e
3
23
Jaargang.
NOVEMBER
No.
1895.
DE VRO W ïeertienilaagscl Uil, P i aaiflaMaien ier arMieiÉ
10.
ÏTOÜIen
Wij vrouwen van den nieuwen tijd zijn verplicht elkander bij te staan. Vereenigd konden wij de wereld overwinnen.
Hoofdagente voor België: Einilie Claeys, Van Eyckstraat 6, Gent.
Redactie en Administratie :
N.
VAN KOL,
Aywaille bij Luik.
Kan vrij de man zijn waar de vrouw In slavenkeetnen zucht?
INHOUD : Eere ivien eere toekomt. — Een priesterwoord. — De Oorlog. — De Roem. — St. Nicolaas Avond. — Boekbeoor•deeling. — De Intelligentie der Vrouw. — Bericht. — Bladvulling. — Feuilleton, strvjdp. enz.
Eere wien eere toekomt. De Belgische Minister Nyssens heeft het gewichtige besluit genomen, eene vrouw te benoemen in de Raden van Arbeid. Doch een der groote bladen m e e n t dat de keuze dezer vrouw een zeer moeilijke zijn zal; w a n t zij moet alle eigenschappen in zich vereenigen die een mensch m a k e n tot een witte raaf. „Gelukkig" zegt Alice Bron in het even guitige als ernstige artikel w a a r a a n wij dit een en ander ontleenen, „gelukkig, dat m e n bij de keus der m a n n e n niet zoo n a u w toeziet, w a n t anders . . . ! " En zij eindigt haar artikel m e t deze woorden: „Indien Minister Nyssens evenveel geweten als wetenschap heeft, dan ben ik zoo vrij zijn aandacht te vestigen op eene yrouw die als geknipt is voor de plaats die hij te vergeven heeft. H e t is een vrouw van zeldzame verdienste, wier onverdroten ijver slechts wordt geëvenaard door de scherpte van haar verstand, een vrouw van volstrekt altruïsme, die h a a r gezondheid heeft benadeeld en h a a r ünantieele belangen totaal heeft verwaarloosd in dienst der arbeidende klasse waaruit zij voortspruit en waaronder zij leeft, a r m en ziek. Het is Emilie Claeys die ik bedoel en aan wie ik hier tevens mijn eerbiedige hulde breng. „Nooit, Mijnheer de Minister, zult gij iemand vinden die beter aan u w eischen zal beantwoorden, noch w a t betreft het verstand en het hart, noch wat betreft de geschiktheid voor de bijzondere functies die gij aan eene v r o u w
Drukker en Hoofdagent voor Holland: "W. H. VHegen, te Maastricht.
Abonnementsprijs per jaar f 1,50 = fr. 3,00, bij vooruitbetaling. — Losse nummers 3 ct.
wilt toevertrouw en. Indien ik er bijvoeg dat Emilie Claeys een verwonderlijk assimilatievermogen bezit, benevens een snel en juist oordeel, een helderen geest en een zeldzaam gemak van zich uittedrukken, zoowel in 't vlaamsch als in het fransch, — dan denk ik toch dat Gij overtuigd zult zijn en niet zult aarzelen, — evenmin als de Minister Le Jeune 1) — om een vrijdenkster te benoemen tot de vervulling eener offlcieele functie." Met ingenomendheid vertaalde ik deze woorden en m e t volle i n s t e m m i n g onderschrijf ik ze. Ik ken Emiiie Claeys sinds lang en zij behoort tot de weinige personen van wie ik weet dat ze mij niet kunnen teleurstellen omdat er geen enkele valsche plooi is in h u n n e ziel. Veel miskenning en weinig erkentelijkheid w a s het loon harer toewijding, weinig levens waren en zijn zoo doornig als het hare. Toch zou zij niet anders willen hebben handelen dan zij deed, w a n t zij behoort tot degenen wier overtuiging een meêdoogenlooze drijver en wier geweten een onverbiddelijke rechter is. Dezulken doen wat zij doen moeten, al gaapte de guillotine hen aan. Ik hoop van harte dat de Belgische Minister | het oor zal leenen aan de w a r m e woorden der' ééne uitstekende landgenoote en recht zal laten wedervaren aan de andere, niet minder uitstekende. Ik geloof dat er veel eerlijke harten zijn in België, en ook in Holland, die zich daarover oprecht zouden verheugen. N. 1) Deze minister benoemde Alice Bron, vrijdenkstersocialiste, tot Presidente van het Bureau van Weldadigheid te Monceau-sur-Sambre. Nog nooit bekleedde vóór haar eene vrouw deze plaats.
„Ik ben blijde dat ook gij de zaak der „sexueele oprechtheid" voorstaat. De blindheid en de apathie van vele onderwijzers en leiders der publieke opinie zijn mij volkomen
74
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VEOTJW.
onverstaanbaar. En 't meest van al sta ik ver steld over het stilzwijgen der Moeders in deze zoo hoogst belangrijke kwestie." De Redacteur van Review of Reviews aan de Red. van De Vrouw.
