No. XXV.
De Waalsche Gemeenten KERK
DOOR
EN M. A. PERK
SECTE
Cmeritus-predikant van Waatsche Semeente te Amsterdam t w'IW^at^.
onder Redactie Dr. S. Q^VtttWEEN gevaar
^
förfytesehièden
,
^
Jogmengesiq&genis
aan de Jlijksuniversiteit Utrecht.
I '• iVfrTlfl mM^iéJttr V - * £ v i> A
BRO 1907:15
ljuMANiTAS PüRfiT
BAARN HOLLANDIA-DRUKKERIJ 1907
Juist verschenen de eerste nrs. van:
- K E R K EN S E C T E Een brochuren=reeks onder Redactie van
Dr. S. D. TAN VEEN Hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis en Dogmengeschiedems aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. MET MEDEWERKING V A N : H. H. Dr. J . A .
B A R G E R , N . V A N B E E K , Pastoor J . H . B E R E N D S , B E Y E R M A N , Dl-, j. P. D E B I E , Prof. Dr. T. C A N N E GIETER, H . ERMANN S . J . , F . C. FLEISCHER, D r . L . HELDRING, M r . ISIDORE H E N , D r . A . C . A . HOFFMAN, P . H . HUGENHOLTZ J R . , A . K L E I N S C H M I D T , W . F . K . K L I N K E N B E R G , Dr. P. J. K R O M S I G T , Prof. Dr. E . F . K R U I J F , Prof. Dr. H. H. KUYPER, Opperrabbijn M. MONASCH, M. MOOY, Dr. H . M. VAN N E S , B . NIEUWBURG, M. A . P E R K , Prof. Dr. JOH. W . PONT, J . QUAST, O T T O S C H R I E K E , Prof. Dr. J . J . P. VALETON J R . , S . L . VEENSTRA, G . VELDHUIZEN S R . , G . H . W A G E N A A R , Opperrabbijn L. W A G E N A A R en vele anderen.
WIJZE VAN UITGAVE De brochures zullen verschijnen in vrije volgorde, in seriën van 10 nummers. Bij inteekening per serie is de prijs f 3.—, om de 3 a 4 weken een nummer, terwijl afzonderlijke nummers verkrijgbaar gesteld zullen worden voor 4 0 cents per nummer.
PROSPECTUS. „Kerk en Secte" zal het licht zien in den vorm van een reeks kleine, op zich zelf staande geschriften, waarin door mannen, der zake kundig, voor 't beschaafd leekenpubliek in beknopt bestek en op heldere wijze beschreven worden de leer, de inrichting, de eigenaardigheden en eventueel ook de ceremoniën der onderscheiden kerkgenootschappen en secten van den tegenwoordigen tijd, in hoofdzaak van dezulke, die — 't zij als belangrijke centra of als bescheiden vertakkingen — in ons eigen land gevonden worden. (vervolg- je pag. v/d omslag).
Een hoogst belangrijk boek Zooeven verscheen:
HUDRY MENOS
RASMENSCHEN Uit het Fransch door H. A. LESTURGEON
f 1.40 ingenaaid
fl.90 fraai gebonden
Een „Rasmensch" is hij — zoon uit een stoer Hugenotengeslacht: de oude Malazeau, ouderling bij de afgescheiden gemeente, die, wat het hem kost, zijn dochter scheidt van den jongen man met wien zij verloofd is, nu deze het geloof zijner vaderen ontrouw is geworden. Een „Rasmensch" ook hij, de oude predikant, vader van den afvallige, als hij, zij het met bezwaard gemoed, zich opmaakt om Malazeau van de veranderde levensbeschouwing zijns zoons in kennis te stellen, zich wèl bewust dat daardoor twee jonge, hem dierbare levens voorgoed geknakt kunnen worden. — Was het de Heere Jezus zelf niet die had gesproken: „Al wie vader of moeder liefheeft boven mij is mijns niet waardig?" Doch „Rasmenschen" ook de jonge gelieven zelve: Jacques die, trotsch, liever alles wil verduren dan een huichelaar te zijn. — Mireille die, schoon haar ouders gehoorzaam en buigend onder hun wreed besluit — nochtans hem trouw blijft aan wien zij eenmaal haar hart geschonken heeft, al kan zij van haar kinderlijk geloof geen afstand doen. Wat evenwel dit boek tot een der belangrijkste romans der laatste jaren stempelt is niet alleen deze liefdestragedie van een gi^oote innigheid, doch vooral de universeele trek die er dóórgaat, wijl het op treffende wijze, en met een groot literair talent, de botsing schildert tusschen de twee groote wereldbeschouwingen van onzen tijd: Christendom en Materialisme. De Nederlander zegt van „Rasmenschen": „Een mooi uit het Fransch vertaald hoek. „Menschen van karakter" zouden wij het liever noemen. Dé innerlijke zielestrijd der menschen als hun belijdenis in strijd komt met hun aardsche verlangens is prachtig geschilderd. Het geloof overwint, hoewel met smart en tranen. Menigeen zal met belangstelling kennis er van nemen hoe de ouders (Zie omzijde).
en de verloofde zich houden, als het ongeloof bij den zoon van den ouden, vromen predikant zich openbaart. Niemand kan dit boek terzijde leggen, zonder te moeten zeggen, dat het werk hem boeide en . . . . heeft geleerd". In „De Jongelingsbode" schrijft de Heer B . J . G E R R I T S O N o. a.: „Een mooie roman, waarin alle personen, ondanks het feit dat ze elkaar zoo ontzettend veel leed aandoen, ons toch sympathiek zijn. Het boek laat den indruk na van het verschrikkelijke dat juist zij, die elkaar het meest moesten beminnen, somtijds elkander een smart „tot den dood" aandoen". F R I T S L A P I D O T H in een uitvoerige bespreking in „De Nieuwe Courant" •. „Het is de in den laatsten tijd bij ons zoo berucht geworden Antithese, welke hier, in het hartje van een bij uitstek protestantsch deel van Frankrijk, welks bodem „gedrenkt is met het bloed der martelaren", leidt töt vervreemding, welhaast haat en vijandschap tusschen ouders en kinderen. Het literair talent van den schrijver openbaart zich vooral in de uitnemende karakter-teekening van die beide stoere calvinisten Ds. Despernous en Malazeau, figuren ten voeten uit in hun eigenaardige deugden en gebreken. Om zijn innerlijke waaide behoort Rasmenschen inderdaad tot de belangrijkste romans der laatste jaren".
Nederlandsche Kerkbode: „Dit is een boek, waarvan men in eene aankondiging als deze weinig zegt, juist omdat er zooveel van te zeggen is. Het is belangrijk om het milieu — een afgelegen stadje in de Cevennen, een kring van eenvoudige Hugenoten —, om de karakters — want het zijn karakters, deze „rasmenschen" —, om de intrigue, de liefde tusschen de beide hoofdpersonen, die in zoo harde botsing komt met de overtuiging van hun kring. Het boek redeneert niet over de beginselen. Het schildert ze in beweging, in botsing, in gedeeltelijke verzoening. En deze schildering is er eene van groote frischheid". De Avondpost: „Dit boek is vol droeve schoonheid in woorden en gedachten, en staat hoog boven de meeste romannetjes, uit het buitenland aangevoerd". De Blijde Boodschap: „Een boek als dit is een aanwinst in onze dagen; vol van ernst en vol van waarheid boeit het van 't begin tot 't einde. En de vertaler heeft gezorgd, dat wij niet merken, niet met een Hollandsch boek te doen te hebben. Wie een goed boek wil lezen neme dit ter hand; hij zal er van genieten". Te bestellen bij iederen boekhandelaar o f rechtstreeks bij de
H0LLAND1A-DRUKKERIJ
te
Baarn,
die voor franco toe-
zending zorg draagt.
Bij de HOLLANDIA-DRUKKERIJ te BAARN ligt ter perse:
HET WEZEÜ HES GHRaSTËftDOItiS Drie Voordrachten door Prof. Dr. Is. VAN DIJK.
DE W A A L S C H E
GEMEENTEN
DOOR
M. A. P E R K .
Bij het bewerken van deze Schets zijn door den schrijver als hoofdbronnen gebruikt : L e L i v r e S y n o d a l , contenant les articles résolus dans les Synodes des Eglises Wallonnes des Pays-Bas. Publié par la Commission de l'histoire des Eglises Wallonnes. Het B u l l e t i n , uitgegeven door diezelfde commissie. Dl. I-VIII. D. F. POUJOL, pasteur. H i s t o i r e e t i n f l u e n c e d e s E g l i s e s W a l l o n n e s d a n s l e s P a y s-B a s. Dr. J. REITSMA. G e s c h i e d e n i s v a n d e H e r v o r m i n g en de H e r v o r m d e K e r k d e r N e d e r l a n d e n , 2e druk 1899.
I. OORSPRONG DER W A A L S C H E G E M E E N T E N EN HARE VESTIGING IN NOORD-NEDERLAND.
(Van omstreeks 1540 tot het einde der 16e eeuw). De groep gemeenten, door de benaming Waalsche onderscheiden van de Nederduitsche, PresbyteriaanschEngelsche en Schotsche, met welke zij evenwel de groote Nederlandsche Hervormde Kerk uitmaken, — die groep is herkomstig uit het aloude Pays Wallon. Dit omvat de zuidelijke of Waalsche provinciën van het tegenwoordige koningrijk België, waar, sedert het Bourgondische Bestuur, het Fransch de heerschende taal was en gebleven is: Henegouwen, Namen, ZuidBrabant, West-Vlaanderen en Luxemburg. Vroeger ook nog het voormalige, in de tweede helft der zeventiende eeuw bij Frankrijk ingelijfde graafschap Artois. In dat gedeelte der onder den scepter van Keizer Voorheen noemde men ze Walsche gemeenten. E n te Amsterdam spreken ouden van dagen nog altoos van de Walegemeente, van het Wale-weeshuis en van de Wale-diaconiescholen, en heet het pleintje, waarop haar oudste kerkgebouw verrijst, het Wale-pleintje.
3
Karei V vereenigde Nederlanden, waarover hij als hertog, graaf of heer het bewind voerde, bloeiden reeds in 1540 grootere of kleinere Evangelische gemeenten. Tegen haar toch was het, dat den 22 Sept, van dat jaar een keizerlijk plakkaat werd uitgevaardigd, veel scherper dan alle, çedert 1521 in de Nederlanden tegen de ketters afgekondigde edicten. Onder den druk der dientengevolge ontbrande vervolgingen weken vele hervormingsgezinden uit naar Vlaanderenland, de noordelijke gewesten van de zuidelijke Nederlanden, inzonderheid Antwerpen en Limburg. Ook voor een gedeelte naar Holland. Daar deden zij de ontluikende hervorming merkbaar in kracht en omvang toenemen en schonken stevigheid aan de grondslagen, waarop haar gebouw zou worden opgetrokken. Van die tijden, en lang dus eer men nog aan iets dergelijks kon denken in Noord-Nederland, — waar de op zich zelf staande Evangelischen in het geheim bijeenkwamen om te zamen te bidden, psalmen te zingen en de Heilige Schrift te hooren lezen en uitleggen, — begonnen de Waalsche gemeenten zich „als kerken onder het kruis" — onder het kruis — geheim — te organiseeren. Hiertoe mochten zij de leiding genieten van uit Frankrijk, Straatsburg of Genève gekomen, ook voor een deel ontboden leeraren, onder wie vooral op den voorgrond traden Pierre Brully (Petrus Brulius) en Guy de Bray (Guido de Brés), benevens François du Jon (Franciscus Junius). Door predikreizen was het inzonderheid, dat zij zich aan de belangrijke taak van de inrichting der kerken wijdden. Dat dit geschiedde geheel in den geest van hun gemeenschappelijken meester Calvijn, behoeft wel niet te worden gezegd. In afwachting van betere tijden en ten einde aan den loerenden blik der speurhonden van de Inquisitie en mitsdien aan de vervolging te ontsnappen, ook om ongestraft met elkander in betrekking te kunnen blijven, bedienden zich die gemeenten, waarvan er een goede dertig 4
bekend zijn, van schuilnamen, aan de geloofsgenooten alléén bekend. Die namen werden ontleend, hetzij — want men is het op dit punt volstrekt niet eens — hetzij aan de blazoenen der in de plaatsen, waar zij ontstonden, gevestigde rederijkerskamers, bevorderaarsters van de in die dagen vooruitstrevende denkbeelden op het gebied van letterkunde en godsdienst, hetzij aan de zegels, door haar zelve aangenomen, hetzij misschien ook, volgens sommigen ten minste, aan land- of tuinbouw, het bedrijf, door vele harer leden uitgeoefend. Zoo heette de gemeente te Antwerpen La Vigne, te Atrecht La Pensée (het Viooltje), te Rijssel La Rose, te Oudenaarde La Fleur de Lys, te Bergen en te Quesnoy 1'Olive, te den Bosch FArbre du Bois, te Doornik La Palme, enz. Grootendeels van predikanten voorzien door de Fransche Hugenoten, wat was dus natuurlijker dan dat zij door hare leeraren met dezen in levendige betrekking bleven. Wat lag meer voor de hand dan dat zij niet alleen hun Calvinistische geloofsovertuigingen overnamen, maar ook, nadat zij op de, den 19 Mei 1559 te Parijs gehouden Synode vastgesteld was, hun Presbyteriaansch-Synodale kerkregeling, wier geest en strekking zoo volkomen overeenstemden met eigen behoeften, en dat zij mitsdien in Synodaal verband traden. De stad Antwerpen, toen reeds zoo belangrijk door hare bevolking van honderdduizend zielen, de uitgebreidheid van haren handel en den rijkdom harer kooplieden, kwam van zelf aan de spits der beweging. Daar waren in 1566 zes Calvinistische predikanten bij de Waalsche gemeente en 5 Martinistische (Luthersche) bij de Vlaamsche. — De Handelingen der Waalsche Synoden, A r t iel es S y n o d a u x , zijn van 1563 tot 1688 in handschrift bewaard gebleven. Na 1688 is men eerst begonnen ze te laten drukken. Onder den titel: L i v r e S y n o d a l heeft de verdienstelijke Commission de 1'histoire des 5
Eglises Wallonnes ook in 1896 de Articles in handschrift uitgegeven, voorzien van hoogst belangrijke registers, die het raadplegen gemakkelijk maken. Later zette zij de kroon op dit deel van haren gewichtigen, niet genoeg te waardeeren arbeid door de uitgave van de registers voor de Articles der Synoden van 1689 tot 1810. In laatstgenoemd jaar werd, gelijk wij zien zullen, 'over die vergaderingen de doodsklok geluid, nadat zij 250 jaren omstreeks met eere hadden bestaan. — De eerste Synode, van wier werkzaamheden het verslag tot ons kwam, werd in Mei 1563 gehouden te Teur. Met zekerheid valt evenwel niet te zeggen welke gemeente hier bedoeld wordt. Sommigen gissen, dat wij hier een schrijffout hebben voor La Fleur. In dat geval zou er hier sprake zijn van Oudenaarde in OostVlaanderen. Hoe dit zij, algemeen wordt aangenomen, dat reeds vóór 1563 de vertegenwoordigers der Waalsche gemeenten ter Synode opgingen. In 1561 toch is hare geloofsbelijdenis, door Guido de Brés opgesteld, voor het eerst gedrukt onder den titel: „Confession de foy, „Faicte d'un c o m m u n a c c o r d par les fidèles, „qui conversent ès pays bas lesquels desirent vivre „selon la pureté de l'Evangile de nostre Seigneur Jésus „Christ MDLXI". Kort daarop ten gebruike voor de Hervormde kerken in het Nederlandsch vertaald, werd in 1562 een afschrift aan Koning Philips gezonden om dezen beter in te lichten nopens het geloof zijner zoo streng vervolgde onderdanen, terwijl in den begeleidenden „Sentbrief" verklaard wordt, dat „er in de Nederlanden hondert duysent mannen zijn, houdende en volgende de Religie, van welcke wij u nu de Belijdenisse overleveren". Mag men op grond van dit „commun accord" en het besluit betreffende de toezending van het afschrift aan den Koning, niet veilig aannemen, dat de Waalsche kerken vóór 1563 vergaderd moeten zijn geweest, dat wil zeggen: synoden hebben gehouden? 6
De steller van dit aloude gedenkschrift was de reeds genoemde vriend en geestverwant van Calvijn, Guido de Brés, pred. eerst te Doornik, daarna te Valenciennes. Na de herovering dezer veste door de Spanjaarden, met zijn ambtgenoot Pélégrin de la Grange gevangen genomen, heeft hij daar, evenals deze, met christelijken moed dèn 3isten Mei 1567 den marteldood ondergaan. Geheel doordrongen van den geest van Calvijn, achtte de Brés zich geroepen de in Zuid-Nederland verspreide Evangelische krachten te verzamelen, gemeenten te stichten en te voorzien van geestelijke leidslieden, bekwaam haar te onderwijzen en te besturen, en vooral haar door eenheid van geloof en kerkvorm sterker te maken tegen den gemeenschappelijken vijand en beter in staat elkaar met raad en daad te ondersteunen. Op dat doel waren gericht zijn voortdurende rondreizen, zijn geheele pastorale arbeid, de uitgave van enkele geschriften, zooals „Le baston de la Foy Crestienne". Maar bovenal het opstellen van zijn merkwaardige geloofsbelijdenis, voor welke hij die der Hervormde Kerk in Frankrijk ten grondslag nam. Zij vertolkte de godsdienstige overtuigingen der Hervormden in de taal hunner dagen op een wijze, die wel niet meer voldoen kan aan de eischen van onzen tijd. Ongetwijfeld. Maar toch, onder woorden zóó juist, zóó treffend, dat het niet lang duurde of zij werd, nevens den Bijbel, als hoogste gezag in zake des geloofs erkend en bleef zulks eeuwen lang. Dat de goedkeuring van Calvijn en diens medestander Beza, dat ook de bekrachtiging van vele Waalsche en Vlaamsche predikanten den steller niet onthouden werden, was wel gansch natuurlijk. — Van den beginne af werd die geloofsbelijdenis de banier, waar de Waalsche gemeenten zich om schaarden. Op de Provinciale Synode te Le Bouton (Armentières) 26 April 1563, denzelfden dag als die van Teur gehouden, werd bepaald dat alle Waalsche predikanten haar zouden onderteekenen. 7
In het tijdvak tusschen deze particuliere Synode en de eerste nationale Synode, gehouden den 4011 Oct. 1571 te Emden, waar de Waalsche Kerken voor de eerste maal met de Nederduitsche of Vlaamsche samenkwamen, zijn de eerstgenoemde elfmalen classikaal, zooals men dit later noemde, — dat wil zeggen: bij groepen van eenige naburige gemeenten,— of synodaal, soms in zeer benarde, netelige omstandigheden, meestal te Antwerpen (La Vigne) vergaderd geweest. De belangrijkste samenkomst te dier stede was ongetwijfeld die van Mei 1566, bijgewoond ook door Marnix van St. Aldegonde. Daar werd de door Franciscus Junius, pred. te Antwerpen, op uitnoodiging van verschillende kerken herziene en van taalfouten gezuiverde Waalsche geloofsbelijdenis goedgekeurd. De herziening betrof slechts een enkel artikel, het XVIde, over de Verkiezing, dat verkort werd. Tevens besloot men haar door Adrien de Saravia, toen predikant te Antwerpen, later Waalsch predikant en hoogleeraar in de godgeleerdheid te Leiden, aan Willem van Oranje, Stadhouder van den Spaanschen koning, te doen aanbieden en haar op te zenden naar den rijksdag van Augsburg met een begeleidenden brief aan Keizer Maximiliaan I I — Ons bestek laat niet toe de gebeurtenissen op staatkundig gebied, die aanleiding gavpn tot de komst van Alva en de uitbarsting van den tachtig-jarigen oorlog, zelfs maar aan te stippen. Zij zijn trouwens algemeen bekend. Daarenboven gingen zij buiten de Waalsche kerken als zoodanig om, ook de hagepreêken, de beeldenstorm, het verbond der Edelen. VolledigheidsWij voegen hier nog bij, dat ter Synode te Antwerpen 20 Sept. 1580 een nauwkeurig afschrift op perkament is vervaardigd, hetwelk te Leiden in de Archieven der Waalsche Kerken bewaard wordt. Dat exemplaar prijkt met tal van handteekeningen, waaronder die van de groote voormannen der Walen uit de eerste tijden van hun geschiedenis.
