Een verkenning naar nut en wenselijkheid
in Amsterdam
NOODHULP
Fonds Bijzondere Noden Amsterdam sinds 1936
NOODHULP in Amsterdam Een verkenning naar nut en wenselijkheid
Uitgave Fonds Bijzondere Noden Amsterdam
Onderzoek Laura Doornbos, marketing & communicatie in samenwerking met bureau FBNA Tekstbijdragen Andries de Jong, AnneMieke Sprenger, Frank Berkhout, Ger den Heijer, Khadija El Majdoubi. Dirk Jan Broertjes (Concern/Schoenmakers) Tekstbewerking en eindredactie Ger Taubman (Tekst.com Amsterdam) Illustratie omslag Marjolijn Brouwer
Vormgeving Jan de Groot (Zorro Producties Amsterdam)
december 2012 Oplage: 500 exemplaren
Inhoud I. Inleiding - Als burgers ten einde raad zijn - Zes- tot achtduizend huishoudens in problemen - De rol van de overheid - Noodhulp als publiek-private functie - De Amsterdamse situatie II. Financiële noodhulp in Amsterdam, een inventarisatie - Zeven redenen voor urgente financiële nood - Vormen van noodhulp - Bronnen voor noodhulp - Een aantal initiatiefnemers en noodhulpfondsen - Hulploketten - Vier kwetsbare doelgroepen III. Noodhulp in verleden en toekomst - Brede betrokkenheid als nieuwe succesfactor - Fonds Bijzondere Noden binnen de Amsterdamse context
IV. Herpositioneren: een nieuwe geefmarkt - Samenwerken is niet vanzelfsprekend - De rol van de burgemeester(s) bij een uitdagende omslag - Nieuwe vraagstukken - Een frictiepot voor noodhulp - De nieuwe geefmarkt V. Voorlopige bevindingen en conclusies omtrent noodhulp in Amsterdam - Opvattingen over en kritiek op de inzet van noodhulp - Oordeel over de werkwijze van Fonds Bijzondere Noden - Zorgelijke tendensen -‘Product/markt combinaties’: een oplossing?
Wanneer vraag ik noodhulp aan en voor wie? Ik doe hoofdzakelijk aanvragen voor noodhulp als mensen door een plotselinge gebeurtenis of omstandigheid in een uitzichtloze situatie zijn geraakt in de zin dat ze zelfs niet meer in hun eerste levensbehoefte kunnen voorzien. Uitzichtloos, omdat mensen toch te vaak wachten met hulp zoeken en gaten met gaten gaan dichten, waardoor er schulden ontstaan of schulden nog hoger worden. Mijn doelgroep bestaat opvallend vaak uit (alleenstaande) allochtone moeders, die door een beperkt kennis-/taalniveau, door stress of vanwege een geïsoleerd bestaan in de problemen komen. Bijna altijd is de eerste insteek alleen praktische ondersteuning, maar zodra ik het verhaal achter het verhaal in beeld krijg, kom ik erachter dat er veel meer aan de hand is. Daarom leg ik altijd een huisbezoek af, los van een eventuele beroep op jullie fonds, want vijf minuten bij iemand thuis zegt meer dan een intake van twee uur op kantoor. Wat licht voor kinderen aan het eind van de tunnel Ik doe dus een beroep op het Fonds Bijzondere Noden als de nood hoog is en mensen het zichtbaar niet meer zien zitten of alles al hebben geprobeerd zonder resultaat. Hulp van het noodfonds geeft ze niet alleen direct wat ademruimte, maar symbolisch gezien ook licht aan het einde van de tunnel. Het begin van hulp, van een nu gaat het anders worden. Een tweede reden voor mij om een beroep te doen op het fonds is als er kinderen in het geding zijn. Voor mezelf sprekend, ik kan zelf wel een tijdje op een houtje bijten, maar de situatie wordt anders als er kinderen zijn. Van hen mag je niet verwachten dat ze afzien en de dupe worden van bepaalde situaties. Een laatste reden om een beroep te doen is, omdat er vaak geen sociaal netwerk is of dat mensen vanwege de situatie zijn ‘afgehaakt’. Directe lijnen met het Fonds Bijzondere Noden Ik ben oprecht blij met het Fonds. Tegenwoordig is het uitgangspunt van de overheid: meer zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid en als het echt niet anders kan een vangnet.
Helaas komen steeds minder situaties voor een vangnet in aanmerking en zelfs als er een vangnet is, dan is die zo minimaal ingekleed of met zo veel bureaucratische rompslomp omgeven, dat die buiten handbereik is van een burger. En dan heb ik het over degenen die zichzelf kunnen redden. Ik kan me er echt kwaad over maken, dat de overheid niet beseft hoeveel niet-zelfredzame burgers er zijn in Nederland en dat de weg naar meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid voor deze groep erg lang is met veel hindernissen. Het is fijn, dat we altijd een beroep kunnen doen op het Fonds en niet geheel onbelangrijk dat aanvragen supersnel worden afgehandeld. Andere hulpbronnen worden altijd eerst of tegelijkertijd met een fondsaanvraag aangevraagd (toeslagen Belastingdienst, DWI/Toeslag UWV of voorschotten op loon of uitkeringen) en familie en vrienden worden aangeschreven. Khadija El Majdoubi Sociaal Raadsvrouw
I. Inleiding Als burgers ten einde raad zijn Mensen die ten einde raad zijn. Daarvan is sprake in bijna alle gevallen waarin dienst-/hulpverleners naarstig zoeken naar financiële hulp voor hun cliënten. Met achterliggend grote stress samen met: • een afbrokkelende gezondheid, zowel fysiek als psychisch • een onverwachte gebeurtenis: verlies van baan, ziekte, verlies van partner door overlijden of scheiding • het gaandeweg verliezen van eigenwaarde en vastlopen in isolement. • er als moeder alleen voor komen te staan • het ontbreken van een persoonlijk steunend netwerk Hoewel urgente financiële nood vooral speelt bij personen met een (langdurig) laag inkomen, hebben zij niet het patent op calamiteiten of forse tegenvallers. Dat blijkt uit de verhalen van mensen, die zich niet voor konden stellen ooit eens zo diep in de sores terecht te komen. Urgente financiële nood is een probleem waar geen zinnig mens de ogen voor zou willen sluiten, maar waarvoor weinigen een antenne hebben uitstaan. We weten uit cijfers van het CBS, SCP en anderen, dat rond 7% van de huishoudens met een inkomen tot 125% van het minimum jaarlijks in een urgente noodsituatie terecht komt. Daarbij is het aantal mensen dat met de eigen problemen liever in de kast blijft groter dan wordt aangenomen. Stille armen werd vroeger wel gezegd. Trots en zelfrespect willen behouden, concluderen dienst-/ hulpverleners vaak. Zes- tot achtduizend huishoudens in problemen De stuurgroep Armoede in Nederland onderzoekt jaarlijks hoe de individuele en collectieve steun van plaatselijke kerken aan mensen en groepen mensen die financieel in de knel zijn geraakt vorm krijgt en hoeveel geld daarmee gemoeid is. Helaas is de respons in Amsterdam te laag om betrouwbare uitspraken te kunnen
doen over kerkelijke hulpverlening in de stad. Als handvat kan de vuistregel worden gehanteerd, dat 10% van alle (financiële) problemen van individuen en huishoudens in Nederland, Amsterdammers betreft. De stad kent 100.000 inwoners met geldelijke problemen en jaarlijks zijn er, voorzichtig geschat, zo’n 6.000 tot 8.000 huishoudens die in urgente financiële problemen dreigen weg te zakken. Hen willen we als Fonds niet in de steek laten. Noodhulp dient daarbij niet slechts te fungeren als vangnet, maar ook als trampoline om verder te komen. Fonds Bijzondere Noden Amsterdam is zowel symbolisch als praktisch uitdrukking van de gemeenschappelijke wil om Amsterdammers als puntje bij paaltje komt uit de put te trekken en waar mogelijk uit die put te houden. Het Fonds is in zijn huidige vorm ruim 75 jaar waakzaam als een publiek-private samenwerking met een nuchtere aanpak: als er iemand in het water is gevallen, dan haal je die er eerst uit, voordat je vraagt hoe hij daar terecht is gekomen. De rol van de overheid In de laatste decennia is nooit gepoogd de ‘financiële noden en noodhulp’ in de stad in kaart te brengen. Begrijpelijk, omdat vanaf de jaren zestig het uitgangspunt gold, dat alleen de overheid op dit terrein een serieuze speler diende te zijn en de betrokkenheid van privaat initiatief niet meer nodig en dus niet meer gewenst was. Dat mag in omvang zo zijn -en terecht- maar impact laat zich niet alleen afleiden uit kwantiteit. Sinds eind jaren tachtig is er weer sprake van een toename van vragen aan de caritas om financiële ondersteuning. Dat houdt onder meer verband met de procedures en strengere/strakkere beoordeling van aanvragen bij bijvoorbeeld de Bijzondere Bijstand, op basis van de beginselen van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. Het uitgangspunt dat alleen de overheid de enige serieuze speler dient te zijn op het gebied van bestaanszekerheid en dat de betrokkenheid van de caritas en private initiatieven niet nodig zijn kantelt dus.
