De verantwoordelijkheid voor deze taken ligt bij Stadsdeel West, maar Waternet heeft de uitvoerende taak. Vervolgens moet de sliblaag verwijderd worden aan de hand van baggerwerken. Het baggeren kan zowel droog als hydraulisch gebeuren. In de situatie van de Waterleliegracht gaat de voorkeur uit naar hydraulisch baggeren, zodat het aanwezige zeil niet wordt beschadigd en de bodem- en oeverstructuur intact blijft. Indien toch besloten wordt om ‘droog’ te baggeren, moet een nieuw zeil worden aangelegd. Voor het hydraulisch baggeren is een offerte aangevraagd bij baggerbedrijf KLAAR die momenteel nog in behandeling is.
A FGRAVEN OEVER Verder kan ook de oeverfundering aangelegd worden. De voorkeur gaat uit naar de aanleg van waterbakken langs de ondiepe oeverrand waarin verschillende watervegetatie soorten kunnen worden geplant. Hiervoor hoeft alleen een betonnen rand te worden aangelegd op de locatie waar de vijver dieper wordt. Door de aanleg van bakken is er een controle mogelijk over de groei van het riet in de vijver, ze zullen op deze manier binnen de bak blijven en niet gaan woekeren. De bakken moeten wel altijd 30 cm onder het waterniveau blijven, maar dit lijkt heel goed mogelijk, zeker na de verhoging van de overstort. Een andere goede optie is de aanleg van een drasberm, waarin oeverplanten kunnen groeien en een rijke biodiversiteit kan ontwikkelen. Hierbij moet er een geleidelijk aflopende oever worden afgegraven. 65
De Waterleliegracht - mei 2014 Het is van belang om in deze fase, nadat er gebaggerd is, alvast rekening te houden met een eventuele aanleg van een natuurvriendelijke oever. Aanbevolen wordt om de oeverstructuur van de natuurvriendelijke oever al te realiseren, zodat deze later kan worden beplant. Er moet vervolgens een doek over de oever aangelegd worden zodat er geen beplanting komt in de tijd tussen de verschillende fases (Vossen en Verhagen, 2009). Een zeer ruwe schatting van de kosten van de aanleg van de oever (inclusief grondwerkzaamheden) is te zien in Appendix D, Tabel 15. Deze kosten kunnen sterk afwijken van de werkelijkheid, mede afhankelijk van de meegerekende kostenposten. In het kader in Appendix D zijn de afwegingen weergegeven die zijn gemaakt in deze berekening. De totale bedragen zijn allen inclusief BTW. De kentallen voor de diverse kostenposten zijn afkomstig uit Vossen en Verhagen (2009).
A ANLEG PALEN Wanneer besloten wordt om floatlands te plaatsen, moeten er betonnen palen worden geplaatst in de vijver. Het baggeren, de aanleg van de oever en eventuele aanleg van de palen is de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West. Deze besteedt het vervolgens uit aan een aannemer.
B EHUIZING VOOR FONTEIN / POMP In deze fase wordt ook het voorbereidende werk voor het aanbrengen van een fontein en pomp(en) uitgevoerd. Hieronder vallen aspecten als de aanbreng van de behuizing van de pompen en de aansluiting van een fontein. De combinatie van een beluchtingssysteem (fontein) met een circulatiesysteem (pomp) is het meest effectief. Deze elementen moeten tussen de 40-100 meter uit elkaar worden geplaatst. Optioneel is om de fontein te laten functioneren op zonne- en windenergie of gedeeltelijk te laten aandrijven door middel van mankracht (bv. een fietsfontein).
E VENTUEEL ZANDFILTER Eventueel worden in deze fase een of meerdere zandfilters gerealiseerd. Een zandfilter filtert het inkomende hemelwater, zodat zwevende deeltjes worden verwijderd uit het inkomende hemelwater. Kosten voor een 3 zandfilter liggen tussen de 4000 en 7000 Euro. Daarboven komt nog eens ongeveer 0.30 Euro per m gezuiverd water. Momenteel raden we af om deze filter te plaatsen vanwege de hoge kosten. Wel moet er onderzoek gedaan worden naar hoeveel slib er daadwerkelijk via het hemelwaterafvoer naar de vijver wordt getransporteerd. Zowel de pomp en fontein alsook de zandfilters zijn de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West die het verder uitbesteed aan een aannemer.
FASE 3 ZUIVERING WATER A CTIVEREN POMPSYSTEEM In deze fase wordt het beluchtings- en pompsysteem aangebracht en geactiveerd. Het beluchtings- en pompsysteem is verantwoordelijk voor de aanvoer van voldoende zuurstof in het water. Stadsdeel West is aansprakelijk voor de aanleg en activering van de fontein en besteedt dit uit aan een fontein- en pompsysteem aanlegger, bijvoorbeeld Waterwel.
D RIEHOEKSMOSSELEN Verder worden meer/opnieuw driehoeksmosselen geïntroduceerd. Deze filteren het water en vereisen hard substraat (waaronder steen alsook touwen) om zich aan vast te hechten. Het harde substraat is reeds aanwezig in de vijver (o.a. oever, brugpeilers). De mosselen zelf worden geïntroduceerd door een gespecialiseerd bedrijf. Wel moet nagegaan worden of er hiervoor vergunningen nodig zijn, en of er mogelijkheden zijn om de bewoners te betrekken bij het introduceren van de mosselen. Het bedrijf Dutch Watertech (Dutch Watertech, 2014) vraagt twee euro per mossel. Voor een zuivering van de gehele vijver eens in de maand zijn ongeveer 1000 mosselen nodig, waardoor de totale kosten rond de 2000 euro liggen. Deze kosten kunnen ook verminderd worden door een lager aantal in te kopen, maar dan duurt het langer voordat het water gefilterd 66
De Waterleliegracht - mei 2014 is. Een jaar later zullen ze zich echter voortgeplant hebben waardoor deze filtersnelheid omhoog gaat. De inkoop en het plaatsen van de mosselen kan heel goed door de bewonersvereniging worden gedaan onder begeleiding van bijvoorbeeld de bewoner die aquatisch ecoloog is.
FASE 4 CHECK Wanneer er 1000 mosselen worden geplaatst is het water binnen een maand gezuiverd en kan fase 4 van start gaan. Deze fase bestaat uit het monitoren van de waterkwaliteit. Dit is nodig om na te gaan of waterplanten aangebracht kunnen worden in de vijver. De monitoring bestaat uit het nemen van watermonsters en het controleren van de waterhelderheid. Een goede indicatie is de zichtbaarheid van de bodem op het diepe stuk van de vijver onder de brug. Hierbij kan de aquatisch ecoloog meehelpen met bepalen of de waterkwaliteit de goede richting uitgaat. Wel is dit opnieuw de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West. De waterkwaliteitstesten worden echter uitgevoerd door Waternet, of kan uitbesteed worden aan het Waterproef Laboratorium.
