Van stedelijk groen naar een ecologisch paradijs in hartje Amsterdam Rapport van een urbaan-ecologisch onderzoek naar de bevordering van de biodiversiteit en de ecologische kwaliteit van het GWL-terrein
Bron: Adriaens et al., 2010
Academic Consultancy Training Groep 1082 – Naar een groene en ecologische wijk
2012, periode 2
1 Bron: Kwee et al., 2009
Titelpagina Groepsleden
Registratie nr.
Functie
Caspara van Hellenberg Hubar
911116321050
Voorzitter
Marly Wetzels
890301947080
Secretaris
Erik-Jan Bijleveld
881206153100
Penningmeester
Isabelle Bense
890113050060
Groepslid
Ramona Eikelenboom-Kil
890916435110
Groepslid
Rutger Wilschut
890202960010
Groepslid
Coach Esther Veen Expert Jifke Sol Opdrachtgever Koepelvereniging GWL-terrein Amsterdam, vertegenwoordigd door Martin Hopman
2012, periode 2
Foto plattegrond GWL-terrein. Bron: Adriaens, F., Van Beek, E., Brouwer, M., Bukman, B., Van den Dool, J., Dubbeling, M., Jonkhof, J., Kamerling, S., Van der Linden, O., Mak, K., Marcelis, A., Meijer, M., Nicolai, J., Van Overveld, C., Rhemrev, R., Rot, E., Schik, W., Verbakel, J. & De Vries, J. (2010) Sustainable Urban Design -Duurzame Stedenbouw - the next step. Uitgeverij Blauwdruk, Wageningen. Foto woning GWL-terrein. Bron: Kwee, L., Hacquebord, J., Jebbink, M. & Van Moll, L. (2009) Wooninnovatiereeks - Wonen en werken in de grote groene stad – van zelfbeheer tot stadsoase. AKRO uitgeverij bv & bouwpraktijkinnovatie, Nieuwegein. Dit rapport is gemaakt door studenten van Wageningen Universiteit als onderdeel van hun MSc-opleiding. Het is géén officiele publicatie van Wageningen Universiteit of Wageningen UR. Wageningen Universiteit neemt middels dit rapport geen formele positie in, noch representeert het haar visie of mening in deze. Copyright © 2012 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt worden, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. 2
Voorwoord Dit rapport behandelt een onderwerp dat zich op het raakvlak van ecologie en sociologie bevindt. Omdat de meeste teamleden zich normaliter alleen bezig houden met puur ecologische of puur sociale onderwerpen was dit voor ons een erg interessant project, dat tot veel nieuwe inzichten heeft geleid. Wij hebben veel plezier gehad bij de totstandkoming van dit rapport. Het was erg interessant om te zien wat de ecologische waarde van een woonwijk is. Er komen veel bijzondere soorten voor, die veel bewoners nooit zijn opgevallen. Wij hopen daarom ook dat dit rapport zal bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe waardering voor de wijk en een ontwikkeling naar een (nog) groenere toekomst. Bij de totstandkoming van dit rapport zijn verschillende partijen betrokken geweest. Allereerst willen wij Martin Hopman bedanken voor alle informatie die hij heeft gegeven en voor zijn op- en aanmerkingen op eerdere versies van dit rapport. Vervolgens willen wij Esther Veen bedanken. Als coach van ons team heeft zij niet alleen geholpen bij het verbeteren van ons groepsproces, maar zij heeft ook adviezen gegeven om dit rapport te verbeteren. Daarnaast willen wij onze expert, Jifke Sol, bedanken voor het kritische commentaar op zowel onze werkwijze als ons rapport. Verder danken wij Ton Denters, stadsecoloog, voor zijn aanvullingen en nieuwe inzichten wat betreft het voorkomen van plant- en diersoorten op en om het GWL-terrein. Ook willen wij Hilde Tobi bedanken voor de adviezen waarmee wij onze enquêtevragen konden verbeteren. Tot slot willen wij Robert van Eeden, gemeentemedewerker van de afdeling BOR (Beheer Openbare Ruimte), bedanken voor de informatie over het huidige groenbeheer op het GWL-terrein.
3
Inhoudsopgave Samenvatting
7
Summary
10
1. Inleiding
13
1.1 Geschiedenis GWL-terrein
13
1.2 Probleemstelling
14
1.3 Opzet van het rapport
16
2. Stadsecologie
17
2.1 De stad als ecosysteem
17
2.1.1 Wat is ecologie?
17
2.1.2 Wat maakt de stad een bijzonder ecosysteem?
18
2.2 Urbane biodiversiteit
19
2.2.1 Het urbane floradistrict
19
2.2.2 Urbane fauna
21
3. Natuur voor de mens en mens voor de natuur 3.1 Het effect van een groene leefomgeving op de mens
23 23
3.1.1 Lichamelijke gezondheid
23
3.1.2 Geestelijke gezondheid
23
3.1.3 Bevordering van sociale cohesie
23
3.2 Betrokkenheid bij de leefomgeving
24
3.2.1 Vormen van participatie
24
3.2.2 De rol van betrokken partijen
24
3.2.3 Manieren van bijdrage
25
3.2.4 Redenen voor stimulatie van participatie
26
4. Methodiek
27
5. Huidige situatie
30
5.1 Het GWL-terrein
30
5.1.1 Locatie
30
5.1.2 Terrein
31
5.2 Soorteninventarisatie
34
5.2.1 Flora
35
5.2.2 Fauna
38
5.3 Ecologische identiteit van de wijk
39
4
6. Ecologische potentie
43
6.1 Potentiële flora
43
6.2 Potentiële fauna
48
7. Suggesties
51
7.1 Versterken van de huidige ecologische kwaliteit
51
7.2 Elementen voor een diervriendelijke wijk
52
7.2.1 Bijenhotel
53
7.2.2 Gierzwaluwkasten
54
7.2.3 Vleermuiskasten
54
7.2.4 Takkenwallen
55
7.2.5 Egelkasten
55
7.2.6 Composthoop
55
7.3 Aanpassingen in het beheer
56
7.3.1 Van hagen naar heggen
56
7.3.2 Van grasvelden naar hooilanden
57
7.4 Veranderingen in inrichting
58
7.4.1 Een wijk vol vlinders
58
7.4.2 De Waterleliegracht – vochtige muren
59
7.4.3 Muurplantenreservaat – droge muren
60
7.4.4 Gevarieerde vijver
62
8. GWL-bewoners: Streefbeelden en toekomstig groenbeheer
64
8.1 Huidige visie op het groen van GWL-terrein bewoners
64
8.2 Beschrijvende resultaten enquête
65
8.3 Huidige activiteit
66
8.4 Bereidheid tot zelfbeheer
67
8.5 Waardering
68
9. Synthese
69
9.1 Aanbevelingen
69
9.2 Reflectie op het rapport landschapsarchitecte
72
9.2.1 Pleinen
72
9.2.2 Grasstroken
72
9.2.3 Hagen
73
9.2.4 Semi-openbare ruimtes
73
9.2.4 Plantensoorten
74 5
9.3 Conclusies
75
10. Advies voor verder onderzoek
77
Referenties
79
Bijlage 1. Begrippenlijst
85
Bijlage 2. Stadsafhankelijke en stadsminnende soorten
87
Bijlage 3. Gevonden plantensoorten per begroeiingstype
91
Bijlage 4. Totaallijst soorteninventarisatie
100
Bijlage 5. Plan landschapsarchitecte
107
Bijlage 6. De enquête
108
Bijlage 7. Omliggende gebieden GWL-terrein
113
Bijlage 8. Waargenomen vogels in omgeving GWL-terrein
114
Bijlage 9. Beschrijving steekproef
117
Bijlage 10. Opmerkingen enquête
119
Bijlage 11. Waardering
120
6
Samenvatting Inleiding In dit rapport wordt een ecologisch en sociologisch onderzoek met betrekking tot de wijk het Gemeentelijk Waterleiding-terrein (GWL-terrein) in Amsterdam gepresenteerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van Academic Consultancy Training, een MSc-vak van Wageningen Universiteit waarin multidisciplinaire studentengroepen zich buigen over een opdracht van een externe opdrachtgever. De Koepelvereniging van het GWL-terrein, die de bewoners van de wijk vertegenwoordigt, heeft een opdracht geschreven, waarin zij aangeeft dat de bewoners graag willen dat het groen in de wijk meer divers wordt en dat er in de inrichting en beheer van het groen meer rekening wordt gehouden met ecologie. De Koepelvereniging vraagt zich daarnaast af in hoeverre bewoners bereid zijn om mee te werken aan het onderhoud van het groen. Methodiek Het doel van het ecologisch onderzoek in dit rapport was om eerst te bepalen wat de ecologische waarde en de ecologische potentie van het GWL-terrein is en vervolgens om suggesties te ontwikkelen voor het veranderen van de inrichting of het groenbeheer die het ecologische aspect van het groen in de wijk te verbeteren. Aan de hand van een inventarisatie en informatie van de online database www.waarneming.nl en een gesprek met stadsecoloog Ton Denters is bepaald welke plant- en diersoorten er in de wijk voorkomen. Aan de hand van waarnemingen uit de online database www.waarneming.nl is een overzicht gemaakt van flora en fauna van de omliggende gebieden. Op basis van literatuurstudie is bepaald welke van deze soorten, die zich nog niet gevestigd hebben, de potentie hebben om zich in de wijk te vestigen en welke aanpassingen in inrichting of beheer hiervoor nodig zijn. Hierbij is gekeken wat de huidige ecologische identiteit van de wijk is en hoe deze versterkt kan worden. Het doel van het sociaal onderzoek was om door middel van enquêtes de betrokkenheid van de wijkbewoners bij het (beheer van) openbaar groen te bepalen. Daarnaast zijn aan de hand van documenten van de Koepelvereniging en de enquêtes de visies van de wijkbewoners op openbaar groen bepaald. De enquête is gemaakt met het programma Qualtrics en verspreid via de online nieuwsbrief van de Koepelvereniging en is verstuurd naar ca. 400 emailadressen. In de enquête is gevraagd hoe tevreden de bewoners zijn met het groen en het groenbeheer, of ze actief zijn in de wijk en/of in het groenbeheer, en of ze bereid zijn om mee te helpen in het beheer. De resultaten van de enquête zijn statistisch geanalyseerd met SPSS. Huidige situatie Op het GWL-terrein zijn 227 plantensoorten en 29 diersoorten waargenomen. 180 Plantensoorten hebben zich spontaan gevestigd in de wijk; de overige soorten zijn aangeplant. Veel van de gevonden plantensoorten zijn typisch voor stedelijke flora en gedefinieerd als stadsafhankelijk of stadsminnend in literatuur over stadsflora. Daarnaast is er ook een aantal in Nederland zeldzame soorten gevonden. Bijzondere soorten zijn, onder andere, Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea), Kruipklokje (Campanula poscharskyana), Klein glaskruid (Parietaria judaica), Vroeg havikskruid (Hieracium glaucum), Ronde ooievaarsbek (Geranium rotudifolium) en Tripmadam (Sedum rupestre). Het aantal waargenomen diersoorten is waarschijnlijk een sterke onderschatting, aangezien er in november en december geïnventariseerd is en er in deze tijd van het jaar bijvoorbeeld vrijwel geen insecten actief zijn. Opvallend is dat er in de wijk veel Huismussen (Passer domesticus) voorkomen, een soort die landelijk sterk is afgenomen.
7
Ecologische potentie Hoewel er al veel soorten dieren en planten in de wijk voorkomen, hebben veel soorten die nog niet in de wijk aanwezig zijn de potentie om zich hier te vestigen. Met name ten noorden van de wijk ligt een strook van groene gebieden die ook onderdeel zijn van de ecologische corridor in Amsterdam. Om de vestiging van deze soorten te faciliteren, kunnen er aanpassingen in beheer of inrichting van de wijk gedaan worden, zodat er leefgebieden ontstaan die nog niet in de wijk aanwezig zijn. Met name plantensoorten van graslanden en oevers en ook waterplanten zijn nog relatief ondervertegenwoordigd in de wijk. Ook de muurplanten, typisch voor Amsterdam, zijn nog weinig aanwezig in de wijk. Ook diverse vlinders, libellen en zoogdieren hebben de potentie om op het GWL-terrein voor te komen. Sommige soorten zijn misschien wel aanwezig, maar het aanbieden van schuilplaatsen (voor bijvoorbeeld vleermuizen) of geschikt habitat, zoals de juiste waardplanten voor diverse vlindersoorten, zal er voor zorgen dat er meer soorten zich kunnen vestigen in de wijk. Suggesties Wat betreft de suggesties kan er onderscheid gemaakt worden tussen het versterken van de huidige ecologische identiteit van de wijk, maatregelen voor een rijkere faunadiversiteit, aanpassingen in het beheer en veranderingen in inrichting. Voor het versterken van de identiteit kan bijvoorbeeld het zaad van typische soorten verzameld en verspreid worden. Om meer dieren naar de wijk te lokken kan een bijenhotel gemaakt worden en kunnen gierzwaluw-, egel- en vleermuiskasten geplaatst worden. Met een extensivering van het maaibeheer kunnen de grasstroken omgetoverd worden tot bloemrijke hooilanden. Door de hagen anders en op andere momenten te snoeien kunnen de hagen tot bloei komen en worden broedvogels niet verstoord. Het laten staan van de ondergroei zorgt voor een vollere haag, meer schuilplaats voor dieren en het bevordert de vestiging van interessante plantensoorten. Om meer diversiteit in de wijk aan te brengen kunnen de wanden van de Waterleliegracht vervangen worden door een bakstenen muur of een natuurlijke oever. Ook kunnen een vijver en een vlindertuin aangelegd worden. Visie bewoners en toekomstig groenbeheer Van de bewoners die mee hebben gedaan aan de enquête was het overgrote deel niet lid van een bewonerswerkgroep of actief bij wijkactiviteiten. De respondenten die wel in een bewonerswerkgroep zitten, zijn het afgelopen jaar meer actief geweest in het groenonderhoud dan bewoners die niet bij een groep horen. Dit is voor een deel vanzelfsprekend, gezien groenonderhoud onderdeel uitmaakt van de activiteiten van diverse werkgroepen. Hoewel bijna de helft van de respondenten tevreden is met het huidige groenbeheer door Stadsdeel West, het gemeente-onderdeel waar het GWL-terrein deel van uitmaakt, geeft bijna een kwart aan toch ontevreden te zijn en dit beheer als ruw en liefdeloos te zien. Het groenonderhoud uitgevoerd door bewoners wordt echter veel positiever ervaren. De overgrote meerderheid geeft aan hier tevreden of zelfs zeer tevreden over te zijn. Van alle respondenten geeft iets meer dan de helft aan bereid te zijn aan groenonderhoud mee te helpen. Dit is onafhankelijk van lidmaatschap van een groep. Wanneer een deel van het beheer aan bewoners zou worden overgelaten, zouden de personen die het afgelopen jaar al meegeholpen hebben het meest bereid zijn een helpende hand te bieden. Aan de andere kant zijn er ook mensen die het afgelopen jaar niet hebben meegeholpen met het groenonderhoud, die hier wel bereid toe zijn. Het is dus belangrijk deze groep niet uit te sluiten. De bewoners van het GWL-terrein zijn tevreden over het groen in de wijk. Wel hebben zij aangegeven dat het groen in hun wijk verbeterd kan worden. Ze zien graag meer fauna in de wijk en ze willen dat er meer groen komt. Met name op de pleinen wordt er een gebrek aan groen ervaren. 8
Ook zien ze graag dat het groen in de wijk diverser wordt. Dit is vooral van toepassing op de hagen en groenstroken. Hoewel het groen wel als mooi en netjes wordt ervaren, vinden de bewoners dit toch eentonig. Er zijn echter ook plekken die erg gewaardeerd worden door bewoners. Dit zijn onder andere de nutstuinen en de gevelbegroeiing. Synthese Gebaseerd op de resultaten van de enquête en het ecologisch onderzoek kunnen een aantal aanpassingen worden aangeraden om zowel de ecologische identiteit van het terrein te verbeteren als de visie van de bewoners te benaderen. Aanpassingen in het beheer omvatten voornamelijk minder maaien en snoeien door het stadsdeel en het uit handen geven van enkele beheerstaken aan de wijkbewoners. Uit de resultaten van de enquête blijkt dat er draagvlak is voor groenbeheer door GWL-bewoners. Taken die door de bewoners uitgevoerd kunnen worden zijn onder andere harken, schoffelen of het bouwen en plaatsen van schuilkasten. Een andere maatregel die makkelijk door bewoners uitgevoerd kan worden en bijdraagt aan het versterken van het ecologische karakter van de wijk, is het verspreiden van zaden en wortelstokken. Advies voor verder onderzoek Er kunnen drie aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan worden. Ten eerste zou het goed zijn om een onderzoek uit te voeren naar de waterkwaliteit van de Waterleliegracht. In dit onderzoek is dit niet aan bod gekomen. Toch zou de gracht, mits goed beheerd, van belangrijke ecologische waarde kunnen zijn. De inventarisatie van het GWL-terrein is in november uitgevoerd. Hierdoor was het niet mogelijk om een compleet beeld te krijgen van de fauna in de wijk, omdat veel diersoorten in deze tijd van het jaar inactief of afwezig zijn. Het is daarom aan te bevelen om een inventarisatie uit te voeren in de lente of de zomer. Tenslotte is het aan te bevelen om een onderzoek uit te voeren naar de wensen en visies van een grotere groep bewoners. Uit de enquête blijkt dat de visies van bewoners onderling verschillen en het is de vraag of er een compleet beeld van deze visies bekend is bij de Koepelvereniging.
9
Summary Introduction In this report an ecological and sociological study is presented, which was conducted at the GWLterrein in Amsterdam. This study was executed in the framework of the course Academic Consultancy Training, a MSc-course at Wageningen University in which multidisciplinary groups of students work on an assignment from an external commissioner. The Koepelvereniging of the GWL-terrein represents the inhabitants of this neighborhood and has given the assignment for this report. This assignment has been established after suggestions from the residents to diversify the green spaces of the GWL-terrein, and to improve its ecological quality. Besides this, the Koepelvereniging would like to know whether the residents are prepared to help with the green management. Methodology The goal of the ecological study was to determine the ecological value and ecological potential of the GWL-terrein. The results of this study were used to develop suggestions for changing the area or the green management in order to improve the ecological aspects of the green spaces. We determined which plant and animal species are currently present at the GWL-terrein by composing a species overview when visiting the area. This was complemented with data available from the online database www.waarneming.nl and a conversation with urban ecologist Ton Denters. The same online database was used to create an overview of species in nearby areas. Based on literature, we determined which of these species had potential to establish at the GWL-terrein and which adjustments are necessary to promote this. In determining potential species, we examined how the ecological identity of the GWL-terrein could be improved. The goal of the sociological study was to determine the involvement of inhabitants with green management. This was done by conducting a survey. In addition, documents from the Koepelvereniging were available to determine the current vision of the residents on green spaces at the GWL-terrein. The survey was created with Qualtrics and was send through an online newsletter from the Koepelvereniging to approximately 400 email accounts. In this survey, inhabitants were asked on how satisfied they are with the green spaces and green management, whether they are actively involved in their neighborhood and/or green management and if they are prepared to participate in green management. The results were analyzed with SPSS. Current situation At the GWL-terrein, 227 plant species and 29 animal species were identified. 180 plant species established spontaneously in the area; the remaining species were planted. Many of the observed plants are typical for urban flora and are defined as either city dependent or city-loving in literature on urban flora. In addition, a number of plant species which are rare in Netherlands were found. These species include Pseudofumaria lutea, Campanula poscharskyana, Parietaria judaica, Hieracium glaucum, Geranium rotudifolium and Sedum rupestre. The number of animal species observed, is probably highly underestimated since this study was conducted in November and December. Hardly any insects are active in this period. Remarkable for this area is the number of Passer domesticus present, a species which has decreased nationwide. Ecological potential Even though many species of animals and plants already occur in the area, a lot of other species also have the potential to establish at the GWL-terrein. Mainly north of the area, a strip of green areas is located which are also part of the ecological corridor in Amsterdam. To facilitate the establishment of these species, adjustments in green spaces or green management need to be made in order to 10
create suitable living environments which are not yet present. Mainly plant species from meadows and banks, but also aquatic plants, are currently underrepresented. Also wall plants, typical for Amsterdam, are hardly present. Several butterflies, dragonflies and mammals, also have the potential to establish at the GWL-terrein. Some species may already be present, but presenting shelter or suitable habitats will improve the biodiversity. Suggestions Suggestions can be divided into ones that strengthen the current ecological identity, measures to enrich fauna diversity, adjustments in green management and adjustments in green spaces. To strengthen the identity, seeds from typical urban plant species can be collected and dispersed. To enrich fauna, a bee hotel can be made and other types of shelters can be placed on the GWL-terrein. When extensifying the mowing management, strips of grass can be converted into flower-rich hay meadows. By cutting the hedges differently and at other moments of the year, the hedges get the opportunity to flower and in this way also the birds will not be disturbed when breeding. Keeping the plants below the hedges intact will create fuller hedges, more shelter for animals and it promotes the establishment of interesting plants species. To increase the biodiversity of the area, the walls from the Waterleliegracht can be replaced by a brick wall or a natural bank. Also, a pond and a butterfly garden could be created in order to increase the biodiversity. Inhabitants vision and future green management Most of the participants of the questionnaire are not active in the neighbourhood. The residents that are involved in a workgroup were more active in green management over the last year than residents that are not part of a workgroup. This is logic, as green management is part of the activities of a few workgroups. Although almost half of the participants of the questionnaire is satisfied with the part of the green management done by Stadsdeel West, the city district of which the GWL-terrein is part of, almost a quarter is not satisfied and describes the management as rough and careless. The residents are much more satisfied about the green management performed by residents. The majority is satisfied or even very satisfied. Almost half of the participants is willing to take part in the green management, independent of whether they are involved in a workgroup or not. Residents that took part in the management during the last year are most willing to help. Nevertheless there are inactive people that are willing to help as well, thus this group should not be excluded. Residents of the GWL-terrein are satisfied about the public green in the neighbourhood, although they would like to see some improvements. They would like to have more green and more faunal diversity. Especially on the squares there is not enough green. Residents would like to see the green being more diverse, especially the hedges fields. The inhabitants experience the green space not only as neat and beautiful, but also as monotonous. Some parts of the green space are really beloved, such as the vegetable gardens and the green walls. Synthesis Based on the results of the survey and the ecological research, we can advise several adjustments to improve the ecological identity of the terrain as well as approach the vision of the inhabitants. Management adjustments mostly entail less mowing and pruning by the city district and relinquishing several management tasks to neighbourhood residents. From the results of the survey it is apparent that green management by residents is supported. Several tasks that could be executed 11
by the inhabitants are: raking, weeding or building and placing shelter cabinets for animals. Another measure that can easily be executed by inhabitants, and contributes to strengthen the ecological character of the neighbourhood, is to distribute seeds and rhizomes. Future research There are three recommendations for further research. First, the water quality of the Waterleliegracht should be investigated; this is something that has not been addressed in this research. The Waterleliegracht could have an important ecological value, if it will be well managed. The identification of the species was conducted in November. Therefore it was not possible to get a complete species overview because in this time of the year, many animal species are not present or inactive. It is recommended to create a species overview in spring or summer. Finally, it is recommended to conduct a study with a larger sample size, regarding the desires and views of the inhabitants. The survey shows that the views of inhabitants differ and it is questionable whether the Koepelvereniging has a complete overview of these views.
12
1. Inleiding Dit rapport is geschreven door zes masterstudenten van de Wageningen Universiteit, als onderdeel van het vak Academic Consultancy Training (ACT). In een ACT-project werkt een interdisciplinaire groep studenten aan een vraagstuk dat is voorgelegd door een externe opdrachtgever. Op deze manier leren studenten zowel hun academische vaardigheden toe te passen in een kader dat past binnen de wensen van de opdrachtgever als deze vaardigheden verbeteren. Aan dit rapport hebben vier masterstudenten Biologie, een masterstudent Bos- en Natuurbeheer en een masterstudent Consumentenwetenschappen meegewerkt. De opdrachtgever van dit rapport is de Koepelvereniging van het GWL-terrein, een groene en ecologische woonwijk in Amsterdam. De vereniging is naar ons toe vertegenwoordigd door Martin Hopman. De Koepelvereniging bestaat uit: Eigenaren van woningen (alle Vereniging van Eigenaren en de woningbouwcorporaties); Huurders van woningen (via bewonerscommissies); Huurders van de bedrijfsgebouwen en historische gebouwen; De nutstuinvereniging, de hoogstamfruitbomenwerkgroep en overige werkgroepen. De Koepelvereniging heeft als taak de milieuambities van de wijk te bewaken. Dit wil zij bereiken door eisen te stellen aan het beheer en onderhoud van de gebouwen en de woonomgeving, en door hierover voorlichting te geven. Dit alles is vastgesteld in een beheerplan (Adriaens et al., 2010). De Koepelvereniging denkt ook na over de toekomst van de wijk en is bezig met het opstellen van een masterplan, waarin plannen worden opgenomen om collectieve plekken in de wijk te verbeteren (Adriaens et al., 2010). De Koepelvereniging heeft al een studie laten doen door landschapsarchitecte Annemieke Diekman naar plekken op het GWL-terrein die wel en niet functioneren. Daarnaast wil de Koepelvereniging het groen in de wijk duurzamer, gevarieerder en ecologischer maken, maar de kennis hiervoor ontbreekt (Martin Hopman, persoonlijke communicatie). De Koepelvereniging heeft daarom de hulp ingeschakeld van studenten die kunnen helpen bij het opstellen van adviezen om het groen op het GWL-terrein in ecologische zin te verbeteren. Het vraagstuk zal hieronder nader toegelicht worden aan de hand van een korte geschiedenis van het GWL-terrein en de huidige situatie in de wijk.
1.1 Geschiedenis GWL-terrein In Amsterdam werd vijftien jaar geleden voor het eerst in Nederland een groene en ecologische wijk gebouwd op het zogenaamde Gemeentelijk Waterleiding (GWL)-terrein. Omdat het Gemeentelijke waterleiding bedrijf per 1994 grotendeels verhuisd was, kwam er een terrein vrij. Bewoners van omliggende woningen werden uitgenodigd om te komen kijken en mee te denken over mogelijke bestemmingen van dit terrein. De bewoners droegen het idee aan om er een woonwijk van te maken. Het mocht geen traditionele wijk worden en uiteindelijk werd besloten dat het een ecologische, autovrije wijk zou worden. Uitgangspunten die de wijk kenmerken zijn duurzaamheid en zichtbaarheid van het milieuvriendelijke karakter. Bewoners, architecten, stadsdeel West en vijf woningcorporaties ontwikkelden vervolgens 600 woningen, waarvan 50% sociale huur, 25% sociale koop en 25% licht- en ongesubsidieerde koop. Doordat de bewoners van begin af aan zijn betrokken bij de bouwplannen, is het verschil tussen koop- en huurwoningen niet zichtbaar (Adriaens et al., 2010). Historische gebouwen zoals de watertoren en het pompgebouw zijn bewaard gebleven. De watertoren is zelfs nog in gebruik en ook een deel van het oorspronkelijke leidingstelsel functioneert nog. Het pompgebouw is nu een café-restaurant en één van de waterkelders wordt als vergaderruimte gebruikt. Hoewel deze karakteristieken van de wijk zijn behouden, is dat niet gelukt met het grondwaterpeil. Ondanks dat er is geprobeerd de bodem onder de woningen zo min 13
mogelijk te verstoren tijdens de bouw, was dit toch niet altijd mogelijk, vanwege funderingen en bergingen. Hierdoor moest het grondwaterpeil zakken, waardoor bomen die men graag had willen behouden, gekapt moesten worden. Het regenwater in de wijk loopt in open goten af naar de centrale vijver (de Waterleliegracht), om zo het milieuvriendelijke karakter van de wijk zichtbaar te maken. Het regenwater dat op de daken valt, wordt vastgehouden, hergebruikt of opgeslagen, afhankelijk van het type woning. In 1996 is de Koepelvereniging opgericht om de uitgangspunten van de wijk te bewaken (Adriaens et al., 2010).
1.2 Probleemstelling Zoals eerder beschreven is het GWL-terrein in Amsterdam een groene en duurzame wijk. Toch is een aantal bewoners niet tevreden over de hoeveelheid en de kwaliteit van het groen. Deze bewoners typeren het huidige groen als ‘saai en eentonig’ en ook de hoeveelheid groen in de wijk laat op sommige plaatsen te wensen over (Martin Hopman, persoonlijke communicatie). In figuur 1 is zowel het originele plan te zien, als een luchtfoto van de huidige situatie. De verschillen in de hoeveelheid groen zijn duidelijk zichtbaar en het streven van de opdrachtgever van dit rapport, de Koepelvereniging, is om terug te keren naar de opzet van het originele plan. Dit kan samengevat worden als een groene oase in de stad waarbij het groen bijdraagt aan ecologie en biodiversiteit. Het groen bestaat op dit moment uit hagen, grasstroken, nutstuinen, speeltuinen, geveltuinen en bomen op de diverse pleinen. Met name de grasstroken en bestrate pleinen kunnen volgens een aantal bewoners sterk verbeterd worden wat betreft de kwaliteit, kwantiteit en diversiteit van het groen. Het is de bedoeling dat het groen in de wijk een hogere ecologische waarde krijgt, waardoor het ecologische en duurzame karakter van de wijk versterkt wordt. De ecologische kennis om het groen op het GWL-terrein te verbeteren ontbreekt echter. De kern van het probleem is daarom als volgt samen te vatten: Het gebrek aan kennis over ecologische mogelijkheden passend binnen de wensen van bewoners met betrekking tot het groen in de wijk.
Figuur 1. Links, het originele plan. Rechts, de huidige situatie. Bron: Werkgroep Groene Vingers, 2009. 14
Om het probleem aan te pakken, is een aantal onderzoeksvragen opgesteld. Het onderzoek bestaat uit zowel een ecologische studie in de wijk als een sociale studie onder bewoners van het GWLterrein, waarna de uitkomsten van beide studies zijn samengevoegd tot een advies om het groen in de wijk te verbeteren. Het doel van het ecologisch onderzoek is om er achter te komen wat de ecologische mogelijkheden zijn van het GWL-terrein. Daarvoor is de volgende hoofdvraag opgesteld: Wat zijn de ecologische mogelijkheden in de wijk? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: Wat is de ecologische kwaliteit van de wijk; welke soorten zijn aanwezig? Wat zijn kansrijke plant- en diersoorten voor deze wijk? Welke soorten zouden zich kunnen vestigen in de wijk? Welke soorten zijn aanwezig in de omringende wijken? Welke aanpassingen in het beheer zijn nodig om de komst van de gewenste soorten te faciliteren en de ecologische kwaliteit van de wijk te verhogen? Voor het sociaal onderzoek zijn twee hoofdvragen met deelvragen opgesteld. Het doel van de eerste hoofdvraag is om er achter te komen wat de visie is van bewoners met betrekking tot het groen op het GWL-terrein. Wat is de visie op groen van de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: Wat vinden de bewoners van het GWL-terrein van de uitstraling van het huidige groen in de wijk? Van welke plekken vinden bewoners dat er iets veranderd moet worden aan het aanzicht? Het doel van de tweede hoofdvraag is om er achter te komen in welke mate wijkbewoners mee zouden willen werken aan het groenbeheer. Zijn de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein bereid om mee te werken aan het beheer op het GWL-terrein? Om deze hoofdvraag te beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: Hoe actief zijn de relatief betrokken bewoners met het GWL-terrein? Hoe tevreden zijn betrokken bewoners van het GWL-terrein met het huidige groenbeheer op het GWL-terrein? Zijn betrokken bewoners van het GWL-terrein bereid om (meer) mee te helpen in het groenbeheer op het GWL-terrein? De antwoorden op bovenstaande vragen zijn gecombineerd tot een advies, waarin beheers- en inrichtingsmaatregelen die de ecologische waarde van de wijk ten goede komen en haalbaar zijn wat betreft het draagvlak binnen en de wensen van de bewonersgroep. Met de ecologische en sociale kennis die deze ACT-groep heeft geleverd, in combinatie met de bevindingen van de landschapsarchitecte, kan de Koepelvereniging verder werken aan het plan om het GWL-terrein te vergroenen en de ecologische kwaliteit van het groen te verbeteren.
15
1.3 Opzet van het rapport Het rapport is als volgt opgebouwd: Literatuur In twee hoofdstukken wordt het wetenschappelijke kader van het onderzoek geschetst. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op ecologie en stedelijke natuur en het tweede hoofdstuk is gefocust op de invloeden van stedelijk groen op burgers en de betrokkenheid van burgers bij hun leefomgeving. Methodiek In dit hoofdstuk wordt de werkwijze van zowel het ecologische als het sociale onderzoek nader toegelicht. Resultaten In vier hoofdstukken wordt opeenvolgend ingegaan op de huidige ecologische situatie in de wijk, de ecologische potentie van de wijk, suggesties voor beheers- en inrichtingsveranderingen en de resultaten van de enquête en het onderzoek naar streefbeelden van bewoners. Synthese In dit concluderende hoofdstuk wordt een advies gegeven over welke aanpassingen aan het groen het meest haalbaar zijn en wat dat betekent voor het beheer. Daarnaast wordt er nog ingegaan op de bevindingen van de landschapsarchitecte en hoe die te verenigen zijn met een ecologisch verantwoorde inrichting van het groen.
16
2. Stadsecologie 2.1 De stad als ecosysteem Een aanzienlijk deel van de oppervlakte van Nederland wordt bedekt door stedelijk gebied, met name in het westen van het land. Hoewel de stad ontworpen is voor mensen, vinden veel flora en fauna hier hun thuis. De stad vormt een bijzonder ecosysteem, dat niet te vergelijken is met andere in Nederland voorkomende ecosystemen. In deze paragraaf wordt eerst het begrip ecologie toegelicht om vervolgens de bijzondere kenmerken van de stad als ecosysteem te beschrijven. Begrippen aangeduid met een * terug te vinden in bijlage 1: begrippenlijst. 2.1.1 Wat is ecologie? Krebs (1972) definieerde de term ecologie als volgt: "De wetenschappelijke studie naar de interacties die de verspreiding en de talrijkheid aan organismen bepalen". Hierbij legde hij uit dat ecologie zich bezighoudt met waar organismen voorkomen, hoeveel en waarom. Ecologische processen kunnen op verschillende niveaus plaatsvinden (Townsend et al., 2008): Individuele organismen Op dit niveau wordt gekeken naar hoe een individu invloed uitoefent op zijn omgeving en hoe de omgeving het individu beïnvloedt. Populaties (bestaan uit individuen van dezelfde soort) Op dit niveau wordt gekeken naar de aan- of afwezigheid van soorten, hun talrijkheid en hun zeldzaamheid. Ook wordt gekeken naar trends en fluctuaties in de aantallen individuen die deel uitmaken van een populatie, ook wel populatiedynamiek genoemd. Gemeenschappen (bestaan uit verschillende populaties) Hierbij wordt gekeken naar de opbouw of structuur van gemeenschappen. Ecosystemen (gemeenschappen en hun leefomgeving) Bij ecosystemen wordt gekeken naar de stroom van energie en biomassa door de verschillende niveaus van levende en niet levende elementen. De term ecosysteem werd in 1935 geïntroduceerd door de Britse botanicus Arthur Tansley en omvat alle organismen, abiotische* omstandigheden en interacties tussen en binnen deze twee factoren, binnen een afgebakende (geografische) ruimte. Tansley (1935) beschrijft dat ecosystemen de basale bouwstenen van de natuur zijn, in allerlei soorten en maten. Ecosystemen kunnen op heel verschillende niveaus en groottes afgebakend en bestudeerd worden, variërend van ‘een bloempot’ tot ‘de hele wereld’ (Willis, 1997). Voorbeelden van ecosystemen zijn: een sloot, een meer, een naaldwoud of een tropisch regenwoud. De grenzen van een ecosysteem zijn niet makkelijk vast te stellen; er is altijd interactie tussen de onderdelen die wél in een ecosysteem zitten en de onderdelen van andere ecosystemen. Een ecosysteem is niet een simpele verzameling van plant- en diersoorten, maar een complex geheel van biotische* en abiotische interacties. Planten nemen nutriënten, water en CO2 op en zetten dit om in biomassa, waarvoor ook zonlicht nodig is. Herbivoren* eten van de planten en remmen daarmee de groei van planten, van sommige soorten meer dan van de anderen. Carnivoren* eten de herbivoren of zelfs andere carnivoren. Planten, herbivoren en carnivoren hebben last van parasieten. Afgestorven plantmateriaal, dieren en uitwerpselen worden afgebroken en opgenomen in de bodem. Mensen, dieren en waterstromen kunnen nutriënten en mineralen het systeem inbrengen, of juist wegnemen. Een ecosysteem is niet gefixeerd, maar constant aan verandering onderhevig; de processen in een ecosysteem zijn dynamisch in tijd en ruimte.