Het begint weer meer vanzelfsprekend te worden, dat dienst-/hulpverleners hulpbronnen mobiliseren voor hun cliënten: variërend van vrijwilligers die als buddy kwetsbare Amsterdammers ondersteunen tot geld voor de noodzakelijke kosten voor woninginrichting, gezondheids- en leefkosten. Nu de economische crisis veel langer duurt dan enkele jaren geleden werd aangenomen, komen meer huishoudens klem te zitten. De overheid kiest ervoor, het huishoudboekje op orde te brengen. Zo lijkt het of nu het gaat vriezen, de kachel lager wordt gezet. Noodhulp als publiek-private functie Prof. dr. A.C. Zijderveld, de eerste voorzitter van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam, deed in april 2012 bij het vijfjarig bestaan van dit fonds de volgende uitspraak: “Aan de onderkant van de samenleving zullen altijd mensen in moeilijke omstandigheden leven. Dat is helaas een sociologische wetmatigheid.” Vanuit het gegeven, dat het aan de onderkant altijd rommelig zal blijven, zal permanente zorg en aandacht voor de kwetsbaarheid van velen nodig zijn. Dat is alleen mogelijk als de overheid daarin niet geïsoleerd opereert. Noodhulp, gebaseerd op brede gelijkwaardige samenwerking tussen publiek en privaat is daarom niet zozeer een gewenste, als wel een noodzakelijke aanvulling op een duurzame sociale infrastructuur in een beschaafde samenleving. En natuurlijk dient die noodhulp ingebed te zijn in inspanningen om er weer bovenop te komen, ook al duurt het generaties. De Amsterdamse situatie Al is het Fonds Bijzondere Noden een centraal adres, het is niet de enige bron waarop dienst-/hulpverleners een beroep kunnen doen. Noodhulp in Amsterdam is er in vele soorten en maten, verschillend in reikwijdte, bereik, doelgroepen, aanpakken en opvattingen. Het Fonds onderschrijft het belang en de waarde van deze diversiteit aan inspanningen en initiatiefnemers: van de uitgiftepunten van de voedselbank, (kerkelijke) buurtfondsen voor acute noden, de inspanningen van parochiële caritas instellingen in stadsdelen, de stedelijke opzet van de Protestantse Diaconie voor illegalen en ongedocumenteerden tot en met de particulieren die een noodfonds oprichten en langsgaan bij ‘mensen in nood’.
Tegen deze achtergrond willen we meer systematisch een beeld schetsen van de diversiteit van noodhulp in Amsterdam en de opvattingen daarover. Dat moet er toe bijdragen dat gewerkt kan worden aan een centrale doelstelling voor noodhulp in Amsterdam: hulp die in Amsterdam nodig is, zal niet van toeval afhankelijk zijn. Twee fondsen, de Fundatie Van den Santheuvel, Sobbe en de Stichting RCOAK maakten deze verkenning financieel mede mogelijk. Laura Doornbos, marketingadviseur, deed samen met de medewerkers van het bureau de verkenning. Deze uitgave doet verslag van hun bevindingen: • we schetsen de redenen, bronnen/hulploketten voor en partijen betrokken bij financiële noodhulp in Amsterdam • beschrijven de positie van het Fonds binnen die Amsterdamse context • lichten de kern uit gesprekken met sleutelfiguren uit de kring van in het bijzonder hulpverlening, vrijwillige initiatieven, etc. • geven de noodzaak aan van een nieuwe geefmarkt, mede vanwege nieuwe vraagstukken/ risicogroepen • sluiten af met voorlopige bevindingen Het Fonds neemt hiermee het initiatief voor het in kaart brengen van de inspanningen op het gebied van individuele noodhulp in Amsterdam. We doen dit vanuit de opvatting, dat als je wilt dat Amsterdammers in nood (tijdig) worden bereikt, er een onderbouwd idee nodig is hoe bovenkant en onderkant van de samenleving elkaar de hand leren reiken, waarbij de hulp die daarbij nodig is, niet van toeval afhangt. Andries de Jong voorzitter Fonds Bijzondere Noden Amsterdam
Charly wordt door familieleden bedreigd in verband met zijn seksuele geaardheid. De jongen woont tijdelijk in een opvangcentrum. Dan wordt er ingebroken, waarbij zijn studieboeken, kleding en zijn computer worden vernield. Charly heeft niet genoeg geld om een en ander te vervangen. Er wordt daarom een aanvraag ingediend. Een fonds gericht op hulp aan ex-dakloze jongeren verstrekt een bijdrage. Ook wordt de hulpverlening attent gemaakt op het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Meneer Bas kan als gevolg van een versleten rug niet meer voorzien in zijn eigen levensonderhoud. Hij ontvangt een WWB-uitkering en maakt gebruik van de regeling chronisch zieken/gehandicapten. De Wijkpost voor Ouderen doet voor hem een aanvraag voor een speciaal aangepast matras. De Dienst Werk en Inkomen heeft een verzoek om bijstand niet gehonoreerd. Zij vinden dat meneer Bas geld had moeten reserveren. Ook zijn zorgverzekeraar verstrekt geen vergoeding. Meneer Bas heeft de jaarlijkse Plusvoorziening apart gezet voor de aankoop van het matras, maar dat bedrag is niet voldoende. Meer kan hij niet doen, want hij heeft ook schulden, die hij maandelijks aflost. Een fonds met als doelstelling hulp aan ouderen heeft een eenmalige aanvullende bijdrage overgemaakt.
Ook na de scheiding blijft Hugo zijn ex-vrouw Claire lastig vallen. Het wordt zo erg dat zij tijdelijk haar huis moet verlaten, samen met haar drie kinderen. Bij terugkomst blijkt, dat hij de boel kort en klein heeft geslagen. Drie fondsen zijn bereid tot een financiële bijdrage, waardoor een gesubsidieerd klussenproject aan de slag kan om de woning weer bewoonbaar te maken.
Willem is verstandelijk beperkt en al vier jaar dakloos. Inmiddels is hij 21 en probeert hij de draad van zijn leven weer op te pakken samen met de GGZ. Er is een plan gemaakt voor re-integratie in de samenleving en hulp op administratief-financieel gebied. Sinds kort heeft Willem een stageplek voor twee dagen per week. Daarnaast loopt een aanvraag voor een Wajong uitkering. Voor de zogenaamde overbruggingsperiode wordt een beroep gedaan op het Fonds voor een aanvullende bijdrage in de kosten van levensonderhoud en van kleding. Ook Roy leefde op straat. Hij is recentelijk verhuisd naar 16+ Begeleid Wonen Amsterdam. De vaste lasten betaalt Roy van een bijbaantje. Hij krijgt studiefinanciering zodra hij 18 is. Een fonds dat ex-dakloze jongeren met toekomstperspectieven helpt, maakt de aanschaf van een laptop en een bureau met stoel mogelijk.