FASE 5 EXTRA IMPULS WATERKWALITEIT In deze fase zijn er nog een aantal aanvullende maatregelen opgesteld die een extra impuls geven aan de waterkwaliteit. Het gaat vooral om het creëren van een groter zelfreinigend vermogen (waardoor het water nog helderder wordt), een vergroting van de biodiversiteit en een mooiere uitstraling van het water. Deze maatregelen dragen ook bij aan de ecologische doelstellingen van de wijk en omvatten het introduceren van sponzen, floatlands en de beplanting van de natuurvriendelijke oever. Om de aanwas van driehoeksmosselen in toom te houden kunnen er sponzen (spongilla lacustris) in de vijver geïntroduceerd worden. Daarnaast filteren sponzen (net als mosselen) zwevende deeltjes, nutriënten, algen en bacteriën uit het water. Bovendien kunnen deze sponzen goed groeien op touwen, maar ook op de al in de vijver aanwezige harde oppervlakten. Dat ze op touwen groeien is vooral interessant in de hieropvolgende maatregel, waarbij touwen een noodzakelijk zijn. Bewoners kunnen zelf zorg dragen voor het introduceren van de Sponzen. Bij het plaatsen van sponzen of de gemmulae (soort sporen van de spons) dient het water minstens 10 graden Celsius te zijn. De sponzen kunnen verkregen worden bij aquariumwinkels of via translocatie vanuit de natuur. Floatlands kunnen in het water geplaatst worden als een drijvende tuin. Deze worden vastgelegd met touwen, welke type touwen geschikt zijn worden beschreven door McLaughlan (2013). Deze floatlands nemen nutriënten uit het water op met hun wortels. Tevens bieden zij een broedplek voor eenden en geven een natuurlijke uitstraling aan de Waterleliegracht. Ons voorstel is om twee floatlands te plaatsen van het type watertuin en één van het type wilgeneiland. De uitbesteding van deze floatlands moet aangestuurd worden door Stadsdeel West. De kosten voor een watertuin of wilgeneiland bij het bedrijf Watergroen zijn respectievelijk €680 en €515. Daarmee zijn de totale kosten voor het voorgestelde aantal floatlands 1875 euro.
FIGUUR 40. EEN LISDODDE (VEENDAMMER, 2014).
Ook komt in deze fase de inrichting van een natuurvriendelijke oever met oevervegetatie en het planten van waterplanten aan bod. Voor het inrichten van de oever bevelen wij aan om oeverplanten te gebruiken die uit de oorspronkelijke doelstellingen van de wijk genoemd zijn. Hierin wordt een typische Nederlandse oevervegetatie met planten als riet, lisdodde en liesgras (Figuur 40) geschetst. Stadsdeel West kan samen met de koepelvereniging een plan 67
De Waterleliegracht - mei 2014 opstellen voor het aanplanten van deze oever. Wanneer dit plan rond is, kunnen bewoners zelf helpen met het aanplanten. Hierdoor krijgen bewoners meer affiniteit met de Waterleliegracht. Eventueel kunnen in deze fase ook vissen worden geïntroduceerd. Vissen dragen niet zozeer bij aan de waterkwaliteit van de vijver, maar deze hebben vanuit een esthetisch oogpunt wel waarde. Wel moet hierbij erop gelet worden dat benthivore vissen niet geïntroduceerd worden, omdat zij de doorzicht van het water verminderen (Scheffer, 2004).
FASE 6 LEERZAME EN CREATIEVE ELEMENTEN In fase 6 kunnen educatieve en creatieve elementen worden toegevoegd aan de vijver. Het plaatsen van een informatiebord kan de bewoners inzicht verschaffen over welke planten en dieren in de Waterleliegracht aanwezig zijn, maar legt ook uit waarom ze bijvoorbeeld het afval moeten opruimen langs het water. Ook kan er meegedeeld worden dat het water geen zwemwater is. Wanneer mensen bewuster gemaakt worden over welke processen allemaal plaatsvinden in de vijver, kan dit bijdragen aan een betere omgang met de Waterleliegracht. De Koepelvereniging zou hier, eventueel met behulp van een aquatisch ecoloog, zorg voor kunnen dragen. Daarnaast kunnen creatieve elementen aan de nieuwe inrichting toe worden gevoegd. Hieronder worden een aantal ideeën uitgelicht. Al eerder kwam vanuit de Wetenschapswinkel van Wageningen UR het geluid voor het plaatsen van een fietsfontein. Hierbij kunnen mensen op een fiets gaan zitten die wanneer je trapt een fontein aandrijft. Wat een leuk effect heeft en duurzaam is. Dit is niet alleen vooral leuk voor kinderen, maar is ook voor volwassenen met een kilootje meer interessant als je een calorieënteller op deze fiets plaatst. Zij kunnen zo van de fitness toestellen in het Westerpark door naar de Waterleliegracht om ook nog even flink te fietsen. De fietsfonteinen zijn een product van ontwerpbureau Fix. Om de educatieve waarde van de vijver te vergroten, kunnen spiegels geplaatst worden waarmee je vanaf de kant een kijken onder water kan nemen. Zo kun je vissen zien zwemmen, mosselen en sponzen zien zitten en een kijkje nemen in het leven van kleine onderwaterbeestjes zoals amfibieën, kevers en wormen. Ook kan men de waterplanten heen en weer zien deinzen. Het maken van zo’n spiegel zou eventueel door een aantal technische buurtbewoners zelf gedaan kunnen worden. Het is een kwestie van 2 spiegels plaatsen in een box (Figuur 41) en deze plaatsen in de Waterleliegracht. Over de afmetingen kan men zelf een keuze maken, het kan zo klein zijn als een pvc buis of zo groot als afgebeeld in Figuur 42.
FIGUUR 42. ONDERWATERKIJK SPIEGEL.
FIGUUR 41. GROTE SPIEGELS OM ONDER WATER TE KUNNEN KIJKEN (WAIKOROPUPU SPRINGS IN NIEUW ZEELAND, BAMJAM, 2014).
68
De Waterleliegracht - mei 2014 -
FASE 7 BEHEER D E OEVER De voorkeur gaat uit naar het jaarlijks maaien van de oever. Dit creeërd namelijk een plas-dras gebied met een rijke biodiversiteit. Te weinig maaien zou een ophoping van strooisel en nutriënten veroorzaken. Het maaisel moet afgevoerd worden en ergens anders worden geponeerd. Dit voorkomt een te hoge aanvoer van nutriënten in het systeem. Het maaien dient bij voorkeur plaats te vinden tussen half september en oktober, zodat het ecosysteem zo min mogelijk wordt verstoord. Het riet moet tot tien cm boven de waterlijn gemaaid worden. Bij het maaibeheer moet de gedragscode beschermde dieren volgens de Flora- en Faunawet in acht worden genomen. Een zeer ruwe schatting van de jaarlijkse kosten, ervan uitgaande dat de oever éé keer per jaar gemaaid zal worden, is €220 euro voor de gehele lengte van 115 meter (Vossen & Verhagen, 2009). Er kan ook geïnformeerd worden of de bewoners kunnen en willen participeren in het beheer van de oever. Dit kan dan georganiseerd worden vanuit de koepelvereniging. De bewoners kunnen bijvoorbeeld misschien zelf de oever snoeien. Wanneer bewonersparticipatie niet voldoende is, is Stadsdeel West verantwoordelijk voor het resterende beheer van de oever en dus ook voor het inhuren van een uitvoerende partij.
F LOATLANDS Het onderhoud van de watertuinen zal elk jaar voor elke tuin veschillend zijn. Gelukkig vergt het onderhoud weinig inspanning. Elk jaar moeten de houtachtige soorten verwijderd worden. Het bedrijf Watergroen (Email correspondentie Frans jaques), dat ook de aanleg van de floatlands verzorgt, kan dit onderhoud uitvoeren, aangestuurd door stadsdeel. Daarnaast is het een optie om dit door de bewoners zelf te laten doen.
D E FONTEIN Om de waterkwaliteit goed te houden is Stadsdeel West verantwoordelijk voor de aanleg van de fontein. Dit is kostenbesparend omdat zij niet zo een ruim budget hebben, doen wij de suggestie dat Café/Restaurant Amsterdam de kosten voor het onderhoud van de fontein zou kunnen dragen, dit is namelijk voor een groot deel in hun belang.