Een priesterwoord. In de Revieiv of Reviews ontmoet ik de vol gende gezonde taal van een domine uit het preutsche Engeland, de Eerwaarde Heer W. J . Ward : „Laat niemand zich inbeelden dat volko m e n kennis omtrent het geslachtsleven iets te maken heeft m e t de onschuld of de zedigheid der jonge lieden. Verstaat men onder die on schuld de volstrekte onkunde omtrent het sexueele leven dan bestaat die eenvoudig N I E T bij ons volk. Of zoo zij al bestaat, dan toch slechts bij uitzondering, en uitsluitend bij enkele meisjes uit de middelste en hoogere s t a n d e n ; en voor dezen zou weten een groot voordeel zijn w a n t dit zou haar in vele gevallen weerhouden van zich onnadenkend, uit eerzucht of uit ouder lijke berekening, te werpen in de armen van een losbol. Slechts weinigen zouden blindelings over den afgrond gaan, indien zij van te voren wisten ivat zij deden. „Doch hoedanig is t h a n s de staat van za ken ? De kinderen weten, doch onvolkomen en onrein, door eigen ontdekking. En in de dui stere, heete kweekkas van halfweten en ver beelding, worden in den geest van school jongens en meisjes ware monsterlijkheden van zinnelijkheid uitgebroeid. De moeders en vaders zouden blozen indien zij wisten welke taal hun zonen uitslaan tegen h u n n e makkers en w a t h u n dochters te hooren krijgen van vriendin netjes ! Bij de lagere klassen is kinderbederf regel en jongens van 14 a 15 jaar, — ach, soms meisjes óók, — zijn vaak hopeloos be dorven. De jonge m a n ziet in onkuischheid iets mannelijks, natuurlijks, noodzakelijks, een voorwaarde tot gezond zijn. Het meisje be schouwt ze als een rechtmatig genoegen, m i t s ze huichelachtig in het verborgene wordt ge noten, doch als een doodzonde wanneer ze aan het licht komt. Geen van beiden vermoedt, d a t het beste deel onzer natie kuisen is en kuisch leeft. En al werd het hen gezegd, zij zouden het niet gelooven, zóó vuil en bedor ven is de omgeving waarin zij verkeeren. „Maar als zij nu eens van jongs af aan werden opgevoed in de kennis omtrent hun toekomstige lichamelijke vermogens en ver antwoordelijkheden. Als zij eens leerden w a t hen op zekeren leeftijd, als zij rijp zijn en een positie hebben, zal worden toevertrouwd, na melijk de heilige plicht en het voorrecht om het bestaan van ons volk voort te planten en
zijn bloei en welvaart te verhoogen door de ouders te worden van gezonde kinderen. Als zij eens inzagen dat het schenden dezer ver antwoordelijkheid, hen door God zoowel als door de natie op de schouders gelegd, zulk een zwarte misdaad is, dat de m a n of de vrouw die ze pleegt behoorde beschouwd te worden als een verworpeling der natie, als een schuldige, een verrader in de oogen van allen? Als zij dit alles leerden, dan zou het vergif niet langer door duizend poriën dringen in het bloed van ons volk. Intusschen moesten er door de daartoe bevoegde autoriteiten, lezingen worden georganiseerd voor de v o l w a s s e n e n ; overal, in alle steden en dorpen, moesten geneesheeren en andere bevoegden spreken tot het volk; m a n n e n tot m a n n e n , vrouwen tot .vrouwen. Dat zou voor ons volk van onbere kenbaar zedelijk voordeel wezen." In aansluiting hiermede haalt de Review of Revieivs een opmerking aan van den Heer Winwood : „dat de naaktheid der natuurvol keren bij lange na niet zoo prikkelend is als sommige menschen wel denken, ja, dat klee ding soms onkuischer is dan n a a k t h e i d ; en dat waarachtige onschuld ook geen aanstoot n e e m t aan de naaktheid bij het andere ge slacht." Al wie in ons Indië geweest is -kan de waarheid dezer woorden bevestigen. Ik voor mij k w a m daar zoo dom als een gans, behept m e t de noodige vooroordeelen, en niet alleen streng tegenover alle dubbelzinnige aardighe den (voor zoover ik ze verstond!) m a a r zelfs preutsch tegenover de weinig verhevene m a a r onschuldige grappen, ontleend aan het laagkomische in het menschenleven. Maar de bijnanaaktheid der Javaantjes 'heeft mij nooit ge hinderd. Integendeel, w a a r ik bij m a n of vrouw, bij kind of volwassene een fraaie lijn of ron ding w a a r n a m , daar genoot ik en zegende het klimaat dat, weinig dekking eischend, schoone lichaamsvormen tot hun volle recht deed ko men. Zóó zeer gaat de n a t u u r boven de l e e r ! En nu, waar ik er kans toe zie, blijf ik in Mu s e u m s van schildei of beeldhouwkunst m e t mijn dochtertje staan voor elke voorstelling die op mij den indruk m a a k t van schoon en rein te zijn, om het even of de m a n n e n en vrouwen totaal n a a k t zijn of niet. Ik wijs h a a r op de fraaie proportiën, de slanke lijnen, de forsche spieren, op de schoonheid van een welgebouwd m e n s c h e n l i c h a a m ; ik leg h a a r uit, hoe de eischen van ons klimaat, onze zeden en be schaving, in strijd zijn m e t algeheele naakt heid ; dat ook onze manier van leven en ons te kleeden veel van onze schoonheid heeft b e d o r v e n : m a a r dat de kunst het onschatbare voorrecht heeft om ons het menschelijk li chaam in al zijn schoonheid naakt voor oogen te stellen. En in het dagelijksch leven bewonderen wij
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
te samen de mollige naaktheid van onzen Bébé en betreuren het, dat zooveel moois moet worden weggestopt in zijn kleertjes . . . Inderdaad, de ware onschuld is argeloos ; en argeloos is ook de ware wetenschap . . . *
*
• "
*
Onder dezelfde rubriek m e t het woord van den priester en dat van den reiziger brengt Review of Reviews ook dat van den bekenden franschen schrijver Alphonse Daudet. Deze m e e n t dat lessen in de sexueele wetenschap voor jongens onnoodig zijn, omdat zij op school, op straat en uit de couranten toch alles lee ren ; m a a r voor meisjes acht hij ze totaal verkeerd ; w a n t : „die wetenschap is leelijk, ontnuchterend, schokkend, beangstigend; geschikt om een meisje te doen walgen." Neen, dat had ik niet verwacht van Daudet, wiens geschriften, voor zoover ik ze ken, mij zoo.sympathiek waren ! Zijn „Tartarin" is mijns inziens zoo vol gezonde vroolijkheid, zijn „Sappho" zoo tragisch van jammerlijken hartstocht, zoo roerend van vreeselijken levensernst 1 ) . . . Ik dacht dat die m a n gezonde begrippen zou hebben omtrent de sexueele wetenschap. Maar op dit p u n t schijnt hij niet hooger te staan dan de meerderheid, zijner landgenooten, die van de maagd, tot aan don avond van haren trouwdag, de domste onnoozelheid eischen, haar verdere opvoeding in geslachtsaangelegenheden overlaten aan haar echtgenoot en haar ten slotte de meest ongebonden vrijheid toestaan mits zij haar fatsoen weet te houden. Al de echtbreuk, al het overspel w a a r v a n de fransche r o m a n s zoo vol zijn, vloeien ten slotte voort uit deze ééne b r o n : de nieuwsgierigheid der dom gehouden vrouw. Jammer, dat een sympathiek schrijver, een artiest als Daudet, dit niet inziet en zijn talent niet besteedt tot het m a k e n van propaganda voor een gezondere m o r a a l ! N.
