Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
De financiële situatie van de Brusselse gemeenten
Voor de Brusselse gemeenten komen uit de begrotingen 2014 en de rekeningen 2012 de volgende grote trends in de evolutie globaal naar voren:
→
de toename van de totale gewone uitgaven vertraagt (+3,7 % tegen +5,4 % in 2013), maar blijft evenwel relatief hoog in het huidige klimaat van lage inflatie; ondanks de nieuwe pensioenlasten vertraagt de groei van de personeelsuitgaven uitgesproken (+3,2 % tegen +5,4 %). De verdere daling van het aantal statutairen ten voordele van de contractuele ambtenaren (die 62 % van het totale personeelsbestand vertegenwoordigen) dreigt op termijn evenwel nadelige gevol gen te zullen hebben in het kader van het nieuwe stelsel voor de responsabilisering van pensioenlasten; hoewel de uitgaven voor overdrachten (en vooral de dotaties aan het OCMW) minder snel toenemen ten opzichte van 2013, blijft de stijging fors (+4,4 %) en sterker dan die van de totale gemeente-uitgaven; een stijging van de gewone schulduitgaven (+1,9 %) die toe te schrijven is aan de hogere terugbetaling van het schuldkapitaal, terwijl de interestlasten zijn gedaald; de totale gewone ontvangsten blijven dynamisch toenemen (+4,5 %), in hoofdzaak dankzij de hogere fis caliteit (+4,8 %), subsidies (+7,2 %) en de financiële opbrengsten (+6,1 %); ondanks een zwak economisch klimaat zijn de zogenaamde opcentiemen (aanvullende personenbelasting en onroerende voorheffing, die voor meer dan 75 % van de totale fiscaliteit zorgen) in 2014 gemiddeld gestegen met bijna 5 %. De aanslagvoeten bleven globaal genomen zeer stabiel, wat te danken is aan de evolutie van de belastinggrondslag (inkomsten, aantal inwoners) en aan technische effecten met impact op de inkohieringssnelheid (FOD Financiën); in tegenstelling tot de twee andere gewesten van het land, hebben de investeringsprojecten in Brussel geen significante daling laten optekenen ten opzichte van het einde van de vorige bestuursperiode. Die aanhoudende investeringsinspanning (die eveneens wordt gedragen door regionale steunmechanismen) heeft te maken met aanzienlijke nieuwe behoeften aan openbare voorzieningen als gevolg van de forse demografische groei van de Brusselse gemeenten; de gemeenteschuld bedraagt gemiddeld 1 506 EUR per inwoner in de balans 2012. Sinds 2007 is de lange termijnschuld gemiddeld gestegen met meer dan 5 % op jaarbasis als gevolg van nieuwe investeringen; volgens de begroting voor 2014 vertonen de Brusselse gemeenten een tekort van 10 miljoen EUR voor het eigen dienstjaar (12 gemeenten met een tekort) en een overschot van 57,6 miljoen EUR voor het algemeen totaal (3 gemeenten met een tekort). Het overschot algemeen totaal is sinds 2012 echter gehalveerd; op basis van de Europese normen (ESR 2010) komt de financieringsbehoefte van de Brusselse gemeenten uit op 123 miljoen EUR in 2012 tegen 70 miljoen EUR het jaar ervoor. De investeringen beïnvloeden deze evolutie sterk. 35
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
1. Sociaaleconomische context De 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Ge west vertonen heel specifieke kenmerken in vergelij king met de andere gemeenten van het land. In heel wat studies of statistische analyses1 werd al de aandacht gevestigd op die specifieke kenmerken, waarvan dit de grootste krachtlijnen zijn. Een forse demografische ontwikkeling zonder voorgaande Na een periode van terugval tot in de jaren 90 beleefde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de voorbije jaren een forse demografische ontwikkeling zonder voorgaande. Op basis van de prognoses van het BISA zou in 2018 de kaap van 1 200 000 inwoners gehaald worden, dat zijn 200 000 inwoners meer dan in 2007. Die forse de mografische ontwikkeling wordt in hoofdzaak gevoed door internationale migratiebewegingen (ongeveer een derde van de migratie van de bevolking tussen België en het buitenland gebeurt via Brussel) en de natuurlijke bevolkingsaangroei. Het gewest kent echter de voorbije decennia een negatief saldo van interne migratie (onder meer gezinnen met heel jonge kinderen en met een hoog tot gemiddeld inkomen die het gewest verlaten). Dat negatieve saldo ligt al verscheidene jaren opnieuw hoger dan 10 000 personen. Terwijl Wallonië en (vooral) Vlaanderen de gevolgen on dervinden van de vergrijzing (verouderingscoëfficiënt > 100 %), heeft het Brussels Gewest duidelijk te maken met een verjonging van zijn bevolking.
1 Zie onder meer de analyses in het kader van de PRD alsook de statistieken van het BISA (www.BISA.irisnet.be) en van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn (www.observatbru.be).
Tabel 1 Sociaaleconomische indicatoren volgens clusters van de gemeenten*
Bevolking (in % van totaal)
Cluster B1
Cluster B2
Cluster B3
Clusters B4 en B5
Gemiddelde van het Gewest
20,0 %
13,4 %
18,0 %
48,5 %
100,0 %
Bevolkingsdichtheid (inw. per km2)
3 738
9 215
15 691
7 827
7 064
Rijkdom (nationaal gemiddelde = 100)
106,6
85,2
75,6
69,2
80,0
13,5 %
20,4 %
23,7 %
26,1 %
22,4 %
RVV/OMNIO-rechthebbenden (in % van de bevolking)
Werkloosheid
9,5 %
19,6 %
18,9 %
26,0 %
20,5 %
Vergrijzingscoëfficiënt (Bev. > 65 jaar / bev. < 15 jaar)
111,2 %
80,3 %
63,4 %
55,9 %
69,9 %
* Lokale financiën – augustus 2007 (heruitgave 2013) – Sociaaleconomische typologie van de gemeenten, www. belfius.be/onzestudies (Thema’s – Sociaaleconomische typologie).
