DE VOORZEIDE LEER
DEEL 1 1
DE VOORZEIDE LEER BOEKENREEKS „DE VOORZEIDE LEER" Aangevangen door Ds. C. Vonk - Medewerker Ds. F. van Deursen
DEEL 11
Verschenen: II. De Heidelbergse Catechismus en het Doopsformulier, door Ds. C. Vonk') IIIa. De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk')
DE HEILIGE SCHRIFT
Mb. De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk') De Heilige Schrift: Ia. Inleiding op de Thora - Genesis - Exodus, door Ds. C. Vonk Ib. Leviticus, door Ds. C. Vonk Ic. Numeri - Deuteronomium, door Ds. C. Vonk
SPREUKEN
Id. Inleiding op de Profeten - Jozua, door Ds. C. Vonk Ie. Richteren, door Ds. C. Vonk If.
lg. 1 en 2 Koningen, door Ds. C. Vonk Ij.
DOOR
1 en 2 Samuel, door Ds. C. Vonk Inleiding op de Geschriften - Psalmen (I), door Ds. F. van Deursen
F. VAN DEURSEN
lk. Psalmen (II), door Ds. F. van Deursen 11.
Spreuken, door Ds. F. van Deursen In voorbereiding: Jesaja, door Ds. C. Vonk Jeremia, door Ds. C. Vonk Ezechiel, door Ds. C. Vonk Job, door Ds. F. van Deursen
1979
Uitverkocht
UITGAVE LIEBEEK HOOIJMEIJER B.V. BARENDRECHT
Woord vooraf
Dit boek verschijnt vijftig jaar nadat ds C. Vonk, de stichter en voornaamste auteur van deze reeks, zijn werk in de dienst des Woords begon. Hij mocht door Gods genade gedurende die halve eeuw voor velen, onder wie ook voor mij, een leermeester worden in de Heilige Schrift. Daarom is het mij — nu zijn medewerker — een voorrecht dit dertiende deel van de Voorzeide Leer als bewijs van dankbaarheid aan hem op to dragen. Intussen ontving ik zelf bij mijn werk onschatbare steun van mijn vrouw. Wie zo'n medewerkster vond, heeft volgens Salomo iets goeds gevonden en gunst van de HERE ontvangen, Spr. 18:22. En als men dan opmerkt hoe het haar vrouwenwijsheid is, die het huis bouwt (Spr. 14:1) en haar opofferingsgezindheid die de gelegenheid voor dit werk schiep, dan heeft ze volgens de wijzen lof verdiend: „Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar", Spr. 31:28. Wijsheid lijkt anders niet de gave, waarin Gods gemeenten momenteel uitblinken. En dat terwijl onze Heere Jezus Christus ons toch allereerst „tot wijsheid geworden is", 1 Cor. 1:30. Desondanks gaat Zijn kerk hier op aarde veelszins dwalend en onzeker als een blinde haar weg. Theoretisch-theologisch soms druk en knap redenérend, maar lang niet altijd wijs-in-Christus, wijs-bijhet-Woord. Erger nog, we zijn als discipelen van Jezus veelszins ten prooi aan allerlei dwaasheid en onverstand. Welke tot overmaat van ramp ook nog vaak als hoogste wijsheid, j a als moderne schriftgeleerdheid aan de (gewone) man gebracht wordt. Maar is deze gang van zaken wel zo opzienbarend als hij lijkt? Wat hebben wij als christenheid met de wijsheid van Salomo gedaan? Als Spreuken niet een van de minst bekende bijbelboeken is, 5
dan is het zeker een van de minst bepreekte en besproken Schriftgedeelten. Zo werd een zee van wijsheid eerst miskend en daardoor veelal onbekend. Moge de Opgang-uit-de-hoogte (Luk. 1:78) deze boekenreeks gebruiken om zijn eigen Boek te doen zijn wat het is: een lamp voor onze voetstappen. En zegene Hij dit deel om nog vele, vooral jònge ogen te openen voor de wijsheid-die-van-boven-is, Jak. 3:15, 17. Zodat zij immuun worden voor de dood-en-verderf-zaaiende dwaasheid — al klinkt zij nog zo wetenschappelijk en geleerd — en groeiende liefde gaan koesteren voor de levenversterkende, gezonde en gezondmakende wijsheid, die Hij ons in het boek Spreuken schenkt. Apeldoorn, 17 februari 1979.
6
F. van Deursen.
1 SPREUKEN OF MASJAALS
„Salomo's wijsheid heb je hier nodig!" Dat hebt u misschien ook wel eens verzucht als u zich afvroeg: Hoe voed je als gelovigen je kinderen op? Mag tucht daar nog een rol bij spelen? Hoe bescherm ik mijn huwelijksgeluk? Wat is verantwoorde geldbesteding? Ik lees kranten en boeken, ik luister naar godsdienstige redevoeringen; hoe leer ik daarin waarheid en leugen onderscheiden? Hoe moet ik staan tegenover drankgebruik? Hoe kom ik aan bijbelse in plaats van humanistische mensenkennis? Voor deze en meer zulke vragen begin je met een schooldiploma niet veel. Daar h'eb je wijsheid voor nodig. Moeten Gods kinderen daar nu eerst de harde leerschool van schade en schande voor aflopen? Gelukkig niet. God heeft een heel arsenaal van Salomo's wijsheid voor ons bewaard. In het boek Spreuken biedt Hij ze ons op een presenteerblaadje aan. Daarin laat de wijze vorst zijn licht schijnen over ons huwelijksleven en handel drijven, onze kracht en begeerten, onze ogen en oren, onze liefde en haat, ons werken en rusten. Geen betere vraagbaak voor levensvragen dan Spreuken van Salomo. Maar is dit dan eigenlijk geen buitenbeentje onder de bijbelboeken? Een wat humanistisch getinte handleiding voor een succesvol leven? Geen sprake van. Ook Spreuken behoort tot de boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds. En leven in dat verbond gaat niet op in godsdienstige dingen, maar omvat werkelijk al ons doen en laten. Daarom gaf God ons in dit boek ook wijsheid voor heel ons leven. En omdat Spreuken ook zo'n echt verbondsboek is, staat z'n onderwijs vierkant tegenover „de raad der goddelozen" (Ps. 1 : 1), die u misschien dagelijks opgedrongen krijgt. Maar terwijl die adviezen der goddelozen ons op dood spoor plaatsen (Ps. 7
§ 1
Spreuken of masjaals
1: 6), leest u in Spreuken genezende woorden, die ons leven gezond kunnen maken. Een bijkomend genoegen is daarbij de aantrekkelijke vorm waarin Spreuken zijn levenslessen aanbiedt. Israels wijzen kozen daarvoor namelijk de boeiende spreektrant van de masjaal. Wist u wel dat onze Zaligmaker zich bij zijn onderwijs ook zo vaak van deze leervorm bediend heeft? Laten we eerst die onderwijsvorm nader bezien. 1. SPREUKEN, EEN TITEL DIE DE INHOUD NIET HELEMAAL DEKT.
In de Hebreeuwse bijbel heet ons bijbelboek Misjlee, dat is de meervoudsvorm van het woord masjaal. Wij zijn al sinds de Statenvertaling (voortaan afgekort tot: SV) van 1637 gewend aan de vertaling Spreuken 1 ), maar die geeft de rijke inhoud van het woord masjaal slechts gedeeltelijk weer. Wij denken immers bij een spreuk aan een kernachtige uitspraak van een of twee zinnen, waarin men een stuk levenswijsheid samenvat. Nu staan er in Spreuken ook wel honderden van zulke kòrte gezegden, maar toch omvat het woord masjaal meer dan alleen korte spreuken. Masjaal is feitelijk een verzamelnaam. Dat kunt u al zien aan het boek Spreuken zelf, want daarin treffen we naast de genoemde twee- of drieregelige spreuken ook hele toespraken aan; van een vader tot zijn zoon en aan het slot zelfs een compleet lofgedicht op de ideale vrouw. Allemaal onder de titel Masjaals. Juist omdat dit dus duidelijk een verzamelnaam is voor verschillende soorten proza en poezie zouden wij hiervoor ook geen beter gelijkwaardig Nederlands woord weten dan er nu boven dit bijbelboek staat. Maar waarom nemen we masjaal niet als een christelijke term in onze woordenschat op?
Masjaal: verzamelnaam voor gezegde, spreuk, spotlied, profetie, gelijkenis, psalm en toespraak. Tijdens de ballingschap mokten de Judeeers in Babel: „De vaders hebben zure druiven gegeten en de tanden van de kinderen zijn er stroef van", Ezech. 18 : 2v. Zulke korte gezegden uit de 8
Spreuken of masjaals
§
volksmond heten ook wel masjaals, Ezech. 18 : 2v, vgl. 12 : 22v, 1 Sam. 24 : 14, Jer. 31 : 29. Zo is het in Israel „tot een masjaal geworden: Is Saul ook onder de profeten?", 1 Sam. 10 : 12. Spotliederen behoren eveneens tot dit genre. In Jes. 14 klinkt het welkomstlied waarmee de schimmen van gestorven machthebbers de koning van Babel in het dodenrijk inhalen: Is dit de man voor wie de aarde beefde? Jes. 14 : 4-21. Dit spotlied heet daar „een masjaal over de koning van Babel", vs. 4. En het ontrouwe Israel zou hetzelfde lot treffen: „Ik maak hen tot (-) een mikpunt-vanschimp (masjaal) en spot", dreigde Jahweh door Jeremia, 24 : 9, vgl. Deut. 28 : 37, 1 Kon. 9 : 7. Ook gelijkenissen worden meermalen masjaal genoemd. Toen David Bathseba tot vrouw genomen had en haar man Uria laten doden, zond Jahweh de profeet Nathan naar David met het verhaal van een rijke man die het ene ooilam van een arme man roofde. Hoewel het woord er niet bij staat was deze gelijkenis een echte masj aa1. 2 ) Evenals Jesaj a's bekende „lied van Jahweh en zijn wijngaard Israel" in Jes. 5 : 1-7. Dat dit ook masjaals zijn kan blijken uit Ezech. 17 : 1, waar Ezechiël de opdracht krijgt: „Mensenkind, (-) vertel hun de volgende masjaal" — waarop dan net zo'n gelijkenis volgt als die van Nathan en Jesaj a. Onze Heere Jezus Christus sloot zich dus met zijn gelijkenissen bij een oude en vertrouwde onderwijsvorm in Israel aan. In een Hebreeuwse vertaling van het N.T. heten Jezus' gelijkenissen dan ook terecht masjaals. 3 ). En de discipelen vragen daar: „Waarom spreekt Gij tot hen in masjaals?" (bimesjalim), Matth. 13: 10. Waarop de Heere vervolgt: ,Hoort de masjaal van de zaaier", Matth. 13 : 18. En even verder lezen we: ,Nog een andere masjaal sprak Hij tot hen", Matth. 13 : 24, 31, 33v. Spreuken van Salomo is dus ook in stijlvorm familie van de gelijkenissen van onze Zaligmaker. Tot de grote Masjaalfamilie behoren zelfs enkelepsalmen. „Ik zal mijn oor tot een masjaal neigen", zegt Ps. 49 : 5. „Ik wil mijn mond tot een masjaal opendoen", Ps. 78 : 2. En Job betitelt de toespraken van zijn vrienden als: „Masjaals van as zijn die wijze woorden van jullie", Job 13 : 12, 27 : 1, 29 : 1. 9
§ 1
Spreuken of masjaals
Deze voorbeelden laten zien wat een omvangrijk gebied het woord masjaal bestrijkt. We kwamen het tegen als aanduiding voor korte gezegden, spreekwoorden en spreuken, hele dichtwerken zoals het spotlied op de koning van Babel, de toekomstvoorzeggingen van Bileam, de gelijkenissen van Jesaja en Ezechiël, de toespraken van Job en zijn vrienden en zelfs voor enkele psalmen. Niet alleen wijzen, maar ook profeten en psalmisten gebruikten de masjaalvorm bij hun onderwijs. 4 ) Dit veelomvattende woord staat nu als titel boven ons bijbelboek: Masjaals van Salomo. De vertaling Spreuken van Salomo is wel ingeburgerd, maar is voor de inhoud feitelijk te smal. Vooral omdat dit boek zoals gezegd niet alleen korte spreuken, maar ook langere uiteenzettingen bevat; vooral in Spr. 1-9, vgl. 5: 1-23, 6 : 20-7 : 27, 8 : 1-36, 23 : 29-35, 31 : 10-31. We zullen Spreuken beter begrijpen als we ook even stil staan 'bij enkele in het oog vallende eigenschappen van de masjaal. 2. EEN MASJAAL VERTOONT VAAK HET HEBREEUWSE PARALLELLISME.
Hoewel Spreuken ook wel langere masjaals bevat, bestaat het toch grotendeels uit spreuken van twee regels. Wat daarbij opvalt is dat er tussen de inhoud van deze regels een zekere evenwijdigheid bestaat. We stoten daarmee op een van de voornaamste kenmerken van de Hebreeuwse, j a van de hele Semitische poëzie, vgl. P, 97. 5 ) Wij vinden het mooi als de regels van een gedicht op elkaar rijmen, maar de Israëlieten en hun buurvolken hadden in dit opzicht een andere smack. Of u nu een Babylonisch, een Kanaanitisch of een Israëlitisch gedicht bekijkt, dan waren ze weliswaar onberijmd, maar vertoonden anderzijds een kunstige „reidans van gedachten". 6 ) Vaak bouwden de dichters hun werk op met stukjes van twee of drie regels, waarvan de inhoud een zekere evenwijdigheid vertoont. Nieuwere bijbelvertalingen laten dit zogenaamde parallellisme duidelijker uitkomen doordat zij de regels van een psalm of spreuk niet àchter elkaar afdrukken, maar ònder elkaar. 10
Spreuken of masjaals
§ 1
Spreukendichters waren vrome kunstenaars, die gaven van wijsheid, profetie en poezie bezaten. Op het eerste gezicht lijkt deze dichtkunst misschien minder kunstzinnig en gemakkelijker te beoefenen dan de onze, maar vergis u niet. Probeert u het anders zelf maar eens, dan zult u gauw genoeg merken dat ook bier schijn bedriegt. God de Heilige Geest moet de wijzen door wier dienst Hij ons het boek Spreuken gegeven heeft rijke gaven van kennis en kunstvaardigheid verleend hebben. Zij moesten scherpere waarnemers zijn dan de oppervlakkige massa; want hun spreuken dienden geen loze beweringen te bevatten, maar op feiten te berusten die elke gelovige kon nagaan. Deze feiten moesten zij echter uitsluitend beschouwen vanuit een diep ontzag voor Jahweh, want alle wijsheid begint met vreze voor Hem, Spr. 1 : 7, 9 : 10. Daarom moesten zij vooral een rijke geloofskennis van het Woord en de Daden van Jahweh bezitten. Verder een diep inzicht in de wetmatigheden waaraan God de menselijke samenleving onderworpen heeft. Hoe zouden ze hun leerlingen anders kunnen wijzen op de samenhang tussen onze daden en de gevolgen daarvan. Zij moesten trouwens ook weten hoe vorige geslachten dit ervaren hadden. Voorts werd van hen verwacht dat zij de waarden in het menselijke leven kenden en die ook konden rangschikken. Als Godvrezende opvoeders mochten ze bij dit alles de grenzen van het menselijke kunnen niet uit het oog verliezen en dienden ze eveneens eerbiedig rekening te houden met Gods vrijmacht. Wanneer zij echter uit Schrift en ervaring een levensles hadden geput, dan moesten zij die ook nog op kunstige wijze kunnen samenvatten. Niet in een langwijlig betoog vol in- en uitgepraat, maar in de bondige spreukvorm van slechts twee of drie regels. Waarvan de een de ander moest verduidelijken, hetzij door een beeld, een aanvulling of een tegenstelling (we zullen straks van elk genre een paar voorbeelden overnemen). En dan moest die spreuk ook nog boeien en gemakkelijk in het geheugen opgenomen kunnen worden. De bijbelse spreukendichters moesten dus de Schriftkennis 11
§ 1
Spreuken of masjaals
bezitten van de profeet, het levensinzicht van de oudere, het beeldend vermogen van de schilder, de didactiek van de leraar, de ervaring van het voorgeslacht. Bedenk tenslotte dat onze masjaaldichtende Zaligmaker ook van al deze gaven en vaardigheden, waarin Salomo boven alle wijzen uitblonk, zei: „Meer dan Salomo is hier", Matth. 12 : 42.
Een boek vol synoniemen. Deze dichttechniek vereiste uiteraard een grote bedrevenheid in het gebruik van zinverwante uitdrukkingen en fijne woordschakeringen. De psalmisten en spreukendichters tonen zich daarin ware meesters. Een boek als Spreuken wemelt van de synoniemen. De hoofdfiguren in dit boek zijn de wijze en de dwaas, maar wat hanteert het een rijke voorraad uitdrukkingen om deze twee typen aan to duiden. We zullen er eens een rij van naast elkaar plaatsen. De dwaas De wijze De onverstandige, De verstandige, de hoogmoedige, de nederige van geest, de bedrijver van ongerechtigdie van het kwade wijkt, heid, de goddeloze, de rechtvaardige, de verstandeloze, de man van kennis, de trouweloze, de gunstgenoot, de kwade, de goede, de verkeerde, de bewerker van het goede, de boze, die recht van wandel is, de godvergetene, de oprechte, de overmoedige, de betrouwbare, de vermetele, de man die recht is, de zondaar, die acht geeft op zijn weg, de schuldige, die onberispelijk wandelt, de spotter, de vrome, de zot. de rechtschapene, Natuurlijk overlappen deze uitdrukkingen elkaar wel enigszins, maar toch bevatten ze fijne schakeringen. Als een dichter zijn 12
Spreuken of masjaals
§ 1
les in de eerste regel van een spreuk had samengevat, dan kon hij haar in de parallelle regel nog wat verfijnen of verdiepen door zo'n zinverwante uitdrukking. Voor het samenstellen van zulke evenwijdige regels beschikten de masjaaldichters over een rijk gevarieerde techniek. We zullen niet streven naar een volledig overzicht van deze woordvariatie-kunst, maar van vier hoofdklassen willen we u toch een paar voorbeelden geven, omdat deze wel zeer vaak in Spreuken voorkomen. 8 )
Beide regels zeggen hetzelfde met andere woorden. Wie twist liefheeft, heeft overtreding lief; wie een grote mond opzet, zoekt verderf, Spr. 17 : 19. De verstandige houdt zijn woorden in, de man van inzicht is bezonnen, Spr. 17 : 27.
Beide regels verduidelijken elkaar door een tegenstelling. Een vrolijk hart bevordert de genezing, maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren, Spr. 17 : 22. Een trage hand maakt arm, maar de hand des vlijtigen maakt rijk, Spr. 10 :4.
De tweede regel vult de eerste aan. Ga de dwaze man uit de weg, want verstandige lippen bemerkt gij daar niet, Spr. 14: 7. Een doldriftige moet boeten, want als gij helpen wilt, maakt gij het erger, Spr. 19 : 19.
Een van beide regels bevat een vergelijking. Als een gouden ring in een varkenssnuit is een mooie vrouw die geen verstand heeft, Spr. 11 : 22. Als azijn voor de tanden, als rook voor de ogen, 13
1
Spreuken of masjaals zo is de luiaard voor wie hem een opdracht geven, Spr. 10 : 26.
Als u met dit taalverschijnsel rekening houdt, zult u menige regel uit de Psalmen of Spreuken gemakkelijker verstaan. U hoeft hem maar te vergelijken met de begeleidende regel en u hebt de sleutel in handen. De regels verklaren elkaar, vullen elkaar aan, illustreren elkaar met een beeld of verduidelijken elkaar door een tegenstelling. Deze dichttechniek met evenwijdige regels maakt het iemand ook makkelijker een psalm of spreuk uit het hoofd te leren. Men heeft wel eens het vermoeden geuit, dat de oude wijsheidsleraars hun masjaals inprentten door zelf de eerste regel voor te zeggen en hun klas of leerling de bijbehorende regel te laten aanvullen. 9)
Parallellisme in de prediking van onze Heere Jezus. Ook onze Zaligmaker gebruikte zulke evenwijdige zinnen. Hij bediende zich meermalen van een korte masjaal, waarbij Hij de ene zin door de andere verklaarde. We treffen dit taalgebruik vooral aan in de bergrede en met name in de zaligsprekingen, Matth. 5: 1-12. Zalig de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen, Matth. 5 : 3. Zalig die treuren, want zij zullen vertroost worden, Matth. 5 : 4. Geef hem die van u vraagt, en wijs hem niet of die van u lenen wil, Matth. 5 : 42. Niet een ieder die tot Mij zegt: Heere, Heere, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil van mijn Vader die in de hemelen is, Matth. 7 : 21. 14
Spreuken of masjaals
§ 1
3. EEN MASJAAL SPREEKT GRAAG AANSCHOUWELIJK EN BEVAT VAAK EEN VERGELIJKING.
Een tweede kenmerk van veel masjaals is hun aanschouwelijke taal en veelvuldig gebruik van beelden en vergelijkingen. 10 ) De Israëlieten hielden van zo'n levendige spreektrant, zoals trouwens alle Semieten. Toen Nathan koning David kwam bestraffen deed hij dat via de omweg van zijn bekende masjaal, 2 Sam. 12. En Jesaja vergeleek Israël met een wijngaard en de mannen van Juda met de planten, Jes. 5. De Heilige Schrift kent dat schoolse, begripsmatige spreken van onze theologieën niet eens. (Dat komt voort uit de Griekse denksystemen, die het Schriftuurlijke spreken zo sterk overspoeld hebben, dat wij moeite hebben de Schrift te verstaan). Gods Woord komt met zaken (en niet met beschouwingen) en stelt die levendig en concreet voor ogen. Dat hebben de masjaaldichters ook gedaan. Zij hebben zich uitgeput om telkens nieuwe beelden en vergelijkingen te bedenken. Kijk er hun boek maar op na. Zij kwamen hun lezers niet met droge theorieën aan boord — die hadden ze zelfs niet eens — maar lieten hen door een beeldengalerij lopen. Spreuken lezen betekent plaatjes kijken: van luie boeren en twistzieke vrouwen, zwaarmoedige en blijmoedige mensen, zwijgers en veelpraters, rechters en getuigen. 't Is alsof de wijzen ons telkens op de schouder tikken: „Kijk eens!" De ene vergelijking is nog treffender dan de andere: „Het begin van een twist is als het doorsteken van een waterkering, houd dus op voor de ruzie uitbreekt", Spr. 17: 14. „Steen is zwaar en zand weegt veel, maar de ergernis over een dwaas weegt zwaarder dan die beide", Spr. 27 : 3. ")
Het vleesgeworden Woord paste dezelfde methode toe. De masjaals zijn typerend voor de spreektrant van de Heere God in zijn Woord. Het kan dan ook niet anders of het vleesgeworden Woord van Jahweh, onze Heere Jezus Christus, paste dezelfde methode toe. Het was de methode van zijn Vader, van Jahweh. Daarom kwam onze hoogste Leraar niet met wereldvreemde beschouwingen, maar met de grote zaak van het Koninkrijk. En dat 15
§ 1
Spreuken of masjaals
Spreuken of masjaals
§ 1
schilderde Hij zijn hoorders voor ogen. Hij vergeleek het in zijn masjaals met een mosterdzaadje, een verborgen schat, een sleepnet, zaad dat iemand in een akker zaaide en gist dat een vrouw in een paar maten meel verwerkte, Matth. 13. Toch hoeven we niet eens zijn gelijkenissen op te slaan om Hem aanschouwelijk te horen spreken. Neem de bergrede maar weer (Matth. 5-7), waarin Hij bezorgde gelovigen wees op de vogels die misschien juist overvlogen en op de leliën waartussen Hij wellicht zat te onderwijzen. Het leven van de gemeente vergeleek Hij met het lopen over een smalle weg of het binnengaan door een nauwe poort, iets wat velen waarschijnlijk dagelijks deden. 12 )
Als echte Oosterlingen waren de Israëlieten verzot op zulke raadsels; denk maar aan de bruiloft van Simson, Richt. 14. Zo'n ogenschijnlijk duidelijke, maar tegelijk raadselachtige manier van uitdrukken kon de aandacht geweldig prikkelen. Vandaar dat de wijzen hun lessen soms ook opzettelijk wat minder doorzichtig formuleerden, teneinde de aandacht en scherpzinnigheid van hun hoorders te prikkelen. Masjaals willen nu eenmaal graag raken en blijven haken. Zo moet Spreuken ook dienen „om te verstaan spreuk (masjaal) en beeldspraak, woorden en raadselen van wijzen", Spr. 1 : 6. Sommige spreuken moet men inderdaad meer dan eens lezen voor men ze begrijpt.
4. EEN MASJAAL KAN BEDEKT OF OPENLIJK DE SPOT MET IEMAND DRIJVEN.
Prediker stelt zijn lezers of en toe ook graag voor een raadsel. Zijn hier en daar raadselachtige schrijftrant heeft iets prikkelends, maar dat was ook zijn bedoeling. Zoals blijkt uit het slot van zijn boek: „De woorden der wijzen zijn als prikkelen, als ingeslagen nagelen zijn de verzamelingen daarvan", Pred. 12: 11. Zij willen tot nadenken prikkelen.
We wezen al op de masjaal waarin Jesaja het spottende welkom liet horen waarmee de schimmen in het dodenrijk straks de gevreesde koning van Babel zouden inhalen, Jes. 14. Maar de spreùkendichters konden ook geducht de draak met iemand steken, zoals in deze spreuken: „De luiaard heeft zijn hand in de schotel gedoopt, maar hij brengt haar niet eens terug naar zijn mond", Spr. 19 : 24. „Als een gouden ring in een varkenssnuit is een mooie vrouw zonder verstand", Spr. 11 : 22. Zulke spottende masjaals vonden we in het onderwijs van onze Heere hoegenaamd niet, al kon Hij wel eens ironisch spreken, vgl. Matth. 7 : 15, 23 : 16, 24. 13 ) 5. EEN MASJAAL KAN SOMS RAADSELACHTIG SPREKEN.