7r,
katten op het slagveld bleven die m e t h a a r stank de lucht op tien mijlen in den omtrek verpestten, dan zoudt gij i m m e r s zeggen : „dat is de afschuwelijkste heksensabbath, 1) waarvan men ooit heeft hooren spreken !" En als de wolven eens even zoo deden, wat een gehuil, w a t een bloedbad! Zei nu de een of ander dat die dieren roemzuchtig waren, dan zoudt gij daaruit besluiten, dat het domme vee zijn glorie stelt tn h e t uitroeien van zijn eigen soort. En zoudt gij niet hartelijk lachen over deze domheid van het domme vee ? Maar gij ! Als redelijke dieren en om TJ te onderscheiden van het vee dat zich slechts van zijn nagels en klauwen bedient, hebt gij reeds uitgevonden : lansen, pieken, werpspiesen, sabels en zwaarden en mijns inziens te recht. W a n t wat kondt gij m e t uw twee handen anders doen dan elkander de haren uit h e t , hoofd trekken, het gezicht open krabben of hoogstens de oogen uit het hoofd stooten ? In plaats daarvan hebt gij u van gemakkelijke instrumenten voorzien, m e t welke gij elkaar zware wonden kunt toebrengen, waaruit u w bloed tot den laatsten droppel toe wegvloeit. Daar gij echter van j a a r tot j a a r knapper wordt, hebt gij elkander de loef afgestoken in de oude k u n s t van elkaar te vernielen ; hebt gij uitgevonden: kleine kogels, die plotseling dooden als ze iemand treffen in het hoofd of in de b o r s t ; grootere en zwaardere, die u in tweeën schieten of den buik o p e n s c h e u r e n ; en ten slotte nog zulke, die uw heele huis, van den nok tot de fandamenten stuk slaan en u w vrouw in de lucht doen vliegen, en u w kind m e t zijn voedster. Hierin stelt gij uwen roem ! Labruyère is nu sinds bijna 300 jaren dood. De redelijke dieren" hebben sedert zijn tijd vorderingen gemaakt: niet tienduizenden, m a a r honderdduizenden kunnen zij t h a n s in een m i n i m u m tijd vermoorden. En die dat h e t beste kan, dien vieren zij als een held en bewijzen hem goddelijke e e r !
Ei' zijn geen oorlogen meer. Men vecht niet meer. Meent gij dat dit k o m t omdat de despoten een adem van menschelijkheid door hun ziel hebben voelen g a a n ; omdat deze hoogwaardigheidbekleeders wien het volk, dwaas genoeg, een jaarwedde van millioenen uitbetaalt, den 1) Velen ia dit boek een ergernis, even als de wer- blpedigen gruwel hebben ingezien der slachken van Zola. Voor mij bevat het, mits men weet te tingen waartoe zij alleen het teeken hebben te lezen en te verstaan, lessen van ontzettenden ernst. g e v e n ; meent gij dat zij bewust zijn van het feit dat h u n goede dagen voorbij zijn, dat zij niet langer despoten, gepatententeerde wurgers, gekroonde beulen zijn ; of denkt gij dat zij de De Oorlog. geschiedenis der menschheid hebben bestuJean de La Bruyère, een beroemd fransch deerd, dat zij de vorderingen hebben nagephilosoof uit de 17e eeuw en een eerste men- speurd der groote bevrijdingsidëen, dat zij den schenkenner, laat zich over den oorlog aldus hartslag hebben beluisterd dier millioenen slaven die van vrijheid droomen of dat zij, uit: als bekwame politici, hebben ingezien dat zij „Wanneer gij twee honden ziet, die mekaar aanblaffen, bijten en verscheuren, dan zegt gij : „dat zijn domme dieren," en gij neemt een 1) Sabbath = de rustdag der Joden, die op onzen stok om ze van elkaar af te staan. En als Zaterdag valt. Volgens de oude sagen hielden de heksen men u eens vertelde, dat alle katten van een eens in 't jaar een bijeenkomst op een hoogen berg groot land zich bij duizenden in een groote (de Bloksberg in den Harz!, waar zij allerlei beestachtigheden uitvoerden. Het is waarschijnlijk ten gevlakte hadden verzameld en na een toornig volge van den jodenhaat, waardoor de duistere midgemiauw zich woedend op elkander hadden ge- deleeuwen (en zelfs de verlichte 19e eeuw !) gekenmerkt worpen, elkaar bewerkend m e t klauwen en waren, dat men dit heksenfeest betitelde met den tanden, zoodat er van beide zijden 9 a 10000 naam van heksens a h b a t h.
TG
G E E N S L A A F I S ZOO T E N V O L L E S L A A F A L S D E
„iets anders" moeten verzinnen om h u n over wicht te handhaven ? Niets van dat alles. Indien men niet meer vecht, dan is het eenvoudig omdat keizers en koningen elkander den oorlog niet meer dur ven verklaren. Zij durven niet meer afklim m e n van h u n wankelenden hoon . . . A L I C E B R O N in Le Peuple.