I halve kunnen wij echter niet met stilzwijgen het feit voorbijgaan, dat aan de samensprekingen ter voorbereiding van het laatste, ook twee Waalsche predikanten, Pélégrin de la Grange van Valenciennes en Franciscus Junius van Antwerpen deelnamen, en dat deze laatste de vergadering derEdelen, ten getale van twintig, in Nov. 1565 in het Hotel van den graaPvan Culemborg te Brussel samengekomen, met gebed opende. —Drie jaren voordat de eerste nationale Synode te Emden in Oost-Friesland samenkwam, den 3en Nov. 1568 en volgende dagen, had echter te Wesel reeds in alle stilte een vergadering plaats gehad van een veertigtal uitgeweken predikanten en aanzienlijke leden der Nederlandsche gemeenten van beide talen. Met zoovele duizende anderen, waaronder Willem van Oranje en een aantal der voornaamste Nederlanders, die in de eerste plaats hun leven bedreigd zagen, hadden zij, bij de komst van Alva, huis en hof, have en goed om des geloofs wille prijs gegeven en in den vreemde een heenkomen gezocht om God te dienen naar de inspraak huns gewetens. Talrijk was de schare, die naar Duitschland de schreden richtte, en vooral naar het naburige land van Kleef, waar groote verdraagzaamheid heerschte. In het, wegens de mildelijk verleende gastvrijheid als V e s a l i a h o s p i t a l i s zoo vermaard geworden Wesel vestigden zich met name tal van Zuid-Nederlanders of Walen uit Artois en Henegouwen, uit Vlaanderen en het land van Luik, zoowel als Noord-Nederlanders uit Holland en Gelderland, uit Zeeland en Utrecht. Met enkele dier ballingen kwamen dan te Wesel op dien jden Nov. 1568 eenige mannen van grooten naam in kerk en staat, waaronder ook Marnix van St. Aldegonde, bijeen tot eene „Versameling der Nederl. Kercken, die onder 't Cruys sitten ende in ende buyten Nederland alleszins verstroyt sijn". Geleid door het apostolische voorschrift „dat alles in de kerk ordelijk en eerbaarlijk geschiede", waren zij daar samen. Niet op eigen gezag. 9 K & S. X X V
2
Neen, na daarover eerst verschillende kerken geraadpleegd te hebben en met geen ander doel dan ,,in kerckelyke saecken" eenparigheid te bevorderen, een eenparigheid, waaraan levendige behoefte gevoeld werd. Onder leiding van Petrus Dathenus, den bekenden, invloedrijken Waalschen predikant, die, beide talen machtig, later de psalmen van Clément Marot verdietschte, en wiens vertolking in de Nederduitsche kerk burgerrecht kreeg en eeuwen behield, — onder leiding van Petrus Dathenus stelden zij in artikelen — de Weselsche Artikelen — de regelen vast, die al datgene bevatten, wat men tot welstand der kerken deels noodzakelijk, deels profijtelijk achtte. Die vergadering kende zich echter geenszins het gezag eener Synode toe. Zij beschouwde de genomen besluiten slechts als voorloopige regeling, totdat in kalmere tijden een Synode daarover zou hebben beslist. Drie jaren later, den 4en October 1571, kwam op aandrang der Nederlandsche gemeente te Keulen, krachtens een oproeping van „aller Beschermheer", den Prins van Oranje, na het overwinnen van velerlei bezwaren die verwachte Synode te Emden in Oost-Friesland, „de Herberg der Vogelvrij-verklaarden", bijeen. Het was de eerste nationale Synode van „de kerken der beide talen, die in de Nederlanden gesproken werden", als leden van hetzelfde lichaam. Negen-en-twintig afgevaardigden, waaronder vijf ouderlingen, waren aanwezig, vertegenwoordigers van verschillende Waalsche en Nederduitsche kerken in de Rijnlanden, Vlaanderen. Antwerpen en Noord-Nederland. Overwegend was de invloed van het Waalsche element. Bleek dat al dadelijk uit de benoeming van het moderamen of bureau, geheel bestaande uit Walen : Gaspar Heydanus, president, Jean Polyander, scriba en Jean Taffin, assessor, niet minder ook uit de gevallen besluiten. Een overwicht, zeer zeker te danken aan hun reeds zoo lang geleden tot stand gekomen organisatie, maar stellig ook aan 10
het vertrouwen, dat men algemeen in hen stelde. Er werd bepaald dat de Waalsche geloofsbelijdenis door alle aanwezige leden der Synode zou onderteekend worden en door allen, die later tot den predikdienst in de kerken zouden worden toegelaten. Voor de Walen gold reeds die bepaling sedert de Synode van Le Bouton in 1563. Geheel in den geest der Waalsche kerkorde, door de kerken onder het kruis tot dusver gevolgd, stelde de Synode er eene vast met het presbyteriaansch-synodaal stelsel tot grondslag, en mitsdien met een indeeling in gemeenten, classen en synoden. Naar deze zouden alle nieuwe gemeenten gehouden zijn zich in te richten. De Handelingen dier eerste nationale Synode hebben in haar Fransche vertaling tot opschrift: „Articles des „Eglises au Synode des Païs-Bas, tant celles qui sont „soubs la Croix, que celles qui sont esparses par 1'Alle„magne et Frise orientale, tenu a Emden ce 4 jour „d'octobre 1 5 7 1 " . En zoo werd te Emden ook eenheid en vastheid gegeven aan het gebouw der Nederlandsche Hervormde Kerk, die geacht kan worden zich daar te hebben geconstitueerd, en de Waalsche geloofsbelijdenis met den Heidelbergschen Catechismus als formulieren van eenigheid aannam. Den Walen werd toegestaan den laatste te vervangen door den Catechismus van Calvijn. Art. 5 der Handelingen luidde aldus: „Aangaande het for„mulier van den Catechismus zijn de broeders van „meening, dat de kerken van de Fransche tale dat „van Genève en die van de Nederduitsche taal den „Catechismus van Heidelberg volgen. Zoo nochtans „eenige kerk een ander formulier van Catechismus „bezigt, met Gods Woord overeenkomstig, moet zij niet „gedwongen worden zulks te veranderen". Ten dage van die eerste nationale Synode dreigde de dweepzieke woede der Spanjaarden, door het onder11
vonden verzet schier tot razernij geprikkeld, de hervorming in bloed te doen ondergaan en het arme Nederland in een woestenij te herscheppen. Daar daagde onverwachts uitkomst. Het morgenrood der verlossing en der vrijheid brak den isten April 1572 aan met de inneming van den Briel door de Watergeuzen. Een electrieke schok doortrilde het land. Brielle's voorbeeld werkte bezielend, eerst in Zeeland, daarna in Holland, en in de zuidelijke gewesten. De afschudding van het Spaansche juk werd gemeenlijk gevolgd door de vestiging der Hervormde Kerk of de herleving der in het geheim, een kwijnend bestaan voortslepende gemeente. En naar gelang de steden zich aan Spanje's heerschappij ontworstelden, keerden de ballingen er ook terug. En met den stroom der uitgewekenen kwamen ook de leeraren uit den vreemde weder of werden van daar ontboden om zich ten dienste der gemeente te stellen. De Prins van Oranje, erkend als stadhouder en hoofdleider van den opstand, ging te Delft, waar hij in het St. Agathaklooster zijn residentie gevestigd had, door deelneming aan het Avondmaal, in October 1573 tot de Hervormde Kerk over. Zijn hofprediker en raadsman was de Waalsche predikant P l E R R E LOYSELEUR of 1'OiSELEUR, heer van Villiers. Onder diens gehoor woonde hij tot aan zijn dood, wanneer hij te Deltt vertoefde, de godsdienstoefening des Zondags in de voormalige kloosterkapel gehouden, geregeld bij. En toen, na het gelukken van Balthasar Gerards' moordaanslag het hof zich verplaatste naar den Haag, volgde vrij spoedig te Delft de stichting eener Waalsche gemeente, waarvan velen van L o i S E L E U R ' S vroegere hoorders de kern uitmaakten. Van dat jaar 1573 dagteekent de persoonlijke band, die gedurende drie eeuwen alle prinsen en prinsessen uit het huis Oranje-Nassau tot den laatsten mannelijken afstammeling, koning Willem III, aan de Waalsche Kerk heeft gehecht. 12.
Inmiddels was door de Staten in 1574 „orde op de betalingen der predikanten in de steden en de dorpen" gesteld uit de inkomsten der kerkelijke goederen en fondsen, het vorige jaar onder Staatsbeheer gebracht om besteed te worden „ter gemeene beste ende tot onderhoudt van de dienaers" en schoolmeesters. De andere geestelijke goederen, inzonderheid opgeheven kloosters en dezer bezittingen, werden aan de steden gegeven om d'aarover ten eigen beste te beschikken. De vestiging eener gemeente ging dus bij instemming der vroedschappen, gemakkelijk. Het aantal Walen was in Holland en Zeeland dermate aangegroeid, dat hun kerken zich in staat gevoelden ten jare 1577 hare eigene particuliere synode te Dordrecht te houden. Daar werd tot een voor haar allerbelangrijksten maatregel besloten. Waren tot dus ver de M i n i s t r e s d e s E g l i s e s F l a m a n d e s met die der E g l i s e s W a l l o n n e s in classicale vergadering bijeengekomen, uit die gemeenschappelijke samenkomsten waren moeilijkheden ontstaan. Bij de Vlaamsche broeders openbaarde zich een, door sommige invloedrijke Walen als D A T H E E N en MODET gesteund streven naar een administratieve vereeniging, welke onfeilbaar geleid zou hebben tot een oplossing van het Waalsche element in het zooveel talrijker Nederduitsche. Maar de Synode handhaafde het te ') Het duurde echter, naar het schijnt, soms vrij lang, eer de Walen zich voor goed ergens vestigden en tot het stichten eener gemeente overgingen. Ten minste, wij hebben hier het voorbeeld van Dordrecht, waar er reeds in 1576 zóó velen waren dat den 13 Oct. de leden van den Nederduitschen kerkeraad besloten de Waalsche predikanten, alsmede de ouderlingen te vermanen met hen het Avondmaal te houden. Vele predikanten, die er tijdelijk vertoefden en daaronder Jean Taffin en Guillaume de la Grève, predikten er in 't Fransch. Dit gaf waarschijnlijk aanleiding om de Waalsche particuliere synode in 1577 daar te houden. E n toch, in 1578 verlieten om onbekend gebleven redenen de predikanten de stad, en het is eerst in 1586 dat de gemeente er gevestigd was met Jacques de la Drève als predikant.
Wesel en te Emden aangenomen beginsel, dat, aangezien men in de Nederlanden twee talen sprak, het goed en nuttig en natuurlijk was om de Kerken van de eene en van de andere taal in hare respectieve ressorten de nauwe betrekkingen te doen onderhouden, die de eischen der hun eigen taal vorderden. Tot dusver had in den strijd tegen den gemeenschappelijken vijand de noodzakelijkheid der officieëele scheiding zich niet doen gevoelen. Ook waren de kerken in de noordelijke gewesten nog niet, zooals die der zuidelijke georganiseerd, en eerst te Emden in nauwere verbintenis getreden. De aanwas der Walen in het noorden en de bezwaren, gerezen bij de inrichting hunner gemeenten, leidden tot het besluit, dat zij hun eigen classen zouden hebben en de Vlaamsche kerken de hare. In de, het daarop volgende jaar 1578 den 3denJUni, insgelijks te Dordrecht bijeengekomen tweede nationale synode, deelden de vier afgevaardigden der Waalsche synode het gevallen besluit mede. De gegrondheid der tegen de tot dusver gevolgde regeling ontwikkelde bezwaren werd erkend. Art. 46 der Handelingen stelt de voorwaarden der nieuwe inrichting vast, evenals de rechten van elke Kerk. Daarin luidde het, volgens de vertaling, daarvan opgenomen in het L i v r e S y n o d a l : „D'autant qu'au Païs-Bas on .use de deux „langues, asçavoir bas-allemande et françoise, il a esté „trouvé bon que les Eglises tiendront leurs consistoires, „classes et synodes particuliers distinctement selon „leurs langues : et si les Eglises de l'une des langues „trouve expédient d'assembler tous leurs synodes particuliers, cela leur sera libre. Toutes fois à condition „de ne rien changer en ce qui concerne les cérémonies „et discipline Ecclésiastiques et autres affaires d'importance, résolues en ce Synode. Et s'il advient qu'il „semble être besoing de quelque changement, il se „fera au Synode national des deux langues". 14
De later gehouden nationale Synoden hebben dit besluit bevestigd en daaraan kracht van wet gegeven: te Middelburg in iï 881, te 's Gravenhage in 1586 en te Dordrecht in 1618—19. Na dien tijd zijn er zoo om politieke als godsdienstige redenen, gelijk men weet, nooit meer nationale Synoden der Kerken van de beide talen beschreven. En aldus geschiedde het, dat sedert 1577 in de Nederlandsche Hervormde Kerk twee afdeelingen, takken van denzelfden boom, zelfstandig naast elkander bestonden : de Waalsche en de Nederduitsche, waarvan de eerste, den officiëelen naam voerende van Eglises de langue Wallonne ou de langue Françoise dans les Pays-Bas, later van Eglises Wallonnes de Hollande et de Zélandé, de oudste is; beide met dezelfde bevoegdheden, rechten, dezelfde geloofsbelijdenis en kerkorde 1); *) De liturgische geschriften, die in de openbare godsdienstoefeningen door de Waalsche leeraren werden voorgelezen en strekten om de eenheid in den eeredienst te onderhouden, zijn voor een deel ontleend aan die van Genève, door Calvijn in 1542 uitgegeven, en waarschijnlijk omstreeks 1571 door de Waalsche gemeenten aangenomen. Zij bevatten toen slechts de gebeden voor de Zondagsgodsdienstoefeningen en de formulieren voor den Doop, het Avondmaal en het Huwelijk. De andere, en onder deze die voor de bevestiging van predikanten, ouderlingen en diakens, alsmede voor den ban of de afsnijding der gemeente, hebben aanvankelijk in handschrift bestaan en werden eerst in 1670 gedrukt en bij de liturgie gevoegd. Zij zijn gelijkluidend met die, welke in de Nederlandsche Liturgie worden gevonden en klimmen waarschijnlijk op tot de 2e helft der 16e eeuw. Haar vervaardiger bleef onbekend. Herhaaldelijk zijn die liturgische geschriften herz'en, maar alleen voor zoover den vorm betreft, die spoedig verouderde. De psalmberijming van Conrart, ter vervanging van die van Clement Marot in 1729 ingevoerd, gaf aanleiding tot een nieuwe herziening, die in 1730 door de Synode werd goedgekeurd. In 1819 werden de vragen bij de Voorbereiding van het Avondmaal, ontleend aan de Nederduitsche Kerk er aan toegevoegd. Wat echter een belangrijke verandering onderging, was het gebruik, dat van hare liturgie door de Waalsche kerken werd gemaakt. De gebeden na de predikatie op de gewone Zondagen en Boetedagen werden sedert het begin der vorige eeuw ter zijde gestold, de for-
15
hare gemeenschappelijke belangen behartigende op de nationale Synode, uit de vertegenwoordigers van beide bestaande. Maar voorts, beide zich zelve ontwikkelende, beide met haar eigen leven, haar eigen bemoeiingen, werkzaamheden en plichten, in de eigen behoeften door de omstandigheden gewekt, zelve voorziende; terwijl talrijke punten van aanraking tusschen beide bleven bestaan, die een geregelde betrekking wenschelijk maakten, een betrekking onderhouden door correspondentie of de afvaardiging van deputaten. In afwijking van de regelen, verordend voor de Nederduitsche particuliere Synoden, die samengesteld waren uit vier afgevaardigden, twee predikanten en twee ouderlingen uit elke classis-groep van eenige naburige gemeenten l), bestonden de Waalsche Synoden uit een of twee afgevaardigden van iedere gemeente zelve 3). Tot haar muiieren voor den Doop, het Avondmaal, het Huwelijk, de Bevestiging van predikanten, ouderlingen en diakens zijn in onbreuk geraakt of op meer of minder belangrijke manier verkort en gewijzigd. De Confession des péchés is het eenige stuk uit de Waalsche liturgie, dat nagenoeg overal is behouden, maar niet zonder talrijke wijzigingen in den vorm te ondergaan. De Waalsche classen werden slechts samengeroepen ter afhandeling van de zaken, die de Synode niet had kunnen beeindigen of die, tusschentijds voorkomende, niet voor uitstel vatbaar waren b.v. wanneer er spoedig moest worden voorzien in een vacature. In zulke gevallen liet de voor elke classe benoemde synodale kerk, dat is die welke de Synode, voor zij uiteenging, aangewezen had om de volgende Synode samen te roepen, aan elke kerk een rondzendbrief toekomen met het voorstel een classe van 5 of 6 gemeenten in de nabuurschap van die, te. wier behoeve de samenkomst beschreven werd, samen te roepen en daarheen haar predikant en een ouderling af te vaardigen. De gevallen besluiten moesten evenwel door de eerstvolgende Synode bekrachtigd worden. 2 ) Elke synode begon hare werkzaamheden met de benoeming van twee leden, die voor den duur der zittingen haar bureau uitmaakten, en waartoe altoos de predikant der plaats behoorde. De eene had tot taak van „ m o d é r e r l ' a c t i o n " en vandaar de titel van Modérateur, dien de president der Waalsche commissie als voor-
16
r OplosS'Jlt /jligen a3rd 'i,i wendt men zich in de punten van leerst' de ld; 11% '1 kerkorde en tucy^ haar k J de classen beh^ 0,,i in fee en voorlichting; ng tot * nieuwe gemeentel'Inzicht M haar is de toela* ^ zorgr >1 gedragen en het re)i. Vaf l, kanten, mitsgader- jjgen, der EvangeliedieU'/ Jik bevelen, de besli' n of bij? 1 « strenge straffen u'^jjgde mid;e'1 hulp aan gemeen^ ^en, in de hiervoor benoCf foor werden dan de 1' ,eteQkracht, aangeslagt';i Je offe", IJ S y n o d a l e s " gel' i e getrooste Belangrijk Wart"' t()ekoins1-e stichting der Syn'^jrecht ie behoeften, ook d e 1 / o m std in 1577 werd te 1 vr0tg milddadigheid te '/ t„«| W a eenige jaren later n M6®! de opleiding van rekening te n e n . ' / l c , . ( B plichting op om j-j'oeö K te houden e n ' ' h y v r t e l ' ter Synode t e d j } » ' toe op de vervul'f zelfs tot de W aa ls' ^ of Duitschland 0fl' C, En geen beur s V f voorafgaand e^atiit!/s P# . et
Ï
I
zitter der Reünie t h / : ! e s c r i r e ; vanda; l r ]/ dt bureau een derdcx ÜJ, i was met de b e w ^ r i n l . '