Toen Nathan David de masjaal van de rijke gierigaard verteld had, die het enige ooilam van een arme stal, riep de koning verontwaardigd uit: ,,Zowaar Jahweh leeft, de man die dat gedaan heeft verdient de dood. En het lam moet hij vierdubbel vergoeden, omdat hij er niet voor is teruggeschrokken zoiets ergs te doen", 2 Sam. 12 : 5v. Daar kunt u aan zien hoe iemand een schijnbaar eenvoudige masjaal kan aanhoren zonder de betekenis ervan te vatten. Pas toen de profeet met zijn verklaring kwam („Die man, dat bent u"), ging David een licht op en had hij de masjaal door. 16
Verhullende masjaals van een beledigde Koning Jezus. Ook onze Heere Jezus Christus kwam op zekere dag met masj aals die zijn onderwijs niet verduidelijkten, maar verduisterden. Niet dat Hij daar meteen bij het begin van zijn optreden al mee kwam. Hij heeft eerst een tijdlang heel Israël vriendelijk uitgenodigd Hem als de beloofde Messias-Koning te aanvaarden. Daarbij had Hij ook wel masjaals verteld — zie de bergrede — maar dat waren nog gelijkenissen die zijn prediking verkláárden. Pas toen de massa van de Joden Hem verworpen had, ging de Heere masjaals vertellen die zijn onderwijs verhulden. Prikkelende raadselmasjaals. Op het eerste gehoor leken ook deze gelijkenissen zo eenvoudig dat een kind ze kon begrijpen. „Een zaaier ging uit om te zaaien . . Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was", Matth. 13. Dat lijkt zo klaar als de dag, maar vergis u niet. David dacht ook dat hij Nathans gelijkenis be17
§
Spreuken of masjaals
greep, maar hij had haar niet dóór. Zo ging het ook met ogenschijnlijk eenvoudige masjaals als die van de zaaier en het zuurdeeg. De meeste Joden begrepen niet wat Jezus daar nu eigenlijk mee bedoelde; en een groot aantal christenen verstaat dat tegenwoordig evenmin. Zijn leerlingen verwonderden zich over deze verandering in de vorm van Jezus' onderwijs. „Waarom spreekt u tot hen in gelijkenissen?", vroegen ze, Matth. 13 : 10. Ze bedoelden natuurlijk: in zulke verhullende gelijkenissen, want ze begrepen ze zelf ook niet. En nu kunt u zien hoe beledigd en boos Jezus was toen Hij in raadselmasj aals ging onderwijzen, want Hij verwees zijn leerlingen ter verklaring naar de profetie van Jesaja: ,Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; want het hart van dit yolk is vet geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen", Jes. 6 : 9v, Matth. 13 : 14v. Zo stonden de zaken tussen Jezus en Israël toen Hij met verhùllende masjaals kwam. De meeste Joden hadden zich horende doof gehouden voor wat Hij leerde. ,Daarom spreek Ik tot hen in gelijkennissen, omdat ze ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen", Matth. 13 : 13. Hij wilde het de kwaadwillige en afkerige Joden met zijn gelijkenissen niet màkkelijker maken in Hem te geloven, maar juist moeilijker! Zij waren „buitenstaanders" (Mark. 4 : 11) geworden, die het Koninkrijk Gods alleen nog in gelijkenissen verkondigd kregen „opdat (!) zij ziende zien en niet bemerken, en hoorende hooren en niet verstaan, opdat zij zich niet te eeniger tijd bekeeren en hun de zonden vergeven worden", Mark. 4: 12 SV. Als we deze Schriftplaats naast de boven aangehaalde uit Matth. 13 leggen, krijgen we de volgende historische volgorde van de gebeurtenissen. De Joden verwierpen Jezus. Dat was de actie waarmee alles begon. Daarop volgde Jezus' toornige reactie: Daarom (Matth. 13 : 13) zal Ik ze duistere gelijkenissen gaan vertellen. Opdat (Mark. 4: 12 SV) ze Mijn prediking voortaan nog moeilijker zullen verstaan! 18
Spreuken of masjaals
§ 1
En dat déden ze ook blijkens de uitwerking die deze gelijkenissen op de hoorders hadden. De meesten vonden het misschien wel „aangename dingen" (Jes. 30 : 10), maar de kwintessens ontging hun: dat het Koninkrijk van God niet komt door vleselijk geweld, maar alleen door Gods Woord en Geest, die even stil werken als zaad in een akker en zuurdeeg in meel. Ziende blind als ze wilden wezen (Matth. 13 : 15), zagen ze niet dat Jezus daarmee hun politieke messiasbeeld vergruizelde. Ze vroegen ook geen nadere verklaring. Toen Hij uitgesproken was gingen ze over tot de orde van de dag; niets wijzer geworden. Jezus' discipelen daarentegen reageerden anders. Zij hadden evenmin begrepen wat de Heere met deze masjaals bedoelde, maar ze hadden hen tenminste voldoende geprikkeld om Hem nadere uitleg te vragen, Matth. 13 : l0vv, Mark. 4 : 10, Luk. 8 : 9. En toen iedereen naar huis was, gaf Hij hun de gevraagde opheldering, Matth. 13 : 18-23, 36-52, 21 : 31, Luk. 7 : 42v, 10 : 36. Zo schiftte Jezus door deze masjaals zijn hoorders en kwam aan het licht wie oppervlakkige nalopers en wie leergierige discipelen waren. Zo bracht Hij geen vrede, maar verdeeldheid, Matth. 10 : 34v. Want Hij mocht dan zeggen: „Leert van Mij want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart" (Matth. 11 : 29), maar dat neemt niet weg dat Hij wel degelijk de grote Koning der profetie was. Israëls ongeloof was dan ook niets minder dan Majesteitsschennis, Koningsverwerping. En dat na al zijn liefelijke woorden en wonderers! Daarom scheepte Hij dit onwillige gehoor of met déze masjaals. Verhulde lessen. Wilden ze Hem net aanhoren? Nu, ze mòchten het at net eens meer! Hij zou het Koninkrijk voor hen wel eens verbergen. Daarom koos Hij de omfloerste leervorm van de raadselmasjaals, die Israël uit zijn wijsheidsboeken kende. Lees de gelijkenissen dus vooral niet te liefjes. Als idyllische verhaaltjes van een eindeloos om geloof soebattende Jezus. Beschouw ze liever als bewijzen van de vreselijke realiteit, dat Gods yolk zich ook een oordeel kan horen aan Gods Woord. Zeker, Jezus' priesterlijke hart bleef bewogen over dit yolk, want Hij bleef het nog toespreken en zelfs op weg naar Golgotha weende Hij nog over Jeruzalem. Maar dat neemt niet weg, dat die schijnbaar lieve 19
§ 1
Spreuken of masjaals
masjaals de strafprediking waren van een versmade Vorst, waardoor Hij zei: Wil je niet luisteren? Je mag al niet eens meer. Nu zal Ik mijn boodschap voor u niet verduidelijken, maar verduisteren. U mocht eens besluiten alsnog in Mij te gaan geloven, dat zou jammer zijn! 14 ) Zò'n Jezus kwam met masjaals tot Israël. Een versmade Koning, die bewerkte dat het met de geloofskennis van Gods koninkrijk nu zó ging: ,Wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden", Matth. 13 : 12. De afkerigen begrepen Jezus sindsdien nog minder, de heilbegerigen stapten met deze masjaals over een drempel. En thans staan die verhullende masjaals nog steeds in de bijbel. De Heilige Schrift biedt ons dus een deel van Jezus' onderwijs over de komst van het Koninkrijk in die bepaalde vorm aan. Daardoor maakt Christus ook in onze eeuw „de overleggingen uit vele harten openbaar", zoals Simeon al over Hem profeteerde, Luk. 2 : 34. 15 ) De masjaals schiften nog steeds de vleselijke van de Geestelijke discipelen, net als onder het oude Israël. Het Koninkrijk der hemelen komt niet door vleselijk activisme, maar door het zaaien van Gods Woord en de zuurdeeg van Gods Geest. Zo leerde Jezus in zijn masjaals. Het was de oude les: ,Niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest! zegt Jahweh der heerscharen", Zach. 4 : 6. Daarmee veroordeelde Jezus niet alleen Jòòdse revolutionaire en militaire messiasverwachtingen, maar ook allerlei christelijke variaties daarvan. Wie voelen echter die antithetische „prikkel" (Pred. 12: 11) in Jezus' gelijkenissen nog? Als u bepaalde activistische christenen bezig ziet of hoort of leest, is het te vrezen, dat ze nauwelijks beseffen hoezeer Jezus' gelijkenissen juist hen raken. Ze beschouwen ze misschien als lieve illustraties bij Jezus' prediking, maar zijn er tegelijk horende doof voor dat hier het oordeel van Christus klinkt over allerlei hedendaagse kouwe drukte voor het Koninkrijk Gods. Want dat komt immers even stil als zaad in een akker en gist in deeg. Deze ma20
Spreuken of masjaals
§ 1
sjaals kan men dus nog steeds horen en lezen zonder ze te verstaan. Maar aan een overblijfsel wordt ook in deze tijd vervuld: „Maar uw ogen zijn zalig omdat ze zien en uw oren omdat ze horen", Matth. 13 : 16. 6. EEN MASJAAL SPREEKT SOMS ZEER KRAS.
Een masjaal kan echter niet alleen prikkelen door zijn gesluierde spreekwijze, maar ook door zijn puntige manier van zeggen. Sommige drukken zich zelfs zo kras uit, dat men zich afvraagt: wilt die dichter nu heus niet dat de zaak nog andere kanten heeft? Vooral in Spreuken en Prediker kunt u veel van die sterke uitdrukkingen vinden. Wij zouden ze wat verzwakken door toevoegingen als „om zo te zeggen" en „bij wijze van spreken", maar de dichters zelf verzachtten hun spreuken niet. U kunt daarvan veel voorbeelden bij elkaar zien in Spr. 3. De doorgaande les van dit hoofdstuk luidt: „In het onderhouden van Gods geboden ligt rijke beloning". Want dat kan uw leven verlengen, uw gezondheid bevorderen, uw nachtrust ten goede komen, uw paden effen maken en u rijkdom en eer geven. U hebt zich daarbij misschien wel eens afgevraagd: Maar dit gaat toch niet altijd op? Dit zijn toch geen regels waarop geen enkele uitzondering bestaat? Deze vragen kunnen bij elke bladzij de van Spreuken opkomen. Om eens een paar voorbeelden te noemen: „Jahweh laat de rechtvaardige geen honger lijden", Spr. 10: 3. Maar Israël kende ook zijn hongersnoden en dan leden de rechtvaardigen toch mee? De profeet Elisa vertoefde tij dens een zware hongersnood in het belegerde Samaria, 2 Kon. 6 : 24vv. We kennen trouwens zelf gelovigen die tijdens de hongerwinter 1944/45 in het westen van ons land van honger omkwamen of katten en suikerbieten aten. Dus soms laat God de rechtvaardige wèl honger lij den; maar dan gaat de genoemde spreuk toch niet altijd op? Nog twee voorbeelden: „Den rechtvaardige zal generlei onheil treffen, maar de goddelozen zijn vol van rampspoed", Spr. 12 : 21. Maar David zei: „Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige", Ps. 34 : 20. ,De grijsheid is een sierlijke kroon, zij wordt in de weg 21
§ 1
Spreuken of masjaals
Spreuken of masjaals
§
der gerechtigheid gevonden", Spr. 16 : 31. Maar geldt dit ook van Simeï, over wie David zijn zoon Salomo opdroeg: Ge weet wel wat ge doen moet „om zijn grijze haar met bloed in het dodenrijk te doen neerdalen", 1 Kon. 2 : 9 Grijsheid is dus niet altijd een sierlijke kroon. Hoe moeten we zulke krasse spreuken verstaan?
Het is duidelijk dat de wijzen hier regels geven, zonder de uitzonderingen erbij te vermelden. Dichterlijke masjaals, die opzettelijk prikkelen. Uitspraken die elkaar over en weer aanvullen. En daarom nooit losgepeld mogen worden uit het grote geheel van dit onderwijs. Dan heeft men al veel minder moeite met „tegenstrijdigheden" en „eenzijdigheden" in Spreuken.
a. In Spreuken ligt de nadruk op de regel.
b. Geen tegenstelling scheppen tussen Spreuken en Prediker.
Om te beginnen moeten we zulke masjaals lezen als poëzie en die heeft nu eenmaal het recht taal te gebruiken waarop Droogstoppel het een en ander kan afdingen. Bovendien wilden de wijzen hun lezers beslist raken, zodat ze zich niet alleen aanschouwelijk en raadselachtig, maar ook wel eens puntig en kras uitdrukten. Felle kleuren prikkelen nu eenmaal sterker en overdrijving maakt duidelij k. Vergeet ook niet dat de wijzen jongeren wilden opvoeden en jeugd houdt nu eenmaal niet van langdradigheid. Een puntige uitspraak laat zich ook makkelijker uit het hoofd leren (want een zé-kere hoeveelheid spreuken moet de gelovige toch bij zijn parate kennis bezitten). Als goede onderwijzers legden de wijzen uiteraard meer nadruk op de regels dan op de uitzonderingen. Trouwens, dat doen wij zelf toch ook? „Als je goed je best doet, kom je vooruit in de wereld", houden we onze kinderen voor. Op dat moment zwijgen we over ijverige werkers die toch armoe leden. De wijzen wisten overigens zelf ook best, dat ze één kant van de waarheid wel eens overbelichtten. Daarom moeten we zelfs spreuken niet lezen los van het grote verband van het boek waarin ze staan. De ene spreuk vult de andere aan. „Antwoord de zot niet naar zijn dwaasheid, opdat gij hem zelf niet gelijk wordt", Spr. 26 : 4. Dat bedoelde de dichter niet als een absolute uitspraak, want er vlak onder lezen we: „Antwoord de zot naar zijn dwaasheid, opdat hij niet wijs zij in eigen oog", Spr. 26 : 5. Iets dergelijks vinden we in de spreuken over de voordelen van ijverig werken. „In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn", Spr. 14 : 23. Toch zegt hetzelfde boek ook: „De zegen van Jahweh die maakt rijk, zwoegen voegt er niets (!) aan toe", Spr. 10 : 22.
Misschien zou iemand echter tegen het bovenstaande willen inbrengen: „Alles goed en wel, maar nu als David met honderden rechtvaardigen de woestijn wordt ingedreven. Of als de hele stad Samaria honger lijdt, de profeet Elisa inbegrepen. Of als de vrome Daniël als een van de eersten in ballingschap gaat. Dan staan we niet voor de uitzonderingen op de regels van Spreuken, maar dan gaan in zulke situaties die regels zelf niet op. En wat moeten we dan? Als de beloften van Spreuken zelf niet lijken te kloppen? Dan komen we er niet uit met verwijzingen naar de soms puntige, prikkelende spreekwijze van de masjaal." Sommige verklaringen van de wijsheidsboeken lossen deze moeilijkheid op met behulp van een bepaalde constructie. De verwachtingen van Israëls wijzen zouden zich in de loop van de tijd in een neergaande lijn bewogen hebben van een hoogtepunt in Spreuken via het lagere verwachtingspatroon in Job naar het bijna uitzichtloze dieptepunt in Prediker. Men vat deze drie boeken dan als volgt samen: Spreuken: Wie Jahweh vreest die gaat het goed. Job : Wie Jahweh vreest gaat het niet altijd goed. Prediker : Wie Jahweh vreest gaat het gelijk aan wie Hem niet vreest. 16) Deze constructie strandt om te beginnen op het boek Spreuken zelf, dat immers zeer veel leed en onrecht in het leven van de rechtvaardigen tekent. Het gaat ook volgens Spreuken de vromen niet altijd goed (we komen daar straks op terug). En als de „optimistische" leer van Spreuken inderdaad door het boek Job zou zijn aangevochten en door het boek Prediker overwonnen, waarom grij p t het nog later komende apocriefe wijsheidsboek Jezus Sirach
22
23
§ 1
Spreuken of masjaals
dan over Prediker en Job weer naar Spreuken terug? ' 7 ) Men houdt in deze constructie bovendien veel te weinig rekening met de eigenaardigheden van de masjaal, die z'n hoorders nu eenmaal tot nadenken wil dwingen. Daarom spreekt hij niet alleen beeldend en concreet, maar soms ook puntig en kras en een enkele maal zelfs opzettelijk eenzijdig. Wie dat vergeet verslijt Prediker nodeloos voor een aartspessimist, die het faillissement van de bijbelse levenswijsheid aanvroeg. Wij beschouwen genoemde constructie als een evolutionistisch verzinsel en zeker niet als een geschikt hulpmiddel om Spreuken te verstaan als het hier en daar niet schijnt te kloppen. Als b.v. het geval zich voordoet dat een David moet vluchten en een Elisa honger lijdt en een Daniël in ballingschap wordt weggevoerd. Want dan wordt Spreuken niet achterhaald, maar dan leest men het verkeerd. c. Spreuken niet lezen als een los, tijdloos boek, maar als een van de Boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds.
Omdat Spreuken zoveel losse uitspraken bevat, zouden we er Licht toe kunnen komen het te beschouwen als een losbladig cahier, dat zelf ook wat verdwaald in de bijbel staat. Niets is echter minder waar. Spreuken behoort evenals alle andere bijbelboeken tot de canonieke boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds. Het steunt evenals de Psalmen op de basis van de Thora, 22v; het is daar ook nauw mee verbonden (we komen daar bij Spr. 1 : 7 nader op terug). Reken maar dat de spreukendichters de zegen en de vloek hebben gekend die Mozes Israel als verbondsbepalingen had voorgehouden, Lev. 26, Deut. 28. En dat zij wisten hoe Gods zegen en vloek samenhingen met Israëls al of niet gehoorzaam leven naar de eisen van Gods verbond, zie bij Spr. 11 : 11. Welnu, de weerklank van dit onderwijs hoort u in Spreuken. Dat biedt geen neutrale, algemeen-menselijke wijsheid. Ook geen verzameling boventijdelijke godsdienstige stellingen, die altijd en overal opgaan. Spreuken bevat verbondsmatige wijsheid. Het laat de echo horen van de verbondszegen en verbondsvloek van de Thora. Daarom moet u altijd de situatie van Gods yolk in rekening 24
Spreuken of masjaals
§ 1
brengen als u zich afvraagt of sommige spreuken wel opgaan. Hanteren we ze in een tijd van verbondsverlating of van wederkeer? Een tijd van oordeel en afbraak of een tijd van vrede en verademing? Wij mogen de Schrift maar niet klakkeloos toepassen; dat hebben we bij Psalm 46 breder besproken („Geen psalm om altijd aan te heffen", P, 363). Dit geldt ook van Spreuken. Inderdaad belooft dit de rechtvaardigen, dat zij in de weg van de vreze des HEREN geen honger zullen lijden, effen paden zullen bewandelen, genegenheid en goedkeuring zullen verwerven in de ogen van God en mensen, hun schuren met overvloed gevuld zullen zien en hun weg veilig zullen gaan zonder dat hun voet zich stoot. En toch heeft iemand als de profeet Jeremia — en zo waren er meer — van al deze beloften weinig in vervulling zien gaan. Maar daarvoor leefde hij ook in een tijd waarin de vlammen van Gods toorn over Israël uitsloegen! En als de vloek van Gods verbond zijn yolk treft, moet men niet verwachten dat de zegeningen van Spréuken dan wèl onverkort neerdalen. Dan mag dit boek de vromen eer beloven en effen paden, maar dan wordt Jeremia verachtelijk in een modderput geworpen en bewandelt hij geen effen paden, maar raakt hij in de gevangenis. En toen kon hij in die situatie toch niet zeggen: Ik eis brood, rust en een Lang en veilig leven omdat Spreuken dit belooft? Al kan God de Almachtige een vroom overblijfsel onder zijn yolk dan nog wel in spelonken verzadigen, 1 Kon. 18. Want de rechtvaardigen moeten weliswaar in tijden van verbondswraak in velerlei opzicht met de goddelozen meelij den, maar God plaatste hen ook meermalen in een uitzonderingspositie, 1 Kon. 18, Jes. 7 : 14v, 21vv, Jer. 45, Daniël. Afhankelijke, ootmoedige rechtvaardigen zullen God in zulke tijden niet pressen met de beloften van Spreuken, maar zich veeleer in de binnenkamer verbergen, tot de gramschap voorbij is, Jes. 26, Amos 5 : 13, zie bij Spr. 28 : 28. Spreuken laat trouwens zelf ook blijken, dat de wijzen alle tijden niet gelijk achtten. „Wie zijn akker bewerkt zal zich met brood verzadigen", Spr. 28 : 19. Maar daar kan men geen ijzeren regel van maken, want Salomo wist ook: „Het pas ontgonnen land der ar25
§
Spreuken of masjaals
men kan overvloed van spijzen leveren, maar soms gaat deze door onrecht teloor", Spr. 13 : 23. Als God zijn yolk straft met overheersing der goddelozen of door een vijandelijke inval gaat Spr. 28 : 19 niet op. Dan „verwildert het yolk" (Spr. 29 : 18) en dan „verschuilen zich de mensen", Spr. 28 : 28. Als God zijn vrede wegneemt (Jer. 16 : 5), geldt dit vaak ook van de vrede waar Spreuken vol van staat. Wij mogen dus vooral niet vergeten, dat wij het boek Spreuken lezen in de laatste decennia van de 20e eeuw, die reeds zulke zware gerichten over de voormalige christenvolken zag gaan, 371vv, I k , 154, 256v. We zien ons land en werelddeel wegzinken in de postchristelijke periode waarin men alom de wetenschap van de autonome mens verheft boven de wijsheid van Salomo. De vrome Rest van onze tijd mag natuurlijk bidden, dat God haar in zijn lankmoedigheid nog wat van de vrede der spreukenwijsheid wil laten proeven. Maar als zij sommige spreuken niet in vervulling ziet gaan, heeft zij alle reden voor de ootmoedige vraag: zal de Revolutie als een gesel Gods het goede leven dat Spreuken verkondigt misschien nog verder aan stukken slaan? En in plaats van God verwij ten te maken, zal zij nederig erkennen: „De HERE is rechtvaardig" (dat Hij ons met zijn tuchtroede bezoekt), 2 Kron. 12 : 6. Wij hopen dat deze paragraaf over de eigenaardigheden van de masjaal misverstanden kan voorkomen als we straks Spreuken gaan lezen. We hebben u in elk geval bij voorbaat gewaarschuwd. U krijgt in dit bijbelboek geen sluitend systeem voorgezet en in onze toelichting ervan nog minder. Het boek biedt wat zijn titel belooft: masjaals. Spreuken van wijzen die régels vonden waarop zeker ook uitzonderingen bestaan, maar die lieten ze mede om opvoedkundige redenen nu maar weg. Als u de wijsheid van dit boek maar nooit losmaakt van het kader van Gods verbond en de algemene situatie van Gods yolk in onze tijd. Zoals we zagen heeft onze Heere Jezus Christus zich bij zijn onderwijs nauw aangesloten bij de leervorm van de spreukendichters. Hij heeft ook de kràsse masjaals niet geschuwd, b.v. als Hij ons aanraadde ons rechteroog uit te rukken of onze rechterhand of 26
Spreuken of masjaals
§ 1
te hakken als die ons tot zonde zouden verleiden, Matth. 5 : 29v, vgl. Joh. 6 : 27a, Matth. 19 : 12. 18 ) Het is opmerkelijk, dat Hij juist masjaals meermalen besloot met de woorden: „Wie oren heeft om te horen die hore", Matth. 13 : 9, Luk. 14: 35. Of met de uitdrukking: „die het vatten kan, die vatte het!" Matth. 19 : 12. Wat moet Hij die zelf zulke prachtige masjaals in allerlei soort heeft gedicht het boek Spreuken hebben bemind! Natuurlijk allereerst om z'n wijsheid, maar ook om zijn schone vorm: die van de beeldende, de bondige en soms bemantelende masjaals. ' 9 ) NOTEN LXX: Paroimiai Solomoontos. Vulgata: Liber Proverbiorum (Het boek van de spreekwoorden, of: Het boek der spreuken). 2) Hauck noemt het ontbreken van het woord masjaal op deze plaats toevallig, TWBNT s.v. parabolè, V, 745, 24 3)We bedoelen de vertaling van Franz Delitzsch, 1880. 4) Over de onderlinge beïnvloeding van wijzen en profeten: D. A. Hubbard, The wisdom movement and Israel's covenant faith, Tyndale Bulletin, 17/1966, 8vv. 5) Uit een groot aantal oud-Oosterse teksten is gebleken, dat de stijlvorm van het parallellisme niet alleen in Israel, maar ook bij zijn buurvolkeren verbreid was, H. J. Kraus, Psalmen I, 1960, XXXI. Daar kan men ook een literatuuropgave vinden. 6)B. Wielenga, De bijbel als boek van schoonheid, 5e dr. 199. 7)B. Wielenga, a.w. 199v, G. von Rad, Weisheit in Israel, Neukirchen 1970, 41-53, idem Theologie des Alten Testaments, München 1962, I, 432. 8)Meer soorten bij W. H. Gispen, KV Spreuken, 14v. J. T. Nelis schrij ft in Bijbels Woordenboek, 2e dr. Roermond 1954-57, 1393, dat de stijlvorm van het parallellisme „geworteld is in de voor het semitische denken karakteristieke concentrische ontwikkeling van een idee, maar meer nog in het dynamische van het gevoelsleven van deze volken, dat aan zijn bezieling golfswijze uiting geeft". J. Pedersen wijst in dit verband op „the Hebrew manner of argumentation. We try to persuade by means of abstract reasoning, the Hebrew by directly influencing the will. (—) His argumentation therefore consists in assurance and repetition. The „parallelismus membrorum" has become his natural manner of expression; he expresses his thought twice in a different manner, the result of which is a totality with a double accent", Israel its life and culture, I-lI, 123v. B. Wielenga wijdt a.w. 198-210 ook een beschouwing aan de parallelismus membrorum. 9)R. B. Y. Scott, Proverbs/Ecclesiastes, New York 1965, 9, 18. 10 ) Wat de etymologie van masjaal betreft: het is „probably related to msl, ,to be like', ,to be compared with', although some relate it to mS1„to rule'; hence a word spoken by a ruler", D. A. Hubbard, The New Bible Dictionary, Londen 1963, 1048. II ) ,Wer sich mit dem Buch der Sprüche befaszt, erkennt mit Beschamung, wie blutleer und bildarm, wie unscharf und humorlos (!) heute weithin in der Christenheit auf Kanzeln und in Schulstuben geredet wird", H. Lamparter, Das Buch der Weisheit, Stuttgart 1955, 314.