II. Financiële noodhulp in Amsterdam, een inventarisatie Zeven redenen voor urgente financiële nood Ruwweg zijn er zeven redenen waardoor kwetsbare burgers geconfronteerd kunnen worden met ‘urgente’ financiële noden: 1. De overheid kan niet alles (tijdig) afdekken 2. Calamiteiten (ziekte en andere narigheid) en forse tegenvallers 3. Kwetsbaarheid door een langdurig minimuminkomen 4. De schever wordende verhouding tussen vaste kosten en besteedbaar leefgeld 5. Verscherpte benadering op toetsen aan regels 6. Eigen onvermogen 7. Ingewikkeldheid en versplintering van (kleine) regelingen Daarbij verschillen door de tijd heen de factoren die bij het ontstaan van noodsituaties een rol spelen, als het gaat om: • het soort problemen waarin burgers verzeild raken • de mensen die het (meeste) risico lopen in een noodsituatie te belanden • de (maatschappelijke) reactie op noodsituaties Vormen van noodhulp Hulp aan uiterst kwetsbare burgers is er in vele vormen: • adviesspreekuren • het bieden van thuisadministratie • het meegaan naar de dokter of een (gemeentelijke) instantie • buddy projecten
• • • • • • •
het opknappen van de woning voedseluitgifte het geven van handgeld voor directe kosten als tramkaart of boodschappen projecten om kinderen een vakantie te bieden geld in de dure decembermaand voor lidmaten van de eigen kerk kleding, fiets of tramabonnement om te kunnen solliciteren en werken. bijdragen voor bijvoorbeeld leefkosten, inrichtingskosten, medische kosten, studiekosten en sportactiviteiten.
Soms is sprake van overlap, maar in alle gevallen staat financiële hulp bij urgente noden voorop. Bronnen voor noodhulp Hulp geïnitieerd, dan wel gesteund door filantropische instellingen/(vermogens)fondsen en serviceclubs als Rotary. Het betreft hier zowel de ondersteuning vanuit Amsterdamse fondsen, als vanuit landelijk werkende (vermogens)fondsen. Zij maken het werk van anderen mogelijk, zoals: • Fonds Bijzondere Noden Amsterdam. Het Fonds speelt feitelijk een intermediaire rol tussen aan de vraagzijde dienst-/hulpverlenende instellingen waarmee een convenant is afgesloten, bijvoorbeeld maatschappelijke dienstverlening, medisch maatschappelijk werk, maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen, jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg, thuiszorg organisaties, reclassering, organisaties die werken voor mensen met een beperking en vluchtelingenwerk en aan de aanbodzijde fondsen die het belangrijk vinden dat individuele nood- hulp geboden wordt. Daaronder vallen ook de ‘eigen potjes’ en hulpstichtingen van sommige instellingen. • andere fondsen zoals Jeugdsportfonds, Jongerencultuurfonds (voor Amsterdam) en vrijwilligers- initiatieven zoals de Voedselbank.
Hulp geïnitieerd vanuit levensbeschouwelijke organisaties: diaconie en parochiële caritas. Hier is veelal sprake van een directe relatie tussen ’helper en geholpene’. In Amsterdam gaat het hierbij in het bijzonder om: • Protestantse Diaconie • de Evangelisch-Lutherse Gemeente • de Remonstrantse Gemeente Amsterdam • Verenigde Doopsgezinde Gemeente Amsterdam • de Parochiële Caritasinstellingen van de R.K Parochies voor hulp in de directe omgeving; de parochies dragen ook bij aan projecten van het dekenaat • migrantenkerken • moskeeën Vanuit de Protestantse Diaconie wordt een groot aantal activiteiten gelanceerd en ondernomen in het bijzonder vanuit het Corvershof en het Wereldhuis. De diaconie initieert, voert zelf uit, werft subsidies en derdengeldstromen en treedt op als financier/fonds. Een belangrijk initiatief voor individuele noodhulp vanuit de diaconale context is de Werkgroep Ongedocumenteerde Uitgeprocedeerden (WOU). Hulp van of ondersteund door de gemeentelijke overheid. Het betreft hier de directe hulp vanuit de Bestuursdienst aan bijvoorbeeld de WOU (zie pagina 15), maar ook de adviserende en financiële participatie van de Dienst Werk en Inkomen (DWI: Bijzondere Bijstand) in de publiek-private samenwerking Fonds Bijzondere Noden Amsterdam. Het geld is deels afkomstig uit oude fondsen, die door de gemeente worden beheerd (vroeger ook wel ‘burgemeesterpotjes’ genoemd).
Een aantal initiatiefnemers en noodhulpfondsen Tot de initiatiefnemers en noodhulpfondsen rekenen we onder meer • Voedselbank(en) Amsterdam • Jeugdsportfonds • Jongerencultuurfonds • Protestantsch Weduwen- en Wezenfonds • Stichting Hulp na Onderzoek • Noodfonds Amsterdam Noord (Commissie Prosan) • Stichting Vay • Fonds Acute Noden (FAN) Amsterdam Geuzenveld-Slotermeer • Kinderfonds Pantar Amsterdam Hulploketten Amsterdammers in financiële nood kunnen zich -al dan niet via hulp-/dienstverlenende instellingen- wenden tot diverse hulploketten in de stad: Fonds Bijzondere Noden Amsterdam Het Fonds verleent zowel individuele als projectmatige noodhulp en is een centraal adres voor hulp en advies. Signalering van hulpvragen geschiedt via een uitgebreid netwerk van professionele dienst-/hulpverleners. Meer dan vijftig organisaties (convenantpartners) van waaruit noodhulp kan worden aangevraagd bieden ondersteuning aan een breed scala van doelgroepen. In 2011 is door deze organisaties voor rond de 1.200 huishoudens een beroep gedaan op het Fonds, waarmee om en nabij de € 450.000 was gemoeid. Het giftenbudget voor het Fonds wordt beschikbaar gesteld door fondsen en particulieren voor circa 70% en (nog) voor circa 30% door de overheid.
Het Fonds wordt gesteund door ruim dertig fondsen/donerende organisaties, waaronder • Stichting RCOAK • Stichting Het R.C. Maagdenhuis • Fundatie Van den Santheuvel, Sobbe • Stichting Porticus • Protestantsch Weduwen- en Wezenfonds • Stichting Eekhoorn Fonds • Christine Stichting • Stichting Carina • Stichting Hodshon-Dedel Hofje • Stichting Hulp na Onderzoek • Ancient Order of Foresters • Vincentiusvereniging Amsterdam • Bijdragen van diaconieën en parochiële caritas Behalve door deze Amsterdamse fondsen wordt het Fonds financieel ondersteund door meerdere fondsen van buiten Amsterdam (zie hiervoor het jaarverslag). Er is slechts één groep die duidelijk buiten het werkterrein van het Fonds valt. Het is de hulp aan ongedocumenteerde mensen. De gemeente stelt hiervoor budgetten ter beschikking in het kader van het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving. Daarnaast krijgt deze groep ook van kerkelijke instanties steun. Een aantal hulpvragers ontvangt een structurele ondersteuning voor huur en/of leefgeld (zie hiervoor ook pagina 17: de Werkgroep Opvang Uitgeprocedeerden). In 2010 is het Fonds Bijzondere Noden Amsterdam gestart met een projectmatige aanpak voor klanten van de Voedselbank, gericht op de dure decembermaand. In 2011 was er voor ongeveer 1.000 klanten van de
Voedselbank en 100 cliënten van de Blijf Groep een vrij besteedbaar bedrag. Voor de klanten van de Voedselbank die deelnamen aan de Op Eigen Kracht trainingen lag een Nibud agenda klaar met als motto ‘grip op je knip’, als aansporing om zelf weer greep te krijgen op hun uitgaven. Deze projectmatige aanpak is onder andere mogelijk gemaakt door twee Haagse fondsen, Stichting “Nalatenschap de Drevon” en Stichting Madurodam Steunfonds, die hiervoor samen € 25.000 beschikbaar stelden. In totaal werd in 2011 voor projectmatige noodhulp een bedrag uitgetrokken van € 70.000. Individuele noodhulp door Stichting RCOAK De Stichting Roomsch Catholijk Oude Armen Kantoor is op meerdere manieren betrokken bij noodhulp: • individuele noodhulp op verzoek van dienst-/hulpverleners in de vorm van een kasbedrag (met verantwoording achteraf), waaruit de organisatie kan putten voor kleine uitgaven voor cliënten. Dit wordt als zeer nuttig ervaren. • een substantiële bijdrage voor het Fonds Bijzondere Noden Amsterdam. • een bijdrage voor (kansrijke) illegalen via levensbeschouwelijke organisaties, in het bijzonder via het Wereldhuis. Van oudsher kunnen alleen dienst-/hulpverleners een beroep doen op het RCOAK. Voor een deel gaat het om dezelfde organisaties, die ook gebruik kunnen maken van Fonds Bijzondere Noden. Diaconale en parochiële caritas hulp Vrijwel alle kerkelijke gemeenten en parochies beschikken over -beperkte- mogelijkheden om in individuele gevallen een helpende hand toe te steken. Veelal betreft het bedragen op jaarbasis van rond € 2.000. De omvang van individuele financiële hulp vanuit migrantenkerken en moskeeën is onduidelijk.