36
Die evolutie blijft niet zonder gevolgen voor de gemeen tefinanciën. De forse toename van de jonge bevolking vergt een dringende versterking van het opvangaanbod voor heel jonge kinderen en voor de schoolgaande popu latie, terwijl de daling van de rijkdom2 van de bevolking de belastinginkomsten uitholt. Zeer uitgesproken centraliteits- en externaliteitseffecten Zowel de nationale aantrekkingskracht (grootste te werkstellingcentrum van het land met een grote aanvoer van dagpendelaars) als de internationale aantrekkings kracht van het Brussels Gewest (zetel van talloze in stellingen en beslissingscentra) veroorzaakt aanzienlijke externaliteitseffecten voor de Brusselse gemeenten. Die laatste moeten immers kosten dragen op het vlak van veiligheid, mobiliteit, onderhoud van de openbare ruimte … waarvan de financiering in hoofdzaak enkel door de inwoners moet gebeuren. Dat verschijnsel stellen we vast in alle grote steden, maar krijgt in het Brussels Ge west een bijzondere dimensie rekening houdend met het hypercentrale karakter van de 19 gemeenten binnen een veel ruimere metropolitane ruimte (hinterland). De winst derving voor de gemeenten wordt nog versterkt door de specifieke fiscale stelsels3 die gelden voor de nationale en de internationale openbare instellingen (en soms voor hun werknemers) die bijzonder sterk vertegenwoordigd zijn op het Brusselse grondgebied. Die specifieke aspec ten werden in aanmerking genomen in het kader van de zesde staatshervorming, die een progressieve financie ring van het Brussels Gewest inhoudt4 Sterk verschillend gemeentelijk weefsel (sociaaleconomische clusters) Het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Ge west bestaat uit 19 gemeenten. Het is dan wel beperkt in oppervlakte, maar vertoont toch sterk uiteenlopende kenmerken in demografische dynamiek, alsook op het vlak van inkomensniveau, de kwaliteit van de huisvesting, de kwetsbaarheid van de bevolking (het percentage leef loners, de werkloosheid …) (Tabel 1). Onze analyse van de gemeentefinanciën levert een beeld van de “gemiddelde” situatie van de Brusselse gemeenten zowel voor de rekeningen als voor de be grotingen van de 19 gemeenten samen. Elke gemeente krijgt in werkelijkheid echter te maken met een heel eigen 2 Indicator van het inkomstenniveau van de gezinnen ten opzichte van het natio naal gemiddelde. 3 In verband met de grondbelasting bestaat er een compensatiemechanisme (ook wel de “dode hand” genoemd). Maar dat is slechts gedeeltelijk van toepassing en de opbrengst ervan wordt niet rechtstreeks toegekend aan de betrokken gemeenten. 4 Cf. bijzondere wet van 19 juli 2012 voor een billijke financiering van de Brusselse instellingen.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
sociaalec onomische context (inkomensniveau van de bevolking, economische dynamiek, demografische evolu tie …), die dan ook specifieke gevolgen heeft zowel voor haar ontvangsten als voor haar uitgaven. Om die verscheidenheid op gemeentelijk vlak te kunnen weergeven, zonder op individuele situaties in te gaan, heeft Belfius een sociaaleconomische typologie van de gemeenten uitgewerkt. De typologie is vooral bedoeld om gemeenten in vergelijkbare sociaaleconomische om gevingen onder te brengen in zo homogeen mogelijke clusters en zo een relevant nieuw referentiekader uit te werken om de financiële situatie van gemeenten met elkaar te vergelijken en toe te lichten. Aanvullende statis tische gegevens bij deze studie (per sociaaleconomische cluster) zijn beschikbaar op onze website5. Voor de Brus selse gemeenten omvat de typologie vijf sociaaleconomi sche clusters6.
2. Gewone uitgaven De gewone uitgaven van de Brusselse gemeenten komen uit op 2 121 miljoen EUR voor het eigen dienstjaar van de begroting 2014, d.w.z. 1 837 EUR per inwoner. In dat bedrag is geen rekening gehouden met de loontoelagen die de gemeenten boeken voor het gesubsidieerd onder wijzend personeel (407 miljoen EUR).
2.1. Uitgavenstructuur De structuur van de gewone uitgaven voor de Brusselse gemeenten kan worden onderverdeeld in vier belang rijke economische groepen (tabel 2): de personeels- en
Grafiek 1 Structuur van de gewone uitgaven (eigen dienstjaar) – Begroting 2014 Schuld 10,1 % Functionele overboekingen 0,7 %
Overige toelagen 5,4 % Openbare ziekenhuizen 0,8 % Kerkfabrieken 0,1 %
Personeel 41,4 %
Dotatie aan de politiezone 16,0 %
Dotatie aan het OCMW 14,2 %
Werking 11,3 %
werkingsuitgaven, de overdrachtuitgaven (onder meer de toelagen aan de OCMW’s en politiezones, de gemeen telijke bijdragen voor de openbare ziekenhuizen en kerk fabrieken) en de schulduitgaven (dit zijn in hoofdzaak de leninglasten, inclusief de kapitaalaflossingen). In vergelijking met het vorige jaar zijn de uitgaven van de Brusselse gemeenten in 2014 gestegen met 3,7 %, dat is minder sterk dan in 2013 (+5,4 %). Die vertraagde toena me geldt voor alle grote categorieën van gewone uitgaven, maar is iets meer uitgesproken voor de personeels- en de werkingsuitgaven. Hoewel de toename van de overdrach ten ook een lichte vertraging vertoont, blijven zij in een gestaag tempo evolueren (+4,4 %), dat is meer dan de uitgaven. Ten slotte nemen de schulduitgaven met minder dan 2 % toe in vergelijking met 2013.
5 www.belfius.be/gemeentefinancien2014. 6 Lokale financiën – augustus 2007 (heruitgave 2013) – Sociaaleconomische t ypologie van de gemeenten, www.belfius.be/onzestudies (Thema’s – Sociaal economische typologie).
Tabel 2 Structuur van de belangrijkste gewone uitgaven - Begroting 2014 Volume (EUR/inw.)
Evolutie
2014
2013
2014
Gemiddelde 2007-2012
Personeel
760
5,4 %
3,2 %
2,2 %
(Gesubsidieerd onderwijzend personeel niet inbegrepen)
353
4,2 %
3,8 %
6,5 %
Werking
208
4,1 %
2,2 %
3,6 %
Overdrachten
671
5,3 %
4,4 %
4,5 %
Dotatie aan het OCMW
261
4,6 %
4,7 %
5,6 %
Dotatie aan de politiezone
294
5,0 %
4,3 %
5,4 %
Overige toelagen
116
7,7 %
4,3 %
0,4 %
185
2,7 %
1,9 %
3,4 %
13
–
–
–
1 837
5,4 %
3,7 %
3,1 %
Schuld Functionele overboekingen Totale gewone uitgaven (eigen dienstjaar)
37
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Grafiek 2 Structuur en evolutie van de componenten van de personeelskosten - Begroting 2013-2014 Overige kosten (+3,2 %)
0,7 % 1,7 %
Sociale bijdragen (+1,6 %)
Werkgeversbijdragen (+3,9 %)
4,4 %
11,9 %
13,0 %
Pensioenlasten (+3,4 %)
36,0 %
26,3 %
Lonen contractuele medewerkers (+5,0 %)
Lonen vastbenoemde medewerkers (+0,4 %)
Verplaatsingskosten (+4,7 %)
2.2. Personeelsuitgaven De personeelsuitgaven van de Brusselse gemeenten (het gesubsidieerd onderwijzend personeel niet meegerekend) bedroegen 877 miljoen EUR en nemen gemiddeld 41,4 % van de gewone uitgaven eigen dienstjaar voor hun reke ning. Zij omvatten de lonen van het gemeentepersoneel, de werkgeversbijdragen, de sociale uitkeringen, de kosten voor het woon-werkverkeer en andere financiële voorde len, de bezoldiging van burgemeester en schepenen, de presentiegelden van de gemeenteraadsleden, de pensioe nen van de vroegere mandatarissen. De personeelsuitgaven zijn matig gestegen met 3,2 % in de begrotingen 2014 (tegen 5,4 % in 2013). Binnen die uitgaven (grafiek 2) stellen we net als in 2013 een meer aanhoudende stijging vast van de loonmassa van het contractueel personeel (+5,0 %) en nagenoeg een stabilisering van de loonmassa van het statutair perso neel(+0,4 %). Die evolutie heeft vooral te maken met een volume-effect (aantal VTE’s) en met de verdere daling van het aantal statutaire medewerkers ten voordele van de contractuele medewerkers. Op 30 juni 2013 stelden de
Grafiek 3 Componenten van de werkingsuitgaven - Begroting 2014
Andere benodigdheden en diverse kosten 41,7 %
Kantoor- en informaticamateriaal 11,4 % Belastingen ten laste van de gemeente 2,3 % Verzekeringskosten 2,9 %
38
Aankopen voor directe consumptie 19,6 %
Brusselse gemeenten op basis van de statistieken van de RSZPPO 15 823 voltijdse equivalenten te werk (+0,3 % in vergelijking met einde 2012) van wie 62 % contractuele en slechts 38 % statutaire medewerkers. Die laatste cate gorie blijft relatief gezien dalen, wat nadelige gevolgen dreigt te hebben in het kader van het nieuwe systeem voor de responsabilisering van de pensioenlasten. De pensioenlasten van het statutair personeel vertegen woordigen 13 % van alle personeelsuitgaven in 2014. Zij zijn in 2014 gestegen met slechts 3,4 % maar zouden tijdens de eerstvolgende jaren sterker kunnen gaan stijgen door de invoering van de pensioenhervormingen van het statutaire personeel7 (en van de verwachte forse toename van de responsabiliseringsbijdrage).