O VERSTORT Gebaseerd op het advies van Waternet moet de werking van de overstort gecontroleerd worden. Deze controles vallen onder de verantwoordelijkheid van Stadsdeel West. Waternet kan de uitvoerende taak op zich nemen.
B AGGEREN Baggeren vereist geen jaarlijks beheer. Het is een maatregel die ad hoc zal toegepast moeten worden van zodra de hoeveelheid slib in de vijver te groot wordt. Dit zal ongeveer eens in de 15 jaar zijn. Dit kan opnieuw uitbesteed worden. Een offerte hiervoor is opgevraagd bij aannemer KLAAR. Indien besloten wordt een zandfilter te plaatsen, is het aannemelijk dat er minder vaak gebaggerd hoeft te worden.
M ONITOREN MOSSELEN / SPONZEN Mosselen en sponzen zelf vereisen nauwelijks onderhoud. Wel moet gemonitord worden of deze zich niet invasief gedragen en bijvoorbeeld de fonteinen of pompen koloniseren. We raden dan ook een regelmatige controle van alle technische onderdelen aan. Eveneens moet natuurlijk in de gaten worden gehouden of er nog genoeg filtrerende organismen in de vijver aanwezig zijn.
Z ANDFILTER Een zandfilter moet beheerd worden, de extensie van het beheer is afhankelik van of er voor een trage of snelle filtering wordt gekozen. Bij een traag zandfilter moet regelmatig het vervuilde zand verwijderd worden en het filter moet daarna met schoon zand worden bijgevuld. Bij een snelle filtratie kan een keuze worden 69
De Waterleliegracht - mei 2014 gemaakt tussen een automatische of handbediende terugspoeling. Bij automatische terugspoeling is geschikt als het zandfilter gedurende lange tijd zonder toezicht moet functioneren, of als er regelmatig moet worden gespoeld. De automatische terugspoeling heeft echter een regelsysteem nodig voor het aansturen van diverse kleppen en pompen, eveneens is een automatische aan- en afvoer van het spoelwater noodzakelijk. Handmatige terugspoeling vereist meer tijd en inspanning, omdat de controle en doorspoeling niet automatisch gebeurd.
CONCLUSIE De voorgestelde maatregelen en de gemaakte afbeeldingen geven inspiratie en inzicht in wat noodzakelijk is om de waterkwaliteit van de vijver op een goed niveau te brengen. Ontwerptechnisch is het een goed idee om de koepelvereniging eens met een landschapsarchitect om tafel te gaan laten zitten voor een esthetisch en prikkelende uitwerking van de maatregelen. Als alles goed gaat dan is het toch wel iets baanbrekends om in zo’n kleine gracht de waterkwaliteit in zo’n mate te verbeteren. Dit past helemaal in het plaatje van de eco-wijk en dat is zeker iets om op de kaart te zetten in de huidige tijd waarbij duurzaamheid en ecologie steeds belangrijker worden.
70
De Waterleliegracht - mei 2014 -
6. VERVOLGONDERZOEK Gedurende de afgelopen weken zijn we tegen een aantal moeilijkheden en een aantal aspecten die wij in dit korte tijdsbestek niet hebben kunnen onderzoeken gebotst. Er is meer onderzoek nodig naar de precieze kosten van de verschillende maatregelen. Wij konden alleen een ruwe schatting geven omdat veel opgevraagde offertes niet binnen het tijdsbestek van dit project geleverd werden. Een post die ook invloed zal hebben op de kosten is het wel of niet aanleggen van zandfilters in de vijver. Om de noodzakelijkheid van deze filters te bepalen is het belangrijk te onderzoeken hoe veel slib daadwerkelijk via de hemelwaterafvoeren de Waterleliegracht bereikt. De slibmonsters uit de aanvoerbuizen zijn niet onderzocht op de aanwezigheid van nutriënten. Voor de precieze waardes van de stoffen die via het hemelwater binnen komen moet nog een onderzoek uitgevoerd worden. Mark Nijhuis van Waternet gaf via de email aan dat hij bereid is hiermee te helpen. Een andere maatregel waar meer onderzoek naar gedaan moet worden is het introduceren van mosselen. Wij hebben al vrij veel informatie hierover verzameld, echter zou het goed zijn om nog eens te onderzoeken hoe deze mosselen in de praktijk werken en of er geen nadelige effecten ondervonden zullen worden. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn dat wanneer er te veel mosselen aanwezig zijn het fosfaatgehalte (uit de literatuur niet duidelijk of het hierbij om vrij of gebonden fosfaat gaat) erg laag kan worden. Dit kan zeer nadelig zijn voor de planten die in de vijver groeien. Daarnaast is het belangrijk om te kijken naar de effecten van het eventueel verhogen van de overstort. Wanneer de overstort verhoogd wordt zal het waterpeil hierdoor ook stijgen. De grotere waterdiepte die hierdoor ontstaat kan van invloed zijn op de waterkwaliteit. Wat deze invloed precies is dient nader onderzocht te worden. Verder zijn we er niet in geslaagd om gegevens boven tafel te krijgen over de grondwaterkwaliteit van de peilbuizen op het Westergasfabriek terrein en op het GWL terrein. Bij eventueel vervolgonderzoek is het gewenst deze gegevens alsnog te bemachtigen om uitspraken over grondwaterkwaliteit te kunnen doen. Er is momenteel is alleen de minerale olie in het slib geanalyseerd. Echter, uit observaties blijkt dat er ook olie op de vijver drijft die binnen komt via de overstort. Er zal dus uitgezocht moeten worden hoe hoog deze concentraties zijn en welke invloed deze hebben op de ecologie.
71
De Waterleliegracht - mei 2014 -
REFERENTIES Actueel hoogtebestand Nederland (AHN) (2014) Viewer. Verkregen 30-04-2014, van: www.ahn.nl Airproducts (2014). Verkregen april 2014, van: www.airproducts.com. American Groundwater Trust (2014). Solutions to iron problems. Verkregen april 2014, van: http://www.agwt.org/content/iron-problems Aquaria Veldhuis (2014) Aquaria Veldhuis. Verkregen 30-04-2014 , van http://www.aquariaveldhuis.nl/ Aqua ICDAVOS (2000) Species selection for recreational fishing in small ponds and lakes. Verkregen 29-042014, van: http://aqua.ucdavis.edu/DatabaseRoot/pdf/ASAQ-C13.PDF Baize et al. (1999). Heavy Metals and organic matter content of European soils. Verkregen op 06/05/2014, van: http://ec.europa.eu/environment/waste/sludge/pdf/heavy_metals_feasibility_study.pdf Bak A., van Splunder I., & Liefveld W.M., (2010). Richtlijn Projectmonitoring. Inrichtingsprojecten Rijkswateren. Rijkswaterstaat Waterdienst, Lelystad. Bear, J. (2012). Hydraulics of groundwater. Courier Dover Publications. Bernes, C., Carpenter, S. R., Gårdmark, A., Larsson, P., Persson, L., Skov, C., & Van Donk, E. (2013). What is the influence on water quality in temperate eutrophic lakes of a reduction of planktivorous and benthivorous fish? A systematic review protocol. Environmental Evidence, 2(1), 9. Blom, J.J. (2003). Voorbereiding praktijkonderzoek verticaal doorstroomd helofytenfilter, Taakgroep Watersysteem Leidsche Rijn. Verkregen 7-4-2014 van: http://www.utrecht.nl/images/DSB/Helofyten/1_Eindrapport_fase_1.pdf Bodem Info (2010). Westergasfabrieksterrein vervuiling en sanering 28 maart 2003. Online: < http://www.bodem.info/Default.aspx?id=6679>, verkregen op 30-04-2014. Bodemloket (2014) Kaart. Verkregen 23-04-2014 van http://www.bodemloket.nl/kaart Bodemrichtlijn (2014). Grondwaterzuiver, Zandfiltratie. Verkregen 09-04-2014, van: http://www.bodemrichtlijn.nl/Bibliotheek/bodemsaneringstechnieken/e-verwerken-van-bijbodemsan8950/e2-voor-en-nabehandeling-van-grondwater/grondwaterzuivering-zandfiltratie Boyd, C. E. (1998). Pond water aeration systems. Aquacultural Engineering, 18(1), 9-40. Brabant Water, altijd, overal (2014). Waterhardheid en zuurgraad. Verkregen april 2014, van: http://www.brabantwater.nl/drinkwater/Paginas/Waterhardheid-en-zuurgraad.aspx Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (1994) Rapport 168; Natuurvriendelijke oevers. ISBN: 90376 00417 CIW (Commissie Integraal Waterbeheer). (2002). Milieunormen in perspectief. CUWVO (Coördinatiecommissie Uitvoering Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren).(1988). Ecologische normdoelstellingen voor Nederlandse oppervlaktewateren. Dam, van O., Osté, A.J., Groot, de B. & Dorst, van M.A.M. (2007). Handboek hydromorfologie. Rijkswaterstaat.