Duizenden moeders hebben ze in smarten gebaard, gedurende twintig jaren verzorgd en opgevoed, de zonen, die de kazerne opslokt om ze weer uit te braken op het oorlogsveld. En als onafzienbare troepen schapen, alleen ver schillend in kleur van wol, vallen de legertroepen op elkander aan, elkaar verdelgend te • v u u r en te zwaard in den naam van een titeldrager, verminken en dooden elkander ter bescherming of ter verdediging van stukken gronds, waarvan zij nooit een duimbreed be zaten of zullen bezitten . . . De lijken bedekken den grond, verscheurd, bloedend, akelig, on kenbaar ; paarden, zware karren en nog zwaar dere kanonnen doorkruisen de vlakte, de licha m e n verpletterend, de hoofden en de ledematen der gewonden vermorzelend. In de inftrmenie dompelen de chirurgijns, in h u n witlinnen voorschoten, h u n armen tot aan de ellebogen in menschelijk vleesch en bloed, snijden armen en beenen af, zagen kaakbeenderen door, en dat alles te midden ven de ijselijkste kreten ; twintig, dertig, veertig duizend dooden blijven ter plaatse ; en in één dag verdwijnt een aan zienlijk deel der volksfortuin in rook. Dat alles noemt men een veldslag; dat is de gebeurtenis die de menschen zoo hoogmoe dig maakt, die de zielen in vuur en vlam zet, die de meest alledaagschen tot helden m a a k t en den roem stempelt tot iets heiligs! De toestand van gewapenden vrede biedt ons een ander schouwspel a a n : een millioen m a n n e n ontrukt aan h u n normaal bestaan, h u n arbeid, h u n productie, om manoeuvres te maken, om oorlogje te spelen in een bont schandpak. De gewapende vrede, dat beduidt: de belasting die ons drukt, ons kwelt, ons de stuivers uit den zak haalt, de belasting op het eten, het drinken, het slapen, op het wa ter en het zout, op het licnt en het brood, om toch m a a r het jaarlijksche milliard bijeen te schrapen dat er noodig is om de livereien der soldaten te betalen en de harnachementen der paarden, en de nieuwste oorlogs toestel len, daar de nieuwe telkens opnieuw oud en onbruikbaar worden. H E N R I B A U E R in „l'Echo de Paris.
De Roem. Dat is dus u w pad naar de onsterfelijkheid! Steden verwoesten, landerijen vernielen, vrije volkeren uitroeien of dienstbaar maken ! Hoe meer menschen zij geruineerd, geplunderd, vermoord hebben, des te edeler en roemrijker dunken zich de krijgshelden; en zij tooien h u n misdaden m e t den naam van deugden. Wie één mensch doodt wordt als moordenaar gebrandmerkt. Maar slacht duizenden men schen, drenkt de aarde m e t bloed, verpest de
VROUW.
rivieren m e t lijken, en m e n geeft plaats op den Olympus der goden.
u eene
LACTANCE.
De wurtembergsche generaal, die na Reichshoffen zijn hoofdkwartier had opgeslagen te Jeandhaus, zei tot Rattier toen hij het kasteel verliet: „o, Bid God om uwentwille dat Hij ons den vijand ver van hier doe ontmoeten, w a n t de soldaat die gevochten heeft, is gedu rende drie dagen gelijk aan een wild b e e s t . . . " Dagboek der Gebr. de Q-oncourt.
St.
Nicolaas avond. (Ingezonden.)
Ik ken moeders, die ernstig de opvoeding harer kinderen overdenken, die doordrongen zijn van de verantwoordelijkheid om slechts •waarheid, en geen verdichtsel, te geven, als haar kind, langzamerhand naar de h e m onbe grijpelijke dingen gaat vragen, en die toch tegen den 5den December niet recht weten, hoe zij de waarheid o m t r e n t St. Nicolaas zullen zeggen, zonder hem de heerlijke illusie te bene men, die haar zelf nog, als zij haar eigen jeugd gedenken, prettig doet glimlachen. Daarom wil ik eens gaan vertellen, hoe ik het m e t mijn dochtertje van bijna 5 j a a r heb gemaakt. W e hadden Beppie ongeveer een week vooruit verteld, dat 't gauw St. Nicolaas zou zijn en ze wist nog van een vorig jaar, dat 't zoo'n heerlijke avond van cadeautjes en lekkers was. „Maar ik zou* Sinterklaas zoo graag eens zelf zien! Zou hij nu zelf eens k o m e n ? " vroeg ze m a a r al. En we besloten dat een huisgenoot van ons voor Sint zou spelen, en als Bep naar bed was, waren we druk bezig m e t ' t k o s t u u m voor St. Nicolaas, een witte mantel, een prach tige, rood bordpapieren mijter m e t een goud kruis erop en gouden randen, en van voren een veelkleurige draperie; een toilet, fantastisch genoeg om een kinderoog van verrukking te doen stralen. Toen vertelden we Bep veel van St. Nicolaas, dat hij zoo'n goedhartige oude m a n was, altijd bereid om kinderen en groote menschen plezier te doen en dat hij vooral van kinderen hield die h u n best deden om goed en lief te zijn. 5 Dec. k w a m , Bep zou 's middags nog w a t slapen om heel frisch te zijn als Sinter klaas verscheen. We hadden ons allen in feestgewaad gesto ken, en Beppie m e t haar vriendje Bop, stonden hand in hand de komst van den Sint af te wachten. Een leuningstoel hadden zij klaargezet en een w a r m e waterstoof er voor . . . Daar werd gebeld, luider en luider, en weg stoven Bep en Bop om de deur voor St. Nicolaas open te doen. Bep die nooit iets anders dan goeds gehoord had van Sint Nicolaas w a s in 't geheel niet bang, alleen blij; m a a r Bop, die zeker thuis wel eens m e t Sint gedreigd werd, hield angstig onze hand vast en zei „ik ben zoo bang". Toen volgde een aardig tooneeltje, Sint dooi de kinderen half gedrongen in zijn stoel, de stralende oogen van het tweetal, Bep heel vrij moedig en Bop altijd w a t angstig. Eerst moesten ze allebei vertellen, toen om beurten zingen, en grabbelen naar w a t die goede oude strooide; daarna vroeg Sinterklaas of Bep wel in alles \ haar best deed, waarop ze een paar schaatsjes kreeg. Van plezier danste ze in de rondte.