Wereldhuis In Amsterdam wonen en werken rond 15.000 mensen illegaal. Voor hen vervult het Wereldhuis van de Protestantse Diaconie een belangrijke rol. Het Wereldhuis streeft naar een integraal aanbod, waarbij de bezoeker zowel cliënt, vrijwilliger, als deelnemer kan zijn. Het Wereldhuis staat in contact met en bemiddelt en verwijst onder meer naar • het diaconaal - pastorale spreekuur • spreekuren van advocaten en straatjurist • de dokters van de Wereld • de Werkgroep Opvang Uitgeprocedeerden (WOU) • het Amsterdams Solidariteits Komitee Vluchtelingen (ASKV) Steunpunt Vluchtelingen • terugkeerprojecten Eenmalige financiële ondersteuning wordt in het bijzonder gegeven voor het aanvragen van een paspoort, acute broodnood, een bril, reiskosten naar de rechtbank, et cetera. In het afgelopen seizoen kwamen ruim 560 nieuwe mensen op de spreekuren. In veel gevallen is er sprake van crisissituaties. De Werkgroep Opvang Uitgeprocedeerden (WOU) De werkgroep is een initiatief van de Taakgroep Vluchtelingen van de Raad van Kerken. De WOU wordt gefinancierd door onder meer kerken, de gemeente en Stichting RCOAK. Het besteedbare (giften) budget is nog niet duidelijk. De WOU houdt dagelijks spreekuur in het kantoor van de Protestantse Diaconie en de bezetting bestaat uit een drietal vrijwilligers. Vormen van tijdelijke steun: een opvangadres, leefgeld, ziektekosten en WA-verzekering, juridische begeleiding, sociaal contact, taalles of andere cursussen, dagbesteding via vrijwilligerswerk en pastorale zorg. Rond 900 mensen bezoeken het spreekuur en een veelvoud neemt telefonisch contact op.
Stichting VAY en Fonds Acute Noden (FAN) Amsterdam Geuzenveld-Slotermeer Stichting VAY biedt directe sociale ondersteuning aan -of ten behoeve van- mensen in de verdrukking, Mensen die niet in staat zijn zichzelf te helpen. De stichting kiest voor het leveren van goederen, in plaats van geld over te maken. De stichting bezoekt ook altijd zelf de aanvragers en bekijkt of de nood echt hoog is. Wanneer er geld wordt verstrekt, loopt dit via de dienst-/hulpverleners. Fonds Acute Noden is een klein buurtfonds, dat nauw samenwerkt met Stichting Voedselbox GeuzenveldSlotermeer. Het is een bewonersinitiatief en komt voort uit de ‘Armoedeconferentie Geuzenveld-Slotermeer’ in 2010. Het fonds, opgericht in samenwerking met Stichting Samenwonen-Samenleven, is sinds eind 2010 operationeel. Het wordt onder meer gesteund door Stichting RCOAK. Vier kwetsbare doelgroepen Uit de gesprekken is duidelijk geworden dat er vele categorieën kwetsbare burgers zijn, waarbij ook andere manieren van ordening mogelijk zijn. Dienst-/hulpverleners maken zich de meeste zorgen om: • licht verstandelijk beperkten. Een groep met een laag IQ, die het slechts met moeite lukt om het hoofd boven water te houden in onze ingewikkelde maatschappij. Ze worden het slachtoffer van katvangers, verkeerde vrienden of weten simpelweg de weg niet. De extramuralisering en het verdwijnen van voorzieningen voor licht verstandelijke gehandicapten maken het er niet gemak- kelijker op. Veel dienst-/hulpverleners verwachten dat deze groep in omvang zal toenemen (ook vanwege de aanpassing IQ-waarde). Binnen deze categorie vallen ook jongeren met een stapeling van problemen. Naast een verstandelijke beperking zien we bijvoorbeeld verslavings problemen en grote schulden. • mensen met een zeer beperkt netwerk. Bij deze groep is sprake van een grote diversiteit aan subcategorieën: jonge moeders, vrouwen in Blijfhuizen, alleenstaande mannen (gescheiden en dakloos), mensen met een chronische psychische stoornis en een naar verwachting stijgende groep alleenstaande ouderen (bedlegerig, beginnende dementie).
• •
Tot deze groep rekenen we ook degenen, die na een lange asielprocedure een verblijfsvergunning hebben gekregen. Zij zijn gehospitaliseerd, weten onvoldoende de weg en zijn een gemakkelijke prooi voor allerlei verleidingen. mensen met een verslaving, soms gecombineerd met schulden, psychische beperkingen, chronische psychiatrische problemen, trauma’s al dan niet in samenhang met thuisloosheid. mensen die langdurig een uitkering hebben en de eindjes simpelweg niet meer aan elkaar kunnen knopen.
Een hulpverlener schrijft: “..mijn cliënt wordt gekort op zijn AOW-uitkering omdat men er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij in een AWBZ-instelling verblijft. Hij is chronisch ziek en ontvangt een periodieke bijdrage in het kader van de regeling ‘chronisch zieken/gehandicapten’. Het terugdraaien van de fout is niet van vandaag op morgen geregeld. Het lukt mijn cliënt niet om dat gat te overbruggen. Vandaar de aanvraag.” Met behulp van een ouderenfonds is ter overbrugging een eenmalige bijdrage beschikbaar gesteld.
Natuurlijk wil Denise graag dat haar zoontje meegaat op schoolkamp. Maar de 23-jarige alleenstaande moeder weet niet waar zij het geld vandaan moet halen. Ze heeft een minimum inkomen (WWB-uitkering) en aanzienlijke schulden. Denise is aangemeld bij bureau schuldhulpverlening en haar financiële zaken worden geregeld door inkomensbeheer. Het schoolmaatschappelijk werk (vanuit de Jeugdhulpverlening) doet voor haar een aanvraag. Met hulp van een fonds kan een bijdrage worden overgemaakt. De hulpverlening wordt geattendeerd op het Jeugdsportfonds en het Jongerencultuurfonds.
Patrick is twee jaar, als hij polio krijgt. Zijn rechterbeen is verlamd en zijn rechterarm kan hij beperkt gebruiken. Iets waarin geen verbetering meer komt. Toch is Patrick een topsporter. Hij speelt al meer dan tien jaar rolstoelhockey op het allerhoogste niveau. Om in beweging te blijven en zijn sport, zijn enige hobby, te blijven uitoefenen heeft Patrick een nieuwe elektronische aangepaste sportrolstoel nodig. Van het geld dat hij verdient bij een re-integratie bedrijf kan hij -met een gezin met vijf kinderen- dat niet bij elkaar sparen. Vanwege lopende schulden kan hij ook geen lening afsluiten bij de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam. Ook maakt Patrick al gebruik van alle voorliggende voorzieningen. Met de hulp van een zestal fondsen en de Dienst Zorg en Samenleven (WMO) komt de rolstoel er toch. De gespecialiseerde hulpverlening die de aanvraag heeft gedaan wordt nog attent gemaakt op de regeling chronisch zieken en gehandicapten.
III. Noodhulp in verleden en toekomst In Amsterdam zullen er -net als in de rest van het land- altijd mensen zijn die in financiële nood geraken. Dat is een permanent gegeven, maar het neemt wel steeds weer andere gedaanten aan. Het is zowel belangrijk om samen met de partners terug te kijken naar waar we vandaan komen als te anticiperen op waar we naartoe willen. Sinds november 1936 is er in Amsterdam een centraal adres dat zorgt voor individuele noodhulp op verzoek van dienst-/hulpverleners: Fonds Bijzondere Noden Amsterdam. De wortels van het Fonds gaan terug tot 1914 met het Algemeen Steuncomité Amsterdam (4 augustus 1914) en kort daarna het door Wim Treub, oud wethouder van Amsterdam, en koningin Wilhelmina opgerichte Koninklijk Nationaal Steuncomité (9 augustus 1914). Zij vonden elkaar vooral in de gedachte, dat in tijden van crisis het denken in eigen zuilen, in hokjes als levensbeschouwelijke groepen of in tegenstellingen als liberalen en socialisten niet goed was. Het stramien voor publiek-private samenwerking werd in 1931 door het koninklijk huis opnieuw toegepast bij de oprichting van het Nationaal Crisis Comité (NCC). Dat kreeg in 1936 een permanent karakter in het Nationale Fonds voor Bijzondere Noden (NFBN), dat in meer dan 300 gemeenten Commissies van Samenwerking voor Bijzondere Noden ondersteunde. Dit succes was te danken aan brede betrokkenheid en gelijkwaardige samenwerking. Tot het begin van de jaren zestig waren niet alleen overheden, maar ook maatschappelijke organisaties als de vakbonden, werkgeversorganisaties en levensbeschouwelijke organisaties betrokken bij noodhulp. Tussen 1960 en 1982 werd noodhulp met inzet van particulier initiatief nagenoeg geheel terzijde geschoven. Het Fonds bestond, maar of het nog zo nuttig was? Met de ontwikkeling van de sociale zekerheid en de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965 nam een expansieve overheid alle verantwoordelijkheid voor materiële hulp op zich. De (lokale) overheid loste veel problemen ruimhartig op. Van de ruim 220 lokale noodhulpbureaus die er eind jaren vijftig nog waren bleven er uiteindelijk, inclusief het Nationale Fonds nog vijf over, waaronder dat in Amsterdam.