72
De Waterleliegracht - mei 2014 Davies‐Colley, R. J., & Smith, D. G. (2001). Turbidity suspended sediment, and water clarity: a review. Journal of the American Water Resources Association, 37(5), 1085-1101. Deltaprogramma (2012) 76. Helofytenfilters. Verkregen 11-4-2014, van: https://deltaprogramma.pleio.nl/file/download/3840962 Dinoloket (2014). Grondwater in Nederland. Verkregen april 2014, van: http://www2.dinoloket.nl/en/about/dataTypes/gqn/moreOnQuantity.html Dnatuur (2014) Natuurvriendelijke oevers. Verkregen 28-04-2014 , van: http://dnatuur.blogspot.nl/2011/08/natuurvriendelijke-oevers.html Dols, A., Al, I., van der Kaaij, S., Kole, M., Omon, B., Keuzenkamp, E., (2013). De Herontdekking van de Waterleliegracht. Dols et al. (2013) Foto’s uit archief Stadsdeel West. Drever J. I. (2005). Surface and Ground Water, Weathering, and Soils. Treatise on Geochemistry 5: 37-72. Duel, H. (1992). Modellen voor de beoordeling van oevers op hun geschiktheid als habitat of corridor voor fauna. Rijkswaterstaat, Dienst Weg-en Waterbouwkunde. Dufour, F. C. (1998). Grondwater in Nederland; Onzichtbaar water waarop wij lopen. Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO (Delft). Dutchwatertech (2014) Zoetwatermossel. Verkregen 02-05-2014, van: http://www.dutchwatertech.nl/shop/nl/36-zoetwatermossel Evers, C.H.M., Broek, van den A.J.M., Buskens, R., Leerdam, van A., Knoben, R.A.E.. (2007). Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de kaderrichtlijn water. STOWA Environmental Protectment Agency (2014) What is PH? Verkregen 25-04-2014 van http://www.epa.gov/acidrain/measure/ph.html. Erickson, A. J., Gulliver, J. S., & Weiss, P. T. (2012). Capturing phosphates with iron enhanced sand filtration. Water research, 46(9), 3032-3042. Eurofins, (2014a) Beschrijving van de verrichtingen. Document ontvangen op (Mei, 2014)) via de e-mail. Eurofins (2014b) Analysecertificaat: 2014047551/1 (Resultaten labexperimenten Waterleliegracht). Fichez, R., Jickells, T. D., & Edmunds, H. M. (1992). Algal blooms in high turbidity, a result of the conflicting consequences of turbulence on nutriënt cycling in a shallow water estuary. Estuarine, Coastal and Shelf Science, 35(6), 577-592. Flora van Nederland (2014) Riet - Phragmites australis. Verkregen 11-4-2014, van: http://www.floravannederland.nl/planten/riet/#5 Foley, J. A., DeFries, R., Asner, G. P., Barford, C., Bonan, G., Carpenter, S. R., & Snyder, P. K. (2005). Global consequences of land use. Science, 309 (5734), 570-574. Ford, R. G. (2005). The Impact of Ground Water-Surface Water Interactions on Contaminant Transport with Application to an Arsenic Contaminated Site. EPA Environmental Research Brief, EPA/600/S05/002. Cincinnati,
73
De Waterleliegracht - mei 2014 OH: U.S. Environmental Protection Agency, 2005. http://www.epa.gov/ada/download/briefs/epa_600 _s05_002.pdf. Frost, T. M., Reiswig, H. M., & Ricciardi, A. (1991). Porifera. Ecology and Classification of North American Freshwater Invertebrates. Academic Press, New York, 95-124. Gaddamwar, A. G. (2011). Analytical study of rain water for the determination of polluted or unpolluted zone. International Journal of Environmental Sciences, 1(6), 1317-1322. Gemeente Heiloo (2014) Natuurvriendelijke oevers. Verkregen 02-04-2014, van: http://www.heiloo.nl/buurt/water_44207/item/natuurvriendelijke-oevers_30281.html Gemeente Waterleidingen terrein (GWL) (2014). Milieu en duurzaamheid. Verkregen 24-03-2014, van: http://www.gwl-terrein.nl/?milieu_duurzaamheid Gerrits, J.M. (1994) opdrachtverstrekking inrichtingsplan GWL-terrein GGD Amsterdam (2012). Opschonen Haarlemmervaart. Veiligheid- en gezondheidsplan. Groesbeek, P., Bosschieter, T. & Pos, D. (2014). Interview met Petrina Groesbeek (Buurtcoordinator), Theo Bosschieter (Rayon Noord) en Diego Bos (Koepelvereniging) over het beheer van de Waterleliegracht. Interview afgenomen op 11 april 2014 in het Beheershuis van de GWL-wijk te Amsterdam. Google Maps (2014). Kaart van GWL-terrein in Amsterdam. Verkregen 28-04-2014, van: www.maps.google.com. Guchte, van de C., Beek, M., Tuinstra, J., Rossenberg, van M. (2000). Normen voor het waterbeheer. Commissie Integraal Waterbeheer (CIW) Gugel, J. (2001). Life cycles and ecological interactions of freshwater sponges (Porifera, Spongillidae) in the River Rhine in Germany. Limnologica-Ecology and Management of Inland Waters, 31(3), 185-198. Haan, de F. & Houten, van M. (2008) Praktijkboek Waterbodem. Sdu Uitgevers, Den Haag. Hamoda, M. F., Al-Ghusain, I., & Al-Mutairi, N. Z. (2004). Sand filtration of wastewater for tertiary treatment and water reuse. Desalination, 164(3), 203-211. Heinis, F., Goderie, C.R.J., Baretta-Bekker, H. (2004).Referentiewaarden Algemene fysischchemische Kwaliteitselementen. HWE/Adviesbureau Goderie/RIKZ Hellenberg Hubar, van C., Wetzels, M., Bijleveld, E.J., Bense, I., Eikelenboom-Kil, R., Wilschut, R. (2014). Van stedelijk groen naar een ecologisch paradijs in hartje Amsterdam. Helpdeskwater (2013). Kaderrichtlijn Water. Verkregen 14-04-2014, van http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/ Helpdeskwater (2013). Nota’s Waterhuishouding. Verkregen 10-04-2014, van: http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/nationaal/@16516/nota's-0/ Helpdeskwater (2013). Uitvoering. Verkregen 14-04-2014, van: http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/wetgeving-beleid/kaderrichtlijn-water/
74
De Waterleliegracht - mei 2014 Hopman, M & Pos, M. (2014). Gesprek met Martin Hopman en Diego Pos (contactpersonen GWL-wijk) over het beheer van de Waterleliegracht en de rol van de GWL-wijk. Gesprek op 3 april 2014 in de GWL-wijk te Amsterdam. th