17 K- & S. X X V .
Omstreeks denzelfden tijd, waarop zij baar zelfstandig bestaan bekwamen, werd A L E X A N D R E F A R N È S E hertog van Parma, met de Landvoogdij der Nederlanden belast, een man uitmuntend door vastheid van karakter, staatkundig beleid, schitterende krijgsmanstalenten. Het gelukte dezen in weinige jaren de zuidelijke gewesten met den Spaanschen Koning te verzoenen, de steden te heroveren, die nog de vaan des opstands ontplooid hielden '), en te bewerken dat de overgroote meerderheid der protestanten, die nog in het Zuiden gebleven waren, uitweken naar het Noorden, waar zooveel broeders hen reeds waren voorgegaan. De laatste overblijfselen van het Waalsche protestantisme verdwenen daar dus nagenoeg om met grooter kracht in de nieuwe vrije republiek der Vereenigde provinciën te herleven. Het was een overplanting, die zonder het besluit van de nationale Synode te Dordrecht in 1578, onmogelijk geweest zou zijn. De Waalsche Synoden ontwikkelden nu een groote werkzaamheid om van de stedelijke overheid in de plaatsen, waar Walen zich in voldoende getale gevestigd hadden en nog geen gemeente bestond, te verkrijgen, dat, zooals de officiëele term luidde: „on dressât Eglise", en een lokaal voor uitoefening van den eeredienst beschikbaar gesteld en de noodige middelen verschaft werden om dit te onderhouden en de kerkedienaren, daaronder de predikant, te bezoldigen. Mislukten die pogingen, dan vergenoegde men zich tijdelijk met een prediking in de week of op ongeregelde tijden, hetzij van een der Vlaamsche plaatselijke predikanten, die het Fransch voldoende machtig was, hetzij van een predikant, die verschillende gemeenten bediende. Was er reeds in 1574 te Middelburg een Waalsche *) Doornik, Brussel, Oudenaarde, Mechelen, Gent en» den 27 Aug. 1585 Antwerpen, het laatste bolwerk der godsdienstige en staatkundige vrijheid in de zuidelijke Nederlanden.
gemeente gevestigd, die van Amsterdam volgde vier jaren later en bekwam dadelijk van de Regeering bij den overgang dier stad aan de Staatsche zijde, een kerkgebouw, terwijl een ander aan de Nederduitsche Hervormden werd afgestaan. Utrecht zag hare gemeente optreden in 1585; Leiden, Vlissingen en Sluis in Vlaanderen hadden de hare in 1584, Delft, Haarlem, Dordrecht in 1586, Arnemuiden in 1587, den Haag, Zierikzee in 1588, Breda in 1590, Rotterdam in 1591, Kampen in 1596. Tot het Waalsche ressort behoorde ook sedert 1592 de kerk 1'Olive, een groep kleine gemeenten in ZuidBrabant onder dien gemeenschappelijken naam, die in het geheim bleven bestaan tot den aanvang der 19e eeuw, terwijl overal in de zuidelijke Nederlanden alle Evangelische gemeenten tegen het einde der 16e eeuw verdwenen. En ook de Eglise du Camp, in 1587 gesticht en die, samengesteld uit Waalsche en Fransche troepen in dienst der Staten en eenigszins als een zich telkens verplaatsende veldkerk te beschouwen, tot 1651 bestond en hare vertegenwoordigers in de Synode had. Nochtans moest de Synode in hare vergaderingen waken tegen nieuwe pogingen der Vlaamsche broeders, die aandrongen op eene, ten minste administratieve vereeniging, en nauwkeurig het oog houden op de samenkomsten van Vlaamsche en Waalsche kerkeraden, C o e t u s geheeten en ingesteld bij besluit der nationale Synode van beide talen, gehouden te 's Gravenhage in 1586. Het doel dier instelling was loftelijk. Men beoogde tusschen de plaatselijke zusterkerken zusterlijke betrekkingen te doen onderhouden en wederkeerig elkaar van goeden raad te laten dienen. Iedere maand bijeenkomend, boden zij evenwel te groote gevaren voor een inmenging in elkanders bijzondere aangelegenheden, waarop al spoedig de numerieke meerderheid een minder wenschelijken invloed zou gaan oefenen. De bepaling vond dus grooten tegenstand bij de Synode. Hoewel hernieuwd, zelfs door de nationale Synode van Dordrecht 19
in 1518—19, schijnt zij bij de Waalsche gemeenten nooit grooten bijval te hebben gevonden. Een ander gevaar voor de zelfstandigheid der Waalsche kerken ontsproot nog uit den aandrang der stedelijke overheid van zekere plaatsen, om de Waalsche predikanten, die ' beide talen machtig waren, te gader met het leeraarsambt bij de Nederduitsche gemeente te belasten, zooals dan ook te Utrecht, Leiden en Rotterdam geschiedde. Gedwongen, haars on4anks, voor het oogenblik aan dien eisch te voldoen, verloor de Synode nochtans de ernstige belangen der eigen gemeenten, voor welke zij te waken had, niet uit het oog. En met wijsheid en vastberadenheid op haren weg voortschrijdende, gelukte het haar aan de Waalsche kerken in het laatste vierde der 16e eeuw, waarin zij zich in de Vereenigde provinciën vestigden, een eervolle plaats en een meer of minder zelfstandig bestaan te verzekeren. Samengesteld uit Nederlanders (of waren soms een Marnix van St. Aldegonde, een Janus Douza, een Bloys van Treslong geen Nederlanders?) die, in hun woonplaats bloedig vervolgd, rust en veiligheid zochten en vonden in een ander, reeds van den vijand bevrijd deel van het gemeenschappelijke vaderland, zien wij ze op waardige wijze en met volle instemming der Nederduitsche afdeeling, in de Nederlandsche Kerk stelling nemen. Zij waren bij het aanbreken der nieuwe eeuw slechts 'vijftien in getal, want na slechts een kort bestaan bezweken die van Sluis en van Arnemuiden ten gevolge van de terugbrenging dier steden onder het Spaansche juk. Vijfti en; ééne minder dus nog dan er zijn op den huidigen dag. In dien vorm was de stam vergroeid, waarop de Nederlandsche Hervormde Kerk zich had geënt. — Wie nu van de hierboven geschetste feiten ernstig zich rekenschap geeft, moet zich niet, evenals ik, onwille-, keurig met verbazing afvragen, hoe het mogelijk was, dat een man als Dr. G. J. Vos Azn., pred. te Amsterdam, in zijn advies over de reorganisatie der Kerk aan de 20
Algemeene Synode van 1906, van de Waalsche gemeenten in hare betrekking tot de Nederduitsche heeft kunnen spreken als van „ g a s t e n , aan wien de gastvrijheid onzer Hervormde natie een onevenredig grootten invloed in het bestuur der Kerk gaf". Gasten!... Zou het niet juister van Dr. Vos geweest zijn te spreken, en wel met geen minderen dan de Staten van Friejland toen zij in 1774 verklaarden, bij de beantwoording van de huldebetooging, welke eene commissie uit de te Leeuwarden vergaderde Synode haar namens deze kwamen aanbieden, „het een eere en „een plicht te rekenen een vereeniging van Kerken te „beschermen en te handhaven, welke zij terecht beschouwden als de moederkerk dezer provinciën", — zou het niet juister van dr. VÓS geweest zijn te spreken van Moederkerk, of tenminste, doelende op de tegenwoordige Waalsche gemeenten, van kinderen eenszelfden huizes, van mede-erfgenamen ? Gasten . . . Deze benaming is zeker minder ergerlijk en kwetsend dan die van „vreemdelingen en een ondankbaar nageslacht", welke de Standaard in haar nommer van 27 Juni 1877 en het Kerkelijk Weekblad van 29 Juni 1877, naar aanleiding van een kort te voren door de Waalsche Reünie genomen besluit zich veroorloofden, en waartegen ik, in naam der historie, heb geprotesteerd met al de kracht, die in mij was 1). En kan men dan niet begrijpen, dat ik te dezer gelegenheid, op denzelfden grond mij gedrongen voel ernstig verzet aan te teekenen tegen Dr. Vos' ondoordachte en onverdedigbare uitdrukking en tevens tegen diens advies om, „zoolang de Waalsche Kerken zich niet „nationaliseeren, haar heur eigenaardige belangen te In het weekblad „De Vrijheid, Orgaan van de Vereeniging tot handhaving van het Liberale Beginsel in de Herv. Kerk van Amsterdam" nummer van 7 Juli 1877. In dat van den 21 Juli en van den 4 Aug. handhaafde ik mijn protest tegenover de pogingen van de Standaard om het te ontzenuwen.
„laten waarnemen, en dus als afzonderlijk ressort te „doen voorkomen in de Bestuursinrichtingen. Evenwel „wegens haar gering zielental, als classicaal, en dus in „een provinciaal verband", waarvoor hij Utrecht als het kleinste en in het centrum des lands, aangewezen acht! En toch, waren zij het eigenlijk niet, die de Nederduitsche in haar kerkverband opnamen? En gaat het mitsdien aan, de oudste bewoners en oorspronkelijke eigenaars van het gemeenschappelijke huis, g a s t e n te noemen en hun nazaten, om zulke materialistische motieven als worden aangevoerd, van hun erfdeel te willen berooven ? II. VOORTGAANDE UITBREIDING.
(Einde 16e eeuw tot einde 17e eeuw) In de eerste helft der 17e eeuw blijft, hoewel op kleine schaal, de verhuizing van Walen naar de noordelijke provinciën aanhouden. En daar de oorlog met Spanje voortduurde, zagen de Algemeene Staten zich genoopt garnizoenen, voor een deel samengesteld uit Fransche en Waalsche troepen, te leggen in de vestingen en kampementen, als Nijmegen, Heusden, den Briel, Stad van Gent, Hulst en zelfs in sterkten als Axel, Philippine en IJsendijke. Aan deze geloofsgenooten in de verstrooiing wijdde de Synode hare zorgen en groepeerde ze, waar mogelijk, in gemeenten, die zij voorzag van predikanten. Ook beijverde zij zich het overschot der oude kerken in de, aan de Spaansche heerschappij ontrukte plaatsen te doen herrijzen en de kleine groep kerken, die onder den gemeenschappelijken naam 1'Olive in de Waalsche provinciën waren blijven bestaan, op de been te houden door stoffelijken steun en geregelde evangelieprediking en godsdienstonderwijs. Ook zond zij predikanten uit naar de, door de OostIndische Compagnie gestichte Koloniën, naar Brazilië, 22
naar de eilanden St. Martin en Tabago, naar Suriname, waar talrijke kolonisten van de Waalsche taal zich neêrgezet hadden, en nam maatregelen tot opleiding van evangelisten voor de bekeering der heidensche inboorlingen aldaar. Enkele op St. Martin voorgekomen overgangen tot het Christendom wekten groote belangstelling, ook bij een rijken advocaat te Parijs, Mouche, die der Synode een gift schonk van 300 Livres om de studie van de taal dier inboorlingen te bevorderen. Daar dit geld ongebruikt bleef, machtigde een halve eeuw later een besluit der Generale Staten, de Synode om het te bestemmen voor de opleiding van toekomstige Waalsche predikanten. Dit is de oorsprong van de bekende beurs Mouche, die, na de restauratie van 1815, met eenige andere bijzondere beurzen vereenigd, het aanzijn schonk aan het fonds van de Waalsche studiebeurzen. Zooals reeds opgemerkt is, gaf de Synode van den aanvang af zich groote moeite voor de opleiding harer aanstaande leeraren. Dit was een harer voornaamste bemoeiingen. Vandaar ook de stichting te Leiden van een Collége Wallon (Collegium Gallo-Belgicum), dat in navolging van het Staten-college voor de aanstaande Nederduitsche predikanten, de Waalsche studenten in de theologie opnam, een inrichting onder het beheer van een regent, tevens belast met het toezicht op het gedrag en de de studie der kweekelingen. Tot die betrekking werden door de Synode de voortreffelijkste harer predikanten geroepen. Met ongeloofelijke moeiten had zij evenwel te worstelen om het Collége, voor welks oprichting zij van zekeren Heer H A L L E T een legaat van 30.000 fl. ontvangen had, in stand te houden. Hiertoe verwierf zij van de Staten van Holland en Zeeland een jaarlijksche toelage van f 1000, benevens bijzondere bijdragen tot een gezamelijk bedrag f 1000 tot f 1500. Alletlei bezwaren, waaronder waarschijnlijk ook wel de kloosterach23
tige tucht, aan welke de studenten gebonden waren, en ook de ervaring, dat vele hunner die, om zich in de Fransche taal beter te bekwamen, naar Frankrijk werden gezonden, en daar dan bleven in den dienst der kerken, door welke zij bijzonder gezocht werden, — allerlei bezwaren noopten de Synode, na verloop van een halve . eeuw, in 1668, het Collége voorloopig te sluiten. Het werd niet meer geopend. Trouwens, Lodewijk XIV zelf belastte zich om in het steeds toenemend gebrek aan predikanten ruimschoots te voorzien. Wat de overige werkzaamheden der Synode aangaat, eer de overkomst der duizende Réfugiés, al hare krachten in beslag nam, bepalen wij ons tot de voornaamste. Werkdadig, altoos goed opgenomen, vaak met gunstigen uitslag bekroond optreden bij de Staten en den Prins van Oranje ten behoeve van Genève, dat in strijd was geraakt met den hertog van Savoye, en van de kerken in de op zoo vreeselijke wijze verwoeste Paltz en hare 3000 daklooze en broodelooze predikanten. Stappen voor het behoud van de hervormde kerken op het grondgebied der met de Republiek der Vereenigde Provinciën verbonden Mogendheden en gedaan bij gelegenheid van het sluiten van het 12-jarig Bestand of van den Munsterschen Vrede. Tusschenkomst in het belang van vervolgden om des geloofs wille in Litthauen en Polen, Sileziën en Hongarijen, Bohemen en Oostenrijk, en toezending aan dezen van belangrijke giften tot verzachting van h'un ellende. Aandrang bij de Staten om zich gelegen te laten liggen aan de bevrijding der in slavernij gehouden geloofsgenooten te Salee, Algiers en in Marokko. — Nog blijven niet onvermeld de waardigheid, waarmede zij bezwaarschriften der Nederduitsche Synoden tegen de, door sommige uit Frankrijk gekomen predikanten in hun geschriften en predikatiën verkondigde, van de Belijdenis afwijkende meeningen beantwoordde, noch de liefderijke zorgen, gewijd aan de bevordering der belangen van de weduwen , 24