De overheid had het maatschappelijke veld op afstand gezet. Er werd voor eens en altijd, althans dat was de inzet, afgerekend met de afhankelijkheid en bevoogding van mensen met (zeer) lage inkomens (van/door de caritas). Met de Algemene Bijstandswet (ABW) werd de financiële ondersteuning van burgers voor bestaanszekerheid een exclusieve rechtsplicht van de overheid. In het optimisme van die jaren werd ook verondersteld, dat de overheid in staat zou zijn alles (blijvend) af te dekken. Betrokkenheid van levensbeschouwelijke organisaties, filantropie en particulieren werd als onjuist en onwenselijk beschouwd. Het ging niet langer om gunsten, maar om rechten. Dit plaatste de overheid in een exclusieve, een monopoliepositie. Achteraf gezien was dit te optimistisch gedacht. Wel was het zo, dat er een halt werd toegeroepen aan eeuwenlange bevoogdingtradities, ook al kwamen er andere vormen van (administratieve) afhankelijkheid voor in de plaats. Wie vandaag de dag kritische kanttekeningen plaatst bij de wel erg dominante rol van de overheid anno nu, zal daarbij vooral weerstand ondervinden van de babyboomgeneratie. Zij weten nog hoe het paternalisme er in de jaren vijftig en zestig uitzag. Ze zijn bezorgd voor een terugval en een terugkeer van de autoritaire benadering. Jongere generaties denken al snel dat het allemaal prima geregeld is en staan soms verbaasd als ze horen dat enkele duizenden huishoudens per jaar in Amsterdam onderuit gaan. Ook onder raadsleden zijn er, die zich afvragen waarom er in Amsterdam noodzaak bestaat voor noodhulp: “Daar hebben we toch de sociale dienst voor met alle regelingen?” Brede betrokkenheid als nieuwe succesfactor Toen in de jaren tachtig het besef doorbrak dat de overheid niet alles kan afdekken en dat het optimisme te groot was geweest, was in zekere zin het kwaad al geschied. Structuur en cultuur van een Nederlandse geefmarkt voor individuele noden waren nagenoeg vernietigd. Zo werd al vanaf de jaren vijftig in honderden gemeenten de samenwerking van overheid en civil society in Fondsen Bijzondere Noden overbodig verklaard en werd in de jaren zestig de landelijke subsidie voor het Nationaal Fonds Bijzondere Noden (NFBN) ingetrokken. In slechts vier gemeenten bleef op een beperkt
niveau de samenwerking in een Fonds Bijzondere Noden bestaan, waaronder die in twee grote steden: Amsterdam en Den Haag. Na 1982 groeide het besef, dat een centraal adres voor noodhulp, waarop dienst-/hulpverleners voor hun cliënten een beroep kunnen doen, een nuttige functie kan vervullen. Het Fonds kreeg op initiatief van de gemeente en twee Amsterdamse fondsen: Vereeniging tot Weldadigheid van den Allerheiligsten Verlosser (VTW; jeugd/onderwijsfonds) en Stichting Het R.C. Maagdenhuis een actievere rol. Sindsdien neemt het aantal aanvragen jaarlijks gestaag toe en is er een groeiend netwerk van relaties met fondsen en met dienst-/ hulpverleningsinstellingen opgebouwd. En groeide bij de overheid, die de werkkosten betaalde, erkenning voor de opvatting dat er altijd mensen tussen wal en schip vallen, ongeacht de economische situatie en ongeacht de vraag of ambtelijke diensten nu wel of niet hun werk goed doen. Er groeide ook erkenning voor het credo dat je in geval van nood Amsterdammers niet in de steek laat. Landelijk zijn er inmiddels weer 17 noodhulpbureaus, waarop dienst-/hulpverleners uit ruim vijftig gemeenten al een beroep kunnen doen. Tien daarvan zijn in de laatste zeven jaar opgericht. Voor alle bureaus betaalt de (lokale) overheid de bureau-/organisatiekosten en zijn het veelal filantropische fondsen, die voor het giftenbudget zorgen. Fondsen zijn ook de trekkers bij de (her)oprichting van lokale samenwerking voor urgente noden. Fonds Bijzondere Noden binnen de Amsterdamse context Door de jaren heen laat het Fonds zich leiden door drie kernvragen: 1. “Vinden wij als noodhulpbureau dat dit nood is?”. Dat is niet een kwestie van toetsen, maar van wegen, van jureren met oog voor de context. 2. “Zo ja, zijn alle (wettelijke) voorzieningen benut?”. Als daar geen mogelijkheden meer zijn, of ze zijn niet tijdig beschikbaar, dan helpen we op basis van de afspraken die we met (vooral) geldgevende fondsen hebben. Als het moet wordt binnen 24 uur geholpen. 3. “Past de noodhulp in een hulpplan met een cliënt?”. We moedigen dit aan. Noodhulp dient als hulpbron om met cliënten verder te komen.
Daarom schuiven medewerkers van het Fonds regelmatig aan bij het teamoverleg van convenantpartners. De jaarvergadering biedt de mogelijkheid voor een breed overleg met vertegenwoordigers van het dienst-/hulpverleningsveld, de fondsen, de maatschappelijke organisaties en de gemeente over de vraag of de hulp ook helpt en wat ons samen te wachten en te doen staat.
Het Fonds heeft nooit de ambitie gehad het ‘enige loket’ te zijn. Wel moet er hoe dan ook oog zijn, voor een aantal zaken, van belang voor de stad: 1. Noodhulp dient niet van het toeval afhankelijk te zijn Fonds Bijzondere Noden vormt met de partners een uitkijkpost, die permanent verkent wat er in de stad aan de hand is en in een vroeg stadium problemen signaleert, die om een oplossing vragen. Het Fonds kan op basis daarvan dienst-/hulpverleners en de overheid informeren over de effecten van hun beleid en uitvoering. We willen ervoor zorgen dat noodhulp niet van toeval afhankelijk is. We doen dat door met de convenantpartners en met anderen een netwerk te ontwikkelen dat gezamenlijk kan garanderen, dat in geval van nood niemand in Amsterdam aan zijn of haar lot wordt overgelaten. Dat stelt anno nu andere eisen, dan in de tijd dat de overheid met het voltooien van het sociale zekerheidsstelsel de garantie gaf, dat niemand gebrek zou (behoeven te) leiden.
2. Er is aandacht nodig voor de duurzaamheid van beschikbare noodhulp Door bijvoorbeeld de beperkte steun van de kant van de overheid loopt de continuïteit van veel initiatieven gevaar. Bovendien is vaak het hart groter dan de competenties of staat of valt alles met één of enkele gangmakers. We willen bereiken, dat (nieuwe)initiatieven een zekere duurzaamheid krijgen, de pioniersfase kun- nen ontstijgen en zich ontwikkelen tot een professionele functie op de diverse sociale domeinen.
We dienen ons daarbij te realiseren, dat op sociaal-maatschappelijk terrein de initiatieven vaak een voorlopig karakter hebben. Het is opgaan, blinken en verzinken. Dat doet niets af aan het belang van die initiatieven. Duurzaamheid is echter van belang om noodhulp een vervolg te kunnen geven, om bij te dragen aan de mogelijkheden van een cliënt om zelf de touwtjes weer in handen te hebben.