17
Belangrijke eigenschappen die gebruikt worden om een ecosysteem te omschrijven zijn biotische en abiotische kenmerken: Biotische kenmerken: de soortensamenstelling (planten, dieren, schimmels, korstmossen, micro-organismen); dominantie van de soorten; ruimtelijke ordening van de verschillende soorten; vegetatietype, grootte en leeftijd van eventueel aanwezige bomen. Abiotische kenmerken: klimaat; hydrologie*; beschikbaarheid van nutriënten; bodemtype en grondsoort; landschappelijke positie (hoog-laag, op een helling, beschikbaarheid van zonlicht). 2.1.2 Wat maakt de stad een bijzonder ecosysteem? Een stedelijk ecosysteem berust op dezelfde principes als een natuurlijk ecosysteem en is voortdurend aan verandering onderhevig. Stedelijke natuur wordt continu blootgesteld aan drastische veranderingen, zoals de sloop en ontwikkeling van gebouwen. Hierdoor leven in steden veel soorten die in staat zijn om zich snel aan te passen aan een veranderend milieu en hiervan te profiteren (Smith, 1984). Zo zijn daken en muren van gebouwen zeer geschikt voor de vestiging van pionierssoorten*, gebruiken sommige vogelsoorten gebouwen als broedplaats en zijn diverse aquatische organismen in vijvers te vinden (Smith, 1984). Een stedelijk ecosysteem bestaat uit verschillende gebieden: bomen op straat, parken/grasstroken, stedelijk bos, tuinen, sloten en plassen (Bolund & Hunhammar, 1999). Voor het behoud van soorten is het noodzakelijk dat deze gebieden met elkaar verbonden zijn, evenals een groene verbinding tussen het ruraal en het stedelijk gebied. De afzonderlijke gebieden in de stad zijn vaak te klein om een grote variëteit aan soorten (biodiversiteit*) te huisvesten en door middel van goede verbindingen tussen de gebieden en met het omliggende ruraal gebied, is het mogelijk voor soorten om te migreren. Op deze manier kunnen soorten van buiten de stad de stad binnenkomen om zich daar te vestigen en zo blijft de biodiversiteit in de stad hoog (Bolund & Hunhammar, 1999). In bijvoorbeeld Italiaanse steden is 50% van alle Italiaanse flora en fauna in steden aanwezig (Dinetti et al., 1996). Een belangrijk aspect van een stedelijk ecosysteem is het lokaal klimaat. Mede door de grote hoeveelheid aan warmte absorberende oppervlakken, in combinatie met een hoog energieverbruik, is de luchttemperatuur in steden over het algemeen hoger dan in rurale gebieden (Bolund & Hunhammar, 1999). Dit heeft als voordeel dat soorten er gemakkelijker kunnen gedijen en dat er soorten kunnen leven waarvoor het rurale gebied te koud is. Een nadeel is echter dat soorten sneller hittestress ervaren. Daarnaast is de luchtvochtigheid in de stad in de zomer 8-10% lager dan in omliggende gebieden, wat tot gevolg heeft dat planten meer verdampen en sneller droogtestress ervaren (Van Zoest & Melcher, 2006). Een ander belangrijk aspect van een stedelijk ecosysteem is vervuiling. Met vervuiling worden luchtvervuiling, bodemverontreiniging en afval bedoeld. Door luchtvervuiling wordt bijvoorbeeld de groei van korstmossen geremd en een verontreinigde bodem kan ervoor zorgen dat bepaalde plantensoorten zich niet kunnen vestigen (Smith, 1984). Afval heeft zowel voordelige als nadelige effecten. Verschillende dieren gebruiken afval als voedselbron. Zo zijn meeuwen regelmatig in de buurt van prullenbakken en terrassen te vinden, maar ook voor andere dieren is het afval in de stad aantrekkelijk. In sommige steden zijn zelfs complete vossenfamilies te vinden (Smith, 1984). Nadelige effecten van afval zijn echter ook aanwezig. Afval komt bijvoorbeeld terecht in sloten of plassen, 18
waardoor de waterkwaliteit omlaag gaat en daarmee ook de biodiversiteit. Een ander type vervuiling is eutrofiëring van bodem en bodemwater op plekken waar bijvoorbeeld veel honden uitgelaten worden. Alleen plantensoorten die bestand zijn tegen een bodem met onder andere veel stikstof, zoals Grote brandnetel (Urtica dioica) kunnen op dergelijke plekken gedijen.
2.2 Urbane biodiversiteit De stad is een uniek ecosysteem in Nederland. Door de bijzondere omstandigheden in de stad, komen er soorten voor die zich elders in Nederland niet kunnen vestigen. Dit geldt zowel voor flora als voor fauna. De soorten zijn op verschillende manieren in de steden terecht gekomen en sommigen zijn zelfs volledig afhankelijk geworden van de stad. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze soorten. 2.2.1 Het urbane floradistrict Hoewel men bij stedelijk gebied misschien niet direct aan een hoge biodiversiteit denkt, maken het relatief warme klimaat en de meestal stenige ondergrond de stad tot een voor Nederlandse begrippen uniek leefgebied voor met name planten. Oude gracht- en kademuren zijn voor onder andere diverse varens nagenoeg de enige geschikte groeiplaatsen in Nederland. Maar ook afwateringsputten, spoorwegterreinen en industriegebieden vormen groeiplekken voor typische stadsplanten. De stedelijke plantensoorten zijn dan ook vaak soorten die buiten Nederland voorkomen op warme, stenige plaatsen. Met de toenemende interesse voor natuur in de stad is in de laatste versie van de Heukels’ Flora van Nederland (van der Meijden, 2005) het Urbaan District opgenomen als officieel floradistrict. Nederland is op basis van de voorkomende flora opgedeeld in verschillende floradistricten, elk met zijn eigen kenmerkende soorten en vegetatietypen. Een belangrijk deel van de unieke stadsflora wordt gevormd door de zogenaamde ‘tuinvlieders’, plantensoorten die uit tuinen zijn ontsnapt en zich weten stand te houden in bijvoorbeeld stadsparken. Een andere belangrijke groep van de typische stadsflora vormen de soorten die min of meer per ongeluk in Nederland zijn gekomen. Door de toename van intercontinentale handel en verkeer komen er steeds vaker onbedoeld zaden van planten uit andere continenten in Nederland terecht. Omdat de meeste handelswerkzaamheden plaatsvinden in stedelijk gebied, vormt dit dan ook de plek waar de meeste uitheemse planten terecht komen. Het is dus in stedelijk gebied waar het leeuwendeel van deze zogenaamde ‘neofyten’ floreert. De meeste van deze soorten zijn ruigtekruiden, die zich makkelijk vestigen in pioniersvegetaties op bijvoorbeeld braakliggende terreinen. Deze soorten zijn in ecologische zin verbonden met stedelijk gebied, omdat er in natuurgebieden vaak al een dominante vegetatie aanwezig is, waar deze soorten zich moeilijk in kunnen vestigen (Denters, 2004). Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen soorten die nagenoeg alleen maar in stedelijke gebieden voorkomen, de stadsafhankelijke soorten, en de soorten die vanwege het klimaat veel in Nederlandse steden voorkomen maar ook daarbuiten natuurlijke groeiplaatsen kennen, de stadsminnende soorten. Stadsafhankelijke soorten (Figuur 2) zijn onder andere Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis), Muurbloem (Erysimum cheiri), Muurvaren (Asplenium ruta-muraria), Ronde ooievaarsbek (Geranium rotundifolia), Geelrode naaldaar (Setaria pumila), Kransmuur (Polycarpon tetraphyllum), Schijnaardbei (Potentilla indica), Zegekruid (Nicandra physalodes) en Klein glaskruid (Parietaria judaica). Tot de stadsminnende soorten (Figuur 3) behoren onder andere Absintalsem (Artemisia absinthium), Brede lathyrus (Lathyrus latifiolius), Harig knopkruid (Galinsoga quadriradiata), Kompassla (Lactuca serriola), Kruipertje (Hordeum murnium), Stinkende gouwe (Chelidonium majus) en Tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus). Een lijst van stadsafhankelijke en stadsminnende soorten op basis van Denters (2004) staat in bijlage 2. 19
Figuur 2. Stadsafhankelijke soorten (vlnr): Muurbloem, Geelrode naaldaar, Zegekruid en Muurleeuwenbek. Foto’s: Ton Denters.
Figuur 3. Stadsminnende soorten (vlnr): Absintalsem, Tuinwolfsmelk, Harig knopkruid en Brede Lathyrus. Foto’s (vlnr): Ton Denters, Wikimedia commons gebruiker: Rasbek, Wikimedia commons gebruiker: Rasbek, Manfred Heyde.
Typische soorten voor de Amsterdamse flora (Figuur 4) zijn met name de muurplanten. Amsterdam heeft vele tientallen kilometers aan gracht- en kademuren en met name de oudere muren zijn bijzonder geschikt voor onder andere bijna twintig soorten varens, waaronder landelijk gezien zeer zeldzame als Groensteel (Asplenium viride), Zwartsteel (Asplenium adiantum-nigrum) en Schubvaren (Asplenium ceterach). Ook typisch voor Amsterdam zijn diverse warmte-minnende soorten als Donzige klaproos (Papaver atlanticum), Kruipklokje (Campanula poscharskyana), Slaapkamergeluk (Soleirolia soleirolii), Vijgenboom (Ficus carica) en Klein fakkelgras (Rostraria cristata) (Denters, 2004).
Figuur 4. Amsterdamse specialiteiten (vlnr): Groensteel, Schubvaren, Kruipklokje en Slaapkamergeluk. Foto’s: Ton Denters
20
2.2.2 Urbane fauna Net als wat er voor veel stadsplanten geldt, zijn er een aantal diersoorten gebonden aan de stad omdat het een habitat* biedt dat in Nederlandse natuurgebieden niet voorkomt. Dit zijn soorten die normaal in een berg- of steenachtig habitat leven. Een goed voorbeeld hiervan is de Gierzwaluw (Apus apus), een vogelsoort die broedt in spleten in daken van gebouwen en in Amsterdam een van zijn grootste Nederlandse populaties heeft (Keijl, 2004). Een andere typische ‘steensoort’ is de Zwarte roodstaart (Phoenicurus ochruros), die in Nederland vaak op platte daken broedt (Koster et al., 2001) Vogels Wat vogels betreft zijn er diverse soorten die als cultuurvogel betiteld kunnen worden en in Nederland vrijwel alleen maar voorkomen in de nabijheid van mensen. De Huismus (Passer domesticus) is hiervan het bekendste voorbeeld en hoewel deze soort nog tot de talrijkste broedvogels van Nederland behoort, staat de soort op de Nederlandse Rode lijst van vogelsoorten die sterk in aantal achteruit gaan (Vogelbescherming Nederland– rode lijst, 2012). Vanwege de relatief milde winters in de stad en het grote voedselaanbod daar, trekken er in de winter ook veel vogels naar de stad toe (Vogelbescherming Nederland, 2012). Naast algemene bosvogels zijn dit ook minder algemene soorten als Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea)en Houtsnip (Scolopax rusticola). Zoogdieren Zoogdieren, met uitzondering van de Bruine rat (Rattus norvegicus) en de Huismuis (Mus musculus), zijn minder gebonden aan steden. Toch komen er meerdere soorten voor in de grote steden. Diverse vleermuissoorten, zoals de Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), Laatvlieger (Eptesicus serotinus) en Gewone grootoorvleermuis (Plectotus auritus) maken gebruik van ruimtes in muren of speciaal gebouwde vleermuiskasten om te kunnen overwinteren (Korsten et al., 2011). In veel steden komen egels (Erinaceus europaeus) voor en in het oosten van het land zijn Steenmarters (Martes foina) niet ongewoon in de grotere steden zoals Nijmegen en Groningen. In Amsterdam lijkt het aantal waarnemingen van vossen de laatste jaren toe te nemen. De Vos (Vulpes vulpes) is in de afgelopen decennia sterk toegenomen en wordt veel waargenomen in de Noord-Hollandse duingebieden (Waarneming.nl, 2012). Insecten Een groot gedeelte van de insecten is in de voedselvoorziening en mogelijkheden tot voortplanting van beplanting afhankelijk. Veel insecten zijn afhankelijk van een bepaald soort waardplant, waar zij hun eitjes op leggen en waarvan de larven wat betreft voedsel afhankelijk zijn in hun ontwikkeling. Zo legt de Sleedoornpage (Thecla betulae), een zeldzame vlindersoort die in Nederland relatief veel in steden voorkomt (van der Velden, 1996), haar eitjes bijna alleen op de Sleedoorn (Prunus spinosa). De verschillende Nederlandse witjes (Pieris) waaronder het Klein en Groot koolwitje hebben een minder sterke voorkeur en leggen hun eitjes op verschillende soorten planten uit de kruisbloemigenfamilie (Brassicaceae) (Tolman & Lewington, 2010). Een echte generalist is het Boomblauwtje (Celastrina argiolus), die planten uit verschillende families uit als waardplant heeft (Tolman & Lewington, 2010). Een diverse vegetatie geeft daarom meer insectensoorten de ruimte om zich voort te kunnen planten. Aangezien veel insecten van nectar leven, komen er met name veel insecten op plekken waar bloemen aanwezig zijn. In de stad komen relatief veel niet-inheemse planten voor. De bloemen van deze planten dragen bij aan de nectarvoorziening voor insecten, maar normaliter niet aan de voortplanting, omdat er weinig inheemse insecten zijn die zich aangepast hebben aan uitheemse planten (Fiers & Hermy, 2009).
21
Een belangrijke insectensoort voor het urbane ecosysteem is de Honingbij (Apus mellifera). Honingbijen bezoeken veel verschillende soorten bloemen en verspreiden daarbij de pollen van veel soorten planten, waardoor bestuiving van bloemen mogelijk is. Recentelijk is de Honingbij wereldwijd sterk in aantal achteruit gegaan door nog onbekende redenen. Belangrijk voor bijen is dat er gedurende een grote tijd van het jaar bloeiende planten aanwezig zijn.
22
3. Natuur voor de mens en mens voor de natuur Er is een wisselwerking tussen mens en natuur. Zo heeft de natuur een positief effect op mensen, maar zijn mensen ook bereid zich in te zetten voor de natuur. Dit is bijvoorbeeld te zien doordat mensen een groene leefomgeving belangrijk vinden en actie ondernemen om dit te verwezenlijken. In dit hoofdstuk zullen beide elementen behandeld worden.
3.1 Het effect van een groene leefomgeving op de mens Een groene omgeving kan vele voordelen hebben voor de mens. Deze voordelen kunnen effecten hebben op zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid van een individu, maar ze kunnen ook van toepassing zijn op de sociale samenhang in de wijk. In deze paragraaf worden deze factoren behandeld. 3.1.1 Lichamelijke gezondheid Verschillende bronnen tonen aan dat toegang tot een groen gebied, zoals een park of openbare tuin, in de leefomgeving leidt tot meer lichaamsbeweging (Cerin et al. 2008; Roemmich et al., 2006; Kaczynski & Henderson, 2007; Cohen et al., 2006; Cohen et al., 2007 ). Door de groene omgeving worden mensen gestimuleerd om meer te bewegen. Dit kan zich uiten in bijvoorbeeld wandelen, hardlopen of tuinonderhoud (Pretty, 2007; Ball et al., 2007). Deze extra lichaamsbeweging heeft verschillende positieve effecten op de lichamelijke gezondheid. Zo zorgt het voor een lagere bloeddruk en hartslag (Owen, 1994) en werkt het tegen obesitas en depressies (Coombes et al., 2010; Lee & Maheswaran, 2010). Mensen moeten echter wel in de buurt wonen van een groen gebied om deze stimulatie in lichaamsbeweging te ervaren (Cohen et al., 2007; Coombes et al., 2010). 3.1.2 Geestelijke gezondheid Een natuurlijke leefomgeving heeft ook verschillende positieve effecten op de geestelijke gezondheid van mensen. Zo geeft de natuur mensen een gevoel van vrijheid (Chiesura, 2004), rust en vrede (Kaplan, 1985). Daarnaast ervaart men minder stress en een hogere levenskwaliteit (Stigsdotter et al., 2010; van den Berg et al., 2010; Ulrich, 1981). Ook geven mensen aan zich over het algemeen gezonder te voelen; zowel lichamelijk als geestelijk (Maas et al., 2006; Stigsdotter et al, 2010; van den Berg et al., 2010). Dit effect is niet alleen geestelijk, aangezien mensen ook daadwerkelijk minder ziek worden als ze veel groene ruimtes hebben in hun leefomgeving (Maas et al., 2009). Ten slotte kan het meewerken in moestuinen ook het zelfvertrouwen van wijkbewoners vergroten en ze een gevoel van voldoening geven. Redenen hiervoor zijn het gevoel van betrokkenheid bij het groen en de mogelijkheid om er invloed op uit te oefenen (Lewis, 1995). 3.1.3 Bevordering van sociale cohesie Naast de genoemde individuele voordelen kan een groene omgeving ook sociale voordelen geven. Bewoners van groene urbane gebieden hebben meer mogelijkheden om in contact te komen met andere wijkbewoners dan bewoners van wijken met weinig groen (Maas, 2009). Op deze manier vormen de groene gebieden een ontmoetingsplek voor mensen, waarmee sociale contacten ontwikkeld en onderhouden kunnen worden (Maas, 2009; Lee & Maheswaran, 2010). Dit verbetert op zijn beurt weer de persoonlijke en sociale communicatieve vaardigheden van mensen (Lee & Maheswaran, 2010). Wanneer men naar lokale openbare tuinen kijkt, zijn er ook effecten op wijkniveau. Zo dragen de openbare tuinen door hun rol als ontmoetingsplek bij aan de sociale cohesie in de wijk (Draper & Freedman, 2010). Dit leidt ertoe dat het veiligheidsgevoel van bewoners versterkt wordt (Kuo, 1998).
23
3.2 Betrokkenheid bij de leefomgeving Wijkbewoners kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroenen van een wijk. Het is echter van belang om inzicht te hebben in welke mate bewoners kunnen en willen meehelpen met het groenbeheer, voordat er een concreet beheerplan wordt ontwikkeld. Wereldwijd is er veel onderzoek gedaan in wijken van urbane gebieden waar de bewoners meehelpen met het groenbeheer van openbare ruimtes. 3.2.1 Vormen van participatie Er zijn verschillende manieren waarop bewoners betrokken kunnen worden bij veranderingen in hun wijk (Corten, 1997)(Figuur 5). Dit varieert van een lage betrokkenheid, waarbij de bewoners alleen geïnformeerd worden over de beslissingen gemaakt door de overheid, tot een hoge betrokkenheid, waarbij de bewoners zelf het initiatief nemen om veranderingen door te voeren.
Informeren
•Bewoners worden betrokken doordat informatie aan hun verstrekt wordt over de gemaakte beslissingen of wat heeft plaatsgevonden. Het gaat hier om een eenzijdige aankondiging zonder aandacht voor de reacties van de bewoners.
Consulteren
•Bewoners worden betrokken doordat ze worden geraadpleegd of doordat er naar hun mening wordt gevraagd. Bewoners nemen niet deel aan de besluitvorming en de externe partijen zijn niet verplicht om de uitkomsten van de consultatie mee te nemen in de besluitvorming.
Meebeslissen
•Bewoners worden betrokken doordat ze deelnemen aan een gezamenlijke besluitvorming voor de ontwikkeling van plannen, maatregelen en beheer. Dit wordt ook wel interactieve planvorming genoemd.
Zelfbestuur
•Bewoners worden betrokken doordat ze onafhankelijk van externe partijen initiatieven ontwikkelen om veranderingen door te voeren. De verantwoordelijkheid voor de beslissingen ligt bij de bewoners.
Figuur 5. De verschillende vormen van participatie. Bij informeren is de verantwoordelijkheid van de overheid het hoogst en de inspraak van bewoners het laagst. Naarmate men meer richting zelfbestuur gaat, draait dit om. Bron: aangepast uit Elands & Uwimana (2002).
3.2.2 De rol van betrokken partijen De rol van de overheid verschilt per participatievorm. Zo is de overheid de initiatiefnemer bij informeren en consulteren, en is de mening van de bewoners hierbij van enigszins ondergeschikt belang. Bij meebeslissen en zelfbestuur komt het initiatief juist meer vanuit de bewoners. Interactieve planvorming ontstaat vaak als de visie van de bewoners over de toekomstige ontwikkeling van een wijk verschilt met die van de overheid. Dit geeft een aanleiding voor beide partijen om met elkaar aan de slag te gaan en te bepalen hoe zij verantwoordelijkheden kunnen delen (Overbeek, 2009). Hierbij kunnen overheidstaken uit handen gegeven worden aan de bewoners. Een voorbeeld hiervan is wanneer er bezuinigd wordt op het beheer van lokaal groen en bewoners de beheerstaken op zich nemen om het groen in hun wijk te behouden (Rosol, 2010). Hierbij kunnen actieve bewoners verantwoordelijkheden krijgen voor het ontwikkelen van agenda’s, tijdsbestedingen en activiteiten (Elwood, 2002). Meebeslissen en zelfbestuur kan leiden tot Local Ownership, wat inhoudt dat bewoners en belanghebbenden samen met overheden een lokaal 24
initiatief van algemeen belang opzetten, uitvoeren en beheren (Hooglugt & Sauter, 2006). Hierbij hebben de bewoners samen met de lokale overheid zeggenschap bij het bepalen van de problemen en oplossingen (Overbeek, 2009) en wordt er dus actief samengewerkt tussen beiden partijen. 3.2.3 Manieren van bijdrage De manier waarop bewoners kunnen bijdragen aan besluitvorming of activiteiten verschilt ook per participatietype (Figuur 6). Bij informeren en meebeslissen is de rol van de bewoners bij de besluitvorming zeer gering. Bewoners kunnen hierbij eigenlijk alleen hun mening geven, maar dan is het nog niet zeker of er ook iets mee wordt gedaan. Dit is anders bij meebeslissen en zelfbestuur, waarbij de mening van bewoners wel wordt meegenomen in de beslissingen en deze ook bepalend kunnen zijn voor het uiteindelijke besluit (Elands & Uwimana, 2002). Bij het meebeslissen kunnen bewoners bijdragen door hun kennis en ideeën te delen met medebuurtbewoners en de overheid (meedenken en meebeslissen, Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.)(van Dam et al., 2008), bijvoorbeeld over hoe de wijk geschikter gemaakt kan worden voor bepaalde flora en fauna (Canters, 2000). Dit kan vervolgens in de praktijk gebracht worden. Hierbij kunnen mensen ook geactiveerd worden om naast werk aan hun eigen tuin ook mee te helpen met het onderhoud van het openbare groen (Rosol, 2010), zoals onkruid wieden en bomen snoeien. Dit valt onder meewerken, waarbij mensen op vrijwillige basis zich lichamelijk inzetten voor hun landschap. Andere manieren van bijdrage zijn meefinancieren, waarbij activiteiten gesponsord worden door bewoners en consumeren, waarbij de bewoner gebruik maakt van het landschap (van Dam et al., 2008), zoals bij het onderhouden van een moestuin. Tenslotte is er ook nog zelf organiseren en beïnvloeden, wat gebruikt wordt bij het participatietype zelfbestuur. Bij zelforganisatie nemen bewoners zelf het initiatief tot een activiteit, ontwikkelen daarbij een plan en nemen daar verantwoordelijkheid voor. Hierbij kan de overheid betrokken worden als leverancier van kennis of financiële middelen (Floor & Salverda, 2006). Bij beïnvloeden communiceren bewoners met de overheid over hun wensen, visies en belevingen van het landschap. Dit kan plaatsvinden door bijvoorbeeld protestacties, maar ook door te lobbyen of door andere vormen van communicatie (van Dam et al., 2008). Een belangrijke reden voor bewoners om initiatief te tonen is hun mening dat het anders en beter kan te uiten. Bewoners geven aan het belangrijk te vinden het landschap te beschermen, te verfraaien of te Mening geven •Zienswijze geven op een plan of voorstel voor beleid van de overheid
Meedenken •Mee denken en werken met de overheid bij interactieve beleidsvorming en -uitvoering
Meebeslissen •Samenwerken met de overheid en/of landschapsorganisatie
Meefinancieren
Figuur 6. De verschillende vormen waarop bewoners kunnen bijdragen aan besluitvorming. Bron: aangepast uit van Dam et al. (2008).
•Doneren, sponsoren en adopteren van activiteiten ten goede van het landschap
Meewerken •Vrijwillig meewerken aan het beheer en behoud van het landschap
Gebruiken of consumeren •Gebruik maken van het landschap en producten van het landschap
ontwikkelen (van Dam et al., 2010).
Zelf organiseren •Zelf gezamenlijke activiteiten organiseren ten aanzien van het landschap
Beïnvloeden •Protesteren tegen, lobbyen voor of anderszins communiceren over wensen, visies en belevingen van het landschap
25
3.2.4 Redenen voor stimulatie van participatie Als bewoners betrokken worden bij de besluitvorming, heeft dit een aantal voordelen. Zo verbetert het de efficiëntie van het besluitvormingsproces. Als bewoners in een vroeg stadium betrokken worden, zullen ze geen reden hebben om later de uitkomst te blokkeren door bijvoorbeeld protestacties. Daarnaast creëert hun betrokkenheid draagvlak. Door open en transparant te zijn over de beslissingen die gemaakt worden, is de kans op acceptatie van de uitkomst veel groter (van Dam et al., 2008), omdat mensen dan weten welke afwegingen zijn gemaakt. Bewoners betrekken bij de besluitvorming kan ook de kwaliteit van het besluit verbeteren, doordat ze nieuwe kennis en ideeën kunnen aandragen. Vooral de kennis over de lokale situatie kan helpen het plan beter te laten aanpassen op het gebied. Tenslotte kan de betrokkenheid van burgers ook een intrinsieke waarde hebben, omdat het overheidsbeleid dan op een zo democratisch mogelijke wijze tot stand komt (van Dam et al., 2008). De betrokkenheid van bewoners bij besluitvorming garandeert echter niet dat deze voordelen ook allemaal ervaren worden. Zo kunnen bewoners de beslissingen bijvoorbeeld nog steeds niet accepteren, ook al zijn ze bij de besluitvorming betrokken geweest. Dit kan alsnog tot vertraging van het proces leiden doordat beslissingen geboycot worden of een gebrek aan draagvlak hebben (van Dam et al., 2008). Het is daarom belangrijk deze afweging te maken.
26
4. Methodiek In dit hoofdstuk wordt de werkwijze per hoofdvraag behandeld. Onder elke hoofdvraag worden de deelvragen uitgesplitst en de methode wordt stuk voor stuk besproken. Hoofdvraag: Wat zijn de ecologische mogelijkheden in de wijk? Om deze hoofdvraag te beantwoorden werden er drie deelvragen opgesteld. Wat is de ecologische kwaliteit van de wijk; welke soorten zijn aanwezig? De ecologische kwaliteit van de wijk is onderzocht op twee manieren. Ten eerste is er achtergrondinformatie verzameld over de ligging van de wijk en zijn de huidige landschapselementen bekeken. Ten tweede is er een inventarisatie gemaakt van de aanwezige flora op het GWL-terrein. Het inventariseren van de aanwezige flora is gedaan door middel van het determineren van alle aanwezige planten tot op soortsniveau. Om het determineren systematisch uit te voeren, is een plattegrond van het GWL-terrein in verschillende blokken verdeeld (Figuur 7. De verdeling van het GWL-terrein in blokken zoals gebruikt bij het determineren van de aanwezige flora op het terrein.Figuur 7). Op deze manier is de flora in de wijk blok voor blok in kaart gebracht, wat de nauwkeurigheid van de inventarisatie heeft bevorderd. Ook is tijdens het determineren de omgeving waarin de planten zijn gevonden, genoteerd. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen bestrating, perkjes, hagen, nutstuinen, grasvelden, privétuinen en water. Vervolgens is met deze gegevens de diversiteit van het groen in kaart gebracht en is gekeken naar ecologisch belangrijke en bijzondere soorten. Alle soorten staan in bijlage 3 en 4, waarin zowel de Nederlandse als wetenschappelijke namen vermeld staan. Er is gekeken of de gevonden plantensoorten typisch zijn voor het urbane district, zoals gedefinieerd in de Heukels’ Flora van Nederland (van der Meijden, 2005) en ‘Stadsplanten’ (Denters, 2004) en of er soorten planten en dieren voorkomen die op één van de Rode lijsten staan. De Rode lijsten van de verschillende soortgroepen geven een mate van zeldzaamheid en landelijke achteruitgang voor de verschillende soorten aan.
Figuur 7. De verdeling van het GWL-terrein in blokken zoals gebruikt bij het determineren van de aanwezige flora op het terrein. Bron: aangepaste kaart van Mestdagh & Butterworth (geen datum).
Daarnaast is ook een online soortendatabase geraadpleegd. Het seizoen waarin het determineren van aanwezige planten uitgevoerd is, was niet ideaal. In de herfst zijn veel plantensoorten uitgebloeid of aan het afsterven. Dit had tot gevolg dat er planten ontbraken bij de inventarisatie die wel in de wijk voorkomen. Om hiervoor te compenseren, is de online soortendatabase waarneming.nl geraadpleegd. Op deze website voeren duizenden verschillende waarnemers waarnemingen van onder andere dieren en planten in. Experts van verschillende soortgroepen controleren deze waarnemingen, waardoor een waardevolle database is ontstaan met waarnemingen uit alle delen van het land. 27
Aanvullend op de inventarisatie en het raadplegen van de online database, is er contact gezocht met stadsecoloog Ton Denters, deskundige op het gebied van stadsflora. Hij is werkzaam in Amsterdam en heeft de nodige informatie verschaft over eerdere inventarisaties van het GWL-terrein en bijzondere soorten in deze wijk. Tevens woont hij op het GWL-terrein en was daarmee de aangewezen persoon om dit project te ondersteunen. Wat zijn kansrijke plant- en diersoorten voor deze wijk? Welke soorten zouden zich kunnen vestigen in de wijk? Welke soorten zijn aanwezig in de omringende wijken? Om te kunnen bepalen welke plant- en diersoorten zich kunnen vestigen op het GWL-terrein is ook gebruik gemaakt van waarneming.nl. Op basis van waarnemingen uit groene gebieden nabij het GWL-terrein is een overzicht gemaakt van de plant- en diersoorten in de omgeving van het GWLterrein voorkomen. Dit overzicht is aangevuld met behulp van de informatie die de stadsecoloog heeft gegeven over soorten in omringende gebieden. Vervolgens is een selectie van potentiële soorten gemaakt op basis van habitat, zeldzaamheid, bijzonderheid en ecologische waarde. Welke aanpassingen in het beheer zijn nodig om de komst van de gewenste soorten te faciliteren om daarmee de ecologische kwaliteit van de wijk te verhogen? Door middel van een gesprek met een gemeentemedewerker van de afdeling BOR (Beheer Openbare Ruimte) is er een overzicht gemaakt van de huidige beheersmaatregelen van het groen van het GWLterrein. Met deze gegevens is nagegaan wat het huidige beheer betekent voor het voorkomen van plant- en diersoorten op het GWL-terrein. Vervolgens is bekeken hoe het beheer kan worden aangepast, zodat kansrijke soorten zich kunnen vestigen. Hoofdvraag: Wat is de visie op groen van de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein? Om deze hoofdvraag te beantwoorden werden er twee deelvragen beantwoord. Wat vinden de bewoners van het GWL-terrein van de uitstraling van het huidige groen in de wijk? Het was niet mogelijk de bewoners opnieuw te vragen naar de visie op het groen in de wijk, omdat de bewoners al zeer vaak zijn gevraagd hun mening te geven. Wanneer er opnieuw onderzoek zou worden gedaan naar hun visie, zouden bewoners het idee kunnen krijgen dat voorheen niet naar hen geluisterd is en dat er niets mee gedaan is. Er zijn documenten beschikbaar gesteld en deze werden geraadpleegd om zo te bepalen wat de huidige visie op het groen is van de bewoners van het GWLterrein. Van welke plekken vinden bewoners dat er iets veranderd moet worden aan het aanzicht? Informatie over verbeterpunten werd verkregen uit documenten van de landschapsarchitecte (bijlage 5), waarin verbeteringsplannen gebaseerd op de wensen van de bewoners staan. Ook oudere verslagen van vergaderingen van de Groene Vingers en de ALV’s werden geraadpleegd om zo te weten te komen welke ideeën, wensen en suggesties voorheen zijn geopperd door de bewoners. Hoofdvraag: Zijn de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein bereid om mee te werken aan het beheer op het GWL-terrein? Om deze hoofdvraag te beantwoorden werden er drie deelvragen gebruikt. Al deze deelvragen werden beantwoord met behulp van een online enquête (bijlage 6) met open en gesloten vragen en is gemaakt met Qualtrics. De enquête is via de nieuwsbrief naar 418 e-mailadressen verstuurd, van deze 418 e-mails kwamen 20 e-mails niet aan en daarom is uitgegaan van 398 verzonden nieuwsbrieven met enquêtes. De mailinglijst bestaat niet alleen uit e-mailadressen van bewoners, maar er staan ook oud-bewoners op de lijst die op de hoogte willen blijven. Ook een aantal niet GWL-bewoners zoals corporaties, mensen van het stadsdeel, politie etc. ontvangen de nieuwsbrief. Er is daarom een risico dat ook niet-bewoners van het GWL-terrein de enquête in vullen. Dit maakt 28
het bovendien lastig om het responspercentage te bepalen en de waarde van de hoeveelheid ingevulde enquêtes te bepalen. Om toch te kunnen bepalen of de respondenten bewoners zijn, is gevraagd sinds wanneer de respondent op het GWL-terrein woont. Op deze manier konden nietbewoners gemakkelijk uit de resultaten gefilterd worden. Omdat het niet het doel is van dit onderzoek en de Koepelvereniging om inactieve wijkbewoners te betrekken bij de wijk, zijn alleen bewoners die de nieuwsbrief ontvangen gevraagd de enquête in te vullen. De mensen die de nieuwsbrief ontvangen hebben zich hier bewust voor aangemeld en daarom lijken deze mensen relatief betrokken te zijn bij de wijk. Hierna worden deze relatief betrokken bewoners, ‘betrokken bewoners’ genoemd. Via de bewonerspagina van het GWL-terrein werd de enquête aangekondigd met een stuk inleidende tekst die ook in de nieuwsbrief is geplaatst. Hier was ook de link naar de enquête te vinden. Respondenten konden de enquête thuis achter de computer invullen, zodat ze de tijd hadden om over de vragen en antwoorden na te denken. Tot slot zijn achtergrondvragen gesteld, zoals of de respondenten in een huur- of koopwoning leven, of zij wel of geen privétuin bezitten en sinds wanneer zij op het GWL-terrein wonen. Om toch een beeld te krijgen wat de respondenten vinden van het huidige groen is kort de vraag meegenomen of zij het lelijk/mooi, slordig/netjes, gemaakt/natuurlijk, te weinig groen/te veel groen en eentonig/divers vinden. Hiermee kan snel worden gecontroleerd of het beeld dat is geschetst vanuit aangeleverde documenten, werkelijk overeenkomt met de mening van de bewoners. Om te kunnen bepalen welke plekken in de wijk geen aanpassingen nodig hebben volgens de bewoners, is de respondent gevraagd om op de plattegrond aan te klikken welke plek zij het meest waarderen. Deze plekken kunnen eventueel ook als voorbeeld gebruikt worden voor de aanpassing van minder gewaardeerde plekken. Hoe actief zijn de relatief betrokken bewoners met het GWL-terrein? Deze deelvraag omvatte twee definities van actief zijn: Actief in de buurt: Om te weten te komen hoe actief bewoners zijn, is gevraagd of zij het afgelopen jaar aanwezig zijn geweest bij het buurtfeest, de ALV en bij de opschoondag. Ook is de vraag gesteld of zij actief zijn in de Koepelvereniging. Actief in het onderhoud: De bewoners is gevraagd of zij het afgelopen jaar actief zijn geweest in het onderhoud in de wijk. Tevens is de vraag gesteld of bewoners lid zijn van een werkgroep en op welke andere manieren zij betrokken zijn bij de wijk. De resultaten van deze enquêtevragen werden geanalyseerd met behulp van databeschrijvingen. Hoe tevreden zijn betrokken bewoners van het GWL-terrein met het huidige groenbeheer op het GWLterrein? Dit werd vastgesteld aan de hand van de vraag hoe tevreden bewoners zijn met de wijk in het algemeen en met het groen in de wijk. Ook werd hen gevraagd hoe tevreden zij zijn met het huidige beheer door stadsdeel West en door bewoners. Dit is geanalyseerd met behulp van databeschrijvingen. Zijn betrokken bewoners van het GWL-terrein bereid om (meer) mee te helpen in het groenbeheer op het GWL-terrein? Dit werd vastgesteld aan de hand van de vragen of bewoners zelf mee zouden willen helpen om een deel van het groenonderhoud te verzorgen, welke taken zij dan uit zouden willen voeren en hoeveel tijd ze daar aan zouden willen besteden per maand. De resultaten van deze enquêtevragen werden geanalyseerd in SPSS met behulp van Chi2 test met continuïteitscorrectie (indien dit nodig was).