Houghton, J. (2009). Global Warming: The Complete Briefing. 4 edition. Cambridge University Press, Cambridge. Hynes, H. B. N. (1983). Groundwater and stream ecology. Hydrobiologia, 100(1), 93-99. Ik onderzoek water (2014). Natuurvriendelijke oevers. Verkregen 10-04-2014, van: http://www.ikonderzoekwater.nl/upload/Infoblad%20natuurvriendelijke%20oevers.pdf InfoNu (2006). Baggeren het uitgraven van rivieren. Verkregen op 24-04-2014, van: http://wetenschap.infonu.nl/techniek/369-baggeren-het-uitgraven-van-rivieren.html Jaarsma, N., Klinge, M., Lamers, L. (2007). Van helder naar troebel... en weer terug. STOWA. Janse, J.H. (2005). Model studies on the eutrophication of shallow lakes and ditches. Proefschrift Wageningen universiteit Jones B. (2011). Oxygen- The most important water quality parameter? Verkregen 29-04-2014, van: http://www.indiana.edu/~clp/documents/water_column/Water_Col_V23N1.pdf Kalbus, E., Reinstorf, F., & Schirmer, M. (2006). Measuring methods for groundwater--surface water interactions: a review. Hydrology & Earth System Sciences, 10(6). Klaar (2014) Baggeren grachten en vijvers Landgoed Twickel. Verkregen 22-04-2014, van: http://www.klaar.eu/baggeren-grachten-en-vijvers-landgoed-twickel/ Koidream (2014) Info Koidream. Verkregen 2-04-2014, van: www.koidream.com Koppers, B. (2014). Gesprek met Bertus Koppers (hoofd afdeling Beheer Openbare Ruimte Stadsdeel West) over het beheer van de Waterleliegracht en de rol van Stadsdeel West. Interview afgenomen op 17 april 2014 in het Stadsdeel West kantoor te Amsterdam. Kuindersma, W., F.G. Boonstra, S. de Boer, A.L. Gerritsen, M. Pleijte & T.A. Selnes, 2006. Evalueren in interactie. De mogelijkheden van lerende evaluaties voor het Milieu en Natuurplanbureau. Lammens, E. H. R. R. (2001). Consequences of Biomanipulation for Fish and Fisheries. Fisheries Circular 952. Food and Agriculture Organization of the United Nations, Rome, pp. 1–23. Landbouw en Visserij Vlaamse Overheid( 2014). Afvalwaterzuivering. Verkregen 20-04-2014, van: http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=390 Langenbach, K., Kuschk, P., Horn, H., & Kastner, M. (2009). Slow sand filtration of secondary clarifier effluent for wastewater reuse. Environmental science & technology, 43(15), 5896-5901. Lenntech (2014a). Turbidity. Verkregen 28-04-2014, van: http://www.lenntech.com/turbidity. Lenntech (2014b). Waterkwaliteitsbeoordelig. Verkregen 25-04-2014, van http://www.lenntech.nl/waterkwaliteit-beoordeling. Lenntech (2014c). Zuurstof (O) en water. Verkregen 25-04-2014, van: http://www.lenntech.nl/periodiek/water/zuurstof/zuurstof-en-water.
75
De Waterleliegracht - mei 2014 Lloyd, D. S. (1987). Turbidity as a water quality standard for salmonid habitats in Alaska. North American journal of fisheries management, 7(1), 34-45. Bestuur Koepelvereniging (2013). Concept Masterplan Openbare Ruimte GWL terrein, een blik vooruit na 15 jaar. McLaughlan, C., Aldridge, D.C. (2013). Cultivation of zebra mussels (Dreissena polymorpha) within their invaded range to improve water quality in reservoirs. Water Research 47 (2013) 4357-4369. Meijer, M. L., de Boois, I., Scheffer, M., Portielje, R., & Hosper, H. (1999). Biomanipulation in shallow lakes in The Netherlands: an evaluation of 18 case studies. Shallow Lakes. Ministerie van verkeer en waterstaat.(1997). Vierde nota waterhuishouding Regeringsvoornemen. MLOChemie (2014) Hoofdstuk 19 Gaschromatografie. Verkregen 2-05-2014, van: www.mlochemie.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=102&Itemid=283 Molen, van der D.T., Pot, R. (2007). Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de kaderrichtlijn water. STOWA Musters, C. J. M. (2007). De grote waarde van kleine wateren. Institute of Environmental Sciences. Natuurinformatie (2014) Natuurdatabase. Verkregen 28-04-2014, van: http://www.natuurinformatie.nl/ndb.lemmas/natuurdatabase.nl/i007932.html Nixdorf, B., Lessmann, D., & Steinberg, C. E. W. (2003). The importance of chemical buffering for pelagic and benthic colonization in acidic waters. Water, Air and Soil Pollution: Focus, 3(1), 27-46. Rohilla, E. (2008). Effects of Biomanipulation with Fishes on Eutrophic Ponds in Andhra Pradesh, India http://nature.berkeley.edu/classes/es196/projects/2008final/Rohilla_2008.pdf Onbekend (1998). Bouwen van een Waterleliegracht nieuwbouwplan G.W.L. te Amsterdam. Bestek nummer: SDW 003 98 d.d.21-03-1998 + Nota van Inlichting d.d. 09-04-1998. Onbekend (2014) Vloeistof/vloeistof of L/L-extractie. Verkregen 2-05-2014, van: http://home.tiscali.nl/scheidingsmethoden/scheidingsmethoden/scheidingsmethoden/extractie%20deel%202. html. Okun D.A, & Schulz C.R., (1984). Surface water treatment for communities in developing countries. Wiley. Overheidsinformatie (onbekend). Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Verkregen op 07-04-2014, van: http://wetten.overheid.nl/BWBR0008223/geldigheidsdatum_07-04-2014#Hoofdstuk1A. Pathak, H., Pathak, D., & Limaye, S. N. (2012). Studies on the physico-chemical status of two water bodies at Sagar city under anthropogenic Influences. Advances in Applied Science Research, 3(1). Paulissen, M.P.C.P., Nijboer, R.C., Verdonschot, P.F.M. (2007). Grondwater in perspectief: een overzicht van de watersystemen in Nederland. Verkregen april 2014, van: http://edepot.wur.nl/33010 Peretyatko, A., Teissier, S., De Backer, S., & Triest, L. (2012). Biomanipulation of hypereutrophic ponds: when it works and why it fails. Environmental monitoring and assessment, 184(3), 1517-1531. Perrow, M. R., Jowitt, A. J., Stansfield, J. H., & Phillips, G. L. (1999). The practical importance of the interactions between fish, zooplankton and macrophytes in shallow lake restoration. Hydrobiologia, 395, 199-210.