27
§ 1
Spreuken of masjaals
12 ) Hoe rampzalig de gevolgen van misverstand ten aanzien van het beeldende spreken van de Heilige Schrift en van onze Heiland kunnen zijn bewijst de onzalige avondmaalsstrijd over de woorden: ,Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt", Luk. 22:19v. De Israëlitische gelovigen en de eerste christenen uit de heidenen hebben daar geen moeite mee gehad omdat zij het oud-Oosterse beeldende en (last but not least) verbondsmàtige spreken nog kenden. n ) B. Wielenga, a.w. 195 verwijst naar Matth. 12 : 22-27 („ironie"), Matth. 7 : 3, 9 : 13 („ironie met een tintje weemoedige humor"). Hij vermeldt, dat dr. M. van Rhijn in zijn boek „Een blik in het onderwijs van Jezus", 77-99 een hoofdstuk gewijd heeft aan: De ironic in de woorden van Jezus. 0. Eiszfeldt schrijft uitvoerig over de masjaal als spotlied in: Der Maschal im Alten Testament, 1913, 52-71. Cf ook R. B. Y. Scott, Proverbs/ Eccl., New York, 1965, 6. 14)A. Janse, Met geheel uw verstand, Kampen z.j. 48: „Men kan niet voortdurend straffeloos de aardsche overheden tergen. Zou men dan de Christus zonder gevaar in 't aangezicht kunnen weerstaan, als Hij Zijn yolk tot geloof en bekeering roept? Het Humanisme heeft zich een Christus naar zijn hart bedacht: een goedmoedigen menschenvriend, die vriendelijk en geduldig staat te kloppen aan de deur van elk menschenhart, om als-'t-u-blieft binnengelaten te mogen worden. Als een man in de stad zoo liep te kloppen bij z'n vrienden, zou men zich vermaken over zoo'n goeierd. . De Christus der Schriften heeft Majesteit" (49). 15)K. Schilder, Christus in zijn lijden, II, 2e dr. Kampen 1951, 88: ... de masjaal is een instrument van het bondsgericht. Zoovaak Christus in raadselen spreekt, dwingt Hij de menschen, voor den dag te komen gelijk zij in hun kern zijn. De masjaal schift, zuivert, haalt uit de menschen water in zit", cf. idem, Heidelb. Catechismus, Goes 1949, II, 290v: „Alle gelijkenissen oefenen gericht; een evangelic-ingelijkenisvorm IS wel evangelic, maar het òefent door schifting gericht" om ,het scheidingsproces (te) voltrekken tussen vleeschelijke en geestelijke hoorders". 16)We noemen slechts I. Hooykaas, Geschiedenis der beoefening van de wijsheid onder de Hebreeën, disc. Leiden 1862; en 0. S. Rankin, Israel's Wisdom Literature, Edinburgh 1954. Naast de genoemde afdalende lijn constateren deze werken een opgaande lijn van collectieve naar individuele godsdienst. Zij leiden daaruit beschouwingen af over „de vergeldingsleer", Cf ook D. A. Hubbard, a.a. 6. 17)G. F. Oehler, Theologie van het Oude Testament, Utrecht, 1879, 894. 16 ) H. N. Ridderbos, De strekking der Bergrede naar Mattheüs, Kampen 1936, 41v (De leermasjaal in de Bergrede), idem KV Mattheüs II, 204. Origenes verstond de krasse masjaaltaal in Matth. 19 : 12 slecht en voerde dit woord letterlijk uit door zich te ontmannen, Karl Heussi, Kompendium der Kirchengeschichte, Tübingen 1949, 70; K. L. Schmidt, TWBNT I, 590. 19 ) J. Ruffle, The New Bible Commentary Revised (voortaan af te korten tot TNBCR), 550: „There is ample evidence that our Lord loved this book. Every now and then we get an echo of its language in His own teaching: for instance in His words about those who seek the chief seats (cf. Pr. 25 : 6, 7), or the parable of the wise and foolish men and their houses (cf. Pr. 14 : 11), or that of the rich fool (cf. Pr. 27 : 1). To Nicodemus He reveals the answer to the question posed by Agur the son of Jakeh (cf. Pr. 30 : 4 with Jn. 3 : 13). And He reminds those who, like the indiscriminating ,fools' of Proverbs, do not recognize Him or His message that ,wisdom is justified by her children' (Mt. 11 : 19). Our Lord, in fact, used in His parables exactly the method of teaching found in Proverbs".
28
§ 2 HOE WE HET BOEK SPREUKEN KREGEN
Aan wie hebben we het boek Spreuken te danken? Natuurlijk allereerst aan God de Heilige Geest, de Auteur van de hele Heilige Schrift en dus ook van het boek Spreuken, 2 Tim. 3 : 16, 2 Petr. 1 :21. Maar de Geest der wijsheid heeft daarbij wel gebruik gemaakt van wijze mènsen. Vooral van koning Salomo, maar ook van wijzen als Agur en koning Lemuël. Salomo leverde echter verreweg het grootste aandeel en daarom heet het boek ook naar hem: Spreuken van Salomo, Spr. 1 : 1, vgl. 10 : 1, 25 : 1. Over deze auteurs straks eerst het een en ander. Deze spreukendichters hebben niet gelijktij dig en ook niet in groepsverband aan dit boek gewerkt. De masjaals die nu in Spreuken zijn samengebracht, zijn in de loop van vele jaren gedicht en hebben een tijdlang afzonderlijk bestaan of deel uitgemaakt van op zichzelf staande bundels. Nog in de tijd van koning Hizkia heeft men verschillende spreuken(bundels) bijeengebracht. Over deze verzamelarbeid straks in de tweede plaats. Maar valt er in Spreuken nog enige orde te ontdekken? Zijn die auteurs en verzamelaars naar een bepaalde opzet te werk gegaan of hangt dit boek van a tot z als los zand aan elkaar? Ja, Spreuken vertoont wel degelijk een bepaalde structuur, waarvan we bij het lezen van dit boek veel gemak kunnen hebben. Daarover in de derde plaats. 1. SPREUKEN VAN SALOMO.
Volgens het getuigenis van het boek zelf is Spreuken voor verreweg het grootste deel van de hand van Salomo, n.l. bijna 27 van de 31 hoofdstukken (Spr. 1-9, 10-22 : 16, 25-29, zie de opschriften in Spr. 1 : 1, 10 : 1, 22 : 17, 25 : 1, 30 : 1, 31 : 1). 29
ow nu isir —
§ 2
Hoe we het bock Spreuken kregen
Schriftcritische bijbelgeleerden beweren sinds de vorige eeuw, dat dit niet waar is. Volgens sommigen zou er zelfs geen enkele spreuk van Salomo in dit bijbelboek voorkomen; anderen spreken iets minder boud, maar vrij algemeen neemt men in deze kringen aan, dat Spreuken geen boek van Salomo is. I ) Waar men deze bewering op grondt? Wel, in het oude Egypte eerde men soms een koning door een spreukenverzameling op zijn naam te zetten. Hij had ze wel niet zelf gedicht, maar men deed alsof. Daardoor kreeg zo'n boek des te meer gezag, want een kòning moest wel een wijs man zijn! Zo werd zo'n vorst geëerd. Zonder bewijs nam men nu zomaar aan, dat men in Israël net zo gehandeld had: wetten toeschrijven aan de beroemde Mozes, psalmen aan David en spreuken aan Salomo. 2 ) Hierbij speelde natuurlijk het evolutionistische denken weer een rol. Korte dichtwerken moesten volgens dit schema ouder zijn dan lange, omdat men in primitievere tijden nog geen lange kon maken. Daarom kon Spr. 1-9 niet van de hand van Salomo zijn. Zijn naam stond er wel boven, maar die was er boven gezet om deze spreuken meer aanzien te verlenen. Dit deel van het boek bevat langere en dits jongere dichtwerken, uit de tijd nà Salomo. Aldus de redenering in vooral oudere, Schriftcritische commentaren. Maar wat zegt de Schrift zelf? Zij deelt ons duidelijk drie feiten mee, die voor ons in deze kwestie de doorslag geven: 1. Salomo was inderdaad ongehoord wijs; 2. Salomo heeft werkelijk wijsheidsliteratuur gepubliceerd; 3. Salomo's naam staat meermalen als opschrift in het boek Spreuken zelf. We zullen deze drie gegevens nader bezien.
Salomo was inderdaad ongehoord wijs. Koning Salomo is in zijn tijd een universeel genie geweest. Toen hij op jeugdige leeftijd van God een wens mocht doen, vroeg hij niet om rijkdom, eer en een lang leven, maar om onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad om als een rechtvaardig vorst over Israël te kunnenregeren. Dit verlangen was Jahweh zo aangenaam, dat Hij antwoordde: „Zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke vòòr u niet geweest is, noch na u zal op30
Hoe we het bock Spreuken kregen
§2
staan", ook niet in rijkdom en eer, 1 Kon. 3 : 4-15. Daarop gaf God Salomo niet alleen een diep inzicht in goed en kwaad, maar ook een buitengewoon breed belangstellingsveld. (letterlijk: „ruimte van hart"). Zijn inzicht viel niet alleen op in zaken van recht en onrecht, maar Salomo's wijsheid en verstand waren ,zo wijd als het zand aan het strand van de zee", 1 Kon. 4 : 29. Om een paar voorbeelden te noemen: „hij sprak met kennis van zaken over allerlei soorten bomen, vanaf de ceder op de Libanon tot de hysop die langs de muur opschiet; ook sprak hij over de viervoeters, vogels, reptielen en vissen", 1 Kon. 4 : 33, vgl. van Agur Spr. 30 : 15v, 18vv, 24-31. Voor zoveel dingen interesseerde de koning zich en in zoveel zaken blonk hij boven iedereen uit. Dan spreken wij toch van een universeel genie? Salomo was de wijste mens op de Heere Jezus na. Daarom moeten wij ook op het punt van het auteurschap het verschil tussen het bijbelse en de buitenbijbelse spreukenboeken goed in het oog houden. De oude Egyptenaren zetten deze literatuur graag op naam van een beroemde koning. Vermoedelijk ongeacht de vraag of de man inderdaad zo wijs wàs. Misschien eerde men daarmee wel een dwaas, Pred. 9 : 11, 10 : 6. Maar Salomo was werkelijk ongehoord wijs. Behalve de Heere Jezus heeft nooit iemand meer zo'n inzicht gehad als hij! Wanneer men Spreuken echter slechts aan Salomo acht toegeschreven krachtens een bepaalde literaire gewoonte, komt men voor moeilijke vragen te staan. Dan moet het boek wel afkomstig zijn van iemand die niet minder wijs was dan Salomo. Maar wie zou dat moeten zijn? De inhoud van Spreuken rijst immers als een domtoren uit boven die van oud-Oosterse spreukenboeken. Moest haàr wijsheid nu heus nog wat opgevijzeld worden door haar op naam van Salomo te zètten? Of past men zo een oud-Egyptische literaire gewoonte op een wezenlijk onvergelijkbare grootheid toe? Pleit de onmetelijke omvang en ongeëvenaarde rijkdom van Spreuken niet onmiskenbaar voor één auteur: koning Salomo? Wie anders kon vijf en twintig hoofdstukken van zò'n boek voor zijn rekening nemen? Wie anders kon zòveel spreuken van déze kwaliteit dichten dan deze uniek-wijze man? 31
§2
Hoe we het boek Spreuken kregen
Salomo schreef werkelijk wijsheidsliteratuur. Oud-Oosterse spreukenverzamelingen staan misschien wel op naam van een koning, die zelf nog nooit een spreuk had gedicht. Maar van Salomo zegt de Schrift uitdrukkelijk, dat hij verschillende bundels wijsheidsliteratuur hedt geschreven. Hij koos daarvoor zowel de vorm van liederen als van spreuken, 1 Kon. 4 : 32, P, 450v. Daarmee sloot Salomo zich aan bij een destijds al eeuwenoude en internationale traditie. In de wereld rond Israel beoefende men de kunst van het spreukendichten al honderden jaren lang. Aankomende ambtenaren kregen op school allerlei goede raad in de vorm van spreuken onderwezen. Babel, Edom en vooral Egypte hadden op het gebied van praktische levenswijsheid grote roem verworven, Jes. 19: 12, Jer. 49 : 7, 50: 35, 51 :57. De Egyptische spreuken van Ptah-Hotep dateren van 2450 voor Christus 3 )en zijn dus zo'n vijftien honderd jaar ouder dan die van Salomo. En toch stak zijn wijsheid boven alles uit! Ja, zij trok zelfs ver buiten Israels grenzen belangstelling. En dat terwijl men in dat buitenland op het gebied van wijsheidsliteratuur toch al eeuwenlang heel wat gewend was. Maar de inzichten van deze grote geest overtroffen die van alle Oosterlingen, j a gingen zelfs de wijsheid van Egypte te boven, 1 Kon. 4 : 30, Jez. Sir. 47 : 14vv. Ook de kennis van bekende wijzen als Etan, Heman, Kalkol en Darda reikte niet tot de breedte en diepte van Salomo's inzicht. Veel buitenlanders maakten een excursie naar Israel om Salomo's wijsheid te leren kennen, 1 Kon. 4 : 34, vgl. 10 : 1-10. En zou de al even uitzonderlijke wijsheid van het boek Spreuken dan van iedereen mogen zijn, behalve van de man wiens naam er boven staat? En wiens publicaties op dit gebied bovendien door andere bijbelboeken genoemd worden? Waarom mag Spreuken eigenlijk niet van Salomo zijn? Of ruiken we ook hier het destructiebedrijf van de Schriftcritiek? Salomo's naam door Spreuken zelf drie keer genoemd. Salomo is dus een wereldbekende naam. En die wordt door Spreuken zelf als zijn voornaamste auteur genoemd. En niet een 32
Hoe we het boek Spreuken kregen
§2
keer, maar liefst drie keer, Spr. 1 : 1, 10: 1, 25: 1. Zegt dat ook niets? Waarom zouden we aan deze opschriften twijfelen, na alles wat Koningen heeft meegedeeld over Salomo's wijsheid en zijn publicaties op dit gebied? 4) De opgravingen van onze eeuw hebben aan deze twij fel bepaald geen nieuw voedsel gegeven. Aan het eind van de vorige en in het begin van deze eeuw beschouwde men de genoemde opschriften in Spreuken vrij algemeen als onjuist. Salomo kon nooit zulke langere dichtwerken gemaakt hebben als Spr. 1-9 biedt. Maar dat hebben de opgravingen nu wel anders geleerd. Men heeft dichtwerken gevonden die taalen letterkundig veel op Spreuken lijken en die dateren uit de tijd van . . . Abraham of nog eerder, tot 1500 jaar voor Salomo toe!') Dit heeft al geleid tot meer respect voor de geloofwaardigheid van de bewuste opschriften. 6 ) Een werkelijk steekhoudend bewijs tegen het auteurschap van Salomo is feitelijk door niemand geleverd. 7 ) Ook het argument, dat Salomo volgens 1 Kon. 4: 32 wel 3000 spreuken dichtte, terwijl het bijbelboek Spreuken er slechts ongeveer 800 bevat, was niet al te sterk. Als we het Hebreeuwse woord voor drie duizend (drie elafim) opvatten als drie eenheden, dan gaat dit argument ook niet op. Dan zal 1 Kon. 5 bedoeld hebben, dat Salomo drie bundels schreef, P, 451. Om deze redenen blijven wij gewoon over Spreuken van Salomo spreken. Weliswaar getuigt het boek zelf, dat er ook andere handen aan hebben gewerkt, maar het leeuwedeel is ongetwijfeld van Israels meest wijze vorst. Eerst heeft Gods goede Geest hem als jongeman met ongehoorde wijsheid gesierd. Daarna heeft Hij er voor gezorgd, dat een rijk fonds van Salomo's inzichten voor Gods yolk werd bewaard. Zo kunnen wij hem drie duizend jaar later nog „horen". En laten we niet schromen als we een spreuk van hem aanhalen gewoon te zeggen: „Salomo zei . . . Zo eren we tegelijk onze Heere Jezus Christus, die van zichzelf zei: „Zie, meer dan Salomo is hier", Matth. 12 : 42. Daarmee doelde Hij niet op Salomo's rijkdom en luister, want daarin was onze arme Zaligmaker verre Salomo's mindere, maar op diens konink33
§ 2
Hoe we het boek Spreuken kregen
lijke wijsheid. Daarin blonk onze Messias-Koning zelfs boven Salomo uit. In Hem werd immers de profetie van Jesaj a vervuld: „En men noemt Hem Wonderbare Raadsman", Jes. 9 : 5. „En op Hem zal de Geest van Jahweh rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze van Jahweh", Jes. 11: 2, vgl. Luk. 2: 40, 52, Col. 2: 3.
Andere spreukendichters. Behalve een grote hoeveelheid Salomonische spreuken bezitten we in dit boek ook nog enkele kleinere bundels van andere spreukendichters. Sommigen kennen we bij name, zoals Agur de zoon van Jake (Spr. 30: 1) en Lemuel de koning van Massa (Spr. 31 : 1), maar anderen niet. Een van die anonieme bundeltj es heeft als opschrift: „Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen", Spr. 22: 17. Een ander begint met: ,Ook dit zijn (spreuken) van wijzen", Spr. 24 : 23. Wie het loflied op de ideale vrouw gedicht heeft weten we evenmin, Spr. 31 : 10-31. Men zou bij zulke onbekende spreukendichters kunnen denken aan die vrouw uit Tekoa, die op Joabs verzoek naar David ging om hem te bewegen zijn zoon weer te ontvangen, 2 Sam. 14. Of aan die vrouw uit Abel-Beth-Maacha die met haar wijsheid de stad redde, 2 Sam. 20 : 16vv. Of aan die arme wijze man uit Pred. 9 : 15, die ook zijn stad had kunnen redden, als men maar naar hem geluisterd had. Maar boven het werk van zulke onbekende en minder bekende wijzen staat de naam van Salomo als de voornaamste auteur van dit boek. Allen gedreven door de Geest der wijsheid. Maar nu hebben we genoeg gesproken over bekende en onbekende spreukendichters, want tenslotte hadden ook zij alien hun wijsheid gekregen van G&I. Want alle wijsheid komt van God, Spr. 2 : 6, 8 : 22vv. Alle spreukenverzamelingen zijn „gegeven door een Herder", Pred. 12: 11. Ook de beroemde Salomo gaf alleen wijsheid door die hij zelf op zijn beurt eveneens gekregen had. Ik geef u een wijs en verstandig hart", had Jahweh tot hem gezegd, 1 Kon. 3 : 12, 4 : 29. Daarbij heeft God vast ook gebruik 34
Hoe we het boek Spreuken kregen
§2
gemaakt van de middellijke weg van Salomo's studie en opmerkzaamheid. 8 ) Maar in laatste instantie hebben we dit bijbelboek niet te danken aan mensen, maar aan „de Geest van wijsheid en verstand" (Jes. 11 : 2), die ook de bijbelse spreukendichters van Godswege „dreef", 2 Petr. 1 : 21, vgl. 2 Tim. 3 : 16 SV. Ook Spreuken behoort tot GOds eigen Woord! 2. HIZKIA'S ZORG VOOR ISRAELS SPREUKENWIJSHEID.
Vermoedelijk zullen wel meer bezoekers dan alleen de koningin van Scheba de wijsheid van Salomo uit zijn eigen mond hebben gehoord, 1 Kon. 10 : 1-10. Maar of hij alle vreemdelingen zelf te woord gestaan heeft en persoonlijk wijsheidslessen gegeven heeft? Het zou ons niet verwonderen als velen Salomo's inzichten toen at uit zijn geschrif ten hebben leren kennen. Wat deze vorst onder de wijzen en deze wijze onder de vorsten leerde, zal vast destijds at door schrijvers zijn opgeschreven en overgeschreven. Reeds tijdens zijn leven werden er drie bundels spreuken van Salomo gepubliceerd, vgl. blz. 33. Buitenlandse bezoekers die een excursie maakten naar Jeruzalem, destijds het wereldvermaarde wij sheidscentrum, konden dus vermoedelijk veel van Salomo's liederen en spreuken lezen. Maar zoals velen van ons Nederlandse spreekwoorden gebruiken zonder ooit een spreekwoordenbOek te hebben ingekeken, zo hebben de Israelieten vast ook veel spreuken uit het hoofd gekend en mondeling overgeleverd. En even ongedwongen als wij : als kruidnagels in de dagelijkse gesprekken. Zo moet Israel geslachtenlang een schat aan spreukenwij sheid hebben bewaard in de kluis van zijn geheugen. Het heeft minstens tot de tijd van koning Hizkia geduurd voor ons spreukenboek zijn huidige vorm kreeg. Deze vrome koning heeft immers niet alleen geijverd voor de hervorming van de tempeldienst, maar ook voor de bewaring van Israels spreukenwijsheid. Dit blijkt uit Spr. 25 : 1, waar we lezen:
„Ook dit zijn Spreuken van Salomo, welke de mannen van Hizkia, de koning van Juda, hebben bijeengebracht". 9 ) Volgens deze vertaling heeft koning Hizkia een commissie benoemd, die de opdracht 35
,sC 2
Hoe we het bock Spreuken kregen
Hoe we het bock Spreuken kregen
kreeg Israels spreukenbezit bijeen te brengen. Weliswaar bestonden er al enkele bundels spreuken van Salomo; dat blijkt uit de woorden: „Ook dit zijn spreuken van Salomo", Spr. 25 : 1. Daarbij zouden we kunnen denken aan de verzamelingen Spr. 1-9 en 10 : 122 : 16. 10 ). Maar de bundel Spr. 25-29 bestond kennelijk nog niet in die vorm. Misschien is deze commissie het land wel doorgereisd om in de poorten der steden bij de daar zittende ouden navraag te doen naar hun spreukenkennis en deze uit hun mond op te tekenen. Dan hebben de mannen van Hizkia masjaals verzâmeld. Maar men kan Spr. 25: 1 ook zo vertalen: „Ook dit zijn spreuken van Salomo, welke de mannen van Hizkia op een andere rol hebben overgeschreven". 11 ) Dan zouden zij reeds bestaande spreukenverzamelingen van Salomo en misschien ook wel van andere wijzen hebben gebundeld en op een nieuwe rol geschreven. Zou Hizkia dit werk ter hand genomen hebben onder de indruk van de nood der tijden? Het Assyrische wereldrijk had de Tienstammen al weggevoerd en bedreigde ook Juda, vgl. F, 338v. Heeft de koning met het oog daarop de grote schat van overgeleverde spreukenwijsheid in veiligheid willen stellen door haar bijtijds te verzamelen en op nieuwe rollen vast te leggen? 12 ) In elk geval ligt tussen de losse bundels en ons huidige spreukenboek een lange weg van minstens 250 jaar: van Salomo tot Hizkia. Maar over al die spreuken, in Israels geheugen of op rollen bewaard, ging al die jaren het wakend oog van God de Heilige Geest. Hij ,dreef" niet alleen de dichters tot hun spreukendichtwerk, maar bewaarde het ook. En bezorgde het ons in de vorm waarin het boek thans in de Heilige Schrift staat.
gaan. Zelfs herhalingen hebben ze niet vermeden, niet alleen in verschillende delen van het bock, maar zelfs in eenzelfde stuk; zie 2 : 16 en 7 : 5, 3 : 15 en 8 : 11, 10 : 1 en 15 : 20, 14: 12 en 16 : 25, 14 : 20 en 19 : 4. „Het zal moeilijk zijn een afdoende verklaring te vinden." 1 3)
Vanwege dit losse onderlinge verband hebben sommige verklaarders het spreukenboek opnieuw ingedeeld. Sommigen rangschikten de spreuken naar onderwerp: wat het bock leert over de mens in de dienst van God, in het huisgezin, in de maatschappij, of over luiheid, ijver, opvoedkunde, sociale verhoudingen. ' 4 ) Anderen deelden de spreuken in naar de Tien Geboden. ' 5 ) Een goede greep, gezien het nauwe verband dat er bestaat tussen de Thora en Israels spreukenwij sheid. Toch hebben wij voor onze verklaring van zulke herverdelingen afgezien, hoeveel bekoring er ook van mag uitgaan. Ten eerste omdat een verklaring van dile spreuken toch al buiten het bestek van ons bock valt. Verder omdat zoveel spreuken bij zulke hergroeperingen ,uit de band springen". En wat de Tien Geboden betreft, het is toch opvallend dat de verzamelaars zelf Spreuken niet naar die orde hebben gerangschikt, hoewel ze in het bock Deuteronomium daarvan reeds een voorbeeld hadden, V. 493. Bovendien kunnen talrijke masjaals onder meer dan een van de Tien Geboden ondergebracht worden. Of als men ze naar onderwerp wil rangschikken komt men tot de ontdekking dat ze vaak meer dan een onderwerp aansnij den. Ons voornaamste bezwaar is echter, dat Spreuken bij nader toezien wel degelijk een zekere opzet en orde vertoont en dat zulke herverkavelingen de structuur aantasten waarin het God de Heilige Geest behaagd heeft dit wijsheidsfonds aan ons over te leveren.