harer predikanten. Niet het laatst de door de hartelijkste sympathie ingegeven maatregelen tot verzachting van het lot der slachtoffers van de meer en meer in geweld toenemende vervolgingen der Hugenoten en tot het verkrijgen der middelen, om te voorzien in de nijpende behoeften der van alles beroofde, uit Frankrijk toesnellende vluchtelingen. De Synode verloor ook geen oogenblik hare roeping uit het oog om te waken over de geloofsbelijdenis en bewaarde naar vermogen, wars van alle zucht naar dogmatische heerschappij, een gewenschte eenheid in de leer, slechts de stichting en den vrede bedoelende. Zij kon hare godgeleerden niet beletten zich te mengen in den ontbranden strijd en den beroemden UYTENBOGAERT, — lid zoowel der Waalsche als der Zuid-Holl&ndsche particuliere synode, daar hij in de beide talen te 's Gravenhage den kerkdienst leidde -—- en andere leden van haar ressort niet verhinderen met grootere of mindere levendigheid de calvinistische predestinatieleer te bestrijden. Maar zij beijverde zich den storm te doen bedaren, dien de theologische twisten in den boezem der gemeenten en der kerkeraden deden opsteken. Zij weigerde uitspraak te doen in een zaak, waarover een nationale Synode in laatste instantie geroepen moest worden te beslissen. Gestrengelijk berispte zij den smalenden toon, dien de bestrijders zich aanmatigden hetzij in hun geschriften, hetzij zelfs op den kansel. Zij vaardigde een eerbiedwaardige deputatie af ter bijwoning der Doi;dtsche synode en teekende de leerregelen van deze op hare samenkomst te Breda, en nam daar acte van de afzetting van Uytenbogaert en Charles de Nielles te Utrecht. Verder liet zij aan de Waalsche predikanten, die tot de partij der remonstranten behoorden, den tijd van nadenken. Zij kon niet de afzetting van Goulart, pred. te Amsterdam en van Henri de Nielles, pred. te Rotterdam voorkomen, onvermijdelijk gevolg van hun weigering om te teekenen, maar zij verkreeg van de Nérée 25 K. & S. X X V
32
pred. van de Eglise du Camp en van La Bassecourt te Amsterdam, dat zij onderschreven en van dezen laatsten nog, dat hij afzag van nieuwe en ontijdige polemiek. Getrouw aan de kerkleer, die zij, overeenkomstig den eisch des tijds, geroepen was te handhaven en die zij niemand liet aanranden zonder hem uit te noodigen zijn bestrijding te herroepen, en zonder hem, bij volgehouden weigering, te censureeren, te schorsen en ten slotte af te zetten ; verzoenend optredende in getwist tusschen predikanten van verschillenden landaard, soms in eenzelfde gemeente, getwist, veroorzaakt door verschil van smaak, temperament, karakter, leerstellige overtuiging, ook soms door jaloezy of eigenbelang, — volbracht de Synode in moeilijke tijden een werk van orde en vrede, van verdraagzaamheid en gematigdheid. Sedert 1633 trekt de Synode zich ook met warmte het lot der Walen aan in het land van het Overmaasche (Pays d' Outremeuse) en in het hertogdom Limburg, door de zegevierende wapenen van Prins Frederik Hendrik aan het Spaansche juk ontrukt. Zij benoemt afgevaardigden om met de Staten-generaal over hun belangen te beraadslagen. Zij richt tot den Prins een schrijven over dezelfde aangelegenheid en wijst zelfs bij voorbaat de predikanten aan, die men daar zou kunnen beroepen. Zij besluit dat de kerken in die streken, nevens de classen van Holland en van Zeeland, waarin haar ressort verdeeld is, een derde classe zullen vormen: la classe de Maestricht et d'Outremeuse, bestaapde uit tien gemeenten. Ten gevolge van het wisselen van de oorlogskans verdwijnen de meeste dezer en wordt de classe ontbonden. Ten minste na' 1638 is er in de Articles synodaux niet meer sprake van. De in leven gebleven gemeenten van Maastricht en van Dalem worden gevoegd bij de classe van Holland. Dit was ook het geval met de kerken die later weder oploken. Op het tijdstip der herroeping van het Edict van Nantes, 26
1
„jJMfcwi
zijn er, volgens de Articles synodaux van de Synode gehouden te Rotterdam, den 24 April 1686 en volgende dagen, 29 Waalsche gemeenten. Van de 28 nieuwe, wie het der Synode gelukt was in het ressort tot dusver op te nemen, waren er weder 14 bezweken. — In korten tijd werd haar getal meer dan verdubbeld, ten gevolge van den aanzienlijken toevloed van Fransche vluchtelingen, uit hun vaderland verdreven door de Herroeping van het Edict van Nantes. Gelijk men weet, was dit door koning Hendrik IV, na zijn overgang tot de Roomsche Kerk, waardoor hij zich den weg tot den Franschen troon opende, den 13 April 1598 gegeven om zijn vroegeren geloofsgenooten tal van vrijheden en daaronder de voornaamste, die van godsdienst te verzekeren. Sedert lang was dat zoogenaamde Onherroepelijk edict, vooral onder Lodewijk XIV, een doode letter geworden, en opnieuw het vuur der vervolging ontbrand. Den 18 October 1685 werd het herroepen en verlieten duizende en duizende protestanten hun vaderland om, onder anderen, in de vrije republiek der Vereenigde provinciën een veilig toevluchtsoord te vinden. Men zegt1 dat 75.000 hunner zich daar vestigden. Onder de edelmoedige bescherming van den Stadhouder Willem III en van de Algemeene Staten, zoowel als van de Stedelijke overheden, werden zij overal met open armen ontvangen. Het waren vooral de betrekkingen, die van den aanvang af tusschen de kerken der beide landen hadden bestaan, waardoor zij zich genoopt zagen het voorbeeld van tal hunner landgenooten te volgen, en als dezen om des gewetenswil in de republiek een tweede vaderland te zoeken. Die betrekkingen waren door de Waalsche gemeenten onderhouden, van welke sommige door voormalige Fransche predikanten, en daaronder van de uitnemendste, een J U R I E U te 'Rotterdam, een JONCOURT te Middelburg, een E L I E S A U R I N te Utrecht werden bediend. Reeds lang te voren waren er algemeen in den lande 27
maatregelen genomen om de arme ballingen te steunen, te verzorgen en in hun behoeften te voorzien. Dat hierbij de Waalsche Synode in de voorste rijen stond, behoeft zeker niet eens te worden gezegd. Belangrijke sommen werden voor dit doel ingezameld. Den uitgeweken predikanten verleende men een jaarlijksche toelage om hen in staat te stellen te leven en te blijven arbeiden aan het geestelijk welzijn van hun land- en geloofsgenooten. Waar Waalsche gemeenten bestonden, sloten de vluchtelingen zich bij deze aan, al bleven zij hier en daar aanvankelijk op zich zeiven staan. In Amsterdam en Rotterdam werden hun afzonderlijke bedehuizen ingeruimd. Waar zich geen Waalsche gemeente gevestigd had, vormden zij Fransche gemeenten. In 33 plaatsen, waaronder dorpen, was dit het geval. Een vijftiental daarvan bezweken voor het einde der eeuw door uitsterven, verandering van woonplaats harer leden of het in onbruik raken der Fransche taal. De overblijvende traden nagenoeg alle in het Waalsche ressort en maakten weldra met de oudere zusters, wier taal de hare was, één lichaam uit. Wel ging dit niet overal altoos even gemakkelijk. Te Amsterdam kwam de samensmelting eerst in 1712 geheel tot stand. Maar de Synode had inmiddels te beschikken over •y de honderde predikanten, die zich te harer dienste stelden. Dies had zij voor de nieuwe gemeenten in ruimte keus. — Botsingen, voortspruitende uit verschil van karakter en eigenaardige opvattingen, konden niet wel uitblijven, evenmin als geschillen op leerstellig gebied. Heel wat strijd was in de Fransche kerk aan de orde geweest, dien men niet gaarne zou willen zien overslaan naar onze Vaderlandsche Kerk, welke reeds zelve zoo jammerlijk geleden had onder eigen verdeeldheid. Geheel in overeenstemming met den geest en de behoefte van den 28,
tijd, achtte de Synode zich ten plicht te waken over de handhaving der in hare kerken aangenomen leer. Nederduitsche provinciale Synoden hadden het niet aan waarschuwingen laten ontbreken. De Synode kweet zich van dezen haren plicht op een Christelijke, broederlijke, waardige wijze den 24 April 1686 te Rotterdam. De vergadering werd bijgewoond door tal van uitgeweken predikanten. Een commissie, bestaande uit vier professoren en vier predikanten, en waarvan de helft, hoewel sedert eenige jaren in het land gevestigd, desniettemin réfugié's waren, stelden eene V e r k l a r i n g op, waarvan de onderteekening zou worden gevraagd aan de uit Frankrijk gevluchte broeders, nevens die van de Geloofsbelijdenis van Guido de Brés en van de Leerregelen der Dordrechtsche Synode. Zij behelsde de uitdrukkelijke belofte noch in het openbaar noch in het bijzonder te dogmatiseeren over de twistvragen, die eenige betrekking hadden op wat de Synode van Dordrecht had besloten en waardoor de rust der kerken van Frankrijk een tijdlang verstoord was, maar die gelukkig sedert waren gestild. Men noemde dat de Verklaring van Rotterdam, la D é c l a r a t i o n de R o t t e r d a m . Op staandën" _voëï""teékëriden 178 Fransche predikanten. Eenige zonden later hun instemming schriftelijk in. Anderen, wie de afstand of leeftijd verwijderd hield, werden gemachtigd, evenals degenen die later nog zouden aankomen, haar te onderschrijven in de boeken van den Kerkeraad der plaats, waar zij hun woonsteê zouden vestigen. Men besloot, leest men in de Acten, het H. Avondmaal tijdens de Synode te vieren om Gode te danken voor zulk een schoone eendracht onder de predikanten der Synode en de broeders „ v e n u s de la g r a n d e tribulation". Met die verplichting tot onderteekening der Déclaration was veel gewonnen. Men bezat 29
een rem om buitensporigheden te voorkomen. Doch deze was niet altoos bij machte om vurige hartstochten tot kalmte te stemmen noch om weinig handelbare geesten plooibaar te maken! — Volsta hier echter, daar we niet in bijzonderheden kunnen treden, de mededeeling, dat, dank zij het beleidvolle, gematigde, echt broederlijke doch ook, zoo noodig, krachtige optreden der Synode, de volslagen samensmelting der beide elementen tegen het begin der 18e eeuw als een voldongen feifkön "Beschouwd wordjyi. Een tijdvak van grooten bloei opende zich voor de Waalsche gemeenten, die geneigd schenen meer en meer haar. eigenaardig karakter in te boeten en zich op te lossen, in de nederduitsche bevolking. Zij werden nu om zoo te zeggen verjeugdigd en met een nieuw leven bezield. De Kerken te Nijmegen en te Rotterdam, die op het punt stonden van te bezwijken, hebben aan de Réfugié's haar voortbestaan te danken, evenals die van Amsterdam en andere een groote aanwinst van leden. Van de kwellende zorg bij het aanhoudend gebrek aan proponenten om in de opengevallen predikantsplaatsen te voorzien, had tevens niemand minder dan de groote vijand der Hervormde Kerk, Lodewijk XIV zelf, de Synode ontheven. Maar nog in een ander opzicht bevorderde de komst der gevluchte predikanten den bloei der Waalsche gemeenten. De groote predikers van den Refuge wekten aan het Stadhouderlijke Hof en in de steden een rechtmatige bewondering. De Walen bezaten geen redenaars om tegenover hen te stellen of van verre bij hen te vergelijken. Hun predikanten ondergingen al heel spoedig den invloed hunner Fransche medebroeders en veranderden hun preekmethode. Vooral de jongeren namen die hunner nieuwë*aïïïbtSbfoeders over en verwisselden haar voor die, welke men hun onderwezen had, en ook hun Hollandsche ambtgenooten volgden. En in plaats van ellenlange, uitgerekte, dorre en droge leerstellige 30
vertoogen te leveren, begonnen zij toespraken te houden, die zich zoowel richtten tot het verstand als het geweten, en vruchbaar waren voor hoofd en hart hunner hoorders. Zonder buiten de algemeene beweging op godgeleerd gebied te blijven, hadden zich de Waalsche predikanten zeiven in hun predikatiën nooit aangesloten bij den strijd, dien de Nederduitsche Kerk zoo vaak verscheurde en haar roem verduisterde. Zij onthielden zich ook van alle toespelingen op de vraagstukken, die in Frankrijk aan de orde waren en waarin de Réfugié's meer belang stelden en welke dezen geneigd hadden kunnen zijn op den kansel te brengen. Dit alles vindt men in de Articles Synodaux vermeld, met een verwonderlijke soberheid, en toch met groote volledigheid en zonder de minste zelfgenoegzaamheid. Naar een in 1579 genomen besluit, werden de vergaderingen, die ïrT het voorjaar en den herfst bijeen kwamen, op haar beurt in verschillende gemeenten, volgens een daarvoor opgemaakt rooster, geopend met een godsdienstoefening, waarin de, in de vorige bijeenkomst aangewezen voorganger een, hem te gelijk opgegeven, altoos uit de Pastorale brieven getrokken tekst moest behandelen. Wel heeft het jaren lang niet ontbroken aan pogingen om de vergaderingen op ééne per jaar te bepalen, met het oog op de kosten en de bezwaren der reis, den langen duur der afwezigheid van de afgevaardigden, meestal minstens een volle week. Ten laatste vond men vrede bij het verlof, aan de kerken met één predikant verleend om slechts eenmaal per jaar zich ter Synode te laten vertegenwoordigen. De ervaring toch had geleerd hoe de kerken haar voortbestaan en kracht te danken hadden aan hare geregelde samenkomsten met niet te groote tusschenpoozen, en wettigde de vrees dat zij, bij mindere gelegenheid tot aanraking en gemeenschappelijk handelen, verzwakt zouden worden. Om die reden handhaafde men telkens met groote meerderheid den regel van halfjaarlijksche 31
vergaderingen, afgeweken is, Lodewijk XIV, land door de de inlijving in
een regel, waarvan slechts drie malen in 1672 bij den inval der legers van in 1795 bij de bezetting van ons vaderFransche troepen en in 1809—i8iO bij het Fransche Keizerrijk. III. TIJD VAN GLORIE.