3. Er is de noodzaak om noodhulp permanent te actualiseren Steeds opnieuw stelt het Fonds zich de vraag: Wat is er bij wie aan de hand? Wat is nodig? Welk nieuw maatschappelijk draagvlak moeten we versterken? Welke relatie met overheidsdiensten is nuttig voor alle partijen? Hoe kunnen we centraal en decentraal, stad en stadsdelen met elkaar verbinden, zodat er voldoende nabijheid is van dienst-/hulpverleners, die het allemaal waar moeten maken? Zij moeten met hun cliënten verder komen en staan tegelijkertijd onder geweldige druk van hun subsidiegevers. En hoe kan de rol van vrijwilligersinitiatieven gerespecteerd en ondersteund worden?
Inez is op haar 41e al een paar keer getroffen door hersenbloedingen. Ze houdt daar, zowel motorisch als wat haar stem betreft, problemen aan over. Inez woont op zichzelf. Ze heeft een Wajong-uitkering. Een deel daarvan gebruikt zij om schulden af te lossen. Verder maakt ze gebruik van alle voorliggende voorzieningen, zoals de regeling chronisch zieken/gehandicapten. De gespecialiseerde hulpverlening dient een aanvraag in voor een speciale inductieplaat, een condensdroger en een vaatwasser. De aanvraag kan met de hulp van een fonds worden gehonoreerd.
Het Medisch Maatschappelijk Werk dient een aanvraag in voor John, 48 jaar en in de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen). Hij ontvangt wekelijks leefgeld. Dat is niet voldoende om de kachel te laten repareren. Met een bijdrage van een fonds kan de aanvrage worden gehonoreerd. Ook wordt informatie gegeven over de Langdurigheidstoeslag.
Hoe kom ik aan aangepast speelgoed voor m’n twee -gehandicapte- kinderen? Hannah kan het niet meer bedenken. Ze moet rondkomen van een minimuminkomen en ziet geen kans dit soort onvoorziene uitgaven nog op te vangen. Haar financiële zaken worden geregeld door inkomensbeheer. Behalve dat de aanvragende organisatie wordt gewezen op de Stichting Kinderhulp kan met hulp van een fonds een financiële bijdrage worden overgemaakt.
Vera is een 41-jarige alleenstaande moeder met twee opgroeiende zoons, die allebei op voetbal zitten. Maar eigenlijk kost dat teveel. Vera heeft schulden en heeft bovendien last van psychische problemen. Ze ontvangt een WWB-uitkering, norm alleenstaande ouder. Daarvan betaalt ze maandelijks diverse schuldeisers af. Bij het Jeugdsportfonds kunnen vanaf oktober 2011 geen aanvragen meer worden ingediend omdat het geld op is. De GGZ dient een aanvraag in bij Fonds Bijzondere Noden om de kosten voor het voetbal (contributie en kleding/schoenen) te financieren. Een fonds met als doelstelling hulp aan jongeren maakt de bijdrage mogelijk.
IV. Herpositioneren: een nieuwe geefmarkt Samenwerken is niet vanzelfsprekend Samenwerking tussen overheidsinstanties, fondsen, dienst-/hulpverleningsinstellingen en het bedrijfsleven is ook in Amsterdam niet vanzelfsprekend. Het voelt over en weer soms wat ongemakkelijk en elkaars mogelijkheden worden onvoldoende benut. Ook schort er nog het nodige aan kennis omtrent de rol van de tientallen (vermogens) fondsen in de stad. Dat is jammer, omdat kwetsbare burgers er baat bij hebben als er beter samengewerkt zou worden. Even leek het erop dat de Dienst Maatschappelijk Ontwikkeling (DMO) zich helemaal uit het Fonds zou terugtrekken, nu de overheid in Amsterdam zichzelf en de gesubsidieerde buitenwereld financiële beperkingen moet opleggen. Daar staat tegenover dat de Dienst Werk en Inkomen (DWI) zoekt naar een intensievere betrokkenheid van particuliere partijen en daarvoor zelfs eigen contacten legt met fondsen en organisaties als de Rotary. De rol van de burgemeester(s) bij een uitdagende omslag De betrokkenheid van burgemeesters bij noden van burgers is sedert het ‘Algemeen Steuncomité 1914’ in Amsterdam een vanzelfsprekend gegeven. Burgemeester Eberhard van der Laan nam stelling bij het 75 jarig bestaan van het Fonds op 16 november 2011 in de Amstelkerk: hij wil meer zijn dan beschermheer. Hij wil problemen niet wegpoetsen. En toeval of niet, burgemeester Ahmed Aboutaleb en wethouder Marco Florijn van Rotterdam kozen op 2 april 2012 een vergelijkbare opstelling. Dat was bij het vijfjarig jubileum van het Fonds Bijzondere Noden Rotterdam, dat in 2007 werd (her)opgericht naar Amsterdams voorbeeld. De leiders van de twee grootste steden zenden daarmee een boodschap uit: wat er ook gebeurt, je laat in een democratie individuele burgers niet in de steek. Toch scheelde het niet veel of het Fonds moest bij het 75-jarig jubileum het einde van de publiek-private samenwerking bekend maken. Zo’n vaart gaat het gelukkig niet lopen. Het geeft niettemin aan, dat overheidsdiensten zich minder verplichtend betrokken weten bij bedreigende fricties voor kinderen en ouders,
jongeren, chronisch zieken en gehandicapten. En we het belang, de meerwaarde van noodhulp en van het Fonds -ook voor het overheidsbeleid- steeds onder de aandacht moeten brengen. Nieuwe vraagstukken Wanneer we spreken over 100.000 Amsterdammers met een problematisch laag inkomen, dan betreft dat in hoge mate alleenstaande ouders, mensen met gezondheidsproblemen, alleenstaande jongeren en volwassenen. In vrijwel alle gevallen is sprake van één inkomen. Verschuivingen op diverse terreinen creëren daarnaast ook nieuwe vraagstukken: Risico’s voor ZZP-ers. In Amsterdam hebben zo’n 15.000 mensen een schuldenregeling nodig. Komt die regeling er, dan heeft dat gevolgen voor de schuldeisers. Zij krijgen een fractie van hun vordering. Onder hen bevinden zich enkele duizenden van de 60.000 ZZP-ers/kleine ondernemers, die Amsterdam rijk is. Zij dreigen door akkoord te gaan met een minnelijke schuldenregeling zelf in de problemen te komen en weigeren dus liever. Ze kunnen als loodgieter, stukadoor of klusjesman hun tegoed niet missen en willen niet het risico lopen de volgende klanten voor schuldhulpverlening te worden. Landelijk is ruim 10% van de zaken niet via minnelijke regelingen rond te krijgen omdat kleine schuldeisers het zich niet kunnen permitteren hieraan mee te werken. Als dit ook voor Amsterdam geldt, dan betekent dit een verlies van enkele miljoenen, vanwege de kosten van wettelijke trajecten (WSNP). We zijn deze problematiek op het spoor gekomen en zoeken naar een uitweg. Dat kunnen we niet op eigen houtje. Het bestuur van Fonds Bijzondere Noden heeft daarom geconcludeerd dat een veel bredere betrokkenheid van Amsterdammers en Amsterdamse organisaties nodig is. Zo is het MKB (Midden en Kleinbedrijf) sinds vorig jaar bestuurlijk bij het Fonds betrokken. Ook de overheid kan profijt hebben van een oplossing. In een gezamenlijke benadering is het mogelijk om deze problematiek aan te pakken zonder dat het precedenten schept.
De vertragende werking van het beleid. Iedereen die direct of indirect betrokken is bij jeugdhulp, jeugdzorg, multiprobleemgezinnen (MPG), jongeren, zieken en gehandicapten en bij huishoudens met één laag inkomen weet, dat calamiteiten altijd op de loer liggen en het verval kunnen inluiden. Op die momenten zou je niet met lege handen willen staan. Zonder dat je een hele bureaucratische molen in beweging moet zetten. Daarvoor ontbreekt in de regel ook de tijd. In die situatie kan de dienstverlenende functie van Fonds Bijzondere Noden verder tot ontwikkeling worden gebracht. Het Fonds kan mogelijk maken -en doet dat in veel gevallen ook- dat frontliniewerkers noodhulp zorgvuldig, snel, zakelijk en mede gericht op voortgang kunnen inzetten en zich daarin gesteund weten. Daarin ligt de logica om met de diverse beleidssectoren noodhulpbeleid te ontwikkelen en na te denken over de (her)positionering van noodhulp in Amsterdam. Een frictiepot voor noodhulp In de komende jaren moet worden uitgewerkt hoe noodhulp op en voor de verschillende sociale domeinen effectiever kan worden ingezet en doelmatiger kan werken. • Waarom zou je als overheid niet actiever beleid voeren voor burgers in de knel met noodhulp, met een frictiepot als onderdeel? • Waarom niet een onbureaucratische way-out verder optuigen, door naast de inbreng van fondsen en particulieren een fractie van de grote subsidiestromen voor sociaal beleid/zorgvoorzieningen/ jeugd/opvang/maatschappelijke dienst- en hulpverlening te bestemmen voor noodhulp? • Waarom zou je noodhulp niet verder professionaliseren als aanvulling op de sociale infrastructuur, die niet belast is met stroperige bureaucratie? Op die manier organiseer je expliciet een uitweg om van kromme situaties af te komen en de onontwarbare knopen door te hakken, waarin je als overheid maar al te vaak verstrikt zit. Per jaar krijgt 8% van de Amsterdammers met een laag inkomen te maken met een acuut financieel probleem, waarbij in ruim de helft van de gevallen het uitblijven van noodhulp ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid en voor kinderen. Als je dan niet wilt dat het erger, slepend of kostbaar wordt, grijp je in.