3. OPZET EN ORDE VAN HET BOEK.
Valt daar nu nog iets van te ontdekken, van orde in dit bijbelboek? De spreuken staan toch kris-kras door elkaar? Inderdaad, wanneer u alleen let op de onderwerpen die ze aansnij den, springen de spreuken vanaf Spr. 10: 1 veelal van de hak op de tak en hangen de meeste als los zand aan elkaar. Wat de verzamelaars bewogen heeft ze in deze volgorde te plaatsen, valt moeilijk na te 36
sS' 2
Een collectie van acht spreukenverzamelingen. Eigenlijk is Spreuken een verzameling spreukenverzamelingen, mede tot stand gebracht door ,de mannen van Hizkia". Het bock laat duidelijk de naden zien waar men de verschillende spreukenbundels aan elkaar heeft genaaid. Daar staat namelijk door een opschrift aangegeven welke collectie u onder ogen hebt. We zullen I
37
§ 2
Hoe we het boek Spreuken kregen
deze opschriften eens onder elkaar schrijven met de vindplaatsen erbij, dan kunt u zien dat Spreuken een verzameling vormt van minstens acht spreukenboekjes. 1. De Spreuken van Salomo, Spr. 1 : 1-9 : 18. 2. De Spreuken van Salomo, Spr. 10: 1-22 : 16. 3. Woorden van wijzen, Spr. 22 : 17-24 : 22. 4. Ook dit zijn woorden der wijzen, Spr. 24 : 23-34. 5. Ook dit zijn spreuken van Salomo, welke de mannen van Hizkia, de koning van Juda, hebben bijeengebracht, Spr. 25 : 1-29 : 27. 6. De woorden van Agur, de zoon van Jake, Spr. 30: 1-33. 7. De woorden van Lemuel, de koning van Massa, waarmee zijn moeder hem vermaande, Spr. 31 : 1-9. 8. De ideale vrouw, Spr. 31 : 10-31. Bezien we deze spreukenboekjes nader, dan blijkt er een aanmerkelijk verschil te bestaan tussen Spr. 1-9 enerzijds en Spr. 10-31 anderzijds. De eerste negen hoofdstukken tonen duidelijk een ander karakter dan de rest van het boek. Als we Spreuken eens mogen vergelijken met een paleis, dan treden we met Spr. 1 : 1-7 de hal binnen. Vervolgens komen we met Spr. 1: 8-9 : 18 als het ware in een schitterende gang, die ons naar Spr. 10-31 leidt. Daar bevinden zich de troonzaal en de verschillende bijzalen. In zekere zin begint Spreuken dus pas in Spr. 10 : 1. Daar is het opschrift uit Spr. 1 : 1 dan ook nog eens geplaatst: „ De Spreuken van Salomo". Nu willen we dit onderscheid tussen Spr. 1-9 en Spr. 10-31 niet overdrijven. Ontegenzeglijk laat Spr. 1-9 ook al dezelfde soort levenslessen horen als de rest van het boek. Daarom zeiden we ook, dat Spreuken in zekere zin pas in Spr. 10 : 1 begint. Maar dit neemt niet weg, dat Spr. 1-9 over het geheel genomen toch andere hoedanigheden bezit dan Spr. 10-31. Dat merkt u reeds als u ze slechts oppervlakkig inkijkt. Vanaf Spr. 10 : 1 staan de spreuken op enkele groepj es na vrijwel zonder enig verband onder elkaar. Spr. 1-9 daarentegen vertoont veel meer onderlinge samenhang. Mede omdat het ook duidelijk verschillende hoofdthema's behandelt. 38
Hoe we het boek Spreuken kregen
§2
Bezien we deze onderwerpen nader, dan blijkt Spr. 1-9 duidelijk het karakter te bezitten van een leidraad, die ons leert hoe we Spr. 10-31 moeten lezen en waarderen. Zoiets als de handleiding voor het gebruik van het in Spr. 10-31 gegeven onderricht. Zo willen wij Spr. 1-9 in het vervolg betitelen: de Handleiding voor het gebruik van Spreuken. Of kortweg: de Handleiding. Wij verdelen Spreuken daarom als volgt:
I: Spr. 1-9 — Handleiding voor het gebruik van het boek Spreuken. Spr. 10-31 — Het boek Spreuken. 4. DE HANDLEIDING VOOR HET BOEK SPREUKEN.
Voordat we Spr. 1-9 gaan bespreken, willen we u eerst iets vertellen over de kenmerkende eigenaardigheden van deze Handleiding voor het gebruik en verstaan van het boek Spreuken. Dat kan ons overzicht over deze hoofdstukken verhelderen en ons inzicht in de structuur van dit bijbelboek verdiepen. Welnu, het karakteristieke van Spr. 1-9 ligt in deze twee hoofdthema's: — de waarde van de wijsheid. — de weg naar de wijsheid. Zeker, Spreuken zelf behandelt deze onderwerpen anders dan wij. Wij leggen deze zaken voor de duidelijkheid nu even uit elkaar; in Spreuken 1-9 liggen ze door elkaar. Al blijven het twee onderscheiden zaken: wat heb ik aan de wijsheid en hoe kem ik aan wijsheid? Met grote nadruk wordt de Handleiding voor Spreuken niet moe te herhalen: Besef de onschatbare waarde der wijsheid en betreed haar wegen. Over beide hoofdthema's alvast een paar opmerkingen.
De waarde van de wijsheid. De spreukendichters waren verstandige opvoeders. Zij eisten van hun leerlingen geen blinde gehoorzaamheid. Als goede paedagogen wisten ze, dat welwillende hoorders makkelijker gehoorzamen wanneer zij inzien waarom men hun dit aanraadt en dat afraadt, dan wanneer men kadaver-discipline van hen eist. Daar39
sS' 2
Hoe we het boek Spreuken kregen
Hoe we het boek Spreuken kregen
begin van de kennis", Spr. 1 : 7. Wilt u graag wijs worden? Dan moet u daarmee beginnen. Dan hebt u de juiste houding aangenomen om verder te komen. Maar daarna valt er natuurlijk nog wel meer te doen. Daar spreekt Spr. 1-9 ook voortdurend over. Met een schat van uitdrukkingen dringt de Handleiding er onophoudelijk op aan: Luister naar de wijheid, want luisteren maakt wijs. De spreukendichters hebben daarbij de opvoedkundige wijsheid niet geschuwd om herhaaldelijk te herhalen hetgeen zij al herhaaldelijk herhaald hadden. Met dezelfde woorden en uitdrukkingen of met zinverwante zegswijzen. Om hun lezers er maar toe te brengen die weg te betreden, de weg van luisteren naar de wijsheid. Welteverstaan vooral die van Spr. 10-31, die in dit boek ligt vastgelegd en ons door onze Godvrezende ouders en leraren op het hart wordt gebonden. De weg naar de wijsheid begint dan ook thuis, Spr. 1 : 8.
om kunt u overal in Spreuken opmerken, dat de wijzen hun aanwijzingen met redenen omkleden. Toch valt er in dit opzicht enig verschil op te merken tussen de Handleiding en het eigenlijke boek Spreuken zelf. Natuurlijk, ook in Spr. 10-31 getroosten de wijzen zich veel moeite om hun leerlingen te laten zien waaram wijsheid verre te verkiezen is boven dwaasheid. Maar Spr. 1-9 legt daar toch meer nadruk op. Voortdurend keert daarin dit hoof dthema terug: „Als ge wijs zijt, zijt ge wijs tot uw eigen welzijn", Spr. 9 : 12. Spr. 2 en 3 behandelen dit onderwerp zeer uitvoerig. Spr. 4 vertelt hoe Salomo dit thuis zelf al van zijn vrome vader David leerde. En Spr. 5-7 tonen daarbij een treffend voorbeeld: wijsheid kan u redden van de levenvernielende verleiding van de slechte vrouw. Spr. 1, 8 en 9 stellen de wijsheid als een sprekende vrouw aan ons voor, die in een paar krachtige redevoeringen de hoge afkomst en levenbevorderende kracht van de wijsheid in het licht stelt. Daarbij kan men natuurlijk denken aan alle wijsheid in natuur en Schriftuur, maar gezien de canonische plaats van Spr. 1-9 denken wij bij deze lofzangen op de wijsheid toch vooral aan het onderricht van Spr. 10-31. Voor wij dat gaan lezen bepaalt Spr. 1-9 ons met grote nadruk bij de onschatbare waarde van dat onderwijs: het kan uw leven redden. In de voile zin van het woord: niet alleen uw levensdirdr, maar ook uw levensgelak, uw bezittingen, uw gezondheid, uw huwelijksgeluk. Zo leert de Handleiding ons meteen een van de fundamenteelste lessen in de Spreukenschool: Vraag uzelf altijd of wat voor gevolgen uw daden zullen hebben. Spr. 1-9 laat met vele voorbeelden uit het voile leven zien, dat dit een vraag van leven of dood is. Als we de Handleiding daarop hebben nagelezen, zullen we Spr. 10-31 ook scherper onder dit aspect beschouwen.
Ons plan van bespreking. Het gaat het kader van deze boekenreeks te buiten elk bijbelboek vers voor vers te bespreken. Wij schrijven nu eenmaal geen commentaar, ook niet op Spreuken. Onze wens gaat al in vervulling als we u een handje mochten helpen om zelf Spreuken te leren lezen en verstaan. Daarom ruimen wij in ons boek een brede plaats in voor Spr. 1-9. Omdat dit juist de Handleiding vormt voor het gebruik en verstaan van dit bijbelboek. Wat wij ook vanwege ons bestek zullen moeten overslaan of met een paar woorden afdoen, de Handleiding van Spr. 1-9 willen we in elk geval uitvoerig bespreken. Want als we deze kunnen hanteren, gaat Spr. 10-31 des te makkelijker voor ons open. NOTEN ') G. Ch. Aalders, Oud-Testamentische Kanoniek, Kampen 1952, 305. Vgl. Th. C. Vriezen, Oud-Israelitische Geschriften, Den Haag 1948, 216; idem, De literatuur van oud-Israel, Wassenaar, 1973, 281. 2)Th. C. Vriezen, Oud-Israelitische Geschriften, 25-28. 3)J. B. Pritchard, ANET 412. 4 ) K. A. Kitchen (lector in het Egyptisch en Koptisch) hekelt het onwetenschappelijke van deze twijfel. „It is normal practice to assume the general reliability of sta-
De weg naar de wijsheid. En hoe kem ik aan wijsheid? Ook daarover laat de Handleiding ons niet in het ongewisse. Men mag het gerust het tweede hoofdthema van Spr. 1-9 noemen. Het abc staat helemaal voorop: ,De vreze voor Jahweh is het 40
§2
i
41
§ 2 Hoe we het boek Spreuken kregen
Hoe we het boek Spreuken kregen
tements in our sources, unless there is good, explicit evidence to the contrary. Unreliability, secondary origins, dishonesty of a writer, or tendentious traits — all these must be clearly proved by adduction of tangible evidence, and not merely inferred to support a theory". Zo doet de Egyptologie toch ook met haar gegevens, waarom de studie van het Oude Testament dan niet? aldus Kitchen in: Ancient Orient and Old Testament, Londen 1966, 29, vgl. ook blz. 26, E. J. Young. An Introduction to the Old Testament, Londen 1956, 301: ,There is no reason for doubting the truthworthiness of these titles and not assuming that the bulk of the book is indeed from Solomon"). 5)J. Ruffle, TNBCR, Londen 1973, 548, W. F. Albright, WIANE, 1-13, W. Baumgartner, Old Testament and Modern Study, ed. H. H. Rowley, 1951, 213. K. A. Kitchen, Ancient Orient and Old Testament, Londen 1966, 29, 126: „The datingargument from long passages is, bluntly, fatuous — or are the miniature essays and ,long' passages in Egyptian works like Ptahhotep (c. 2300 BC) or Khety son of Duauf (c. 1980 BC) also to be credited to Hellenistic influence? (Impossible, because we have second millennium MSS of these.)". G. von Rad. Weisheit in Israel, Neukirchen 1970, 24, 152. 6)J. Ruffle, a.w. 549, W. Baumgartner, t.a.p.: „There is now again more disposition to treat seriously the ascription of both to Solomon". W. H. Gispen, De wijze in Israel, Kampen 1956, 13. 7)Aldus G. Ch. Aalders a.w. 308 na een uitvoerige bespreking van de gronden waarop men Salomo's auteurschap van Spreuken bestrijdt. 8)We behoeven niet aan to nemen „that Solomon actually conceived each thought, uninfluenced by other writers", J. Ruffle, TNBCR, 548. Hebr. haiqu. Volgens de rabbijnen hebben de mannen van Hizkia de hand gehad in de publicatie van Jesaja, Spreuken, Hooglied en Prediker, Baba Bathra 15a. G. Ch. Aalders, Oud-Testamentische Kanoniek, 308v. ") KOhler, Lexicon sv.etg: take over (to a new scroll) alleen in Pr. 25.1. Van der Ploeg verwijst naar RB 54, 1947, 29 en noemt als betekenissen: opschrijven, overschrij ven, verzamelen. De SV sprak ook al van „uitgeschreven". In de LXX luidt het opschrift: „Dit zijn de opvoedkundige regelen van Salomo, de ontwijfelbare, welke de vrienden van Hizkia, de koning van Juda, (uit andere verzamelingen) hebben opgeschreven". Als zij dit opschrift niet zelf hebben aangebracht, moet er na of naast hen nog een andere verzamelaar aan het bock hebben gewerkt, J. H. Kroeze, Parafr. Spreuken, 9. Vgl. ook Aalders, a.w. 59v. ' 2 ) Aldus het vermoeden van Gispen, a.w. II, 214, vgl. G. E. Wright, De bijbel ontdekt in aarde en steen, Baarn, 230. Gemser denkt als motief voor Hizkia's verzamelarbeid ook aan de behoefte aan oefenstof voor a.s. schrijvers, T. en U. Spreuken I, 21, al wijst hij er zelf op pag. 17 op, dat Israel nooit een ambtenarenstaat als Egypte en het Tweestromenland is geworden en dat de „eigenlijke schoolteksten" ontbreken. Pas het apocriefe Jez. Sir. 38 : 24-39: 11 is zo'n pericoop. Gispen denkt ook aan de invloed van Jesaja en zijn kring, vooral nadat de inval van Sanherib was afgeslagen, De wijze in Israel, Kampen 1956, 18. IS ) W. H. Gispen, KV Spreuken, I, 9. 14)Zo'n hergroepering naar onderwerp kan men vinden bij J. Kok, Salomo's Spreuken, Kampen, 1895 en minder ver doorgevoerd in de Parafrase van Spreuken door J. H. Kroeze, 13vv. 15)Zie W. H. Gispen, Israels verhaaldwang, Assen 1947, 14-16; H. Lamparter, Das
Buch der Weisheit, Stuttgart 1955. C. v.d. Waal, Sola Scriptura, Goes 1967, II, 71vv.
42
§2
43
DEEL I: SPREUKEN 1-9 HANDLEIDING VOOR HET GEBRUIK VAN HET BOEK SPREUKEN
§ 3 SPREUKEN 1:1-6 SPREUKEN BIEDT LEVENSWIJSHEID, VOORAL VOOR JONGEREN Wie een leerboek moet bestuderen doet er verstandig aan daar niet plompverloren in te duiken, maar eerst de inhoudsopgave aandachtig door te lezen. Dan komt men via overzicht tot inzicht en leest men het werk met des te meer profijt. Deze wijze raad kunnen we ook bij het boek Spreuken toepassen. Evenals het boek der Psalmen begint ook Spreuken met een woord vooraf, dat teyens een soort inhoudsopgave vormt, F, 119. U kunt het vinden in Spr. 1 : 1-6, dat we nu eerst laten volgen. 1 Dit zijn spreuken van Salomo, de zoon van David, de koning van Israel. 2 Dienend om wijsheid en tucht aan te leren, om woorden vol onderscheidingsvermogen te verstaan. 3 Om tucht ter harte te nemen die inzicht geeft, een gezond oordeel i ) en rechtschapenheid. 4 Zij kunnen ncileven verstandigheid, de jongere kennis en bedachtzaamheid verlenen. 5 Luistert een wijze ernaar dan vermeerdert hij zijn 2 ) fonds aan kennis 3), en wie verstandig is zal er beleid door verwerven. 6 Zij kunnen masjaal en raadselspreuk doen verstaan, woorden van wijzen en hun prikkelende gezegden.
Over vers 1 hoeven we nu niet meer te spreken. Immers over de spreukvorm en zijn Masjaalfamilie handelden we in § 1. Over Salomo en de andere auteurs van Spreuken in § 2. In deze paragraaf willen we ons bezighouden met de vragen: Wat wil Spreuken onderwijzen en tot wie richt het zich daarbij vooral? Het antwoord 47
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
staat al boven dit hoofdstuk: Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren.
SV Ex. 28 : 3, 31 : 3vv, 31 : 6, 35 : 10, 26, 31, 35, 36 : 1, 4, 1 Kron. 22 : 15. Ook van de tempel zegt de Schrift dat hij door wijzen is gebouwd. Toen Salomo de tempelbouw ter hand nam, vroeg hij aan koning Hiram van Tyrus: „Zoo zend mij nu een wijzen man, om te werken in goud, en in zilver, en in koper, en in ijzer, en in purper, en in karmozij n, en hemelsblauw, en die weet graveersels te graveeren, met de wijzen, die bij mij zijn in Juda en in Jeruzalem", 2 Kron. 2 : 7, vgl. 1 Kon. 7 : 14 SV. Zo spreekt de Schrift ook over de koopmanswijsheid waarmee Tyrus schatten had verdiend, Ezech. 28 : 4v, 12. Verder over de regeerderswijsheid waarmee Jozef Egypte door moeilijke jaren leidde, Gen. 41 : 39. Over de zeernanswijsheld die tij dens een zware storm wel eens tekort kan schieten, spraken we reeds, Ps. 107 : 27. Deze voorbeelden laten zien hoe ruim de Heilige Schrift het Hebreeuwse woord chokma (SV: wijsheid) gebruikt. 5 ) We hoorden haar spreken over de wijsheid van smeden en architecten, aannemers en steenhouwers, kleermakers en spinsters, zeelieden en zalfbereiders, koningen en kooplieden. Kortom, wijsheid kan in de Schrift ook gewoon doelen op iemands vakbekwaamheid. De know-how of de weet-hoe van zijn beroep.
1. SPREUKEN KAN U WIJSHEID LEREN.
Het is met de betekenis van de verschillende uitdrukkingen in Spr. 1: 2-6 net als met de kleuren van de regenboog: het zijn natuurlijk verschillende kleuren, maar ze vloeien in elkaar over en samen vormen ze de regenboog. Zo zijn wijsheid, tucht, inzicht, onderscheidingsvermogen, verstandigheid, kennis en bedachtzaamheid wel aparte woorden, ieder met een eigen kleur, maar de grenzen van hun betekenis zijn moeilijk aan te geven. De spreukendichters hebben ze ook vast niet bedoeld als scherp afgebakende begrippen, maar als zinverwante woorden die elkaar onderling aanvullen en samen de bedoeling van de dichters weergeven. Als volbloed onderwijzers wisten zij wat een indringende kracht herhaling met andere bewoordingen op leerlingen kan uitoefenen. Zo schilderden zij met hun verschillende synoniemen de kleuren die samen de regenboog van de wijsheid vormen. Want dat wil Spreuken aan de hand doen: wijsheid. Alleen wat verstaat de Schrift daaronder? a. Wijsheid in Israel: ook vakbekwaamheid.
Hieruit kunnen we om te beginnen al leren hoe door en door praktisch de Heilige Schrift het woord wijsheid opvat. Wijsheid is daar nooit een kwestie van ijle, afgetrokken beschouwingen en theoretische bespiegelingen, maar heeft alles te maken met onze ogen en oren en met onze handen en voeten. Wijsheid is dus ook niet hetzelfde als wij sbegeerte. 6 ) Verder kunnen we hier ook uit leren wat levenswijsheid feitelijk is. Want het is zonneklaar dat Spreuken geen wijsheid biedt in de zin van technische vakbekwaamheid, zoals sommige Egyptische spreukenboeken. Dat zijn leerboeken voor jonge ambtenaren en die beperken zich enigermate tot de gedragsregels die een aanstaand politicus of hoveling moest kennen. 7 ) Maar Spreuken biedt levenswijsheid en bestrijkt ook werkelijk het hele leven. Toch gebruikt de Hebreeuwse bijbel voor de vakbekwaamheid
Het woord chokma (wijsheid) heeft in de Hebreeuwse bijbel een veel ruimere betekenis dan bij ons. Wij denken daarbij vrijwel uitsluitend aan levenswijsheid, maar de Israelieten zeiden rustig, dat goed zeemanschap een kwestie van wijsheid is, Ps. 107 : 27. Als u onze oude, trouwe Statenvertaling nog gebruikt, dan kunt u in haar letterlijke overzetting van de grondtalen dat ruime gebruik van het woord wijsheid nog telkens tegenkomen. Zo lezen we bij voorbeeld in de SV van Ex. 36 : 4, dat de tabernakel door wijzen is gebouwd. De NV spreekt van vaklieden, maar de SV hield zich nauwer aan het Hebreeuws en sprak van wijzen. Daarmee worden dan bedoeld de goud- en zilversmeden, de koperslagers en reukwerkbereiders, de kleermakers en spinsters, die aan de bouw van de tabernakel en zijn toebehoren hadden meegewerkt, vgl. in de 48
§3
I
49
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
van de goudsmid, koperslager, zeeman, koning en koopman hetzelfde woord chokma als voor de levenswijsheid van Salomo. De Israeliet zag daartussen kennelijk deze overeenkomst, dat het bij beide aankwam op de know-how, de weet-hoe van een en ander. Waaruit bestond immers de wijsheid van de goudsmid? Dat hij de manier kende waarop men gouden sieraden vervaardigt. En waaruit bestond de wijsheid van de zeeman? Dat hij de manier kende waarop men een schip de haven van bestemming binnen brengt. Zo bestond de wijsheid van elke vakman hierin, dat hij op zijn gebied ter zake kundig was. Hij kende zijn materiaal en gereedschappen en hij bezat de vaardigheid om daarmee zijn doel te bereiken. Hij wist daarbij wat kan en niet kan. Elk vak kent immers zijn wetmatigheden, zijn orde van werken, de grenzen waarbinnen men zich dient te bewegen. Wat de Engelsen noemen de know-how van een vak. Het weten hoe je iets aan moet pakken. Welnu, geldt dit ook niet van ons dagelijkse leven? b. Levenswijsheid: de know-how van het leven.
Het komt er dagelijks voor ons op aan, dat we weten hoe we leven moeten. We bewegen ons immers voortdurend binnen de muren van wat kan en niet kan en van wat mag en niet mag. Net als de vakman in zijn beroep stuiten wij dagelijks op allerlei wetmatigheden. Hier hebt u er een: ,Als de bill bot is en je hem niet slijpt, moet je meer kracht gebruiken", Pred. 10 : 10. Dit geldt natuurlijk voor allerlei situaties in het leven. Daarom zegt Salomo: ,De wijsheid van de schrandere is: zijn weg te verstaan", Spr. 14: 8a. Zoals de vakman de weg naar zijn doel kent, zo kent de levenswijze de juiste weg om zijn geld te besteden, zijn kinderen op te voeden, zijn tong te gebruiken, kortom zijn hele leven in te richten. Zoals de vakman over de juiste techniek beschikt om zijn werkstuk te vervaardigen, zo kent de levenswijze vrome de juiste ,techniek" om zijn leven in te richten. Volgens de regels die God daarvoor stelde (daarover nader bij Spr. 1 : 7 in de volgende paragraaf). Deze Goddelijke orde en regels kan niemand zonder schade overtreden. Heel Spreuken leert: ge wijs zijt, zijt ge wijs tot uw eigen welzijn; als ge (met Gods orde) spot, zult ge dat alleen dra50
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
§3
gen", Spr. 9 : 12. Daarvan laat het boek talloze voorbeelden zien. Pleegt iemand overspel, dan haalt hij onuitwisbare schande over zich, Spr. 6 : 33. Begint iemand met ruzie, dan weet hij niet waar hij zal eindigen, Spr. 17 : 14. Deze daden gaan min of meer wetmatig van deze gevolgen vergezeld. Levenswijsheid houdt in, dat iemand deze samenhang ootmoedig eerbiedigt. Hij zal voortdurend rekening houden met de orde die God in zijn Schrift en schepping voor het mensenleven heeft geopenbaard en met de grenzen van wat kan en mag in het leven (over deze orde nader in de volgende paragraaf). De Statenvertalers plaatsten bij Spr. 1 : 2 deze mooie kanttekening: Wijsheid is „een vaste en grondige kennis van goddelijke en menselijke dingen, om zichzelf in geloof en leven wel te schikken, vgl. 1 Kon. 3 : 12". Wijsheid doet een mens de nederige werkelijkheidszin van de Heilige Schrift overnemen, waardoor men de juiste verhoudingen leert zien en zich leert schikken in de werkelijkheid. De wijze let op zijn gaven en roeping; hij streeft niet naar wat God boven zijn bereik stelde. Hij kent zijn werk-ruimte. Hij overschrijdt zijn handelingsbevoegdheid met. Hij weet wat kan en wat past in het leven, net als de goudsmid bij zijn smeedkunst. De wijze wil ook alleen wat kan en wat past. Als een ongeschreven grondwet in het Koninkrijk der hemelen staat hem op het lijf geschreven: Nooit forceren! 8 ) Hij aanvaardt de wereld zoals ze is, zonder (want dat is iets anders) er zich bij neer te leggen! 9). Dwaasheid daarentegen is revolutionair-idealistisch. Zij rekent niet met de werkelijkheid, maar leeft bij droombeelden. De dwaas weigert te lijden onder de ijzeren vuist der werkelijkheid en wil zich niet schikken op zijn plaats daarin. m ) Over de grondbeginselen van de dwaasheid nader in de volgende paragraaf. Ziedaar de overeenkomst tussen de wijsheid van de vakman en de wijsheid van Spreuken. Het is beide een kwestie van weten hoe je je doel kunt bereiken. De juiste methode kennen. Of zoals Salomo het zei: ,De wijsheid van de schrandere is: zijn weg te verstaan", Spr. 14 : 8a. Uiteraard in de vreze Gods, maar daar spreken we nader over bij Spr. 1 :7. Zoals de wijsheid van de vakman be51
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
staat in de deskundigheid waarmee hij zijn beroep uitoefent, zo is de levenswijsheid van de rechtvaardige de deskundigheid waarmee hij allerlei situaties in het lêven meester wordt. Daarbij komt Salomo ons met zijn masjaals de helpende hand bieden. Spreuken wil ons leren wat de juiste manier van leven is. Aan de hand van honderden voorbeelden laat het ons zien wat in even zoveel gevallen wijsheid zou doen. Om het alvast, enigszins vooruitlopend op de volgende paragraaf, samen te vatten:
Wijsheid is de kunst om doelmatig te leven in de vreze Gods. Naar de orde die Hij in Schrift en schepping heeft geopenbaard. "1 ) Tot ons eigen welzijn. 2. SPREUKEN KAN U TUCHT LEREN.