(18e eeuw). Een tijdvak van ongekenden bloei, het schitterendste van hare geschiedenis, was bij het einde der 17e eeuw voor de Waalsche kerken aangebroken. Bijna honderd jaren hield het aan. Zij ontvingen een nieuw en hooger aanzien door de belangrijke vermeerdering van haar aantal en de toeneming der leden van de oude gemeenten. Maar niet minder door de aanwinst van een menigte predikanten, de keurbende der Evangeliedienaars in Frankrijk, wier heldhaftige, onbezweken standvastigheid en onwankelbare trouw aan hun geloof hen de ballingschap had doen kiezen boven den afval, en eerbied inboezemden voor hun persoon, een eerbied, nog verhoogd door de waardigheid, waarmeê zij zich wijdden aan de plichten van hun herderlijk werk. Daarenboven schaarden de meesten door hun welsprekendheid om hun kansel allen, die in hun woonplaats het Fransch voldoende machtig waren, en wier letterkundige vorming of smaak hen in de Nederduitsche kerk geen voldoening kon doen vinden voor hun godsdienstige behoeften. Onloochenbaar is het feit ten minste, dat in dit tijdvak de godsdienstoefeningen bij de Waalsche kerken in de meeste plaatsen door de vroedschap en door den beschaafden stand bij voorkeur werden bezocht. Modezaak 1 zooals men elkander wel eens heeft voor- en nagepraat. Verre van dien! Een mode houdt zich zoo lang niet onafgebroken staande. De ware reden is, dat langen tijd de Waalsche kerk een toevlucht 32
was voor de verlichte godsdienstige leden der • Hervormde kerk, die geen behagen schepten in de langgerekte predikatiën, overladen, dogmatische zware vertoogen, vertoogen zonder gloed en leven, en nog minder in de hooggedreven twisten over allerlei leerstukken, waarvan de kansels daverden. Zoodra de Waal'sche kanselwelsprekendheid, zelve onder den invloed der réfugié's gelouterd, leerrijk en stichtelijk te gader, rijk en vruchtbaar voor hart en leven geworden, haren invloed op de Nederduitsche deed gelden, veranderde die staat van zaken in de tweede helft der 18e eeuw, en konden de beste predikers der beide afdeelingen met elkander wedijveren, ook in populariteit. Het bleef trouwens voor de Synode een voorwerp van ijverige zorg om te verhinderen, dat de dogmatische geschillen de godgeleerden van hun ressort medesleepten en de perken deden te buiten gaan. Zij spaarde geen vermaningen om toch niet op den kansel te polemiseeren, het volk niet de vertrouwde te maken van hun godgeleerden strijd, niet de algemeen aangenomen leer te bespreken op eene wijze, die haar in de achting zou kunnen doen dalen. Zij had ook op het gebied niet alleen van de leer, maar ook van de kerkelijke tucht tal van zaken te behandelen; meer of minder ernstige zaken, veel geruchtmakend in haar tijd, en waarvan sommige nog niet geheel vergelen zijn, alle zonder uitzondering rakende „pasteurs réfugiés". Men heeft haar wel eens verweten zich in den strijd onverdraagzaam en vervolgziek te hebben betoond. Die aantijging is ongegrond. Hare rechtvaardiging leveren hare handelingen zelve. Deze duiden helder aan, dat de Synode een afkeer had van leerstellige processen, overtuigd als zij was dat deze nuttig waren noch voor de waarheid noch voor de vroomheid. Zij beproefde ze te voorkomen ; zij laakte de ongebondenheid van taal, den bijtenden, stuitenden toon, de kwetsende persoonlijkheden, die al te vaak de geschriften 33
der gerefugiëerde predikanten ontsierden, en hun soms weinig gepaste, uittartende houding en manieren, zooals de Handelingen van dien tijd zeggen „weinig voegend „van den kant van dienstknechten Gods, ten opzichte „van broeders, die hen met zooveel liefde in deze provinciën hebben ontvangen". Moest zij evenwel er toe overgaan om uitspraak te doen over geschriften, over gevoelens, die groote ontsteltenis allerwege verwekten; veroorloofden stellige, goed belijnde beschuldigingen haar niet het stilzwijgen te bewaren, of verplichtte haar de verstoorde vrede der Kerk tusschen beide te treden, dan vervulde de Synode haar plicht met evenveel tact als billijkheid, en altoos met geen ander doel dan om den vrede te herstellen. Eens dien weg inslaande, ging zij door ten einde toe. En door gematigdheid en geduld, maar ook door volharding gelukte het haar meestal ten slotte het recht en de gerechtigheid te doen zegevieren en haar gezag te handhaven. En beter nog dan vroeger, zou men zeggen, wist zij den band des vredes onder de kerken en hare opzieners te bewaren. — Zij was niet altoos even talrijk. Hare sterkte hing af van den afstand der plaats van samenkomst en den aard der te behandelen aangelegenheden. Het gemiddeld aantal afgevaardigden beliep van dertig tot vijftig, dat der vertegenwoordigde kerken dertig. Het is waar, het Waalsche ressort had reeds in den aanvang der eeuw vele belangrijke verliezen geleden. Een 15-tal der door de Fransche uitgewekenen gestichte gemeenten, waren na een kortstondig bestaan ondergegaan. De politieke gebeurtenissen scheidden er andere van af, die, in de zuidelijke Nederlanden, krachtens het Barrière-tractaat van 1719 gevestigd in plaatsen voor een poos onder het gezag der Algemeene Staten teruggekeerd, onder het bestuur der Synode gesteld werden. Ondanks die verliezen bestond het ressort tegen het midden der 18e eeuw uit 49 bloeiende gemeenten, bediend door 80 predikanten. En tot het laatst der 34
eeuw onderging dit aantal geen noemenswaardige vermindering. Van de 49 gemeenten waren er 34, die meer in het bijzonder Synodale heetten, omdat zij het recht hadden op haar beurt de vergaderde Synode te ontvangen, een •recht, berustende op het dubbele feit, dat zij aangeslagen werden» in de kosten door de Synode voor verschillende doeleinden gemaakt, en dat de plaatselijke overheid haar gemachtigd had deze bij zich te noodigen. — Waren allengs de tijden voorbij gegaan van de buitengewone. offervaardigheid, door de aankomst van zoovele slachtoffers der heillooze herroeping van het Edict van Nantes gewekt bij de Algemeene Staten, de Staten der provinciën, de Prinsen van Oranje, den Stedelijken magistraat en duizende particuliere personen, zoowel Nederduitsche als Walen, zonder dat de Synode had in te grijpen en terwijl het haar niet moeilijk viel in de eerste behoeften te voorzien, — een zware taak wachtte haar, toen die geestdrift verflauwde. Het werd minder gemakkelijk, vele decenniën lang in het onderhoud te gemoet te komen van honderde predikanten zonder brood en van duizende ouden van dagen, weduwen en wezen: minder gemakkelijk almede om hulpbronnen te scheppen voor de nieuwe vluchtelingen, die gedurende drie kwart eeuw bij elke opflikkering van het vuur der vervolging een veilig verblijf in de Nederlanden kwamen zoeken ; minder gemakkelijk fondsen bijeen të brengen ten behoeve van „de kerken in de Woestijn", die in het Zuiden van Frankrijk op eenzame plaatsen, in holen en spelonken haar verboden godsdienstoefeningen kwamen houden, vanwaar de deelnemers, werden zij op heeterdaad betrapt, naar kerkerholen en de galeien zich gesleurd zagen om daar der vreeselijkste ellende ten prooi te vallen. Toch was dit de moeilijke en grootsche taak, waarmede de Synode zich belastte, en waaraan zij zich met een bewonderenswaardige kloekheid en gevoel van solidariteit wijdde. Maar er was meer. Hare barmhartigheid bleef 35
zich niet minder dan vroeger ontfermen over de geloofsgenooten, in de roofstaten van de Middellandsche zee tot slavernij gedoemd, in het belang van wier loskooping zij telkens vertoogen richtte tot de Algemeene Staten, en te wier behoeve zij ook een fonds stichtte, f o n d s d e s g a l é r i e n s ; evenals zij de ellende der broeders, door Lodewijk XIV tot de galeien verwezen, dank de edelmoedige tusschenkomst van den Hollandschen gezant te Parijs en de zorgen van diens legatiekapelaan, altoos een oud-Waalsche predikant, trachtte te verzachten. Zij bleef zich de belangen aantrekken van de lijdende kerken in de Paltz en andere Roomsche landen. Onder de voorwerpen van hare onverpoosde, liefderijke zorgen waren ook de zoo lang en zoo gruwzaam vervolgde Waldenzen, dat m artelaars volk in Piémont, te wiens behoeve in de tweede helft der 17e eeuw in de Waalsche kerken verscheidene malen collecten gehouden en op aandrang der Synode door de Staten van elke provincie uitgeschreven werden, welke meestal aanzienlijke sommen opbrachten. Langzamerhand ontstond echter de vrees dat in die troebele tijden de gelden niet altoos hun bestemming bereikten. Ook was niet altoos voor het oogenblik het volle bedrag noodig om te voorzien in den nood, die tot het uitschrijven der collecte aanleiding gegeven had. Het overschot moest worden beheerd. Na verschillende proefnemingen op kleine schaal tot regeling dezer aangelegenheid, besloot de Synode, toen in 1728 een beroep op de meest vermogende leden der gemeenten de verwachtingen verre overtroffen had en er een 20.000 fl. in kas bleef, met dit overschot een vast fonds te stichten, in de eerste plaats tot ondersteuning van hoogbejaarde predikanten en arme predikantsweduwen, en daarover het beheer toe te vertrouwen aan eene „Commission chargée au nom du Synode „de la correspondance avec les Eglises Evangéliques des „Vallées du Piémont et du soin de veiller à leur conservation et à leurs intérêts". Dit fonds kwam in 1735 36
tot stand. Tot commissarissen werden „a perpétuité" benoemd een der door hun kerkeraden onderscheidenlijk aan te wijzen predikanten van Amsterdam, van Rotterdam en van den Haag en die van Delft: „les quatre Eglises dépositaires des Deniers collectés pour les Vaudois" met opdracht jaarlijks aan de Synode een verslag aan te bieden van hun arbeid. Vijftig jaren later, toen te Middelburg opnieuw een collecte gehouden was, die f 12500 opbracht, werd op haar verzoek die gemeente onder de Commissoriale opgenomen en kreeg haar predikant zitting in het Comité, in de wandeling „Comité Wallon pour les affaires des Eglises Vaudoises" of bij verkorting Comité Vaudois geheeten, welks geheel zelfstandige werkzaamheden zich steeds uitbreidden, maar welks beschikbare middelen door legaten, collecten en jaarlijksche bijdragen der gemeenten te gader geleidelijk toenamen. — Maar keeren wij tot de Waalsche Synode en haar arbeid in dit glorietijdperk harer geschiedenis terug. Hare belangstellende blikken waren niet alleen naar het buitenland gericht, en hare zegenende, helpende hand strekte zich niet slechts over de geloofsgenoot en in den vreemde uit, zij nam ook de belangen ter harte van de weduwen harer predikanten, wier toekomst bedreigd werd door de onverwachte, zoo sterke toeneming van het aantal deelgerechtigden, — een toeneming, waarop bij het leggen der grondslagen van het fonds niet gerekend had kunnen worden. Zoo mede verloochende zich niet hare zorg voor de opleiding harer aanstaande predikanten, door een uitbreiding VJUI het getal studiebeurzen. Aan den anderen kant kwam er een einde aan de jarenlange beraadslagingen over de herziening van den psalmenbundel en een nieuwe vertaling van den Bijbel, waarover sterk gaande verschillen van meening zich steeds bleven uiten. In 1 7 3 0 werd de vertaling van de psalmen door C O N R A R T ter vervanging van de rijmen van Clément Marot aangenomen, hoewel men ter wille van den vrede alle 37
vrijheid aan de kerken liet om haar in gebruik te nemen. Een maatregel, getuigende van groote voorzichtigheid en schrander beleid ; want juist daardoor gelukte het de eenvormigheid te bevorderen. Na dertig jaren toch bleek die psalmbundel overal ingevoerd. Wat de bijbelvertaling aangaat, men zag, ofschoon met leedwezen, van het reeds vaststaande plan af en liet aan de kerken de vrijheid om de uitgaaf te kiezen waarvan men zich wilde bedienen, met aanbeveling van die van Genève, en een woord sprekende ten gunste van die, welke de Utrechtsche predikant D A V I D M A R T I N juist voltooid had. Onze voorzichtige Synoden waren niet doordrijvend. Haar stelregel was dat men, opdat het goede kon geschieden, de gemoederen den tijd moest laten om dit te begrijpen en te verlangen. Vermeld moet hier nog worden de, met vele moeielijkheden gepaarde voorbereiding der uitgave van het in 1802 voltooide R e c u e i l de C a n t i q u e s , waarvan ook het gebruik bij haar kerkdienst aan de gemeenten werd vrij gelaten, maar spoedig algemeen ingevoerd bleek. Voorts een lastige, kiesche briefwisseling met de kerk van Genève, die voor hare ,,ministres consacrés" het radicaal van predikant bij de Waalsche gemeenten verlangde, zelfs zonder een vaste bediening te hebben bekleed, en zonder voorafgaand examen. Tegenover dezen eisch handhaafde de Synode de bepaling, dat die Ministres niet dan met proponenten konden worden gelijk gesteld, die, na het ontvangen van een beroep, zich aan het bij Waalsche kerken gebruikelijke „peremptoir examen:' hadden te onderwerpen, eer zij verlof kregen dat beroep op te volgen. Met volle recht mag worden verklaard, dat om hare offervaardigheid, haar solidariteitsgevoel, hare vredelievendheid en gematigdheid, mitsgaders door de persoonlijkheid harer voorgangers, de kerken in dit tijdvak zich een groote mate van aanzien hadden weten te verwerven. *
38
«
Dit bleek ook uit de vleiende ontvangst, den afgevaardigden der Synode bereid, die uamens haar de Overheid der plaats, waar zij vergaderde, hun opwachting kwamen maken. Een staaltje daarvan haalden wij reeds aan bladz. 21. — Zonder den ruwen terugslag, dien zij in de laatste jaren der 18e eeuw van de revolutionnaire woelingen ontvingen, £ou men veilig kunnen zeggen, dat die eeuw voor de Waalsche kerken een tijdvak van onafgebroken bloei, rust en vrede geweest was. Onheilspellende wolken pakten zich echter over haar samen. De door de Fransche omwenteling veroorzaakte oorlogen brachten belangrijke wijzigingen in het landbezit, en maakten door hun inlijving bij Frankrijk, een einde aan de zelfstandigheid der Oostenrijksche (zuidelijke) Nederlanden. Dien ten gevolge gingei wederom een dertiental gemeenten in Vlaanderen en Limburg verloren. Bij het aanbreken van de 19e eeuw waren nog 32 gemeenten over, bediend door 48 predikanten. Er is meer. De in ons vaderland uit Frankrijk overgeplante nieuwe denkbeelden kweekten ook daar een geest van ongeloof en een godsdienstige onverschilligheid, die het gemeenteleven geducht verzwakte en dreigde geheel te verstikken. Ook de Waalsche kerken werden daarmede besmet. Vele begonnen te kwijnen. Een ander gevaar bedreigde hare stoffelijke welvaart. Onder het tot dusver gevolgde regeeringstelsel had van den aanvang af de, met souverein gezag in de steden bekleedt overheid in de behoeften, zoowel der Nederduitsche ais der Waalsche Kerken voorzien. En in het algemeen gesproken, bestond nergens bij haar het minste voornemen de toelagen voor de kerkelijke doeleinden in te trekken, die zij sedert twee en een kwart eeuw hadden uitgekeerd aan de Waalsche gemeenten, omtrent welke door een harer getuigd werd, „dat „men ze moest laten voortbestaan, als zijnde voor de stad „van een wezentlijk zoo geestelijk als stoffelijk belang". 39
Maar in 1795 kwam de democratische partij aan het roer en stortte het oude gemeenebest ineen om vervangen te worden door de Bataafsche republiek. In dat „eerste jaar der vrijheid" reeds, werd het plan geopperd om in navolging der groote Fransche Zuster, Kerk en Staat te scheiden en aan de eerste de zorg voor het onderhoud van den eeredienst en de bezoldiging der predikanten en der verdere kerkelijke beambten over te laten. Dit noopte de Synode een groote werkzaamheid te ontwikkelen, om dé noodige fondsen bijeen te brengen ter voorziening in die nieuwe, dringende behoeften. De staatkundige inzichten ter zake der scheiding, wijzigden zich echter wederom in 1802, bij het wisselen van het Staatsbestuur, en de reeds aanvankelijk met een niet onbevredigenden uitslag bekroonde bemoeiingen der Syaode werden gestaakt. Spijt de ongunst der tijden bleef deze met onverdroten ijver op haar post. IV. STRIJD VOOR H E T BESTAAN.