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW. Toen n a m Sinterklaas afscheid ; onder gejuich werd hem uitgeleide gedaan tot aan de deur e n Bep, innig verrukt, mocht toen nog een paar pakjes open m a k e n die Sint's knechtje k w a m brengen. Innig gelukkig en dankbaar, ging ze slapen. Een paar dagen later zei ze in e e n s : „Vond j e niet dat Sinterklaas op een vrouw leek? Is hij ook getrouwd en heeft hij kindertjes?" Een anderen keer zat ze bij mij op schoot, en heel nadenkelijk vroeg ze in e e n s : „Moeder, is Sinterklaas k n a p ? " „Hoe meen je dat, Beppie?" vroeg ik. „Omdat hij zoo maar lekkers strooide zonder dat hij binnen was. En de deur en de ramen waren niet open, en toch heeft hij de ruit niet stuk gegooid." Ik glimlachte over die logika en n a m mij voor niet langer te wachten m e t haar de waar heid te vertellen, m a a r daar 't toen geen ge schikt oogenblik daarvoor was, zei ik alleen: „er moet zeker een raam hebben opengestaan, w a n t al was St. Nicolaas ook nog zoo knap, dat kan niemand, iets door de ramen gooien zonder het glas te breken, als 't niet openstaat." Den volgenden dag, n a m ik haar gezellig op schoot en zei: „Bep, wil je eens een heel bi zonder mooi verhaaltje hooren, luister dan eens goed. „Er leefde eens heel, heel lang geleden, in Spanje, een m a n die Nicolaas heette. Hij had heel veel geld en dat gebruikte hij niet om voor zich zelf moois te koopen, m a a r om er andere menschen en kinderen plezier mee te doen. Vooral bij a r m e kinderen, wier vaders en moe ders geen geld hadden om speelgoed te koopen, k w a m hij 't liefst, ook bij zieken, zoodat allen hem kenden en van hem hielden; ook rijke kinderen, ofschoon hij die m a a r een kleinigheid bracht omdat ze van huis uit al zooveel krijgen, etc. etc. Toen vertelde ik dat hij heel oud stierf en alle menschen uit die stad zoo bedroefd waren en bloemen brachten op zijn graf en hem Sint Nicolaas noemden, dat is heilige, goede. En toen het weer 5 Dec. werd, zeiden de arme en zieke kinderen: „Nu leeft die goede St. Ni colaas niet meer, nu krijgen we geen cadeautjes meer." De moeders bedachten toen, om toch hun kinderen een prettigen avond te bezorgen, zooals Sint Nicolaas zeker ook gedaan zou hebben, als hij nog geleefd had. Zij spaarden geld op om speelgoed en lekkers te koopen, en ver kleedden zich als Sinterklaas, en brachten het hen. En de arme kleinen waren gelukkig, dat h u n goede vriend teruggekomen w a s . Later hoorden ze wel dat 't m a a r een spelletje was geweest, m a a r ze hadden toch blij genoten. En al die jaren door tot heden, is St. Nicolaas in eere gebleven, en in de harten van groot en klein blijven voortleven, in dankbare herin nering." „En onze St. Nicolaas, w a s die niet heusch, moeder?" „Neen, lieveling, dat was ook iemand die zich verkleed had om je eens te toonen, hoe die heusche Sint Nicolaas, heel heel lang geleden bij de kinderen kwam." „Wie w a s het dan, moeder?" „Bedenk het zelf eens, Beppie, waren we allen in de kamer toen Sinterklaas k w a m ? " Bep ging even met een ernstig gezichtje ons allen na. „Neen, juffrouw H r . . . . w a s er niet," toen j u i c h e n d e : „O die w a s Sinterklaas, nu w e e t i k het!"
77
Ze moest er toen alles van weten en vond 't erg interessant. „Mag ik nu het volgende j a a r ook eens voor Sinterklaas spelen ?" vroeg ze. En op eens weer nadenkelijk: „Maarkun nen we nooit zelf een heusche Sinterklaas wor den?" „Ja, lieveling," zei ik, „dat kunnen we allen, net zooals we nier zijn, daar behoeven we geen langen baard voor te dragen, of een gekleurden mantel of in Spanje te wonen . . . Telkens als we van ons eigen plezier aan anderen mee geven, en niet 't eerst aan ons zelfdenken, zijn we ook, ieder op zijn beurt, eventjes een heusche heilige." Davos-Platz. M. K. C.
Boekbeoordeeling. I u s l o o t e n p l a s en T a n V l i n d e r s , B l o e m e n e n Vo g e l s , beiden door E. Heimans en Jac. P. Thysse. Uitgaven van W. Versluys, Amsterdam. Op zekeren dag bracht de post mij een zorgvul dig behandeld pakketje, waarvan de inhoud — 2 boeken — mij een vreugdekreet ontlokte. Voor eerst om de smaakvolle illustraties op den om slag, wier onderwerpen de belofte inhielden, dat de boeken zouden putten uitdeeeuwigfrisschebron der Natuurgeschiedenis ; en ten tweede, omdat de vluchtige lezing van een volzin hier en daar mij dadelijk bewezen dat ik hier te doen had m e t iets echts, iets g e z o n d s . . . En j u i s t dat echte, dat gezonde, temperden mijn blijdschap over het onberispelijke, het fraaie, j a schier weelderige van papier, omslag en illustraties. Een zucht volgde op den vreugdekreet. W a n t zie, al dat schoons naar vorm en inhoud is alweder voor de kinderen der rijken en gegoe den; een proletariër kan zulk een boek niet koopen voor zijn kind. Doch laten wij voor 't oogenblik niet daarbij stilstaan, en ons eenvoudig verheugen over het feit dat er in onze taal twee boekjes wer den geschreven, die in één adem genoemd mo gen worden m e t het beste wat er tot nog toe in het buiten-en binnenland voor kinderen bestond. Reeds schreef eene moeder mij over het en thousiasme van haar Johan over „In sloot en plas" en van zijn plannen voor den volgenden zomer. Dat enthousiasme wordt volkomen ge deeld door mijn Lili, wier oogjes, slaperig door het spelen in de buitenlucht, wijd wakker worden zoodra de meer dorre leerboeken wor den op zij gelegd en vervangen door dat „o zoo heerlijke boek, Mama!" En in dit, aan stil staand water arme bergland, heeft zij reeds twee plasjes gevonden, waarin wij in 't voor j a a r stof voor geheel nieuwe waarnemingen hopen te vinden. En ik zelf! Zelden las ik m e t meer genoegen een boek voor aan mijn kind, w a n t ook voor mij is bijna alles nieuw w a t er in staat. En de stijl is zoo helder, zoo pret-
78
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW.