29
5. Huidige situatie 5.1 Het GWL-terrein Hoewel het GWL-terrein dicht bij het centrum van Amsterdam ligt, is de locatie met betrekking tot ecologische mogelijkheden niet slecht. In deze paragraaf wordt de locatie van het terrein geëvalueerd. Daarnaast wordt de huidige staat van de verschillende landschapselementen op het terrein beschreven en de gevolgen hiervan voor de ecologische waarde van deze elementen. 5.1.1 Locatie Het GWL-terrein ligt in stadsdeel West aan de westkant van Amsterdam. Het is gelegen nabij een groene corridor van volkstuinen, stadsparken en ruigtegebieden die uitkomt op landbouwgrond en andere natuurtypes buiten de stad (Figuur 8)(Dienst Ruimtelijke Ordening, 2011). Deze groene corridor maakt deel uit van een secundaire verbinding van de landelijke Ecologische Hoofdstructuur, die aan de west- en oostkant langs Amsterdam loopt (Figuur 9)(Dienst Ruimtelijke Ordening, 2011). Het is belangrijk dat er een dergelijke verbinding bestaat tussen de groene ruimtes in de stad en de omliggende ecosystemen, omdat dieren en planten zich dan gemakkelijker kunnen verspreiden. Dit leidt ertoe dat er in de stad een relatief hoge diversiteit aan plant- en diersoorten kan voorkomen. Daarnaast vergroten de aangesloten gebieden het leefgebied van de soorten, waardoor ze beter bestand zijn tegen de mogelijk negatieve milieu-invloeden die ze in de stad tegen kunnen komen (zie hoofdstuk 2.1) en grotere populaties kunnen vormen (Dienst Ruimtelijke Ordening, 2011; Bolund & Hunhammar, 1999; Van Zoest & Melchers, 2006). Door het groene karakter van het GWL-terrein en haar locatie naast deze corridor kan de wijk bijdragen aan de vergroting van de leefgebieden van de voorkomende soorten en daarmee bijdragen aan de ecologie van de stad.
Figuur 8. De locatie van het GWL-terrein (cirkel, rechts) naast een groene corridor die tot buiten de stad leidt (Google Earth, 2012).
30
5.1.2 Terrein Het GWL-terrein huist verschillende groenvarianten. Er zijn pleinen, grasstroken, hagen, speelplekken en diverse soorten tuinen als privé tuinen en openbaar groen, nutstuinen (Diekman, 2012). Dit zorgt ervoor dat het GWL-terrein een grote verscheidenheid aan habitats heeft en dus de mogelijkheid biedt om veel verschillende soorten te huisvesten (Dallimer et al., 2012; Lavery et al., 2012). De diversiteit aan vegetatietypen op een horizontaal vlak wordt ook wel horizontale heterogeniteit genoemd. Kleinschalige horizontale heterogeniteit is vooral van belang voor plantensoorten en kleine diersoorten. De aanwezigheid van bomen, struiken, hagen en andere planten voegt verticale heterogeniteit toe, wat vooral voor vogels Figuur 9. De ecologische structuur van Amsterdam, die een positief effect heeft. Voor veel deel uitmaakt van de landelijke Ecologische diergroepen geldt hoe complexer de Hoofdstructuur. Het GWL-terrein is aangegeven met een vegetatiestructuur, hoe groter het aantal diersoorten, omdat in elke vegetatielaag gele ster. Bron: Dienst ruimtelijke ordening, 2011. kenmerkende soortengroepen voorkomen. In steden is het beheer echter vaak gericht op een fraai en net beeld, waardoor de vegetatie maar in een beperkte mate aan een horizontale en verticale heterogene structuur kan bijdragen (Van Zoest & Melchers, 2006). Om een diversiteit aan plant- en diersoorten te stimuleren, is een beperkte mate van verwildering noodzakelijk. Beheer Met behulp van een gesprek met een gemeentemedewerker van de afdeling Beheer Openbare Ruimte, is een overzicht gemaakt van de huidige beheersmaatregelen van het groen van het GWLterrein. Het beheer wordt grotendeels uitgevoerd door een aannemer die ingehuurd is door de gemeente, een klein deel wordt door de bewoners van het GWL-terrein uitgevoerd. Er wordt gewerkt volgens een beeldbestek, met niveaus A, B en C. Het beeldbestek geeft een indicatie van de mate waarin het beheer uitgevoerd moet worden. Niveau A is het meest intensief, niveau C het minst. Zo geeft niveau A een kortere maximale lengte van het gras aan dan niveau B. Dit heeft ook invloed op het percentage “onkruid” wat er mag staan per vierkante meter en de mate waarin de heg gesnoeid wordt. Per landschapselement zal het huidige beheer beschreven worden met de gevolgen die dit draagt voor de ecologie. Pleinen Op het GWL-terrein zijn verscheidene pleinen die bestraat zijn met bakstenen (Figuur 10). Deze pleinen vormen grote open ruimtes waarin een habitat geboden wordt voor diverse urbane flora en aan rotsachtige omgevingen aangepaste plantensoorten die tussen de stenen groeien. Onder het huidige beheer wordt de bestrating een- tot tweemaal per jaar van “onkruid” ontdaan (persoonlijke communicatie met Robert van Eeden). De aangeplante bomen op de pleinen zijn onder andere Gladde iep (Ulmus glabra), Robinia (Robinia pseudoacacia) en Paardenkastanje (Aesculus sp.).
31
De Gladde iep is een interessante soort. Hij is goed bestand tegen luchtvervuiling, wat het een goede stadsboom maakt (Weeda et al., 1985). De schors van de Iep is rijk aan natrium, wat ervoor zorgt dat zuur goed geneutraliseerd kan worden. Daarnaast bevat de bast veel nutriënten, waaronder zetmeel, en kan de Iep goed water opnemen door de bast. Deze factoren leiden ertoe dat in Nederland de Iep de boom is waar de grootste variatie aan korstmossen op gevonden kan worden (Weeda et al., 1985). Figuur 10. Het waterspiegelplein op het GWL-terrein. Op
De Robinia is goed bestand tegen droogte dit plein staan enkele exemplaren van de Gladde iep. en luchtvervuiling, wat het een geschikte Foto: Caspara van Hellenberg Hubar. boom maakt voor de stad (Weeda et al., 1987). Het is een vlinderbloemige soort, wat inhoudt dat hij stikstof bindt in de bodem en nutriëntarme grond kan verrijken met stikstof (Oosterbaan, 2002). Dit is vooral een handige eigenschap in systemen waar de verrijking met stikstof gunstige effecten heeft op het voorkomen van plantensoorten. In Nederland is er echter geen gebrek aan stikstof in de bodem, in tegendeel, in Nederland komt er via de lucht heel veel stikstof in de bodem terecht, wat de laatste decennia een groot probleem is geweest in voedselarme ecosystemen (Lamers, et al. 2002). Dit heeft ertoe geleid dat in veel van deze systemen verruiging heeft plaatsgevonden: soorten die aan een lage nutriëntenbeschikbaarheid zijn aangepast, zijn weggeconcurreerd door snelgroeiende stikstofminnende soorten (Bijlsma et al. 2009). Robinia’s voeden daarom eerder het probleem van nutriëntenoverschot dan dat ze het wegnemen. Daarnaast kunnen er nauwelijks mossen en korstmossen op de bast van Robinia groeien. De bloemen van Robinia’s leveren echter veel honing, wat weer een voordeel is voor bijen (Weeda et al. 1987). Paardenkastanjes komen oorspronkelijk niet voor in Nederland en vervullen, naast het leveren van voedsel en beschutting, daardoor een kleinere ecologische rol; zo komen er op paardenkastanjes veel minder insectensoorten voor dan op inheemse bomensoorten (Weeda et al., 1987). Hagen De hagen op het GWL-terrein worden gevormd door Hulst (Ilex aquifolium), Eensteilige meidoorn (Crataegus monogyna), Liguster (Ligustrum sp.) en Spaanse aak (Acer campestre) (Figuur 11 en Figuur 13). De huidige hagen kunnen verschillende rollen vervullen in de ecologie. Ze zorgen voor beschutting van vogels en zoogdieren en de plantendelen vormen een voedselbron voor diverse dieren. De bladeren van de struik dienen als voedsel voor vlinderlarven en andere insecten zoals cicaden en wantsen die de sapstroom aftappen. Gevallen blaadjes Figuur 11. Hagen van Meidoorn en Hulst langs het voetpad zorgen voor beschutting en voedsel voor naast de Van Hallstraat. Foto: Caspara van Hellenberg insecten en bodemorganismen, alsmede Hubar. voor isolatie van de bodem in de winter. De haag kan ook als beschutting dienen voor plantensoorten, die zich onder de haag vestigen en daarmee beschermd zijn tegen windinvloeden en 32
vertrapping. Onder het huidige beheer worden de hagen twee keer per jaar gesnoeid in de maanden juni en september (persoonlijke communicatie met Robert van Eeden). Hagen die meerdere malen per jaar gesnoeid worden, en dan met name in het groeiseizoen zoals hier het geval is, komen over het algemeen niet tot bloei en dragen daardoor ook geen vruchten. Dit zorgt ervoor dat de plant geen voedsel kan leveren voor insecten en vogels. (Regionaal Landschap Rivierenland, 2011). Ook zorgt het snoeien in juni voor eventuele verstoring van in de haag broedende vogels. Daarnaast wordt er in het huidige beheer ook onder de heg geschoffeld onder een beeldbestek van niveau A (intensief)(persoonlijke communicatie met Robert van Eeden). Dit zorgt ervoor dat de ruimte onder de heg kaal wordt en dat de heg minder dienst kan doen als beschutting voor zowel planten als kleine zoogdieren. Het belang van beperkt snoeien en schoffelen is belangrijk om in gedachten te houden bij ontwikkelen van het beheer. Hulst is de enige loofboom van de Noordwest-Europese flora die in de winter groen blijft. In de struik kunnen vogels zich nestelen om te broeden. Vogels tonen geen voorkeur voor de bessen van de Hulst, maar richting het eind van de winter worden ze met liefde gegeten, doordat andere vruchten schaars zijn geworden. Hierdoor vervult de Hulst een belangrijke rol voor de overleving van vogels in de winter (Weeda et al., 1987). De Meidoornhagen bieden beschutting en voedsel voor zowel vogels als zoogdieren. De bloemen van de Eenstijlige meidoorn zijn belangrijk voor veel insecten, maar de Eenstijlige meidoornrn heeft ook een aantal specialisten. Zo is de struik de waardplant voor een aantal motvlindertjes en het Meidoornhaantje, te zien in Figuur 12 (Lochmea crataegi) (Weeda et al., 1987). Figuur 12. Het Meidoornhaantje Liguster wordt in het algemeen veel gebruikt voor heggen. (Lochmea crataegi) heeft de Meidoorn In Nederland komt zowel een Europese als een Japanse als waardplant. Foto: Fritz Geller-Grimm. soort voor. Liguster bloeit van juni tot augustus. De bloemen bevatten veel nectar en verspreiden een sterke, weezoete geur, waarmee ze veel vliegen, bijen, kevers en vlinders aantrekken. Na bevruchting produceert de struik zwarte besjes, die tot lang in de winter aan de struik blijven zitten en als voedselbron voor vogels dienen. De struik is ook belangrijk als waardplant voor diverse motvlindertjes (Weeda et al., 1988).
De Spaanse aak is over het algemeen snoei- en vraatbestendig. De struik draagt groenige bloemen die tegelijkertijd met de bladeren verschijnen en worden bestuift door insecten (Weeda et al. 1988). De knoppen van de struik kunnen als voedsel dienen voor vogels.
Figuur 13. Hulst, Eenstijlige meidoorn, Liguster en Spaanse aak. Foto’s: Luis Sánchez, Emöke Dénes, MPF, Frank 33 Vincent.
Grasstroken De strak onderhouden grasstroken vormen net zoals de pleinen grote open ruimtes (Figuur 14). Onder het huidige beheer worden grasstroken het hele jaar door gemaaid. Afhankelijk van de groeisnelheid van het gazon worden regelmatig maai- en schoonmaakrondes gehouden; het gras moet aan beeldbestek niveau B voldoen (persoonlijke communicatie met Robert van Eeden). Dit heeft grote gevolgen voor de soortenrijkdom van het gras. Behalve een madeliefje op een aantal plaatsen, komen er niet veel andere soorten in dit Figuur 14. Een grasstrook langs de Waterbaan. Foto: Caspara groen voor. Dit illustreert heel goed wat van Hellenberg Hubar. Van Zoest en Mechel (2006) beschrijven, namelijk dat uit een inventarisatie van acht Amsterdamse wijken naar voren is gekomen dat het aantal plant- en diersoorten veel groter is in stroken met ruw grasland, ruigte en dicht struikgewas dan in traditioneel beheerd groen. Nutstuinen Er is een aantal nutstuinen aanwezig op het GWL-terrein die beheerd worden door bewoners (Figuur 15). De braakliggende grond van moestuinen biedt een goede mogelijkheid voor planten om zich te vestigen, vooral pionierssoorten. De diversiteit aan cultivars* die voorkomt in de nutstuinen, dragen ook bij aan de ecologie van deze tuinen. Veel sierplanten zoals Goudsbloemen (Calendula officinalis) en Vlinderstruiken (Buddleja davidii) trekken insecten aan, die vervolgens ook natuurlijk gevestigde planten kunnen Figuur 15. Een van de moestuinen op het GWL-terrein. Foto: bestuiven (Tolman & Lewington, 2010). Caspara van Hellenberg Hubar Daarnaast kunnen Kolen (Brassica oleracea) en Bieten (Beta vulgaris) een voedingsbron vormen voor sapstroom voedende insecten als cicaden en wantsen en zijn ze waardplanten voor vlinders. De vruchten van Braam (Rubus sp.), Kruisbes (Ribes uva-crispa) en andere soortgelijke struiken vormen ook een voedselbron voor diverse fauna.
5.2 Soorteninventarisatie Gedurende twee dagen zijn de aanwezige plant- en diersoorten op het GWL-terrein geïnventariseerd. Deze gegevens zijn aangevuld met gegevens van waarneming.nl en persoonlijke communicatie met Ton Denters. De soorten die beschreven worden, zijn gebaseerd op zeldzaamheid, bijzonderheid, stedelijk habitat en verdere relevantie.
34
5.2.1 Flora Welke soorten komen voor op het GWL-terrein? Bij het inventariseren van de flora op het GWL-terrein zijn 204 plantensoorten gevonden. Deze lijst is aangevuld met soorten die op www.waarneming.nl zijn ingevoerd en met informatie van stadsecoloog Ton Denters, tot een totaal van 227 soorten. De meest opvallende waarnemingen worden in dit hoofdstuk besproken; de totale lijst is te vinden in bijlage 3 en 4. NB: de inventarisatie is in november uitgevoerd, dus zeer waarschijnlijk zijn niet alle soorten gevonden die in de wijk voorkomen. Eenjarige planten kunnen al verdwenen zijn en planten in de moestuinen zijn geoogst. Een aantal aangeplante uitheemse tuinplanten kon niet op naam gebracht worden, omdat ze buiten de expertise van het team vallen. Informatie in dit hoofdstuk over stadsafhankelijke en –minnende planten komt uit Denters (2004), naamgeving van de soorten is gebaseerd op Van der Meijden (2005), aangevuld met informatie van www.waarneming.nl. Niet alle gevonden soorten zijn spontaan opgekomen in de wijk; een aantal soorten is aangeplant. De meeste bomen zijn aangeplant, net als de basis van alle hagen. In de nutstuinen zijn veel sier- en consumptieplanten aangeplant, zoals Ui (Allium cepa), Prei (Allium porrum) , Venkel (Foeniculum vulgare), Boerenkool (Brassica oleracea), Rode kool (Brassica oleracea), Braam (Rubus sp.), Rozemarijn (Rosmarinus officinalis), Hemelsleutel (Sedum telephium), Hortensia (Hydrangea macrophylla), Dopheide (Erica sp.) en Lavendel (Lavandula sp.). Nutstuinen Binnen de wijk zijn de nutstuinen het meest soortenrijk: in de nutstuinen zijn maar liefst 85 plantensoorten gevonden. Een aantal daarvan is aangeplant als sier- of consumptieplant of is verwilderd uit omliggende tuinen, maar ook komen er veel soorten spontaan op. De meeste nutstuinen in de wijk worden niet heel strak onderhouden, waardoor veel andere soorten kans zien zich in de nutstuinen te vestigen. De nutstuinen zijn erg gevarieerd in begroeiing, van dicht en hoog begroeid tot laag en open, ze zijn omgeven door hagen en sommige plotjes liggen redelijk braak. Hierdoor is er ook een grote verscheidenheid aan microklimaten, waardoor ook de flora in de nutstuinen divers is. Bestrating Na de nutstuinen is de bestrating het meest soortenrijk, met 83 soorten. Deze soorten zijn planten die tussen de straatstenen opkomen, met name op plekken waar minder verstoring plaatsvindt: tussen fietsenrekken, dicht tegen bebouwing en hekken aan, langs stoepranden en onder bankjes. Op het Waterspiegelplein is Kransmuur (Polycarpon tetraphyllum) (Figuur 16) gevonden, een stadsafhankelijke soort die zeer zeldzaam is in Nederland. Langs de Van Hogendorpstraat en de Waterpoortweg is het zeer zeldzame Vroeg havikskruid (Hieracium glaucinum) (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) gevonden, een soort die pas recentelijk voor het eerst in Nederland is waargenomen. In deze hoek van de wijk staat ook Ronde ooievaarsbek (Geranium rotundifolium) (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.)- een zeldzame, stadsafhankelijke soort. Op meerdere plekken in de wijk, onder andere op het Watertorenplein, is Klein glaskruid (Parietaria judaica) (Figuur 16), een stadsafhankelijke soort, gevonden. Op het kruispunt Haarlemmerweg-Van Hallstraat groeit Absintalsem (Artemisia absinthium), een zeldzame stadsminnende soort. Op meerdere plekken in de wijk staat de zeldzame Hoge fijnstraal (Conyza sumatrensis) (Figuur 16). Hagen De hagen bestaan uit vier aangeplante soorten: Hulst, Spaanse aak, Eenstijlige meidoorn en Liguster De hagen bieden een ruime variatie aan microklimaten, waardoor er naast deze vier soorten nog 52 andere plantensoorten zijn gevonden. Onder de haag langs de Waterloop staat veel Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea), een zeldzame, stadsafhankelijke soort. Andere zeldzame, stadsafhankelijke soorten die onder de hagen voorkomen zijn: Klein glaskruid (Parietaria judaica), Kruipklokje 35
(Campanula poscharkyana) en Slaapkamergeluk (Soleirolia soleirolii). Zeldzame stadsminnende soorten zijn: Brede lathyrus (Lathyrus latifolius) en Muursla (Mycelis muralis).
Figuur 16. Kransmuur, Klein glaskruid, Hoge fijnstraal en Kruipklokje. Foto’s: Ton Denters.
Perkjes en geveltuintjes De perkjes en geveltuintjes zijn weliswaar klein in oppervlak, maar herbergen een grote verscheidenheid aan planten: 50 soorten. In de geveltuintjes worden planten aangeplant, waardoor veel tuinsoorten instaan. De meeste geveltuintjes worden echter niet heel strak onderhouden, waardoor er soorten op natuurlijke wijze inkomen. In de perkjes en geveltuintjes staan veel algemene soorten, zoals Gewone ereprijs (Veronica chamaedrys), Gewoon biggenkruid (Hypocharis radicata), Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare), Herderstasje (Capsella bursa-pastoris) en Vogelmuur (Stellaria media). Dit zijn soorten die weinig ruimte nodig hebben en het erg goed doen tussen straatstenen, met name op plekken waar minder gelopen wordt. Vandaar dat ze veel aangetroffen worden aan de rand van de bestrating en tussen de tegels die de perkjes en geveltuintjes afbakenen. Naast deze algemene soorten staat er in de perkjes en geveltuintjes ook een aantal zeldzame stadssoorten, zoals Geelrode naaldaar (Setaria pumila), Hoge fijnstraal (Conyza sumatrensis), Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis), Tweekleurig springzaad (Impatiens balfourii) en Zegekruid (Nicandra physalodes). Grasvelden De grasvelden worden kortgehouden en er ligt hondenpoep. Hierdoor staan er soorten die goed tegen verstoring en voedselrijke omstandigheden kunnen, zoals Herderstasje (Capsella bursapastoris), Straatgras (Poa annua) en Grote brandnetel (Urtica dioica). In de veldjes staan planten die goed tegen een intensief maaibeheer kunnen, zoals Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), Duizendblad (Achillea millefolium) en Madeliefje (Bellis perennis). Ook andere typische gazonplanten komen veel voor: Biggenkruid (Hypochaeris radicata), Witte klaver (Trifolium repens), Smalle weegbree (Plantago lanceolata) en Paardenbloem (Taraxacum officinale). Al deze soorten zijn zeer algemeen in Nederland. Langs de randen van de velden, waar het maaien lastig is, vindt minder verstoring plaats, waardoor er wat meer bijzondere soorten opkomen. Aan de rand van het veldje aan de Waterkersweg (blok L, zie Figuur 7) staat een enkel exemplaar van de zeldzame Muursla (Mycelis muralis).
36
Waterleliegracht De Waterleliegracht is soortenarm. De gracht wordt voornamelijk gedomineerd door Riet (Phragmites australis) en Grote lisdodde (Typha latifolia). Daartussen staan enkele exemplaren Watermunt (Mentha aquatica) en Heen (Bolboschoenus maritimus). Op het water zijn verschillende soorten Eendenkroos te vinden: Bultkroos, Klein kroos en het zeldzame Knopkroos (Lemna gibba, L. minor en L. turionifera). Urbane en zeldzame soorten Van de 216 plantensoorten die zijn waargenomen in de wijk, is een aantal typisch voor het Urbane floradistrict. Hiervan zijn er 25 soorten stadsafhankelijk en 19 stadsminnend (Denters, 2004). Soorten in rood zijn zeldzaam, soorten in dikgedrukt rood zijn zeer zeldzaam (Van der Meijden, 2005). Stadsafhankelijke flora (Denters, 2004) Beklierde/zwarte nachtschade (Solanum nigrum) Brede raket (Sisymbrium irio) Dichtbloemige kruidkers (Lepidium densiflorum) Donzige klaproos (Papaver atlanticum) Geelrode naaldaar (Setaria pumila) Gehoornde klaverzuring (Oxalis corniculata) Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea) Glanzend kruiskruid (Senecio squalidus) Grote leeuwenbek (Antirrhinum majus) Hoge fijnstraal (Conyza sumatrensis) Kleine bergsteentijm (Clinopodium calamintha) Klein glaskruid (Parietaria judaica) Kransmuur (Polycarpon tetraphyllum) Kruipklokje (Campanula poscharskyna) Muurbloem (Erysimum chieri) Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis) Ronde ooievaarsbek (Geranium rotundifolium) Schijnaardbei (Potentilla indica) Slaapkamergeluk (Soleirolia soleirolii) Stijf ijzerhard (Verbena bonariensis) Tweekleurig springzaad (Impatiens balfourii) Vijgenboom (Ficus carica) Vlinderstruik (Buddleja davidii) Walstroleeuwenbek (Linaria purpurea) Zegekruid (Nicandra physalodes) Stadsminnende flora (Denters, 2004) Absint-alsem (Artemisia absinthium) Beklierde basterdwederik (Epilobium ciliatum) Bermooievaarsbek (Geranium pyrenaicum) Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens) Brede lathyrus (Lathyrus latifolius) Gewoon langbaardgras (Vulpia myuros) Grote zandkool (Diplotaxis tenuifolia) Harig knopkruid (Galinsoga quadriradiata) Kleine leeuwenbek (Chaenorhinum minus) Kruipertje (Hordeum murinum) Kruisbladige wolfsmelk (Euphorbia lathyris) Middelste teunisbloem (Oenothera biennis) 37
Moederkruid (Tanacetum parthenium) Muursla (Mycelis muralis) Prachtklokje (Campanula persicifolia) Roze winterpostelein (Claytonia sibirica) Stinkende gouwe (Chelidonium majus) Teunisbloem (Oenothera sp.) Tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus) Naast zeldzame urbane soorten zijn ook andere zeldzame soorten gevonden in de wijk, die echter niet typische stadsplanten zijn: Groot nagelkruid (Geum macrophyllum) Italiaanse aronskelk (Arum italicum) Knopkroos (Lemna turionifera) Lievevrouwebedstro (Galium odoratum) Siertabak (Nicotiana sylvestris) Smalle aster (Aster lanceolatus) Stekelkamgras (Cynosurus echinatus) Tranenden (Pinus wallichiana) Tripmadam (Sedum rupestre) Vroeg havikskruid (Hieracium glaucinum) Wilde akelei (Aquilegia vulgaris) Wit vetkruid (Sedum album) Het Lievevrouwebedstro, de Siertabak, de Tranenden en de Wilde akelei zijn (vrijwel zeker) aangeplant. 5.2.2 Fauna De inventarisatie heeft zich gefocust op de planten; dit omdat het niet het goede moment in het jaar is voor insectenonderzoek, omdat de expertise van de groep meer ligt bij de flora en omdat de juiste materialen niet beschikbaar waren. Alle diersoorten die gevonden zijn, zijn meegenomen in dit onderzoek; dit betreft voornamelijk vogels. De eigen waarnemingen zijn aangevuld met de soorten die ingevoerd zijn op www.waarneming.nl tot een totaal van 29 diersoorten waargenomen in de wijk, waarvan 18 vogels. Dit overzicht is waarschijnlijk incompleet, vanwege een laag aantal waarnemingen op www.waarneming.nl en de beperkte tijd van inventariseren. Vogels De meeste waargenomen vogels zijn algemene soorten die vaak in steden worden aangetroffen: Huismus (Passer domesticus), Merel (Turdus merula), Kauw (Coloeus monedula), Ekster (Pica pica) en Stadsduif (Columba livia domestica). Ook de Halsbandparkiet (Psittacula krameri) is in de wijk gevonden; het is van oorsprong een tropische volièrevogel, die recentelijk verwilderd is en goed gedijt in de grote steden in het westen van Nederland. In de Waterleliegracht zijn Waterhoen (Gallinula chloropus) en Wilde eend (Anas platyrhynchos) gevonden, twee algemene watervogels. Tijdens de inventarisatie (in november) werden ook Houtsnip (Scopolax rusticola) en Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) waargenomen; beide zijn iets minder algemene soorten, die alleen tijdens de trektijd en in de winter in Amsterdam waargenomen worden. Vlinders In de wijk zijn drie dagvlindersoorten aangetroffen, die alle drie algemeen voorkomen in Nederland: het Boomblauwtje, de Dagpauwoog en het Bont zandoogje (Figuur 17). Het Boomblauwtje (Celastrina argeolus) komt voor op veel verschillende plantensoorten, waarvan een groot aantal 38
voorkomt in de wijk: Liguster (Ligustrum sp.), Klimop (Hedera helix), Bosrank (Clematis vitalba), Hop (Humulus lupulus) en Robinia (Robinia pseudoacacia) (Tolman en Lewington, 2010). De rupsen van de Dagpauwoog leven op de Grote brandnetel (Utrica dioica) (Tolman en Lewington, 2010), waardoor de vlinder algemeen voorkomt. De vlinders leven vaak van Vlinderstruiken (Buddleja davidii), waarvan er veel in de wijk staan. Het Bont zandoogje (Pararge aegeria) is voor zijn voortplanting afhankelijk van verschillende grassoorten (Tolman en Lewington, 2010). Ook zijn er twee nachtvlindersoorten gevonden: de Piramidevlinder (Amphipyra pyramidea) en de Taxusspikkelspanner (Peribatodes rhomboidaria). De Pyramidevlinder komt voor op, onder andere, de Eenstijlige meidoorn en Liguster. De Taxusspikkelspanner is een soort die vaker voorkomt in
Figuur 17. Boomblauwtje, Dagpauwoog en Bont zandoogje. Foto links: Holger Gröschl; midden en rechts: Erik-Jan Bijleveld.
stedelijk gebied, onder andere in parken en tuinen (Waring en Townsend, 2007). Overige insecten Er is één keversoort gevonden, het Zevenstippelig lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata) en één spin: de Huiszebraspin (Salticus scenicus). Er zijn drie soorten sprinkhanen gevonden: De algemene Boomsprinkhaan (Meconema thalassinum), de Bruine sprinkhaan (Chortippus brunneus) en een soort die weinig voorkomt in Nederland, de Zuidelijke boomsprinkhaan (Meconema meridionale), die waarschijnlijk met geïmporteerde planten is meegekomen naar Noord-Europa. Er is ook een vliegensoort aangetroffen die uit Zuid-Europa afkomstig is: de Middellandse zeevlieg (Ceratis capitata).
5.3 Ecologische identiteit van de wijk Het GWL-terrein is een wijk waarin veel groen aanwezig is, waardoor de wijk opvalt ten opzichte van andere wijken. In de wijk zijn 227 plantensoorten waargenomen, wat veel is. Tijdens het observeren van de wijk zijn een aantal dingen opgevallen, die kenmerkend zijn voor het GWL-terrein. Deze kenmerken geven de wijk een eigen ecologische identiteit. De vele hagen in de wijk bieden bescherming aan vogels, wat de wijk vogelvriendelijk maakt. In de wijk komen bijvoorbeeld de Huismus (Passer domesticus) en verschillende mezensoorten in grote aantallen voor. Recentelijk is in de wijk aan een aantal gevels de klimplant Wingerd (Parthenocissus sp.) bevestigd; De Wingerd biedt, zeker als de plant wat ouder en voller is, bescherming en nestgelegenheid voor vogels. De besjes worden gegeten door vogels. In de wijk staan veel Stokrozen (Alcea rosea). Deze hoge, markante plant is, zeker in bloei, erg opvallend. Het is een tuinplant die, voornamelijk in stedelijke gebieden, in staat is zichzelf uit te zaaien. Deze plant doet het goed op warme plekken en wat zanderige gronden, vandaar dat deze soort te vinden is tegen op het zuiden gerichte gevels en in de perkjes rondom de bomen. Niet alleen 39
komen er insecten op de Stokroos af, zoals bijen, hommels en de Stokroossnuitkever (Rhopalapion longirostre), ook zorgt de plant voor veel kleur in de wijk. Een interessant verschijnsel in de wijk is dat rond fietsenrekken opvallend veel verschillende plantensoorten voorkomen; vaak vormen zij tamelijk grote exemplaren. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat er vaak niet geschoffeld wordt bij de fietsenrekken, omdat er fietsen in de weg staan. Dit beperkte schoffelen leidt er toe dat soorten die bij normaal beheer zouden verdwijnen zich kunnen vestigen en ontwikkelen. Ook het gebied rond de watertoren is in dit opzicht interessant, omdat het bestraat is met losse ronde keien. Tussen deze keien zit meer ruimte dan bij normale baksteenbestrating, wat interessante flora op kan leveren. Daarbij worden ze ook minder betreden, wat een positief effect heeft op de groei. Recentelijk hebben zich in de wijk een aantal interessante soorten gevestigd (persoonlijke communicatie met Ton Denters). Onder de hagen en in de bermen van de Waterloop groeien Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea), Rode spoorbloem (Centranthus ruber) en Pastinaak (Pastinaca sativa) (Figuur 18). Van de nectar en de zaden van deze planten eten verschillende insecten, onder andere mieren, bijen, hommels en vlinders. Gele helmbloem en Rode spoorbloem zijn zeldzaam in Nederland.
Figuur 18. Gele helmbloem, Rode spoorbloem en Pastinaak hebben zich recentelijk gevestigd in de bermen van de Waterloop. Foto’s links en midden: Ton Denters; rechts: Darkone.
Een voorbeeld van een succesverhaal is het Kruipklokje (Campanula poscharskyana), een soort die het goed doet in stedelijke omgevingen en zich sterk uitbreidt. De soort is daarmee illustratief voor het succes dat planten kunnen hebben in urbane gebieden. Ook op het GWL-terrein komt de soort veel voor, onder hagen en langs de randen van bestrating en bebouwing. Hierdoor zorgt het voor groen in het straatbeeld en de plant heeft opvallende paarsblauwe bloemen. De Hoge fijnstraal (Conyza sumatrensis) is ook een soort die in opmars is in steden. De soort werd pas in 1999 voor het eerst in Nederland waargenomen, maar is nu al ingeburgerd in vele plaatsen. De Hoge fijnstraal groeit in de hele wijk, vooral tussen de bestrating. Op de plattegrond in Figuur 21 zijn de vindplaatsen van tien bijzondere planten aangegeven. Deze soorten maken de wijk in ecologisch opzicht bijzonder ten opzichte van andere wijken. Sommige van deze soorten komen landelijk op maar een paar plekken voor. Andere zijn typisch voor Amsterdam of typisch voor het stedelijk milieu in het algemeen. In Figuur 19 enFiguur 20 staan foto’s van de meeste van deze soorten. Aan de noordkant van het GWL-terrein staat in diverse geveltuinen de Donzige klaproos. Op het waterspiegelplein staat Kransmuur (Figuur 16), een typische soort van grote steden. In de moestuin 40
aan de Waterbaan staat veel Klein glaskruid (Figuur 16). Ook op andere plekken in de wijk staat deze soort. Landelijk gezien is deze soort wettelijk beschermd en vrij zeldzaam. Langs de Waterbaan staat het zeldzame Tripmadam tegen de gevel van huizenblok 8. In de hagen rondom het speeltuintje aan de Waterkersweg staat het fraaie Prachtklokje, een stadsminnende soort. Aan het zuidoostelijke deel van de Waterkersweg staat Tweekleurig springzaad, die fraaie, grote bloemen vormt en landelijk aan een opmars bezig is in het stedelijk gebied. Hier, en in hagen in het zuidelijke gedeelte van de wijk, staat ook veel Gele helmbloem (Figuur 18). Erg bijzonder is het Stekelkamgras, dat langs de Waterpoortweg in enkele geveltuintjes groeit; dit is één van de eerste plekken in Nederland waar de soort is waargenomen. Een andere erg bijzondere soort is Vroeg havikskruid, die in de hagen en tussen de bestrating langs de Van Hogendorpstraat staat. Langs deze straat staat ook Ronde ooievaarsbek, een soort die van warme, droge plekken houdt.
Figuur 19. Vlnr: Donzige klaproos, Tripmadam en Prachtklokje Foto’s: Ton Denters.
Figuur 20. Vlnr: Ronde ooievaarsbek, bloem van de Ronde ooievaarsbek, Vroeg havikskruid en Stekelkamgras. Foto’s: Ton Denters.
41
Figuur 21. Vindplaatsen van bijzondere soorten: 1) Donzige klaproos, 2) Kransmuur, 3) Klein Glaskruid, 4) Tripmadam, 5) Prachtklokje, 6) Tweekleurig springzaad, 7) Gele helmbloem, 8) Stekelkamgras, 9) Vroeg havikskruid, 10) Ronde ooievaarsbek. Bron: aangepaste kaart van Mestdagh & Butterworth (geen datum).