(Begin der 19e eeuw tot 1852) Na langdurige schommelingen onder de verschillende regeeringen, die elkander sedert het vertrek van den Stadhouder Willem V waren opgevolgd, en gedurende welken tijd vele gemeenten vakant bleven, viel het besluit, dat de tractementen voortaan door den Staat zouden worden uitbetaald. Daartegenover trok deze de geestelijke goederen in de steden aan zich, waarmee tot dusver in de kerkelijke behoeften was voorzien. Ten gevolge der bemoeiingen van de Synode bezaten de Waalsche kerken reeds eigen hulpbronnen om de inkomsten harer predikanten te vermeerderen, toen den 2den Aug. 1808, op aanstichting van den toenmaligen Staatssecretaris voor dé Kerkelijke zaken, de heer J. D. Janssen, een in 14 artikelen vervat decreet van Koning Lodewijk Napoleon aan haar bekend 40
maakte, dat de Staat voortaan hare leeraren zou bezoldigen, maar dat hij om de schatkist tegemoet te komen, zich het recht voorbehield de tractementen te verminderen of in te trekken in de gevallen, waar zulks naar het oordeel der regeering oirbaar zou wezen. En op welke overwegingen berustte dit besluit ? Men oordeéle! Op de .vermeende nutteloosheid der kerken; op het nadeel dat zij toebrachten aan het gebruik der nationale taal, die men voor alles dringend moest handhaven en op het hooger aanzien, dat in de groote steden die kerken schenen te genieten boven de Hollandsche 1! Door dit nieuwe stelsel, met welks invoering de heer Janssen zijn veertig-jarigen, niet dan met zijn dood in 1847 geëindigden veldtocht tegen de Waalsche kerken opende, veranderde haar toestand ten eenenmale, en werd deze bij uitstek onzeker. Haar lot hing nu geheel af van de genade der regeering, die zich altoos kon verschuilen achter de belangen der schatkist. Dreigend zweefde het zwaard van Damocles boven haar hoofd. De Synode hield echter niet op, te waken voor de groote belangen, haar toevertrouwd, en zich te kwijten van hare gewone werkzaamheden. Tevens poogde zij door den arbeid van bijzondere commissiën de gevaren van het oogenblik te bezweren. Die commissiën maakten zich zeer verdienstelijk. Zij wisten de vakante gemeenten, in wier boezem groote neêrslachtigheid en wanhoop aan hare toekomst heerschten, te bemoedigen, haar zedelijk te steunen en met nieuwe veerkracht te bezielen. Dit belette niet, dat sommige werden verklaard opgeheven te zijn en vereenigd met de plaatselijke Nederduitsche. Zoo bleef de Synode op haar post, tot zij zelve in 1810 bezweek bij den algemeenén ondergang des lands en de instorting van alle nationale en godsdienstige instellingen in Holland. Bij ministeriëele dispositie van 16 Mei 1809 werd haar in Juni op hare vergadering te 's Hertogenbosch verboden in den herfst, naar aloud gebruik samen te 41
komen. In de volgende lente waren de vertegenwoordigers der kerken weder bijeen te Kampen. Maar — het was voor de laatste maal! De doodsklok had over de Synode geluid. Men vergunde haar nog eenmaal te vergaderen: slechts tot regeling harer aangelegenheden en om stremming in den dienst te voorkomen. De inlijving bij Frankrijk was een voldongen feit. De Nederlandsche natie had opgehouden te bestaan. Het waren mitsdien niet meer de Waalsche kerken van Nederland, die ter Synode opgingen. Het waren slechts 34 protestantsche gemeenten van 3 of 4 departementen van het Fransche Keizerrijk, samengeroepen om, met diepe aandoening in de ziel, kennis te nemen van het droevige feit, dat haar oude Synodale organisatie tot het verleden behoorde. Eer zij uiteengingen om niet meer bijeen te komen, hadden zij gemachtigden ( F o n d é s de p o u v o i r ) te benoemen, belast met de blijvende afdoening der loopende Synodale werkzaamheden, ten einde deze bij gelegenheid aan de eene of andere daarvoor ingestelde vergadering over te dragen. De Synode gaf haar gecommitteerden, vijf in getal, een opdracht, getuigende van groote wijsheid en strekkende om zooveel mogelijk de synodale bemoeiingen, ook als band, die de kerken samensnoerde, te laten voortbestaan. Dit ook, wat het toezicht op de administratie der fondsen en de toelating tot de Evangelie-bediening en de opleiding der aanstaande predikanten betrof. De F o n d é s de p o u v o i r waren gehouden jaarlijks eene classe van 5 of 6 kerken te beschrijven, verschillende van die, tot welke zij zeiven behoorden, om haar rekenschap te geven van hare verrichtingen. Wegens de kosten evenwel en de moeilijke tijdsomstandigheden is deze maatregel door hen maar eens uitgevoerd kunnen worden, den 26 Juni 1 8 1 1 te Leiden. Zij hielden de kerken door rondzendbrieven op de hoogte van hun 42
werkzaamheden of raadpleegden ze over hun plannen. En bij het verstrijken van hun mandaat in 1816 legden zij hun rekening en verantwoording over aan de eerste Waalsche reünie, die te 's Gravenhage bijeengekomen was. Want het uur der verlossing sloeg 'eer dan men had durven hopen. In 1814 en 15 herkreeg het Nederlandsche volk, onder leiding van het huis van Oranje, zijn onafhankelijkheid. Een nieuwe Staatsinrichting kwam tot stand. Maar op grondslagen, meer strookende met de toen heerschende denkwijzen dan met de historische antecedenten. Reeds vroeger was de Hervormde Kerk als heerschende Kerk onttroond. Zij werd dan ook niet als zoodanig opnieuw erkend. Een reorganisatie bleek noodig. En het was de regeering zelve, die daartoe in 1816, bij Koninklijk Besluit van 7 Januari overging, na raadpleging van eenige invloedrijke personen. Reeds waren er Koninklijke verordeningen uitgevaardigd tot regeling der uitbetaling van hun tractementen aan de predikanten, van wie velen in de dagen van woeling, onderdrukking en strijd, met een kommerlijk bestaan hadden moeten worstelen. In de grondwet van 1814 werd de bij alle volgende herzieningen in stand gehouden en tot dezen dag geeerbiedigde bepaling opgenomen, „dat de tractementen, „pensioenen en andere inkomsten van welken aard ook, „thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeratrs genoten wordende, aan „dezelve gezindheid verzekerd blijven". De nieuwe regeling van 1816, die ik niet heb te beoordeeïen evenmin als de aanstichting van Koning Willem I, bracht de Kerk geheel onder diens voogdijschap. Vrij mochten sommige protesteeren. Het baatte niet. Men moest zich aan het nieuwe reglement onderwerpen. De v o l u n t a s r e g i s was s u m m a l e x , ook in kerkelijke zaken. Wij mogen echter billijkheidshalve niet verzuimen op te merken, dat Willem I een groote mate van populariteit genoot en jegens de Kerk en het 43
kerkelijk leven de meest mogelijke welwillendheid en belangstelling toonde. Men was hem daarvoor erkentelijk en stelde groot vertrouwen in hem, terwijl men ook niet met onverschilligheid kon aanzien, dat uit een schromelijk verwarden toestand orde werd geboren, al had men dit misschien op andere wijze gewenscht. Wij treden niet in bijzonderheden over die nieuwe regeling van 1816 wat de Nederduitsche, de Presbyteraansch-Engelsche en Schotsche gemeenten aangaat, maar bepalen ons bij de Waalsche, toen nog 34 in getal, het overschot van een lichaam, dat er eenmaal 80 telde. Hare Synode werd afgeschaft, evenals de Nederduitsche. Maar volgens de nieuwe organisatie bleven zij een bijzonder kerkelijk ressort uitmaken, dat, aan dezelfde Algemeene wet onderworpen en onder het Algemeen bestuur der Synode, hoewel zekere overeenkomst bezittende met de provinciale ressorten, toch daarmee niet gelijk te stellen was. Art. 8 van het Algemeen reglement waarborgde haar uitdrukkelijk de vrijheid alle b i j z o n d e r e b e t r e k k i n g e n te o n d e r h o u d e n , d i e h a r e f i n a n t i ë e l e b e l a n g e n of het verschil in t a a l zouden kunnen eischen, zonder d a t zij d a a r d o o r z o u d e n o p h o u d e n d e e l uit te m a k e n v a n de H e r v o r m d e K e r k . Hare belangen werden toevertrouwd aan een algemeene Vergadering, bestaande uit de afgevaardigden der gemeenten, geheeten R é u n i o n des D é p u t é s d e s E g l i s e s W a l l o n n e s , - — de Waalsche Reünie, — gezamenlijk met d e C o m m i s s i o n pour les a f f a i r e s des E g l i s e s W a l l o n n e s , Commissie tot de zaken der Waalsche kerken, in de wandeling Waalsche Commissie geheeten. Nochtans, mocht men al aan de Waalsche kerken als afzonderlijk lichaam haar eigen bestuur, hare bijzondere en finantiëele instellingen, zelfs hare algemeene vergadering laten, erkend moet worden, dat dit een gunst was, eene concessie, door den Koning gedaan aan een der leden van de door hem over het ontwerp van orga44
nisatie geraadpleegde commissie van consultatie. Ik bedoel D A N I Ë L D E L P R A T , pred. bij de Waalsche gemeente te 's Gravenhage en Hofprediker, een man van bijzondere beteekenis en grooten invloed, een invloed, dien hij in het belang zijner gemeenten wist aan te wenden. — Wat evenwel voor deze van het hoogste belang moest geacht worden, het was, dat zij wettelijk hare bijzondere instellingen mochten bezitten, beantwoordende gehieel aan haren toestand en behoeften, en dat aan haar Comité, de C o m m i s s i o n W a l l o n n e , — uit vijf predikanten en een ouderling samengesteld, te benoemen door den Koning uit een zestal candidaten door de Reünie opgemaakt en door de Commissie zelve tot een drietal herleid, — het toezicht opgedragen was over de fïnantiëele administratie der kerken en de bevoegdheid verleend tot het afnemen van het examen der aanstaande Waalsche predikanten. Ook tot het afvaardigen van een harer leden naar de Algemeene Synode, terwijl voorts haar alle andere bevoegdheden, aan provinciale of classicale besturen verstrekt, toegekend werden. Wat nochtans zeer moest opvallen, was, dat, terwijl alles wat op die besturen betrekking had, nauwkeurig geregeld en tot in de kleinste bijzonderheden beschreven werd, het Algemeen Reglement niets bepaalde nopens de Waalsche commissie. En in tegenstelling met wat wel had plaats gevonden ten opzichte der classicale vergaderingen, was niets voorgeschreven omtrent den aard der attributen van de Waalsche reünie, niets betreffende de wijze van benoeming harer leden noch van hun aantal, niets ten aanzien van den tijd en de plaats harer vergaderingen, volstrekt niets. — Aangaande dit alles wordt de zelfstandigheid der Waalsche kerken ondersteld. En dat is zoo gebleven bij de herziening van het Algemeen reglement in 1851 en 1852. Wat dus natuurlijker, dan dat, toen de kerken voor de eerste maal na de restauratie, den 19 Sept 1816 in den Haag als Reünie bijeenkwamen, de oude Synodale vormen, 45
die nog in aller hart leefden, weder zooveel mogelijk ingevoerd werden. Ook daaronder de godsdienstoefening, waarmede de vergadering altoos geopend was. De president der Waalsche Commissie was met de leiding belast en bleef den ouden titel van modérateur dragen. Den secretaris was ook in de vergadering het voeren der pen opgedragen; de andere leden vormden met deze beiden het bureau. De commissie, in wier handen de F o n d é s de p o u v o i r hun mandaat hadden overgedragen, dacht er niet aan, als op een afstand eenig gezag boven de vertegenwoordigers der gemeenten te doen gelden. Integendeel. Zooveel mogelijk trachtten zij hen in hun arbeid te betrekken en zich van hun medewerking te verzekeren. Van den beginne af, en getrouw aan den ouden Waalschen geest van gelijkheid, trad zij op als Bureau der Reünie ter uitvoering van hare besluiten. Hare leden, als die der prov. Kerkbesturen volgens de wet herkiesbaar, traden na hun driejarigen diensttijd weder in de rijen der afgevaardigden, met uitzondering van den secretaris, wiens herkiezing in het belang van den richtigen gang van zaken wenschelijk werd geacht. En hun opvolgers hebben zich ten allen tijde aan dit voorbeeld gehouden. De gewoonte is haast een wet geworden. Aan emeriti-predikanten en aan de commissarissen van de Algemeene fondsen der kerken werd toegang tot de Reünie verleend met adviseerende stem. Den laatsten slechts voor aangelegenheden, in verband met hun administratie. Aan de gemeenschappelijke werkzaamheid van Reünie en Commissie gelukte het feitelijk de oude taak der Synode weder op te vatten en voort te zetten. In de eerste plaats nam de Reünie reeds in 1816 met ernst de bevordering van de studie harer aanstaande predikanten ter hand. Zij besloot onder den titel van F o n d s de la B o u r s e des é t u d e s op het 2 V3 pet. Grootboek der N. W. S. de grootere en kleinere fondsen te doen inschrijven, in het bezit van 46
verschillende gemeenten en zijne jaarlijksche inkomsten te vermeerderen met de contributiën van alle kerken. Dezelfde behoefte, die tot het stichten van dit fonds aanleiding gaf, namelijk om te voorzien in het gebrek aan Waalsche predikanten, ten dage dat er nog niet aan gedacht werd predikanten uit Frankrijk te beroepen, — waartoe trouwens zoo kort na de restauratie van 1815, bij den heerschenden geest van reactie tegen alles wat Fransch was, zeker ook niet gemakkelijk vergunning zou verleend zijn,-—diezelfde behoefte gaf in 1819 aan'leiding tot het besluit een F o n d s p o u r 1 ' a u g m e n t a t i o n des t r a i t e m e n t s te vormen. Alle kerken verleenden daartoe hare medewerking. Het nam echter slechts langzaam toe, zoodat in 1841 voor het eerst een uitkeering werd gedaan. — Voor deze en andere belangrijke aangelegenheden, als de verbetering van het kerkgezang, het organiseeren van het onderling Hulpbetoon, de wijziging der bijzondere reglementen voor de Waalsche kerken, begon de Reünie de zaak in hare vergadering tot het voorwerp van een ernstig onderzoek te maken, en naar gelang van den uitslag daarvan, voorstellen te ontwerpen om daarover de kerkeraden te laten beraadslagen. Waren dezen er in beginsel mede eens, dan stelde zij de maatregelen ter uitvoering vast. Maar niet eer ging haar bureau tot de uitvaardiging der desbetreffende besluiten over dan na een eindstemming dier colleges. Werd de vereischte meerderheid niet verkregen, dan liet de Waalsche commissie de zaak rusten of kwam er later, naar gelang der omstandigheden, op terug. Zoo heeft zij in dit tijdvak veel kunnen doen voor de kerken, maar slechts met de medewerking van deze zelve. De geregelde ontmoetingen en samenwerking op de Reünie bleven, toen het gezag der kerkleer allengs was getaand en ophield de geesten te binden, een kostelijk middel om bij het vele verschil van meening, onder de predikanten de eenigheid des geestes te behouden door 47
den band des vredes en de onderlinge verdraagzaamheid te bevorderen door persoonlijke waardeering. •
Ter nauwernood was echter het Waalsche ressort op, naar men meende, hechte grondslagen georganiseerd, of onverwacht werd het in zijn bestaan bedreigd. Dezelfde geest, die in 1808 zich tegen alle Waalsche kerken zoo vijandig had betoond, die geest, belichaamd in den Heer Janssen, te dier tijde en nog vele jaren daarna de ziel van het departement van hervormden eeredienst, en wiens langdurige diensten aan de Hervormde Kerk wij volstrekt niet willen onderschatten, — die geest bleek in het departement nog altoos te zijn blijven rondwaren. Den 13 Oct. 1817 verscheen er een Koninklijk besluit betreffende de standplaatsen der Waalsche predikanten en sprak over verscheidene het doodvonnis uit. Als toepassing van het beginsel van 1808 werden 13 van de 34 kerken verklaard bij ontstane vacature opgeheven en geacht vereenigd te zijn met de plaatselijke hollandsche kerk. Van de 13 ten doode gewijde gemeenten waren er op dat tijdstip zeven herderloos en werden onverwijld geëxecuteerd, ondanks alle pogingen om den slag af te weren. Dat gelukte zelfs niet aan de gemeente van Goes, in weêrwil van haar aanbod om zelve in het tractement te voorzien en spijt de bewijzen, die zij leverde van daarvoor de middelen bezitten. Ten andere gelastte dit noodlottige besluit, dat in alle plaatsen met een bevolking van IO.OOO zielen en daarbeneden, waar een Waalsche en een Hollandsche gemeente bestonden, de zorg voor beider godsdienstige behoeften, en mitsdien de beroeping der predikanten en de benoeming harer ouderlingen en diakens zou opgedragen worden aan een grooten kerkeraad, gekozen uit de notabele leden der Hervormde kerken. Beiden hadden haar bijzonderen Kerkeraad, belast met het beheer van ieders huishoudelijke aangelegenheden. Wie zag niet in, dat dit een verdere stap was om lang48
\
zaarii maar zeker, vele kleine Waalsche gemeenten te doen| verdwijnen, of in elk geval hare opslorping in de Hollandsche massa te bevorderen 1 Men moest zich wel onderwerpen. Verzet baatte niet in den staat van voogdijschap, waarin ook de Waalsche kerken verkeerden. De laatst bedoelde regeling sloeg op 14 gemeenten. Nauwelijks waren tien jaren voorbijgegaan of daar waren er nog slechts vier van over: Arnhem, Nijmegen, Breda, den Bosch. Gelukkig hadden de reünies een kostbare gelegenheid geschonken, om aan de kerken, wier toekomst zoo fel bedreigd was, zich voortdurend van nieuwe veerkracht te voorzien. Eerst in 1852, toen de Herv. Kerk verlof ontving zelve tot hare organisatie over te gaan, werd de door het Besluit van 1817 geschapen toestand opgeheven.— Dezelfde geest, die de regeering genoopt had zich in 1808 en 1817 jegens de Waalsche gemeenten zoo weinig welwillend te betoonen, verloochende zich in latere jaren niet. Den 19 Juli 1843 verscheen er een nieuw Koninklijk Besluit, bepalende dat bij eventuëele vacature in de Waalsche gemeenten het landstractement zou geacht worden ingetrokken te zijn, behalve bij zes harer: Amsterdam, doch alleen voor drie plaatsen, Rotterdam, en den Haag, voor twee, Leiden, Utrecht, Groningen voor éene. En dat alles met de armzalige bedoeling, zooals gezegd werd, om de bespottelijke kleinigheid van 20.000 gulden op een begrooting van 70 millioen uit te zuinigen ! Maar . . . de tijden waren veranderd 1 Onze kerken waren ditmaal vast besloten zich niet met één pennestreek te laten vermoorden. Zij putten nieuwe kracht uit haar gemeenschappelijk handelen en haar eendrachtig willen. Onverwijld werd een buitengewone vergadering der Reünie uitgeschreven en inmiddels werden protesten, verzoeken om intrekking van het besluit verzonden door de 49
Waalsche commissie en later vernieuwd door de Reünie. Op de tusschenkomst der AlgemeeneSynode deed deze een beroep, doch zonder gevolg. Tevens beraamde zij maatregelen, om het dreigend gevaar het hoofd te bieden. En zoo werd er besloten tot de stichting van een fonds: C a i s s e du S e c o u r s m u t u e l om te voorzien in de Evangelieprediking en het godsdienstonderwijs bij de gemeenten, op wie het Besluit zou worden toegepast, zoo mogelijk door een toelage ten bedrage van het rijkstractement om de vacature weder te kunnen vervullen. In overleg met een zestal onzer voornaamste rechtsgeleerden en sterk in het recht, dat de grondwet van 1814 en de volgende haar toekenden door de hierboven meêgedeelde bepaling betreffende de uitbetaling der tractementen, besloten zij tevens zich te verdedigen. En de eerste maal, dat krachtens dit Besluit de machtiging om de, den 12 Nov. 1845 opengevallen vierde predikantsplaats bij de Waalsche gemeente te Amsterdam te vervullen, kwam de kerkeraad in verzet bij den Hoogen Raad. Dit hoogste rechterlijke college sprak den 5 Maart 1848 als zijn gevoelen uit, dat het gewraakte Koninklijk Besluit inconstitutioneel of anticonstitutioneel was. En bij hst optreden van een nieuw,' maar liberaal ministerie, werd het op 6 Mei 1848 ingetrokken. — En sedert kwamen er geen nieuwe aanslagen op het leven van de eene of andere gemeente voor. De stormkaap was omgezeild. Wel werden er later soms kleine bezwaren gemaakt door de Regeering, eer zij er toe overging verlof tot het vervullen eener vacature te geven. Doch het slot der onderhandelingen, zeggen wij liever schermutselingen, was altoos de machtiging om te beroepen. Behalve in één geval, toen de tweede predikantsplaats te Leiden in 1862 vakant, en daarvoor het rijkstractement geweigerd werd, maar alle verdere, daaraan verbonden emolumenten ge50
handhaafd bleven. En daar de gemeente bij machte was uit eigen middelen in het tractement te voorzien, had de zaak geen gevolgen, en ging men tot het vervullen der vacature over. De Handelingen der Waalsche commissie, zoowel als de Verslagen der Reünies in dit tijdvak, bewaren de heugenis van den ijver eii de volharding, waarmee men de dreigende opheffing van verschillende kerken poogde te voorkomen. Of ten minste een vergoeding te erlangen vöor het te lijden verlies door de aanstelling van vaste candidaten of hulppredikers, zelfs buiten bezwaar der schatkist. — Aangrijpend, men zal dit toestemmen, is die strijd voor het bestaan, welke de kleine, door het land verspreide gemeenten noopte alle krachten in te spannen. Kloek stonden zij op de bres om de dreigende slagen af te weren of de gevolgen er van te verzachten. Een merkwaardig voorbeeld van energie in benarde tijden ! 't Was inzonderheid naar aanleiding van het bestaande besluit van 1843, aan welks uitvaardiging de Heer Janssen een belangrijk aandeel had, maar waarvan hij de intrekking niet heeft beleefd, 't was inzonderheid naar aanleiding van dit besluit, dat men heeft kunnen zien welk een kracht, welk een vertrouwen, welken onwrikbaren wil om te blijven bestaan, men kan putten uit een centrale vergadering, brandpunt van gemeenschappelijk broederlijk overleg, van hartelijke samenwerking, van onverdroten streven om elkander te helpen ; uit het besef van den plicht om te beletten dat een glorierijk verleden met een enkele pennestreek wierd uitgewischt. Maar dit was niet alleen in die dagen het geval. Men kan gerust zeggen, dat zonder die jaarlijksche samenkomsten der kerken er sedert lang geen Waalsch ressort meer zou bestaan. Misschien hoogstens hier of daar nog wel een enkele gemeente, bij een classe der Nederduitsche Kerk ingelijfd, en wier voorgangers de godsdienstoefening in de Fransche taal leiden. 5.1