Schuldvraag of procedurevraag zijn dan even niet belangrijk. Inzet van noodhulp heeft op zo’n moment ook een andere, meer zakelijke reden: iedereen wordt er beter van en er is geen sprake van precedentwerking. Het helpt, het stimuleert cliënten, creëert tevreden dienst-/hulpverleners, bespaart een hoop bestuurs-/ bureaucratiekosten en…het voorkomt een hoop ergernis. De nieuwe geefmarkt Bedrijven, instellingen, organisaties en burgers hebben vijftig jaar lang hoofdzakelijk aan de zijlijn gestaan, daar waar het om financiële noden van individuele burgers gaat. Dat heeft tot gevolg dat de relaties weer opnieuw gelegd moeten worden. Nieuwe verbindingen tussen maatschappelijke lagen, tussen elite en mensen met zeer beperkte (maatschappelijke) mogelijkheden. Fonds Bijzondere Noden richt zich op urgente noden van burgers door de rol van dienst-/hulpverleners te versterken. Het zal daarvoor de geefmarkt op moeten: welvarende Amsterdammers, ondernemende organisaties en instellingen bij haar werkzaamheden moeten betrekken, zowel stedelijk als op stadsdeel en wijkniveau. De publiek-private samenwerking versterken dient daarmee een realistisch doel. Je wilt niet dat mensen aan hun lot worden overgelaten. Je wilt het grote vergeten van mensen in de knel, de ‘stille armoede’ tegengaan. En omdat je het niet alleen kunt, werk je samen. Dat is voor de overheid, het bedrijfsleven en maatschappelijke instituten een uitdaging. Daarbij is verdere en voortdurende verkenning van wat er aan noodhulp omgaat in Amsterdam belangrijk. Die moet leiden tot een gezamenlijk antwoord op de vraag: bereiken we tijdig mensen in nood. Bij welvarende Amsterdammers en ondernemers is een omslag in het denken merkbaar. Zij trachten invulling te geven aan maatschappelijke verantwoordelijkheid. Voor het Fonds is het duidelijk dat zij in de publiekprivate samenwerking bij noodhulp een belangrijke rol kunnen spelen. Het mogelijk maken van noodhulp via een beroep op welvarende Amsterdammers en op betrokken Amsterdamse ondernemers en instellingen zal daarom opnieuw tot ontwikkeling moeten worden gebracht.
De reorganisatie bij de bank treft ook de afdeling waar Marie-José werkt. Haar contract wordt niet verlengd. De afwikkeling verloopt alles behalve soepel. Er is vertraging ontstaan bij het aanvragen van een uitkering. Om die periode te overbruggen vraagt de maatschappelijke dienstverlening voor Marie-José, 42 jaar en alleenstaand met twee kinderen, een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. Met hulp van een fonds kan die bijdrage worden overgemaakt. De maatschappelijk werker van Marie-José wordt geïnformeerd over de mogelijkheden van het Jeugdsportfonds, het Jongerencultuurfonds, de PC-regeling en de Scholierenvergoeding.
Mevrouw Graanoogst heeft een zogenaamde gekorte AOW-uitkering, die door de Dienst Werk en Inkomen wordt aangevuld tot de bijstandsnorm alleenstaande. Zij is 69 en haar gezondheid laat te wensen over. Daarom is haar woning aangepast in het kader van de Wet Voorzieningen Gehandicapten. Drie keer in de week komt er Thuiszorg. Er is dringend behoefte aan een nieuwe wasmachine, maar omdat er meerdere betalings-regelingen lopen, ontbreekt het geld daarvoor. Een fonds dat zich ten doel stelt ouderen te helpen, heeft een bijdrage verstrekt.
“Hoe moet dat nou met Bonnie?” blijft de 62-jarige vrouw maar herhalen, wanneer duidelijk wordt dat ze vanwege haar psychische problemen tijdelijk moet worden opgenomen. Ze leeft in een sociaal isolement en Bonnie -haar hondje- is heel belangrijk voor haar. De hulpverlening vindt voor Bonnie een plekje in het asiel en verzoekt om een bijdrage in de kosten voor de asielopname. Met behulp van een fonds kan de opvang worden betaald.
Na het overlijden van haar dochter heeft mevrouw Zijlstra de zorg op zich genomen voor de twee kleinkinderen. Behalve emotioneel zijn het voor haar ook financieel zware tijden. De sociaal raadsvrouw helpt bij het aanvragen van een bijstandsuitkering (norm eenoudergezin) en kinderbijslag. Door diverse onvoorziene uitgaven heeft mevrouw Zijlstra niet kunnen reserveren voor de vervanging van vloerbedekking en bed/matras. Met ondersteuning van een tweetal fondsen kan een bijdrage in de aanschafkosten worden overgemaakt.
V. Voorlopige bevindingen en conclusies omtrent noodhulp in Amsterdam Iedere convenantpartner van het Fonds Bijzondere Noden, en ook de niet convenantpartners, fondsen, kerkelijke instellingen en maatschappelijke organisaties vinden dat financiële noodhulp nodig is. Noodhulp blijkt tal van vormen te kennen: een wasmachine, vloerbedekking, een bed, een koelkast, een fiets. Maar ook: een korte vakantie, een sportclub voor de kinderen of een dagje uit. En in andere gevallen: leefgeld, een bijdrage in de kosten van huur, energie en ziektekostenverzekering, kleding, medicijnen en voeding. Soms wordt geld gegeven, soms vindt de hulp plaats in de vorm van boodschappen of een supermarktbon. Ook worden de kosten vergoed van OV-chipkaart, leges, identiteitsbewijzen, eigen bijdragen en allerlei andere bijdragen die voldaan moeten worden om überhaupt deel te kunnen nemen of recht te kunnen halen. Opvattingen over en kritiek op de inzet van noodhulp Er is wel kritiek op de eenzijdigheid van noodhulp en de kortstondigheid van sommige hulp/ondersteuning. Anderen zijn van mening dat er een te gebrekkige benadering is van de problemen achter de acute financiële nood. Dienst-/hulpverlenende instanties en anderen hebben het gevoel dat er soms onvoldoende tijd en te weinig commitment is om mensen structureel te helpen. Daarmee wordt bedoeld dat de betrokkene gedurende een langere tijd begeleid moet worden, waarbij dan ook een beroep kan worden gedaan op zijn of haar competenties zichzelf te helpen. Dit kan worden gestimuleerd door een lening te geven, want korte interventies zorgen voor korte termijn oplossingen. Veel organisaties hebben de ervaring of zijn ervan overtuigd dat nogal wat kwetsbare mensen keer op keer in de problemen komen. Er bestaat bij sommigen daarom behoefte aan een registratiesysteem om te kunnen zien of iemand al eerder is geholpen. Er zijn er ook, die vinden dat hulp meer bottum-up, op wijk of buurtniveau, gegeven zou moeten worden en vrijwilligers te laten bepalen wie geholpen gaan worden.