42
6. Ecologische potentie 6.1 Potentiële flora Rond het GWL-terrein liggen verschillende groene gebieden. Soorten uit deze gebieden kunnen mogelijk ook voorkomen op het GWL-terrein. Per gebied worden diverse potentiële soorten beschreven. Voor alle informatie betreffende zeldzaamheid en standplaatsen, is de site wildeplanten.nl gebruikt. Een kaart van alle gebieden is weergegeven in bijlage 7. Haarlemmertrekvaart De Haarlemmertrekvaart is een kanaal ten noorden van het GWL-terrein. In en rond dit kanaal zijn een paar bijzondere varens gevonden, die mogelijk ook rond de gracht van het GWL-terrein of op muurtjes kunnen voorkomen. Een bijzondere soort is de Steenbreekvaren (Asplenium trichomanes) (Figuur 22). Deze soort is zeldzaam tot zeer zeldzaam in Nederland en heeft een beschermde status. De steenbreekvaren vindt vooral in stedelijke gebieden een habitat op vochtige muren en rotsen. Een typische urbane soort die rondom de Haarlemmertrekvaart voorkomt is de Steenkruidkers (Lepidium ruderale). Deze plant is bestand tegen de verstoringen in de stad en komt er dan ook vrij algemeen voor tussen bestrating, in bermen en op muren. Zwartsteel (Asplenium adiantum-nigrum) is een beschermde varensoort die alleen in stedelijke gebieden voorkomt en daar zeldzaam is. Deze soort komt op (half)beschaduwde, vochtige plaatsen op oude muren, kademuren en rotsen. Wit vetkruid (Sedum album) is een vrij zeldzame soort in de stad, die op zonnige, droge, open plaatsen groeit op muurtjes en in bermen.
Figuur 22. Potentiële soorten voor het GWL-terrein die in het gebied rond de Haarlemmertrekvaart zijn waargenomen (vlnr): Steenbreekvaren, Steenkruidkers, Zwartsteel en Wit vetkruid. Foto’s vlnr: Hagen de Merak, Teun Spaans, Bernd Haynold, Frank Vincentz.
Westerpark Het Westerpark ligt ten noord-oosten van het GWL-terrein aan de overkant van de Haarlemmertrekvaart. In dit park komen een aantal zeldzame soorten voor die interessant zouden zijn voor het GWL-terrein. Holwortel (Corydalis cava) is een zeldzame stinzenplant die op licht beschaduwde, vochtige plaatsen groeit o.a. onder heggen en in boomgaarden (Figuur 23). Winterakoniet (Eranthis hyemalis) is vrij zeldzaam in Nederland en wordt vooral gevonden op lichtbeschaduwde plaatsen in vochtige, kalkrijke grond in o.a. bermen, plantsoenen en struwelen.
43
Figuur 23. Potentiële soorten voor het GWL-terrein die in het Westerpark waargenomen zijn (vlnr): Holwortel en Winterakoniet. Foto’s vlnr: Christian Fischer, Martin Olsson.
Westergasfabriek Het terrein van de voormalige Westergasfabriek ligt ten noorden van het GWL-terrein aan de overkant van de Haarlemmertrekvaart. Op dit terrein komen veel bijzondere soorten voor. Één daarvan is de beschermde Brede wespenorchis (Epipactis helleborine), die voorkomt op licht beschaduwde, droge tot vochtige plaatsen in o.a. struwelen, beschaduwde bermen en plantsoenen (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Daarnaast komen diverse varensoorten voor als Zachte naaldvaren (Polystichum setiferum). Zachte naaldvaren is een rode-lijst soort die zeer zeldzaam voorkomt op licht beschaduwde, vochtige en voedselarme grond in stedelijke gebieden. De soort komt incidenteel op oude muren voor. De Stijve naaldvaren (Polystichum aculeatum) is een verwante rode-lijst soort die alleen voorkomt in Zuid-Limburg, Flevoland en stedelijke gebieden, waar hij zeer zeldzaam is. Deze varensoort kan in o.a. in struwelen en op beschutte vochtige muren voorkomen. De Muurvaren (Asplenium ruta-muraria) is een vrij algemene soort in stedelijke gebieden en gedijt goed op zonnige tot halfbeschaduwde plaatsen op droge, kalkrijke muren en rotsen.
Figuur 24. Potentiële soorten voor het GWL-terrein die in het Westergasfabriek gebied zijn waargenomen (vlnr): Brede wespenorchis, Zachte naaldvaren, Stijve naaldvaren, Muurvaren. Foto’s vlnr: Bernd Haynold, Kurt Stüber, Wikimedia commons gebruiker MPF, Dr. Hagen Graebner.
Waternatuurtuin Rode ogentroost (Odontites vernus subsp. serotinus) is een eenjarige half-parasiet, die voorkomt op de wortels van grassen (Figuur 25). Het is een rode-lijst soort en het voorkomen is de laatste tijd sterk afgenomen. De plant komt voor op zonnige, open, grazige plaatsen die enigszins vochtig zijn. Voor het voorkomen van deze soort zijn grassen essentieel. Naast rode ogentroost komt er nog een andere half-parasiet voor: de Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius). Deze plant parasiteert ook op grassen en wordt op gelijksoortige bodems gevonden als rode ogentroost. De Gele maskerbloem (Mimulus guttatus) komt oorspronkelijk uit westelijk Noord-Amerika, maar is in Nederland 44
ingeburgerd. Hij komt hier zeer zeldzaam voor op zonnige, vochtige en voedselrijke grond aan waterkanten en in moerassen. Stijf hardgras (Catapodium rigidum) is een beschermde rode-lijst soort die zeer zeldzaam is in Nederland en voornamelijk voorkomt in stedelijke gebieden. Hij gedijt het beste in zonnige, droge, open plaatsen op oude muren en tussen straatstenen. Zomerfijnstraal (Erigeron annuus) is een zeldzame tot zeer zeldzame soort die vooral voorkomt op zandige, zonnige, open plaatsen in bermen en op oude muren.
Figuur 25. Potentiële soorten voor het GWL-terrein die waargenomen zijn in de Waternatuurtuin (vlnr): Rode ogentroost, Grote ratelaar, Gele maskerbloem, Stijf hardgras en Zomerfijnstraal. Foto’s vlnr: Wikimedia commons gebruiker Sannse, Wikimedia commons gebruiker Gepard12, Jacco van Beelen, Enrico Romani, Dr. Hagen Graebner.
Spoordijk Ten noorden van de bovengenoemde gebieden ligt een uitgebreid treinsporennetwerk. Een soort die hier voorkomt, is Kaal breukkruid (Herniaria glabra)(Figuur 26). Dit plantje is vrij zeldzaam tot zeer zeldzaam in Nederland en komt voor op zonnige, open plaatsen op zandige grond langs spoorwegen maar ook op muren, in bermen en tussen straatstenen. Bleke morgenster (Tragopogon dubius) verspreid zich in noordwestelijke richting door Europa en komt in Nederland vooral voor in stedelijke gebieden in het westen van het land. De plant is een zeldzame pioniersoort en groeit op zonnige, warme, open plaatsen op zandige of stenige plaatsen langs spoorwegen, in bermen en in struwelen.
Figuur 26. Potentiële soorten voor het GWL-terrein, die zijn waargenomen rond de spoordijk ten noorden van het GWL-terrein (vlnr): Kaal breukkruid en Bleke morgenster. Foto’s vlnr: Dr. Hagen Graebner, Birger Fricke.
45
Volkstuinen Ten westen van de bovengenoemde gebieden ligt een uitgebreid stuk grond waar volkstuinen op gevestigd zijn. Hier komen naast een grote diversiteit aan paddenstoelen, ook diverse flora en fauna voor. Één van de planten die hier voorkomen, is het Veelkleurig vergeet-mij-nietje (Myosotis discolor)(Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Deze pioniersoort is vrij zeldzaam in Nederland en groeit op zonnige, open plaatsen in bermen, grasvelden en begraafplaatsen. Een andere plantensoort die voorkomt is de stinzenplant* Italiaanse aronskelk (Arum italicum). Deze soort is zeldzaam in Nederland en kan vooral gevonden worden op licht beschaduwde, vochtige plaatsen in o.a. buitenplaatsen, onder heggen en op kerkhoven. Beemdkroon (Knautia arvensis) is een soort die plaatselijk vrij algemeen is, maar in andere delen van Nederland zeer zeldzaam of afwezig is. De plant is een rode-lijst soort en zijn voorkomen is de laatste jaren sterk afgenomen. De lichtpaarse bloemen produceren veel nectar en trekken daarmee veel vlinders en bijen aan. Deze plant groeit op zonnige plaatsen in bermen, weiland en onder heggen. Blaassilene (Silene vulgaris) is een vrij zeldzame soort, die soms moeite heeft zijn vestiging vol te houden, waardoor hij weer uit gebieden kan verdwijnen. Het is een pioniersoort, die op zonnige, open of grazige plaatsen voorkomt in bermen, grasland en langs spoorwegen.
Figuur 27. Potentiële soorten voor het GWL-terrein, die zijn waargenomen in het gebied met volkstuinen (vlnr): Veelkleurig vergeet-mij-nietje, Italiaanse aronskelk, Beemdkroon en Blaassilene. Foto’s vlnr: Kristian Peters, Kurt Stüber, Rafal Konkolewski, Teun Spaans.
Waterlichamen In de omliggende gebieden van het GWL-terrein komt een divers scala aan waterplanten voor. Deze soorten zouden potentieel ook in de gracht op het GWL-terrein voor kunnen komen. Grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica) is een algemene oeverplant, die groeit op open plaatsen in ondiep water (Figuur 28). Deze soort kan ook voorkomen in voedselrijk water, wat het water in de gracht waarschijnlijk is. Tongvaren (Asplenium scolopendrium) is een vrij zeldzame varensoort die het meest voorkomt in stedelijke gebieden. De soort is beschermd en groeit vooral op halfbeschaduwde, vochtige plaatsen op oude muren, beschaduwde greppelkanten en grachtkanten. Deze soort heeft potentie om op de kademuur van de gracht te groeien. Een andere algemene plant die in ondiep water groeit is de Kleine watereppe (Berula erecta). Deze soort gedijt ook prima in voedselrijk water. In tegenstelling tot de grote waterweegbree kan deze soort alleen in zeer zwak stromend tot stilstaand water groeien. Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) is vrij algemeen in laagveengebieden zoals Amsterdam en groeit op zonnige plaatsen in ondiep, voedselrijk water dat zwak stromend of stilstaand is. Een algemeen voorkomende onderwaterplant is Grof hoornblad (Ceratophyllum demersum)(Figuur 29). Deze soort kan in voedselrijk water groeien in zonnige tot licht beschaduwde plaatsen. Tenger fonteinkruid (Potamogeton pusillus) komt in ondieper water voor dan Gekroesd fonteinkruid (Potamogeton crispus), maar ze groeien beiden op zonnige plekken in zwak stromend tot stilstaand voedselrijk water. 46
Figuur 28. Potentiële oeversoorten voor het GWL-terrein, die waargenomen zijn in diverse waterlichamen in de noordelijk gelegen gebieden ten op zichte van het GWL-terrein (vlnr): Grote waterweegbree, Tongvaren, Kleine watereppe en Pijlkruid. Foto’s vlnr: Christian Fischer, Kurt Stüber, Stan Shebs, Wikimedia commons gebruiker Teunie.
Figuur 29. Potentiële onderwatersoorten voor het GWL-terrein, die waargenomen zijn in diverse waterlichamen in de noordelijk gelegen gebieden ten op zichte van het GWL-terrein (vlnr): Grof hoornblad, Tenger fonteinkruid en Gekroesd fonteinkruid. Foto’s vlnr: Bernd Haynold, Christian Fischer, Christian Fischer.
Overige gebieden Er zijn geen plantengegevens beschikbaar over de soortenrijkdom van het Woeste Westen en Begraafplaats Sint Barbara. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door de gebruiksfunctie van de gebieden. Zo is het Woeste Westen een natuurspeeltuin voor kinderen en zullen ecologen daar waarschijnlijk niet komen om soorten te determineren.
47
6.2 Potentiële fauna De hoeveelheid informatie over fauna in de omliggende gebieden is vrij beperkt. Hierbij moet opgemerkt worden dat de meeste diersoorten doorgaans mobieler zijn dan plantensoorten en dat het in die zin relevant is om naar waarnemingen van een grotere omtrek rond het GWL-terrein te kijken. Zoogdieren In Amsterdam worden regelmatig Vossen waargenomen. De groene zone ten noorden van het GWLterrein is geschikt gebied voor Vossen en er zijn ook hier enkele waarnemingen. Of de Vos zich in dit gebied echt gevestigd heeft of dat het om zwervende enkelingen gaat is niet bekend, maar het is niet uitgesloten dat een Vos het GWL-terrein incidenteel zal bezoeken. In de stad zijn de afgelopen jaren zeven vleermuissoorten waargenomen, waaronder Watervleermuis (Myotis daubentonii), Laatvlieger (Eptesicus serotinus), Meervleermuis (Myotis dasycneme) en Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)(Figuur 30). In het stadsdeel West zijn dit aandachtsoorten waarvoor extra beheer nodig is, omdat vleermuizen zich moeilijk kunnen nestelen of verschuilen in moderne gebouwen (Deelraad Westerpark, 2008). Op het GWL-terrein zijn door bewoners ook vleermuizen waargenomen (persoonlijke communicatie met Martin Hopman), dit betekent echter niet dat zij zich daar ook nestelen. Egels (Erinaceus europaeus) worden in de hele stad regelmatig waargenomen, met name in parken, maar ook groene wijken zijn geschikt gebied voor Egels, zolang er maar genoeg dekking is voor de Egel om zich overdag te verstoppen.
Figuur 30. Een aantal vleermuissoorten, die zijn waargenomen in de stad (vlnr): Watervleermuis, Laatvlieger, en Gewone grootoorvleermuis. Foto’s (vlnr): Gilles San Martin, Markus Nolf, Markus Nolf.
Vogels Het verschilt per jaargetijde welke soorten er in de stad aanwezig zijn. Een aantal vogelsoorten is het hele jaar aanwezig in de stad, sommige soorten trekken in de winter naar het zuiden en andere soorten zoeken juist in de winter de warmte van de stad op. Soorten die in de stad broeden en ook in de rest van het jaar aanwezig zijn bijvoorbeeld diverse meeuwen als Zilvermeeuw (Larus argentatus) en Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) en watervogels als Meerkoet (Fulica atra) en Wilde eend (Anas platyrhynchos). Ook tuinvogels als Merel (Turdus merula), Roodborst (Erithacus rubicula), Vink (Fringilla coelebs) en Turkse tortel (Streptopelia decaocto) verblijven jaarrond in de stad, waarbij van sommige van deze soorten de aantallen in de winter toenemen door aankomst van vogels uit omliggende landelijke gebieden of door overwinteraars uit noordelijke streken. In de groene gebieden ten noorden van het GWL-terrein komen diverse zangvogels voor die in de herfst wegtrekken. Voorbeelden hiervan zijn Zwartkop (Sylvia atricapilla), Tuinfluiter (Sylvia borin)(Figuur 31), Bosrietzanger (Acrocephalus palustris) en Spotvogel (Hippolais icterina). De laatste twee soorten zijn gebonden aan open gebieden met respectievelijk moerasachtige vegetatie en boomgroepen, maar de eerste twee komen regelmatig voor in woonwijken, waar zij in dichte struiken broeden. In de omliggende gebieden met oude bomen zoals het Westerpark komen 48
bosvogels als Bosuil (Strix aluco), Boomklever (Sitta europaea), Groene specht (Picus viridis) en Grote bonte specht Dendroscopus major voor. Typische stadssoorten als Gierzwaluw (Apus apus) en Zwarte roodstaart (Phoenicurus ochruros) (Figuur 31) komen ook in de omgeving voor; de Zwarte roodstaart op het spoorwegemplacement ten noorden van de wijk en de Gierzwaluw lijkt algemeen te zijn in de gehele omgeving.
Figuur 31. Vogelsoorten die zijn waargenomen in de buurt van het GWL-terrein: Zwartkop (links), Tuinfluiter (midden boven), Zwarte roodstaart (midden beneden), Gierzwaluw (rechts). Foto’s in zelfde volgorde: Jakub Stank, Billy Lindblom, Marek Szczepanek, Pawel Kuźniar.
Een wat betreft vogels bijzonder gebied is de Waternatuurtuin, waar moerassoorten als Blauwborst (Luscinia svecica), Bosrietzanger (Acrocephalus palustris) en Kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus) broeden. Hoewel dit geen soorten zijn die potentie hebben om op het GWL-terrein voor te komen, geeft het wel aan dat de omliggende gebieden een grote natuurwaarde hebben, wat ook invloed kan hebben op de potentie van het GWL-terrein. In de winter bezoeken wintergasten als IJsvogel (Alcedo atthis), Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea) en Sijs (Carduelis spinus) regelmatig de omliggende gebieden (
Figuur 32). De eerste van deze soorten is afhankelijk van open water wat met name in koude winters vooral in steden te vinden is. Grote gele kwikstaarten zijn ook met name in de buurt van water te vinden, maar worden ook regelmatig op platte daken gezien. Voor Sijzen zijn de elzenzaden een belangrijke voedselbron in de winter. Een compleet overzicht van vogelsoorten in de omgeving van het GWL-terrein is te vinden in bijlage 8.
49
Figuur 32. Wintergasten in de omliggende gebieden van het GWL-terrein (vlnr): IJsvogel, Grote gele kwikstaart en Sijs. Foto’s (vlnr): Pierre Dalous, J.M. Garg, Slawek Staszczuk.
Insecten Nabij de Westergasfabriek komen verschillende soorten libellen en waterjuffers voor. De Vroege glazenmaker (Aeshna iscoceles) is hiervan de meest bijzondere (Figuur 33). De soort kwam oorspronkelijk met name in de laagveengebieden voor, maar heeft zich recentelijk sterk uitgebreid (Bos et al., 2007. Andere waargenomen soorten zijn de Grote keizerlibel (Anax imperator), Bruinrode heidelibel (Sympetrum striolatum), Houtpantserjuffer (Lestes viridis) en Lantaarntje (Ischnura elegans)(Figuur 33). In de groene zone ten noorden van het GWL-terrein zijn diverse opvallende vlindersoorten waargenomen, zoals Landkaartje (Araschnia levana)(Figuur 21), Bruin Blauwtje (Aricia agestis)(Figuur 33), Icarusblauwtje (Polyommatus icarus) en Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola)(Figuur 33). Met name het Bruin blauwtje is een landelijk gezien vrij schaarse soort, die voornamelijk op zonnige droge plekken voorkomt, waaronder de spoordijk aan de noordkant van het volkstuinencomplex. Deze soort heeft als waardplant diverse soorten van de ooievaarsbekfamilie (Geraniaceae), waaronder Kleine ooievaarsbek. Het Landkaartje heeft als waardplant Grote brandnetel (Urtica dioica), Icarusblauwtje Gewone rolklaver (Lotus corniculatis) en Zwartsprietdikkopje verschillende grassoorten (De Vlinderstichting / Werkgroep Vlinderfaunistiek (WVF), 2012). Afgaand op de waardplanten zouden deze soorten ook op het GWL-terrein kunnen voorkomen.
Figuur 33. Diverse soorten insecten die in de omgeving van het GWL-terrein voorkomen: Vroege glazenmaker (boven links), Lantaarntje (boven rechts), Landkaartje (onder links), Bruin Blauwtje 50 (onder midden) en Zwartsprietdikkopje (onder rechts). Foto’s op zelfde volgorde: Christian Fischer, Luc Viatour, Jörg Hempel, Sander van der Molen, Sander van der Molen.
51
7. Suggesties Het GWL-terrein is een erg groene wijk met een nu al bijzonder diverse flora. Ook de aanwezige fauna is opmerkelijk; zo is het GWL-terrein één van de weinige stukken in Amsterdam waar je nog veel Huismussen ziet (Ton Denters, persoonlijke communicatie). In de wijk staan verschillende erg bijzondere planten, waarvan er van sommige maar enkele groeiplaatsen in Nederland zijn. Dit maakt de wijk ecologisch al bijzonder en het is in eerste instantie belangrijk om deze soorten te behouden en hun aanwezigheid te versterken door aanpassingen te doen in het beheer of de inrichting van de wijk. Zo kan de ecologische identiteit van de wijk, die er nu in zekere mate al is, versterkt worden. Gebaseerd op het ecologisch onderzoek op het GWL-terrein, kunnen er meerdere aanbevelingen worden gedaan om enerzijds de al aanwezige flora en fauna te behouden en hun aanwezigheid te verstevigen en anderzijds de vestiging van nieuwe flora en fauna op het terrein te stimuleren. Dit zijn zowel aanpassingen in het huidige beheer als het veranderen of introduceren van ruimtelijke elementen in de wijk. Wat niet uit het oog verloren mag worden, is dat ecologie niet gaat over losse elementen, maar over interacties. Ook bij het kijken naar het groen op het GWL-terrein en de mogelijke verbeteringen moeten de losse elementen bekeken worden vanuit het totaalplaatje. Een bijenhotel heeft geen zin zonder aandacht voor bloemplanten en juist op het overgangsgebied van grasveld naar haag kunnen interessante planten groeien. In dit hoofdstuk zullen al deze opties worden aangeboden, hun nut ervan wordt bediscussieerd en het eventueel benodigde beheer zal worden toegelicht. Tenslotte zal er een kort overzicht worden gegeven van welke van de genoemde opties het meest geschikt zijn voor het GWL-terrein. Echter, om tot reële conclusies te kunnen komen, zal ook de mening van de wijkbewoners belangrijk zijn. In hoofdstuk 9 zal er worden ingegaan op de combinatie van ecologie en wijkbewoners, om zo de meest realistische suggesties voor het GWL-terrein en zijn bewoners te kunnen aanbieden.
7.1 Versterken van de huidige ecologische kwaliteit Binnen de wijk is een aantal interessante soorten aanwezig, maar de meeste van deze soorten slechts in kleine aantallen. Zonder veel investeringen kan de verspreiding van deze soorten uitgebreid worden. Voor sommige soorten kan het al voldoende zijn om de rijpe zaden te oogsten en te verspreiden (zie Figuur 34), zoals Tweekleurig springzaad (Impatiens balfourii), Rode spoorbloem (Centranthus ruber), Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea), Pastinaak (Pastinaca sativa), Stekelkamgras (Cynosurus echinata), Ronde ooievaarsbek (Geranium rotundifolium) en Donzige klaproos (Papaver atlanticum). Vroeg havikskruid (Hieracium glaucinum) groeit in de zuidoosthoek van de wijk, op de kruising van de Van Hallstraat met de Van Hogendorpstraat en door de hagen en de bebouwing op die hoek wordt de populatie afgesloten van de rest van de wijk. Om de vestiging van deze soort in de rest van de wijk te bevorderen, kan het helpen om enkele planten uit te graven en te herplanten ín de wijk.
Figuur 34. Voorbeelden van planten op het GWL-terrein, waarvan het zaad verspreid zou kunnen worden (vlnr): Tweekleurig springzaad, Gele helmbloem, Donzige klaproos. Foto’s (vlnr): 52 Wikimedia Commons gebruiker Hectonichus, Wikimedia Commons gebruiker Jamain, Wikimedia Commons gebruiker Uleli.
Veel stadsplanten zijn pioniersoorten: soorten die het goed doen op een open en verstoorde bodem. Om de vestiging van deze soorten te bevorderen/verstevigen kan op sommige plekken in de wijk de grond opengehouden en één keer per jaar goed losgeharkt worden. Mogelijke locaties voor deze optie zijn de perkjes rondom de bomen op de pleinen. In de meeste perkjes staat weinig begroeiing, het is dus een kleine moeite om de grond even los te harken. Soorten die hiervan kunnen profiteren zijn verschillende klaprozensoorten, IJzerhard (Verbena officinalis) en Stijf IJzerhard (Verbena bonariensis) (zie Figuur 35) en een aantal grassen. Pioniersoorten produceren en verspreiden veel zaad, als de omstandigheden goed zijn kunnen zij zelf deze gebieden koloniseren. Citroenmelisse (Melissa officinalis) (zie Figuur 35) plant zich voort via wortelstokken*. Deze soort kan heel makkelijk vermeerderd worden door stukken wortelstok te verplaatsen naar andere plekken waar de plant gewenst is. Stokroos (Alcea rosea) en Zegekruid (Nicandra physalodes) (zie Figuur 35) zijn niet zeldzaam in de wijk, maar het zijn wel stadsplanten die karakteristiek zijn voor de wijk. Het kan leuk zijn om deze planten zich meer te laten verspreiden in de wijk, omdat het grote planten met opvallende, kleurrijke bloemen zijn. Deze planten behoeven weinig aandacht, het is voldoende ze de ruimte te geven, zodat zichzelf kunnen verspreiden.
Figuur 35. Voorbeelden van planten die op het GWL-terrein voorkomen, maar waarvan het voorkomen nog gepromoot zouden kunnen worden (vlnr): Stijf IJzerhard, Citroenmelisse, Stokroos, Zegekruid. Foto’s (vlnr): Frank Wouters, Wikimedia Commons gebruiker H. Zell, Marc Ryckaert, Zanchetta Fabio.
Een ander punt dat versterkt kan worden, is de gevelbegroeiing op het GWL-terrein. Momenteel groeit op slechts enkele gebouwen Wingerd (Parthenocissus sp.). Wingerd is een plantensoort die niet schadelijk is voor gebouwen en kan een belangrijke bijdrage leveren aan de huisvesting van verschillende diersoorten. Door de groei van Wingerd op de gebouwen te bevorderen, kan de vestiging van fauna op het GWL-terrein gefaciliteerd worden.
7.2 Elementen voor een diervriendelijke wijk Om de vestiging van nieuwe fauna op het GWL-terrein te faciliteren en de al aanwezige fauna te behouden zijn vier elementen noodzakelijk: de aanwezigheid van ruimte, voedsel, water en schuilplaatsen (Schaefer et al., 2004). De ruimte die een dier nodig heeft is sterk afhankelijk van het soort dier; zo heeft een Vos logischerwijs meer ruimte nodig dan een muis. Voor elke diersoort is voedsel van essentieel belang. Planten die bessen, noten en nectar produceren zijn de belangrijkste voedselbron voor veel dieren en staan daarmee aan de basis van veel voedselketens. Planten worden gegeten door insecten, insecten vervolgens door vogels en de vogels 53
door een roofvogel. Op deze manier kan een gevarieerde vegetatie ervoor zorgen dat er een grote variëteit aan dieren in de wijk ontstaat (Schaefer et al., 2004). Ook is het belangrijk dat voedsel gedurende het hele jaar beschikbaar is. Om de voortdurende beschikbaarheid van voedsel te garanderen is het noodzakelijk om een grote variëteit aan planten aan te bieden: groenblijvende en bladverliezende planten, planten met verschillende bloeiperiodes en planten die in verschillende periodes hun vruchten dragen (Schaefer et al., 2004). In de winterperiode kan het ook nodig zijn om bij te voeren door middel van bijvoorbeeld vetbollen, pinda’s en zaden. Water is eveneens onmisbaar in een diervriendelijke omgeving. Schoon en vers water wordt gebruikt om van te drinken en om in te badderen. Daarnaast is water voor bepaalde insecten en amfibieën noodzakelijk, omdat zij een deel van hun levenscyclus in het water voltooien (Schaefer et al., 2004). Tot slot zijn schuilplaatsen voor dieren essentieel om zich te kunnen huisvesten in de wijk. Schuilplaatsen dienen zowel voor bescherming tegen roofdieren, wind en regen als voor nest- en rustplaatsen (Schaefer et al., 2004). Voorbeelden van natuurlijke schuilplaatsen zijn: boomstronken, hopen bladeren, stapels stenen en takken. Daarnaast kan ook gebruik worden gemaakt van kunstmatige schuilplaatsen, zoals vleermuizen- en bijenkasten. Wanneer de elementen ruimte, water, voedsel en schuilplaatsen aanwezig zijn in de wijk, zal de biodiversiteit van de fauna toe kunnen nemen. Hieronder volgen een aantal concrete voorbeelden waarmee de hoeveelheid diersoorten op het GWL-terrein kan toenemen. 7.2.1 Bijenhotel Het overgrote deel van de Nederlandse bijensoorten leeft solitair (Peeters et al., 1999). Solitair wil zeggen dat ieder vrouwtje een eigen nest maakt, zelf de broedcellen bevoorraadt en daar één ei per broedcel in legt (Peeters et al., 1999). Voor hun nestplaats is nog onderscheid te maken tussen bijen die bovengronds en bijen die ondergronds nestelen. Solitaire bijen zijn niet gevaarlijk, want ze zullen geen mensen steken. Door het plaatsen van bijenhotels, worden nestplaatsen voor bovengronds nestelende soorten gecreëerd. Bijenhotels zijn gebaseerd op de natuurlijke nestplaatsen van bovengronds nestelende bijensoorten. Voorbeelden hiervan zijn holle stengels van onder andere riet en distel, oude boomstammen, weipalen, graspollen en gaten in muren (Peeters et al., 1999). Bijenhotels zijn eenvoudig zelf te maken van materialen als niet bloedend hardhout, riet, bamboe, leem, klei en holle stengels van afgestorven planten. In houtblokken kunnen gaten geboord worden met een diameter van 2 tot 12 mm en een diepte van 3 tot 20 cm waarbij één zijde van het gat afgesloten moet zijn. Belangrijk is om het bijenhotel binnen 50 meter van een voedselbron te plaatsen met veel nectar houdende planten (Zutphen Bijenstad 2012). Figuur 36 toont een bijenhotel dat staat in het Arboretum in Wageningen. Een leuke extra van bij dit bijenhotel is dat er een bord bij staat met bezoekersinformatie. Dit bijenhotel is een vrij ingewikkeld model, er kunnen ook veel simpelere gemaakt worden (zie Figuur 36).
Figuur 36. Voorbeelden van bijenhotels (vlnr): Bijenhotel in Wageningen, twee simpele bijenhotels. Foto’s (vlnr): bijenhotels.nl, Magne Flåten.
54
7.2.2 Gierzwaluwkasten Bij de bouw van het GWL-terrein zijn er kunstmatige nestgelegenheden in de muren gebouwd. Deze nestgelegenheden waren echter bedoeld voor de Huismussen en aangezien elke vogelsoort zijn eigen eisen stelt aan een nestplaats, kan het plaatsen van gierzwaluwkasten helpen om specifiek Gierzwaluwen aan te trekken. De Gierzwaluw (Apus apus) is een trekvogel die veel in urbane gebieden voorkomt, hij is dan ook al gesignaleerd in diverse omliggende gebieden van het GWL-terrein (Waarneming.nl). Ook op het GWL-terrein broeden al enkele paartjes Gierzwaluwen. De Gierzwaluw verblijft van eind april tot eind juli in Nederland om Figuur 37. Gierzwaluwkast. Bron: vogelhuisje.org. te broeden. Om meer broedparen gierzwaluwen aan te trekken, zouden er gierzwaluwkasten geplaatst kunnen worden op het GWL-terrein. Een gierzwaluwkast is een simpele kast die makkelijk zelf gemaakt kan worden, hoewel er worden ook diverse varianten kant-en-klaar verkocht worden. Het is een houten of betonnen box met een laag geplaatst gat (zie Figuur 37). De kasten kunnen op gevels of onder dakranden worden geplaatst. Het kan jaren duren voordat Gierzwaluwen gebruik gaan maken van de kasten, maar als er eenmaal een paartje gebruik maakt van een kast, zullen deze vogels in principe elk jaar dezelfde kast gaan bezetten (Kaiser, 2004). Om Gierzwaluwen aan te trekken, kunnen geluiden van gierzwaluwen afgespeeld worden nabij de kasten met bijvoorbeeld geluidsboxen. Naast Gierzwaluwen kunnen ook andere dieren zoals mussen, vleermuizen of overwinterende vlinders gebruik maken van de broedkasten (Gierzwaluwbescherming Nederland, 2002). 7.2.3 Vleermuiskasten In Nederland komen zeventien vleermuissoorten voor die allemaal insecteneters zijn (Huizenga et al., 2011). Voor een vleermuisvriendelijke omgeving is het daarom van belang dat er veel insecten in de buurt zijn. Een insectenrijke omgeving kan bereikt worden door middel van een waterpartij (vijver, moeras) en beplanting waar veel insecten op afkomen (Huizenga et al., 2011). Naast voedsel is ook huisvesting van belang bij het creëren van een vleermuisvriendelijke omgeving. In de herfst, net na de paartijd, leggen vleermuizen hun vetreserves aan waarmee ze zich voorbereiden op hun winterslaap (Huizenga et al., 2011). In deze periode gaan zij ook op zoek naar een geschikte plek voor hun winterslaap. Deze Figuur 38. Voorbeeld van een vleermuiskast. plekken kunnen variëren van boomholtes tot zolders Foto: Wikimedia commons gebruiker Stunteltje (Huizenga et al., 2011). Daarnaast kunnen mensen extra ruimtes voor vleermuizen creëren door buiten vleermuiskasten op te hangen. Vleermuiskasten zijn platte, houten kasten die aan bomen of muren bevestigd kunnen worden en een opening hebben aan de onderkant (Huizenga et al., 2011). Het kan echter lange tijd duren voordat vleermuizen er daadwerkelijk gebruik van maken, variërend van enkele maanden tot jaren (Huizenga et al., 2011). Figuur 38 is een voorbeeld van een vleermuiskast in gebruik.
55
7.2.4 Takkenwallen Een takkenwal is een simpele stapel takken die, met slechts een paar uur werk per jaar, zelf gemaakt en onderhouden kan worden. Een takkenwal is eenvoudig te maken; men plaatst een aantal hoge palen en plaatst daar tussen losse takken (zie Figuur 39), waarbij het niet uit maakt van welke boomsoort deze takken komen, zolang er maar niet al te veel takken tussen zitten van zieke bomen (Van Zoest & Melchers, 2006). Als er veel hout van zieke planten tussen zit, zou deze ziekte kunnen overslaan op gezonde bomen in de omgeving. Een takkenwal heeft meerdere voordelen. Ten eerste biedt een takkenwal nest-, voedsel- en schuilgelegenheid voor vogels (bijvoorbeeld Winterkoning en Heggenmus). Daarnaast is het een goede voortplantings-, voedsel- en schuilplaats voor kleine zoogdieren (bijvoorbeeld Egels en muizen) en ten slotte vormt het ook een goede schuil- en overwinteringsplaats voor amfibieën en insecten (Paassen et al., 1998). Naast de voordelen voor fauna, biedt een takkenwal ook de mogelijkheid om makkelijk en goedkoop van snoeiafval af te komen.
Figuur 39. Voorbeeld van een takkenwal. Afbeelding: Paassen et al. (1998).
De meest geschikte locaties om een takkenwal te plaatsen op het GWL-terrein, zijn plekken in of naast een groene hoek of groenstroken. Een takkenwal nabij een beschutte omgeving zal eerder gevonden worden door kleine zoogdieren en amfibieën dan een geïsoleerd geplaatste takkenwal (Paassen et al., 1998). 7.2.5 Egelkasten Het kan echter zijn dat men een takkenwal te rommelig vindt overkomen. Om dan toch een schuilplek en vorstvrije overwinteringsplaats voor egels aan te bieden, zou men kunnen denken aan het plaatsen van egelkasten (zie Figuur 40); deze zijn er in allerlei vormen en maten en kunnen vaak ook zelf gemaakt worden.
Figuur 40. Voorbeeld van een egelhuisje. Afbeelding: Natuurpunt vzw (2008) op Natuurpunt.be.
7.2.6 Composthoop Het aanleggen van een composthoop (zie Figuur 41) is niet alleen goed voor het milieu, maar ook voor dieren. Bovendien is het een makkelijke en goedkope manier om van groenafval af te komen, een composthoop kan namelijk verkregen worden door groenafval op een grote hoop te gooien in plaats van af te voeren. In een composthoop leven verschillende soorten ongewervelden waar vogels en zoogdieren van profiteren, bijvoorbeeld wormen en pissebedden (Zoest & Melchers, 2006). Zo zijn de ongewervelden voedsel voor vogels en muizen en een composthoop is tevens een geschikte plaats voor Egels om te overwinteren. Als alternatief voor een composthoop kan er ook voor gekozen worden om een strooisellaag tussen de planten aan te brengen, deze bestaat uit dood materiaal van planten en dieren. Een strooisellaag biedt grotendeels dezelfde mogelijkheden als een composthoop (Van Zoest & Melchers, 2006).