2.3. Werkingsuitgaven De werkingsuitgaven komen in 2014 uit op 240 mil joen EUR en vertegenwoordigen 11,3 % van de totale gewone uitgaven voor het eigen dienstjaar. Zij omvatten de uitgaven voor de werking van de gemeenten, zoals de administratieve kosten, de kosten voor verwarming, infor matica, onderhoud van de gebouwen, telecommunicatie, verzekeringen en diverse benodigdheden. Daarenboven zijn gemeenten ook belastingbetalers, aangezien zij in be paalde omstandigheden in 2014 voor 5,4 miljoen EUR aan belastingen betalen (vooral op vastgoed). De werkingsuitgaven stijgen in 2014 maar in zeer beperk te mate, met 2,2 %, onder meer door de gunstige evolutie van de kosten voor energie- en waterverbruik (-1,6 %).
Huur en huurkosten 3,4 % Vergoedingen en erelonen 7,4 % Water- en energieverbruik 11,4 %
7 Cf. fiche 9 van het dossier over de financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018: www.belfius.be/onzestudies (Lokale financiën).
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
2.4. Overdrachtuitgaven De overdrachtuitgaven nemen al verscheidene jaren ge stadig toe en vertegenwoordigen een groter deel van de begrotingen van de Brusselse gemeenten. In 2014 komen de overdrachtuitgaven uit op 775 miljoen EUR en nemen zij 36,5 % van de gewone uitgaven voor hun rekening, dat is meer dan een derde van de gemeente-uitgaven. De overdrachtuitgaven omvatten in hoofdzaak de toe lagen die de gemeente meestal verplicht toekent aan publieke actoren (zoals politiezones, OCMW’s, kerkfa brieken, openbare ziekenhuizen enz.) om hun werking te ondersteunen of hun budget in evenwicht te houden. De toelagen aan het OCMW en aan de politiezone vertegen woordigen het leeuwendeel van de overdrachtuitgaven (respectievelijk 39 % en 44 % volgens grafiek 4) en geven de voorbije jaren beide een gemiddelde jaarlijkse groei van ongeveer 5 % te zien (tabel 2). De structurele verarming van de bevolking, die nog wordt versterkt door de cri sis, alsook de grote demografische druk op de Brusselse gemeenten, vormen grotendeels de verklaring voor die evolutie8. De impact van de hervorming van de pensioenen van het statutair personeel bij de OCMW’s en de politie zones zal er wellicht voor zorgen dat die toelagen tijdens de eerstvolgende jaren zullen blijven stijgen. De gemeenten kennen eveneens toelagen toe aan gezin nen, maar doen dit eerder facultatief, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks via verenigingen. Ook ondernemin gen krijgen toelagen, maar wel in mindere mate (grafiek 4).
2.5. Schulduitgaven Voor de financiering van hun investeringsuitgaven (open bare werken en gebouwen, wegennet …) gaan de ge meenten leningen op lange termijn aan (cf. deel 4 “Schul den en investeringen”). De weerkerende financiële lasten die aan die leningen verbonden zijn (kapitaalaflossingen en rentelasten), vor men de belangrijkste componenten van de schulduitga ven.
Grafiek 4 Voornaamste componenten van de overdrachtuitgaven - Begroting 2014
Toelage aan politiezone 44 %
Overige toelagen aan de openbare sector 6 % Toelagen aan ondernemingen 1 % Toelagen aan gezinnen 9 % Uitzonderlijke kosten 1 %
Toelage aan OCMW 39 %
Grafiek 5 Evolutie van de voornaamste componenten van de schulduitgaven (in miljoen EUR) - Begroting 2009-2014 250 200 150 100
123
126
141
140
149
153
65
61
59
64
61
61
2009
2010
2011
2012
2013
2014
50 0
Financiële leninglasten
Aflossingen van leningen
de toename met bijna 25 % van de kapitaalaflossingen van de leningen op zich al de verklaring vormt voor de stijging van de totale gewone schulduitgaven tijdens die periode.
3. Gewone ontvangsten De gewone begroting van alle Brusselse gemeenten komt in 2014 uit op 2 111 miljoen EUR aan ontvangsten voor het eigen dienstjaar 9. Dat vertegenwoordigt een ge middelde begroting van 1 829 EUR per inwoner.
Voor de Brusselse gemeenten belopen die uitgaven 214 miljoen EUR en vertegenwoordigen ze 10,1 % van de totale gewone uitgaven. De kapitaalaflossingen van de schuld vertegenwoordigen meer dan 70 % van die uitga ven, tegen 28 % voor de financiële lasten. Die laatste zijn lichtjes gedaald vergeleken met 2009 (grafiek 5), terwijl
3.1. Structuur van de gewone ontvangsten
8 Voor meer details verwijzen wij naar de analysenota in verband met de OCMW’s en de politiezones: www.belfius.be/onzestudies (Lokale financiën).
9 Statistieken op basis van de samenvoeging van de 19 initiële begrotingen 2014 van de Brusselse gemeenten.
Voor de Brusselse gemeenten vormen de fiscale ont vangsten (betaald door gezinnen en bedrijven) de be langrijkste financieringsbron. Zij vertegenwoordigen meer dan de helft van de gewone ontvangsten van de
39
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Tabel 3 Structuur van de belangrijkste gewone ontvangsten - Begroting 2014 Volume (EUR/inw.)