76
De Waterleliegracht - mei 2014 Pierre, J. (2000). Debating governance: authority, steering, and democracy. Oxford University Press. Plattelandsvereniging Hei, Heg & Hoogeind (2014) Kwel en ijzeroer. Verkregen 01-05-2014, van: http://www.hei-heg-hoogeind.dse.nl/fotoalbum/natuur/kwel_en_ijzeroer/kwel_en_ijzeroer.htm Pont, D., Crivelli, A. J., & Guillot, F. (1991). The impact of three‐spined sticklebacks on the Zooplankton of a previously fish‐free pool. Freshwater Biology, 26(2), 149-163. Portney, K. E. (2003). Taking sustainable cities seriously: Economic development, the environment, and quality of life in American cities. Cambridge, MA: MIT Press. Posthuma, L., De Zwart, D., Wintersen, A., Lijzen, J., Swartjes, F., Cuypers, C., & Groenenberg, B. J. (2006). Beslissen over bagger op bodem. Bodem, 4, 142-146. Primrose Nederland (2014) Kleine waterlelie fonteintjes. Verkregen 1-05-2014 van: http://www.primrosenederland.nl/drijvende-lelie-fontein-zonneenergie-p29614.html?cPath=2188&src=list_img#maat=&type=8967&krachtbron=&stijl=&merken=&materiaal=&accessoi res=&page=3 Project Westergasfabriek (onbekend). Sanering. Verkregen op 23-04-2014, van: http://www.projectwestergasfabriek.nl/nederlands. Projectbureau Wibout aan de Amstel (2012). Saneringsonderzoek Zuidergasfabriek. Raghunath, H. M. (2006). Hydrology: principles, analysis and design. New Age International. Ricciardi, A., Snyder, F. L., Kelch, D. O., & Reiswig, H. M. (1995). Lethal and sublethal effects of sponge overgrowth on introduced dreissenid mussels in the Great Lakes-St. Lawrence River system. Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences, 52(12), 2695-2703. Rijksoverheid (onbekend). Wat is een waterschap. Verkregen op 14-04-2014, van: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/provincies/vraag-en-antwoord/wat-is-een-waterschap.html. Rijksoverheid (onbekend). Waterbeheer in Nederland en Europa. Verkregen op 14-04-2014. http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/water-en-veiligheid/overheid-en-waterbeheer. Rijksoverheid (2009). Nationaal Waterplan 2009-2015. Verkregen op 14-04-2014, van: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2009/12/01/nationaal-waterplan-20092015%5B2%5D.html. Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Water (onbekend). Kaderrichtlijn water. Verkregen op 14-042014, van: http://www.rijkswaterstaat.nl/water/wetten_en_regelgeving/natuur_en_milieuwetten/kaderrichtlijn_water. RIVM (2014) Bodeminterventiewaarden. Verkregen 6-05-2014, van: http://www.rivm.nl/rvs/Normen/Milieu/Bodeminterventiewaarden Reece, J. B., Taylor, M. R., Simon, E. J., & Dickey, J. (2009). Biology: concepts & connections (Vol. 3, p. 2). Pearson/Benjamin Cummings. Return to Contents (2014) The Flame Ionization Detector: Automatic reignition—Lit offset. Verkregen 2-052014, van: http://www.ecs.umass.edu/eve/facilities/equipment/Agilent6890/The%20Flame%20Ionization%20Detector.pd f 77
De Waterleliegracht - mei 2014 Rijkswaterstaat (2014). Kaderrichtlijn Water. Verkregen 14-04-2014, van: http://www.rijkswaterstaat.nl/water/wetten_en_regelgeving/natuur_en_milieuwetten/kaderrichtlijn_water/ Sarnelle, O., & Knapp, R. A. (2004). Zooplankton recovery after fish removal: limitations of the egg bank. Limnology and Oceanography, 49(4), 1382-1392. Sharma, S. K. (2001). Adsorptive iron removal from groundwater. No. 29. CRC Press. Schep, S., Meijenfeldt, von M., Rip, W. (2012). Flexibel peil, van denken naar doen. Verkregen april 2014, van: http://watermozaiek.stowa.nl/upload/publicaties/STOWA2012_41_LR%20(3).pdf. Scheffer, M., Hosper, S. H., Meijer, M. L., Moss, B., & Jeppesen, E. (1993). Alternative equilibria in shallow lakes. Trends in ecology & evolution, 8(8), 275-279. Scheffer, M. (2004). Ecology of shallow lakes. Springer. Scheffer, M., & Cuppen, J. G. M. (2005). Vijver, sloot en plas. Tirion natuur.0. Sepro (2011). An overview of phoslock and use in aquatic environments. Verkregen april 2014, van: http://www.sepro.com/documents/Phoslock/TechInfo/Phoslock%20Technical%20Bulletin.pdf. Siepel, H. (2014). College slides P-eutrofication and sulphur cycle. Februari 2014 te Wageningen UR. Soortenbank (onbekend). Riet (Phragmites australis). Verkregen op 11-04-2014, van: http://www.soortenbank.nl/soorten.php?soortengroep=flora_nl_v2&id=740&menuentry=soorten. Sophocleous, M. (2002). Interactions between groundwater and surface water: the state of the science. Hydrogeology journal, 10(1), 52-67. Sol, J., Hopman, M., Pos, D., Groesbeek, P., Spaan, K., Bosschieter, T., Belgers, D., Beijer, J., Vliet, M. Van, Pfeiffer, L. (2014). Eerste gesprek met de commissioner, duidelijk krijgen van het doel. Gesprek op 20-03-2014. Spaan, K. (2014). Gesprek met Kasper Spaan (contactpersoon Waternet) over het beheer van de Waterleliegracht en de rol van Waternet. Gesprek op 3 april 2014 in de GWL-wijk te Amsterdam. Stadsdeel West (onbekend). GWL-terrein. Verkregen op 23-04-2014 van http://www.gwlterrein.nl/files/artikelen/originele%20gwl-boekje.pdf. Stadsdeel Westerpark (1993). Stedebouwkundig plan GWL-terrein; toelichting en verantwoording. Geraadpleegd april 2014, van: http://www.gwl-terrein.nl/?publicaties_stedenbouw. Stadsdeel Westerpark (1999). Evaluatie Technisch beheer GWL-terrein. Verkregen april 2014, van: http://www.gwl-terrein.nl/?publicaties_stedenbouw Staverman, T. (2014). Gesprek en begeleiding over de riolering van het GWL-terrein. Gesprek op donderdag 24 april 2014. Stichting ECO-plan, Stadsdeel Westerpark, West 8 landscape architects b.v. en Bureau Boom (1995). Maaiveld ontwerp GWL-terrein Amsterdam. Definitief ontwerp, 2 maart 1995. Stowa (2001) Inventarisatie Kleinschalige Baggertechnieken, ISBN 90.5773.147.9 Ten Cate (2014a). Functies geotextiel. Verkregen op 23-4-2014, van: http://www.tencate.com/nl/emea/geosynthetics/over-geosynthetics/functies-geotextiel/default.aspx.