56
Het composteringsproces bestaat uit drie verschillende fases: de broeifase, de afkoelingsfase en de rijpingsfase (Dekker et al., 2010). In de broeifase zorgen bacteriën en schimmels voor de snelle afbraak van de makkelijk afbreekbare verbindingen in het groenafval, waarbij zuurstof wordt verbruikt en warmte, water en CO₂ vrijkomen (Dekker et al., 2010). Na deze fase volgt de afkoelingsfase. In de afkoelingsfase worden moeilijker afbreekbare verbindingen, zoals cellulose (de stevigheidscomponent in plantencelwanden), afgebroken. Hierbij daalt de temperatuur waardoor schimmels de kans krijgen om zich uit te breiden (Dekker et al., 2010). Vervolgens breekt de rijpingsfase aan waarin ongewervelden zoals nematoden, mijten en springstaarten de composthoop bevolken en humus produceren (Dekker et al., 2010). Figuur 41. Een open composthoop waar Niet alle soorten groenafval zijn geschikt om op een composthoop te gooien. Soorten afval die wel geschikt zijn, zijn onder andere: Bladeren Eierschalen Koffiefilters en theezakjes Bagger uit vijvers en dakgoten Grasmaaisel Fruitschillen (geen citrus)
organismen vrij in en uit kunnen gaan. Bron: Wikimedia commons gebruiker EAS.
7.3 Aanpassingen in het beheer Naast het introduceren van nieuwe elementen in de wijk, kan ook een verbetering in de ecologische kwaliteit plaatsvinden door aanpassingen te maken in het huidige beheer van het GWL-terrein. 7.3.1 Van hagen naar heggen De afscheidingen op het GWL-terrein worden gevormd door hagen van Meidoorn (Crataegus monogyna), Liguster (Ligustrum ovalifolium) en Spaanse aak (Acer campestre). Deze hagen worden momenteel kort gehouden door ze meerdere malen per jaar in het groeiseizoen te snoeien. Vooral voor Meidoorn en Liguster betekent dit dat ze geen of weinig bloemen ontwikkelen en daardoor ook nauwelijks vruchten produceren. Als de struiken bloeien trekken ze veel insecten aan, die zich voeden aan de nectar van de bloemen. Bovendien vormen de daarna geproduceerde vruchten voedsel voor diverse vogels in de herfst en winter en kunnen vogels zich ook te goed doen aan de insecten die op de bloemen afkomen (Regionaal Landschap Groene Corridor, 2009; Regionaal Landschap Groene Corridor, onbekend; Weeda et al., 1988; Regionaal Landschap Rivierenland, 2011). Hierdoor zouden de afscheidingen sterk kunnen bijdragen aan de voedselvoorziening voor diverse fauna in de wijk. Om dit te bereiken is het nodig dat de struiken maximaal 1 of 2 keer per 2 jaar gesnoeid worden buiten het bloeiseizoen. Dit kan tijdens de wintermaanden. Gedurende het groeiseizoen kunnen hinderlijke takken eventueel weggesnoeid worden. Spaanse aak kan wel nog steeds als haag gesnoeid worden, omdat de bloemen en vruchten van deze soort niet echt in dezelfde mate een bijdrage leveren aan de fauna als die van de Meidoorn en Liguster (Regionaal Landschap Groene Corridor, 2009; Weeda et al., 1988). Bij het snoeien van de heggen is het belangrijk om rekening te 57
houden met de ondergroei. Deze mag niet weggesnoeid worden. Esthetisch gezien is het mooier als de planten onder de heg de ruimte kunnen vullen, want het biedt een divers beeld en de heg ziet er voller uit. Daarnaast biedt de onderzijde van de heg juist een standplaats voor diverse plantensoorten, waarbij ze beschermd worden tegen windinvloeden en vertrapping. Op sommige plekken in de wijk staan in de zomer mooie en bijzondere wilde plantensoorten als Pastinaak (Pastinaca sativa subsp. sativa), Gele helmbloem (Pseudofumaria lutea) en Rode spoorbloem (Centranthus ruber). In heggen kunnen ook klimplanten als Haagwinde (Convolvulus sepium) en Bosrank (Clematis vitalba) voorkomen die onder de heg wortelen. Egels maken ook gebruik van de onderkant van de heg voor nestgelegenheid en beschutting (Regionaal Landschap Groene Corridor, 2009). Wanneer de planten onder de heg niet weggehaald worden ontstaat er ook een meer natuurlijke overgang van de heggen naar de aanliggende grasstroken, en kunnen de planten die zich onder de heg hebben gevestigd zich ook hier vestigen. Momenteel staan er langs de hagen hekken om de hagen vorm te geven. Op een aantal plaatsen zijn deze hekken al verwijderd, maar lang niet overal. De hekken belemmeren de doorgang van (bijvoorbeeld) egels en ze vormen houvast voor een paar plantensoorten, zoals klimop, waardoor de haag ook aan de onderkant vol lijkt. Door deze begroeiing zijn de hagen zelf aan de onderkant wat kaal (door gebrek aan licht), waardoor er na het verwijderen van de hekken kale, lege plekken in de haag overblijven. Als echter de ondergroei vervolgens niet zo rigoureus wordt weggemaaid als nu het geval is, zal de haag snel weer dicht worden. Met het verwijderen van de hekken is er ruimte voor een soortenrijkere ondergroei en de belemmering voor verschillende diersoorten is opgeheven. 7.3.2 Van grasvelden naar hooilanden Momenteel zijn er verschillende grasstroken en grasvelden op het GWL-terrein die als gazon worden beheerd. Dat wil zeggen dat er het hele jaar door in verschillende rondes wordt gemaaid en het gras daardoor kort blijft. Er zijn maar enkele plantensoorten die zich bij een dergelijk beheer kunnen handhaven. Voorbeelden hiervan zijn Madeliefje (Bellis perennis) en Zachte ooievaarsbek (Geranium molle). Hooiland is een type bloemrijk grasland (zie Figuur 42). Vroeger waren in Nederland veel hooilanden op plaatsen die niet geschikt waren voor landbouw, zoals op schrale of drassige grond. Deze bloemrijke graslanden werden gehooid en het hooi werd gebruikt als veevoer. Dankzij regelmatig hooien werd de bodem steeds schraler en hierdoor konden grassen minder goed groeien en waren er kansen voor andere planten. Op deze manier werd het hooiland een oase van bloemen en tegelijkertijd een zeer geschikte leefomgeving voor insecten, weidevogels en kleine zoogdieren (Coremans, 2008). Het is belangrijk om een hooiland niet te verwarren met een bloemenweide. Het verschil wordt bepaald door het (maai)beheer. Bij een bloemenweide wordt het maaisel gecomposteerd en bij een hooiland wordt het maaisel gedroogd en afgevoerd (Coremans, 2008). Juist het afvoeren van maaisel is belangrijk om andere planten dan grassen een kans te geven. Er zijn verschillende typen hooiland die elk bestaan uit een specifiek bodemtype met bijbehorende vegetatie. De groene gebieden om Amsterdam bestaan hoofdzakelijk uit kalkarme veengronden, dit in tegenstelling tot de bebouwde grond in Amsterdam, die hoofdzakelijk uit zandgrond bestaat (www.bodemdata.nl). Voorbeelden van soorten die op deze grond voorkomen zijn Margriet (Leucanthemum vulgare), Vogelwikke (Vicia Cracca), Knoopkruid (Centaurea jacea), Gewone Rolklaver (Lotus corniculatus) en Goudhaver (Trisetum flavescens) (Coremans, 2008; www.natuurkennis.nl). Het realiseren van een hooiland kan op verschillende manieren. De ene optie is door het inzaaien van zaden op kale, losse grond. Hiervoor zijn diverse zaadmengsels te koop die ieder bij een specifiek bodemtype horen. Nadat het hooiland is ingezaaid, kan begonnen worden met selectief maaien. 58
Hierbij wordt niet het gehele veld gemaaid, maar worden ongewenste soorten selectief verwijderd (Coremans, 2008). Wanneer gewenste soorten zich gevestigd hebben, kan worden overgestapt op permanent beheer. Het permanente beheer is afhankelijk van de hoogte van de begroeiing. Is de begroeiing eind mei hoger dan 50 cm, dan moet drie tot vijf keer gemaaid worden van mei tot oktober. Is de begroeiing eind juni pas 50 cm, dan moet twee keer gemaaid worden: de eerste keer tussen half juni en half juli en de tweede keer tussen begin september en eind oktober. Is de begroeiing eind juni echter pas 20 tot 30 cm hoog, dan is één keer maaien tussen eind augustus en half oktober voldoende (Coremans, 2008). Bij het maaien moet ook rekening worden gehouden met waardplanten voor insecten. Het is daarom belangrijk om gefaseerd te maaien. Dat wil zeggen dat jaarlijks 20 tot 30% van het groen niet wordt gemaaid, waardoor op bepaalde plekken in het veld het groen lang blijft terwijl de rest van het veld wel gemaaid is (Coremans, 2008). Op het GWL-terrein kan er voor gekozen worden om vanuit de al aanwezige ecologische identiteit van de wijk te proberen een bloemrijk hooiland te creëren. Er zijn verschillende soorten planten aanwezig in de wijk die geschikt zijn om in een hooiland te groeien, zoals Pastinaak (Pastinaca sativa subsp. sativa), Gele morgenster (Tragopogon pratensisi), Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum), Echte valeriaan (Valeriana officinalis), Citroenmelisse (Melissa officinalis), Valse salie (Teucrium scorodonia) en diverse soorten Ooievaarsbek (Geranium sp.) en Figuur 42. Voorbeeld van een hooiland. Foto: Teunisbloemen (Oenothera sp.). Met name de Oliver Herold. goed door zon belichte grasstroken zijn geschikt voor de omvorming tot hooiland. De grasstroken grenzen aan heggen, waardoor er een mooie overgang zou kunnen ontstaan van kruidenrijk hooiland naar een kruidenrijke heg. Omdat bovengenoemde planten vaak ook veel insecten aantrekken, als voedselbronnen en/of als waardplanten, zal het in stand brengen van hooilanden van grote positieve invloed zijn op de toename van insecten in de wijk.
7.4 Veranderingen in inrichting Behalve veranderingen in het beheer, spelen ook veranderingen in de inrichting van het GWL-terrein een belangrijke rol voor de verbetering van de ecologische kwaliteit. 7.4.1 Een wijk vol vlinders In Nederland worden leefgebieden voor vlinders steeds schaarser en de reeds bestaande gebieden raken steeds meer gefragmenteerd. Doordat niet alle vlindersoorten in staat zijn om goed te vliegen en grote afstanden af te leggen, krijgen vlinders in Nederland het steeds moeilijker. Daarom is het belangrijk om in de stad leefgebieden te creëren voor vlinders. Het aanleggen van een vlindertuin creëert nieuwe mogelijkheden voor vlinders en hiermee kan een vlindertuin een schakel vormen tussen leefgebieden of zelfs een nieuw leefgebied vormen (De Vlinderstichting, 2012). Bij de aanleg van een vlindertuin moet aandacht worden besteed aan de volgende punten: het aanbieden van warmte en nectarhoudende planten en het creëren van afwisseling in het landschap en zorgen voor beschutting (De Vlinderstichting, 2012). Vlinders zijn koudbloedige dieren en zoeken graag zonnige plekken op. Het is daarom belangrijk om een vlindertuin op een zonnige plaats te maken. Qua beplanting moet onderscheid gemaakt worden tussen nectarhoudende planten (voedsel voor vlinders) en waardplanten (voedsel voor rupsen). Bij 59
nectarhoudende planten moet gedacht worden aan onder andere Vlinderstruik (Buddleja davidii), Vlier (Sambucus nigra), Margriet (Leucanthemum vulgare), Klimop (Hedera helix) en Koninginnekruid (Eupatorium cannabinum) (De Vlinderstichting, 2012). De keuze voor een waardplant is sterk afhankelijk van de vlindersoort die men in de tuin wil. Sommige rupsen zijn erg kieskeurig en kunnen slechts op een klein aantal plantensoorten overleven, vaak van dezelfde familie of geslacht (specialisten). Andere soorten zijn juist niet gespecialiseerd op een bepaalde familie/geslacht en kunnen op veel meer plantensoorten overleven (generalisten). De Dagpauwoog en de Kleine Vos zijn bijvoorbeeld gespecialiseerd op de Grote Brandnetel (Urtica dioica), terwijl het Groot en Klein Koolwitje generalisten zijn en kunnen overleven op allerlei koolsoorten en kruisbloemigen (De Vlinderstichting, 2012). Verder is afwisseling in het landschap belangrijk. Vlinders gebruiken de planten om zich te oriënteren en daarbij zijn hoogteverschillen in het landschap essentieel, dit kan zowel worden veroorzaakt door heuveltjes op de grond als door verschillen in plantlengte. Daarnaast zorgen hoogteverschillen ook voor beschutte plekjes tussen de begroeiing, waar vlinders kunnen rusten (De Vlinderstichting, 2012). Beschutting is niet alleen in de zomer belangrijk, maar ook in de winter. Vlinders maken gebruik van verschillende strategieën om de winter door te komen. Sommige soorten overleven als pop, rups of ei tussen beplanting of dorre bladeren (o.a. koolwitjes), andere soorten overleven als vlinder o.a. Dagpauwoog en Kleine Vos), en er zijn ook soorten die in de winter naar warmere gebieden in het zuiden trekken en in het voorjaar weer terugkomen (o.a. Atalanta) (De Vlinderstichting, 2012). Om vlinders te helpen die in Nederland als vlinder de winter doorkomen, zouden vlinderkasten opgehangen kunnen worden. Deze houten kasten lijken op vogelhuisjes en bieden beschutting tegen het winterse weer. In plaats van één ronde opening, heeft een vlinderkast verschillende spleten waardoor vlinders naar binnen kunnen (De Vlinderstichting, 2012). Om op het GWL-terrein een vlindertuin te creëren kan gewerkt worden vanuit de ecologische identiteit. Veel van de hierboven genoemde nectarplanten en ook diverse waardplanten zijn aanwezig in de wijk. Zo zou er een deel van een grasveld omgevormd kunnen worden tot hooiland en zou er met het planten van enkele Vlieren en Vlinderstruiken, die beide al in de wijk voorkomen, gezorgd kunnen worden voor diversiteit en beschutting. Figuur 43 toont een voorbeeld van een vlindertuin.
Figuur 43. Voorbeeld van een vlindertuin. Foto: Billy Hathorn.
7.4.2 De Waterleliegracht – vochtige muren De Waterleliegracht (zie Figuur 44) kent momenteel een weinig diverse begroeiing van hoofdzakelijk Riet (Phragmites australis), Grote lisdodde (Typha latifolia) en enkele soorten kroos (Lemna sp.), met enkele planten Heen (Bolboschoenus maritimus) en Watermunt (Mentha aquatica) in de oevervegetatie. Deze planten zijn allemaal soorten die voorkomen in water met veel nutriënten (www.wilde-planten.nl). Hoewel er geen informatie is over de waterkwaliteit Figuur 44. Uitzicht over de Waterleliegracht. 60 Foto: Martin Alberts.
van de gracht, zou de hoge mate van voedselrijkheid de reden kunnen zijn van de afwezigheid van bijvoorbeeld Witte waterlelie (Nymphaea alba). Hierbij is het ook de vraag in hoeverre de gracht in verbinding staat met ander oppervlaktewater, wat invloed heeft op de aan- en afvoer van nutriënten. De afwezigheid van een natuurlijke oever belemmert de eventuele aanwezigheid van kikkers en salamanders en beperkt ook de mogelijkheden tot ontwikkeling van een oevervegetatie. Aan de zuidkant van de gracht zou het weghalen van de betonnen randen en het aanbrengen van een aflopende oever waarschijnlijk een sterke invloed hebben op de vegetatie en aanwezige fauna, waarbij diverse moerasplanten zich kunnen vestigen en wat de vestiging van diverse soorten libellen en waterjuffers zou kunnen faciliteren (Heikoop et al., 2003). Zo komt in Gouda de eerder genoemde Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles) alleen langs natuurlijke oevers voor. Een dergelijke oever zou jaarlijks gemaaid moeten worden om sterke verruiging te voorkomen. Om het ‘grachtaspect’ te behouden zou ook aan een andere verandering van de waterleliegracht gedacht kunnen worden. Amsterdam staat in floristisch opzicht bekend om de grote verscheidenheid aan muurplanten. Op bakstenen gracht- en kademuren komen onder andere veel bijzondere varens voor. Momenteel is de Waterleliegracht omgrensd door steile, vlakke betonnen randen. Zulke randen geven weinig tot geen houvast voor mossen of vaatplanten, waardoor er nauwelijks begroeiing kan ontstaan op de kademuren. Het aanbrengen van een bakstenen grachtmuur zou hier verandering in kunnen brengen. De zeer zeldzame soorten varens groeien met name op echt oude muren, maar regelmatig duiken soorten als Muurvaren (Asplenium ruta-muralis) en Tongvaren (Asplenium scolopendrium) ook op relatief nieuwe muren op (Denters, 2004). Hoewel nieuw metselwerk in eerste instantie nog te zuur is en er enige verwering middels regenwater nodig is om mogelijkheden tot begroeiing te creëren, zal er binnen enkele jaren een vegetatie met meerdere soorten mossen en planten ontstaan. Als er bij het metselen van een dergelijke muur gebruik wordt gemaakt van kalkhoudende mortel, geeft dit extra mogelijkheden voor zeldzame kalkminnende soorten. Op vochtige muren komen veel meer soorten varens voor, en dicht bij de waterspiegel kan zich ook een vegetatie met diverse moerasplanten ontwikkelen. Zo groeien langs de Amersfoortse grachten, net boven de waterspiegel, moerassoorten als Blauw glidkruid (Scutellaria galericulata), Zompzegge (Carex curta), Elzenzegge (Carex elongata), Hoge cyperzegge (Carex pseudocyperus), Watertorkruid (Oenanthe aquatica), Melkeppe (Peucedanum palustre) en Moeraswalstro (Galium palustre). 7.4.3 Muurplantenreservaat – droge muren Naast de relatief vochtige (kade)muren hebben ook droge muurtjes ecologische potentie. Muren die zuidelijk gericht zijn en dus veel zonlicht krijgen hebben een andere vegetatie dan muren die doorgaans in de schaduw staan of vanwege hun ligging ten opzichte van water altijd vochtig zijn en er zijn grote verschillen in vegetaties tussen relatief vochtige muren en droge muren. Verticale, droge, stenige substraten zijn van nature erg zeldzaam in Nederland; ze komen eigenlijk alleen in Zuid-Limburg voor. Zulke substraten zijn ook artificieel te vinden in steden, maar alleen die van oude muren zijn van voldoende kwaliteit voor ecologisch interessante plantensoorten: de leefomstandigheden op muren zijn hard, omdat er weinig voedingstoffen en water beschikbaar is en de temperatuur erg kan schommelen. Oude, verweerde muren bieden meer aanhechtingsplekken en scheurtjes en afgebroken hoekjes zorgen ervoor dat er meer vocht en grond vastgehouden wordt, waardoor er meer water en nutriënten beschikbaar zijn. Naast de harde omstandigheden is er nog een ander probleem voor planten die in zulke habitats voorkomen: er wordt vaak weinig aandacht besteed aan behoud van flora bij onderhouds- en renovatiewerkzaamheden. Alleen de stad Amersfoort besteedt veel aandacht aan het behoud van muurflora, in sommige andere steden gebeurt dat slechts sporadisch (Denters, 2004). 61
Een mooi voorbeeld van zo’n habitat is de ruïne van Kasteel Brederode bij Santpoort (www.kasteelbrederode.nl). Op de ruïne komen, onder andere, Muurbloem (Erysimum cheiri), Zacht vetkruid (Sedum sexangulare), Kleine mantelanjer (Petrorhagia saxifraga), Steenanjer (Dianthus deltoides), Stinkende ballote (Ballota nigra subsp. meridionalis) en Groot glaskruid (Parietaria officinalis) voor (Denters, 2004). Deze soorten zijn allemaal zeldzaam in Nederland. Andere interessante soorten op de ruïne zijn Muurvaren (Asplenium ruta-muraria), Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis) en Plat beemdgras (Poa compressa). Naast de wat algemenere Muurvaren zijn er twee andere varensoorten die voorkomen op wat drogere muren: de zeer zeldzame Schubvaren (Ceterach officinarum) en Noordse streepvaren (Asplenium septentrionale) (Denters, 2004). Verder zijn er vijf andere zeer zeldzame plantensoorten die potentieel voor kunnen komen op oude muurtjes: Stijf hardgras (Catapodium septentrionale), Kleine bergsteentijm (Clinopodium calamintha), Muurzeepkruid (Saponaria ocymoides), Stengelomvattend havikskruid (Hieracium amplexicaule) en Pijlschefkelk (Arabis hirsuta subs. sagittata). Zeldzame soorten die groeien op oude muurtjes zijn Muurhavikskruid (Hieracium murorum), Kandelaartje (Saxifraga tridactylites), Franjekelk (Tellima grandiflora) en Rode spoorbloem (Centranthus ruber). Daarnaast zou het aanleggen van muurtjes een uitbreiding kunnen betekenen van de verspreiding van Tripmadam (Sedum rupestre), IJzerhard (Verbena officinalis) en Klein glaskruid (Parietaria judaica), drie zeldzame soorten die nu al (in kleine aantallen) in de wijk aanwezig zijn. Niet alleen planten zullen profiteren van de muurtjes, ook korstmossen, mossen en dieren; omdat stenen warmte vasthouden kunnen insecten de muurtjes gebruiken om zich op te warmen. Solitaire bijen kunnen de voegen gebruiken als nestmogelijkheden. Omdat zulke habitats zeldzaam zijn in Nederland, zijn de soorten die erin kunnen voortkomen vaak ook zeldzaam. Het aanbrengen van muurtjes, mits op de juiste manier gedaan, kan er dus voor zorgen dat er vele nieuwe, ecologisch interessante plantensoorten kunnen voorkomen in de wijk en ze geven een impuls voor de biodiversiteit. Belangrijk is dat de muurtjes gebouwd worden van oude, verweerde (bak)stenen en dat de muurtjes vooral niet netjes en strak gemetseld worden, maar onregelmatig, met veel randjes, kiertjes, scheuren en gaten, zodat er een gevarieerd aanbod aan vestigingsplaatsen voor planten is. Ook kan variatie aangebracht worden in de steilheid: helemaal verticale muren of meer piramidevormig. Ook moet er gezorgd worden dat er tegen de muur een grondpakket aanligt, om de muur te behoeden van complete uitdroging (Ton Denters, persoonlijke communicatie). Een mooi voorbeeld van een aangelegde, begroeide muur is de Vegetatiemuur in het Utrechtse Griftpark, met een zeer rijke begroeiing, enerzijds door het aanplanten van soorten, anderzijds ook door de vestiging van een aantal wilde planten (Van Dijk & Otter, 2006) (zie Figuur 45). In deze muur is een watergeefsysteem aangebracht met behulp van vochtvasthoudende bakstenen en gaten in het metselwerk, dit zorgt ervoor er voor dat de muur vol staat met weelderig bloeiende planten. Dit kan echter wel de vestiging van bovengenoemde zeldzame plantensoorten belemmeren. De muur wordt onderhouden door vrijwilligers. Een andere inspiratiebron is de botanische tuin van de Universiteit Utrecht, waar drie stenen bollen onderdak bieden aan rotsplanten (zie Figuur 45). In Utrecht is in het Griftpark op het land een vegetatiemuur ontwikkeld waarbij gebruik is gemaakt van vochtvasthoudende bakstenen en zijn er gaten in het metselwerk gelaten. (Van Dijk & Otter, 2006). Een idee zou kunnen zijn om de haag rond de grote moestuin aan het Fonteinplein te vervangen door een stenen muur, variërend in hoogte (zoals de muur in Figuur 45). Door de hoge hagen zijn de 62
moestuinen nu erg afgesloten, door de muur op sommige plekken laag te houden wordt dit probleem ondervangen, terwijl de tuin nog steeds afgesloten is voor honden. Door op een aantal plekken poortjes of andere toegangsplekken aan te brengen blijft/wordt de tuin toegankelijk voor Egels (en wijkbewoners). Omdat de muur rondloopt is er veel variatie in blootstelling aan het milieu en daardoor is er veel variatie in microklimaten, hierdoor zouden zich verschillende soorten op de muur kunnen vestigen. Deze planten kunnen spontaan opkomen, maar ook het aanplanten van soorten kan overwogen worden. Aan de straat-/pleinzijde langs de muur kan in de bestrating ruimte (bijvoorbeeld wat ruimere voegen) worden gelaten, zodat er aan de onderkant meer planten op kunnen komen. Hierdoor blijft de muur niet te kaal. Ook kan op het plein, in plaats van de fontein, een stenen bal of een ander object van stenen geplaatst worden, zoals in de botanische tuin in Utrecht (Figuur 45).
Figuur 45. Voorbeelden van muurtjes (vlnr): De Vegetatiemuur in het Utrechtse Griftpark, de stenen bal in de botanische tuin Utrecht, inspiratie voor een muurtje in de wijk. Foto’s (vlnr): wijkkrant Witte Vrouwen, www.dagjeweg.nl, Presentatie Een groener GWL?.
7.4.4 Gevarieerde vijver Een natuurlijke vijver is interessant voor allerlei dieren, zoals amfibieën, vogels, insecten en kleine zoogdieren. Amfibieën en verschillende insectensoorten leggen bijvoorbeeld hun eitjes in het water en brengen diverse ontwikkelingsstadia van hun leven in het water door. Vogels en kleine zoogdieren komen op de vijver af voor voedsel, om te drinken en om te badderen. Vissen zijn echter niet geschikt voor een natuurlijke vijver. Ze eten eitjes en larven van amfibieën en insecten, hun nutriëntrijke uitwerpselen komen in het water waardoor algenbloei kan ontstaan (dit is nadelig, want algen zijn woekeraars en zuurstofverslinders), ze wroeten in de bodem waardoor het water troebel wordt en ze eten waterplanten op, waardoor er minder voedsel is voor de doelsoorten (Pond Conservation, 2012). Bij de aanleg van een natuurlijke vijver is het belangrijk om verschillende dieptes te creëren. Zo moet er minstens één glooiende, ondiepe oever zijn voor amfibieën om aan land te kunnen of de vijver in te gaan. Verder moet er ook een diepe zone zijn van ongeveer 80 tot 120 cm diep, zodat bepaalde kikkersoorten in de vijver kunnen overwinteren (Ravon, 2012). Ondiepere delen van de vijver kunnen ‘s winters namelijk dichtvriezen. Een ideale natuurlijke vijver heeft de vorm van een diep soepbord met moeraszones aan de rand en een diepe zone in het midden (Ravon, 2012). Daarnaast is het van belang om de vijver op een zonnige plaats aan te leggen. Amfibieën zijn
Figuur 46. Voorbeeld van een vijver in een bloemrijk grasland. Foto: Dominicus J. Bergsma. 63
immers koudbloedig en hebben de zon nodig om op temperatuur te komen. Verder moet er bij de keuze voor de locatie van de vijver rekening mee worden gehouden dat er geen bomen boven de vijver hangen. Rottende bladeren in de vijver zorgen voor een zuurstofarme en nutriëntrijke omgeving, waardoor dieren niet in het water kunnen leven en algen de overhand kunnen krijgen (Pond Conservation, 2012). Een voorbeeld van een vijver is getoond in Figuur 46. Bij de inrichting van een natuurlijke vijver zijn (inheemse) planten onmisbaar, zowel in het water als op de oever. Waterplanten zoals Waterpest (Elodea sp.), Waterviolier (Hottonia palustris) en Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) zorgen voor zuurstof in het water en bieden schuilplaatsen en afzetplaatsen voor eieren van allerlei dieren (Ravon, 2012). Waterplanten dragen op deze manier bij aan een goede waterkwaliteit en aan het biologisch evenwicht in de vijver. Moeras- en oeverplanten bieden eveneens beschutting en daarmee zijn zij tevens een bron van voedsel voor allerlei vogels en kleine zoogdieren. Op de bodem van de vijver is het voldoende om een laagje gewone aarde te strooien, zodat de planten er zich in kunnen hechten. Er is ook speciale vijveraarde te koop, maar deze is zo rijk aan nutriënten dat er al gauw algenbloei in de vijver zal ontstaan (Ravon, 2012). Verder is het belangrijk om de vijver te vullen met regenwater in plaats van kraanwater. Kraanwater is namelijk rijk aan nutriënten en dit zal algenbloei sterk bevorderen (Pond Conservation, 2012). In de winter is het van belang dat de vijver niet geheel dichtvriest, omdat anders de zuurstofuitwisseling met het water belemmerd wordt. Er kunnen verschillende amfibieën op de bodem van de vijver overwinteren en om te voorkomen dat ze stikken, moet er een opening blijven in het ijs bij vorst (Ravon, 2012). Daarnaast biedt een vijver in de winter goede drinkmogelijkheden voor vogels en zoogdieren wanneer deze niet geheel dichtgevroren is.
64
8. GWL-bewoners: Streefbeelden en toekomstig groenbeheer 8.1 Huidige visie op het groen van GWL-terrein bewoners Om advies te kunnen geven over wat er verbeterd zou kunnen worden aan het GWL-terrein, is het belangrijk om eerst een goed beeld te krijgen van de huidige visie van wijkbewoners ten opzichte van het groen. Wat vinden bewoners belangrijk wanneer het over het groen gaat en wat vinden ze dat er verbeterd kan worden op het GWL-terrein? Op basis van informatie die verstrekt is door de Koepelvereniging en het rapport van de landschapsarchitecte die door de Koepelvereniging was ingehuurd, werd een beeld geschetst van de huidige visie op het groen onder bewoners. De landschapsarchitecte heeft naar aanleiding van plannen van de werkgroep ‘Groene Vingers’ grotendeels in kaart kunnen brengen wat er veranderd zou moeten worden volgens de bewoners van het GWL-terrein. In het verslag van de landschapsarchitecte (Diekman, 2012) worden een aantal knelpunten genoemd die door bewoners zijn aangedragen. Het belangrijkste punt dat hierin wordt genoemd is dat het GWL-terrein in zijn geheel groener zou mogen worden. Met een kaart heeft de landschapsarchitecte in beeld gebracht hoe het terrein aangepast zou kunnen worden, om aan de behoeftes van de bewoners te voldoen (bijlage 5). Wat bij het ontwerp van de landschapsarchitecte opvalt, is dat vooral gefocust wordt op het vergroenen van een aantal stenige pleinen en op meer variatie in de huidige groenstroken. De visie van bewoners voor een groenere wijk omvat een gevarieerdere vegetatie op de pleinen en in de grasstroken. Bewoners willen het liefst het hele jaar door kunnen genieten van een veelzijdige vegetatie. Daarnaast blijkt uit een verslag van de ‘Groene Vingers’ (Pos, 2012) dat er ook aanpassingen nodig zijn aan de hagen die op het terrein staan. Dit komt tevens terug in het ontwerp van de landschapsarchitecte. Om aan de wensen van de bewoners te voldoen, zouden op een aantal plekken hagen moeten worden aangeplant en bestaande hagen zouden voller en lager moeten worden. Op dit moment zijn veel hagen waarbij de hekken zijn verwijderd erg kaal aan de onderkant. Bewoners vinden dit een lelijk aanzicht en willen hier graag een oplossing voor (Martin Hopman, persoonlijke communicatie). Naast het vergroenen van de wijk door het plaatsen van vegetatie, vinden veel bewoners van het GWL-terrein het ook belangrijk om meer fauna in de wijk te krijgen. Om dit te bereiken willen ze dat er planten worden geplaatst die bijvoorbeeld insecten en vogels aantrekken. Het faciliteren van deze dieren zou kunnen op plekken waar momenteel weinig activiteiten plaatsvinden, zoals een aantal van de grasvelden. Naast het aanleggen van vegetatie, is er ook de mogelijkheid om fauna aan te trekken met behulp van bijvoorbeeld rotstuinen (Pos, 2012). Ten slotte is er ook geopperd om meer fruitbomen en struiken te plaatsen in de wijk. Concluderend kan gesteld worden dat de visie die bewoners van het GWL-terrein op het groen hebben, zich voornamelijk richt op de aanwezigheid van meer afwisselende vegetatie die tevens de komst van fauna zou kunnen faciliteren. Onderstaand is een overzicht gegeven van punten die belangrijk zijn om het streefbeeld van de bewoners met betrekking tot flora en fauna, te behalen. Meer vegetatie op het entreeplein, watertorenplein, waterspiegelplein, buurtplein en watervalplein; Meer variatie in de vegetatie van bestaande groenstroken; Meer hagen van verschillende hoogtes, bestaande hagen moeten voller worden; Fauna promoten door faciliterende vegetatie te plaatsen in huidige, ongebruikte grasstroken, of door het plaatsen van ondersteunende voorwerpen. 65
8.2 Beschrijvende resultaten enquête Zoals beschreven in de methode was het een risico dat niet GWL-bewoners de enquête konden invullen. Omdat uit de controlevraag (sinds wanneer woont u op het GWL-terrein?) bleek dat één respondent niet op het GWL-terrein woont, is deze respondent niet meegenomen in de resultaten. Uiteindelijk werd in de analyse de data van 40 respondenten meegenomen, dit komt overeen met een responsepercentage van 10,05%. Niet alle vragen zijn door iedereen ingevuld, in bijlage 9 zijn de karakteristieken van de resultaten te zien. De enquête is ingevuld door 15 mannen (37,5%) en 24 vrouwen (60%). 35% van deze respondenten bezit een huurwoning en 62,5% een koopwoning. De meeste respondenten zijn niet in het bezit van een privétuin (75%). Van de respondenten was 15% actief in de Koepelvereniging en 27,5% lid van een bewonerswerkgroep. 22,5% is het afgelopen jaar aanwezig geweest bij de Algemene Leden Vergadering en 45% is het afgelopen jaar bij het buurtfeest geweest. Ook heeft 32,5% van de respondenten afgelopen jaar meegedaan aan de opschoondag en is 27,5% actief geweest in het groenonderhoud. Uit de enquête blijkt dat 57,5% van de respondenten tevreden is met de wijk in het algemeen en 37,5% is zelfs erg tevreden, niemand is ontevreden over de wijk. Ook met het groen in de wijk zijn de respondenten tevreden, maar liefst 65%. Wel is 12,5% nog ontevreden over het groen en 15% van de respondenten zijn neutraal. Ook is gevraagd naar de tevredenheid met betrekking tot het groenonderhoud door het stadsdeel en door bewoners. Bijna de helft (47,5%) van de respondenten is tevreden met het huidige groenonderhoud door Stadsdeel West, maar toch is ook 22,5% ontevreden over dit onderhoud. Dit blijkt uit de volgende reacties: “Gras wordt slecht onderhouden door gemeente.” “Er is sprake van geluidhinder bij het onderhoud, er wordt bij het snoeien van hagen geen rekening gehouden met het broedseizoen” “Stadsdeel knipt de meidoornhagen maar ruimt de takjes niet (goed) op waardoor we lekke banden krijgen. Ook sneuvelen bloeiende stokrozen bij deze acties, het gaat er wat liefdeloos aan toe!” 65% van de respondenten zijn tevreden met het groenonderhoud door bewoners, 10% is zelfs erg tevreden. 40% van de respondenten vindt dat het groenonderhoud beter door bewoners kan worden uitgevoerd, en 55% is bereid om te helpen met het groenonderhoud. Tabel 1. Data beschrijving over de uitstraling van het groen. Databeschrijving N=39 Gemiddelde (1-5)
Standaard deviatie
Wat vindt u van de uitstraling van het groen? Lelijk/Mooi
3,62
0,782
Slordig/Netjes
3,46
0,720
Gemaakt/Natuurlijk
2,74
0,966
Te weinig groen/Te veel groen
2,49
0,885
Eentonig/Divers
3,03
0,986
66
De Koepelvereniging heeft aangegeven dat bewoners de wijk graag groener en minder saai willen zien. Om te weten te komen of dit ook onder de respondenten het geval is, is hen gevraagd om aan te geven in welke mate zij de wijk mooi, netjes, divers en natuurlijk vinden en of ze vinden dat er te veel groen aanwezig is. In Tabel 1 zijn de gemiddelde uitkomsten weergegeven. Hier is te zien dat de respondenten het groen in de wijk meer mooi dan lelijk vinden. Ook vinden zij dat de uitstraling van het groen meer netjes is dan slordig. Het is niet te zeggen of dit positief of negatief is: ‘netjes’ kan bijvoorbeeld ook negatief worden opgevat. Dit wordt geïllustreerd door de volgende opmerking: “Over het algemeen vind ik het te braaf. Geen enkele wilde ruimte om te spelen voor de kinderen.” Het groen wordt zowel eentonig als divers beschouwd. Toch is in de opmerkingen (bijlage 10) commentaar te vinden over de eentonigheid van het groen: “Voor een ecowijk vind ik het groen veel te eenzijdig.” “Over het algemeen vind ik t nogal eentonig. Hele muren zijn kaal en zie je die afschuwelijk lelijke rode bakstenen.” Er zijn ook respondenten die aangeven het groen in de wijk juist divers te vinden: “Ik waardeer het groen met variatie in hoogtes. Er komt zowel groen als bloeiend spul voor. Ook open als wat dichter groen en in zowel tuinen als openbaar groen.” “Er zijn wel plekken met een enkele opvallende plant of boom die ze net boven het gemiddelde doen uitstijgen. Die diversiteit mag aangemoedigd worden.” Respondenten beschouwen het groen meer als gemaakt dan natuurlijk en de mening van de bewoners neigt naar dat er te weinig groen aanwezig is. “Voor een ecowijk erg weinig groen en veel steen.” Hoewel respondenten over het algemeen best tevreden zijn met de uitstraling van het groen in de wijk, zijn er duidelijk verbeterpunten wat betreft de diversiteit en de hoeveelheid groen.