Wijsheid wordt ons echter niet aangeboren. Integendeel, naar de oude mens zijn we zelfs dwaas. De oude Europese heiden in ons heeft een duister en onverstandig hart, Rom. 1 : 22, Ef. 4 : 22. Hij wroet met zijn misleidende begeerten nog steeds in ons zelf en in onze kinderen. Daarom moet wijsheid van jongsaf geleerd en verworven worden. Onze dwaasheid moet door inzicht vervangen worden. Onze ongehoorzaamheid moet ingetoomd en onze ongebondenheid aan banden gelegd worden. Want als steigerende paarden weigeren wij van nature de leidsels van Gods geboden en inzettingen. Hier helpt maar een middel tegen: „Hoort naar de tucht, dan wordt ge wijs", Spr. 8 : 33, vgl. 19 : 20. Nu is het jammer, dat wij bij tucht meteen en alleen aan straf en slaag denken. In het Oudhollands dacht men bij tucht nog in de eerste plaats aan bevardering van het goede en pas in de tweede plaats aan bestraffing van het kwade. Het woord tucht heeft de ruime zin van opvoeding gehad. Pas later is het verengd tot straf. Ook Spreuken zal in Spr. 1 : 2 met het woord tucht wel allereerst doelen op opvoeding, onderwijs, onderricht, leiding. 12 ) We moeten daarbij niet in de eerste plaats denken aan een stok. Tucht staat hier immers als een van de titelwoorden boven een boek, dat zelf alleen door onderwijzing en vermaning tuchtigt. En dat dit boek tucht allereerst met de mend uitgeoefend wil zien blijkt ook duidelijk uit Spr. 4. We horen daar Salomo vertellen hoe het vroe52
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
§3
ger bij hem thuis ging. „Hoort, zonen", zo steekt hij van wal, ,de tucht van een vader". Om daarna in een adem te vervolgen met: „want ik geef u goede leer; verlaat mijn onderwijzing niet", Spr. 4 : 1, vgl 4: 2, 4, 11. Aan de schuin gedrukte woorden kunt u zien wat hij onder tucht verstond. Eerder iets om te horen dan om te voelen. Hij dacht bij tucht kennelijk niet alleen aan straf en zeker niet meteen aan de stok; maar aan de leiding die hij zijn jongens gaf. Zeker, met vaderlijk gezag, maar toch allereerst door vriendelijke onderwijzing. Achter die hartelijke toespraak in Spr. 4 klopt een warm vaderhart. Dat is het abc van alle tucht in de Schrift, ook die van God over zijn yolk: door onderwijzing hen die dwalen, brengen in het rechte spoor. Dit neemt niet weg, dat Salomo zo nodig ook het gebruik van hardere tuchtmiddelen aanraadt. Er zijn nu eenmaal ook onverstandige en dwaze pupillen, die vriendelijke onderwijzing verwerpen. Dan moeten hun opvoeders wel scherpere vormen van tucht te baat nemen, zoals vermaningen, terechtwijzingen en ook slaag, Spr. 18 : 6, 19 : 29, 20: 30. In uiterste gevallen dienen zij daarbij zelfs de roede niet te sparen. Het getuigt immers ook van wijs opvoedkundig inzicht als men weet: „Roede en bestraffing geven wijsheid", Spr. 29 : 15, vgl. 10 : 13, 13 : 24, 22 : 15, 23 : 13v, 26 : 3 (zie onze bespreking van deze spreuken). En waar behoort alle tucht te beginnen? Bij vader en moeder thuis! Daar komt Spreuken ons straks in Spr. 1 : 8 als allereerste les op wijzen. Vader en moeder hebben de dure roeping hun kinderen vanaf hun eerste levensdagen in de wieg met vaste hand te leiden, bij het opgroeien gedurig te onderwijzen, hen soms te vermanen en terecht te wijzen en hen zo nodig zelfs door straf en slaag tot beter inzicht te brengen. Maar wat is moeilijker dan jezelf en je kinderen wijsheid te leren? Stil maar, want daarbij komt Gods Geest ons te hulp met het boek Spreuken. Dat bezorgde Hij ons speciaal „om wijsheid en tucht te verkrijgen", Spr. 1 : 2. Daar hebt u de onmisbare „tuchtschool" waarin we wijsheid kunnen leren. Haar leraren eisen zoals gezegd geen kadaver-discipline. Zij willen hun leerlingen zelf leren 53
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
Toen Salomo nog Jong was had hij zelf Jahweh daar om gebeden: ,Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw yolk richte, door te onderscheiden tussen goed en kwaad", 1 Kon. 3 : 9. Spreuken bewijst hoe rijk God dit gebed verhoord heeft. Salomo's masjaals zijn ,woorden vol onderscheiding" tussen wat goed en kwaad, heilzaam en schadelijk is. ' 4 ) Ze stellen hun lezers onder de tucht of onderwijzing en vermaning, welke hun het nodige inzicht kunnen bijbrengen. Zo kan men van hen onderscheidingsvermogen opdoen, waardoor men zich een gezond oordeel kan vormen en de juiste beslissingen (misjpaat) nemen. Daarom is Spreuken een boek dat we bij wijze van spreken moeten opeten. Zie hoe Salomo en de andere wijzen het onderscheid aanwijzen tussen het doen en laten van deze en gene. Zo zal uw onderscheidingsvermogen groeien „in helder inzicht en alle fijngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt", Fil. 1 : 10, vgl. Ps. 119 : 66, Hebr. 5 : 14, I k , 324 En waar komt het voor ons anders op aan dan op het houden van Gods verbond in ons dagelijks leven? „ Gerechtigheid" noemt de Schrift dat bier in vs. 3 (zie zakenreg.,r, 412) Dat vroeg Jahweh van Israel: „Gerechtigheid zult gij najagen", Deut. 16 : 20 SV. Deze dagelijkse gehoorzaamheid kunnen we ook van de wijzen leren, zodat we rechtschapen voor God leven, Godvrezend en wijkend van het kwaad.
inzien waarem dit goed en dat kwaad is, zodat zij zich gewillig en overtuigd schikken naar Gods ordeningen voor ons mensenleven. Zó oefenen de spreukendichters tucht: zij geven leiding-door-onderwijzing, zo nodig te bekrachtigen door terechtwijzing en straf. Wie naar hen luistert, leert op den duur zelftucht (dat kan het woord tucht in Spr. 1 : 2 ook betekenen). Zelftucht, een van de mooiste vruchten van de opvoeding in de „tuchtschool" van Spreuken. Hoewel haar cursus feitelijk levenslang voortduurt en we deze school nooit volleerd verlaten, blijven haar resultaten toch niet onzichtbaar. Wie haar lessen enige tijd ernstig gevolgd heeft, kan bij zichzelf opmerken: ik heb enig inzicht verkregen, wat gehoorzaamheid geleerd, enige zelfbeheersing opgedaan, me in deze wereld wat leven schikken, kortom ik ben wijzer geworden.
Tucht: Gods leiding, uitgeoefend door gezaghebbende onderwijzing, vermaning en zo nodig bestraffing en kastijding. Ook door middel van ouders en andere opvoeders. Om ons verstandig te maken en op te voeden tot inzicht en zelftucht. 3. SPREUKEN KAN UW ONDERSCHEIDINGSVERMOGEN BEVORDEREN.
Hoe vaak staan wij per dag voor een keus? Telkens komt de vraag op ons af: Doe ik daar goed aan? Wat beweert men daar? Wat is dat voor iemand? We zitten dagelijks tussen goed en kwaad, waar en vals, recht en onrecht, ootmoed en hoogmoed. Daar komt nog bij dat de moderne christenheid steeds stuurlozer dreigt te worden. Het staat in haar kringen modieus als men nauwelijks zekerheden kent en met vraagtekens strooit. Velen erkennen geen vaste Waarheid, maar slechts subjectieve visies en meningen. Hoe vindt een mens in deze ontwortelde samenleving de juiste weg? Dan moet hij kunnen onderscheiden tussen waarheid en leugen. En waar leert hij dat? Bij de lamp van het Woord, door de wijsheid van Spreuken. Dit dient immers ook
4. SPREUKEN IS EEN SPECIAAL BOEK VOOR DE JEUGD.
Heidense spreukenverzamelingen richtten zich meestal tot een select publiek, althans in eerste instantie. De meeste Egyptische wijsheidsboeken en ook de Assyrische-Aramese spreuken van Achigar dienden voornamelijk om jongeren uit regeringskringen op te leiden voor een hoge plaats aan het hof of een leidinggevende post in de maatschappij. Deze wijsheidsboeken waren dus vooral bestemd voor de aanstaande politicus, al bevatten zij ook algemenere wenken. 15 ) De latere Joodse en gnostische wij sheidsliteratuur richtte zich evenmin tot het hele yolk, maar slechts tot een uitgelezen kern daarvan. 16 ) En ook de Griekse filosofen streefden er nooit naar
„om woorden vol onderscheidingsvermogen te verstaan, om tucht ter harte te nemen die inzicht geeft, gerechtigheid, een gezond oordeel") en rechtschapenheid", Spr. 1 : 2b, 3. 54
§3
I
55
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
hun denkbeelden tot gemeengoed te maken, maar schreven bepaalde klassen van het yolk bij voorbaat af.") Alweer uitsluitend hegere burgerscholen. Nee, dan Salomo en de andere Israelitische wijzen! Hun spreukenboek is niet bestemd voor een select gezelschap, maar voor heel Israel. Jan en Alleman mogen hier hun nut mee doen. Dit stellen we met nadruk voorop. Spreuken maakt onder zijn lezers geen maatschappelijke scheiding. Toch dachten ook Israels spreukendichters het meest aan een bepaalde lezerskring onder Gods yolk, namelijk die van de jongeren. Spreuken is een boek dat zich speciaal richt tot de j eugd. Het is met name geschreven „om de onverstandigen schranderheid, de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven", Spr. 1: 4. Nogmaals, zonder hen maatschappelijk op te delen in rijkeluiskinderen en arbeiderskinderen, zoals de niet-Israelitische spreukenboeken doen. De vraag rijst nu natuurlijk wat Spreuken onder ,,jongelingen" en „onverstandigen" verstaat. Moeten we daarbij uitsluitend denken aan de leeftijdsklasse van 17-21 jaar? En daarmee feitelijk alleen aan ongetrouwde jongens? a. Voor jongeren van veertien tot veertig.
Het Hebreeuwse woord na'ar, dat in Spr. 1 : 4 door jongeling vertaald is, wordt op andere plaatsen heel ruim gebruikt. Men komt het in de Hebreeuwse bijbel tegen voor Mozes, toen hij als baby in het rieten mandje lag, Ex. 2 : 6. En voor Samuel, toen hij als kleuter in Silo kwam, 1 Sam. 1 : 24. Maar ook voor Ismael, toen hij 14 was, Gen. 21 : 12. Voor koning Josia, toen hij 16 was, 2 Kron. 34 : 3 SV. Voor Jozef toen hij 17 was, Gen. 37 : 2. Voor Jozua, toen hij al dienaar van Mozes was. Ex. 33 : 11. Voor David, toen hij op Goliath afstapte, 1 Sam. 17 : 33, vgl. 42. Voor Jeremia, toen hij tot profeet geroepen werd, Jer. 1: 6. In de laatste gevallen zouden wij ook van jongelingen spreken. Maar toen Absalom zijn opstand pleegde, was hij al getrouwd en vader van vier kinderen, 2 Sam. 14 : 27. Toch vroeg David aan Joab: „Behandelt de jongeling Absalom met zachtheid", 2 Sam. 56
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
§3
18 : 5, 12, 32. Zoals hij dat later ook van Salomo opmerkte: „Mijn zoon Salomo is een jongeling", 1 Kron. 22 : 5, 29 : 1, 1 Kon. 3 : 7 SV. Zo was Rehabeam toen hij koning werd al 41 jaar, maar toch noemt de Schrift hem dan nog bij hetzelfde woord na'ar als we in Spr. 1 : 4 tegenkomen, 2 Kron. 13 : 7. 18 ) U ziet, dat we ons dus op het woord jongeling in Spr. 1 : 4 niet verkijken moeten, want de Schrift gebruikt het betreffende Hebreeuwse woord na'ar zowel voor jonge jOngens als voor jonge mannen tot hun veertigste. Zelfs getrouwde mannen en vaders van vier kinderen, zoals Absalom, kunnen zich door Spr. 1: 4 aangesproken voelen. Tot deze leeftijdsgroepen richtten de wijzen zich met hun masjaals. Zij hadden daarbij niet alleen jongeren op het oog zoals wij ze nu tegenkomen op jeugdclubs, maar ook hun nog jonge vaders en moeders. 19 ) Tot en met de leeftijd van de 41-jarige Rehabeam toe. En misschien was de gemiddelde veertiger in Israel wel rijper dan een doorsnee-echtpaar van die leeftijd in het moderne Westen. Per slot van rekening hadden de meeste Israelieten op die leeftijd al grote kinderen en konden ze reeds opa en oma zijn. 20 ) Kortom, Spreuken is vooral lectuur voor de eerste levenshelft. Je zit dan nog op school of je bent nog Jong. Je hebt een hoop wetenswaardigheden opgedaan, maar doorzie je nu ook een wildvreemde vrouw die lief tegen je doet? Spr. 7. Je weet hoe men kinderen verwekt, maar ken je ook de Schriftbeginselen waarnaar je ze moet Opyoeden? Spreuken richt zich meermalen tot de vader en opvoeder van jonge kinderen, Spr. 13 : 24, 19 : 18, 22 : 6, 22 : 15, 23 : 13v. Want je hebt nu wel een hoofd vol „kennis", maar heb je ook kennis? Mensenkennis? Godskennis? ZUlke kennis biedt Spreuken jongeren aan. b. Voor wie nog weinig ervaring konden opdoen.
Nu ligt het in de aard der zaak, dat jonge mensen nog weinig gelegenheid hadden om veel ervaring op te doen. Daar hoeven zij zich niet voor te schamen, want daar leefden zij nu eenmaal nog te kort voor. Dit neemt echter niet weg, dat weinig levensjciren en weinig levenservaring vaak hand in hand gaan. Zo bezien ligt het voor 57
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
de hand, dat de wijzen in Spr. 1 : 4 onder degenen voor wie dit bijbelboek bestemd is de jongeling in een adem noemen met de onverstandige, NV. Wat voor iemand stond hun daarbij voor ogen? De Nederlandse vertalingen lopen hier nogal uiteen. De SV en NV spreken van de „onverstandigen", de KV en de WV spreken van „onervarenen". Maar „argelozen" en „lichtgelovigen" zou evengoed passen. Zelf kozen we voor „naieven". Soms noemt de SV hen wel „onnozelen". Het Hebreeuwse woord, dat hier weergegeven wordt (peti), kan inderdaad op bovengenoemde manieren vertaald worden. Het schijnt verband te houden met: open staan. 21 ) Dus stel u voor: een goedige jongen. Kwaad heeft hij bepaald 22) Alleen zijn hart staat wagenwijd open. Goede en niet in de zin. kwade invloeden kunnen er zomaar binnendringen. Hij staat nog vrijwel kritiekloos tegenover wat „men" zegt en doet. Je zou hem daarom als lichtgelovig kunnen bestempelen en hem voorhouden, dat hij te weinig wantrouwen kent. In Spr. 14 : 15 heeft Salomo dit type met een paar lijnen geschetst: „De onverstandige gelooft elk woord, maar de schrandere kijkt uit waar hij gaat" (zie onze bespreking van deze spreuk). In onze wereld staat dit type na tien jaar schoolgaan nog naief in het leven en laat het zich nog veel te gemakkelijk beinvloeden. Zulke onnozelen of onverstandigen — die men uiteraard niet alleen onder de jongeren aantreft — wil Spreuken de helpende hand reiken. Hieruit kun je als onervarene en nog wat lichtgelovige schranderheid opdoen. Zodat je niet meer elk woord gelooft dat je ziet of leest, maar kunt proeven wat „men" beweert. Ook dit kunnen jongeren van de wijzen leren. Niet meteen met iemand weglopen, maar je behoedzaam afvragen of er ook gevaren dreigen. Behoedzaam door het leven gaan, zoals de jonge Jozef deed, die in elk opzicht de tegenvoeter van de onnozele was. Kortomjengeren sieren met de deugden en ervaring van ouderen, dat is de bedoeling van dit speciale bijbelse Jeugdboek. c. Nooit te oud om te leren.
Spreuken moet men dus vooral veel lezen tij dens de eerste 58
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
§3
helft van het leven. Maar dat betekent niet, dat het uitsluitend bestemd is voor jonge mensen. Dat blijkt wel uit Spr. 1 : 5. Luistert een wijze er naar, dan vermeerdert hij wat hij reeds aan kennis verwierf en wie verstandig is, zal er beleid door verwerven. Want in de school der wijsheid raakt men nooit volleerd. Daarom worden de ouderen eveneens opgewekt Spreuken te herlezen. Zij mogen dan in de loop der jaren reeds veel wijsheid en onderscheidingsvermogen hebben aangeleerd — er is letterlijk sprake van: wat men reeds aan kennis verwierf, het fonds van iemands inzicht — deze schat kunnen zij door herlezing van dit boek nog vermeerderen. Spreuken is derhalve ook voor vijftigers en zestigers, j a voor bejaarden zeer geschikte lectuur, die hun inzicht nog kan verbreden en verdiepen. Naar de regel van Spr. 9 : 9: Geef aan de wijze en hij zal nog wijzer worden; onderwijs de rechtvaardige en hij zal aan inzicht winnen. ,Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben", zei onze Heere Jezus Christus, Matth. 13: 12, vgl. Spr. 18: 15. Ook de rabbijnen wekten op tot voortdurend les nemen in de school der wijsheid: „De mens is slechts wijs gedurende de tijd dat hij wijsheid zoekt; als hij zich inbeeldt dat hij haar bereikt heeft, is hij een dwaas". 23) Ouderen die zich niet inbeelden dat zij volleerd zijn, kunnen uit Spreuken „beleid" verwerven. Het Hebreeuws gebruikt biervoor een zeemansterm, die men zou kunnen weergeven met: sturen, stuurmanskunst. 24) Een gave, die ouderen in een maatschappij waarin hun wijsheid en ervaring nog mochten domineren, uiteraard zeer van pas kwam. Tevens vinden we hier in een woord samengevat wat Spreuken ons blijkens alle zinverwante titelwoorden in Spr. 1 : 2-5 leren wil: stuurmanskunst. Dat is wijsheid: de vaargeul vinden tussen de banken en klippen die ons levensscheepje bedreigen. 59
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voorjongeren
NOTEN 473: „goede beslissingen nemen, uitspraken naar recht Hebr. misjpaat, vgl. doen". Zie ook zakenreg. in I k s.v. misjpaat. 2) L'article hebreu êquivaut parfois au pronom possesif de nos langues, Jotion, par. 137, f2 3) W. H. Gipsen, KV Spreuken a.l. 4)G. von Rad, Weisheit, 25: „Es ist eine Tatsache, dasz Israel auch in seinen theoretischen Reflexionen keineswegs mit einem einigermaszen prazisen Begriffsapparat arbeitet. Es war an der Herausarbeitung ordentlich definierter Begriffe erstaunlich wenig interessiert, denn es verftigte Ober andere Moglichkeiten, eine Aussage zu prazisieren, z.B. den Parallelismus membrorum, der jeden redlichen Begriffsanalytiker zur Verzweiflung bringen kann." Voorts moet men hier „doch auch ein gewisses Zeremoniell des Redens in Rechnung setzen, eine zum Spiel gewordene Umstandlichkeit des Sagens. Fragt man, was sich in dieser Formgebung ausspricht, so sind es gewisz weniger erkenntnismaszige Nuancen als vielmehr ein Wille, namlich ein Wille zu uberzeugen. Die Verwendung des Kunstmittels einer gewissen Wiederholung liegt ja ohnedies der didaktischen Rede von vornherein nahe", a.w. 76v, vgl. 192 Zie ook Johs. Pedersen, Israel, I-II, 123: „We try to persuade by means of abstract reasoning, the Hebrew by directly influencing the will. (-) His argumentation therefore consists in assurance and repetition". 5)Fohrer noemt ubliche Ubersetzung weise, Weisheit, unglOcklich und weithin unzutreffend" en spreekt van de „Bedeutungsbreite der hebraischen Ausdriicke", TWBNT VII, 476 (s.v. sofia). Ook bij de oude Grieken gold ten tij de van Homerus nog hij als „weise, der in einer bestimmten, meist handwerklichen Kunst in volkommener u hervorragender Weise erfahren und geschickt ist". Homerus spreekt een keer van de sofia van een tektoon, I1 15, 411v. Maar „wahrend in der griechischen FrOhzeit jede praktische Fertigkeit dieser Art als Weisheit galt, hat sich der Bedeutungsradius in der klassischen Periode stark das theoretisch-intellektuelle Wissen verengt", Wilckens, TWBNT, VII, 467v. 6) Vgl. voor het onderscheid tussen wijsheid en wijsbegeerte. H. van Riessen, Op wijsgerige wegen, Wageningen, 7-19. 7) B. Gemser, Sprfiche Salomos, Tubingen 1963, 18. R. E. Murphy wijst er op, dat de wijsheidsliteratuur in Mesopotamie een breder terrein bestrijkt. „Behalve aan hofetiquette wordt ook veel aandacht besteed aan volksuitdrukkingen, fabels, enz. En er bestaan verschillende literaire werken, geschreven in dezelfde geeft als Job en Prediker, zoals „de ,Dialoog over de menselijke ellende', de ,Dialoog over het pessimisme', enz.", artikel: De wijsheidsliteratuur van het Oude Testament, Concilium, le jrg. nr . 10, 1965. Cf. noot 15. 8) H. van Riessen maakt a.w. 12v. behartenswaardige opmerkingen over dit forceren van de werkelijkheid. Men kan dit doen door overschatting van eigen invloed en door onderschatting van de weerstand der werkelijkheid tegen veranderingen, alsmede door het wringen der werkelijkheid in het keurslijf van een theorie. Daarom zijn „geduld, voorzichtigheid, matigheid en evenwichtigheid kenmerkend voor de wijsheid", a.w. 13. 9) A. Janse, Eva's dochteren, Kampen 1923, 7 (voorwoord). 10 ) idem, a.w. blz. 8.
60
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
§3
") „Klug ist derjenige, welcher in jedem Augenblicke das Zweckentsprechende zu thun weisz, das Unzweckmaszige vermeidet", Strack bij Spr. 8 : 12. H. J. Kraus citeert de volgende omschrijving van de wijsheid door E. Thurneysen: Es ist die ,Fahigkeit gemeint von Augenblick zu Augenblick auch in den schwersten Lagen, auch in groszer taglicher Bedrangnis das Rechte zu finden und zu tun, die rechte Entscheidung zu treffen, den rechten Rat zu geben, den rechten Weg zu gehen. Weisheit, das ist die grosze Freiheit, in der wir immer wieder den Ausweg finden aus alien LOchern und Tiefen, in die wir geraten konnen", Die Verktindigung der Weisheit (Biblische Studien, Heft 2), Neukirchen, 1927, noot 9. Volgens G. von Rad, Theologie des AT I, 430 verstond Israel onder wijsheid: „ein ganz praktisches, auf Erfahrung gegrundetes Wissen von den Gesetzen des Lebens und der Welt", vgl. 441. 12)A. F. Walls in TNBCR a.l. 551: „instruction. The latter comprehends the whole concept of spiritual education and discipline". Cf. Toy a.l.: „The second term, training, discipline (or, instruction), signifies properly the fact of teaching, education (sometimes chastisement), but must here be taken to mean the result of right teaching, that is wisdom; the teacher may be God or a man who imparts the law of God". L. KOhler vermeldt in zijn Lexicon s.v. musar de betekenis Erziehung niet, G. Bertram in TWBNT, V, 604 s.v. paideia wel, met uitdrukkelijke afwijzing van KOhler. Ook Cohen, Dahood en Kidner vertalen: instruction. Renard: education. De Kanttekenaars SV: „Versta het onderwijs, dat gegeven wordt om tot de wijsheid to geraken". 13)zie noot 1. 14 ) Hebreeuws: imree binah. G. F. Oehler, Theologie van het Oude Testament, Utrecht 1879, 893: „de binah, de gave des onderscheids tusschen goed en kwaad, tusschen hetgeen heilzaam en schadelijk is". 13 ) „Auch in den agyptischen Instruktionen (-) bleibt der Grundzug der Lehren allgemein gultig und viele Einzelanweisungen der agyptischen Instruktionen konnen nicht aus der Situation des Beamten und Schreibers allein hergeleitet werden", H. Gese, RGG VI, 1578, s.v. Weisheitsdichtung. 16)Fohrer, TWBNT VII, 499vv, 508vv (s.v. sofia). Dr. Alois Hudal, Die religiOsen und sittlichen Ideen des Spruchbuches, Rom. 1914, 156. 17)Hudal, a.w. 83. 18)In 2 Kron. 10: 8 vertaalt de SV wel jongelingen, maar staat in het Hebreeuws hayeladim. 19) The Book of Proverbs addresses itself tot men only, not to women; the silence respecting the latter is doubtless due to their domestic isolation and comparative security from grosser temptations; more attention is paid them in Ben-Sira", aldus Toy a.l. De rol van de moeder bij de overdracht der wijsheid (vgl. Spr. 1 : 8, 6 : 20, 23 : 25, 29 : 15, 30 : 17, 31 : 1 e.a.p.) bewijst echter dat ook de Israelitische vrouw wijsheidsscholing niet kon missen. De ideale vrouw opent volgens Spr. 31 : 26 haar mond met wijsheid en geeft vriendelijke onderwijzing. 20) Ludwig Kohler, Der hebraische Mensch, Tithingen 1953, 48vv. Doordat de Israeliet jonger vader werd (19), jonger grootvader (38) en jonger overgrootvader (57) voltrok de levensrijping zich bij hem sneller en ondanks zijn vermoedelijk kortere levensduur ,allgemeiner als beim heutigen Menschen, und daher erklart sich wohl auch, wenigstens zu einem Teil, der Hang des Hebraers, des antiken Menschen iiberhaupt, zur Weisheit. Weil der hebraische Mensch lebenserfahrener war, war er ,
61
§ 3
Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
auch lebensweiser", a.w. 50. Kohler wijst in dit verband op de Heere Jezus, die optrad toe hij „ongeveer dertig jaar was", Luk. 3 : 23. Deze aanduiding plaatst Hem echter „neben unsere Vierzigjahrigen, nicht neben unsere Dreiszigjahrigen (-). Bis zu diesem Alter hat Jesus geschwiegen", a.w. 51. 21)Delitzsch: „from patah (cogn. patach), to be open, properly the open-hearted, i.e. one whose heart stands open to every influence from another, the harmless, good-natured", comm. a.l. Toy: „The Heb. term appears to signify those whose minds are open to influence, who can be easily led", a.l. Anders KOhler en Gesenius. 22)Al komt peti wel in malam partem voor, vgl. Delitzsch a.1.: „the foolish, silly". 23)Uit de Middeleeuwse Joodse spreukenverzameling ,Keur van Paarlen" van Ibn Gabirol. 24)Hebr. tachbulot. Oehler a.w.: „de kunst om het leven in de ware rigting te sturen", 893. Toy a.1.: „Appears to be a nautical term (so the Grk. and Lat. Vrss.) derived from the word for rope, and meaning steering, guidance", vgl. Delitzsch en LXX (kubernesin).