V. HERLEVING EN TEGENWOORDIGE TOESTAND.
(1852 tot 1907) Men weet dat in 1851 met verlof der regeering de Nederlandsche Hervormde I^erk overging zich zelve te organiseeren, en die organisatie in het ten volgende jare uitgevaardigde Algemeene reglement belichaamd is. Zij bracht geen bijzondere wijziging in den toestand der Waalsche kerken, voor haar eer een verbetering en een uitbreiding van bevoegdheden, en een bevestiging van haar zelfstandigheid, zonder nog te spreken van de opheffing der voogdijschap, in wier banden de Staat ook haar zoolang had gekneld. Even weinig als de organisatie van 1816, liet die van 1851, waarin echter het presbyteriaansch-synodale stelsel meer tot zijn recht kwam, zich in bijzonderheden in met de Waalsche reünie of de Waalsche commissie. Deze laatste zag zich met een lid, een ouderling, uitgebreid; evenals de provinciale Kerkbesturen, waarmee zij uitdrukkelijk gelijk gesteld werd, kreeg zij de bevoegdheid, niet alleen telkens voor drie jaren een predikant uit haar midden ter Synode af te vaardigen maar ook bij beurtwisseling met de vijf kleine Kerkbesturen, een der drie ouderlingen, die deze vertegenwoordigen. Zij bekwam het recht, niet alleen consideratiën en adviezen in te dienen over de wetsvoorstellen, maar ook deel te nemen aan de hoofdelijke eindstemming over de voorloopig aangenomen veranderingen in de reglementen. Dit duurde tot 1883, toen ten gevolge van het verzet, dat zich reeds herhaaldelijk geopenbaard had tegen den, in verhouding tot den weinigen omvang van het ressort, te grooten invloed, door haar met hare zeven stemmen * uitgeoefend, dit getal, doch met hare volle instemming, tot vier werd beperkt. Als de andere provinciale Kerkbesturen benoemt zij 52
sedert 1877, na de herziening van de Wet op het Hooger onderwijs, voor drie jaren telkens een harer leden in de Commissie van voordracht voor de benoeming van hoogleeraren in de godgeleerdheid van wege de Nederlandsche Hervormde Kerk. Wat de Reünie zelve betreft, was in het nieuw Alg. Reglement nog bepaald, dat zij — zooveel zulks te pas mocht komen, de classicale vergaderingen vervangt, en sedert kiest zij rechtstreeks de leden der Waalsche commissie en zendt aan de Synode hare consideratiën over de door deze ingediende wetsvoorstellen. De Waalsche reünie bleef dus, in samenwerking met de Waalsche commissie een college, bekleed met een gezag en een zelfstandigheid, erkend door de kerken. Maar niets bepalen de reglementen omtrent de wijze, waarop in het Waalsche ressort moet voorzien worden in de leemte, die de ontstentenis der twee hiërarchische trappen, classicaal bestuur en prov. kerkbestuur, daarin heeft gelaten. Geen ander voorschrift vinden wij dan dit eene: „de belangen der Waalsche Kerken zijn toevertrouwd aan de Waalsche Reünie en aan de Commissie tot de zaken der Waalsche Kerken". Bij voorkomende gelegenheden, wanneer,,volgens de wet samenwerking met een hooger bestuur of toezicht en voorlichting daarvan noodig zou zijn, heeft men begrepen, dat het overeenkomstig de algemeene orde is, die in te roepen van de Synodale commissie of van de Synode. Dit alles is zoo goed doenlijk geregeld, zooveel mogelijk in overeenstemming met het Algemeen Reglement, voor het overige vrijwillig, met zekere autonomie, gemeenschappelijk tusschen Waalsche commissie, Reünie en de kerkeraden. De bijzondere reglementen der Waalsche kerken zijn de vrucht van die samenwerking, reglementen, officieel medegedeeld aan de Synode, die deze betrekkelijke zelfstandigheid heeft erkend en geëerbiedigd. Zoo kreeg het Waalsche ressort aandeel in het alge53
meen bestuur der Kerk, en waar de strijd der richtingen, die inmiddels zich baan gebroken hadden, de geesten verdeelde, sprak het zich, zoowel de Reünie als de Waalsche commissie, met groote meerderheid altoos uit voor de eerbiediging der rechten van de minderheden, in welken vorm men die ook poogde te verwezenlijken. Dat deden ook zijn vertegenwoordigers in de Synode -—• Of dit aanleiding gaf tot de pogingen, herhaaldelijk aangewend om door wetswijziging het ressort als een classicaal in te lijven bij een der kleinere prov. kerkbesturen, wij weten dit niet. Wij willen slechts vermelden, dat die voorstellen met eenparigheid of met een verpletterende meerderheid in de Synode werden afgewezen en dat deze bij monde harer rapporteerende commissiën, van die gelegenheid gebruik maakte om een sympathieke hulde te brengen aan de Waalsche kerken, haar roemrijk verleden, haar aan de Nederlandsche Hervormde Kerk bewezen diensten, en om hare historische rechten te handhaven 2). x ) In de halve eeuw, verloopen sedert de reorganisatie van 1852, krachtens welke de Synode zelve jaarlijks haar voorzrtter kiest, benoemde zij tot 17 malen een der Waalsche Afgevaardigden, een eenmaal, een ander 4 malen en een derde 12 malen. 2 ) Met een gevoel van oprechte waardeering en erkentelijkheid mag ik hier wel meer in het bijzonder herinneren aan het keurige en belangrijke rapport, door wijlen prof. Dr. ACQUOY in de Synode van 1879 uitgebracht over een voorstel van die strekking, ingediend door de drie class.vergaderinge\i van Wijk, Goes en Haarlem. Met warmte wijst daarin de hoogleeraar op de oude rechten der Waalsche Kerken, de oudere zusters der Nederduitsche, op de door haar aan deze bewezen diensten, en brengt hulde aan het schoon verleden, waarop de eersten terecht fier mogen zijn. „Verplaatst men zich" zegt de Hoogleeraar o.a. „in de eerste tijden onzer Hervorming, men ontmoet er den be-
„ m i n n e l i j k e n GUIDO D E B R É S , d e n k l o e k e n C H A R L E S N I E L L E S , d e n „ z a c h t m o e d i g e n JEAN TAFFIN, den b e s c h a a f d e n LOZELEUR DE VIL-
„LIERS. Zoekt men naar mannen, die als hoogleeraren in ons „vaderland hebben uitgeblonken, terstond komen de namen van
54
Evenmin als de storm der Afscheiding de Waalsche kerken had gedeerd, deed dit die der Doleantie. Wel bleven zij in den loop der tijden niet gespaard voor gevoelige verliezen. In 1889 ontviel haar de gemeente Leeuwarden na een vacature van 15 jaren, waarin het niet gelukt was met goeden uitslag een beroeping uit te brengen. „den
„vierdubbelen
leerden
LUCAS
edelman" FRANCISCUS JUNIUS,
TRELCATIUS,
den
ijverigen
ANDREAS
den geRIVETUS
„en ook uit later tijd die van den weisprekenden SEBALD FULCO „JOHANNES RAU voor den geest. Is er sprake van groote kanselredenaars, onwillekeurig denkt men ook aan een PIERRE DU „ B O S C , e e n D A N I Ë L DE S U P E R V I L L E , d i e t e n g e v o l g e v a n d e h e r -
r o e p i n g van het Edict van Nantes den roem hunner welsprekendh e i d naar Nederland overbrachten, bovenal een JACQUES SAURIN". „De Fransche réfugiés, die de Waalsche Kerken bevolkten en „vermenigvuldigden, waren eerzame burgers, wier energie niet' „zonder invloed is gebleven op den handel en de nijverheid van „ons land; beschaafde lieden die in hun kring en daarbuiten „goede vormen hebben aangekweekt, en, wat meer zegt, verdraagz a m e menschen, die wel verre van door de vervolging tot heftig„heid te zijn geprikkeld, een geest der waardeering van andersdenkenden als een heerlijk erfdeel aan hunne zonen hebben „achtergelaten. „Dit schoon verleden — onze eigene tijd kan het getuigen — „is door de zonen eervol bewaard. Nog steeds behooi;en de „leden der Waalsche gemeenten tot onze beste burgers, onze „hoogst beschaafde mannen en vrouwen, onze meest verdraagz a m e broeders en zusters. Hun klein zielental maakt hunne „ruime bijdragen in Kerkelijke collecten te meer beschamend. De „adviezen door de Waalsche commissie bij de Synode ingediend, „munten irt den regel uit door eene degelijkheid van inhoud en „eene helderheid van voorstelling, die van ernst bij het beraads l a g e n en van zorg bij het schrijven getuigt. En wat vooral „niet moet worden, vergeten: de Waalsche gemeenten zijn tot „den huiaigen dag gebleven, wat zij waren van ouds, de band „tusschen de Nederlandsche Hervormde en verschillende buiten„landsche Kerken „Inderdaad", dus gaat de Hoogleeraar voort, „Kerken, van ouds„her in een zoo nauw verband staande tot onze Vaderlandsche; „Kerken met een zoo schoon verleden en onbesmet heden; „Kerken met een zoo eigenaardigen en heilzamen werkkring, ver-
55
Zij ontbond zich, uit moedeloosheid, in de overtuiging, dat er bij hare geringe getalsterkte en zonder d&t er eenige kans bestond op aanwinst van nieuwe leden, ook geen betere toekomst voor haar kon gewacht worden. — Maar ook, na het optreden der moderne richting, waarbij de meeste Waalsche predikanten zich allengskens aansloten, moest het ressort enkele hunner, en van de uitnemendste, die zich niet meer thuis gevoelden in de Kerk, verliezen. De hierdoor en om andere redenen openvallende plaatsen werden meestal aangevuld door, uit den vreemde, met name Frankrijk, beroepen broeders. Wel spande de Reünie, zoo door verhooging van de bestaande studiebeurzen als door den studenten de middelen te verschaffen om hun verblijf in Frankrijk te verlengen en vruchtbaarder voor hun ontwikkeling te maken, mitsgaders door het stichten van beurzen voor gymnasiasten, die zich aan den dienst der Waalsche kerken wilde wijden, wel spande de Reünie alle pogingen in om het Waalsche element te versterken, ten minste te behouden. Welk een tegenstelling met een vroegere periode, die echter heel kort duurde, van 1848 tot 1860, waarin de lust voor het predikambt bij de Waalsche gemeenten zeer sterk ontwikkeld scheen. In het jaar 1853, met name, waren er te Utrecht, niet minder dan vijf theologische studenten, die zich voor den dienst der Waalsche kerken voorbereidden. En te gader nog twee te Leiden en twee te Amsterdam. Van dat negental hebben er vijf met eere, lange jaren de Waalsche gemeenten gediend. Van de vier anderen ging na hun proponents-examen er een tot de Holl. Kerk „dienen niet zoo achteloos te worden behandeld als door de „classicale vergaderingen van Wijk, Goes en Haarlem is geschied". En verder vraagt hij met een ontróerenden ernst aan de voorstellers : „Wat kwaad hebben zij u gedaan, die vreedzame Kerken, „dat gij ze wilt bemoeilijken, ja van hare rechten berooven ? Heb„ben zij door haar verleden of heden verdiend aldus te worden „behandeld ?"
56
over, nam een tweede een beroeping in Frankrijk aan, kpos een derde een andere loopbaan, en stierf de vierde v<j!or den afloop zijner studiën. Volgende proponenten waren niet zoo gelukkig als eerstbedoelden. — Sedert 1865 werd de voorliefde van de kerkeraden voor geboren Fransche predikers zoo groot, dat niet dan bij uitzondering een Waalsche proponent beroepen werd, en allengs verreweg de meeste kansels door Fransche broeders zijn bezet. Want' Zwitsers kwamen ook haast niet meer, zooals vroeger zich beroepbaar stellen. Het is ons echter aangenaam te staven, dat onder zijn nieuwe geestelijke leidslieden, het Waalsche ressort zijn verleden getrouw bleef en ook bij groot verschil van meening de vrede bewaard werd, al valt het niet te ontkennen, dat de in Frankrijk bij de uiterste rechterzijde heerschende geest van uitsluiting en onverdraagzaamheid, wel eens het hoofd verheft en tot meer wrijving en botsing aanleiding geeft. Zoo zijn er zeer enkele gemeenten, wat vroeger nooit het geval was, wier kansel voor moderne predikanten, ook in tijd van vacature gesloten is. Over het geheel echter blijft 1 ' E s p r i t W a l l o n , de oude geest van verdraagzaamheid, vredelievendheid, persoonlijke waardeering bij alle verschil in dogmatisch denken, het ressort kenmerken. Hij wordt in stand gehouden en ontwik*) Als alle gemeenten der Nederl. Herv. Kerk, ten jare 1867 gesteld voor de keus of zij de bestaande wijze van beroeping harer predikanten en benoeming harer ouderlingen en diakenen wilden handhaven, dan wel het recht daartoe overeenkomstig het beginsel, dat in de Grondwet der kerk reeds lang neêrgelegd was, zelve rechtstreeks of, naar gelang van de talrijkheid der gemeente door een kiescollege uit te oefenen, hadden de Waalsche gemeenten voor het grootste gedeelte zich voor het eerste verklaard. Evenzoo, maar hierin bleken zij het allen eens te zijn, hadden zij zich bij de stemming of zij zich bij het Algemeen College van Toezicht op het beheer van de kerkelijke fondsen en goederen wilden aansluiten dan wel v r i j b e h e e r kiezen, voor het laatste verklaard.