tig, zoo frisch, zoo vloeiend, dat de voorlezing Uit het gegeven staaltje blijkt, hoe waar en iets krijgt van een eigen voordracht. Dat komt, naïf, hoe volkomen te goeder trouw „In sloot omdat de auteurs hun onderwerp niet alleen en plas" geschreven is. Wie niet gewend is volkomen machtig zijn, m a a r ook èn de n a t u u r zelf zijn kinderen voor te lezen, kan hen dit èn het kind liefhebben. boekje veilig in handen geven. Onbedorven Daarmee heb ik het boek genoeg geprezen, kinderen, die nog niets of weinig weten van al heb ik nog niets over den inhoud gezegd. Hoe de leer der voortplanting, zullen naar aanleizal ik dien in een paar woorden weergeven? ding van dergelijke nieuwigheden als die van Het is een prettige, door en door wetenschap- het stekelbaarsje, vragen d o e n ; en de ouders pelijke en toch eenvoudige beschrijving van kunnen van de Heeren Heimans en Thijsse het dieren-en plantenleven in onze sloten en leeren hoe zij die hebben te b e a n t w o o r d e n : plassen. Niet veel bijzonders dus voor den op- waar en kiesch. Jongens en meisjes, die giebepervlakkige, die in een sloot niets anders ziet len en monkelen bij bedoelde passage, zijn dan vuil water, doch héél veel bijzonders voor reeds verkeerd ingelicht, misschien wel reeds de grooten en de kleinen die reeds leerden bedorven. spellen in het schoone en rijke boek der NaHet andere boekje, „van Vlinders, Bloemen t u u r en begeerig zijn er steeds meer uit te en Vogels", las ik nog n i e t ; doch bij het doorleeren. bladeren treft mij diezelfde frissche, aantrekIk acht het een geluk, dat de broeikaslec-. kelijke toon, de toon dien welopgevoede kint u u r voor kinderen uit de mode geraakt en deren zoo goed verstaan, en diezelfde grondige de kinderschrijvers zich beginnen te houden kennis, die den smakelijken schotel tevens tot aan de les : „lees de n a t u u r ; de n a t u u r is de een voedzamen maakt. Het zijn van die kinvriendin der waarheid." derboeken welke ook door volwassenen m e t Hoezéér zij dat is bespeurde ik uit de vol- vrucht en genot kunnen worden gelezen. In gende alinea uit dat „o, zoo heerlijke boek, plaats van by de e x a m e n s aan aanstaande M a m a ! " Bij een uiterst aanschouwelijke be- onderwijzers en onderwijzeressen bijzonderheschrijving van het familieleven de stekelbaars- den te vragen omtrent de indeeling der dieren jes, het bouwen van het nest, het leggen der in hoofdgroepen, klassen, geslachten en dergeeieren door het weerbarstige en niet zeer moe- lijk moois, dat voor geleerden onmisbaar, derlijke wijfje, enz, zeggen de schrijvers: m a a r voor gewone menschen m a a r ballast is, „Een paar malen schuift hij zelf [het vader- moest men hen vragen : „Heeft u de boekjes baarsje] door het tonnetje [nestje] heen ; daar- van Heimans en Thijsse bestudeerd ? Vertel bij laat hij w a t homvocht (ge kent den hom m e dan eens een gezellige geschiedenis uit de v a n de haring wel) uit zijn Jichaam op de sloot." En de wijze waarop die geschiedenis k u i t vallen ; de eieren worden daardoor be- uit de sloot werd verwerkt en wordt verteld, vrucht, zooals m e n z e g t ; zonder dat homvocht moest iemands waarde helpen bepalen als zouden er geen jonge vischjes uitkomen ; net onderwijzend en opvoedend element. zoo min als er weer jonge planten uit zaden k u n n e n komen, indien er geen stuifmeel op den stempel van de bloem is geraakt; daarin En al dat wezenlijk schoon van inhoud en taal waren die zaden, net als witte eitjes, aanis onbereikbaar voor het kind van den proletawezig". riër, omdat het onwezenlijke: papier en band Deze enkele alinea verheft het reeds zoo zoo schoon, d. w. z. zoo kostbaar zijn!! kostelijke kinderboek tot een opvoedkundig Moest dat heerlijke boek dan op grof papier boek van hoogo waarde. Ik voor mij wist omworden gedrukt en in ordinair carton gebonden ? trent deze bijzonderheid uit het leven der steKan dan iets w a t wij het kind in handen kelbaarsjes het fijne niet, en nu ik ze weet, geven, te schoon zijn? Moet niet alles, ook de zie ik er eensklaps de „ontbrekende schakel" band, het papier en de illustraties der boeken in van het sexueele onderricht aan kinderen. die het leest, zoo schoon mogelijk zijn, opdat Mijn kleine meid weet alle bijzonderheden omzijn smaak zich vorme, zijn oog zich gewenne trent de voortplanting in het plantenrijk ; zij aan het schoone, en het kind aldus een afschuw weet dat m a n n e n en mannetjes wezens zijn krijge van al wat leelijk i s ? die geen, en vrouwen en wyfjes wezens die Zóó vroeg mij een brave vrouw en conscienwèl kindereitjes in het lichaam hebben ; dank tieuse moeder. De vraag voerde mij terug zij de natuurhistorische les ons door de heeren tot den tijd, toen ik de Venus van Milo 1) schoon Heimans en Thijsse gegeven, zijn nu alle verdere moeilijkheden bij de behandeling van dat onderwerp uit den weg geruimd. Ik dank hen hartelijk voor dien dienst, ook uit naam der moeders die in deze kwestie mijn meening zijn toegedaan.