§ 4 SPREUKEN 1: 7 DE VREZE DES HEREN IS HET BEGIN VAN DE KENNIS
Hoe vaak hebben wij in ons leven al niet om raad gevraagd? „Wat zou ik doen?" is een vraag die dagelijks talloze malen gesteld wordt. Aileen God heeft nog nooit iemand om raad hoeven te vragen. Aan wie zou Hij dat moeten doen? bestuurde de Geest van Jahweh en onderrichtte Hem als zijn raadgever? Aan wie vroeg Hij om inzicht, wie weer Hem de rechte weg? Wie heeft Hem iets geleerd of de weg naar de wijsheid getoond?". Jes. 40 : 13v. ,Zijn verstand is niet te doorgronden", Jes. 40 : 28. Hij alleen bezit de wijsheid in haar voile omvang, Job 28. Daarom prees de apostel Paulus onze hemelse Vader als „de alleenwijze God", Rom. 16 : 27, vgl. 11 : 33vv. 1. WIJSHEID EEN GAVE VAN GOD.
God heeft zijn wijsheid gelukkig niet alleen voor zichzelf gehouden, maar ook ons er iets van toevertrouwd. Alle menselijke wijsheid is derhalve een gave van God. Dat leert de Heilige Schrift ons zeer duidelijk. „Want Jahweh geeft wijsheid", Spr. 2 : 6. ,Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben", Dan. 2 : 21. Ook Salomo had zijn ongeevenaarde wijsheid van God ontvangen, 1 Kon. 3 : 12, 5 : 12, vgl. Gen. 41 : 39. Zoals we straks zullen zien geldt dit niet alleen van alle levenswijsheid, waar van Mies wat de Schrift onder wijsheid verstaat, vgl. blz. 48v. Zo hadden Bezaleel en Aholiab hun bouwkundig inzicht (ook een vorm van wijsheid) te danken aan de Geest der wijsheid met Wie Jahweh hen vervuld had, Ex. 28: 3, 31 : 2v, Pred. 2 : 26. Zelfs de praktische wijsheid waardoor een Boer tarwe anders zaait dan spelt is een gave Gods: „En zijn God onderricht hem over de / juiste wijze en onderwijst hem", Jes. 28 : 26. 62
63
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
Hoe wordt een mens wijs? Maar als wijsheid een gave van God is, hoe deelt Hij die dan aan ons uit? Daarop geven de wijzen verschillende antwoorden. Dan moet u naar de wijsheid luisteren. U moet haar zoeken als verborgen schatten. U moet haar tucht aannemen en haar geboden bewaren. U moet luisteren naar uw vader en moeder. U moet omgang zoeken met wijze mensen. U moet navraag doen bij het voorgeslacht, Job 8 : 8. Dat zijn alle wegen die naar de wijsheid voeren. U zou ook nog kunnen denken aan het opmerken en denkwerk, dat aan de wijsheid ten grondslag ligt. De wijzen dichtten hun spreuken pas na veel speurwerk, Job 5 : 27. Hun masjaals bevatten veel ervaring en waarneming, vgl. blz. 11v. Toch is daarmee de eerste stap op de weg der wijsheid nog niet aangewezen. Want het luisteren met onze oren en het waarnemen met onze ogen dient voort te komen uit een hart dat de HERE vreest. Wie wijs wil worden moet beginnen met God te vrezen. Anders wordt men een dwaas. 2. WIJSHEID BEGINT MET DE VREZE DES HEREN.
„De vreze voor Jahweh is het begin van de kennis", Spr. 1 : 7a. Dat is het uitgangspunt, de kernspreuk, de hoofdzaak en de basis van wat de Heilige Schrift ons aan wijsheid leren wil. 1 ) De Heilige Geest vond deze aanwijzing blijkbaar zo belangrijk, dat we haar met enige afwisseling liefst zes maal in de Heilige Schrift aantrefN fen, vgl. Spr. 1 :7, 9 : 10, 15 : 35, Ps. 111 : 10, Job 28 : 28, Pred. 12 : 13. Kennis is volgens de Heilige Schrift dus niet allereerst een kwestie van ons intellect, maar van ons hart. „Want de wijsheid zal in uw hart komen", Spr. 2: 10. Dat is de kluis van de wijsheid en niet primair onze hersens. Wie wijs wil worden hoeft geen hoog intelligentiequotient te bezitten, maar moet diepe eerbied koesteren voor God en zijn Openbaring. Het vrome hart geeft de doorslag, daar wijst Spreuken voortdurend op. Nu heeft de Alleenwijze God zijn wijsheid op tweeerlei wijze aan ons geopenbaard. Ten eerste in zijn heilig en Goddelijk 64
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
Woord, dat een onuitputtelijke bron van wijsheid vormt. Ten tweede in zijn overige werken, die eveneens een zee van wijsheid bevatten. (Wij zeggen opzettelijk: Zijn overige werken, omdat Gods Woord natuurlijk evengoed een werk Gods van de eerste rang is. Een kracht Gods, Rom. 1 : 16. En als zodanig een bewijs van dezelfde eeuwige kracht en Goddelijkheid als sedert de schepping der wereld uit zijn werken doorzien kan worden, Rom. 1 : 20. Dit in aanmerking genomen zullen we echter in het vervolg kortheidshalve spreken van de wijsheid in Gods Woord en werk). Wat zal Spr. 1 : 7 nu in het grote verband van het boek Spreuken met die vreze des HEREN bedoelen? Dat zal nu geen moeilijke vraag meer zijn. Wie Jahweh vreest eert Hem ten eerste als de Alwijze God, de Spreker van de Goddelijke Thora of onderwij zing, boordevol wijsheid, die Hij Israel door de dienst van Mozes gegeven heeft. Tevens als de goede Geyer van al het voortgezette onderwijs, dat Hij ons door de dienst van zijn profeten en tenslotte zelfs die van zijn Zoon en diens apostelen gegeven heeft. Maar wie God vreest eert Hem in de tweede plaats ook als de Souvereine Schepper van hemel en aarde. Aan wiens inzettingen en verordeningen alle schepselen in hemel en op aarde onderworpen zijn. Zoals we straks nog breder zullen zien, stelde Hij niet alleen verordeningen vast voor het gedrag van zijn yolk (Deut. 4 : 6), maar evengoed voor het gedrag van zon, maan en sterren, zee, regen, zaai- en oogsttij den. Jahweh vrezen houdt dus in: nederige erkenning van Zijn souvereine beschikkingsmacht over al het geschapene, in het bijzonder over het yolk waarmee Hij een verbond oprichtte. Deze beschikkingsmacht heeft God geopenbaard in zijn Woord en in zijn werken. Daarom houdt de vreze des HEREN kinderlijke eerbied en liefde in jegens de openbaring van Gods wijsheid in zijn Woord en in zijn werk. 2 ) Eerbied voor God en voor de bronnen van wijsheid die Hij gaf, daarmee begint alle kennis. Daar redeneert ze niet naar toe, maar daar gaat ze vanuit. Men zou ook kunnen zeggen: Alle wijs65
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
heid begint met nederigheid, nederigheid en nog eens nederigheid tegenover God en zijn „orde", die Hij in zijn Woord en werken openbaarde. 3 ) Zo luidt het abc en het xyz in de school van Salomo. Want Spr. 1: 7 leert weliswaar, dat de vreze voor Jahweh het begin 4) van de kennis is. En Spr. 15 : 33 zegt, dat de vreze voor Jahweh tot wijsheid opvoedt. Maar andere Schriftplaatsen gaan nog verder en houden ons voor: „De vreze des HEREN, dat is wijsheid", Job 28 : 28. Het betrachten van de vreze des HEREN is inzicht, Ps. 111: 10b. En het kennen van de Hoogheilige is verstand, Spr. 9 : 10b. Dit stemt geheel overeen met het karakter van de wijsheid, zoals we dat op blz. 50v reeds enigszins leerden kennen. We zagen daar dat de wijze zich kenmerkt door zijn juiste zin voor de werkelijkheid waarin God hem een plaats gaf. De wijze weet zich te schikken binnen de hem toebedeelde werkruimte. Hij wandelt niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor hem zijn, Ps. 131: 1. Hij respecteert ootmoedig de grenzen van zijn handelingsbevoegdheid. En Spr. 1 : 7a voegt daar nu verduidelijkend en verdiepend aan toe: zo kan de wijze optreden omdat de vreze voor Jahweh zijn uitgangspunt is. God is de Souvereine Schepper van al het geschapene en de Heilige Schrift is het onfeilbare Leerboek voor zijn yolk. Dat is de wortel (resit) waaruit de levenskunst en de werkelijkheidszin van de wijze opbloeien. Daarom omschreven we de wijsheid al eerder als: de kunst om doelmatig te leven naar de orde die God in zijn Schrift en schepping heeft geopenbaard. 3. WIJSHEID PUTTEN UIT GODS WOORD.
De rijkste bron van wijsheid bezat Israel in de Thora of Onderwijzing, die God het in de woestijn gegeven had. Mozes voorzag, dat de heidense buurvolken zouden opmerken: Wat is dat Israel een wijs yolk, wat heeft dat wijze wetten! Deut. 4 : 6. En in Israel zelf zong men van de Thora: schenkt de onverstandige wijsheid", Ps. 19 : 8, vgl. Ps. 119. Geen wonder, Israel had dat Onderwijs rechtstreeks van de Alleenwijze God. En Hij handelde daarin niet alleen over „gods66
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
dienstige" dingen (wij zouden zeggen: bidden, bijbellezen en kerkgaan), maar ook over zulke alledaagse dingen als: arbeidscontracten, armenzorg, dierenbescherming, woningtoezicht (hek op het dak), huwelijkswetgeving, rentevoet, oorlogswetten, vreemdelingentoezicht, weduwen- en wezenwetten, wettelijke aansprakelijkheid, dienstplicht (niet voor pasgetrouwden), zedelijkheidswetten, weegstenen. Dit was nog maar een greep uit de Thora, de bijbel van de spreukendichters, vgl. P 34v. Over al deze dingen liet Jahweh bij Horeb zijn licht schijnen en gaf Hij Israel inzettingen en verordeningen, die stuk voor stuk getuigden van zijn Goddelijke wijsheid. Want Jahweh gunde zijn yolk in alle opzichten een goed leven. Mozes, Jahwehs gevolmachtigd verbindingsofficier, voegde er aan toe: „Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en inzicht zijn in de ogen der volken", Deut. 4: 6. ,
Salomo en de andere spreukendichters hebben gretig uit deze bron van wijsheid geput. Per slot wilden zij Israel wijze raad geven voor hetzelfde brede mensenleven-in-Gods-verbond als waarvoor Jahweh in de Thora zijn geboden gegeven had. Wat konden zij derhalve beter doen dan in hun geliefde masjaalvorm weergeven wat Jahweh in de bijbel-van-toen had geleerd over huwelijksleven, handel, opvoeding, heren, knechten, vreemdelingen, rechtspraak, armenzorg en wat al niet meer tot het mensenleven behoort? Doen wat God zegt is toch altijd het wijste? Wie bemint het mensenleven meer dan Hij die er later zelfs zijn Zoon niet voor gespaard heeft? Joh. 3 : 16. Niet dat de wijzen de Thorarollen open voor zich hadden als zij spreuken dichtten. Zij waren er in onderwezen en zullen ze gedeeltelijk uit het hoofd hebben gekend. Dat blijkt wel uit hun woordkeus. Vaak gebruiken ze echt-Deuteronomische uitdrukkingen als: „schrijven op de tafel van je hart", Deut. 6 : 6vv, 11 : 18, Spr. 3 : 3, 6 : 20vv, 7 : 3. Wij laten nu enkele voorbeelden volgen van de nauwe band tussen de Thora van Mozes en de Spreuken van Salomo. 67
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis a. Wijsheid leren uit de Thora van Mozes.
De handel In de tijd dat er nog geen gemunt geld bestond, werden de goud- en zilverstukken die men als betaalmiddel gebruikte, gewogen. Abraham woog vierhonderd sikkelen zilver of aan Efron, de Hethiet, als prij s voor de spelonk van Machpela, waarin hij Sara wilde begraven, Gen. 23 : 16. Maar ook om redenen die thans nog gelden kwam het toen aan op de zuiverheid van de weegschaal en eerlijkheid bij de gewichten. Jahweh liet zich ook met deze niet-godsdienstige zaken in en de wijzen spraken Jahwehs thora daarover bijna woordelijk na. Wat zullen doorreizende kooplui Israel en zijn God geprezen hebben als ze bier geen valse weegstenen aantroffen! We zullen Gods onderwijs door Mozes en wat Hij door de wijzen leerde naast elkaar plaatsen. Gij zult in uw buidel geen tweeerlei gewicht hebben, een groot en een klein. Gij zult in uw huis geen tweeerlei efa hebben, een grote en een kleine. Gij zult een vol en zuiver gewicht hebben; gij zult een voile en zuivere efa hebben, opdat gij lang leeft in het land, dat Jahweh, uw God, u geven zal. Want ieder, die deze dingen doet, ieder die onrecht doet is Jahweh, uw God, een gruwel, Deut. 25 : 13-16, vgl. Lev. 19: 35v.
Tweeerlei gewicht, tweeerlei maat, beide zijn Jahweh een gruwel, Spr. 20 : 10. Zuivere waag en weegschaal zijn van Jahweh; al de weegstenen in de buidel zijn Zijn werk, Spr. 16 : 11. Een bedrieglijke weegschaal is Jahweh een gruwel, maar een zuivere weegsteen is Hem welgevallig, Spr. 11 : 1.
Armen en vreemdelingen Wat hief Jahweh in de Thora door allerlei inzettingen een beschermend schild op over armen en vreemdelingen, P 57. Wil iemand van u lenen? Haal hem dan niet het vel over de oren en vraag ,
68
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
geen rente van uw arme broeder, Ex. 22 : 25. Vergeet nooit dat u zelf slaven geweest bent in Egypte. „Ge kent de gemoedsgesteldheid van de vreemdeling", Ex. 23 : 9. Laat dat merken. Zij hebben ook recht op de zevende dag adem te scheppen, Ex. 23 : 12. In het sabbatsjaar moet ge hen vrij laten eten van wat er dan op uw akkers groeit, Ex. 23 : 11. Zult ge uw dagloner op tijd uitbetalen? Hij is arm en kijkt dus naar zijn loon uit, Lev. 19: 13, vgl. 25 : 39v. De echo van dit Evangelie naar Mozes klinkt ook in Spreuken. Het valt buiten het bestek van deze paragraaf alle masjaals aan te halen die opwekken tot barmhartigheid jegens armen, vreemdelingen en andere ellendigen. Wij noemen slechts enkele voorbeelden waaraan u kunt zien hoe de wijzen hun sociale wijsheid hebben geput uit de Thora. U kunt er tevens aan zien hoezeer ook fundamentele maatschappijkennis begint met de vreze des HEREN. Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult ge de rand van uw veld niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven liggen van uw oogst zult ge niet oplezen. Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen; dit zult ge voor de armen en de vreemdelingen laten liggen: 1k ben Jahweh, uw God, Lev. 19 : 9v.
Wie zijn naaste veracht, zondigt; maar welzalig hij die zich ontfermt over ellendigen, Spr. 14 : 21. Wie vriendelijk van oog is, die wordt gezegend, omdat hij de behoeftige van zijn brood geeft, Spr. 22 : 9. Wie de behoeftige verdrukt, smaadt diens Maker, maar wie zich over de arme ontfermt eert Hem, Spr. 14 : 31. Wie de arme geeft zal geen gebrek lijden; maar wie zijn ogen toesluit wordt zwaar vervloekt, Spr. 28 : 27. 69
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
De weduwen Ook zij hebben altijd Gods barmhartigheid getrokken. Zij worden toch zo gemakkelijk achteruit gezet. In sociaal opzicht, in financiele zaken en in het gezelligheidsverkeer. Daarom verbood Jahweh weduwen en wezen te verdrukken, anders zal Ik „u met het zwaard doden, zodat uw vrouwen weduwen worden en inv kinderen wezen", Ex. 22: 22vv. De echo van deze Thora klinkt ook in Spreuken. Ook zult gij het kleed der weduwe niet tot pand nemen, Deut. 24 : 17. Vervloekt is hij die de grensscheiding van zijn naaste verlegt, Deut. 27 : 17, 19 : 14.
Hij maakt de grenspaal der weduwe vast, Spr. 15 : 25b. Verleg de aloude grenzen niet en kom niet op de akker der wezen, want hun Losser is sterk; Hij zal hun rechtsgeding tegen u voeren, Spr. 23: 10v.
De vreze des HEREN is het begin van de kennis Gij moogt de schuldige niet helpen als misdadig getuige. Gij zult de meerderheid in het kwade niet volgen, noch in een rechtsgeding getuigenis afleggen met de meerderheid mee, om het recht te buigen, Ex. 23 : lv.
§4
Een knots en een zwaard en een scherpe pijl, zo is iemand die als vals getuige optreedt tegen zijn naaste, Spr. 25 : 18. Een betrouwbaar getuige is een redder van levens, maar wie leugens blaast is een en al bedrog, Spr. 14 : 25, vgl. 19 : 5, 9.
Dit waren slechts enkele voorbeelden van de nauwe band tussen de Thora en Spreuken. We hadden nog kunnen wijzen op gelijke geboden en raadgevingen over dierenbescherming, borgschap, huwelijksleven, kinderen opvoeden, houding tegenover de koning, rentevragen en dergelijke. Het bovenstaande moge echter de aandacht voldoende gericht hebben op de echo van Mozes in Spreuken, zoals we die ook in de Psalmen hoorden, P 33-45. 5 ) ,
De rechtspraak. Het geraamte waaraan het lichaam der maatschappij zijn vastheid ontleent! Ook daarover gaf Jahweh evangelische Thora, want Hij is „een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij", Deut. 32 : 4. Verdrukking wilde Hij onder zijn yolk niet zien, vgl. Lev. 19 : 13, 33, Deut. 24 : 14. „'t Is de Heer die 't recht der armen, der verdrukten gelden doet." Ook ten aanzien van de rechtspraak hebben de wijzen beleden, dat de vreze des HEREN het begin van alle juridische kennis is. Gij zult in de rechtspraak de persoon niet aanzien; gij zult de onaanzienlijke evenzeer horen als de aanzienlijke; gij zult voor niemand vrezen, want de rechtspraak is Godes, Deut. 1 : 17, vgl. 16 : 19, Ex. 23 : 3, Lev. 19 : 15. 70
Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd, Spr. 24 : 23. Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn Jahweh een gruwel, Spr. 17 : 15.
b. Wijsheid leren van de profeten.
Israels wijzen zijn echter niet alleen bij Mozes, maar ook bij de profeten in de leer geweest. Dat blijkt reeds uit bovenstaande spreuken, die waarschuwen tegen gemene handelspraktij ken, sociale verdrukking, gronddiefstal en corrupte rechtspraak. Daarin beluisteren we ook de echo van de profeten in Spreuken. Men kent de treurige geschiedenis die deze boeken vertellen. Israel verliet telkens God en zijn Thora. Daarmee beroofde het de armen van hun schild en stootte het de fundamenten van zijn maatschappij omver, Ps. 11 : 3. Daaroni ontstak Jahweh in toorn en daalde zijn slaande hand al harder op zijn ontrouwe bondgenoot neer. Voor deze feiten zijn de ogen der wijzen vast ook door de profêten gescherpt. „Indien openbaring ontbreekt, verwildert het yolk; maar heil hem die de Wet bewaart", Spr. 29 : 18. Dat is de les van de profeten, die de wijzen door vele masjaals hebben toegelicht en ingeprent. Zo hebben wijzen en profeten samen Israel te71
4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
ruggeroepen naar de Thora. (We moeten het onderscheid tussen wijzen en profeten daarom niet opblazen tot een tegenstelling 6 ).) De wijzen van deze wereld analyseren de toestand in de wereld veelal buiten het licht van Gods Woord om. Maar ook voor de bredere levensterreinen is de vreze des HEREN het begin van de kennis. Daarom gingen de wijzen bij de profeten te rade. Laten wij daar een voorbeeld aan nemen. Zoekt u wijsheid ten aanzien van de staatkundige en maatschappelijke gebeurtenissen? Wilt u de tijd onderscheiden waarin u leeft? Doe dan net als de wijzen en luister eerbiedig naar de stem van Jahwehs profeten. En naar de echo daarvan in Spreuken. Z6 voedt de vreze voor Jahweh op tot wijsheid, Spr. 15 : 33. c. Wijsheid leren van Christus en zijn apostelen.
Maar hoeveel wijsheid er ook valt te leren van Mozes, Salomo en de profeten, de allergrootste Wijze is toch onze Heere Jezus Christus. Want de koningin van het Zuiden kwam wel van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, maar Christus zei: „Zie, meer dan Salomo is hier", Matth. 12 : 42. Hij heeft hier op aarde het hoogste voorbeeld gegeven van een zachtmoedige en wijze levenswandel. Op Hem rustte de Geest van Jahweh, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des HEREN, Jes. 11 : 2. Dat zette op al zijn doen en laten, spreken en zwij gen het stempel van volmaakte wij sheid. Men kan het zien in de Evangelien: Hij overschreed nooit de grenzen van zijn bevoegdheid. Hij bleef altijd nederig binnen de ruimte die zijn Vader Hem gaf om te handelen. Nooit trad Hij eigenmachtig op. Nooit forceerde Hij iets. Nooit liet Hij zich bij zijn Middelaarsarbeid door mensen leiden, zelfs niet door zijn moeder. Hij voelde zich gezonden en deed alleen wat de Vader Hem aanwees. Wat kunnen de dienaren des Woords en andere werkers in het Koninkrijk Gods van Jezus' optreden veel wijsheid leren voor hun eigen werkmethode. Wat deed Hij zijn werk kalm en wat rondde Hij het af. Daar heeft ds. J. van Andel op gewezen in zijn Vademe72
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
cum Pastorale (Kampen, 1920, 212-215): „Nooit toch stapelde Hij het eene werk op het andere; tot een volgend werk ging Hij nooit over, alvorens Hij het vorige had voltooid. Naar onze bescheiden meening kan elk prediker, die, vanwege de wijdte en het hem ter bearbeiding toebetrouwde veld, zich eenigszins in gelijke moeielijkheden bevindt als zijn Zender, en zich met Hem voor hetzelfde vraagstuk geplaatst ziet, met zijn voorbeeld winste doen". God geeft ons nooit een werk „of Hij geeft ons ook den tijd; indien wij meer werk dan tijd hebben, zoo mogen wij wel ernstig onderzoeken of wij ook onszelven overladen hebben, of ons van anderen lieten overladen, vergetende dat een knecht slechts een werkgever heeft — God." Tot zover van Andel. Dit was slechts een staal van Jezus' wijsheid: hoe richtte Hij zijn werk in? Zo kan men ook vragen: Hoe gedroeg Hij zich als kind bij zijn ouders thuis? Hoe sprak Hij over geld en goed? Hoe onderwees Hij? Wanneer bad Hij? Hoe reageerde Hij op vijanden en tegenspraak? In al deze dingen heeft Hij de wijsheid van Spreuken voorgeleefd (we wezen er al op hoeveel Hij van dit boek gehouden moet hebben, blz. 27). En in het onderwijs van de apostelen horen we eveneens de stem van de Meester. Al hun geboden zijn ingegeven door dezelfde Geest der wijsheid, die ook Salomo inspireerde. In de apostolische geschriften kunt u te kust en te keur wijsheid putten over huwelijksleven, gemeenteleven, slavenleven, opvoedingsregels, overheden, onderdanen en wat al niet meer. Zó kan de vreze des HEREN een mens tot kennis leiden: als Hij eerbied toont voor het Woord van God. Voor Mozes en de profeten, voor Salomo en voor diens Meerdere, onze hoogste Profeet en Wijsheidsleraar Jezus Christus. Dit Woord van God is de voornaamste bron der wijsheid. Misschien geldt ook van u „dat gij van kindsbeen af de Heilige Schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus", 2 Tim. 3 : 15. Moge de eerbiedige omgang met het Woord nog zeer velen ,wijs tot het goede" maken, Rom. 16 : 19. 73
4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis 4. WIJSHEID PUTTEN UIT GODS WERK.