8.3 Huidige activiteit De betrokken bewoners zijn gedefinieerd als de bewoners van het GWL-terrein die geabonneerd zijn op de nieuwsbrief. Om te bepalen hoe actief deze betrokken bewoners daadwerkelijk zijn, is in de enquête gevraagd of zij het afgelopen jaar actief zijn geweest met het groenonderhoud. Het bleek dat 37,5% van de respondenten het afgelopen jaar actief is geweest in het groenonderhoud. Het is significant aangetoond dat respondenten die lid zijn van een bewonerswerkgroep over het algemeen meer actief zijn geweest in het groenonderhoud dan respondenten die geen lid zijn van een bewonerswerkgroep (Figuur 47) (Yates’ chi-square: 1.094, df = 1, p = 0.014). Figuur 47. Het verschil tussen respondenten die wel of geen lid zijn van een bewonerswerkgroep en of zij het afgelopen 67 jaar actief zijn geweest in het groenonderhoud in de wijk.
Er is geen significant verschil gebleken tussen respondenten met of zonder privétuin en of zij het afgelopen jaar actief zijn geweest in het groenonderhoud (Yates’ chi-square: 0.001, df = 1, p = 0.976). Ook is er geen significant verschil tussen respondenten die een huur- of koopwoning bezitten en of zij actief zijn geweest in het groenonderhoud (Chi-square: 0.903, df = 1, p = 0.324).
8.4 Bereidheid tot zelfbeheer Uit de enquête blijkt dat 55% van de respondenten bereid zijn om mee te helpen met het groenonderhoud. Er is geen significant verschil tussen respondenten die wel en geen lid zijn van een bewonerswerkgroep (Yates’ chi-square: 1.065, df = 1, p = 0.302). Dit betekent dat beide groepen over het algemeen even bereid zijn om mee te helpen in het groenonderhoud en het maakt niet uit of men wel of geen lid is van een bewonerswerkgroep. Ook is er geen significant verschil tussen mensen die een huur- of koopwoning bezitten in de bereidheid tot meehelpen aan het groenonderhoud (Chi-square: 0.096, df = 1, p = 0.757). Een zelfde resultaat kwam ook naar voren bij het analyseren van de verschillen tussen respondenten met of zonder privétuin. Daarmee is aangetoond dat bewoners die wel of geen privétuin hebben even bereid zijn om mee te helpen in het groenonderhoud (Yates’ chi-square: 0.07, df = 1, p = 0.791). Respondenten die het afgelopen jaar actief zijn geweest in het groenonderhoud, zijn over het algemeen meer bereid om mee te helpen met het groen verzorgen dan respondenten die niet actief zijn geweest (Figuur 48) (Chisquare: 14.249, df = 1, p < 0.001). Dit betekent dat mensen die al iets aan het groenonderhoud gedaan hebben, bereid zijn om dat te blijven doen. Daarnaast betekent dit dat respondenten die nu niet mee helpen in het groenonderhoud, moeilijk te stimuleren zijn om dat alsnog te gaan doen. Bewoners die reeds actief zijn geweest in het groenonderhoud van de wijk zijn het meest bereid meer taken op zich te nemen indien meer onderhoudsverantwoordelijkheden bij bewoners komen te liggen.
Figuur 48. Het verschil in bereidheid om mee te helpen aan het groenonderhoud tussen respondenten die het afgelopen jaar wel en niet actief zijn geweest in het groenonderhoud
68
8.5 Waardering De respondenten zijn gevraagd een plek te kiezen op de plattegrond van het GWL-terrein waarvoor zij veel waardering hebben (Figuur 49). Het blijkt dat veel respondenten (31,4%) dezelfde plek hebben aangeklikt, namelijk de grote moestuin aan het plein met de fontein bij blok 12. Hieruit kan geconcludeerd worden dat mensen tevreden zijn over de moestuinen en dat het een gewaardeerd stuk is van het GWL-terrein. Ook konden respondenten nog meer plekken beschrijven die zij erg waarderen. Net zoals bij de gekozen plekken zijn de nutstuintjes een gewaardeerde plek (8 keer genoemd). Ook de begroeiing aan de gevels en muren is veel genoemd (5 keer). Een overzicht van deze reacties is te vinden in bijlage 11.
Figuur 49. De plattegrond van het GWL-terrein met de plekken die gewaardeerd worden door respondenten. Bron: aangepast van Mestdagh & Butterworth (geen datum).
69
9. Synthese In dit hoofdstuk worden de resultaten van zowel het ecologisch als sociaal onderzoek gecombineerd. Eerst wordt teruggeblikt op de suggesties die in hoofdstuk 7 zijn gegeven. Hierbij wordt een overzicht gegeven van de meest realistische opties met betrekking tot beheersmaatregelen, inrichting van de groenvoorzieningen en de eventuele nieuwe ecologische elementen in de wijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de ecologische voordelen en de mening van bewoners met betrekking tot deze opties. Daarna wordt er een reflectie gegeven op het rapport van de landschapsarchitecte, waarin wordt beschreven welke aspecten van het rapport ecologisch gezien verbeterd zouden kunnen worden. Tenslotte worden er conclusies getrokken met betrekking tot het onderzoek zelf, waarbij de hoofd - en deelvragen zullen worden beantwoord.
9.1 Aanbevelingen Gebaseerd op de informatie die verkregen is over het GWL-terrein en uit de enquête, kan er een overzicht worden gemaakt van de suggesties en hun kans van slagen. Uit de enquête is nogmaals gebleken dat de bewoners van het GWL-terrein inderdaad vaak niet tevreden zijn met de huidige hoeveelheid groen in de wijk en de manier waarop dit wordt beheerd. Het kernpunt is dat er een grotere verscheidenheid aan planten en dieren in de wijk moet komen en dat dit anders moet worden beheerd. In deze paragraaf is gekeken naar de haalbaarheid van en het sociale draagvlak voor de verschillende suggesties. Per suggestie wordt eerst de aanpassing beschreven met de voordelen voor de ecologie. Vervolgens wordt ingegaan op de resultaten van de enquête, om af te sluiten met een conclusie over het draagvlak van de suggestie. Aanpassingen in het beheer kunnen grote effecten hebben op de toename van flora en fauna, met minimale moeite. De aanpassingen in het beheer omvatten verschillende factoren. Het belangrijkste is dat er minder gesnoeid en gemaaid wordt. Aangezien er al veel soorten aanwezig zijn die nu niet de kans krijgen om te groeien, zou dit een mogelijkheid zijn om een begin van een hooiland te laten ontstaan. Voor een meer divers hooiland zouden er echter ook planten ingezaaid kunnen worden, hoewel het aantal soorten in het hooiland met de jaren waarschijnlijk ook toeneemt door natuurlijke vestiging van soorten. Om meer pioniersoorten te trekken naar het GWL-terrein, is er een open en verstoorde bodem nodig. Om dit te bereiken zouden er op het terrein enkele plaatsen open gehouden moeten worden en één keer per jaar zou deze bodem losgeharkt moeten worden. Naast het harken van deze open gebieden zou het juist goed zijn om ook een aantal velden helemaal niet te harken. Hierdoor blijft er een strooisellaag achter, waar vele organismen in kunnen groeien. Dit is bovendien een goed alternatief voor de wellicht minder aantrekkelijke composthoop. Uit commentaar dat was gegeven in de enquête is gebleken dat de manier waarop het groen nu wordt beheerd vaak als te hardhandig wordt gezien. Er is sprake van geluidsoverlast (vooral tijdens het broedseizoen) en vaak sneuvelen er planten waarvan het niet de bedoeling was dat ze kapot gingen. Aan de andere kant werd er echter ook meerdere malen gezegd dat de planten tussen de bestrating niet mooi zijn en dat er alleen planten zouden moeten groeien op plaatsen die daar voor bedoeld zijn. Dit zou inhouden dat de bovengenoemde aanpassingen in het beheer niet toepasbaar zijn op de pleinen, deze zouden dan intensief onderhouden moeten blijven worden. In de enquête heeft 55% aangegeven mee te willen helpen in het groenonderhoud; een activiteit als de bodem losharken zou een prima optie zijn voor beheer door bewoners. Gezien de resultaten van de enquête kan er worden gesteld dat bewoners tevreden zullen zijn met de bovengenoemde aanpassingen in het beheer, mits dit plaatsvindt op plaatsen die bedoeld zijn voor het groen, en dat deze suggestie dan ook een grote kans heeft van slagen.
70
Er zal meer rekening worden gehouden met de ecologische potentie van de wijk en bovendien zal er door minder onderhoud ook minder overlast zijn voor de wijkbewoners. Om de ecologische identiteit van de wijk te versterken kan het zaad van typische plantensoorten verspreid worden, om zo meer individuen van deze soorten in de wijk te krijgen. Voor sommige soorten in ook het verplaatsen van wortelstokken een optie. Zoals eerder aangegeven, is uit de enquête gebleken dat 55% van de geënquêteerden bereid is om mee te helpen met het groenbeheer. Het verspreiden van zaad en wortelstokken is een simpele activiteit die ook goed door bewoners kan worden uitgevoerd. Gezien het draagvlak dat er is voor deze suggestie kan worden gesteld dat dit een optie met een grote kans van slagen. Bovendien is het een goedkope manier om meer interessante planten op het GWL-terrein te krijgen en de ecologische identiteit van de wijk te versterken. De reeds aanwezige gevelbegroeiing bestaat voornamelijk uit Wingerd. Dit is een plant die zeer geschikt is om de bakstenen mee te bedekken, aangezien dit geen schade brengt aan het gebouw. Om het GWL-terrein groener te maken zou het echter goed zijn als er op meer gebouwen gevelbegroeiing zou worden aangebracht. Uit de enquête is gebleken dat veel bewoners graag meer gevelbegroeiing zouden willen zien en eventueel ook meer variatie hierin. Er is echter één terugkerend probleem wat betreft gevelbegroeiing; veel mensen denken dat de begroeiing Klimop is in plaats van Wingerd. Klimop kan schade veroorzaken aan gebouwen en daarom willen de bewoners dit liever niet op hun gebouw. Wingerd zorgt echter niet voor schade. Een toename van gevelbegroeiing is een interessante optie, maar er zijn een aantal kanttekeningen te maken. Ten eerste zal er voor moeten worden gezorgd dat er bij de wijkbewoners beter bekend is wat er nou werkelijk op de gevels groeit om weerstand te voorkomen. Een tweede punt is dat het faciliteren van gevelbegroeiing kosten met zich meebrengt, omdat er kabels langs de gebouwen moeten worden geplaatst om de planten houvast te geven. Er zijn echter ook meerdere voordelen van gevelbegroeiing. Naast het voordeel van meer vegetatie, zorgen planten op de gevels ook voor geluidsdemping. Meerdere mensen hebben aangegeven last te hebben van geluidsoverlast en daarom zou het plaatsen van gevelbegroeiing een optie zijn die twee problemen tegelijk aanpakt: meer groen en minder geluidsoverlast. Om de hagen meer ecologisch nut te geven, zouden de hekken die er om heen staan weggehaald kunnen worden. Dit geeft de hagen meer de gelegenheid om hun natuurlijke vorm aan te nemen en zo beter bij te dragen aan een ecologische wijk. Zeker in combinatie met een aangepast beheer, kan er een rijke ondergroei ontstaan waar veel dieren, waaronder egels, weer van kan profiteren. Bewoners hebben aangegeven de hekken niet mooi te vinden, maar zijn ook niet blij met de kale ruimte die te zien is na het weghalen van de hekken. Dit is echter een probleem dat met het juiste groenbeheer slechts tijdelijk zal zijn. Het weghalen van hekken rond de hagen is een optie die uitgevoerd zou kunnen worden aangezien veel bewoners de hekken niet mooi vinden, maar een ander aspect waar rekening mee gehouden zal moeten worden is dat de hagen wel meer gaan uitgroeien en het dus rommeliger kan gaan ogen.
71
Een suggestie die grote potentie heeft om bij te dragen aan de vergroening van het GWLterrein is het aanleggen van een vlindertuin in combinatie met een vijver. Dit zou bijvoorbeeld toegevoegd kunnen worden op één van de nu lege velden op het terrein. Met aanpassingen in het beheer zou het echter ook al mogelijk zijn dat er planten kunnen gaan groeien die nu al aanwezig zijn, die geschikt kunnen zijn als vlindertuinplant, bijvoorbeeld in de grasstroken. Een knelpunt bij deze optie is dat er voor een optimaal functionerende vlindertuin er ook een waterbron in de omgeving moet zijn. Het aanleggen van een vijver is relatief duur en vergt ook het nodige onderhoud. Als er echter wordt geïnvesteerd in een vijver, zou dit op zichzelf ook al kunnen bijdragen aan een toename in de biodiversiteit van het GWL-terrein. In een vijver kunnen verschillende waterplanten zich vestigen en ook dieren als kikkers en salamanders kunnen zich door de aanleg van een vijver zich in de wijk vestigen. Ook zonder de aanleg van een vijver zou de wijk vlindervriendelijker kunnen worden gemaakt door het planten van planten die aantrekkelijk zijn voor vlinders. Uit de enquête zijn geen resultaten naar voren gekomen met betrekking tot het aanleggen van een vlindertuin of vijver, maar gebaseerd op het feit dat bewoners een rijkere biodiversiteit willen en een minder saaie wijk, kan gesteld worden dat het aanleggen van een vlindertuin en/of een vijver als positief zal worden ervaren. Het aanleggen van een vlindertuin en/of vijver is een kostbare activiteit, maar aangezien het een grote verrijking kan bieden aan biodiversiteit is het zeker de moeite waard om deze optie te overwegen. Bovendien kan het een grote positieve invloed hebben op de visie van de wijkbewoners. Mocht het aanleggen van een vlindertuin/vijver toch te duur blijken, dan is het beste alternatief om de voorgestelde wijzigingen in het groenbeheer door te voeren, in de hoop dat er dan vanzelf planten zullen groeien die geschikt zouden zijn voor een vlindertuin. Eventueel zouden deze planten dan ook weer door de wijk verspreid kunnen worden door zaad te verspreiden. Tenslotte blijft de optie over voor het plaatsen van muurtjes. Volgens stadsecoloog Ton Denters is dit zeker een optie, maar het is een kostbaar proces dat ook arbeidsintensief is. Het plaatsen van muurtjes kan een grote invloed hebben op de flora en fauna in de wijk en heeft zo meerdere positieve effecten voor de wijk. Deze optie is ook niet iets wat door wijkbewoners zelf wordt aangedragen, waarschijnlijk omdat ze daar simpelweg niet op komen. Er is dus niet bekend of bewoners deze optie als positief of negatief zullen ervaren. Het kan een grote bijdrage leveren aan de biodiversiteit van de wijk, maar aangezien ook andere minder kostbare opties de biodiversiteit zullen vergroten, kan deze optie achter de hand worden gehouden. Naast bovenstaande maatregelen zijn er nog een aantal voorwerpen die door wijkbewoners zelf gemaakt zouden kunnen worden om bepaalde dieren aan te trekken en zo het ecologische karakter van de wijk te versterken. Leuke ideeën voor buurtactiviteiten zijn het bouwen en plaatsen van: Bijenhotels; Gierzwaluwkasten; Vleermuiskasten; Egelkasten; Takkenwallen.
72
Naast het feit dat het maken en plaatsen van bijvoorbeeld bijenhotels de ecologische waarde van de wijk ten goede komt, is het ook een manier om de sociale cohesie in de wijk te vergroten en het ecologisch bewustzijn van bewoners te vergroten. Een belangrijk aspect van het doorvoeren van de veranderingen is de communicatie naar de bewoners. Met een goede informatievoorziening kan (meer) draagvlak bij de bewoners gecreëerd worden en het ecologische bewustzijn van de bewoners kan vergroot worden. Een bijenhotel zal bijvoorbeeld niet door iedereen gewenst zijn, omdat mensen bang zijn gestoken te worden. Als duidelijk wordt uitgelegd dat solitaire bijen niet steken en wat het ecologische belang van een bijenhotel is, zal het draagvlak vergroot worden.
9.2 Reflectie op het rapport landschapsarchitecte De landschapsarchitecte heeft gekeken naar de knelpunten in de wijk. Voor deze knelpunten zijn veranderingen voorgesteld, die als doel hebben de functionaliteit van de openbare ruimte in de wijk te verbeteren (Diekman, 2012). In dit hoofdstuk worden de door de landschapsarchitecte voorgestelde veranderingen langs een ecologische meetlat gelegd; indien relevant en mogelijk is aangegeven wat er ecologisch verbeterd kan worden, of waar rekening mee gehouden moet worden. Ook zijn de uitkomsten van de enquête vergeleken met deze plannen. 9.2.1 Pleinen De pleinen worden ervaren als kaal, hard en sfeerloos, wat ook blijkt uit de enquête, en daarom wordt voorgesteld ze aan te pakken. De pleinen zijn ecologisch wel interessant: in hoekjes en randjes die niet vaak betreden worden, tussen de straatstenen en langs de randen van de bestrating groeien veel typische stadsplanten. Bij het aanpassen van de pleinen kan hier rekening mee gehouden worden door zulke luwe hoekjes te laten blijven bestaan. Als er op de pleintjes meer groen wordt aangelegd, dan moet dat bestaan uit inheemse soorten en er moet ruimte worden gelaten voor spontane vestiging van planten. Uit de enquête is gebleken dat bewoners het groen enigszins netjes en gemaakt vinden; uit de geschreven opmerkingen kwam naar voren dat de rommelige, spontane stukjes door (in ieder geval sommige) bewoners gewaardeerd worden. Rondom de watertoren liggen keien. Door de werkzaamheden aan de toren is er geen goede inventarisatie gemaakt van de flora tussen deze keien, maar het zou wel eens een interessant stukje kunnen zijn: de voegen tussen de keien zijn anders dan die tussen de andere bestrating in de wijk en door het hek om de toren heen wordt dit stukje niet vaak betreden. Misschien dat deze keienbestrating kan blijven bestaan binnen een rand van groen om de watertoren. De soorten die voorkomen op dit soort substraten zijn over het algemeen warmteminnend; de haag die er omheen geplaatst zou worden moet dan niet te hoog zijn, omdat anders te veel zonlicht wordt weggenomen. De voorgestelde 1,50 meter is te hoog. Met een lagere haag wordt het stuk ook visueel minder afgesloten van de rest van het plein. Onder de haag kunnen schaduwminnende planten opkomen. Rond Hotel de Windketel ligt nu een perkje met vlindervriendelijke beplanting, waaronder veel lavendel. Het is een goed idee om dit perkje uit te breiden, maar als er een haag omheen komt, moet deze niet te hoog zijn, omdat dan het zonlicht geblokkeerd wordt. De lavendel die er nu staat doet het goed met veel licht en insecten kunnen zich warmen in het zonlicht; een (te) hoge haag zou dat kunnen verminderen en neemt bovendien het mooie, open karakter van het tuintje weg. Een kanttekening hierbij is dat één van de respondenten van de enquête het volgende heeft aangegeven: “het groen tussen de bestrating is lelijk”. 9.2.2 Grasstroken De landschapsarchitecte heeft voorgesteld om de brede grasstroken in te planten met verschillende planten, bijvoorbeeld een ‘doorbloeiende roos’. Dit zou passen bij het ecologische uitgangspunt van 73
de wijk, omdat het vlindervriendelijke planten zijn. Deze rozen kunnen inderdaad vlinders aantrekken, maar zullen eerder de biodiversiteit doen afnemen dan verhogen, omdat er in de grasstroken nu veel soorten aanwezig zijn, die dan worden vervangen door één soort of enkele soorten. Bovendien moeten rozen intensief beheerd worden. Ecologisch gezien zou het beter zijn om de kwaliteiten die er nu al zijn te verbeteren. Een ander maaibeheer zorgt ervoor dat de grasstroken minder saai zijn en dat er meer planten tot bloei komen, zoals is uitgelegd in hoofdstuk 7. Voor het aanplanten van siergrassen geldt hetzelfde als voor de rozen: het komt de biodiversiteit niet ten goede. Bovendien zijn de voorgestelde siergrassen allemaal exoten* en zijn ze minder aantrekkelijk voor insecten. Eén van de respondenten van de enquête vroeg specifiek aandacht voor diervriendelijke bermbegroeiing. 9.2.3 Hagen De landschapsarchitecte heeft voorgesteld om de haaghoogtes op sommige plekken aan te passen. Dit zorgt voor een meer divers beeld in de wijk. Daarnaast zal de verlaging op sommige plekken betekenen dat er meer zonlicht beschikbaar is. Dit kan, zeker op de wat kalere plekken, de plantengroei bevorderen. Uit de enquête is gebleken dat sommige bewoners vinden dat de moestuintjes door de hoge hagen meer op privétuinen lijken dan op openbare tuinen. Het verlagen van de hagen rondom (gedeeltes) van moestuinen kan ervoor zorgen dat de moestuinen meer als openbaar ervaren worden en dat bewoners de wijk als groener gaan ervaren. De hagen bieden bescherming aan vogels; ook als de hagen op sommige plekken verlaagd worden blijft deze functie behouden. Het belangrijkste is dat er bij het verlagen van de hagen rekening gehouden wordt met het broedseizoen van de vogels; daarom wordt geadviseerd de hagen met rust te laten tussen 15 maart en 15 augustus. Ook uit de enquête bleek dat meerdere bewoners de hagen te hoog vinden en dat de hoogte van de hagen te eentonig is. 9.2.4 Semi-openbare ruimtes In de wijk zijn zes plekken die worden omschreven als ‘semi-openbaar’. Drie van deze plekken worden niet of nauwelijks gebruikt en daarom is het gewenst ze aan te pakken. Voor al deze plekken geldt dat het verlagen van de hagen er voor kan zorgen dat het groen (visueel) aantrekkelijker wordt en dat de bewoners meer groen ervaren in de wijk. De groenstrook langs het Watertorenplein is erg smal en bijna geheel omgeven door hagen. Het is er erg donker, waardoor er weinig plantensoorten groeien. De haag is nu op één plek kort onderbroken, als ‘ingang’ van de plek. Deze onderbreking kan vergroot worden, zodat het veld meer bij het plein betrokken wordt, waardoor ook het plein als groener ervaren kan worden. Met name de zuidhoek van dit veldje ligt erg afgesloten en kan daardoor een interessante plek zijn om takken-/bladerhopen neer te leggen en/of een egelkast neer te zetten: het is een beschutte plek die vrijwel uit het zicht ligt. De tuin met de fruitbomen (aan de Waterloop) wordt weinig gebruikt; de landschapsarchitecte stelt voor om hier een vlindertuin van de maken. Het nadeel van deze tuin is dat hij op het noordwesten georiënteerd is en dus weinig zonlicht ontvangt, terwijl warmte een belangrijke factor is voor een geslaagde vlindertuin, omdat de vlinders op moeten warmen. Om van de fruitbomentuin een geslaagde vlindertuin te maken moeten er dus andere delen van de wijk bij betrokken worden, zodat de vlinders een plek hebben waar ze zich aan het zonlicht kunnen warmen. Het groen rond het Fonteinplein is hier erg geschikt voor, omdat dit plein wel in de zon ligt. In de moestuin aan de noordzijde van het plein staan al enkele planten soorten die geschikt zijn voor vlinders, zoals Vlinderstruik (Buddleja davidii). Om de hoeveelheid zonlicht in de fruitbomentuin te vergroten kan de haag verlaagd of gedeeltelijk verwijderd worden, waardoor de tuin ook opener en toegankelijker zal worden voor bewoners.
74
9.2.4 Plantensoorten In het voorstel van de landschapsarchitecte wordt gesproken over het aanplanten van een aantal plantensoorten, met name in de grasstroken. De soorten die door de landschapsarchitecte worden voorgesteld zijn over het algemeen exoot en zullen niet veel bijdragen aan het insectenleven in de wijk. In Tabel 2Tabel 2 staat een overzicht van de voorgestelde plantensoorten en hun herkomst. Het wordt sterk afgeraden om de exoten te gebruiken in de wijk. Door het aanplanten van (deze) soorten verdwijnt de diversiteit, omdat een gemeenschap van meerdere soorten wordt vervangen door één soort. Dit terwijl uit de enquête juist naar voren komt dat er te weinig diversiteit is. Met aanpassing in het maaibeheer kan de (visuele) diversiteit verhoogd worden, zonder al te veel ingrijpen. Indien blijkt dat deze stroken dan nog steeds als saai ervaren worden, kan ervoor gekozen worden om zaadmengsels in te zaaien, in plaats van één of enkele soorten aanplanten. Via internet zijn speciale zaadmengsels te verkrijgen (bijvoorbeeld via www.medigran.nl) voor kleurrijke bloemen. Het voordeel van deze mengsels is dat ze meestal bestaan uit inheemse planten, waardoor ze veel insecten aantrekken. Een nadeel is dat het algemene mengsels zijn, waardoor de eigen identiteit van de wijk verloren kan gaan. Als deze mengsels gebruikt worden, moet er voor gezorgd worden dat ze niet de bijzondere soorten van de wijk wegconcurreren. Tabel 2 De door de landschapsarchitecte voorgestelde soorten (Latijnse en, indien van toepassing, Nederlandse namen) en hun herkomst.
Latijnse naam
Nederlandse naam
Herkomst
Panicum virgatum ‘Rehbraun’ Helenium ‘Moerheim Beauty’
Vingergras Zonnekruid
Exoot (Noord-Amerika) Exoot (Noord- en Midden-Amerika)
Carex elata ‘Aurea’
Gouden zegge (cultivar Stijve zegge)
Inheems
Molinia caerulea ‘Moorflamme’
Pijpenstrootje
Inheems
Hakenochloa macra
n.v.t
Exoot (Japans)
Achnatherum calamagrostis
n.v.t
Midden- en Zuid-Europa
Festuca mairei
Zwenkgras
Cool, temperate areas
Lavandula angustifolia
Spijklavendel/ Echte lavendel
Exoot (Zuid-Europa)
Carex miskingumensis
Palmzegge
Exoot
Persicaria bistorta ‘Superba’
Adderwortel
Inheems
Crataegus monogyna
Eenstijlige meidoorn
Inheems
Ilex aquifolium
Hulst
Inheems
Anemone ‘Honorine Jobert’
Herfstanemoon
Exoot (Japans)
Ribes uva-crispa
Kruisbes
Inheems
Ribes rubrum
Aalbes
Inheems
Rubus idaeus
Framboos
Inheems
Ribes niger
Zwarte bes
Inheems
75
9.3 Conclusies Gebaseerd op de resultaten van het ecologisch en sociaal onderzoek, kan er antwoord worden gegeven op de onderzoeksvragen. Deze worden hieronder per hoofdvraag besproken. Ten slotte zullen er nog suggesties worden aangedragen om de probleemstelling op te lossen. Wat zijn de ecologische mogelijkheden in de wijk? Het GWL-terrein ligt dicht bij het centrum van Amsterdam, maar is via een groene corridor verbonden met groen buiten de stad. De wijk is erg groen en gevarieerd; er zijn veel hagen, grasstroken en moestuintjes, waardoor er veel verschillende habitats zijn. Ook de pleinen zijn ecologisch interessant, omdat er warmteminnende planten groeien die van oorsprong alleen in rotsgebieden voorkomen. Het GWL-terrein heeft door deze verscheidenheid aan habitats een eigen ecologische identiteit binnen Amsterdam. Bij het inventariseren van de wijk zijn 204 plantensoorten gevonden; met aanvullingen van www.waarneming.nl en stadsecoloog Ton Denters zijn er 227 waargenomen in de wijk. Daarvan is een aantal bewust door bewoners en gemeente geïntroduceerd, zoals de hagen, de meeste bomen, de nutsplanten en een aantal tuinplanten. 180 soorten hebben zich echter spontaan gevestigd in de wijk, waaronder een aantal stadsafhankelijke en stadsminnende soorten. Ook zijn er soorten gevonden die zeldzaam zijn in Nederland. Hoewel dit onderzoek voornamelijk gericht was op de flora, is ook een aantal diersoorten waargenomen, met name vogels. Opvallend is dat er in de wijk veel Mussen (Passer domesticus) voorkomen. Hoewel er al veel soorten dieren en planten in de wijk voorkomen, hebben veel soorten die nog niet in de wijk aanwezig zijn de potentie om zich hier te vestigen. Met name ten noorden van de wijk ligt een strook van groene gebieden die ook onderdeel zijn van de ecologische corridor in Amsterdam. Om de vestiging van deze soorten te faciliteren, kunnen er aanpassingen in beheer of inrichting van de wijk gedaan worden, zodat er leefgebieden ontstaan die nog niet in de wijk aanwezig zijn. Met name plantensoorten van graslanden en oevers en ook waterplanten zijn nog relatief ondervertegenwoordigd in de wijk. Ook de muurplanten, typisch voor Amsterdam, zijn nog weinig aanwezig in de wijk. Hoewel er over fauna, zowel in de wijk als in de omliggende gebieden, minder bekend is, hebben veel soorten, waaronder vlinders, libellen en zoogdieren de potentie om op het GWL-terrein voor te komen. Sommige soorten zijn misschien wel aanwezig, maar het aanbieden van schuilplaatsen (voor bijvoorbeeld vleermuizen) of geschikt habitat, zoals de juiste waardplanten voor diverse vlindersoorten, zal er voor zorgen dat er meer soorten zich kunnen vestigen in de wijk. Het aanpassen van het groen in de wijk kan zo gedaan worden, dat de ecologische identiteit versterkt wordt. Van de typische soorten in de wijk kan de verspreiding uitgebreid worden; door het aanpassen van het maai- en snoeibeheer kunnen meer planten tot bloei komen, wat ook voor een hogere insectendiversiteit zal zorgen. In de wijk moeten de verschillende landschappelijke elementen niet los bekeken worden, maar gezien worden als een geheel. Immers, in de ecologie zijn juist interacties belangrijk en gaat het niet alleen over losse elementen. Wat is de visie op groen van de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein? De bewoners van het GWL-terrein zijn tevreden over het groen in de wijk. Wel hebben zij aangegeven dat het groen in hun wijk verbeterd kan worden. Ze zien graag meer fauna in de wijk en ze willen dat er meer groen komt. Met name op de pleinen wordt er een gebrek aan groen ervaren. Ook zien ze graag dat het groen in de wijk diverser wordt. Dit is vooral van toepassing op de hagen en 76
groenstroken. Deze meningen zijn terug te zien in de antwoorden van de respondenten van de enquête. Hoewel het groen wel als mooi en netjes wordt ervaren, vinden ze dit toch eentonig. Er zijn echter ook plekken die erg gewaardeerd worden door bewoners. Dit zijn onder andere de nutstuinen en gevelbegroeiing, welke veel genoemd zijn in de enquête. Zijn de relatief betrokken bewoners van het GWL-terrein bereid om mee te werken aan het beheer op het GWL-terrein? Van de bewoners die mee hebben gedaan aan de enquête was het overgrote deel niet lid van een groep of actief bij wijkactiviteiten. De respondenten die wel in een bewonerswerkgroep zitten, zijn het afgelopen jaar meer actief geweest in het groenonderhoud dan bewoners die niet bij een groep horen. Dit is voor een deel vanzelfsprekend, gezien groenonderhoud onderdeel uitmaakt van de activiteiten van diverse werkgroepen. Hoewel bijna de helft van de respondenten tevreden is met het huidige groenbeheer door Stadsdeel West, geeft bijna een kwart aan toch ontevreden te zijn. Het beheer door het Stadsdeel wordt door die groep als ruw en liefdeloos gezien. Het groenonderhoud door bewoners wordt echter veel positiever ervaren. De overgrote meerderheid geeft aan hier tevreden of zelfs zeer tevreden over te zijn. Dit geeft aan dat een groep mensen het resultaat van beheer door bewoners beter zal waarderen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat bewoners beter rekening kunnen houden met de wensen in de wijk. Van alle respondenten geeft iets meer dan de helft aan bereid te zijn aan groenonderhoud mee te helpen. Dit is onafhankelijk van lidmaatschap van een groep, wat impliceert dat er ook genoeg mensen buiten werkgroepen actief zijn in het groenonderhoud. De bereidheid om mee te werken aan groenonderhoud blijkt afhankelijk te zijn van het gegeven of de bewoners hier het afgelopen jaar aan mee hebben geholpen. Wanneer een deel van het beheer aan bewoners zou worden overgelaten, zouden deze personen het meest bereid zijn een helpende hand te bieden. Aan de andere kant zijn er ook mensen die het afgelopen jaar niet hebben meegeholpen met het groenonderhoud, die hier wel bereid toe zijn. Het is dus belangrijk deze groep niet uit te sluiten. Op basis van de antwoorden op de onderzoeksvragen, kan de probleemstelling van dit rapport grotendeels worden opgelost. De probleemstelling van de Koepelvereniging is als volgt gedefinieerd: Het gebrek aan kennis over ecologische mogelijkheden passend binnen de wensen van bewoners met betrekking tot het groen in de wijk. Gebaseerd op bovenstaande conclusies kunnen een aantal aanpassingen worden aangeraden om zowel de ecologische identiteit van het terrein te verbeteren als de visie van de bewoners te benaderen. Aanpassingen in het beheer omvatten voornamelijk minder maaien en snoeien door het stadsdeel en het uit handen geven van enkele beheerstaken aan de wijkbewoners. Uit de resultaten van de enquête blijkt dat er draagvlak is voor groenbeheer door GWL-bewoners. Taken die door de bewoners uitgevoerd kunnen worden zijn zaken als harken, schoffelen of schuilkasten bouwen en plaatsen. Andere aanpassingen die makkelijk door bewoners uitgevoerd zouden kunnen worden en bijdragen aan de vergroting van de biodiversiteit, zijn het verspreiden van zaden en wortelstokken. Als de voorgestelde ecologische veranderingen worden doorgevoerd, zal de realisatie van de toekomstvisie van bewoners op groen een stap dichterbij komen. De in dit rapport aangeboden mogelijkheden voor een meer ecologische wijk zijn, gebaseerd op de resultaten van de enquête, prima te combineren met de wensen van de bewoners.