Evolutie
2014
2013
2014
Gemiddelde van bestuursperiode 2007-2012
131
6,1 %
2,5 %
4,4 %
1 635
4,6 %
4,6 %
3,8 %
Prestaties Overdrachten Fondsen
361
2,7 %
2,0 %
2,4 %
Fiscaliteit
979
5,2 %
4,8 %
3,8 %
Aanvullende PB
196
3,0 %
4,0 %
3,7 %
Opcentiemen op de OV
544
4,7 %
5,4 %
2,8 %
10
-1,4 %
1,2 %
4,2 %
Overige aanvullende belastingen Lokale belastingen
230
8,7 %
4,1 %
6,5 %
295
5,2 %
7,2 %
6,3 %
59
-2,1 %
6,1 %
-3,3 %
3
8,7 %
-3,8 %
-2,0 %
1 829
4,5 %
4,5 %
3,6 %
Toelagen Schuld (financiële opbrengsten) Functionele overboekingen Totale gewone ontvangsten (eigen dienstjaar)
Grafiek 6 Structuur van de gewone ontvangsten van de Brusselse gemeenten – Begroting 2014 Prestaties 7,2 % Functionele overboekingen 0,2 % Overige schuld ontvangsten 0,8 %
Fondsen 19,7 % Aanvullende personenbelasting 10,7 %
Gasdividenden 1,0 % Elektriciteitsdividenden 1,4 % Toelagen 16,1 % Lokale belastingen 12,6 %
Opcentiemen op de onroerende voorheffing 29,8 % Overige aanvullende belastingen 0,5 %
Grafiek 7 Structuur van de belastingontvangsten - Begroting 2014
Lokale belastingen 23,4 %
Overige aanvullende belastingen 1,0 %
Opcentiemen op de onroerende voorheffing 55,6 %
40
Aanvullende personenbelasting 20,0 %
gemeenten (53,6 %). De fondsen en toelagen (financiële middelen afkomstig van de hogere overheid) belopen 36,0 %, terwijl de eigen ontvangsten (gegenereerd door de gemeentelijke activiteit of door het onroerend en het financieel vermogen van de gemeente) de rest voor hun rekening nemen, nl. 10,4 % (grafiek 6). De bedragen voor het gesubsidieerd onderwijzend personeel werden niet in de toelagen meegerekend. Volgens de begrotingen 2014 zijn de ontvangsten ge stegen met 4,5 %, dat is een identieke toename als in 2013, maar hoger dan de gemiddelde jaarlijkse groei opgetekend tijdens de vorige bestuursperiode (+3,6 %). Die relatief gestage stijging van de ontvangsten in 2014 is in hoofdzaak toe te schrijven aan de toename van de fiscaliteit (+4,8 %), de subsidies (+7,2 %) en de financiële opbrengsten (+6,1 %). Daartegenover staat dat de groei van de ontvangsten uit prestaties en uit het Gemeente fonds vertraagt tot respectievelijk 2,5 % en 2 %. De financieringsstructuur van de gemeenten vertoont grote verschillen tussen de 19 Brusselse gemeenten, vooral afhankelijk van hun sociaaleconomische omgeving (cf. de aanvullende statistieken per sociaaleconomische cluster die beschikbaar zijn op onze site).
3.2. De fiscaliteit De fiscaliteit bekleedt een centrale plaats in de financie ring van de Brusselse gemeenten. De fiscale ontvang sten bedragen 1 131 miljoen EUR, d.i. bijna 979 EUR per inwoner.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Grafiek 8 Evolutie van het aantal opcentiemen op de onroerende voorheffing 2 900 2 700 2 500
2 552
2 650
2 687
2 683
2 671
2 675
2 692
2 720
2 721
2 750
2 750
2 750
2 771
2 798
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2 300 2 100 1 900 1 700 1 500
2001
2002
Brusselse gemeenten
Vlaams-Brabantse gemeenten
De belastingontvangsten kunnen worden onderverdeeld in twee grote categorieën, nl. de aanvullende belastingen berekend op de aanslagen die worden geïnd door andere overheidsniveaus (76,6 % van de belastingont vangsten) en de gemeentebelastingen “sensu stricto” (23,4 % van de belastingontvangsten). Grafiek 7 geeft de structuur van de belastingontvang sten van de Brusselse gemeenten en illustreert de dui delijke overheersing van de aanvullende belasting op de onroerende voorheffing die alleen al 55,6 % van de totale belastingontvangsten genereert. Het aandeel van de aanvullende belasting op de personenbelasting verte genwoordigt maar 20,0 % van de fiscaliteit, dat is minder dan de opbrengst van de specifieke gemeentebelastin gen (23,4 %). De respectieve analyse van de evolutie van de aanslag voeten toegepast door de gemeenten en de evolutie van de belastbare basis leiden tot een beter begrip van de dynamiek in de toename van de belastingopbrengst uit de “aanvullende belasting op de onroerende voorheffing” en de “aanvullende belasting op de personenbelasting”. De opcentiemen op de onroerende voorheffing De opbrengst van de aanvullende belasting op de onroe rende voorheffing bedraagt voor alle Brusselse gemeen ten samen 628 miljoen EUR, dat is 544 EUR per inwoner, en geeft voor 2014 een stijging te zien van 5,4 %. Het gemiddeld aantal opcentiemen op de onroerende voorheffing bedraagt gemiddeld ongeveer 2 800 voor het dienstjaar 2014 en stijgt daarmee met 27 centiemen ten opzichte van 2013. De aanslagvoeten verschillen echter sterk tussen de 19 gemeenten (varieert tussen
Waals-Brabantse gemeenten
1 990 centiemen en 3 390 centiemen). De gemiddelde aanslagvoet neemt toe omdat in 2014 drie gemeenten hun aantal opcentiemen optrokken (en hun aanslagvoet lag al hoger dan het gewestelijke gemiddelde). De gemiddelde aanslagvoet die van kracht is in de rand gemeenten (zowel in Vlaams-Brabant als in Waals-Bra bant) verschilt eveneens sterk (grafiek 8). Het verschil met Vlaams-Brabant wordt in 2014 gedeel telijk kleiner door het optrekken van de gemiddelde aan slagvoet door de gemeenten van die provincie. Om een beeld te krijgen van de globale aanslagvoet voor het on roerend goed moet eveneens rekening worden gehouden met de opcentiemen op de onroerende voorheffing die de provincies heffen (en nog altijd een stuk hoger liggen dan het aantal centiemen dat de Brusselse Agglomeratie nog altijd int).
Grafiek 9 Spreiding van het belastbaar kadastraal inkomen over grote bestemmingscriteria - 2013
Handelszaken & kantoren 26,4 % Openbare gebouwen en diversen 2,0 %
Industrie 4,7 % Niet-bebouwd 0,2 %
Gezinswoningen 66,7 % Bron: beStat, FOD Economie.
41
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Grafiek 10 Evolutie van de gemiddelde aanslagvoet van de aanvullende belasting op de personenbelasting 7,40 7,20 7,00 6,80
6,71
6,68
6,72
6,72
6,60
6,72
6,69
6,67
2005
2006
2007
6,40
6,63
6,63
6,62
6,62
6,62
6,65
2008
2009
2010
2011
2012
2013
6,61
6,20 6,00 5,80
2001
2002
2003
Brusselse gemeenten
2004
Vlaams-Brabantse gemeenten
Waals-Brabantse gemeenten
Dat de opbrengst van de onroerende voorheffing zo doorweegt voor de Brusselse gemeenten heeft te maken met het relatief hoge niveau van het kadastraal inkomen, dat gunstig wordt beïnvloed door factoren zoals de ho gere huurinkomsten van de woningen, de grootte van de bebouwde oppervlakte en de relatief grote oppervlakte bestemd voor economische activiteit die hogere ka dastrale inkomsten oplevert (grafiek 9).
gemiddelde van 16 106 EUR. In vergelijking met die laat ste (index= 100) bedraagt de rijkdom van de Brusselse regio slechts 80 %.