78
De Waterleliegracht - mei 2014 Ten Cate (2014b). Geolon PP Geotextielen. Technische data. Verkregen op 24-4-2014, van: http://www.tencate.com/nl/emea/Images/Geolon%20PP%20biax%20_%20NL_tcm26-19069.pdf. The Next Step (2010) Duurzame Stedenbouw. ISBN 978-90-75271-331. Van Dijck H. (onbekend). Waterkwaliteit 2: Natuur/Chemie. Verkregen april 2014, van: http://ocw.tudelft.nl/fileadmin/ocw/courses/InleidingWatermanagement/res00038/embedded/!30332e20576 17465726b77616c697465697420322e204368656d6965.pdf. Tuinadvies (2014) Tuinadvies het hele jaar door. Verkregen 2-05-2014, van: www.tuinadvies.nl United States Environmental Protection Agency (2012) Acid rain. Verkregen 25-04-2014, van http://www.epa.gov/acidrain/measure/ph.html. Vaate de, A. B. (1991). Distribution and aspects of population dynamics of the zebra mussel, Dreissena polymorpha (Pallas, 1771), in the Lake Ijsselmeer area (The Netherlands). Oecologia, 86(1), 40-50. Van Dijck H. (2014). Waterkwaliteit 2: Natuur/Chemie. Verkregen april 2014, van: http://ocw.tudelft.nl/fileadmin/ocw/courses/InleidingWatermanagement/res00038/embedded/!30332e20576 17465726b77616c697465697420322e204368656d6965.pdf Van Kouwen L., Dionisio Pires M., Van Geest G., & van Riel M., (2011). Effectiviteit KRW herstelmaatregelen in de Rijkswateren. Analyserapport meestromende nevengeulen en eenzijdig aangetakte strangen. Eindconcept. Deltares, Delft. Van Soest, L. (2011) Effectiviteit KRW herstelmaatregelen in de Rijkswateren. Natuurvriendelijke oevers: typologie en stand van zaken kennis inrichting, beheer en onderhoud. Deltares. Verkregen 09-04-2014, van: https://publicwiki.deltares.nl/download/attachments/77240153/1205469-002-ZWS-0001-rEffectiviteit+KRW+herstelmaatregelen+in+de+rijkswateren+15-12-11+Herzien+6-12012.pdf?version=1&modificationDate=1341924752000 Van Soest, R. W. M. (1976). De Nederlandse mariene en zoetwatersponzen-Porifera. Wetenschappelijke mededeling van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, 115, 1-20. Van Vossen J. & Verhagen D. (2009) Handreiking natuurvriendelijke oevers. Een hulpmiddel bij het proces van ontwerp tot aanleg van een natuurvriendelijke oever. STOWA, Amersfoort. Veldwerkplaatsen (2014) Informatieblad riet- en moerasontwikkeling. Verkregen 25-04-2014, van: www.veldwerkplaatsen.nl. Vercamer A., (2007). Integraal waterbeheer op land- en tuinbedrijven. Verkregen april 2014, van: http://www.waterportaal.be/Portals/0/Documents/INTEGRAAL_WATERBEHEER.PDF Verhoeven, J.T.A. (1996) Helofytenfilters; de mogelijkheden en beperkingen. NVA-Symposium ‘Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA): een duurzame (technische) ontwikkeling?’: 1-12. Vink, R., Behrendt, H., & Salomons, W. (1999). Development of the heavy metal pollution trends in several European rivers: an analysis of point and diffuse sources. Water Science and Technology, 39(12), 215-223. Vink, J. P. M. (1999). Beschikbaarheid van zware metalen in Maas uiterwaarden en in reducerend sediment. RIZA document, 99. Visser-Rose, B.C.J. (1999). Evaluatie Technisch Beheer. Vergadering Commissie van Advies, Algemene Zaken, Personeel en Stadsdeelwerken. Stadsdeel Westerpark, 23 november 1999. 79
De Waterleliegracht - mei 2014 VROM / Kiwa (Ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Kiwa) (1998). Handleiding helofytenfilters voor IBA-systemen. Verkregen op 7-4-2014, van: http://ibahelpdesk.nl/images/file/scanhandleidingIBA.pdf Vymazal, J. (2010). Constructed wetlands for wastewater treatment. Water, 2(3), 530-549. Water in zicht (2014). Helofytenfilter Erasmusgracht in Amsterdam. Verkregen 02-05-2014, van: http://www.water-in-zicht.nl/projecten/helofytenfilter-erasmusgracht-amsterdam Waternet (2014a). Flexibel Peilbeheer. Verkregen 25-04-2014, van: http://www.innovatie.waternet.nl/projecten/flexibel-peilbeheer/ Waternet (2014b). Maps. Verkregen 30-04-2014, van www.maps.waternet.nl. Waterplan 2010-2015 (2014). Verkregen 14-04-2014, van http://www.noordholland.nl/web/Themas/Water/Wetgeving-en-beleid/Waterplan-20102015. Waterwereld (2014). Limnology. Verkregen 25-04-2014, van: http://www.waterwereld.nu/limnology6.php Waterschappen (onbekend). Amstel, Gooi en Vecht. Verkregen april 2014, van: http://www.waterschappen.nl/waterschappen/waterschap-amstel-gooi-en-vecht. Wikipedia (2014a) Moule_zébrée_Lambersart. Verkregen 29-04-2014, van: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/a/a7/Moule_z%C3%A9br%C3%A9e_Lambersart.jpg Wikipedia (2014b) Spongilla lacustris. Verkregen 29-04-2014, van: http://en.wikipedia.org/wiki/File:Spongilla_lacustris.jpg Wotton, R. S. (2002). Water purification using sand. Hydrobiologia, 469(1-3), 193-201. Wurts, W. A., & Durborow, R. M. (1992). Interactions of pH, carbon dioxide, alkalinity and hardness in fish ponds (pp. 1-4). Stoneville,, Mississippi: Southern Regional Aquaculture Center.
80
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX A. ORGANOGRAM
81
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX B. GROND –EN OPPERVLAKTEWATER TABEL 11. VERGELIJKING VAN DE EIGENSCHAPPEN VAN GRONDWATER MET DIE VAN OPPERVLAKTEWATER (LENNTECH, 2014).
Parameter
Oppervlaktewater
Grondwater
Temperatuur
Seizoensafhankelijk
Redelijk constant
Troebelheid, SS
Variabel, kan hoog zijn
Laag tot niets
Kleur
Veroorzaakt door SS (klei, algen), in zachte of zure wateren door humuszuren
Veroorzaakt door opgeloste stoffen
Mineralen
Afhankelijk van bodemtype, bestanddelen, regenval, etc.
Grotendeels constant, meestal hogere concentratie in vergelijking met oppervlaktewater
Tweewaardig Fe and Mn in oplossing
Meestal afwezig, met uitzondering van bodems van geeutrofieerde meren en vijvers
Meestal aanwezig
Agressief CO2
Meestal afwezig
Meestal aanwezig
Opgelost O2
Meestal aanwezig bij verzadigingsniveau, afwezig in erg vervuild water
Meestal aanwezig
H2S
Meestal afwezig
Meestal aanwezig
NH4
Aanwezig in vervuild water
Meestal aanwezig
Nitraten
Meestal aanwezig, in lage concentraties
Soms aanwezig, in hoge concentraties
Silica
Meestal aanwezig, in gemiddelde concentraties
Meestal aanwezig, in hoge concentratie
Minerale en organische microverontreinigingen
Soms aanwezig, maar verdwijnt van zodra de bron is verwijderd
Meestal afwezig, maar indien aanwezig van lange duur
Levende organismen
Bacteriën, virussen, plankton
IJzerbacteriën
Gechloreerde oplosbare stoffen
Zelden aanwezig
Meestal aanwezig
Eutroof karakter
Meestal aanwezig, bij hogere temperaturen
Afwezig
82
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX C. NORMEN TABEL 12. LIJST VAN PRIORITAIRE STOFFEN VOLGENS DE KRW (CIW, 2002).
TABEL 13. AANTAL FYSISCH/CHEMISCHE KWALITEITSEISEN VOLGENS DE KRW MAATLAT. NAAR EVERS ET AL (2007).