77
10. Advies voor verder onderzoek Dit rapport heeft zich gefocust op de huidige ecologie en de ecologische potenties van het GWLterrein. Tevens is er onderzocht op welke manier wijkbewoners betrokken zouden willen en kunnen zijn bij het toekomstige groenbeheer. Er is getracht een zo compleet mogelijk beeld te schetsen van de huidige flora en fauna, maar vanwege verschillende factoren zijn er nog een aantal punten waar meer onderzoek naar gedaan zou kunnen worden. Ten eerste, zou er nog onderzoek gedaan kunnen worden naar de waterkwaliteit van de Waterleliegracht. Er is nu vastgesteld welke planten er in de herfst voorkomen, maar om een beter beeld te krijgen van de mogelijkheden voor de gracht, is het belangrijk om eerst te weten te komen wat zich nou precies in het water bevindt qua nutriënten. Met deze kennis zou vervolgens uitgezocht kunnen worden welke flora zich in het water zou kunnen vestigen. Eventueel kunnen er dan ook suggesties worden gegeven om de waterkwaliteit te verbeteren om zo een grotere biodiversiteit te krijgen. Gezien het gebrek aan middelen, tijd en expertise is dit deel van onderzoek niet uitgevoerd tijdens dit project. De gracht kan echter wel een belangrijke bijdrage leveren aan de vergroening van het GWL-terrein en daarom zou het goed zijn om in de toekomst een waterexpert in te schakelen. Een tweede aanbeveling voor verder onderzoek, betreft de inventarisatie van flora en met name fauna in een ander jaargetijde. Aangezien dit project in november en december plaatsvond, waren er mogelijk veel plantensoorten niet aanwezig of onherkenbaar. Hierdoor was het, ondanks de online databases, niet mogelijk om een complete inventarisatie te krijgen van de flora die gedurende het jaar op het GWL-terrein voorkomt. Om een compleet overzicht te krijgen, zouden er gedurende de verschillende seizoenen inventarisaties gedaan moeten worden. Ditzelfde probleem geldt nog meer voor de fauna die op het GWL-terrein voorkomt. Insecten waren tijdens dit project bijvoorbeeld nauwelijks aanwezig. Een vervolgonderzoek in het voorjaar en de zomer zou veel nieuwe informatie over aanwezige fauna kunnen opleveren. Andere dieren zoals vogels en zoogdieren werden ook weinig aangetroffen. Om een completer inzicht te krijgen van deze fauna zouden er gedurende langere periodes observaties moeten worden bijgehouden op het terrein. Een derde aanbeveling betreft het verder uitwerken van het sociale onderzoek. Het controleren van de aanbevelingen aan de hand van de wensen/meningen van bewoners ontbreekt in dit onderzoek nog grotendeels (Figuur 47). In overleg met de koepelvereniging is besloten niet te onderzoeken wat de wensen van de bewoners zijn met betrekking tot aanpassingen in de inrichting en het beheer van het groen in de wijk. Toch blijkt er uit de enquête dat de meningen van bewoners over de wijk niet over alles hetzelfde zijn en dat er daarom niet zonder meer van uit mag worden gegaan dat de bewoners bepaalde aanpassingen in het beheer allemaal zullen waarderen. Een onderzoek naar de wensen en visies van de bewoners, voordat er aanpassingen in de wijk worden gedaan, kan er voor zorgen dat alleen aanpassingen geselecteerd zullen worden die op een groot draagvlak kunnen rekenen onder de bewoners. In een dergelijk onderzoek zouden de wensen systematisch onderzocht kunnen worden, in de vorm van enquêtes of interviews met concrete voorbeelden uit dit rapport.
78
Figuur 50. Schematische weergave van de synthese van dit rapport met het rapport van de landschapsarchitecte. De terugkoppeling van de aanbevelingen naar de bewoners toe, is nog niet behandeld en dient verder onderzocht te worden.
79
Referenties Adriaens, F., Van Beek, E., Brouwer, M., Bukman, B., Van den Dool, J., Dubbeling, M., Jonkhof, J., Kamerling, S., Van der Linden, O., Mak, K., Marcelis, A., Meijer, M., Nicolai, J., Van Overveld, C., Rhemrev, R., Rot, E., Schik, W., Verbakel, J. & De Vries, J. (2010) Sustainable Urban Design -Duurzame Stedenbouw - the next step. Uitgeverij Blauwdruk, Wageningen. Alberts, M. (2004) http://beeldbank.amsterdam.nl. Bezocht op: 6-12-2012. Armstrong, D. (2000) A survey of community gardens in upstate New York: Implications for health promotion and community development. Health & Place, 6 (4), 319-327. Ball, K., Timperio, A., Salmon, J., Giles-Corti, B., Roberts, R. & Crawford, D. (2007) Personal, social and environmental determinants of educational inequalities in walking: a multilevel study. J Epidemiol Community Health, 61, 108–14. Bendt, P., Barthel, S. & Colding, J. (2012) Civic greening and environmental learning in public-access community gardens in Berlin. Landscape and Urban Planning – Article in press, pages 13. Bijenhotels.nl (2012) Hulp voor bijen - Bijenhotels en andere nestgelegenheid voor wilde bijen. http://www.bijenhotels.nl. Bezocht op: 6-12-2012. Bijenstichting.nl (2012) http://bijenstichting .nl. Bezocht op 6-12-2012. Bijlsma, R.J., Aptroot, A., van Dort, K.W., Haveman, R., van Herk, C.M., Kooijman, A.M., Sparrius, L.B. & Weeda, E.J. (2009) Preadvies mossen en korstmossen. Directie Kennis, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede. BIS Nederland. (2012) http://www.bodemdata.nl. Bezocht op 3-12-2012 Bolund, P. & Hunhammar, S. (1999) Ecosystem services in urban areas. Ecological Economics, 29, 293–301. Bos, F., Wasscher, M. & Reinboud, W. (2007) Veldgids Libellen. KNNV Uitgeverij, Zeist. 260 pp. Canters, K., Vos, J., Schimmel, I., de Bruyn, G.J. & Schouten, M. (2000) Kansen voor natuur in de stad. De levende natuur, 101 (6), 227-228. Cerin, E., Vandelanotte, C., Leslie, E., & Merom, D. (2008) Recreational facilities and leasure-time physical activity: an analysis of moderators and self-efficacy as a mediator. Health Psychol, 27 (2), 126-135. Chiesura, A. (2004)The role of urban parks for the sustainable city. Landscape and Urban Planning, 68 (1), 129-138. Cohen, D.A., Ashwood, J.S., Scott, M.M., Overton, A., Evenson, K.R., Staten, L.K., Porter, D., McKenzie, T.L. & Catellier, D. Public parks and physical activity among adolescent girls. Pediatrics, 118 (5), 1381–9. Cohen, D.A., McKenzie, T.L., Sehgal, A. et al. Contribution of public parks to physical activity. Am J Pub Health 2007;97(3):509–14. 80
Coombes, E., Jones, A.P., Hillsdon, M. (2010) The relationship of physical activity and overweight to objectively measured green space accessibility and use. Soc Sci Med, 70 (6), 816–22. Coremans, G. (2008) Stappen naar een ecologische tuin, aanleg en beheer. Velt vzw Corten, I., Laban, P. & van Veldhuizen, L. (1997) Ervaringen met lokale participatie; een verkennend onderzoek op het werkveld bos en bosbeheer. Werkdocument IKC Natuurbeheer nr W142, IKC Natuurbeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Dallimer, M., Rouquette, J.R., Skinner, A.M.J., Armsworth, P.R., Maltby, L.M., Warren, P.H. & Gaston, K.J. (2012) Contrasting patterns in species richness of birds, butterflies and plants alongriparian corridors in an urban landscape. Diversity and Distributions, 18 (8),742-753. De Baerdemaeker, A., de Zwarte, N. & Jaarsma, S. (2011) Vos verovert nieuwe streken. Straatgras, 23 (5), 71-72. De Vlinderstichting / Werkgroep Vlinderfaunistiek (WVF) (2012) http://www.vlindernet.nl. Bezocht op: 6-12-2012 Deelraad Westerpark (2008) Nota dierenwelzijnsbeleid Westerpark. Rapportnummer 2008/2705. Dekker, P.H.M., van Zeeland, M., Paauw, J.G.M. (2010) Levenscyclusanalyse groencompost: Grootschalig en zelf composteren. Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO), Wageningen. Denters, T. (2004) Stadsplanten: veldgids voor de stad. Fontaine Uitgevers B.V. ’s-Graveland. 432 pp. Diekman, A. (2012) GWL-Terrein Amsterdam, analyseren en optimaliseren. Rapport van Annemieke Diekman Landschapsarchitecten. Dienst Ruimtelijke Ordening, Gemeente Amsterdam (2011) Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam. Dijkstra, K.M. 2001-2012 Wilde planten in Nederland en België – Inheemse en ingeburgerde planten in Nederland en België. http://wilde-planten.nl. Bezocht op: 6-12-2012. Dinetti, M., Cignini, B., Fraissinet, M. & Zapparoli, M. (1996) Urban ornithological atlases in Italy. Acta Ornithologica 31, 15–23. Draper, C. & Freedman, D. (2010) Review and Analysis of the Benefits, Purposes, and Motivations Associated with Community Gardening in the United States. Journal of Community Practice, 18 (4), 458-492. Elands, B.H.M. & Uwimana, J. (2002) Lokale participatie in het bos- en natuurbeheer in de gemeente Ede. Nederlands Bosbouwtijdschrift, 74, 16 - 21. Elwood, S. (2002) Neighborhood revitalization through ‘collaboration’: assessing the implications of neoliberal urban policy at the grassroots. GeoJournal, 58 (2/3), 121–130. Fiers, E. & Hermy, M. (2009) Prairietuinen: een lust of een last voor de biodiversiteit. Groencontact, 6, 12-13.
81
Floor, L. & Salverda, I.E. (2006) Zelforganisatie in het landelijke gebied: signalen uit de praktijk. Alterra Wageningen UR, Wageningen. Gemeente Utrecht (2012) Vegetatiemuur. http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=133538. Bezocht op: 6-12-2012. Ghose, R. (2005) The complexities of citizen participation through collaborative governance. Space and Polity, 9 (1), 61-75. Gierzwaluwbescherming - Nederland (2002) Houten nestkasten voor gierzwaluwen. Gierzwaluwbescherming Nederland, Amstelveen. Heikoop, J.E., Sparrius, L.B. & Revet, W. (2003) Libellen en planten langs natuurvriendelijke oevers in Gouda. Brachytron, 7 (2), 35-42. Hooglugt, W. & Sauter, M. (2006) Local Ownership, Voor initiatiefnemers met grootse plannen. Van Hall Larenstein, Velp. Kaiser, E. (2004) Gierzwaluw: vogel van het jaar 2003 in Duitsland. Het Vogeljaar, 52 (2): 60f. Kaplan, R. (1985) The analysis of perception via preference: a strategy for studying how the environment is experienced. Landscape planning, 12 (2), 161-176. Kaczynski, A.T. & Henderson, K.A. (2007) Environmental correlates of physical activity: a review of evidence about parks and recreation. Leisure Sci, 29 (4), 315–54. Keijl , G. (2004) Gierzwaluwen in Amsterdam... Maar hoeveel? Limosa, 77 (4), 121-130. Korsten, E. & Limpens, H. (2011) Vleermuisvriendelijk bouwen. Landschapsbeheer Flevoland, Lelystad. Koster, A., Oosterbaan, A. & Spijker, J.H. (2001) Ontwikkeling van Natuur in Nederlandse steden. Natuurplanbureau Werkdocument 2001-13. Krebs, C.J. (1972) Ecology. The Experimental Analysis of Distribution and Abundance. Harper and Row, New York. 694 pp. Kuo, F.E., Sullivan, W.C., Coley, R.L. & Brunson, L. (1998) Fertile ground for community: inner-city neighborhood common spaces. American Journal of Community Psychology, 26 (6), 823-851. Lamers, L.P.M., Smolders, A.J.P., Roelofs, J.G.M. (2002) The restoration of fens in the Netherlands. Hydrobiologia, 478, 107-130. Lavery, T.H., Watson, J.J. & Leung, L.K.P. (2012) Terrestrial vertebrate richness of the inhabited Torres Strait Island, Australia. Australian Journal of Zoology, 60 (3), 180-191. Lee, A.C.K. & Maheswaran, R. (2010) The health benefits of urban green spaces: a review of the evidence. Journal of Public Health, 33 (2), 212-222. Lewis, C.A. (1995) Human health and well-being : the psychological, physiological, and sociological effects of plants on people. Acta Horticulturae, 391, 31-39.
82
Maas, J., van Dillen, S.M.E., Verheij, R.A. & Groenewegen, P.P. (2009) Social contacts as a possible mechanism behind the relation between green space and health. Health Place, 15 (2), 586–95. Maas J., Verheij R.A., de Vries, S., Spreeuwenberg, P., Schellevis, F.G. & Groenewegen, P.P. (2009) Morbidity is related to a green living environment. J Epidemiol Community Health, 63, 967–97. Maas, J., Verheij, R.A., Groenewegen, P.P., de Vries, S. & Spreeuwenberg, P. (2006) Green space, urbanity,and health: how strong is the relation? J Epidemiol Community Health, 60, 587–92. MacKinnon, D. (2000) Managerialism, governmentality and the state: a neo-Foucauldian approach to local economic governance. Political Geography, 19 (3), 293–314. Mestdagh, J. & Butterworth, A. (geen datum)Plattegrond GWL-terrein. Pdf file, aangeleverd door de Koepelvereniging. Natuurpunt vzw (2008) Dieren in Nesten - de egel. ttp://www.natuurpunt.be/nl/biodiversiteit/bouwmee/dieren-in-nesten---de-egel_2341.aspx. Bezocht op: 6-12-2012. Ontwikkeling + beheer natuurkwaliteit (2011) Bloemrijk grasland. http://www.natuurkennis.nl/index.php?hoofdgroep=2&niveau=3&subgroep=111&subsubgroep=102 9&subsubsubgroep=270. Bezocht op: 3-12-2012. Oosterbaan, A.,van den Berg, C.A., de Jong, J.J. & Olsthoorn, A.F.M. (2002) Mogelijkheden en beperkingen voor de teelt van Robiniahout in Nederland. Alterra rapport 678. Overbeek, M.M.M., Bogaardt, M.J.& Vader, J. (2009) Burgers en overheid samenwerkend voor landschap. Rapport / LEI. Werkveld 5, Milieu, natuur en landschap 2009-002 Owen, P. (1994) Influence of a botanic garden experience on human health. Master thesis. Department of Horticulture, Forestry and Recreation Resources, Kansas State University, Manhattan, Kansas. Pond Conservation (2012) Making ponds for wildlife. http://www.pondconservation.org.uk. Bezocht op: 4-12-2012 Pos, D. (2012) Verslag GWL Greenfingers, 21 mei 2012: Spijkers en koppen. Koepelvereniging GWLterrein, Amsterdam. Pretty, J., Peacock, J., Hine, R., Sellens, M., South, N. & Griffin, M. (2007) Green exercise in the UK countryside: Effects onhealth and psychological well-being, and implications for policy and planning. Journal of Environmental Planning and Management, 50 (2), 211-231. Ravon (2012) Tuinvijver. http://www.ravon.nl. Bezocht op 4-12-2012. Regionaal Landschap Groene Corridor (2009) Hagen, Heggen en Houtkanten – een praktische gids. Rapport D/2009/12064/002. Regionaal Landschap Groene Corridor (onbekend) Het beheer van hagen, houtkanten en knotbomen. http://www.rlgc.be/pub/cursus%20agr%20natbeh/Module%202%20Beheer%20houtige%20KLE.pdf Regionaal Landschap Rivierenland vzw (2011) Haag, heg of houtkant? Landschapskrant Regionaal Landschap Rivierenland, 4 (7), 5 83
Roemmich, J.N., Epstein, L.H., Raja, S., Yin, L., Robinson, J. & Winiewicz, D. (2010) Association of access to parks and recreational facilities with the physical activity of young children. Prev Med, 43 (6), 437–41. Rosol, M. (2010) Public Participation in Post-Fordist Urban Green Space Governance: The Case of Community Gardens in Berlin. International Journal of Urban and Regional Research, 34 (3), 548-563. Smith, D.P. (1984) Urban ecology. George Allen & Unwin (Publishers) Ltd. London, UK. 92 pp. Stigsdotter, U.K., Ekholm, O., Schipperijn, J., Toftager, M., Kamper-Jørgensen, F. & Randrup, T.B. (2010) Healthpromoting outdoor environments—associations between green space, and health, health-related quality of life and stress based on a Danish national representative survey. Scand J Public Health, 38 (4), 411–7. Svensson, L. (2010) ANWB-vogelgids van Europa. ANWB Media, Den Haag. 445 pp. Tansley, A.G. (1935) The use and abuse of vegetational concepts and terms. Ecology, 16, 284-307. Tolman, T. & Lewington, R. (2010) De nieuwe vlindergids – De dagvlinders van Europa en NoordwestAfrika. Tirion Uitgevers BV, Baarn. Townsend. C.R., Begon, M. & Harper, J.L. (2008) Essentials of ecology. Blackwell Publishing. 510 pp. TuinenBalkon.nl (2012) http://www.tuinenbalkon.nl. Bezocht op: 6-12-2012. Twisk, P., van Diepenbeek, A. & Bekker, J.P. (2010) Veldgids Europese zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Zeist. 368 pp. Ulrich, R.S. (1981) Natural versus urban sciences: some psycho-physiological effects. Environment and behavior, 13 (5), 523-556. Van Beusekom, R. & Argeloo, M. (2005) Rode lijst van de Nederlandse broedvogels. Tirion Natuur, Baarn. 125pp. Van Blitterswijk, H. (1999) Mooier groen plant je samen. Evaluatie project Dorp in 't Groen in Drenthe met speciale aandacht voor lokale participatie bij de aanleg en het beheer van groene landschapselementen. Werkdocument IKC Natuurbeheer nr W-171, IKC Natuurbeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Van den Berg, A.E., Maas, J., Verheij, R.A. & Groenewegen, P.P. (2010) Green space as a buffer between stressful life events and health. Soc Sci Med, 70 (8), 1203–10. Van der Meijden, R. (2005) Heukels’ Flora van Nederland, 23e druk. Noordhoff Uitgevers bv, Groningen/Houten. 685 pp. Van der Velden, D. (1996) Verhuist de sleedoornpage naar de stad? Vlinders, 11(3), 4-6. Van Dam, R.I, During, R., Salverda, I.E. (2008) Trends en theorieën over betrokkenheid van burgers. Burgers en landschap, 2. Alterra, Wageningen UR in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
84
Van Dam, R.I. Salverda, I.E. & During, R. (2010) Strategieën van burgerinitiatieven. Burgers en Landschap, 3. Alterra, Wageningen UR in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Van Dijk, H. & Otter, G. (2006) Vegatiemuur. Tuin&Landschap, 16, 33 Van Paassen, A., Schrieken, N., Biezer, F., Buys, J., Elbers, G., van ’t Hof, I.C. & Bureau Citaat (1998) Handboek Agrarisch Natuurbeheer. 3.7.5 Houtwallen, -kaden, -singels en graften. Landschapsbeheer Nederland, losbladige uitgave in ringband. Van Zoest, J. & Melchers, M. (2006) Leven in de stad: betekenis en toepassing van natuur in de stedelijke omgeving. KNNV Uitgeverij, Zeist. 240 pp. Waarneming.nl (2012) http://waarneming.nl. Bezocht op: 6-12-2012. Waring, P & Townsend, M. (2007) Nachtvlinders – Veldgids met alle in Nederland en België voorkomende soorten. Tirion Uitgevers BV, Baarn. 415 pp. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch., Westra T. (1985) Nederlandse oecologische flora: wilde planten en hun relaties – deel 1. IVN. 304 pp. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch., Westra T. (1987) Nederlandse oecologische flora: wilde planten en hun relaties - deel 2. IVN. 304 pp. Weeda, E.J., Westra, R., Westra, Ch., Westra T. (1988) Nederlandse oecologische flora: wilde planten en hun relaties - deel 3. IVN. 304 pp. Werkgroep Groene Vingers (2009) Een Groener GWL? Presentatie. http://issuu.com/podie/docs/gwlgroener_april2009_ppt_?viewMode=magazine. Bezocht op: 13-112012. Willis, A.J. (1997). The Ecosystem: An Evolving Concept Viewed Historically. Functional Ecology, 11 (2), 268–271. Zutphen Bijenstad (2012) Bijenhotels. http://www.zutphenbijenstad.nl/bijenhotels.php. Bezocht op: 6-12-2012.
85
Bijlage 1. Begrippenlijst Abiotische factoren Externe milieufactoren die geen biologische oorsprong hebben, zoals klimaat en bodem. Biodiversiteit De variëteit aan levende organismen uit terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische structuren waar zij deel van uitmaken. Biotische factoren De invloed van organismen en hun activiteiten op andere organismen en de omgeving. Carnivoren Vleeseters. Cultivars Gekweekte rassen van wilde planten, bijvoorbeeld tuinvarianten of veredelde gewassen. Exoot Dier- of plantensoort die niet op natuurlijke wijze in het gebied van toepassing is gekomen, maar er door menselijke activiteiten bewust of onbewust is geïntroduceerd. Habitat De omgeving waarin een organisme normaal gevonden wordt. Een habitat wordt gekarakteriseerd door de fysieke kenmerken van de omgeving en/of de dominante vegetatie of andere stabiele biotische factoren. Een synoniem voor habitat is leefomgeving. Herbivoren Planteneters. Hydrologie De studie naar de eigenschappen van water in de atmosfeer, op het aardoppervlak en onder het aardoppervlak. Microklimaat Het klimaat binnen een erg klein gebied of in een specifiek habitat. Pioniersoorten Eerste soorten, vooral mossen, korstmossen en micro-organismen, die kale grond koloniseren. Stinzenplant Benaming voor een plant die van elders is ingevoerd vanaf de Middeleeuwen tot halverwege de vorige eeuw. Deze planten wisten zich zo goed te handhaven en te vermeerderen dat ze nu tot de Nederlandse flora gerekend worden. Stinzenplanten zijn vaak te vinden bij oude boerderijen, oude landgoederen en kerkhoven. Voorbeelden zijn Daslook, Zevenblad en Bosanemoon. Wetland Gebied wat deels, geheel, permanent, soms of periodiek verzadigd is met water. Het water kan zowel zoet als zout zijn met diepte van maximaal 6 meter. Voorbeelden zijn veengebieden en moerassen.
86
Wortelstok Ondergrondse uitloper van een plant die zich horizontaal ontwikkeld en reservestoffen bevat.
87
Bijlage 2. Stadsafhankelijke en stadsminnende soorten Stadsafhankelijke soorten (Denters, 2004) Soorten gemarkeerd in rood komen voor op het GWL-terrein Amerikaanse kruidkers Behaard breukkruid Beklierde nachtschade Blaasvaren Brandpastinaak Brede raket Dichtbloemige kruidkers Donzige klaproos Draadereprijs Forez-streepvaren Geelrode naaldaar Geelwitte helmbloem Gehoornde klaverzuring Gele helmbloem Gele kamille Genaalde streepvaren Gevlamde fijnstraal Glanzend kruiskruid Glanzige ooievaarsbek Groensteel Groot glaskruid Grote leeuwenbek Grijze mosterd Harig vingergras Hartbladige els Hemelboom Hoge fijnstraal Karmozijnbes Kleine bergsteentijm Kleine honingklaver Kleine majer Kleine mantelanjer Klein fakkelgras Klein glaskruid Klein liefdegras Klein robertskruid Klimopbremraap Kogelduizendknoop Kransmuur Kransnemesia Kruipklokje Marjoleinbekje
Lepidium virginicum Herniaria hirsuta Solanum nigrum schultesii Cystopteris fragilis Pastinaca sativa urens Sisymbrium irio Lepidium densiflorum Papaver atlanticum Veronica filiformis Asplenium foreziense Setaria pumila Pseudofumaria alba Oxalis corniculata Pseudofumaria lutea Achillea tinctoria Asplenium fontanum Conyza bonariensis Senecio squalidus Geranium lucidum Asplenium viride Parietaria officinalis Antirrhinum majus Hirschfeldia incana Digitaria sanguinalis Alnus cordata Ailanthus altissima Conyza sumatrensis Phytolaca spec. Clinopodium calamintha Melilotus indicus Amaranthus blitum Petrorhagia saxifraga Rostraria cristata Parietaria judaica Eragrostis minor Geranium purpureum Orobanche hederae Persicaria capitata Polycarpon tetraphyllum Nemesia melissaefolia Campanula poscharskyana Chaenorhinum origanifolium 88
Muurbloem Muurfijnstraal Muurleeuwenbek Muurvaren Muurzeepkruid Noordse streepvaren Oosterse raket Plat beemdgras Postelein Pijlscheefkelk Rechte driehoeksvaren Ronde ooievaarsbek Schubvaren Schijnaardbei Schijnpapaver Slaapkamergeluk Spaanse dravik Spiesraket Spoorbloem Steenbreekvaren Stengelomvattend havikskruid Straatwolfsmelk Stijf hardgras Stijf ijzerhard Tongvaren Tweekleurig springzaad Vlinderstruik Vijgenboom Walstroleeuwenbek Wilde sorgo Witte amarant IJzervaren Zegekruid Zwartsteel
Erysimum cheiri Erigeron karvinskianus Cymbalaria muralis Asplenium ruta-muraria Saponaria ocymoides Asplenium septentrionale Sisymbrium orientale Poa compressa Portulaca oleraceae Arabis hirsuta sagittata Gymnocarpium robertianum Geranium rotundifolium Asplenium ceterach Potentilla indica Meconopsis cambrica Soleirolia soleirolii Anisantha madritensis Sisymbrium loeselii Centranthus ruber Asplenium trichomanes Hieracium amplexicaule Euphorbia maculata Catapodium rigidum Verbena bonariensis Asplenium scolopendrium Impatiens balfourii Buddleja davidii Ficus carica Linaria purpurea Sorghum halepense Amaranthus album Cyrtomium falcatum Nicandra physalodes Asplenium adiantum-nigrum
89
Stadsminnende soorten (Denters, 2004) Soorten gemarkeerd in rood komen voor op het GWL-terrein Absintalsem Akkerklokje bastaardwederik Bermooievaarsbek Bezemkruiskruid Bilzekruid Bleekgele droogbloem Bleke morgenster Bleke vogelmuur Bolletjesraket Bonte wikke Bosrank Brede lathyrus Citroengele honingklaver Doornappel Dubbelkelk Esdoornganzenvoet Gestreepte leeuwenbek Gewoon langbaardgras Grote zandkool Grijs havikskruid Grijskruid Harig knopkruid Hartgespan Heelbeen Hongaarse raket Kaal breukkruid Kandelaartje Kleine kattenstaart Kleine leeuwenbek Kleine zandkool Klein springzaad Kleverig kruiskruid Kompassla Koningskaars Kruipertje Kruisbladige wolfsmelk Kweekdravik Liggende ganzenvoet Melige toorts Middelste duivenkervel Moederkruid Mosbloempje
Artemisia absinthium Campanula rapunculoides Epilobium spec. Geranium pyrenaicum Senecio inaequidens Hyoscyamus niger Gnaphalium luteo-album Tragopogon dubius Stellaria pallida Rapistrum rugosum Vicia villosa Clematis vitalba Lathyrus latifolius Melilotus officinalis Datura stramonium Picris echioides Chenopodium hybridum Linaria repens Vulpia myruros Diplotaxis tenuifolia Hieracium praealtum Berteroa incana Galinsoga quadriradiata Leonurus cardiaca Holosteum umbellatum Sisymbrium altissimum Herniaria glabra Saxifraga tridactylites Lythrum hyssopifolia Chaenorhinum minus Diplotaxis muralis Impatiens parviflora Senecio viscosus Lactuca serriola Verbascum thapsus Hordeum murnium Euphorbia lathyris Bromopsis inermis Chenopodium pumilio Verbascum lychnitis Fumaria muralis Tanacetum parthenium Crassula tillaea 90
Muurganzenvoet Muurhavikskruid Muursla Noorse ganzerik Papegaaienkruid Pekbloem Gekielde dravik Prachtklokje Riempjes Rozetsteenkers Roze winterpostelein Slanke mantelanjer Smal vlieszaad Sofiekruid Steenhoornbloem Steenkruidkers Stinkende ballote Stinkende gouwe Straatliefdegras Stijve windhalm Stijve zonnebloem Tengere vetmuur Tengere zandmuur teunisbloem Tuinwolfsmelk Vreemde ereprijs Wegdistel Wilde marjolein Witte honingklaver Wolfskers Wondklaver IJzerhard Zandweegbree Zomerfijnstraal Zwenkdravik
Chenopodium murale Hieracium murorum Mycelis muralis Potentilla norvegica Amaranthus retroflexus Silene armeria Ceratochloa carinata Campanula persicifolia Corrigiola litoralis Arabidopsis arenosa Claytonia sibirica Petrorhagia prolifera Corispermum intermedium Descurainia sophia Cerastium pumilum Lepidium ruderale Ballota nigra Chelidonium majus Eragrostis pilosa Apera interrupta Helianthus x laetiflorus Donkere vetmuur Arenaria leptoclados Oenothera spec. Euphorbia peplus Veronica peregrina Onopordum acanthium Origanum vulgare Melilotus albus Atropa bella-donna Anthyllis vulneraria Verbena officinalis Plantago arenaria Erigeron annus Anisantha tectorum
91
Bijlage 3. Gevonden plantensoorten per begroeiingstype Bestrating Nederlandse naam Absint-alsem Bezemkruiskruid Bieslook Biggenkruid Bijvoet Blauwe regen Brede weegbree Canadese fijnstraal Citroenmelisse Driekleurig viooltje Duizendblad Echte valeriaan Engels raaigras Fluitenkruid Gedraaid knikmos Geelrode naaldaar Gehoornde klaverzuring Gestreepte dovenetel Gewone esdoorn Gewone melkdistel Gewoon dikkopmos Gewoon purpersteeltje Gewoon smaragdsteeltje Grote brandnetel Grote leeuwenbek Harig knopkruid Heermoes Heggenwikke Hemelsleutel Herderstasje Hoge fijnstraal Hondsdraf Gladde iep Klein glaskruid Kleine klaver Kleine veldkers Klimop Kluwenhoornbloem Koninginnekruid Gewoon langbaardgras Kransmuur Kruipertje
Latijnse naam Artemisia absinthium Senecio inaequidens Allium schoenoprasum Hypochaeris radicata Artemisia vulgaris Wisteria spec. Plantago major Conysa canadensis Melissa officinalis Viola tricolor Achillea millefolium Valeriana officinalis Lolium perenne Anthriscus sylvestris Bryum capillare Setaria pumila Oxalis corniculata Lamium maculatum Acer pseudoplantanus Sonchus oleraceus Brachythecium rutabulum Ceratodon purpureus Barbula convoluta Urtica dioca Antirrhinum majus Galinsoga quadiradiata Equisetum arvense Vicia sepium Sedum telephium Capsela bursa-pastoris Conyza sumatrensis Glechoma hederacea Ulmus minor Parietaria judaica Trifolium dubium Cardamine hirsuta Hedera helix Cerastium glomeratum Eupatorium cannabinum Vulpia myuros Polycarpon tetraphyllum Hordeum murinum 92
Kruipklokje Liggende klaver Liggende vetmuur Melganzenvoet Muurpeper Muursla Nachtschade (zwarte/beklierde) Paardenbloem Paarse dovenetel Papaver Robertskruid Robinia Ronde ooievaarsbek Schijnaardbei Smalle weegbree Stinkende gouwe Straatgras Teunisbloem Tijmereprijs Tomaat Tripmadam Tuinwolfsmelk Vlinderstruik Vogelmuur Vroeg havikskruid Vroegeling Wilde wortel Wit vetkruid Witte dovenetel Zachte berk Zilvermos Zilverschildzaad Zwarte nachtschade Zwenkgras Prikneus Valse salie Donzige klaproos
Campanula poscharskyana Trifolium campestre Sagina procumbens Chenopodium album Sedum acre Mycelis muralis Solanum nigrum Taraxacum officinale Lamium purpureum Papaver sp. Geranium robertianum Robinia pseudoacacia Geranium rotundifolium Potentilla indica Plantago lanceolata Chelidonium majus Poa annua Oenothera sp. Veronica serpyllifolia Solanum lycopersicum Sedum rupestre Euphorbia peplus Buddleja davidii Stellaria media Hieracium glaucinum Erophila verna Daucus carotus Sedum album Lamium album Betula pubescens Bryum argenteum Lobularia maritima Solanum nigrum Festuca sp. Silene coronaria Teucrium scorodonia Papaver atlanticum
Perkjes Nederlandse naam Adderwortel Akkervergeet-mij-nietje Bezemkruiskruid Bijvoet Blauwe regen Canadese fijnstraal
Latijnse naam Persicaria bistorta Myosotis arvensis Senecio inaequidens Artemisia vulgaris Wisteria sp. Conyza canadensis 93
Dagkoekoeksbloem Geelrode naaldaar Gele helmbloem Gewone ereprijs Gewone zandmuur Gewoon biggenkruid Gewoon varkensgras Grote brandnetel Hanenpoot Heermoes Herderstasje Hoge fijnstraal Italiaanse aronskelk Jacobskruiskruid Kleine steentijm Kleine teunisbloem Kleine varkenskers Kruipende boterbloem Kruisbladige wolfsmelk Lavendel Liguster Melganzevoet Muurleeuwenbek Paardenbloem Paardenkastanje Perzikkruid Rhodondendron Ribes Ronde ooievaarsbek Roos Salie Siertabak Spiesmelde Stinkende gouwe Stokroos Struisvaren Tomaat Tranenden Tuinkaasjeskruid Tweekleurig springzaad Vogelmuur Wingerd Zachte ooievaarsbek Zegekruid
Silene dioica Setaria pumila Pseudofumaria lutea Veronica chamaedrys Arenaria serpyllifolia Hypochaeris radicata Polygonum aviculare Urtica dioica Echinochloa crus-galli Equisetum arvense Capsella bursa-pastoris Conyza sumatrensis Arum italicum Jacobaea vulgaris Clinopodium acinos Oenothera parviflora Coronopus didymus Ranunculus repens Euphorbio lathyris Lavandula sp. Ligustrum sp. Chenopodium album Cymbalaria muralis Taraxacum officinale Aesculus sp. Persicaria maculosa Rhododendron spec. Ribes sp. Geranium rotundifolium Rosa sp. Salvia sp. Nicotiana sylvestris Atriplex prostrata Chelidonium majus Alcea rosea Matteuccia struthiopteris Solanum lycopersicum Pinus wallichiana Malva sylvestris f. rosea Impatiens balfourii Stellaria media Parthenocissus sp. Geranium molle Nicandra physalodes
94
Hagen Nederlandse naam Akkerkool Akkervergeet-mij-nietje Beklierde nachtschade Bieslook Bijvoet Brede lathyrus Brede weegbree Citroenmelisse Clematis Eenstijlige meidoorn Geel nagelkruid Gele helmbloem Gestreepte dovenetel Gewone melkdistel Gewone vlier Gewoon varkensgras Grote brandnetel Grote zandkool Haagwinde Harig knopkruid Hazelaar Hondspeterselie Hulst Jacobskruiskruid Judaspenning Kleefkruid Klein glaskruid Klein kruiskruid Klimop Kruipklokje Liguster Muursla Paardenbloem Paarse dovenetel Parapluutjesmos Perzikkruid Prachtklokje Reuzenbalsemien Robertskruid Rode kornoelje Roze winterpostelein Slaapkamergeluk Spaanse aak Speerdistel
Latijnse naam Lapsana communis Myosotis arvensis Solanum nigrum Allium schoenoprasum Artemisia vulgaris Lathyrus latifolius Plantago major Melissa officinalis Clematis vitalba Crataegus monogyna Geum urbanum Pseudofumaria lutea Lamium maculatum Sonchus oleraceus Sambucus nigra Polygonum aviculare Urtica dioica Diplotaxis tenuifolia Convolvulus sepium Galinsoga quadriradinata Corylus avellana Aethusa canapium Ilex aquifolium Jacobea vulgaris Lunaria annua Galium aparine Parietaria judaica Senecio vulgaris Hedera helix Campanula poscharskyana Ligustrum ovalifolium Mycelis muralis Taraxacum officinale Lamium purpureum Marchantia polymorpha Persicaria maculosa Campanula persicifolia Impatiens glandulifera Geranium robertianum Cornus sanguinea Claytonia sibirica Soleirolia soleirolii Acer campestre Cirsium vulgare 95
Stinkende gouwe Stokroos Teunisbloem Tuinjudaspenning Tuinkaasjeskruid Tuinwolfsmelk Viltige hoornbloem Vingerhoedskruid Vogelmuur Wilde akelei Witte dovenetel Zachte ooievaarsbek Zevenblad Moestuinen Nederlandse naam Akkerhoornbloem Akkerkool Akkermunt Asperge Basterdwederik Bermooievaarsbek Bernagie Bijvoet Blaartrekkende boterbloem Boerenkool Boerenwormkruid Bosveldkers Braam Brede lathyrus Brede weegbree Canadese fijnstraal Canadese guldenroede Dopheide Echte kamille Gehoornde klaverzuring Gele biet Gewone ereprijs Gewone esdoorn Gewone raket Grote brandnetel Grote ereprijs Grote kaardebol Grote klaproos Grote klit
Chelidonium majus Alcea rosea Oenothera sp. Lunaria annua Malva sylvestris f. rosea Euphorbia peplus Cerastium tomentosum Digitalis purpurea Stellaria media Aquilegia vulgaris Lamium album Geranium molle Aegopodium podagraria
Latijnse naam Cerastium arvense Lapsana communis Mentha arvensis Asparagus officinalis Epilobium sp. Geranium pyrenaicum Borago officinalis Artemisia vulgaris Ranunculus sceleratus Brassica oleracea convar. acephala var. laciniata Tanacetum vulgare Cardamine flexuosa Rubus Lathyrus latifolius Plantago major Conyza canadensis Solidago canadenis Erica spec Matricaria chamomilla Oxalis corniculata Beta vulgaris subsp. esculenta var. Burpee's golden Veronica chamaedrys Acer pseudoplatanus Sisymbrium officinale Urtica dioica Veronica persica Dipsacus fullonum Papaver rhoas Arctium lappa 96
Haagwinde Harig knopkruid Heermoes Heggenwikke Hemelsleutel Herik Hortensia Juffertje-in-het-groen Kleefkruid Klein glaskruid Kleine maagdenpalm Kleine ooievaarsbek Kleine veldkers Kluwenhoornbloem Knopig helmkruid Kroontjeskruid Kruipende boterbloem Kruisbladige wolfsmelk Lavendel Lupine Marokkaanse leeuwenbek Middelste teunisbloem Moederkruid Paardenbloem Perzikkruid Prei Radijs Ribes Rode biet Rode klaver Rode kool Ronde ooievaarsbek Roos Rozemarijn Schietwilg Schijnaardbei Selderij Sint-Janskruid Smalle aster Smeerwortel Speerdistel Stokroos Straatgras Tuinjudaspenning Tuinkaasjeskruid Tuinwolfsmelk
Convolvulus sepium Galinsoga quadriradiata Equisetum arvense Vicia sepium Sedum telephium Sinapis arvensis Hydrangea macrophylla Nigella damascena Galium aparine Parietaria judaica Vinca minor Geranium pusillum Cardamine hirsuta Cerastium glomeratum Scrophularia nodosa Euphorbia helioscopia Ranunculus repens Euphorbia lathyris Lavandula spec. Lupinus polyphyllus? Linaria maroccana Oenothera biennis Tanacetum parthenium Taraxacum officinale Persicaria maculosa Allium porrum Raphanus sativus Ribes spec./nigrum? Beta vulgaris subsp. vulgaris var. ruba Trifolium pratense Brassica oleracea convar. capitata var. rubra Geranium rotundifolium Rosa spec Rosmarinus officinalis Salix alba Potentilla indica Apium graveolens Hypericum perforatum Aster lanceolatus Symphytum officinale Cirsium vulgare Alcea rosea Poa annua Lunaria annua Malva sylvestris f. rosea Euphorbia peplus 97
Ui Venkel Viltige hoornbloem Vingerhoedskruid Vlasbekje Vlinderstruik Vogelmuur Vroegeling Vrouwenmantel Walstroleeuwenbek Watermuur Wilde cichorei Witte dovenetel Zachte ooievaarsbek Zilverschildzaad Zonnebloem
Allium cepa Foeniculum vulgare Cerastium tomentosum Digitalis purpurea Linaria vulgaris Buddlea davidii Stellaria media Erophila verna Alchemilla spec. Linaria purpurea Myosoton aquaticum Cichorium intybus Lamium album Geranium molle Lobularia maritima Helianthus annuus
Grasvelden Nederlandse naam Biggenkruid Blauwe regen Brede weegbree Buxus Duizendblad Engels raaigras Fluitenkruid Gewone hoornbloem Gewone klit Gewone Vlier Gewoon varkensgras Grote brandnetel Herderstasje Hondsdraf Gladde iep Kleefkruid Kleine klaver Kleine ooievaarsbek Kleine veldkers Koninginnenkruid Kruipende boterbloem Kruipertje Madelief Muursla Paardenbloem Robertskruid Rode klaver
Latijnse naam Hypochaeris radicata Wisteria spec. Plantago major Buxus sempervirens Achillea millefolium Lolium perenne Anthriscus sylvestris Cerastium fontanum Arctium minus Sambucus nigra Polygonum aviculare Urtica dioica Capsella bursa-pastoris Glechoma hederacea Ulmus minor Galium aparine Trifolium dubium Geranium pusillum Cardamine hirsuta Eupatorium cannabinum Ranunculus repens Hordeum murinum Bellis perennis Mycelis muralis Taraxacum officinale Geranium robertsianum Trifolium pratense 98
Schijnaardbei Sleedoorn Smalle weegbree Sneeuwbes Speerdistel Robinia Stinkende gouwe Straatgras Teunisbloem Veldbeemdgras Vijgenboom Vogelmuur Witte klaver Zachte ooievaarsbek Zevenblad
Potentilla indica Prunus spinosa Plantago lanceolata Symphoricarpos albus Cisrium vulgare Robinia pseudoacacia Chelidonium majus Poa annua Oenothera spec. Poa pratensis Ficus carica Stellaria media Trifolium repens Geranium molle Aegopodium podagraria
Tuinen Nederlandse naam Aardpeer Akkervergeet-mij-nietje Anna Paulownaboom Druif Fijnspar Geelrode naaldaar Geranium Heermoes Hemelsleutel Hop Hortensia Klimop Laurierkers Lievevrouwebedstro Liguster Muurleeuwenbek Nachtschade Rozemarijn Speerdistel Stijf ijzerhard Tuinwolfsmelk Vijgenboom Vlinderstruik Zegekruid
Latijnse naam Helianthus tuberosus Myosotis arvensis Pauwlonia tomentosa Vitis vinifera Picea abies Setaria pumila Geranium sp. Equisetum arvense Sedum telephium Humulus lupulus Hydrangea macrophylla Hedera helix Prunus laurocerasus Galium odoratum Ligustrum sp. Cymbalaria muralis Solanum nigrum Rosmarinus officinalis Cirsium vulgare Verbena bonariensis Euphorbia peplus Ficus carica Buddleja davidii Nicandra physalodes
99
Water Nederlandse naam Bultkroos Grote Lisdodde Klein kroos Knopkroos Riet Watermunt Zeebies/heen
Latijnse naam Lemna gibba Typha latifolia Lemna minor Lemna turionifera Phragmites australis Mentha aquatica Bolboschoenus maritimus
100
Bijlage 4. Totaallijst soorteninventarisatie Flora Aangeplant en verwilderend Nederlandse naam Spaanse aak Paardenkastanje Zachte vrouwenmantel Ui Prei Bieslook Selderij Wilde akelei Italiaanse aronskelk Smalle aster Gele biet Rode biet Boerenkool Rode kool Buxus Hazelaar Eenstijlige meidoorn Dopheide Kruisbladige wolfsmelk Vijgenboom Venkel Lievevrouwebedstro Geranium Klimop Hop Hortensia Hulst Lavendel Liguster Lupine Struisvaren Siertabak Wingerd Adderwortel Fijnspar Tranenden Laurierkers Rhodondendron Ribes Robinia Roos Rozemarijn
Latijnse naam Acer campestre Aesculus sp. Alchemilla mollis Allium cepa Allium porrum Allium schoenoprasum Apium graveolens Aquilegia vulgaris Arum italicum Aster lanceolatus Beta vulgaris subsp. esculenta var. Burpee's golden Beta vulgaris subsp. vulgaris var. ruba Brassica oleracea convar. acephala var. laciniata Brassica oleracea convar. capitata var. rubra Buxus sempervirens Corylus avellana Crataegus monogyna Erica sp. Euphorbia lathyris Ficus carica Foeniculum vulgare Galium odoratum Geranium sp. Hedera helix Humulus lupulus Hydrangea macrophylla Ilex aquifolium Lavandula sp. Ligustrum sp. Lupinus polyphyllus Matteuccia struthiopteris Nicotiana sylvestris Parthenocissus sp. Persicaria bistorta Picea abies Pinus wallichiana Prunus laurocerasus Rhododendron sp. Ribes sp./nigrum? Robinia pseudoacacia Rosa sp. Rosmarinus officinalis 101
Braam Bossalie Hemelsleutel Tomaat Gladde iep Tuinviooltje Druif Blauwe regen
Rubus Salvia nemorosa Sedum telephium Solanum lycopersicum Ulmus minor Viola tricolor 'Hortensis' Vitis vinifera Wisteria sp.