57
keld inzonderheid door de jaarlijksche reünie, waarop de predikanten elkander ontmoeten, en niet het minst door de vriendschappelijke bijeenkomsten, daaraan verbonden door den kerkeraad der gemeente, die haar ontvangt. Nog in een ander opzicht bleef het ressort zijn verleden getrouw. Het ging voort met den bloei der bestaande Fondsen te bevorderen en nieuwe stichtingen in het leven te roepen. Wij vermeldden reeds de s t u d e n t e n b e u r z e n . Aan d e w e d u w e n b e u r s werd een f o n d s de r é s e r v e toegevoegd om door een bijdrage daaruit, de jaarlijksche uitkeering, onverschillig het aantal trekkende weduwen, zoo mogelijk op denzelfden voet te doen blijven. Het f o n d s p o u r 1'augm e n t a t i o n des t r a i t e m e n t s werd op andere grondslagen gevestigd, zoodat sedert eenige jaren ook de emeriti-predikanten daaruit de helft der toelage, aan de dienstdoende uitgekeerd, ontvangen. In het laatstejaar onderscheidenlijk f 175 en f 350. De Reünie besloot uit de renten van de in 1843 gestichte C a i s s e du S e c o u r s m u t u e l , sedert deze na het proces van 1848 aan hare oorspronkelijke bestemming niet meer behoeft te voldoen, de kosten te bestrijden, voortvloeiende uit de geregelde voortzetting der prediking en van het godsdienst onderwijs in gemeenten, waar deze door langdurige ongesteldheid des predikants of een a n n u s g r a t i a e zouden moeten worden geschorst. Sedert het vorige jaar kwam er nog een nieuw gesticht fonds in werking: dat voor emeriti-predikanten, in het genot van rijkspensioen, f o n d s d ' é m é r i t a t d e s p a s t e u r s W a l l o n s , en bestemd om het pensioen, dat met de toelage uit het Fonds d'augmentation geen f 2000 bedraagt, zoo mogelijk door een uitkeering, op dat bedrag als maximum te brengen. Er bestaat nog een ander fonds, waaraan de gemeenten evenwel niet contribueeren, zooals aan al die daar genoemde, en dat niet door een of meer der daartoe 58
aangewezen gemeenten, Eglises Boursières beheerd worden, maar door de Waalsche commissie zelve, en van welks toestand door deze, gelijk voor de andere door hun commissarissen, verslag wordt gegeven aan de Reünie, die de rekening en verantwoording onderzoekt. Het is dat van het R e c u e i l de C h a n t s a c r é . Dit is gevormd uit de baten, afgeworpen door den verkoop van het in 1854 ingevoerde, vanwege de Reünie samengestelde R e c u e i l s u p p l é m e n t a i r e de Cant i q u e s p o u r le Culte, r e c u e i l l i s et p u b l i é s p a r l a R é u n i o n des Députés des E g l i s e s W a l l o n n e s des P a y s - B a s , Amsterdam chez. J. van Tyen et fils 1854. En dien van het in 1888, ter vervanging van de toen bestaande drie gezangbundels: psalmboek, gezangenbundel van 1802, en laatstbedoeld Recueil, daaruit saâmgelezen en met eenige nieuwe liederen vermeerderd, uitgegeven: R e c u e i l u n i q u e de Psaumes et de C a n t i q u e s , en vente à Amsterdam chez J. Brandt et fils 1891. Op een enkele uitzondering na, want te dezen opzichte liet de Reünie, getrouw aan de Waalsche traditie, aan de kerken geheele vrijheid, is dit laatste thans bij alle gemeenten in gebruik. De uitgave ervan werd bekostigd door bovengenoemd fonds. De van laatstgenoemde bundels nog voorhanden exemplaren worden bewaard op de Bibliothèque Wallonne te Leiden. Dit fonds zal de middelen verstrekken om bij gebleken behoefte tot een nieuwen druk van het Recueil unique te kunnen overgaan. Ook het C o m i t é V a u d o i s , waaraan in 1816 Koning Willem I het beheer over de nog bij de voormalige provinciale synoden ten behoeve der Waldenzen in kas gebleven gelden, — het overschot van vroegere in haar ressort gehouden collecten, — overdroeg, en dat jaarlijks van de Algemeene synode het bedrag der renten ontvangt van het onder haar administratie gebleven, ten name der Waldenzische kerken op het 59
Grootboek der W. S. ingeschreven kapitaal van f 13.500, dat Comité blijft met dezelfde toewijding als zijn voorgangers, geheel in overleg met het Waldenzisch Kerkbestuur zijn taak vervullen. In den laatsten tijd besteedde het jaarlijks een bedrag van 18 tot 20.000 Lires voor de ondersteuning der liefdadige instellingen in de Valleinen, voor toelagen aan de meest bejaarde leeraren en voor pensioenen van predikantsweduwen en predikanten, voor de bestrijding der kosten van het Lager en Middelbaar onderwijs. Jaarlijks biedt het een verslag van zijn werkzaamheden aan de Synode en aan de Reünie aan, waarin het ook mededeelingen opneemt over den godsdienstigen en zedelijken toestand der Waldenezen, een verslag, dat in de Reünie dikwijls aanleiding geeft tot een gedachtenwisseling en bij haar de belangstelling in de Dalbewoners levendig houdt. Evenmin als dit Comité rekening en verantwoording behoort te doen van zijn beheer, is dit het geval met de Commission de l'histoire des E g l i s e s W a 11 o n n e s, in navolging der toen reeds lang bestaande Société de 1'histoire du Protestantisme Français, in 1878, krachtens besluit der Reünie te Nijmegen in het leven geroepen en wier hoofddoel is het verzamelen van Bouwstoffen voor de geschiedenis der Waalsche kerken in Nederland. Aanvankelijk telde zij zeven leden en heette toen C o m m i s s i o n d e s VII. Zij heeft te Leiden haar zetel, waar ook de Archieven der Waalsche Kerken werden bewaard en het Dépôt synodal, de bij de Handelingen der vroegere Synoden behoorende stukken. Het door haar op onbepaalde tijden uitgegeven belangwekkende B u l l e tin verschijnt in afleveringen van ioo bladz. ongeveer gr. 8°, waarvan er vier een deel vormen. Van het negende deel zagen reeds twee afleveringen het licht. — Met drie leden is zij later in 1894 uitgebreid, toen haar het beheer over de te Leiden sedert 1852 bestaande B i b l i o t h è q u e Wallonne, te voren bestuurd door een commissie uit den Kerkeraad, werd opgedragen. Beide in60
stellingen staan sedert onder eene en dezelfde administratie. Bij daarin ontstane vacature voorziet de Reünie, op voordracht der Commissie. Deze biedt haar ook jaarlijks een verslag aan van hare werkzaamheden en van den toestand der steeds in bloei vooruitgaande Bibliotheek, waarvan hoe langer zoo meer gebruik wordt gemaakt. Op de vergadering neemt zij door hare vertegenwoordigers de bijdragen der gemeenten in ontvangst voor a den eigenlijken arbeid der Commission de 1'histoire, b de Bibliotheek, c de huurkosten van het lokaal dezer instelling, d de huishoudelijke uitgaven van haar zelve. De bibliotheek bezit nog een verzameling van duizende en duizende zoogenaamde F i c h e s , uittreksels der registers van de vroegere en de nog bestaande kerken, die jaarlijks door tal van personen voor genealogische nasporingen geraadpleegd worden. Vele belangrijke diensten heeft zij reeds bewezen, en bewijst zij bij voortduring. Hoevele offers die bijzondere instellingen ook eischen, offers van verschillenden aard, die de levensvatbaarheid der Waalsche kerken staven, hare krachten worden daarmede niet uitgeput. De oude Waalsche geest van liefdadigheid en van solidariteitsgevoel verloochent zich niet. Wel komen tot haar belangrijk mindere aanzoeken om hulp. Maar wanneer die tot haar worden gericht, ook uit den vreemde, geeft de Reünie daaraan naar vermogen gehoor. Zoo ondersteunde zij vele jaren lang, van 1845 af> de Belgische Evangelische Kerken, met wie zij in geregelde betrekking bleef, en van wie zij verschillende malen een vertegenwoordiger in een harer zittingen ontving tot het doen van mededeelingen en het in ontvangst nemen der ingezamelde gelden. En er waren jaren, vooral tusschen 1854 en 1865, dat het bedrag daarvan steeg tot ruim f 2000. Sedert echter in verschillende steden plaatselijke comité's zich vormden en namens deze kerken, collecteurs rechtstreeks aan de woningen van belangstellenden zich vervoegden 61
om giften in te zamelen, verminderde de bemoeiingen der reünie, en op dit oogenblik zijn er nog slechts twee gemeenten, die hare bijdragen in handen van den secretaris-thesaurier der Waalsche commissie storten. Verschillende gemeenten betalen ook op de Reünie hare jaarlijksche bijdrage aan het te Leiden gevestigde dépot van de S o c i é t é B i b l i q u e p r o t e s t a n t e de Paris. Andere doen de hare rechtstreeks aan het Comité toekomen. Niet onvermeld blijve hier nog de steun, verleend soms jaren lang aan bijzondere personen, nagelaten betrekkingen van vroegere Waalsche predikanten, en verder aan de gemeenten van 's Hertogenbosch, Groningen en Arnhem voor het stichten van een nieuw kerkgebouw. Maar ook aan afgevaardigden van buitenlandsche godsdienstige vereenigingen of genootschappen, die jaarlijks ten getale van tien of twaalf het land bereizen. Deze wenden in de eerste plaats zich tot de leden der Waalsche gemeenten, door wie zij met de grootste voorkomendheid ontvangen en meestal gastvrij geherbergd worden; ook vinden zij voor zich alle Waalsche kansels geopend. Bij de stichting van verschillende Synodale Liefdefondsen, lieten de Waalsche kerken zich, evenmin als in het vorige tijdvak harer geschiedenis, onbetuigd. En opvallend is wel, in vergelijking met de andere ressorten, het belangrijk bedrag, dat zonder onderscheid die fondsen jaarlijks uit het Waalsche ontvangen. Een enkele maal zelfs schonk dit een buitengewone bijdrage. Zoo in 1885, bij gelegenheid der herdenking van de 200ste verjaring der herroeping van het Edict van Nantes. Toen werd op uitnoodiging van de Reünie in de godsdienstoefeningen op dien gedenkdag een collecte gehouden ten voordeele van het F o n d s t e r voorz i e n i n g in de g e e s t e l i j k e b e h o e f t e n , als herinnering aan de gastvrijheid, door Nederland aan de Réfugié's bewezen. Zij bracht het bedrag van f4675.38 op. — Dit cijfer is welsprekend. — 62
I Zoo blijven tot op den huidigen dag de wel slechts tot een 16 t a l g e s l o n k e n Waalsche gemeenten met hare 24 predikanten, getrouw aan haar verleden, waarop zij met recht fier zijn. Kleine schare, ja I maar groot door traditie en historie, gehecht aan hare aloude zelfstandigheid, en te gader doordrongen van het gevoel van hare verwantschap met de Vaderlandsche Kerk. — Wij meenen echter, dat ons overzicht van haar heden onvolledig zou wezen, indien we hier niet nog het verslag bijvoegden omtrent haar toestand, door den secretaris der Waalsche commissie aan de laatste Reünie, te Amsterdam in 1906 aangeboden, en waarvan de bijzonderheden ontleend zijn aan de tabellen der Kerkvisitatie. Het zielental bedraagt ten naaste bij 11000. Godsdienstonderwijs wordt het geheele jaar door gegeven, behoudens den vacantietijd der predikanten, en wel met behulp van twee catechiseermeesters, een te Amsterdam en een te 's Gravenhage. Het getal catechisanten bedroeg 818, aanwijzend een vermeerdering van 70 bij het vorige jaar; 202 nieuwe lidmaten, 37 meer dan in 1905, zijn op belijdenis aangenomen. Godsdienstonderwijs wordt gegeven op de drie diaconiescholen en in het weeshuis te Amsterdam, op de Militaire Academie te Breda, op de diaconieschool en in het Weeshuis te 's Gravenhage; op de Christelijke Normaalschool te Nijmegen en op de -diaconieschool te Rotterdam. In de gewone armenbedeeling wordt met milde hand door alle gemeenten voorzien. Daarenboven onderhoudt de diaconie te Amsterdam een weeshuis voor jongens en meisjes, een oude vrouwenhuis en drie diaconiescholen; die van 's Bosch draagt bij in de kosten der opvoeding van een jong meisje; die van *) Middelburg, Amsterdam, Utrecht, Leiden, Delft, Haarlem, Dordrecht, den Haag, Breda, Rotterdam, Nijmegen, Arnhem, 's Hertogenbosch, Zwolle, Groningen, Maastricht.
63
Dordrecht helpt voorzien in de uitgaven voor het onderwijs van verscheidene kinderen; die in den Haag bezit een weeshuis en een diaconieschool; die van Leiden, van Middelburg, van Utrecht laten aan catechisanten Fransche lessen geven; die van Rotterdam houdt hare diaconieschool in stand. De Christelijke werkzaamheden in de gemeenten, die niet rechtstreeks van den kerkeraad uitgaan, zijn de volgende: twee Zondagscholen te Amsterdam; te 's Hertogenbosch een kerk voor kinderen en jongelieden; te Groningen een kinderkerk ; te Breda en Delft Zondagsscholen ; te Delft nog een Zendingsvereeniging van dames; te Leiden een Zondagsschool met bibliotheek, een Kring van jonge meisjes en een Comité, die voor de zending arbeiden; te Nijmegen collecten voor de armen, een Vereeniging ter bevordering van de Evangelisatie en van de Zending, een naaikrans en uitdeeling van kleedingstukken; te Rotterdam inzamelingen voor verschillende godsdienstige doeleinden; te Haarlem en in den Haag ontvangt de Zondagsschool geldelijken steun en de kerkeraad te Maastricht reikt prijzen uit aan de catechisanten, die geregeld de lessen bijwonen. Voorwaar, Kerken, die op zulk een heden, al moge dit hier of daar ook zijn schaduwzijden hebben, kunnen wijzen, wie zou zich vermeten van haar te beweren, dat zij Gods raad hebben uitgediend. En zou men dit toch niet feitelijk doen, wanneer men haar tot machteloosheid en krachteloosheid doemde door haar ressort achteruit te zetten tot een classicaal, ingelijfd bij een der kleine Provinciale Kerkbesturen? — M. A. PERK.
64
Onlangs zag het 'licht:
Daar staat geschreven!... Verzameling van Bijbelteksten voor de Onderwijzing, de Opbouwing en de Vertroosting der Geloovigen.
Naar de Fransche uitgave systematisch gerangschikt door E. KUYLMAN, Predikant te Hoedekenskerke. Met een aanbevelend woord van J. H. L. ROOZEMEYER, Predikant te Arnhem. Prijs in slap=linnen omslag, roode snede f 1 . 3 5 . Prijs in heel zwart leer, vergulde snede f 2 . 2 5 . Nederlander: „Men vindt hier — daarin bestaat de hooge waarde van dit ook door den vorm aantrekkelijke boekje — slechts woorden der H. Schrift, op verschillende toestanden betrekking hebbende, maar naar de onderwerpen geordend, terwijl aan den voet der bladzijden wordt opgegeven waar die teksten te vinden zijn, opdat op het verband worde gelet, waarin zij voorkomen". D R . J . H. G U N N I N G in „Ons Tijdschrift": „Dit is een aardig en echt-practisch boekje, dat ik met groote ingenomenheid begroet. Het kan uitnemende diensten bewijzen om voor een bepaald onderwerp een passend Schriftwoord te vinden. En wie, die het beweren zal, dat hij zóó in zijn Bijbel thuis is, dat hem zulk een hulpmiddel geen diensten bewijzen kan? Het register, dat vóór in het boekje geplaatst is, en het opzoeken van het begeerde Bijbelwoord zeer gemakkelijk maakt, getuigt van een juisten blik op de behoeften van een zielszorger, en ik denk, dat menig ambtgenoot dit werkje met zegen op zijn huisen ziekenbezoek zal gebruiken".
Jongelingsbode: „Als het debiet van een werk een juiste maatstaf was voor zijn innerlijke waarde kon ik volstaan met de onderstreeping van het bericht op het titelblad: 2e duizend. Waar echter de „vox populi" niet altijd te vertrouwen is, wil ik uitdrukkelijk zeggen, dat zich dit groote debiet uit den uitnemenden inhoud van dit boekje laat verklaren". Hérvorming:;
„Dit lijkt ons een bijzonder bruikbaar boekske".
HP^p*" Men vrage gratis proefvel bij de HOLLANDIA-DBÜKKERIJ — B4ABX,
Bij den uitgever dezes verschijnt:
Den Gulden Winckel Maandschrift voor de Boekenvrienden in Groot-Nederland
Onder leiding van GERARD VAN ECKEREN Zesde Jaargang. Prijs voor 12 nrs. f l . 2 0 ; fr. p. post f l . 5 0 ; buitenland f 1 . 8 0 . Met medewerking van: LODE BAEKELMANS ; D r .
H.
W.
E Y S I N G A ; INA BOUDEER B A K K E R ; F . Dr.
H . J.
RANA); J.
CALKOEN ; M r . EVERTS
P H . E . VAN DEN B E R G H VAN A . BUYS ; CYRIËL BUYSSE ;
F R A N S C O E N E N J R . ; I. E S S E R ( S O E R A KOK;
Dr.
EDW. B . KOSTER; MARIE METZ-KONING; F . SMIT K L E I N E ;
TOP
NAEFF;
W.
OFFEL ;
Dr. J.
G.
J R . ; J h r . JAN
VAN B.
FEITH;
NOÜHU Y S ;
SCHEPERS
FELIX
Dr.
A.
S.
O R T T ; EDMOND VAN
en vele anderen.
Dit tijdschrift, dat zich binnen korten tijd onder b o e k e n l i e f h e b b e r s een groote populariteit mocht verschaffen, bedoelt een maandelijksch overzicht te geven van 't litteraire leven van den dag. Ieder nummer is rijkelijk g e ï l l u s t r e e r d met portretten, platen en facsimilé's en bevat o.a. vaste rubrieken als: „Boekenschouw" (een beknopte bespreking van nieuwe in Holland verschenen boeken door bekende letterkundigen), „Onze Schrijvers", „Schrijvers van over de grenzen", „Onze Uitgevers", „Russische Letteren" etc. — bovendien een uitvoerige „Boekbeschrijving" (bevattende de voornaamste belletristische uitgaven in Frankrijk, Duitschland en Engeland, met uittreksels van besprekingen in buitenlandsche bladen.) „Den Gulden Winckel" is het goedkoopst geïllustreerd tijd= schrift van zuiver letterkundigen aard. Proefnrs. op aanvrage. H O L L A N D I A - D R U K K E R I J TE B A A R N
I Opdat de voorstelling zoo juist en onpartijdig mogelijk zij, hopen wij, voor zoover wij daartoe in de gelegenheid gesteld worden, iedere godsdienstige richting door een
harer eigen vertegenwoordigers te doen beschrijven,
welke beschrijving vooral daarop gericht zal zijn, dat de lezer een duidelijke voorstelling ontvange van de gronden, waarop de godsdienst of godsdienstige richting in quaestie door hare vertegenwoordigers in waarde boven de andere worcH: gesteld. Ongetwijfeld wordt door een dergelijke uitgave aan velen een welkome gelegenheid geboden, om hun kennis te vermeerderen en, zonder tot dorre studiën de toevlucht te behoeven nemen, een blik te werpen op het godsdienstig en kerkelijk leven van de uiteenloopendste richtingen. Wij waren zoo gelukkig PROF. D R . S. D . V A N V E E N bereid te vinden de redactie van deze nieuwe brochuren-reeks op zich te nemen. Zoowel door deze leiding als door de namen dergenen van wier medewerking Prof. VAN V E E N zich reeds mocht verzekeren, is het echt-wetenschappelijk karakter, dat ook aan een populaire uitgave als de hier bedoelde niet mag ontbreken, genoegzaam gewaarborgd.
15 ollandia-d ruk]» ei'ij — Baarn. Hieronder laten wij een voorloopig schema volgen van de Kerken, Richtingen en Secten, welke zullen worden beschreven:
Het Christendom en de Christelijke Kerk Het Roomsch=Kathoïicisme.
Het Protestantisme.
De aflaten. De zeven Sacramenten. De Pauselijke Onfeilbaarheid. De wereldlijke macht van den Paus. De bisschoppelijke hierarchie in Nederland. Geestelijke Orden en Congregaties. De Jezuïten. Vereering van Heiligen en reliquiën. Boekencensuur. De Congregatio de propaganda fide. De Christelijke Caritas. Het Neo-Katholicisme. Het Anglo-Katholicisme. Het Oud-Katholicisme. De Los van Rome-beweging.
De Ned. Herv. Kerk inhaartegenwoordigen toestand. De Nederd. Gereform. Kerken. Waalsche Kerken. Lutherschen. Remonstranten. Doopsgezinden. Hernhutters. Baptisten. Zevendagsbaptisten. Het Methodisme. Vrije Evangelische gemeenten. Vrij-godsdienstige gemeenten. Het „Irvingisme". Het „Darbisme".
(Zie omzijde).
De Gr
(vervolg). O 3198
00038517 8 n e t jaeger aes neus. De Grieksche Kerk buiten Rusland, De Confessioneele richting. Het Stundisme. De Evangelische richting. De Ethische richting. De Moderne richting. Uitwendige Zending. Inwendige Zending.
Het Jodendom en de Synagoge. Het Talmudisme. Het Reform-Jodendom.
Het Zionisme. Joodsche Ceremoniën
Verschillende Geestesstroomingen. De Mormonen. De „Swedenborgianen". Communistische Secten. Het Positivisme. Het Boeddhisme in Europa.
Christian Science. Het Spiritisme. De Vrijmetselarij. De Theosophie, etc.
Ia de Ie Serie zijn tot dusver verschenen:
No. i. Dr. J. A. Beyer man, De Remonstrants che Broederschap. No. 2. W. F. K. Klinkenberg, De Evangelische Richting. No. 3.
G. V e i d h u y s e n Sr., De Zevendedags Bap-
tisten.