De aanvullende belasting op de personenbelasting De opbrengst van de aanvullende belasting op de per sonenbelasting bedraagt voor alle Brusselse gemeenten samen 226 miljoen EUR, dat is 196 EUR per inwoner, en neemt in 2014 toe met 4 %. De gemiddelde aanslagvoet van de personenbelasting bedraagt 6,61 % voor 2014 en daalt hiermee zeer licht ten opzichte van 2013 (6,65 %). Die gemiddelde aanslagvoet is al een tiental jaar heel stabiel, terwijl hij meer is gestegen in de gemeenten van Vlaams-Brabant en Waals-Brabant (grafiek 10).
De gemeentebelastingen “sensu stricto” De opbrengst van de specifiek lokale belastingen (die de gemeente zelf int) bedraagt 265 miljoen EUR in de begrotingen 2014, d.w.z. 230 EUR per inwoner. Die ont vangsten lieten een stijging optekenen met 4,1 %, wat een duidelijke vertraging is in vergelijking met de twee voorgaande begrotingsjaren (+8,7 % in 2013 en +7,3 % in 2012).
Wel is het zo dat de Brusselse Agglomeratie eveneens een aanvullende belasting heft van 1 %, wat de aanslag voet voor de Brusselse belastingbetaler voor 2013 in werkelijkheid op 7,61 % brengt. In tegenstelling tot de onroerende voorheffing genieten de Brusselse gemeenten een lager rendement van de aanvullende belasting op de personenbelasting in verge lijking met de andere gewesten van het land. Uit de sta tistieken van de FOD Economie blijkt dat de gemiddelde inkomsten per inwoner voor het Brussels Gewest 12 885 EUR bedragen, wat een stuk lager is dan het nationaal
42
2014
Uit Tabel 1 van de inleiding bij deze analyse blijkt overi gens dat er grote onderlinge verschillen zijn in het inkom stenniveau van de Brusselse gemeenten (op basis van sociaaleconomische clusters).
De lokale belastingen omvatten eigenlijk een zeer brede waaier aan belastingen en kunnen worden onderverdeeld in enkele grote categorieën (grafiek 11). In tegenstelling tot de andere gemeenten van het land, waar bijna 50 % van de opbrengst van de specifiek lokale belastingen afkomstig is van de prestaties op het vlak van de openbare reinheid (en van de taks op huisvuil in het bijzonder), is de voornaamste categorie van de bijdragetaksen afkomstig van de belasting op het vermo gen (belasting op de kantooroppervlakte). De meest op merkelijke stijgingen die de voorbije twee jaar (grafiek 11) werden opgetekend, slaan op belastingen op de inname van het openbaar domein (bv. belasting op parkeergele
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Grafiek 11 Lokale belastingen per categorie (in miljoen EUR) - Evolutie begroting 2009-2014 300
Fonds voor fiscale compensatie
250
Overige belastingen en diversen
200
Patrimonium
150
Inname van het publiek domein
100
Vertoningen en vermakelijkheden Industriële ondernemingen en handelszaken
50 0
2009
2010
2011
2012
genheden, veralgemening van de belasting op de zones voor betaalparkeren, het standgeld op markten) en op belastingen op het leveren van administratieve presta ties (bv. het afleveren van documenten). De Brusselse gemeenten boeken eveneens als “fiscali teit” de opbrengst van bepaalde boetes en de dotaties uit het Fonds voor fiscale compensatie. Als tegenpres tatie voor het schrappen van bepaalde gemeentebelas tingen (die als nadelig voor de economische ontwikke ling worden beschouwd), heeft het Gewest immers een Fonds voor fiscale compensatie opgericht ten belope van 16 miljoen EUR, waarvan 50 % dient ter compensatie van de afschaffing van belastingen en 50 % ter compensatie van het lage rendement van de gemeentebelastingen.
3.3. Fondsen en toelagen Naast de fiscaliteit, die de gemeente in staat stelt recht streeks werkmiddelen te mobiliseren bij de gezinnen en de bedrijven op haar grondgebied, hangen de gemeenten sterk af van de financiële overdrachten afkomstig van de hogere overheid (voornamelijk van het Gewest). Zij vormen de tweede grootste financieringsbron voor de Brusselse gemeenten (36,0 % van de totale ontvang sten) en belopen in de begrotingen voor 2014 in totaal 757 miljoen EUR. Binnen diezelfde ontvangstencategorie zijn de fondsen, dit zijn de algemene dotaties, lichtjes oververtegen woordigd (55 %) in verhouding tot de specifieke toelagen (45 %).
2013
Prestaties voor openbare reinheid
2014
Administratieve dienstverlening
Ontvangsten uit fondsen De ontvangsten uit fondsen vormen een geheel van algemene dotaties (vooral het Gemeentefonds) en ver tegenwoordigen 416 miljoen EUR, dat is 361 EUR per inwoner. De logica van de ordonnantie die de verdelingscrite ria bepaalt van de algemene dotatie van de gemeenten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest10 past in het streven naar een grotere financiële solidariteit tussen de gemeenten. Het aandeel van elke gemeente wordt verdeeld over drie dotaties: een basisdotatie (8 %) die rekening houdt met het “grootte-effect” (op basis van de bevolking en de oppervlakte van de gemeente), een dotatie voor “ontvangsten” (42 %) die streeft naar een compensatie van het fiscaal rendement en zorgt voor een herverdeling, en ten slotte een dotatie voor “uitga ven” (50 %) die rekening wil houden met de specifieke lasten voor de gemeenten (vooral onderwijs en sociale uitgaven). De ordonnantie in verband met de algemene financiering van de gemeenten bepaalt dat de algemene dotatie aan de gemeenten elk jaar wordt opgetrokken met op zijn minst 2 %. 10 Ordonnantie van 21 december 1998 gewijzigd door de ordonnantie van 8 no vember 2001.
Tabel 4 Relatief belang van de ontvangsten uit fondsen en toelagen Volume Volume (in miljoen (EUR/inw.) EUR)
ONTVANGSTEN
2014
2014
in %
2014
Evolutie
2013
Gemiddelde van 2014 bestuursperiode 2007-2012
Fondsen
416,4
361
55,0 %
2,7 %
2,0 %
2,4 %
Toelagen
340,7
295
45,0 %
5,2 %
7,2 %
6,3 %
Subtotaal fondsen en toelagen
757,1
656
100 %
3,8 %
4,3 %
4,0 %
43
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Als hoofdstad van het land krijgt de stad Brussel even eens een speciale dotatie ten laste van het federaal budget (107 miljoen EUR). Rekening houdend met de kwetsbare financiële situatie van vele Brusselse gemeenten, heeft het Gewest sinds 2007 besloten om zijn financiële ondersteuning op te voeren door jaarlijks voor 30 miljoen EUR aan steun toe te kennen voor de verbetering van de begrotings situatie van de gemeenten. De verdeling van die toela ge houdt rekening met de financiële situatie (gemeenten met een saneringsplan en omvang van de tekorten) en met de economische situatie van de gemeenten (aan de hand van verdelingscriteria die worden gebruikt voor de algemene dotatie aan de gemeenten). Bovendien ont vangen de gemeenten een extra toelage als ze een meer dan gemiddelde bevolkingstoename kennen en een groot aantal openbare sociale woningen beheren. Ten slotte ontvangen de Brusselse gemeenten krachtens de Lambermontakkoorden eveneens een dotatie11 vast gelegd door de federale overheid (basisbedrag 24,8 mil joen EUR, sinds 2003 jaarlijks aangepast aan de inflatie) die verdeeld wordt over de gemeenten waarvan het college (inclusief de voorzitter van het OCMW) bestaat uit vertegenwoordigers van de twee taalgroepen. Toelagen De specifieke toelagen belopen 341 miljoen EUR in de begrotingen 2014, d.w.z. 295 EUR per inwoner. Die toe lagen zijn grotendeels bestemd voor de financiering van heel wat specifieke uitgaven (bijvoorbeeld de tegemoet komingen in de werkingskosten in het kader van lokale ontwikkelingsprogramma’s, het grootstedenbeleid, de compensaties voor fiscale maatregelen enz.). De bedra 11 Dotatie artikel 46bis van de wet van 12 januari 1989.