Natuurlijke verspreiding Nederlandse naam Gewone esdoorn Duizendblad Zevenblad Stokroos Look-zonder-look Ijle dravik Stijve dravik Fluitenkruid Grote leeuwenbek Zandraket Grote klit Gewone klit Gewone zandmuur Absint-alsem Bijvoet Spiesmelde Gewoon smaragdsteeltje Madelief Ruwe berk Zeebies/heen Bernagie Gewoon dikkopmos Zilvermos Gedraaid knikmos Vlinderstruik Prachtklokje Kruipklokje Herderstasje Bosveldkers Kleine veldkers Rode spoorbloem Akkerhoornbloem Gewone hoornbloem Kluwenhoornbloem Viltige hoornbloem
Latijnse naam Acer pseudoplantanus Achillea millefolium Aegopodium podagraria Alcea rosea Alliaria petiolata Anisantha sterilis Anisatha diandra Anthriscus sylvestris Antirrhinum majus Arabidopsis thaliana Arctium lappa Arctium minus Arenaria serpyllifolia Artemisia absinthium Artemisia vulgaris Atriplex prostrata Barbula convoluta Bellis perennis Betula pendula Bolboschoenus maritimus Borago officinalis Brachythecium rutabulum Bryum argenteum Bryum capillare Buddleja davidii Campanula persicifolia Campanula poscharskyna Capsela bursa-pastoris Cardamine flexuosa Cardamine hirsuta Centranthus ruber Cerastium arvense Cerastium fontanum Cerastium glomeratum Cerastium tomentosum 102
Gewoon purpersteeltje Kleine leeuwenbek Stinkende gouwe Melganzenvoet Wilde cichorei Speerdistel Roze winterpostelein Bosrank Kleinbloemige steentijm Deens lepelblad Haagwinde Canadese fijnstraal Hoge fijnstraal Rode kornoelje Kleine varkenskers Klein streepzaad Muurleeuwenbek Veldhondstong Stekelkamgras Wilde wortel Vingerhoedskruid Grote zandkool Grote kaardebol Hanenpoot Kweek Beklierde basterdwederik Bleke basterdwederik Kantige basterdwederik Heermoes Vroegeling Muurbloem Koninginnekruid Kroontjeskruid Tuinwolfsmelk Reuzenzwenkgras Rood zwenkgras Harig knopkruid Kleefkruid Zachte ooievaarsbek Kleine ooievaarsbek Bermooievaarsbek Robertskruid Ronde ooievaarsbek Groot nagelkruid Geel nagelkruid Hondsdraf
Ceratodon purpureus Chaenorhinum minus Chelidonium majus Chenopodium album Cichorium intybus Cisrium vulgare Claytonia sibirica Clematis vitalba Clinopodium calamintha Cochlearis danica Convolvulus sepium Conysa canadensis Conyza sumatrensis Cornus sanguinea Coronopus didymus Crepis capillaris Cymbalaria muralis Cynoglossum officinale Cynosurus echinatus Daucus carotus Digitalis purpurea Diplotaxis tenuifolia Dipsacus fullonum Echinochloa crus-galli Elytrigia repens Epilobium ciliatum Epilobium roseum Epilobium tetragonum Equisetum arvense Erophila verna Erysimum chieri Eupatorium cannabinum Euphorbia helioscopia Euphorbia peplus Festuca gigantea Festuca rubra Galinsoga quadriradiata Galium aparine Geranium molle Geranium pusillum Geranium pyrenaicum Geranium robertianum Geranium rotundifolium Geum macrophyllum Geum urbanum Glechoma hederacea 103
Zonnebloem Aardpeer Vroeg havikskruid Kruipertje Gewoon biggenkruid Tweekleurig springzaad Reuzenbalsemien Jacobskruiskruid Witte dovenetel Gestreepte dovenetel Paarse dovenetel Akkerkool Brede lathyrus Bultkroos Klein kroos Knopkroos Kleine leeuwentand Dichtbloemige kruidkers Marokkaanse leeuwenbek Walstroleeuwenbek Vlasbekje Zilverschildzaad Engels raaigras Tuinjudaspenning Tuinkaasjeskruid Parapluutjesmos Echte kamille Citroenmelisse Watermunt Akkermunt Muursla Akkervergeet-mij-nietje Watermuur Zegekruid Juffertje-in-het-groen Middelste teunisbloem Grote teunisbloem Gehoornde klaverzuring Donzige klaproos Grote klaproos Klein glaskruid Pastinaak Perzikkruid Riet Smalle weegbree Brede weegbree
Helianthus annuus Helianthus tuberosus Hieracium glaucinum Hordeum murinum Hypochaeris radicata Impatiens balfourii Impatiens glandulifera Jacobaea vulgaris Lamium album Lamium maculatum Lamium purpureum Lapsana communis Lathyrus latifolius Lemna gibba Lemna minor Lemna turionifera Leontodon saxatile Lepidium densiflorum Linaria maroccana Linaria purpurea Linaria vulgaris Lobularia maritima Lolium perenne Lunaria annua Malva sylvestris f. rosea Marchantia polymorpha Matricaria chamomilla Melissa officinalis Mentha aquatica Mentha arvensis Mycelis muralis Myosotis arvensis Myosoton aquaticum Nicandra physalodes Nigella damascena Oenothera biennis Oenothera glazioviana Oxalis corniculata Papaver atlanticum Papaver rhoas Parietaria judaica Pastinaca sativa subsp. Sativa Persicaria maculosa Phragmites australis Plantago lanceolata Plantago major 104
Straatgras Veldbeemdgras Kransmuur Gewoon varkensgras Schijnaardbei Sleedoorn Gele helmbloem Kruipende boterbloem Blaartrekkende boterbloem Liggende vetmuur Schietwilg Gewone vlier Knopig helmkruid Muurpeper Wit vetkruid Tripmadam Bezemkruiskruid Klein kruiskruid Geelrode naaldaar Groene naaldaar Prikneus Dagkoekoeksbloem Herik Oosterse raket Gewone raket Brede raket Beklierde/zwarte nachtschade Slaapkamergeluk Canadese guldenroede Gekroesde melkdistel Gewone melkdistel Vogelmuur Sneeuwbes Smeerwortel Moederkruid Boerenwormkruid Paardenbloem Valse salie Witte klaver Liggende klaver Kleine klaver Rode klaver Grote lisdodde Grote brandnetel Valeriaan Stijf ijzerhard
Poa annua Poa pratensis Polycarpon tetraphyllum Polygonum aviculare Potentilla indica Prunus spinosa Pseudofumaria lutea Ranunculus repens Ranunculus sceleratus Sagina procumbens Salix alba Sambucus nigra Scrophularia nodosa Sedum acre Sedum album Sedum rupestre Senecio inaequidens Senecio vulgaris Setaria pumila Setaria viridis Silene coronaria Silene dioica Sinapis arvensis Sisybrium orientale Sisymbrium officinale Sisymbrium orio Solanum nigrum Soleirolia soleirolii Solidago canadensis Sonchus asper Sonchus oleraceus Stellaria media Symphoricarpos albus Symphytum officinale Tanacetum parthenium Tanacetum vulgare Taraxacum officinale Teucrium scorodonia Trifolium album Trifolium campestre Trifolium dubium Trifolium pratense Typha latifolia Urtica dioca Valeriana officinalis Verbena bonariensis 105
Akkerereprijs Gewone ereprijs Grote ereprijs Tijmereprijs Heggenwikke Kleine maagdenpalm Gewoon langbaardgras
Veronica arvensis Veronica chamaedrys Veronica persica Veronica serpyllifolia Vicia sepium Vinca minor Vulpia myuros
Fauna Vlinders Nederlandse naam Dagpauwoog Piramidevlinder Boomblauwtje Bont zandoogje Taxusspikkelspanner
Latijnse naam Aglais io Amphipyra pyramidea Celastrina argiolus Pararge aegeria Peribatodes rhomboidaria
Spinnen Nederlandse naam Huiszebraspin
Latijnse naam Salticus scenicus
Kevers Nederlandse naam Zevenstippelig lievheersbeestje
Latijnse naam Coccinella septempunctata
Sprinkhanen Nederlandse naam Bruine sprinkhaan Zuidelijke boomsprinkhaan Boomsprinkhaan
Latijnse naam Chorthippus brunneus Meconema meridionale Meconema thalassinum
Vliegen en muggen Nederlandse naam Middellandse zeevlieg
Latijnse naam Ceratitis capitata
Vogels Nederlandse naam Wilde eend Gierzwaluw Kokmeeuw Kauw Stadsduif Houtduif Zwarte kraai Pimpelmees Meerkoet
Latijnse naam Anas platyrhynchos Apus apus Chroicocephalus ridibundus Coloeus monedula Columba livia forma domestica Columba palumbus Corvus corone Cyanistes caeruleus Fulica atra 106
Waterhoen Grote gele kwikstaart Koolmees Huismus Ekster Heggenmus Halsbandparkiet Houtsnip Spreeuw Merel
Gallinula chloropus Motacilla cinerea Parus major Passer domesticus Pica pica Prunella modularis Psittacula krameri Scolopax rusticola Sturnus vulgaris Turdus merula
107
Bijlage 5. Plan landschapsarchitecte
108
Bijlage 6. De enquête Hartelijk dank voor uw interesse in deze enquête. Wij zijn zes studenten van de Wageningen Universiteit en zijn in opdracht van de koepelvereniging van het GWL-terrein bezig met een ecologisch onderzoek. Daarnaast willen we ook meer te weten komen over hoe u als bewoner van het GWL-terrein betrokken wilt zijn bij de vergroening van de wijk. Wij stellen uw mening daarom zeer op prijs. Deze enquête mag door meerdere personen per huishouden ingevuld worden. Het invullen van de vragenlijst duurt ongeveer 5 minuten en uw antwoorden zullen anoniem worden behandeld. Met vriendelijke groet, Isabelle Bense, Erik-Jan Bijleveld, Caspara van Hellenberg Hubar, Ramona Kil, Marly Wetzels en Rutger Wilschut.
Q2.1 Deze enquête gaat over het groen in uw wijk, het GWL-terrein. Met het groen bedoelen wij alle planten en dieren in de wijk. Niet alleen de bomen, hagen en grasvelden, maar ook de groentetuinen, het gras tussen de straatstenen en de overvliegende vogels. Hoe tevreden of ontevreden bent u met: Erg ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Erg tevreden
Uw wijk in het algemeen?
Het groen in uw wijk?
Q2.2 Wat vindt u van de uitstraling van het groen in de wijk? 1
2
3
4
5
Lelijk
Mooi
Slordig
Netjes
Gemaakt
Natuurlijk
Te weinig groen
Te veel groen
Eentonig
Divers
109
Q2.3 Een gedeelte van het groenonderhoud (fruitbomen, moestuinen) wordt gedaan door bewoners; het Stadsdeel West zorgt voor het overige onderhoud, bijvoorbeeld grasmaaien en heggen snoeien.Hoe tevreden of ontevreden bent u met het groenonderhoud dat door het Stadsdeel West wordt verzorgd en het groenonderhoud dat door bewoners wordt verzorgd? Erg ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Erg tevreden
Groenonderhoud door Stadsdeel West
Groenonderhoud door bewoners
Q2.4 Voor welke plek in de wijk heeft u het meeste waardering voor het groen? U kunt hierbij één plek op de kaart aanklikken
Q2.5 Zijn er nog andere plekken in de wijk waar u veel waardering voor heeft? Deze plekken kunt u hieronder aangeven. Wij willen u vragen deze plekken duidelijk te omschrijven.
110
Q3.1 De volgende vijf vragen gaan over activiteiten die in de wijk worden georganiseerd. Ja
Nee
Bent u actief in de koepelvereniging?
Bent u het afgelopen jaar op de ALV aanwezig geweest?
Bent u het afgelopen jaar naar het buurtfeest geweest?
Heeft u afgelopen jaar mee gedaan aan de opschoondag?
Bent u het afgelopen jaar actief geweest met het groenonderhoud in de wijk?
Als het antwoord van “Bent u het afgelopen jaar actief geweest in het groenonderhoud in de wijk?” “Ja” is dan: Q3.2 Om welke redenen werkt u mee met het groenonderhoud? (Meerdere antwoordelijk mogelijk) Om sociale contacten te onderhouden Om nieuwe mensen te ontmoeten Vanwege het plezier Om de aanblik van het groen mooi te houden Omdat ik waardering heb voor natuur Om meer over onderhoud te leren Anders, namelijk: ____________________ Q3.3 Bent u lid van een bewonerswerkgroep? Ja Nee Als het antwoord van “Bent u lid van een bewonerswerkgroep?” “Ja” is dan: Q3.4 Van welke werkgroep(en) bent u lid? (Meerdere antwoorden mogelijk) Hoogstamfruitbomenwerkgroep Nutstuinenvereniging Anders ____________________ Q3.5 Op welke eventuele andere manieren bent u betrokken bij de wijk?
111
Q4.1 Vindt u dat een groter deel van het groenonderhoud beter door bewoners uitgevoerd zou kunnen worden? Ja Nee Q4.2 Zou u zelf mee willen helpen een deel van het groenonderhoud te verzorgen? Ja Nee Als het antwoord van “Zou u zelf mee willen helpen een deel van het groenonderhoud te verzorgen” “Ja” is dan: Q4.3 Welke taken zou u uit willen voeren?
Als het antwoord van “Zou u zelf mee willen helpen een deel van het groenonderhoud te verzorgen” “Ja” is dan: Q4.4 Hoeveel tijd zou u per maand willen bijdragen aan de hierboven aangegeven taken?
Als het antwoord van “Zou u zelf mee willen helpen een deel van het groenonderhoud te verzorgen” “Nee” is dan: Q4.5 Waarom niet?
112
Q5.1 In welk jaar bent u geboren?
Q5.2 Wat is uw geslacht? Man Vrouw Q5.3 Woont u in een huur- of koopwoning? Huurwoning Koopwoning Q5.4 Beschikt u over een privétuin? Ja Nee Q5.5 Sinds welk jaar woont u op het GWL-terrein?
Q6.1 Wij danken u voor uw medewerking. Wanneer u nog opmerkingen of vragen heeft over het groen of over deze vragenlijst, dan kunt u deze hier onder aangeven.
113
Bijlage 7. Omliggende gebieden GWL-terrein De omliggende gebieden van het GWL-terrein voor zowel flora (boven) als vogels (onder). Het GWLterrein is aangegeven met een gele ster.
114
Bijlage 8. Waargenomen vogels in omgeving GWL-terrein Periode 1/1/2000 tot 1/12/2012 Soort Grauwe Gans Kolgans Grote Canadese Gans
Wetenschappelijke naam Anser anser Anser albifrons Branta canadensis
D D D
Brandgans Knobbelzwaan Krakeend Wilde Eend Wintertaling Tafeleend Kuifeend Dodaars Fuut Ooievaar Lepelaar Kwak Blauwe Reiger Aalscholver Bruine Kiekendief Sperwer Havik Buizerd Boomvalk Slechtvalk Waterral Waterhoen Meerkoet Scholekster Kievit Kleine Plevier Houtsnip Watersnip Wulp Oeverloper Kokmeeuw Zwartkopmeeuw Stormmeeuw Grote Mantelmeeuw Grote Burgemeester Kleine Burgemeester Zilvermeeuw Pontische Meeuw Geelpootmeeuw
Branta leucopsis Cygnus olor Anas strepera Anas platyrhynchos Anas crecca Aythya ferina Aythya fuligula Tachybaptus ruficollis Podiceps cristatus Ciconia ciconia Platalea leucorodia Nycticorax nycticorax Ardea cinerea Phalacrocorax carbo Circus aeruginosus Accipiter nisus Accipiter gentilis Buteo buteo Falco subbuteo Falco peregrinus Rallus aquaticus Gallinula chloropus Fulica atra Haematopus ostralegus Vanellus vanellus Charadrius dubius Scolopax rusticola Gallinago gallinago Numenius arquata Actitis hypoleucos Chroicocephalus ridibundus Ichthyaetus melanocephalus Larus canus Larus marinus Larus hyperboreus Larus glaucoides Larus argentatus Larus cachinnans Larus michahellis
D J D J D/W D/W D/W D/W J D D O J J D J O J D D D J J B D D W D D D J O J O O O J O O
Legenda B = Broedvogel D = Doortrekker W = Wintergast O = Onregelmatige gast J = Jaarrond aanwezig
115
Kleine Mantelmeeuw Visdief Holenduif Houtduif Turkse Tortel Koekoek Kerkuil Oehoe Bosuil Ransuil Gierzwaluw IJsvogel Grote Bonte Specht Groene Specht Gaai Ekster Zwarte Kraai Kauw Pestvogel Zwarte Mees Koolmees Pimpelmees Oeverzwaluw Boerenzwaluw Staartmees Tjiftjaf Fitis Rietzanger Kleine Karekiet Bosrietzanger Spotvogel Sprinkhaanzanger Zwartkop Tuinfluiter Braamsluiper Grasmus Vuurgoudhaan Goudhaan Winterkoning Boomklever Boomkruiper Spreeuw Merel Kramsvogel Koperwiek Zanglijster
Larus fuscus Sterna hirundo Columba oenas Columba palumbus Streptopelia decaocto Cuculus canorus Tyto alba Bubo bubo Strix aluco Asio otus Apus apus Alcedo atthis Dendrocopos major Picus viridis Garrulus glandarius Pica pica Corvus corone Coloeus monedula Bombycilla garrulus Periparus ater Parus major Cyanistes caeruleus Riparia riparia Hirundo rustica Aegithalos caudatus Phylloscopus collybita Phylloscopus trochilus Acrocephalus schoenobaenus Acrocephalus scirpaceus Acrocephalus palustris Hippolais icterina Locustella naevia Sylvia atricapilla Sylvia borin Sylvia curruca Sylvia communis Regulus ignicapilla Regulus regulus Troglodytes troglodytes Sitta europaea Certhia brachydactyla Sturnus vulgaris Turdus merula Turdus pilaris Turdus iliacus Turdus philomelos
J D D J J O O O J J B W J J J J J J O D J J D D J B B D B B O O B B B B D D J J J J J D/W D/W J 116
Grote Lijster Roodborst Blauwborst Nachtegaal Zwarte Roodstaart Gekraagde Roodstaart Paapje Huismus Heggenmus Grote Gele Kwikstaart Witte Kwikstaart Graspieper Vink Keep Groenling Sijs Putter Grote Barmsijs Kneu Kruisbek Rietgors
Turdus viscivorus Erithacus rubecula Luscinia svecica Luscinia megarhynchos Phoenicurus ochruros Phoenicurus phoenicurus Saxicola rubetra Passer domesticus Prunella modularis Motacilla cinerea Motacilla alba Anthus pratensis Fringilla coelebs Fringilla montifringilla Carduelis chloris Carduelis spinus Carduelis carduelis Carduelis flammea Carduelis cannabina Loxia curvirostra Emberiza schoeniclus
O J B O B O O J J D/W B D J W J W J W D D D/W
117
Bijlage 9. Beschrijving steekproef Databeschrijving N=40
Frequentie
Percentage
Man
15
37,5
Vrouw
24
60,0
1
2,5
Huurwoning
14
35,0
Koopwoning
25
62,5
1
2,5
Ja
9
22,5
Nee
30
75,0
Missing
1
2,5
Ja
6
15,0
Nee
34
85,0
Ja
9
22,5
Nee
31
77,5
Ja
18
45,0
Nee
22
55,0
Ja
13
32,5
Nee
27
67,5
Ja
15
37,5
Nee
25
62,5
Ja
11
27,5
Nee
29
72,5
Geslacht
Missing Woning
Missing Bezit een privétuin
Actief in Koepelvereniging
Aanwezig geweest bij de ALV
Aanwezig geweest bij het buurtfeest
Meegedaan aan de opschoondag
Actief geweest in groenonderhoud
Lid van bewonerswerkgroep
118
Tevredenheid met de wijk Erg ontevreden
0
0,0
Ontevreden
0
0,0
Neutraal
1
2,5
Tevreden
23
57,5
Erg tevreden
15
37,5
1
2,5
Erg ontevreden
0
0,0
Ontevreden
5
12,5
Neutraal
6
15,0
Tevreden
26
65,0
Erg tevreden
2
5,0
1
2,5
Erg ontevreden
1
2,5
Ontevreden
9
22,5
Neutraal
11
27,5
Tevreden
19
47,5
Erg tevreden
0
0,0
Erg ontevreden
1
2,5
Ontevreden
2
5,0
Neutraal
7
17,5
Tevreden
26
65,0
Erg tevreden
4
10,0
Ja
16
40,0
Nee
22
55,0
Missing
2
5,0
Ja
22
55,0
Nee
18
45,0
Missing Tevredenheid met het groen in de wijk
Missing Tevredenheid over het groenonderhoud door stadsdeel West
Tevredenheid over het groenonderhoud door bewoners
Groenonderhoud kan beter door bewoners worden uitgevoerd
Bereidheid tot helpen aan groenonderhoud
119
Bijlage 10. Opmerkingen enquête Overige opmerkingen Wat ik een leuk plan zou vinden als de zandbak die hier voor de deur staat en waar niemand gebruik van maakt (behalve de katten en de honden die het gebruiken als toilet), vervangen zou worden door een mooie picknicktafel en gebruikt zou kunnen worden in de zomer als plek waar de bewoners kunnen feesten en barbecueën. Nu staat het leeg en is het een saaie plek. Veel hagen zijn zo hoog dat je er niet overheen kunt kijken, Gevaarlijk. Veel tuinen zijn verwilderd. Weinig ruimte voor voetgangers door al dat groen. Er zijn wellicht ook mogelijkheden om gemeenschappelijke daktuinen aan te leggen. Dat zou ik graag willen (laten) onderzoeken. Begroeiing gevels en op de daken! Zou fantastisch zijn voor deze wijk. Over het algemeen vind ik het te braaf. Geen enkele wilde ruimte om te spelen voor de kinderen. De hagen moeten wel laag blijven vind ik. Dat geeft steeds weer de doorkijkjes en een veilig gevoel. Vooral de langzaam aan ontstane schuttingen die hoger zijn dan de 140 norm vind ik verschrikkelijk, en tegen het hele groenidee. Onderhoud was altijd ok door de gemeente. Nu is er sinds vorig jaar geloof ik een nieuwe uitvoerder. Deze doet het slordig wild en slecht, Jammer. Minder maaien. Ik vind de tuintjes nogal rommelig, slecht onderhouden. zijn daar wel mensen mee bezig? Veel (moes)tuinen zijn door de hagen niet zichtbaar en lijken privé, er zou wat mij betreft best meer 'openbaar groen' mogen zijn, meer parkachtig met bankjes. Heggen zijn saai, mogen gevarieerder gesnoeid. Glooiend als in Engeland. Hekwerk om vorm te geven aan heggen weghalen. Voor een ecowijk vind ik het groen veel te eenzijdig, te weinig op ecologie gericht en dat het groenbeheer milieuonvriendelijk is; er is sprake van geluidhinder bij het onderhoud, er wordt bij het snoeien van hagen geen rekening gehouden met het broedseizoen, er is sprake van lichthinder, ik mis diervriendelijke bermbegroeiing (waard- en nectarplanten) en een groenbeheer dat daar rekening mee houdt. Ik haat klimops en ontzeg deze ellende dan ook actief de toegang tot mijn muren. Omdat ik grote, doorgaande takken ongemoeid laat, is dit een jaarlijks terugkerende klus. Over onderhoud gesproken. Omdat de jeu de boulesbaan niet wordt opgeknapt kan daar wel groen komen en het groen tussen de bestrating is lelijk. Stadsdeel knipt de meidoornhagen maar ruimt de takjes niet (goed) op waardoor we lekke banden krijgen. Ook sneuvelen bloeiende stokrozen bij deze acties, het gaat er wat liefdeloos aan toe! Voor een ecowijk erg weinig groen en veel steen. (waardoor rond de watertoren bv ook veel geluidsoverlast. ) Gras wordt slecht onderhouden door gemeente. In beginsel al slecht aangelegd en als er al gemaaid wordt, worden het gras (door bewoners zo zorgvuldig ingezaaid en vertroeteld) zo ongeveer omgeploegd. Slecht geplante bomen die daardoor dood gingen zijn niet vervangen. Het allerergst is het onderhoud van Waternet achter hun megalomaan grote hek. Om te voorkomen dat ook maar een sprietje groen naar boven kan komen is het bestraat met lelijke keien. En een keer per jaar komen mannen met grote elektrische maaimachines alles weer met de grond gelijk maken. Hier zou een mooie wilde plantentuin kunnen komen. De stukjes gemeentegroen achter blok 7,9 en 10 zijn ook dodelijk saai. Het Waterspiegelplein tussen blok 5 en het Machinepompgebouw zou een mooie wilde tuin kunnen zijn. Haal die keien daaruit.
120
Bijlage 11. Waardering Zijn er nog andere plekken in de wijk waar u veel waardering voor heeft? Over het algemeen vind ik t nogal eentonig. Hele muren zijn kaal en zie je die afschuwelijk lelijke rode bakstenen. Watertorenplein. Het tuintje rond her windketelhuis en de speeltuin in de noordoosthoek van het GWL-terrein. Bij t paard. Ruim en groen uitzicht. Vooral de plekken waar de rode baksteen begroeid is prachtig! Alle gebouwen met begroeiing werken goed. De kale baksteen verschrikkelijk. De nutstuintjes, de waterpoortweg (straatkant), watervalplein. Terras aan het water bij restaurant Amsterdam. Speelplekje bij het buurbeheerhuisje. Op nr 2 het speelplaatjes bij de van hallstraat x haarlemmerweg. Tuintje bij waterloop blok 16. Groen. Mag natuurlijker wel, rekening houdend met kleine dieren (egeltjes bv). Ach, zoveel echt fraaie stukken zijn er niet, maar er zijn wel plekken met een enkele opvallende plant of boom die ze net boven het gemiddelde doen uitstijgen. Die diversiteit mag aangemoedigd worden. Het pad langs 2c en 3 (het Magazijn): groen met variatie in hoogtes, zowel groen als bloeiend spul, zowel open als wat dichter groen, in zowel tuinen als openbaar groen. De nutstuintjes en het openbare groen bij blok 12. De drie olmen (in een bosje) aan de Waterpoortweg; helaas is de vlier die aan de voet groeide weer verwijderd. Bij blok 11 en 13 is een fijne wat rommeliger groenplek met variabele hoogten. Het geveltuintje bij blok 5 biedt een prettige aanblik. De blauwe regen bij blok 1 (lage zijde van het gebouw, straatzijde). Sowieso de brede stoep daar met alle potterietuintjes. Ook het riet in de Waterleliegracht, al was het wat veel geworden. En ook de beplanting bij café Amsterdam wordt gewaardeerd. Heel jammer dat woningcorporaties het nodig vinden om gevelbegroeiing te verwijderen waardoor bij blok 1 en 7, 9, 10 al het “nodige” (???) verwijderd is in voorbije jaren. En ik zou de gevelbegroeiing graag gevarieerder zien: niet alleen wingerd, maar ook klimop, duitse pijp, kamperfoelie, rambler-rozen etc. Tuin en gevel aan de noordkant van blok 12, de begroeide gevel van blok 6. De fruitbomen en de nutstuinen waar bewonerszelf groente en fruit kunnen telen of mooie planten neerzetten. Gracht achter seniorwoning. Alle moestuintjes zijn even leuk, maar ik moest er één kiezen. De fruitbomen, de klimplanten op de muren van de gebouwen, de meeste moestuinen, de bijenkasten op blok 1. Het groenveld naast blok 11 met de drie oude bomen grenzende aan de van Halstraat. De andere moestuinen in de wijk. De waterleliegracht. De lange pad van de van hogendorpstraat naar de brug over de Waterleliegracht langs Blok 1 die langs de azalea/robinia bomen loopt zeker als het regent in de zomer voor daar zitten veel kikkers en padden die wegspringen. Ook een mooi vogelzang pad met heggemussen/dunnocks, winterkoningen, en de mezen familie en roodborsten. De nutstuintjes in het algemeen, meer nog: daar waar nutstuintjes en openbaarder groen elkaar raken. Grote waardering voor (het onderhoud van) de moestuinen, het onderhoud door bewoners bij gemeenschappelijke tuinen bij blok 12, 16; Waardering voor de geveltuintjes bij blok 1, 3 (Magazijn), blok 4, 5. Architectuur. De gracht achter restaurant. Het groen wat tegen de huizen aangroeit, zoals klimop is erg mooi.
121