J
) De Venus van Milo, een in 1820 op het Grieksohe eiland Melos opgegraven kunstwerk van onschatbare waarde, thans prijkende in het Louvre Museum te Parijs. Venus was niet alleen de godin der liefde maar ook der aanvalligheid die liefde wekt. Geen wonder dus dat
GEEN SLAAP IS ZOO TEN VOLLE SLAAP ALS DE VROUW.
vond en eene spin leelijk en niet besefte dat er schoonheid is in de wetten van algebra en ma thesis. Later zag ik spinnen van verwonderlijke schoonheid en leerde inzien dat, zooals Madame De Stael het zoo juist u i t d r u k t : op de hoogte der gedachte de geniën van Newton en Phidias elkan der ontmoeten. (Ik geloof dat zij Plato zeide, ' m a a r haar gedachte wordt door deze naam wisseling niet verminkt). Ik heb er veel over nagedacht of het niet de plicht van den opvoeder is, het kind te omringen metzooveel schoonheid als mogelijk is en hetleelijke zooveel doenlijk uit zijn omgeving te verbannen ? De kwestie is belangrijk genoeg, dunkt mij, om behandeld te worden in De Vrouw, ook al wordt deze voor een groot deel gelezen door degenen van wie Multatiüi v r a a g t : „Wat is den arme ' t s c h o o n der lente? „Wat k u n s t en p o ë s i e ? " W a n t in „De Vrouw" is ruimte genoeg voor alles w a t den mensch betreft, en de zucht naar schoonheid en kunstgenot bekleedt een groote plaats in het algemeen-menschelijke. Daarom lasch ik in deze Boekbeoordeeling een opstel in over Het schoone in de opvoeding. (Wordt vervolgd.) de Helleenscke kunstenaars met voorliefde haar beeld behandelden. De Venus van Milo is zoo goddelijk schoon, haar vormen zijn zoo volmaakt harmonisch, dat men niet in de eerstf plaatj opmerkt dat het beeld jammerlijk geschonden is: het mist beide armen.
De Intelligentie der Vrouw. Zij is wetenschappelijk weinig voorbereid, de vrouw, en men kan geen enkel geleerd boek FEUILLETON VAN DE VROUW.
'n Oaverieselsche meid; door MEVR:
OVINK — SOER
Den eersten tijd ging het nog al vrij w e l ; m e t moeite en geduld ontcijferde hare mees teres Fenna's hiëroglyphen, waaraan de Vries en Te Winkel geheel vreemd bleven; uitgaven en verantwoording sloten altijd als een bus. Doch op een avond wilde de rekening m a a r niet kloppen, volgens Fenna's inzicht. Zij had twee keer een halve, cent opgeschreven en kon n u m a a r niet vatten, dat 2 halven één heelen maken. Tot drie maal toe had mevrouw haar dit kalm uitgelegd, het hielp geen zier; ieder keer begon Fenna van voren af a a n : „Moar dat „alfien," ik m u t nog altied 'n alflen van oe ebben." Onophoudelijk k w a m er strijd over een hal ven cent, en mevrouw schrikte al als zij het cijfertje van verre op de lei zag; F e n n a achtte zich altijd op nieuw te kort gedaan, wanneer zij geen half centje toekreeg. Einde lijk verzamelde hare meesteres een hoop „alfiens" om de meid te plezieren, en deze zou geheel in haar schik zijn geweest wanneer
Ti»
m e t haar lezen. Maar de grootsche werken van het menschelijk genie, die verstaat zij, j a doet ze u zien uit een nieuw gezichtspunt. Die boeken die gij, mannen, van uwe kinds heid af kent, die gij soms tegen wil en dank, van buiten leerdet, waartegen gij verhard en waarvan gij geblaseerd zijt. Zij is onbearbeid als zij ze leert kennen, en zij voelt alles. Het is een genot van onuitsprekelijk hoog gehalte, te zien hoe zij stilstaat bij een woord dat u niet meer treft, en hoe het haar aandoet. Haar hart, fijner, teederder, dichter bij de n a t u u r dan het uwe, heeft getrild ; zij tracht een traan te verbergen. Bekoorlijk onderricht, dat de geleerdheid en de onkunde elkander geven ! De vrouw onder wijst den m a n op hare beurt, zij geeft en ont vangt. En dat alles kiMQt vroeg of laat ter; goede aan het kind. Niets iBer in de gemeen schappe lijke studiën en gesprekken der ouders, dat niet door de moeder tot het kind kan worden gebracht en beter dan door zijn meesters. Die gedachte m a a k t de moeder ijverig en weetgierig. Het is voor haar kind dat zij leest en luistert. «
«
Tien duizend j a r e n zijn niets. Noch de zon, noch de mensch, noch de aarde zijn veranderd. Het ideaal blijft hetzelfde. Het genie der oud heid dat Homerus en Virgilius schiep en de zangen der Rig-Veda, is nog altoos jong. De grieksche en romeinsche krijgshelden gingen voorbij; en ook de tranenvergietende, wereldverzakende christenen. En de menschheid her neemt haar waren w e g : de arbeid in het licht der rechtvaardigheid. De geschiedenis, die woeste fee, sleepte mij door duizend tafereelen van allertreurigste werkelijkheid; w a t een ellende heb ikövergeleefd! Hoe heerlijk, mijn dorst nu en dan te k u n n e n lesschen aan de eeuwig frissche bron nen der antieke poëzie! MICHELET.
Max en Wies „dat alfien," niet zoo onophou delijk te pas hadden gebracht. „Mevrouw ad 't now u m m e r s begrepen, dat 't er toekwoam, w a t oefden die kinders er zich m e t te bemuujen en wiesheid te verkoopen." Met boodschappen doen overkwam Fenna ook nog al eens een ongeluk. Zeer dikwijls bracht zij verkeerde dingen mee, en beklaagde zich dan, dat de winkel menschen haar niet „begriepen wolden." Maar het slimste k w a m zij eens uit den hoek by de volgende gelegenheid. „Fenna," zei mevrouw Eilard, „je moet bij Marken in de G. straat mijn japon gaan halen, je weet i m m e r s waar het is? " „Nee Juffer, Mevrouw wi'k zeggen," k w a m Fenna, „'k weet 't niet." „Maar Fenna, en je hebt de japon er verleden zelve heengebracht." „Jao, ebracht eb 'k 'm wel, moar hoalen en brengen stiet niet geliek" (is niet hetzelfde). Nu kon hare meesteres zich toch ook niet goed houden en lachte, dat haar de tranen langs de wangen rolden. Van plagerijtjes m e t den mond, gingen Max en Wies spoedig tot andere over. Op allerlei plaatsen: onder haar hoofdkussen, in haar naai kistje, tusschen de braadpannen, vond Fenna kleine pakjes, die er heel onschuldig uitzagen
80
GEEN SLAAF IS ZOO TEN VOLLE SLAAF ALS DE VROUW
Heel Engeland is in rep en roer wegens een jonge dame, Miss Edith Lanchester, die wel een vrij, doch geen wettig huwelijk wil aangaan m e t haar verloofde. Reeds lieten haar ouders haar deswege in een krankzinnigengesticht opsluiten ; reeds trachtten gemoedelijke vrienden h e t meisje over te halen tot een huwelijk „onder protest." Niets helpt. De flinke jonge vrouw blijft op haar stuk staan, en iedereen ziet m e t spanning uit naar de dingen die komen zullen. BERICHT.