Grafiek 12 Evolutie van de ontvangsten uit schulden en prestaties (in miljoen EUR) – Begroting 2004 - 2014 250 200 150 100 50 0
44
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Elektriciteitsdividenden
Gasdividenden
Overige schuldontvangsten
Prestaties
2011
2012
2013
2014
gen voor het gesubsidieerd onderwijzend personeel zijn niet meer opgenomen in deze ontvangsten. De meer specifieke toelagen omvatten onder meer: • de bijzondere toelagen aan de gemeenten ter onder steuning van de opdrachten van gemeentelijk belang van de Brusselse ziekenhuizen (bijna 10 miljoen EUR per jaar); • de toelagen die worden toegekend in het kader van de baremieke opwaardering van de lonen van de ge meentelijke ambtenaren, alsook voor de GESCO’s die in de gemeenten worden aangeworven en om de lage lonen van de gemeentelijke ambtenaren aan te vullen (32,5 miljoen EUR in totaal); • diverse tegemoetkomingen van de centrale over heid: 9 miljoen EUR voor de veiligheidscontracten en 7,5 miljoen EUR voor de Europese topontmoetingen.
3.4. De eigen ontvangsten De eigen ontvangsten worden gegenereerd via facture ring van openbare diensten die de gemeente levert of via ontvangsten uit het gemeentelijk patrimonium (vastgoed of financiële middelen). Boekhoudkundig worden eigen ontvangsten onderverdeeld in twee groepen: die uit prestaties en die uit schulden. De eigen ontvangsten in de begrotingen 2014 bedragen bijna 220 miljoen EUR en vormen gemiddeld 10,4 % van de financieringsbronnen van de gewone begroting van de Brusselse gemeenten. Tijdens de voorbije jaren zijn de ontvangsten uit pres taties continu blijven toenemen, in tegenstelling tot de financiële opbrengsten (grafiek 12). Die laatste lieten een daling optekenen in absolute waarde als gevolg van de vrijmaking van de energiesector (verlies aan dividen den van de intercommunales) en van de financiële crisis (vereffening van de Gemeentelijke Holding en schrappen van de overeenkomstige dividenden). In 2014 kwamen de financiële opbrengsten uit op 68,7 miljoen EUR en vertegenwoordigden zij nog maar 31 % van de eigen ont vangsten tegen bijna 62 % in 2004. In vergelijking met 2013 zijn de financiële opbrengsten echter gestegen met 6,1 % in hoofdzaak onder invloed van de hogere gas dividenden (+16,3 %) en vooral van de aanzienlijke stij ging van de “andere financiële opbrengsten” (+4,4 mil joen EUR, d.w.z. 34 %) Daartegenover staat dat de ontvangsten uit prestaties de voorbije 10 jaar continu toenemen, onder meer als gevolg van de opbrengst van de concessie van het open baar domein (die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
werd ingevoerd ter compensatie van het verlies van de dividenden van de energiesector), maar ook door de op waardering van de huurprijzen en diverse inkomgelden, naast de facturering van lokale openbare diensten en van de kosten voor schoolopvang. Het is zo dat in bepaalde gemeenten de opbrengst van de parkeerretributie deel uitmaakt van de ontvangsten uit prestaties. Volgens de begrotingen 2014 noteren de gemeenten ontvangsten uit prestaties voor 151 miljoen EUR, dat is 131 EUR per inwoner, wat een matige stijging is van 2,5 % (tegen 6,1 % in 2013).
4. Schulden en investeringen Hoewel de investeringen een “facultatief” karakter ver tonen, zijn heel wat uitgaven voor uitrusting immers onontbeerlijk om te voldoen aan de behoeften van de bevolking, aan de verplichting om te voldoen aan nieuwe reglementaire normen of om de waardevermindering van het gemeentelijk patrimonium te compenseren. Vooral in het Brussels gewest leidt de hoge demogra fische druk van de voorbije jaren tot een toenemende maatschappelijke vraag naar nieuwe diensten en collec tieve voorzieningen (kinderopvang, scholen, mobiliteit, huisvesting …). Om het bestaande gemeentelijk patrimonium in stand te houden, zijn er eveneens recurrente uitgaven nodig voor de inrichting of renovatie. Zo kwam het balanstotaal van de Brusselse gemeenten eind 2012 uit op 5,7 miljard EUR (d.w.z. bijna 4 971 EUR per inwoner). De vaste activa vor men de hoofdcomponent van het actief met gemiddeld 81,2 %. Het roerend en onroerend patrimonium van de gemeente bestaat in hoofdzaak uit gebouwen, gronden, collectieve voorzieningen en het wegennet (grafiek 13). Om het volledige patrimonium, waarvan de levensduur voor de meeste uitrustingen varieert van 5 tot 30 jaar, in stand te houden zijn recurrente investeringen nodig, zowel voor het onderhoud als voor de renovatie, de mo dernisering of de afstemming op de normen. Binnen die vaste activa hebben de “vaste activa in aanbouw” een toenemend gewicht (16,9 % in 2012 tegenover 13,6 % in 2010), wat wijst op de dynamische investeringspolitiek van de Brusselse gemeenten (cf. infra). De investeringsinspanning en de financiering ervan Het volume van de investeringsuitgaven verschilt sterk volgens de begroting (geplande kredieten) en de rekening (effectieve vastleggingen of de aanrekeningen) (grafiek 14).