83
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX D. OVERZICHT KOSTEN AANLEG NATUURVRIENDELIJKE OEVER TABEL 14. RUWE SCHATTING VAN DE VERSCHILLENDE KOSTENPOSTEN VAN DE AANLEG VAN EEN NATUURVRIENDELIJKE OEVER. KENTALLEN PER KOSTENPOST ZIJN ONTLEEND AAN VOSSEN EN VERHAGEN (2009).
Kostenpost
Berekening
Bedrag
1.
Afgegraven
550m3*€3=€123
€1650,00
2.
Vervoeren grond*
550m3*€2,50=€1375,00
€1375,00
3.
Verwerken grond*
550m3*€2=€82,25
€1100,00
4.
Planten zaaien**
110m*€12=€1320,00
€1320,00
5.
Riet herplanten
110m*€3=€275,00
€330,00
6.
Totaal maximaal (incl. BTW)
€5775,00
7.
Totaal (Excl. 2 &3)
€3300,00
8.
Totaal minimaal (Excl. 2, 3 en 4)
€1980,00
*Dit zijn de kosten van externe grondwerkzaamheden. Dit zijn indirecte kosten van de aanleg van de natuurvriendelijke oever. Daarom zijn ook de kosten zonder deze kostenposten berekend (7). Afgraven (1) is wel tot een directe kostenpost gerekend. **Deze kostenpost (4) is zeer sterk variabel. Spontane vestiging van oeverplanten kan namelijk een aantal jaren duren. De kosten kunnen sterk verschillen, afhankelijk van de zaaimethode (grond uit andere watergangen gebruiken, maaisel uit andere watergangen gebruiken of pollen gebruiken) en de lengte van de oever die ingezaaid wordt. Hier is er van uitgegaan dat over de gehele lengte (110 meter) wordt ingezaaid. Kosten kunnen bijvoorbeeld teruggedrongen worden door maaisel uit andere watergangen te gebruiken (Vossen & Verhagen, 2009). Wanneer niet gezaaid wordt en er dus gewacht moet worden op vestiging van oeverplanten valt deze kostenpost weg.
84
De Waterleliegracht - mei 2014 -
85
De Waterleliegracht - mei 2014 -
86
De Waterleliegracht - mei 2014 -
87
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX E. OFFERTE WATERWEL
88
De Waterleliegracht - mei 2014 -
89
De Waterleliegracht - mei 2014 -
90
De Waterleliegracht - mei 2014 -
91
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX F. KOSTEN MAATREGELEN TABEL 15. EEN OVERZICHT VAN DE AANBEVOLEN MAATREGELEN MET DE BIJBEHORENDE INDICATIE VAN DE KOSTEN.
Maatregel
Bron
Indicatie kosten aanleg
Indicatie kosten onderhoud
Baggeren Mosselen Sponzen Helofytenfilter Floatland Zandfilter
KLAAR (2014) Dutch Water Tech (2014) Vymazal (2010) Watergroen (2014) Bodemrichtlijn (2006)
N.v.t. 2000 euro per 1000 stuks 2 257 euro per m 1875 euro 4000 tot 7000 euro per filter plus +/- 0,30 euro per m3 gezuiverd water
Offerte is in behandeling Geen onderhoudskosten Geen onderhoudskosten +/- 225 euro per jaar -
Natuurvriendelijke oever Pomp Fontein
Vossen & Verhagen (2009) Waterwel (2014) Waterwel (2014)
5775 euro (incl. BTW)
220 euro per jaar
In combinatie met Fontein 5569 euro (excl. BTW en plaatsing)
-
92
De Waterleliegracht - mei 2014 -
APPENDIX G. CONTACTPERSONEN Neem contact op met
[email protected] voor contactgegevens van onderstaande personen. TABEL 16. EEN OVERZICHT VAN DE GESPROKEN CONTACTPERSONEN BINNEN HET ACT-PROJECT PERIODE 5 2014.
Rol
Aard van contact
Diego Pos
Bestuur Koepelvereniging GWL
Emailcontact - gesprek
Martin Hopman
Bewoner GWL terrein
Emailcontact - gesprek
Hassan Ziani
Buurtbeheerder
Gesprek
Milene Hoving
Eigenaar van Café/Restaurant Amsterdam
Emailcontact
Bewoner en bedrijfsmanager Amsterdam
Gesprek
Petrina Groesbeek
Wijkcoordinator
Emailcontact - gesprek
Bertus Koppers
Afdeling Beheer Openbare Ruimte
Emailcontact - gesprek
Theo Bosschieter
Afdeling Rayon Noord, Groen beheer GWL-wijk Emailcontact - gesprek Projectleider Stadsdeel West oprichting GWL-wijk, nu Zaanstad Emailcontact Projectadviseur, contactpersoon voor Aart Kat & Cees Pommee Emailcontact
GWL-wijk
Stadsdeel West
Aart Kat Cor Tump Waternet Kasper Spaan
Contactpersoon Waternet voor Waterleliegracht Project
Emailcontact - gesprek telefonisch contact
Thomas Staverman
Senior Assetbeheerder Afvalwater
Cees Pommee
Projectleider Helofytenfilter Bos&Lommer
Emailcontact - gesprek Emailcontact - geen antwoord
Kirsten Vendrig
Projectleider Onderzoek Waterleliegracht
Emailcontact
Mark Nijman
Analysedeskundige hemelwaterriool
Laura Moria
Flora -en fauna deskundig van Amsterdamse grachten Contactpersoon voor Omgevingsdienst, verstand Telefonisch contact - Op grondwater meivakantie
Heer Ponten WUR John Beijer
Expert - Aquatische Ecologie
Emailcontact - gesprek
Dick Belgers
Alterra Wageningen UR
Emailcontact - gesprek
Frits Gillissen
Technisch onderwijs assistant laboratorium
Emailcontact
Peter Nobels
CBLB - laboratorium Atlas, water/slib monsteranalyse Emailcontact - gesprek
Andre van Leeuwen
CBLB - laboratorium Atlas, water/slib monsteranalyse Emailcontact - gesprek
Ronald Osinga
Specialist zoetwater sponzen
Emailcontact
Bart van der Zwan
Bedrijfsleider Stadsfontein
Emailcontact
Wilco Jansen
Waterwel.nl - offerte voor fontein
Emailcontact
Frans Jacques
Bedrijfsleider Watergroen
Dekker Krabbendam
Aannemersbedrijf bij aanleg Waterleliegracht
Emailcontact Emailcontact - telefonisch contact
Bart van Dam, 'bedrijfshistoricus', via Siem Goede
Telefonisch contact
Verkoopkantoor Benelux, fabrikant van het geozeil in
Emailcontact
Extern
TenCate Geosynthetics
93
De Waterleliegracht - mei 2014 de gracht Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied
Marianne Pel - Milieu expertise, doorgestuurd naar: Ronald Garnaat - vergunningverlener II, doorgestuurd naar: Heer Souwer - vergunningverlener Wet bodembescherming over monitoringspeilbuizen
Telefonisch contact Emailcontact - telefonisch contact Telefonisch contact - Op meivakantie
Offerte over baggeren Jan Dijkman - bedrijfsleider, behandeld aanvraag offerte
Emailcontact
Matthijs Siers
Bedrijfsleider Bright Water company
OPMAAT
Aannemer aanleg helofytenfilter in Bos en Lommer
Emailcontact Emailcontact - telefonisch contact, geen reactie
Baggerbedrijf KLAAR
94
Emailcontact