„De vreze voor Jahweh is het begin van de kennis" (Spr. 1 : 7), dat is het onderwerp van deze paragraaf. Tot die kennis kan iemand die Jahweh vreest langs tweeerlei weg komen. Ten eerste als hij gelovig luistert naar de wijsheid van Gods Woord (daarover spraken we op de voorgaande bladzijden). Ten tweede als hij door de bril van Gods Woord let op de veelkleurige wijsheid in Gods
scheppingswerken. God heeft immers niet alleen wijsheid geopenbaard in zijn Woord, maar (onlosmakelijk met die Woordopenbaring verbonden) ook in zijn werken. Daarvan zong de psalmist: ,Hoe talrijk zijn uw werken, o Jahweh, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt", Ps 104 : 24 vgl. I k , 279. Met name de talloze verordeningen die God voor zijn schepselen heeft ingesteld, vormen een onuitputtelijke bron van wijsheid. a. Wijsheid putten uit de verordeningen van hemel en aarde.
Als de Heilige Schrift het woord „inzetting" (Hebr. chooq) gebruikt, doelt zij daarmee niet altijd alleen op Jahwehs verordeningen in zijn Woord, maar ook wel eens op de verordeningen in zijn schepping. Voor die tweeerlei verordeningen gebruikt zij hetzelfde woord. We zullen er eens een paar voorbeelden van noemen; dan wordt vanzelf duidelijk hoe we ook uit Gods scheppingswerken wijsheid kunnen putten. Psalm 148 looft Jahweh omdat Hij zon, maan en sterren ,een inzetting" (chooq) stelde, „die geen hunner overtreedt", vs. 6. In Job 38 : 33 heten zulke verordeningen „de inzettingen des hemels". Welnu, daarvoor gebruikt de Schrift hetzelfde Hebreeuwse woord chooq als elders voor de inzettingen betreffende Israels leven. Dus niet alleen Israels levenswandel, maar ook de zon-, maan-, en sterrenloop was aan Goddelijke verordeningen (chuqqot) gebonden. Ja, waarin kan men die feitelijk niet opmerken? De vaste oogstweken berusten eveneens op Goddelijke verordeningen (chuqqot qäsir), Jer. 5 : 24, vgl. Gen. 8 : 22. Hetzelfde geldt van het licht van zon, maan en sterren, alsmede van de golfslag van de zee: 74
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
deze verordeningen (chaqqim) voor mijn ogen zullen wankelen, luidt het Woord van Jahweh, dan ... ", Jer. 31 : 36. Voor alles wat God geschapen heeft, mensen, dieren, planten en dingen, heeft Hij in zijn wijsheid „inzettingen en verordeningen" vastgesteld. In Jer. 33 : 25 noemt Jahweh ze: „de verordeningen (chuqqot) van hemel en aarde". Wij zouden in dat geval van natuurwetten spreken, maar laten we niet vergeten, dat deze natuurregelmatigheden geen autonoom bestaan leiden. Het zijn alle verordeningen van onze hemelse Vader, of men het erkennen wil of niet. Nu zagen we al wat een wijsheid er ligt in de inzettingen die Jahweh in de Thora van Mozes voor Israels leven heeft afgekondigd. Maar in de verordeningen van hemel en aarde schittert ook de wijsheid van onze Schepper en Vader. „Toen Hij voor de wind de kracht vaststelde en van het water de maat bepaalde, toen Hij de regen een wet (chooq) voorschreef en de bliksemschichten een weg, toen zag Hij haar (de wij sheid) en verkondigde haar, Hij stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar; maar tot de mens zei Hij: ,Zie, de vreze des HEREN — dat is (voor u mensen) wijsheid, en van het kwade to wijken is (voor u mensen) inzicht", Job 28 : 25-28. Daar ziet u het met zoveel woorden uitgedrukt: Gods scheppingswerken (regen en wind, water en bliksem) verkondigen wij sheid. En wel in een voor ons overstelpende mate! De psalmist beleed: „Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien, maar uw gebod is onbegrensd", Ps. 119 : 96. Dit geldt niet alleen van Gods verordeningen in de Heilige Schrift, maar ook van Zijn „verordeningen van hemel en aarde". Deze vormen voor wie God vreest werkelijk een onuitputtelijke bron van wijsheid. Voor duizend en een dingen in het dagelijkse leven. Laten we daar eens drie voorbeelden van bekijken. ,
,
Onze dagindeling. Onze aarde is onderworpen aan het ritme van dag en nacht. Ook hierbij staan we voor een Goddelijke verordening. Gen. 1 : 1418. Hij „draait" 's avonds „het grootste licht" (Gen. 1: 16) uit. Wie 75
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
God vreest zal deze Goddelijke scheiding van dag en nacht eerbiedigen. Hij zal daar niet stelselmatig tegen ingaan, maar zijn dag naar deze Goddelijke verordening indelen. Zo kan de vreze des HEREN ook ten aanzien van een verstandig ritme van werken en rusten het begin van de kennis zijn. En ook in dit opzicht zullen we de waarheid ervaren van de spreuk: „Vrees Jahweh en wijk van het kwaad: het zal medicijn wezen voor uw vlees en lafenis voor uw gebeente", Spr. 3 : 7v (zie onze bespreking van deze masjaal). Onze voedingsgewoonten. Ook daarvoor maakte God wijze verordeningen, vgl. Gen. 1 : 29. En hierbij kan men helemaal duidelijk zien, dat de vreze des HEREN niet opgaat in godsdienstige dingen. Zij kan ons er namelijk ook toe brengen Gods verordeningen voor eten en drinken in acht te nemen, zoals Zijn inzetting dat matigheid onze gezondheid ten goede komt. „Eet honig, mijn zoon", zeiden de wijzen, „want dat is goed", Spr. 24 : 13. Maar zij rekenden met de heilzame verordening van de matigheid en gaven ook deze raad: „Hebt gij honig gevonden, eet zoveel als u voldeende is, opdat gij er niet te veel van krijgt en het uitspuwt", Spr. 25: 16 (zie onze bespreking van deze spreuk). „Veel honig eten is niet goed", Spr. 25 : 27. En veel wijn drinken ook niet: „Bij wie is ach? bij wie is wee? bij wie twist? bij wie geklaag? bij wie zijn wonden zonder reden? bij wie troebele ogen? Bij hen die laat opzitten bij de wijn", Spr. 23 : 29-35 (zie onze bespreking daarvan). Zo kan de vreze des HEREN ons afhouden van buitensporig eten en is zij ook op het gebied van voedings- en drinkgewoonten het begin van de wijsheid. Onze vakbekwaamheid. Wij zagen al (blz. 48v), dat wijsheid ook te maken heeft met de know-how van een vak. Ook een zaak is van rekening houden met Gods inzettingen en verordeningen voor zijn scheppingswerken. Jesaja heeft dat eens geillustreerd met het werk van de landbou76
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
wer. Een verstandige boer blijft niet eindeloos aan de gang met ploegen en eggen. En elk gewas behandelt hij op een andere wijze. „Tarwe zaait hij op rij en, gerst in vakken en spelt langs de rand. En zijn God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem. Dille wordt toch niet met een dorsslede gedorst en over komijn rolt men geen wagenrad, maar dille wordt met een stok uitgeklopt en komijn met een roede. Wordt broodkoren verbrijzeld? Men dorst het toch niet altijd door?" Zo houdt de boer rekening met Gods verordeningen omtrent tijd, maat en wijze in zijn bedrijf. Een buitenstaander zou kunnen vragen: „Hoe weet hij dit allemaal?" Daarop hoorden we zojuist Jesaj a's voor ons onderwerp zo belangrijke antwoord: „En zijn God onderricht hem over de juiste wijze en onderwijst hem". En even verder: „Ook dit gaat uit van Jahweh der heerscharen; Hij is wonderbaar van raad, groot van beleid", Jes. 28 : 23-29. Hieruit leren we, dat ook de eenvoudigste voorschrif ten van rede en gezond verstand van de Alleenwijze God afkomstig zijn. Jesaja achtte het kennelijk een gave van GOd als mensen hun zaak met verstand en beleid behartigen. Ook allerlei vakbekwaamheid is van God ontvangen wijsheid, vgl. blz. 48v. Hetzelfde geldt van de opmerkingsgave waardoor men deze wijsheid opdoet. 7 ) Daardoor toont men immers eerbied voor „de verordeningen van hemel en aarde" en dat is naast eerbied voor Gods Woord de tweede bron waaruit we wijsheid kunnen putten. Zoals we terloops al opmerkten kunnen deze drie voorbeelden nog eens duidelijk laten zien, dat de vreze des HEREN niet alleen de smalle sector van het „godsdienstige" in ons Leven raakt: die paar minuten en uren dat we per week bidden, bijbellezen en kerkgaan. Zelfs is de vreze des HEREN niet alleen een zaak van het brede terrein waarvoor God ons verordeningen gaf in zijn Woord. Zij moet ons werkelijk overal beheersen waar we in aanraking komen met Gods werken. Ook op dat onmetelijke gebied van „de verordeningen van hemel en aarde" geldt de diepe, alles omvattende inleidingsspreuk boven ons bijbelboek: „De vreze voor Jahweh is het begin van de kennis", Spr. 1 : 7. 77
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis b. De vreze des HEREN in spreuken zonder de naam des HEREN.
Het heeft vaak de aandacht getrokken, dat veel spreuken Gods naam niet noemen. Zelfs aanduidingen voor Gods vrome yolk, zoals rechtvaardige, verstandige en dergelijke woorden, komen er niet in voor. In Spr. 11 : 14-16 staan enkele van zulke schijnbaar „neutrale" masjaals onder elkaar.
Als beleid ontbreekt, komt het yolk ten val; maar er is redding, als er vele raadgevers zijn. Slecht vergaat het hem die borg is voor een vreemde, maar wie de handslag vermijdt, gaat veilig. Een bevallige vrouw verkrijgt eer, zo verkrijgen de geweldigen rijkdom. Is dit nu ook heus kennis die begint met de vreze des HEREN? Elke toespeling daarop lijkt hier toch afwezig? Men heeft daar allerlei gevolgtrekkingen uit gemaakt. Alsof we hier de moderne spanning tussen geloof en wetenschap reeds zouden tegenkomen. 8 ) Alsof spreukendichters minder vroom zouden zijn dan profeten en psalmisten. 9) Als we echter nader toezien, ontwaren we toch ook op de achtergrond van al zulke spreuken als een watermerk het grondmotief van dit hele boek: „De vreze voor Jahweh is het begin van de kennis", Spr. 1 : 7. Dit behoeft na het voorafgaande weinig betoog meer. Jesaja wees ons op het beleid waarmee een Boer te werk gaat. Tarwe zaait hij anders dan gerst en dille dorst hij anders dan broodkoren. „Dit vak heeft hij geleerd van zijn God die hem daarin onderwees", zei de profeet, Jes. 28 : 26. God gaf de Boer oog voor de uiteenlopende eigenschappen die Hij aan de verschillende graansoorten gaf. 't Boerenbedrijf is duidelijk een kwestie van respect tonen voor scheppingsstructuren. Maar een Boer is natuurlijk niet de enige die bij zijn werk te maken krijgt met Gods scheppingsverordeningen. leder mens staat elk ogenblik voor de grenzen en regelmatigheden waaraan 78
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
God zijn schepselen onderworpen heeft. Zie nog eens bovenstaande spreuken: Een yolk moet met beleid geregeerd worden, anders komt het ten val. Handslag vermijden bespaart een hoop ellende. Van zulke regelmatigheden hebben de wijzen er legio geconstateerd. Neem b.v. de spreuk:
Wie verzamelt in de zomer is een verstandig zoon, wie slaapt in de oogsttijd is een zoon die zich schandelijk gedraagt, Spr. 10 : 5. Hier wordt Gods naam niet genoemd. Toch begint de wijsheid van deze spreuk wel degelijk met de vreze voor Jahweh! Want de oogsttijd is toch een van Gods ordeningen? Wie dan slaapt gaat tegen Gods inzetting van „de vaste oogstweken" in, Jer. 5 : 24. Dat is onwijs. Maar wie dan ijverig werkt, toont Jahweh te vrezen als degene die blijkens het ritme van de seizoenen ook voor de tijden van werken en slapen zijn verordeningen gegeven heeft. Met het gebruik van wijn staat het navenant.
De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige; ieder die zich daaraan overgeeft, is onwijs, Spr. 20 : 1. Ook hier klinkt beslist niet de wijsheid van bepaalde buitenbeentjes onder Gods yolk, zoals men wel beweerd heeft. Evenmin inzichten van Israelitische „humanisten", maar ook wel degelijk kennis waarvan de vreze des HEREN het abc en het xyz is. Want God stelde voor wijngebruik de regel: overdaad schaadt. Deze ordening-voor-alcoholgebruik hebben de wijzen geeerbiedigd. Daarom spreekt deze spreuk zonder de naam des HEREN toch volop vanuit de vreze des HEREN. Dit geldt van alle spreuken waarin wij die naam of een toespeling op de vreze des HEREN missen. Ze zijn alle voortgesproten uit gelovige eerbied voor „de verordeningen van hemel en aarde" (Jer. 33 : 25), die Jahweh vaststelde. Ze vormen ook allemaal illustraties bij de grondregel: „Het hart des wijzen kent tijd en wijze", Pred. 8 : 5v. Zo'n „tijd en wijze" bestaat er voor zaaien en oogsten, voor wijndrinken en geld lenen, j a waarvoor eigenlijk niet? Wij zijn aan 79
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
alle kanten omgeven door de grenzen en verordeningen, de mogelijkheden en onmogelijkheden, waaraan God al zijn schepselen onderworpen heeft. U kunt geen yolk regeren zonder beleid. U kunt niet slapen in de oogsttijd. Dit en tientallen andere dingen leren zulke ogenschijnlijk „neutrale", meer „wereldse" spreuken. Maar vergis u niet in de wortel waaruit deze wijsheid opbloeit. Er staat geen masjaal in Spreuken die onvroom of „humanistisch" spreekt. Hoe komt men daarbij? Ze leren ons alle ,tijd en wijze" onderkennen waaraan niemand anders dan God de Almachtige al ons doen en laten bindt. Zonder zijn naam te noemen openen zij onze ogen voor wat God ons al of niet binnen handbereik brengt. Zij leren ons wat het betekent: zich te schikken naar de orde van God zoals Hij die in zijn Woord en in zijn Werk heeft geopenbaard. Werkelijk, er staat geen spreuk in dit bijbelboek die niet „de werken van Jahweh" naspeurt, Ps. 111: 2. De vreze van Jahweh is de wortel van alle kennis die Spreuken onderwijst, hoe „zakelijk" en „ongodsdienstig" zij ook lijken mag. Zij is juist een bewijs van diep ontzag voor de wil van de levende God in elke sector en in elk aspect van het leven. 10 ) 5. WIJSHEID EN TUCHT: HET ZIJN DWAZEN DIE ZE VERACHTEN.
Spreuken spreekt echter ook veel over Israelieten die Jahweh niet vreesden, maar wel een hoog woord voerden. Dit waren de goddelozen of dwazen, die we ook in de Psalmen voortdurend tegenkomen, 93-95. De Schrift wijst zelfs onder de profeten en Farizeeen dwazen aan. Hieruit blijkt, dat dwaasheid in de Heilige Schrift geen kwestie is van geringe verstandelijke begaafdheid en ontwikkeling, maar van verachting voor wijsheid en tucht. Een dwaas is in de Schrift een Israeliet die niet in theorie, maar wel in de praktijk van de gedachte uitging: „Er is geen God" (welteverstaan: een God die rêkenschap vraagt), Ps. 14: 1, 53 : 2. Dwazen luisteren niet naar wijze raad, Spr. 1: 30, 12 : 15. Dwazen versmaden de tucht van hun ouders, Spr. 15 : 5. Zij häten de kennis en vreze voor Jahweh, Spr. 80
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
sr 4
1 : 29. Zij zijn ,wijs in eigen ogen", Spr. 3 : 7, 12 : 15, 28 : 26. Zij erkennen niet, dat Jahweh de absolute beschikkingsmacht heeft over alles en daarmee missen zij het begin of de wortel van alle kennis: de vreze voor Jahweh. Hoewel geen domme mensen in intellectuele zin, gedragen zij zich wel als dwaze mensen in chokmatische zin, omdat ze de eerste stap op de weg naar wijsheid weigeren te zetten. 11 ) Wijsheid en tucht leren een mens te leven in overeenstemming met Gods verordeningen in zijn Woord en overige werken. Vele van haar levenslessen zou men kunnen samenvatten met de woorden: nooit forceren! Maar een dwaas wil dat nu juist wel. Omdat hij wijsheid en tucht verwerpt heeft hij, in tegenstelling met de wijze, geen eerbied voor de grenzen van wat kan en niet kan en van wat mag en niet mag. Hij mist derhalve ten enenmale de werkelijkheidszin, die de wijze juist zo siert, Spr. 17 : 24. Daarom loopt er in het leven van een dwaas zoveel op een êchec uit, Spr. 14 : 8. Omdat hij weigert zich in te passen in Jahwehs levenbevorderende en levenbeschermende inzettingen is de handelwijze van een dwaas levensgevaarlijk, Spr. 10 : 21, 18 : 8. Hij botst voortdurend op de orde van God en zulke botsingen vernielen z'n leven. Dwaasheid is dan ook in de diepste zin wan-orde l2 ), eigen-wijsheid, de oerzonde: jezelf tegenover God autonoom verklaren door zelf uit te maken wat goed en kwaad is, Spr. 24 : 9. 6. WIJSHEID VAN GOD SLUIT AUTONOME MENSELIJKE KENNIS UIT.
Wie God vreest heeft de eerste stap op de weg naar wijsheid gezet, wie dat weigert is een dwaas. Daarmee hebben de wijzen aan het begin van hun boek een belijdenis uitgesproken die in onze oren bijna provocerend klinkt! Zij kozen het uitgangspunt van hun lessen beslist niet in de autonomie van het menselijke verstand en de menselijke noemden zij steunen op eigen inzicht, Spr. 3 : 5,7, vertrouwen op eigen hart, Spr. 28 : 26. Nee, zij hebben vooraf nederig beleden: Ons eigen verstand is absoluut ondergeschikt aan het Woord van de alleenwijze God. Daarmee legden zij in menige periode van de kerkgeschiedenis een moedige belijdenis 81
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
van hun geloof af. Ook ten overstaan van de huidige tijdgeest in kerk en wereld. Reeds vanaf de Renaissance, maar vooral sedert de zogenaamde Verlichting staan we als discipelen van Jezus tegenover de machtige geestesbeweging van het rationalisme. Dit gaat uit van het axioma: ons verstand is eigen baas. Ons menselijke denken is autonoom en souverein. Deze vervaarlijke vijand drong ook binnen op het christelijke erf en verslaat daar al eeuwen lang zijn duizenden. Hij leerde met demonische kracht: het gezag van Gods Woord staat niet bOven dat van het menselijke denken, maar juist andersom: het gezag van het menselijke denken staat boven dat van de Heilige Schrift. Deze leugen, die onze menselijke hoogmoed zo in het gevlij komt, vormt sindsdien het uitgangspunt van de bovendrijvende wereld- en mensbeschouwingen onder de oude christenvolken. Klinkt Spr. 1 : 7 in za'n wereld inderdaad niet als een bijna provocerende belijdenis? Gods Woord kent geen menselijke kennis die onafhankelijk zou staan van God en zijn Woord. Salomo en de andere wijzen kenden geen andere werkelijkheid dan die God geschapen heeft. ' 4 ) Hij houdt de hemel en de aarde met al hun volheid geheel in zijn macht. Bij het licht van dêze waarheid bezagen zij het mensenleven en dichtten zij hun masjaals. Zij hielden zich aan de Thora of het Onderwijs van God en bogen eerbiedig voor Zijn Woord. Zij geloofden om met Vondel te spreken: „Buiten God is 't nergens veilig, heilig is Zijn hoog gebod". Daarom was voor hen alle kennen een zaak van Jahweh bell jden. Daarom was de rechtvaardige voor hen de wijze en de goddeloze de dwaas, vgl. P par. 3 en 4. Ware kennis kan men volgens Spreuken alleen opdoen via onderworpen omgang met de Waarheid.' 5 ) Daarom is Spr. 1 :7 geen versleten term uit het christelijke spraakgebruik, maar een brok dynamiet onder alle vormen van rationalisme. In slechts twee, maar zeer veel omvattende zinnen leert de Heilige Schrift hier, dat zij geen autonome menselijke kennis erkent. 16 ) Het wordt hoog tijd, dat wij deze korte zinnen van Spr. 1 : 7 weer in hun antithetische scherpte leren zien! 17 ) ,
82
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
Sinds de Verlichting menen ook veel christenen, dat als zij God op zijn Woord geloven dit hen hindert bij hun pogingen de werkelijkheid te leren kennen. Maar Gods Woord leert hier juist het tegenovergestelde: pas door de vreze des HEREN komt men op de juiste wijze ter zake. Zij alleen kan de trein van ons menselijke kennen voor ontsporingen bewaren. 18 ) Daarom is Spr. 1 : 7 voor de hoogmoedigen nog steeds een rots der ergenis, waarbij de gedachten van hun hart openbaar worden. Want zo spreekt de Wijsheid: „hoogmoed en trots (ook van het souverein gewaande verstand) haat ik", Spr. 8 : 13. „Zie, de vreze voor Jahweh ddt is wijsheid", zei Job, „en van het kwade (dat is: alle opstandigheid tegen God, ook in intellectueel opzicht) te wijken is inzicht", Job 28 : 28. Gods wijsheid sluit autonome menselijke wijsheid uit. 7. WIJSI{EID VAN GOD IS OOK BOVENWETENSCHAPPELIJK.
Op de oudste christelijke schoolgebouwtj es in ons land plaatste men graag als opschrift de spreuk: „De vreeze des HEEREN is het beginsel der wetenschap". Zo luidde Spr. 1 : 7 in de Statenvertaling. Nieuwere vertalingen vervingen het woord wetenschap door „kennis". Om misverstand te voorkômen? Of dit juist in de wereld te helpen? Zeker, wetenschap is een oud-Nederlands woord voor kennis en beginsel een verouderd woord voor begin. Als men daaruit nu maar niet afleidt, dat de vreze des HEREN slechts het begin vormt van een bepaald snort kennis. Wat men wel de „praktische" of voorwetenschappelijke kennis noemt. Boeren-, burgers- en kinderkennis. Want men zou Spr. 1 : 7 gerust ook mogen plaatsen in de gevel van een christelijke inrichting voor hoger wetenschappelijk onderwijs. Boven de ingang van het College van Calvijn te Genêve stond dit Schriftwoord vermeld. 19 ) Terecht, want wie geeft ons het recht bij het Woord van God in Spr. 1 : 7 de wetenschappelijke of systematische kennis buiten te sluiten? De Heilige Schrift verbiedt de onderscheiding tussen praktische kennis en wetenschappelijke kennis geenszins, maar zij ver83
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
NOTEN Strack: „einem Motto oder einer Inhaltsangabe vergleichbar". Kidner ,This is also the motto of the Wisdom writings in general". 2) „Het Hebreeuws kent geen woord voor godsdienst. De echte godsdienst wordt „Vreze des Heren" genoemd", C.H. Gordon, Het Oude Testament in historisch perspectief, Ned. vert. van Introduction to Old Testament times, Utrecht 1959, 243. Hegel begreep niet wat de vreze des HEREN is. Hij beschreef haar als „de blinde, doffe, lijdelijke godsdienstige opgewektheid, die alleen te voorschijn is geroepen door de gedachte aan eene absolute magt, welke de waarde van den mensch ten enenmale voorbijziet", aldus de wijsgeer in zijn Regionsphilosophie H. 1A, 67, 2A, 79, aangehaald via G. F. Oehler, Theologie van het Oude Testament (Ned. vert. uit het Duits), Utrecht 1879, 889. „Dit is eene bepaling, die alleen past op de vreeze Gods in den geest van den Islam, die van alle vrije zelfbepaling afstand doet - , merkt Oehler tegen Hegel op. Wij attenderen in dit verband nog op Ps. 25 : 14 en Spr. 3 : 32. B. J. Oosterhoff concludeert: „In het Spreukenboek is de vreze des HEREN de ootmoedige onderworpenheid van de mens aan Jahweh en grondprincipe van alle zedelijk goede handelingen", De vreze des HEREN in het Oude Testament, Utrecht 1949, 90. Vgl. Von Rad, Weisheit in Israel, 92: ,Gehorsam gegentiber dem gOttlichen Willen (-). Der moderne Leser musz also bei dem Wort „Furcht" die Vorstellung von etwas Emotionalem, von einer bestimmten seelischen Form des Gotterlebens ganz ausschalten." 3)Het woord orde vooral niet op te vatten als een technische term uit een wetenschappelijk, systematisch denken, vgl. Von Rad, Weisheit in Israel, 404. 4) „ An sich sind beide Ubersetzungen („Anfang" oder „Bestes") moglich. (-) Mit Recht hat man darauf hingewiesen, dasz mit _Anfang" zugleich die Vorstellung des Besten (Erstlingsgaben!) verbunden war. (-) Die Bedeutung ,Inbegriff", ,Prinzip" wird man schwerlich aus rent heraushOren kOnnen", Von Rad, Weisheit enz., 93. 5) Zie voor de Thora als bron van wijsheid voor de spreukendichters: E. Mihalik, Das mosaische Gesetz als Quelle des salomonischen Spruchbuches, Dissertation eingereicht an die Katholisch-theologische Fakultat der Universitat Wien, 1946. Bij ons weten is deze dissertatie in geen openbare Nederlandse bibliotheek aanwezig. Wij leenden een exemplaar uit genoemde universiteitsbibliotheek. Het uitgangspunt van Mihalik lijkt ons weer suggestief dan houdbaar. Hij ziet in de auteur van Spreuken iemand die streed tegen de geest van zijn tijd, waarin de sinds Salomo opgekomen „intellectuelen" lonkten naar alles wat buitenlands was en neerzagen op de „traditionele Thora van Mozes. „Es ist alsob der Verfasser ein neues Gesetz hatte schaffen wollen ftir diejenigen, die das alte schon geringgeschatzt haben, aber auch die MOglichkeit geben wollte, die Treugebliebenen dadurch fur rein Werk zu gewinnen, dass sie Ankntipfungspunke zu dem alten Gesetz darin fanden. Der Verfasser hat also jeden, klaren Hinweis auf das mosaische Gesetz absichtlich vermieden, um dadurch die weisheitshungrigen ,aufgeklarten Welburger" seiner Zeit durch die neue and von ihnen hochgeschatzte litterarische Form zur Verehrung des gOttlichen Gesetzes zuruck zu ftihren", S. 20f. ,,Das Spruchbuch will ja gar nichts anders als eine neue Bearbeitung der mosaischen Ideen, angemessen den Ansprtichen der Menschen seiner Zeit", S. 91. „Was Moses mit seinem ,Gesetz" erreichen wollte, eben dasselbe versucht der
biedt wel daarvan een tegenstelling te maken. Zij kent geen kennis, ook geen systematische, die niet met de vreze des HEREN zou behoren te beginnen. Zoals ze ons ook niet leert de wereld op twee manieren te bezien: door de ogen van een heteronoom geloof en door die van een autonoom verstand. 20 ) Integendeel, de wijsheid van Gods Woord is boven- wetenschappelijk. 21 ) Daarom geldt ook van de wetenschdppelijke kennis: het zijn dwazen die daarbij de wijsheid en tucht van Gods Woord en overige werk verachten. Door hun toedoen is de wereld helaas ook vol wetenschappelijke dwaasheid. 22 ) 8. WIJSHEID EN DWAASHEID, DE ALOUDE TWEE WEGEN.