Grafiek 13 Samenstelling van de materiële vaste activa – Balans 2012 Vaste activa in aanbouw 16,9 % Vaste activa in leasing 0,2 % Gronden en nietbebouwde terreinen 11,9 % Zakelijke rechten en erfpacht 0,1 %
Kunstpatrimonium en diversen 2,3 % Waterlopen en watervlakken 0,1 %
Wegennet 19,4 %
Meubilair, uitrusting, materiaal 2,6 %
Gebouwen en hun terreinen 46,4 %
Kunstwerken 0,1 %
Grafiek 14 Evolutie van de investeringsuitgaven op basis van rekening en begroting (in miljoen EUR) – 2010-2014 600 500 400 300 200 100 0
2010
2011
Prognoses (begroting)
2012
2013
Vastleggingen (rekening)
2014
Aanrekeningen (rekening)
Op basis van de budgetten bedragen de nieuwe inves teringen voor het eigen dienstjaar 548 miljoen EUR, d.i. 475 EUR per inwoner. Hoewel het volume van de inves teringsprojecten lichtjes is gedaald met 3,2 % in ver gelijking met 2013, blijft het toch nog hoger dan dat wat op het einde van de vorige bestuursperiode werd opgetekend. Traditioneel volgen de gemeentelijke investeringen een cyclische evolutie waarbij het investeringsniveau de eerste dienstjaren van de bestuursperiode uitgesproken terugvalt in vergelijking met het investeringsvolume tij dens de verkiezingsjaren. Het hoge investeringsniveau in 2013 heeft heel waarschijnlijk te maken met de nieuwe behoeften aan collectieve voorzieningen om de uitzon derlijke demografische ontwikkeling op te vangen waar mee de Brusselse gemeenten geconfronteerd worden. Het Gewest heeft overigens een aanvullend systeem 45
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Grafiek 15 Aanwending van de investeringen - Begroting 2014 Algemeen bestuur 16 %
Niet-toewijsbare uitgaven 1 %
Veiligheid 1 % Verkeer 12 % Economie 0 %
Huisvesting Stedenbouw 24 %
Sociale hulp Gezondheidszorg 5 %
Onderwijs 22 %
Cultuur - Erediensten 19 %
Leningen 52 %
Zelffinanciering 11 %
Op basis van de rekeningen (de effectief verwezenlijk te uitgaven) ligt het investeringsniveau voor het eigen dienstjaar aanzienlijk lager. De meest recente beschik bare rekeningen noteren effectief toegezegde investe ringsuitgaven voor 273 miljoen EUR in 2012, d.w.z. 53 % van het investeringsvolume voorzien in de begrotingen van datzelfde jaar12. De analyse op basis van de boekhoudkundige “aanre keningen”13 geeft nog een waarheidsgetrouwer beeld van de economische realiteit van de echte investerings inspanning. Voor het jaar 2012 bedragen de investerin gen op basis van de aanrekeningen 238 miljoen EUR, dat is een toename met 6 % ten opzichte van het voorgaande dienstjaar.
Grafiek 16 Financieringsstructuur van de investeringen - Begroting 2014
Opbrengst van de verkoop van activa 5 %
van alternatieve financiering in het leven geroepen voor investeringssteun. Dit werd toevertrouwd aan het Brus sels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Gemeen telijke Thesaurieën (BGHGT). Voor de jaren 2013 en 2014 bedraagt de enveloppe 60 miljoen EUR, verdeeld over de gemeenten afhankelijk van hun aandeel in de algemene dotatie van het gemeentefonds.
Kapitaalsubsidies 32 %
Grafiek 17 Samenstelling van de uitstaande schuld (in EUR per inwoner) – Balans
De prioritaire investeringsdomeinen zijn onderwijs (bouw en renovatie van scholen), huisvesting en stedenbouw (stedelijke ruimtelijke ordening), recreatieve voorzienin gen (cultuur, sport en vrije tijd), algemeen bestuur (ad ministratieve gebouwen) en het gemeentelijk wegennet (grafiek 15). De investeringen voor veiligheid en sociale bijstand worden in hoofdzaak gedragen door de politie zones en de OCMW’s. De financieringsstructuur van de investeringen ziet er in de begroting 2014 als volgt uit: 52 % via kredieten en 32 % via kapitaaltoelagen. De Brusselse gemeenten be schikken onder meer over een trekkingsrecht in een in vesteringsfonds voor de verwezenlijking van voorzienin gen m.b.t. openbare ruimten, gebouwen en saneringen. Autofinanciering en de opbrengst van de verkoop van activa dekken het saldo van de financieringsbehoeften (16 % in totaal). (grafiek 16).
1 600 1 400 1 200 1 000 800 600 400 200 0
2007
2008
2009
Schulden LT - investering Schulden op ten hoogste één jaar
46
2010 Schulden LT - BGHGT
2011
2012
12 Er blijft eveneens een aanzienlijk volume over van vastleggingen voor de v roegere dienstjaren van 426 miljoen EUR in de rekeningen 2012 dat verwijst naar investeringsprojecten die werden aangevat tijdens voorgaande begro tingsjaren. 13 Het begrip “aanrekening” wordt gebruikt in het kader van de statistische rappor tering door Eurostat op basis van de ESR 95-normen. Het stemt overeen met de boekhoudkundige aanrekening van de uitgave na ontvangst en controle van de factuur in verband met de investering (dat is de fase dicht bij de betaling van de factuur en de reële betaling uit de kas, terwijl het begrip “vastleggingen” boek houdkundig overeenstemt met de reservering door het college van de gemeente van een budgetkrediet ten voordele van een bepaalde schuldeiser (bijvoorbeeld op het ogenblik van de bestelbon of de gunning van een opdracht).
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Evolutie en structuur van de schuld De uitstaande financiële schulden van de Brusselse ge meenten op de balans 2012 bedragen 1 715 miljoen EUR, d.w.z. 1 506 EUR per inwoner. Sinds 2007 namen de schulden jaarlijks toe met gemiddeld 5,7 %, met evenwel een forsere stijging in 2012 (+10,1 %), die in hoofdzaak kan worden toegeschreven aan de financiering van nieu we investeringen. De schuld op minder dan één jaar vertegenwoordigt slechts 14,7 % van het uitstaande bedrag, tegen 85,3 % voor de langetermijnschuld. Daarvan werd het merendeel aangegaan om investeringen te financieren, met vaste activa als tegenwaarde. Gelet op de financiële moeilijkheden waren een tiental Brusselse gemeenten genoodzaakt om leningen aan te gaan om de tekorten uit het verleden te consolide ren. Die thesaurieleningen worden toegekend door het Brussels Gewestelijk Herfinancieringsfonds van de Ge meentelijke Thesaurieën (BGHGT). In ruil daarvoor moe ten de betrokken gemeenten een beheersplan naleven op basis waarvan zij moeten terugkeren naar een be grotingsevenwicht. Het aandeel van die zogenaamde “saneringsschulden” in de totale langetermijnschulden bedraagt 14 % voor de Brusselse gemeenten. Die ver houding is echter sinds 5 jaar structureel aan het dalen (22 % in 2007).