gestraft, ofschoon, vreemde t e g e n s p r a a k ! de prostitutie m e t honderden vrouwen buiten de wettige als iets natuurlijks wordt beschouwd. In de koude klimaten heerscht hier en daalde veelmannerij. Daar zijn de vrouwen schaarsch. En, vreemd g e n o e g ; waar de veelmannerij heerscht worden meer jongens dan meisjes geboren; w a a r de veelwijverij in zwang is overtreft h e t getal vrouwelijke geboorten de mannelijke, en waar de monogamie wordt gehuldigd staat dit aantal ongeveer gelijk. Niets werkt zoo verheffend op den m e n s c h als h e t besef van eigen verantwoordelijkheid; zijn geestkracht k a n pas in volle rijpheid zich doen gelden, wanneer hij geleerd heeft een streng, nauwgezet, door weten en begrijpen gelouterd geweten als hoogsten rechter over zijn doen en laten aan te stellen.
Maandag 11 November hield de Afdeeling Rotterdam der Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, hare tweede jaarrergadering in het gebouw «(Odeon. Uit het v%rslag bleek dat h e t aantal leden t h a n s 85 bedraagt. (CORNÉLIE HUYGENS.) De presidente Mevrouw J. Flothuis-van Dommelen, die aan de beurt van aftreden was, A » VERTEN TIEN. werd m e t algemeene stemmen herkozen; ver-, der werd het bestuur uitgebreid m e t twee leden en werden daartoe gekozen de dames DE VRIJDENKER. D. M. E. Helderman en W. Kenier. W e e k b l a d tot verbreiding d e r Vrije De beschrijvingsbrief voor de Algemeene Gejachte. Vergadering, die 2ö December alhier zal plaats hebben, werd behandeld, en de dames A. Dobbe, M. G. Kramers en J. van der Schuijt (voor Nederland p e r 3 m a a n tot afgevaardigden der Afdeeling benoemd. Abonnementsprijs : (den 50 cents. Namens het Bestuur, (voor België 65 cents. J. VAN DER SCHUIJT, secr. Rotterdam, 13 November 95.
ADRES
Nieuwe
DER ADMINISTRATIE :
Binnenweg
398, Botterdam.
BLADVULLING.
STBIJDPENNING.
V e e l w i j v e r i j . Deze komt uitsluitend voor in de heete klimaten, waar de hartstochten der menschen h e t sterkst geprikkeld worden. De monagamie (huwelijk van één m a n met ééne vrouw) behoort thuis in de gemadigde streken, w a a r zelfs h e t huwelijk m e t twee m a n n e n of twee vrouwen (bigamie) ten strengste wordt
Brussel. Maand, bijdr. van een vriend 25 — Van Marie 0,25. Lali Djiwo. Mama 1.50 —, Lili en Bébé 0.50 Gent. Een onderwijzeres 0.40 — Idem 0.10 — Voor mijn Hélène 0.10 — Elvire en Clara 0.10. — Emilie
0.15
maar bij h e t openen allerlei onaangename verrassingen voor oog en neus opleverden. Steenkolengruis, peper en zout, aardappelschillen, vies, nattig wortelloof, haringkoppen e. d. troffen Fenna's ontstelde oogen bij het ontpakken; eindelijk vatte zij de surprises m e t de tang aan en wierp ze ongeopend in het vuur. W a s zij 's avonds even op haar kamertje geweest, dat zij gesloten hield, nadat zij twee keer de ragebol in het bed had gevonden, en k w a m ze in de keuken terug, dan heerschte daar eene Egyptische duisternis, hoewel de lamp bij haar heengaan brandde als een lier. Fenna hield niets van het donker; zij kreeg hartklopping van angst, hoewel zij h e t niet wilde w e t e n ; als de meeste eenvoudige boerenmenschen w a s zij zeer bijgeloovig. Zij dacht stellig, dat binnen kort een mensch zou sterven in het huis waarvoor een hond huilde; viel een schilderij of spiegel van den m u u r , d a n w a s dit ook een heel slecht teeken, en wanneer zij twee messen gekruist over elkaar zag liggen, wist zij niet hoe gauw dit te veranderen, anders k w a m er stellig ruzie. „En spoken ? nou, de menschen zeggen wel, die bint er niet, moar da mu'j niet altied secuur op w e z e n ; Manus Helf ad der zeivers wel verteld, dat ie roaré witte gedoanten ad ezien op
de weg naar Zwolle, ie ad 't op een leupen ezet, moar bijnoa de koorse op 't lief ekrègen van de skrik." Op een avond waren de heer en Mevrouw Eilard op bezoek gegaan; Fenna zat in de keuken te naaien en verdiepte zich in zoete toekomstdroomen, waarin haar J a n u s en zij zelve de hoofdrollen vervulden. Toen gedacht zij dat h e t morgen Zondag en haar uitgaansdag was, en ze nog even een schoon „kragien op 'r lieflen" moest zetten. Zij zou de japon dus boven halen en de kapotte slonde (boezelaar) meteen meebrengen, die gisteren gescheurd was. Zij bleef op haar kamertje een poosje „scharrellen' en dacht bij h e t n a a r beneden g a a n : „Zie zult mie de lampe wel weer uutebloazen ebben, m a a r da's niks, 'k eb gelukkig lucifers m e t e n o m m e n . " Aan het eind van den gang zag Fenna, zooals zij vermoed had, haar heiligdom in duisternis gehuld „God bewoare mie, w a t m u t d a t ? " en de lucifers vlogen h e t meisje uit de hand, terwijl zij angstig achteruit week. Uit de keuken kwamen twee bovenmenschlijke gedaanten in het wit gehuld, (dat konden de kinders niet zijn,] en wenkten m e t stomme gebaren Fenna naar zich toe. (Wordt vervolgd)
Overdracht fr. 226.89
Totaal fr. 28.10