Ook denken zij aan het verstrekken van microkredieten. Hun visie bouwt voort op de denkwijze rond de civil society en deepening democracy waarbij burgers verantwoordelijkheid nemen voor hun buurt, hun leefwereld inclusief kwetsbare burgers. Kerkelijke instellingen vinden naast financiële steun, de hand op de schouder, de menselijke maat van de steun een onontbeerlijk element bij het verlenen van hulp. Oordeel over de werkwijze van Fonds Bijzondere Noden De meeste convenantpartners zijn tevreden over de werkwijze van het Fonds. De medewerkers handelen snel en beschikken over veel kennis. Dankzij het kleine, gespecialiseerde bureau en de vlotte, niet bureaucratische werkwijze komt ‘de gift’ snel bij de mensen die het vaak direct nodig hebben. Hulp-/dienstverleners wijzen in voorkomende gevallen op hiaten in het systeem. Het zijn belangrijke signalen die hun weg vinden naar de betreffende organisaties. Zo blijkt het bijvoorbeeld soms niet mogelijk voor een cliënt om zich in te schrijven bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA), terwijl de cliënt wel Amsterdammer is. Sommige organisaties storen zich aan het feit, dat er voor een aanvraag een aanzienlijke papierwinkel doorgeworsteld moet worden. Zeker wanneer het gaat om een klein bedrag. Stichting RCOAK lijkt daar een hanteerbare oplossing voor te hebben gevonden: de instelling krijgt op basis van een convenant/protocol een kleine kas en verantwoordt achteraf. Daarbij is het belangrijk de dienst-/hulpverleners scherp te houden op het waar mogelijk aanspreken van voorliggende voorzieningen. Zorgelijke tendensen Een aantal tendensen geeft aanleiding tot toenemende zorg: Meer mensen vallen tussen wal en schip en buiten de boot. Zo’n 6.000 huishoudens met een krap inkomen raken jaarlijks een keer dik in de problemen. Het gaat in vrijwel alle gevallen om urgente noden, die een redelijk mens niet negeert. Een deel lost die problemen (voorlopig) in eigen kring op. In bijna 4.000 gevallen wordt door derden noodhulp verleend. Daar komt gezien de economische situatie verandering in.
De mogelijkheden voor burgers om problemen in eigen kring opgelost krijgen nemen af. De kans dat zij financieel klem komen te zitten neemt daarmee toe. Het gevaar van tussen wal en schip of buiten de boot vallen wordt ook groter, omdat algemene regelingen gedifferentieerder, meer hybride en minder samenhangend worden. Het risico is groot dat je niet of net niet of nog niet ‘in een regeling past’. Dat was altijd al zo. Het is nu eenmaal onmogelijk om de systeemwereld en de daadwerkelijke wereld van burgers één op één plat te laten vallen. De afstand neemt echter toe. De ruimte voor bijvoorbeeld uitvoeringsambtenaren om in die situaties ‘ogenblikkelijk naar bevind van zaken’ te handelen is in de loop der jaren steeds beperkter geworden. ‘Afgescheept’ worden is ook een vorm van buiten de boot vallen. Het overheidsbeleid, zeker dat van de Rijksoverheid tendeert naar mean-tested welfare. Een streven om alleen wat strikt noodzakelijk is te bieden en van hogerhand vast te stellen wat strikt noodzakelijk is. Kortom: een situatie waarin uitvoerende instanties zoveel mogelijk, zo weinig mogelijk dienen uit te keren. Een voorlopig sluitstuk in dit proces was de voorgenomen huishoudtoets en het beperken van de gemeentelijke mogelijkheden om een eigen armoedebeleid te voeren. Overbelasting: eigen kracht bij mensen in nood brokkelt af. Vanuit particulier initiatief, bijvoorbeeld samenwerking tussen Voedselbank en maatschappelijke dienstverlening, ontstaan nieuwe projecten, zij het nog mondjesmaat. Die laten zien dat er een veelheid aan mogelijkheden is om de kosten van het levensonderhoud sterk te reduceren. Zo zijn er bijvoorbeeld cursussen ’Op Eigen kracht’ voor nodig om die mogelijkheden te zien en te (leren) benutten. Wie terug wil vallen op onderlinge hulp in kwetsbare buurten, ten gunste van afname van professionele diensten dient zich echter te realiseren, dat die buurten vaak bevolkt zijn door mensen die zelf uiterst kwetsbaar zijn. Vaak is het zo, dat de draaglast al veel te lang te groot is en de draagkracht al veel te lang ondergraven. En zo blijken mensen hun schulden in de regel vijf tot zes jaar stil te houden, tot het niet meer kan. Daarmee ligt isolement op de loer. Het is het grote risico dat kwetsbare mensen lopen. Zij komen in een vicieuze cirkel van mijden en gemeden worden. Ze zijn kwetsbaar, omdat zij overbelast raken en mijden
anderen steeds vaker, terwijl zij op hen juist een groter beroep zouden moeten doen. Ze mijden de ander omdat ze beseffen dat ze in hun situatie weinig terug kunnen doen. En omdat die anderen het al zwaar genoeg met zichzelf hebben, lopen ze bovendien het risico min of meer gemeden te worden. Over die problematiek gaan onder meer de documentaire De rekening van Catelijne en haar maandelijkse verhaal in Mug Magazine. Zij vertelt dat zij zich echt gesteund voelde en strijdbaarder is dan ooit. “En de beste manier om te vechten tegen armoede en onrecht is om het samen met je hulpverleners te doen, dat is nu wel bewezen”. Hulpverleners zijn het eerste aanknopingspunt in de keten tussen boven- en onderlaag in de samenleving. Bij Fonds Bijzondere Noden spreken we in vrijwel alle gevallen over burgers, die • alleenstaand ouder zijn • chronisch ziek en/of gehandicapt zijn • laagopgeleid en jonger dan 23 jaar zijn • laagopgeleid, volwassen en alleenstaand zijn Daarnaast leeft de vraag in hoeverre 65-plussers met alleen AOW een risicogroep vormen. Gezien de telkens weer wijzigende omstandigheden is het is belangrijk met grote regelmaat te onderzoeken om welke kwetsbare mensen het gaat en over hoeveel. We willen naar een situatie van ‘de schaamte voorbij’, waarbij mensen elkaar benaderen op wat ze wel kunnen en andere vormen van elkaar ondersteunen vinden. Iedereen kan immers iets! Daarvoor is actieve betrokkenheid van de centrale stad, stadsdelen en professionele dienst-/hulpverleners nodig en zal de publiek-private samenwerking voor noodhulp ook op stadsdeelniveau meer gezicht dienen te krijgen. Voor het verder ontwikkelen van ‘noodhulp als way out voor vele situaties’ kan worden aangesloten bij het bestaande stedelijk beleid, of het nu om jongeren gaat (van consultatiebureau en jeugdzorg tot onderwijs en educatie), multiprobleemgezinnen (MPG), mensen met een chronische ziekte of handicap enzovoort.
Het ligt voor de hand om in geval van nood, op deze sociale beleidsvelden snel en zonder veel poespas oplossingen paraat te hebben. Toeval en willekeur in het bereik van noodhulp zouden daarmee drastisch kunnen worden teruggebracht. ‘Product/markt combinaties’: een oplossing? Anno 2012 hebben we te maken met een financiële crisis die leidt tot meer en ook hogere nood, meer mensen zonder werk, een groter beroep op voedselbanken et cetera. Het vangnet van de overheid wordt kleiner en gemeentelijke overheid en fondsen beschikken over minder geld. Het gevolg is, dat het Fonds Bijzondere Noden domweg minder middelen heeft dan voorheen. In dit licht is niets of minder doen géén optie. We moeten doorgaan met het bereiken van kwetsbare burgers met effectieve noodhulp, door èn snel te handelen èn signalen op te pakken en door te geven. Daarbij moeten we met elkaar blijven kijken naar de vraag: wie kan/gaat/moet er wat in een eerder stadium anders doen, om herhaling van probleemvolle situaties te voorkomen. In dat kader is het noodzakelijk en waardevol, om met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) en samen met O&S vervolgonderzoek te doen naar de kwetsbare burger in relatie tot de inzet van noodhulp. Het Fonds Bijzondere Noden ziet het zoeken naar nieuwe partners in Amsterdam als een belangrijke opgave voor de komende tijd. Partners, die zich solidair voelen met de groep Amsterdammers die het niet op eigen kracht redt. Vandaar dat we begin 2013 stakeholders en anderen uitnodigen met ons mee te denken over een wervingsplan met bijbehorende acties. Op grond van de opgedane ervaringen kunnen we ons een oordeel vormen of het verder denken over, het werven voor en het werken met product/markt combinaties kansrijk is, en welke meerwaarde dit heeft. Samenwerken is daarbij geen doel op zich, maar “dat wat je niet alleen kunt doen, doe je samen”.