5. Begrotingssaldi en
resultatenrekeningen
In de begrotingsboekhouding wordt de financiële ge zondheid van een gemeente doorgaans beoordeeld door het berekenen van de begrotingssaldi, d.w.z. het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven (zowel voor het eigen dienstjaar als voor het algemeen totaal). Net als voor de investeringen verschilt het financieel beeld dat
Grafiek 18 Evolutie van de gewone saldi op basis van de meest recente rekeningen en begrotingen (in miljoen EUR) 200 150 100 50 0 -50 -100
Rekening 2011
Rekening 2012
Begroting 2012
Algemeen totaal
Eigen dienstjaar
Begroting 2013
Begroting 2014
Reserves
naar voren komt uit de rekeningen vrij fundamenteel van het beeld dat de begrotingsanalyse levert. De begrotingssaldi worden verkregen op basis van de prognoses in verband met de ontvangsten en de uit gaven voor een bepaald begrotingsjaar en moeten om zichtig worden geanalyseerd, met dien verstande dat zij in tegenstelling tot de begrotingsrekeningen geen concrete financiële werkelijkheid weergeven. De begro tingsvooruitzichten worden immers doorgaans opge maakt volgens het voorzichtigheidsprincipe waarbij de ontvangsten licht onderschat worden en de uitgaven licht overschat. De saldi die naar voren komen uit de begrotingsdocumenten geven dan ook meestal een pes simistischer beeld te zien dan de daadwerkelijke saldi in de begrotingsrekeningen. Rekeningen 2011-2012 De Brusselse gemeenten vertonen een tekort op de re kening 2012 van 30,5 miljoen EUR voor het eigen dienst jaar tegen 48,6 miljoen EUR het jaar ervoor (dat is een afname van het tekort met 18,1 miljoen EUR). Relatief
Tabel 5 Evolutie van de saldi van de gewone dienst op basis van de rekeningen en de begrotingen (in miljoen EUR) Rekeningen 2011
2012
Begrotingen 2012
2013
2014
Eigen dienstjaar Gemeenten met een overschot
25,6
16,9
4,4
2,8
5,5
Gemeenten met een tekort
-74,2
-47,4
-11,5
-28,2
-15,5
-48,6
-30,5
-7,1
-25,4
-10,0
173,8
142,3
121,3
104,4
96,3
Totaal Algemeen totaal Gemeenten met een overschot Gemeenten met een tekort Totaal Gewone reservefonds
-2,4
-12,7
-2,5
-6,6
-38,7
171,4
129,6
118,8
97,8
57,6
53,2
58,6
–
–
–
47
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Tabel 6 Uitsplitsing van het begrotingssaldo 2014 (in miljoen EUR) Ontvangsten
Uitgaven
2 107,6
2 106
1,6
3,8
15,4
-11,6
2 111,4
2 121,4
-10,0
102,2
29,5
72,7
1,2
6,4
-5,2
2 214,8
2 157,3
57,5
Eigen dienstjaar (zonder voorzieningen) Voorzieningen Totaal eigen dienstjaar Vorige dienstjaren Algemene overboekingen Totaal algemeen totaal
Saldi
Grafiek 19 Voorafspiegeling van het ESR-saldo (in miljoen EUR) – Rekening 20102012
200 150 100 50 0 -50 -100 -150 -200 2010 Gewone dienst
2011 Buitengewone dienst
2012 Totaal ESR-saldo
gezien blijft dit rekeningtekort in 2012 beperkt, het ver tegenwoordigt slechts 1,6 % van de gewone ontvang sten van de Brusselse gemeenten. Wat het algemeen totaal van de rekening 2012 betreft, noteren de Brusselse gemeenten een gezamenlijk over schot van 129,6 miljoen EUR, wat een aanzienlijke da ling van 41,9 miljoen EUR is ten opzichte van 2011 (nl. -24,4 %). Naast het overschot voor het algemeen totaal beschik ken de Brusselse gemeenten einde 2012 over een ge woon reservefonds van 58,6 miljoen EUR, dat hiermee 10 % toeneemt ten opzichte van het jaar ervoor. Achter die samengevoegde cijfers voor de 19 Brusselse gemeenten gaan echter individuele verschillen schuil. Voor de rekening 2012 vertoonden acht gemeenten een tekort voor het eigen dienstjaar en drie voor het alge meen totaal (tegenover slechts één in 2011). 48
Het tekort voor het eigen dienstjaar is echter het resul taat van een licht overschot van 5,5 miljoen EUR van zeven gemeenten samen en een groter tekort van 15,5 miljoen EUR voor 12 gemeenten, wat de tegenstellingen in het Brussels Gewest illustreert. Nadat het saldo eigen dienstjaar was verslechterd zowel in 2012 als in 2013, en het in 2014 weliswaar nog een tekort vertoont, laat het niettemin een verbetering met meer dan 15 miljoen EUR optekenen. Relatief gesproken vertegenwoordigt het tekort voor het eigen dienstjaar nog slechts 0,5 % van de gewone ontvangsten.
250
-250
Begrotingen 2012-2014 Volgens de begrotingen 2014 vertonen de Brusselse gemeenten een tekort van 10 miljoen EUR voor het eigen dienstjaar en een overschot van 57,6 miljoen EUR voor het algemeen totaal.
Hoewel het saldo algemeen totaal nog een overschot vertoont, is het in 2014 verder verslechterd. Het over schot gaat immers van 118,8 miljoen EUR in 2012 naar 97,8 miljoen EUR in 2013 en 57,6 miljoen EUR in 2014. Die laatste verslechtering van het saldo algemeen totaal kan in hoofdzaak worden toegeschreven aan drie gemeen ten, die samen een tekort noteren van 38,7 miljoen EUR. Relatief gesproken vertegenwoordigt het overschot voor het algemeen totaal nog slechts 2,6 % van de gewone ontvangsten, tegen 4,5 % in 2013 en 5,7 % in 2012. Tabel 6 verduidelijkt de diverse componenten van het ge wone begrotingssaldo 2014 van de Brusselse gemeen ten. De afname van het overschot voor het algemeen totaal kan eveneens worden toegeschreven aan de saldi van de overboekingen (zowel de functionele overboekin gen (voorzieningen) als de algemene overboekingen). Evolutie van de gemeenterekeningen volgens de ESR 2010-normen In het kader van het budgettair stabiliteitspact vormen de gemeenten (en andere lokale besturen) een com ponent van de overheidssector, die wordt opgevolgd volgens de zogenaamde ESR 2010-methodologie14. Dat boekhoudkundig en statistisch kader dient als referentie voor de Europese instanties, maar in België (HRF) even eens voor de monitoring van de begrotingsdoelstellingen.
14 Europees systeem van nationale rekeningen (ESR) – Verordening 549/2013 van het Europees Parlement en de raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale rekeningen in de Europese Unie.
Lokale financiën | De financiële situatie van de Brusselse gemeenten | 2014
Dit boekhoudkundig kader verschilt voor de lokale bestu ren evenwel grondig van hun traditionele boekhouding15. Zo maakt het ESR-saldo onder meer geen onderscheid tussen de financieringsbehoefte die het gevolg is van exploitatieverrichtingen en die van kapitaalverrichtingen (investeringen). Na de herwerking van de gemeentebegrotingen op basis van de ESR-normen komt de financieringsbehoefte van de Brusselse gemeenten uit op 123 miljoen EUR in 2012 tegen 70 miljoen EUR het jaar ervoor. In 2010 vertoonden de gemeenten dan weer een financieringscapaciteit van om en bij de 50 miljoen EUR. Het negatieve saldo van 2011 werd sterk beïnvloed doordat de Brusselse gemeenten de historische tekorten van de ziekenhuizen in rekening moesten nemen. In het algemeen en in 2012 in het bijzonder werd de financieringsbehoefte van de Brusselse gemeenten sterk beïnvloed door het investe ringsvolume. Zoals blijkt uit grafiek 19 komt het totale saldo volgens de ESR-normen tot stand door de compensatie van een overschot voor de gewone dienst en een grote financie ringsbehoefte voor de buitengewone dienst. Het over schot voor de gewone dienst kent tussen 2010 en 2012 een flinke daling (van 189 miljoen EUR tot 65 miljoen EUR).
15 Cf. fiche 2 “Het budgettaire stabiliteitspact en de ESR 95-normen” van het dossier over de financiële uitdagingen voor de gemeentelijke bestuursperiode 2013-2018: www.belfius.be/onzestudies (Lokale financiën).
49