Met het bovenstaande wijst Spr. 1 : 7 aan het begin van het boek Spreuken, evenals Psalm 1 dat aan het hoofd van het boek der Psalmen deed, op de aloude twee wegen, P, par. 5. De weg van de rechtvaardigen met hun Leven bij de Thora en de weg van de goddelozen met hun eigen principes. Spreuken noemt hen de wijzen en de dwazen. Om dezelfde reden als Psalm 1: vanwege hun houding tegenover God en zijn Woord. Beide wegen zal Spreuken zijn lezers in talloze masjaals voor ogen schilderen. Met deze twee wegen toont Spreuken tevens zijn uniek karakter. Ongetwijfeld erkent de Heilige Schrift dat ook de heidenwereld ten gevolge van de daar nadeinende invloed van Gods Woord nog een zekere wijsheid bezit, 1 Kon. 4 : 30vv, I', 493, I b , 524. Men heeft de laatste tientallen jaren vele voorbeelden van zulke buitenbijbelse spreuken in het Nabije Oosten onder het zand vandaan gehaald. 23 ) Maar in wat wij hierboven bespraken ligt een van de diepste verschillen tussen de bijbelse en de buitenbijbelse wijsheid! De heidense spreukenboeken kennen wel het verschil tussen de ,heethoofdige" en de wijze, maar niet het front dat de hele Heilige Schrift beheerst: de demarkatielijn tussen rechtvaardigen en goddelozen. Dit front is uniek-bijbels. 24 ) 84
sC 4
1
85
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
Spruchdichter mit seiner „Weisheit", mit seinen Spriichen zu erlangen . . . seine Lehre ist ja eigentlich nichts anderes, als die mosaischen Gebote in neuer Form herausgegeben", S. 98. Teneinde zijn afvallige lezers niet kopschuw te maken citeert de spreukendichter de Thora niet openlijk. Pas in 29 : 18 komt de aap uit de mouw, terwijl 30 : 6 tenslotte een zeer directe waarschuwing is aan het adres van de „intellectuelen" die voor vervalsing van de Woorden Gods het meest open staan. Mihaliks schema lijkt ons om de volgende redenen onhoudbaar: a. Verachters van de Thora zullen haar ook in spreukvorm hebben geproefd en afgekeurd. b. De spreukvorm was niet nieuw in de tijd van Salomo, men kende deze stijlvorm in het Nabije Oosten al voor Abraham. c. M's bewering dat Spreuken voor afvallige intellectuelen sprak (S. 104) strijdt met zijn uitspraak op S. 56, waar hij terecht constateert dat de Israelitische wijsheid zich in tegenstelling met de buiten-Israelitische wijsheid niet tot de aristocraten, maar tot het hele yolk richt. d. Waarom plaatsen de verzamelaars spreuken als 30 : 1-31 : 9 dan niet vooraan in plaats van achteraan? Dat zou goodwill hebben gekweekt, op M's standpunt. De bedoeling van M. kunnen we echter waarderen: waarschuwen de betekenis van de buitenlandse spreukenverzamelingen voor de exegese van het bijbelboek Spreuken niet te overschatten en aantonen, dat de Thora een veel belangrijker bron voor de spreukendichters is geweest dan veelal wordt bedacht. Ook Mihalik is van mening, dat de spreuken voorexilisch zijn. 6) De wijzen die we in de wijsheidsboeken horen spreken stonden niet als de meer humanistisch, vrijzinnig en internationaler georienteerden tegenover de orthodoxe profeten als twee elkaar bestrijdende partijen of groepen in Israel. Deze vaak beweerde tegenstelling wordt bestreden door P. Kleinert in „Zur Idee des Lebens im Alten Testament", Theol. Stud. und Krit., 68er Jahrgang, Gotha 1895, 719, noot 2. De wijzen die Jesaja en Jeremia bestreden, waren geen echte wijzen maar ,eingebildeten, selbstweisen Libertins und Volksverftihrer (lesim Jes. 29,20), welche die Zurechtweisung der Propheten wie der wahrhaft Weisen verachten und von Jesaja und der Spruchweisheit mit wesentlich gleichen Charakterztigen charakterisiert werden". Men opereert met het ,Phantasiebildes zweier sich bekampfenden Stande", maar de werkelijkheid was die van „einer Weisheitspflege . . . , an der auch Propheten bedeutenden Anteil gehabt haben". Kleinert betitelt Jesaja als „Meister der Maschaldichtung". Vgl. J. Ruffle, TNBCR, 548: „But, just as the true prophets had to contend with prophets and priests with unworthy motives, so some of the ,wise' compromised their function of declaring the ,counsel of Yahweh' (Is. 29 : 14, Jer. 8 : 8v)". 7) W. Eichrodt, Der Herr der Geschichte (Botschaft AT, Band 17, II), Stuttgart, 1967, bij Jesaja 28:„dasz in solcher Lebensordnung ein gOttliches Lebensgesetz sich ausspreche". God heeft de boer „Klugheit und Beobachtungsgabe verliehen". 8)G. von Rad, Weisheit in Israel, 86, 88. Overigens is de vaak zo aangeduide tegenstelling tussen geloof en wetenschap er feitelijk een van het ene geloof en het andere gelOOf. 9)Dergelijke benamingen treft men herhaaldelijk aan bij I. Hooykaas, Geschiedenis der beoefening van de wijsheid onder de Hebreeen, diss. Leiden 1862. G. Wildeboer schreef: „Het standpunt der Israelitische wijzen is te alien tijde meer humanistisch dan nationaal geweest" (al constateert hij verschil tussen de voor- en naexilische wijzen), De Letterkunde des Ouden Verbonds, 1863. 10 ) A. Troost, Geen aardse macht begeren wij, Amsterdam, 1976, 124: „De schep-
86
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
§4
pingsorde is een orde van constante levensprincipes die Gods wil voor ons Leven tot uitdruklcing brengen. Als Gods wilsopenbaring confronteren ze ons met de aanwezigheid van de levende God in elke sector en in elk aspect van het leven", vgl. blz. 132 en passim. ") „Der Tor (-) ist weniger dumm als vielmehr zum richtigen Handeln unfahig. Die entsprechenden Ausdrticke beziehen sich weniger auf das Denken u Erkennen, sondern mehr auf das Handeln", Fohrer, TWBNT, VII, 477. 12)„Torheit ist Unordnung in der Lebensmitte des Menschen, die sich zunachst in seinem Verhalten, dann allerdings auch in Unbesonnenheit u Uberheblichkeit auswirkt", Fohrer t.a.p. 13)G. F. Oehler, a.w. 890. 14)„Fur Israel gab es durchaus nur eine Erfahrungswelt, und diese wurde apperzipiert von einem Erkenntnisapparat, in dem sich Vernunft- und Glaubenserkenntnisse nicht voneinander schieden", G. von Rad, Weisheit in Israel, 86. 15)Het gaat bij de wijzen, ook in hun niet-godsdienstige spreuken, ,nie urn ein (wie wir sagen wurden) voraussetzungsloses Erkennen (-), das jemals unabhangig von ihrem Glauben an Jahwe funktioniert hatte. Das ist schon deshalb undenkbar, well die Lehrer (-) eine andere als eine von Jahwe durchwaltete Wirklichkeit uberhaupt nicht kannten. Tatsachlich geht doch das, was die Sentenzen lehren, schon im Ansatz insofern weit uber alles neutrale Sachwissen hinaus, als es sich durchweg urn Erkenntnisse handelt, die im Ungang mit einer Wahrheit gewonnen wurden, fur die man sich schon entschieden hat. Es handelt sich also um ein Wissen, zu dem man sich bekennt", G. von Rad, Weisheit in Israel, 89. 16)„Er umspannt ja in knappster Formulierung weitraumige geistige Inhalte. (-) In nuce enthalt er die ganze Erkenntnistheorie Israels", G. von Rad, a.w. 94. Ofschoon de Heilige Schrift geen theologisch werk is en geen theorieèn ten beste geeft, erkennen we de goede bedoeling en waarheid in Von Rads uitspraken. 17)Idem, a.w. 94: ,Die These, dasz alle Erkenntnis des Menschen nach der Bindung an Gott zuruckfragt, ist ein Satz von durchdringender Klarheit. Er ist freilich durch die christliche Unterweisung von Jahrhunderten so abgegriffen, dasz er in seiner provozierenden Schdrfe wieder neu gesehen werden musz". ' 8 ) „Jedenfalls steht hinter dem Satz ein Wissen, dasz die Erkenntnisbemtihung auch misglticken kann, und zwar nich durch einzelne Fehlurteile oder Irrttimer, wie sie tiberall unterlaufen, sondern durch einen Fehler im Ansatz. Sachverstiindig, kundig in den Ordnungen des Lebens wird man erst, wenn man vom Wissem urn Gott ausgeht", Von Rad, a.w. 94. 19)C. van der Waal, Sola Scriptura, Goes, 1967, II, 69v. 20)Zie noot 14. 21)K. J. Popma, Levensbeschouwing, II, 71 (Amsterdam, 1959): ,Deze wijsheid is zelf uit de aard der zaak niet wetenschappelijk, maar boven-wetenschappelijk. (-) Terecht heeft men er telkens weer op attent gemaakt, dat de spreuken van het Spreukenboek practische wijsheid geven, maar zeer ten onrechte heeft men het wetenschappelijke werk daarvan uitgezonderd: alsof de beoefening van theoretisch 2 22) geen practijk was!" )In zijn rede „Het beginsel der wetenschap", Amsterdam 1889 klaagt J.C. Sikkel over de Rijksuniversiteit te Utrecht, waar hij studeerde: Zij ,bood mij dat Woord van God wel aan als een voorwerp van wetenschap", maar zij leerde niet „alle dingen, ook de wetenschappen zelven, hij het eenige licht van Gods getuigenis te zien
87
§ 4
De vreze des HEREN is het begin van de kennis
en te beoordelen. (-) Het menschelijke verstand is daar de lamp; Gods Woord is daar het voorwerp, dat gezocht en uitgezocht, verlicht en toegelicht moet worden", pag. 6. „ Voorwerp van wetenschap mocht de Heilige Schrift in de scholen van wetenschap blijven, evengoed als het lijk op de snijkamer, maar het beginsel der wetenschap is voortaan de menschelijke rede (-) Hier ligt de kanker, der Rij ks-Universiteiten en der Rijks-Gymnasia, de kanker, die al het leven verwoest. Zegt niet: Er is toch nog wel een geloovig hoogleeraar . . (-); daar is geene verwachting van een persoon, die voor een valsch beginsel buigt; die eene Universiteit aanvaardt op den valschen grondslag der menschelijke rede, in plaats van op den eenigen grondslag van Gods Woord. Zoo iemand verwerpt het beginsel der wetenschap. Hij verwerpt de tucht, en wie de tucht verwerpt is een dwaas", blz. 20v. 23)Zie voor Egyptische, Akkadische en Aramese spreuken en andere vormen van wijsheidsliteratuur vooral James Pritchard, Ancient Near Eastern Texts relating to the Old Testament (AN ET), Princeton 1955, 405-438. Zijn Index of Biblical References bevat liefst twee kolommen verwijzingen naar Proverbs, a.w. 522 Zie ook S. du Toit, Bybelse en Babilonies-Assiriese Spreuke. (Wij bezitten een ingebonden doorslag van dit getypte „proefskrif vir die graad van D.D.") 24),Dabei kann dem, der sich in die Weisheitsliteratur des alten Orients eingelesen hat, nicht verborgen bleiben, dasz — von verschwindend geringen Ansa tzen abgesehen — weder die Weisheit Agyptens noch diejenige Mesopotamiens ein solches Gegensatzdenken kennt. Darin unterscheidet sich die lsraelitische Weisheit von ihrer Umwelt", H. H. Schmid, Wesen and Geschichte der Weisheit (Beiheft ZAW 101), Berlin, 1966, 155. Von Rad oefent in zijn Weisheit in Israel, 381 kritiek uit op de „Hauptthese" van Schmid: „Ubergang einer frtihen, genuin lebendigen, d.h. noch echt existenzbezogenen, Form der Weisheit in ein geschichtsloses dogmatisierendes System". Von Rad meent het bewijs daarvoor in de teksten niet gevonden te hebben.
§ 5 SPREUKEN 1:8-33 LUISTEREN MAAKT WIJS EN WIJSHEID DOET LEVEN, MAAR LUISTER DAN WEL BIJTIJDS.
Hoe komt een mens aan wijsheid? Dan moet hij beginnen met Jahweh te vrezen. Dat is de enige houding waarin hij tot zuivere kennis kan komen, Spr. 1 : 7. Daarover spraken we in de vorige paragraaf. Maar wat moet hij dan verder doen? Daarop antwoordt Salomo in zijn Handleiding voor het gebruik van Spreuken: dan moet hij luisteren, want luisteren maakt wijs. Dit is zelfs een van de hoofdthema's van die Handleiding (Spr. 1-9) en Salomo wordt niet moe dit met een keur van uitdrukkingen gedurig te herhalen. Feitelijk begint het boek daar zelfs mee. Spr. 1 - 1-7 vormen in zekere zin het Woord Vooraf, waaruit we vernamen wat het boek ons te bieden heeft (wijsheid), voor wie het bestemd is (vooral voor jongeren) en waarvan het uitgaat („de vreze voor Jahweh is het begin van de kennis", vs. 7). En voor welke vermaning heeft Salomo daarna de allereerste plaats ingeruimd, helemaal vooraan in zijn boek? Aan zijn vermaning om toch vooral goed te luisteren! Luister om te beginnen goed naar je vrome vader en moeder, Spr. 1 : 8 en 9. Luister in de tweede plaats beslist niet naar zondaren die je willen verleiden, Spr. 1 : 10-19. En luister in de derde plaats wêl naar Vrouwe Wijsheid, die midden in het dagelijks gewoel haar heilzame raadgevingen laat horen, Spr. 1 : 20-33. Spr. 1 plaatst ons dus meteen voor de weg naar de wijsheid. Maar ook over het andere hoofdthema van de Handleiding — de waarde van de wijsheid — laat Spr. 1 meteen al treffende dingen horen. Wijsheid zal u sieren, verzekert Salomo. Ze zal uw leven be-
88
89
§ 5
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
schermen en het redden van het verderf, ja in vele gevallen zelfs van de dood. 1. LUISTER GOED NAAR WAT JE OUDERS JE LEERDEN; DAT ZAL JE SIEREN, JONGEN! SPR. 1: 8 en 9.
Alle wijsheid begint met de vreze des HEREN en de vreze des HEREN leerden de gelovigen gewoonlijk allereerst thuis. Daarom begint Salomo zijn boek met een variatie op het gebod: „Eer uw vader en uw moeder". Met de gehoorzaamheid aan dat gebod staat en valt immers ook die aan het zesde tot tiende gebod, zie 646, 682, 698, 716. Het lijkt dus allerminst toevallig, dat Salomo als eerste les in zijn wijsheidsschool dit fundamentele gebod op bord schreef:
Hoor, mijn zoon, de tucht van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet, vs. 8. Dat is in het levenswijsheidsboek Spreuken les nr. 1: Maak er in je jeugd al een gewoonte van goed naar je Godvrezende ouders te luisteren. Houd levenslang vast „waar vader altijd op wees" en herhaal als je veertig, vijftig bent maar vaak voor jezelf: „Moeder zei altijd . . . " Dat is de koninklijke weg naar de wijsheid: als kind luisteren naar vader en moeder. De school der wijsheid begint
thuis! Natuurlijk moesten de Israelitische jongeren ook goed luisteren naar de priester en leviet, die belast waren met het onderwij s in de Thora. En naar de profeten, die naar Gods Thora teriigriepen, Jes. 8 : 20, I d , 9. Maar lang voordat een kind een priester of leviet, een leraar of dominee te horen krijgt, leert het thuis van zijn moeder en vader reeds Godvrezende gewoonten en houdingen aan te nemen. Wie zal de onmetelijke invloed peilen, die Gods Woord en Geest via een paar vrome ouders een leven lang op een mens kunnen uitoefenen? Vandaar dat les nr. 1 in Spreuken luidt: „Hoor, mijn zoon, de tucht (gezaghebbende leiding door onderwijzing en desnoods vermaning en tuchtiging) van uw vader en verwerp de onderwijzing van uw moeder niet", Spr. 1 : 8. Dat deed Salomo zelf ook. Toen hij al koning was behandelde 90
maar luister dan wel bijtijds
§5
hij zijn moeder met groot respect: hij stond voor Mar op en boog zich voor MAr neer en bood haar een plaats aan zijn rechterhand, 1 Kon. 2 : 19. Toonde de wijze Salomo daarmee niet te beseffen wat hij zelfs als koning nog aan zijn moeder verschuldigd was? Straks zal hij in Spr. 4 meer over de wijsheidsschool van zijn ouderlijk huis vertellen. En hoewel onze Redder de Meerdere van Salomo was, ja hoewel Hij Gods Zoon was, was ook Hij zijn ouders onderdanig. En vlak &Arna lezen we: „En Jezus nam toe in wijsheid", Luk. 2: 51v. Ook Hij door nederig te luisteren. Daarop zal Spreuken nog vaak aandringen, vgl. Spr. 4 : 10-13. 12:15, 19 : 20, 23 : 19.
Leraars noemden hun leerling: „mijn zoon". Wat sprak zo'n Israelitische wijsheidsleraar zijn leerlingen anders hartelijk aan. Jongens noemde hij „mijn zoon", meisjes zal hij met „mijn dochter" aangesproken hebben, vgl. Ps. 45 : 11, Jes. 32: 9vv. Matth. 9 : 22. Want de wijsheid was natuurlijk niet alleen voor jongens bestemd. Hoe zou Salomo anders kunnen opwekken „de onderwijzing van uw moeder" niet te vergeten, als zij daar vanaf haar meisjesjaren niet voor was geschoold?, vgl. Spr. 6 : 20, 23 : 25, 29 : 15, 30 : 17, 31 : 1, 31 : 26. 1 ) Waar vindt men op onze massale scholen voor voortgezet onderwij s nog zo'n hartelijke band als tussen zo'n Israelitische wijsheidsleraar en zijn leerling? Zo'n jongen sprak zijn leraar aan met: „Mijn vader", vgl. 2 Kon. 2 : 12, 6 : 21. (Zo spraken jongeren hun meerdere trouwens vaker aan, vgl. 1 Sam. 24 : 12). En zo'n leraar stelde zich voor zijn leerlingen op als een soort vader. Zoals Paulus een geestelijke vader voor Timotheiis was en Petrus voor Markus. Hier stuiten we in de eerste les van Spreuken al meteen op fundamentele Goddelijke verordeningen voor alle opvoedingswerk en voor de omgang van jongeren met ouderen. De Heilige Schrift gaat daarbij niet uit van de gelijkheid die de Franse revolutie decreteerde, maar van een zekere ôngelijkheid, I k , 105. Ook dit behoort tot de wijsheid, dat men iedereen op de plaats en in de waarde laat die hij van God ontving. Zo klinkt in de aanspraak „mijn zoon" een zeker gezag mee, dat de leraar over zijn leerling en 91
§ 5
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
de oudere over de jongere toekomt. Een vader staat immers niet onder zijn zoon, maar beven hem. Krachtens het gezag dat God vaders over hun zoon verleent. Deze Goddelijke ordinantie werd zelfs in oude heidense culturen nog onderhouden. Ook Egyptische wijsheidsleraars spraken hun leerlingen aan met „mijn zoon". Maar in de moderne christenheid wekt zulk spreken bij velen helaas wrevel en tegenspraak op. Laat men het anders vooral niet verwarren met ouderwetse akademische afstand 2), want de spreukendichters bevinden zich met hun methode geheel in de lijn van Mozes en de Profeten, volgens wier onderwijs de ouderdom behoort te domineren. Volgens de Thora behoren de oudsten in de gemeente de leiding uit te oefenen (I d , 37) en moeten jongeren zich*aan hun leiding onderwerpen, 1 Petr. 5 : 5, vgl. concordantie s.v. oudste. Hiermee worden de jongeren niet vernederd, maar op hun juiste waarde geschat. Zij zijn immers nog veelszins onervaren en daarom in menig opzicht „onverstandigen" (blz. 57), ja ten aanzien van sommige dingen op het onnozele af. Vandaar dat de wijzen zich vooral tot hen richtten (blz. 56) om hen als jongeren zo gauw mogelijk te sieren met de wijsheid van ouderen. De Geest van deze grondregels voor een Godvrezende opvoeding botst helaas frontaal op de geest die veel jongeren in onze revolutionaire tijd beheerst. Er wroet onder de jeugd in de afvallige christenheid een demonische obstructie en recalcitrantie (vruchten van revolutionaire opvoedingsregels). Hier kan Spreuken „nuttig zijn om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren", 2 Tim. 3 : 16. De wijzen verklaarden hun leerlingen blijkens de aanspraak „mijn zoon" niet voortijdig mondig. Voor Spreuken behoorde zelfs een getrouwde veertiger met enkele kinderen nog tot de jongeren, Spr. 1 : 4, vgl. blz. 56v. Anderzijds sloot erkenning van de waardigheid en het gezag van de leraar het onderlinge betoon van oprechte hartelijkheid niet uit. Spreekt die warmte bij een vader-zoon verhouding feitelijk niet vanzelf? Als zo'n leraar daarbij niets anders dan het welzijn van zijn „zoon" op het oog had, kon deze het onderwijs van zijn vader ook volledig vertrouwen. Gelukkig de leraar en leerling die 92
maar luister dan wel bijtijds
§5
elkaar nog in de hartelijke vertrouwensrelatie van de vader-zoonverhouding ontmoeten!
Gehoorzaamheid siert de jongere. In het oude Oosten droegen ook mannen graag een halsketting; soms hingen ze daar hun zegelring aan. Thamar vroeg aan haar schoonvader Juda zijn zegelringsnoer ten pand, Gen. 38 : 18. Zo'n ketting tekende de drager als een voornaam heer, naar wie men eerbiedig opkeek. Zo verleent levenslange eerbied voor het onderwijs van Godvrezende ouders en leraars iemand volgens Salomo ook eer en aanzien: Want zij zijn een liefelijke krans voor uw hoofd, een keten voor uw hals, vs. 9. Onzichtbare en tegelijk wel zichtbare sieraden. 3 ). De spreukendichter zag in die kinderlijke houding iets liefelijks. Niets siert jongeren volgens de Heilige Schrift meer dan eerbied voor ouderlijk onderricht in de vreze Gods. Een Olympische medaille zinkt daarbij in het niet. Spreuken zal nog vaak terugkomen op de noodzaak van gehoorzaamheid aan de ouderlijke tucht en op de liefelijke zegen, die God daaraan verbonden heeft. Maar ook op het verdriet van ouders wier kind deze gehoorzaamheid weigerde, Spr. 10: 1, 15 : 20, 17:21, 27:11, 28:7, 29:3. 2. LUISTER NIET NAAR ZONDAARS, WANT DAN PLEEG JE EEN AANSLAG OP JE EIGEN LEVEN, SPR. 1:10-19.
Gangsters en roofmoordenaars vormen bepaald geen gilde, dat pas in het moderne Europa en Amerika tot bloei kwam. Jesaja profeteerde de ontbinding van de Israelitische samenleving en voorzag dat jongeren op ouderen en verachten op geeerden zouden losstormen, Jes. 3 : 5. En Hosea spreekt over een troep bandieten — notabene priesters — die op de weg naar Sichem op de loer lagen. Gilead stond trouwens in diezelfde tijd bekend om haar criminaliteit, Hos. 6: 8v. Let wel, nu spreken we over Israel, dat Gods Woord kende! 93
sr 5
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
God had er echter bij Horeb al rekening mee gehouden, dat men ook onder zijn yolk tot moord en doodslag zou kunnen vervallen. Vandaar dat Hij aan zijn yolk het zesde gebod gaf: „Gij (Israel) zult (elkaar) niet doodslaan". De wijzen namen deze nuchtere Schriftuurlijke kijk over door ook een waarschuwing op te nemen tegen jeugdcriminaliteit. Ook jongeren van een christelijke gemeente staan soms bloot aan verleiding door gangsters. Politie en rechterlijke macht zijn hedentendage niet onbekend met jongeren van gelovigen huize, die in het gezelschap van gangsters raakten en tot roofmoord kwamen. Salomo laat een paar denkbeeldige jonge gangsters aan het woord, die een manier weten om zonder werken gauw rijk te worden.
Mijn zoon, indien zondaren je willen verleiden, bewillig dan niet. Als zij zeggen: „Ga met ons mee, laten wij loeren op bloed, laten wij de onschuldige belagen, zonder reden, laten we hen levend verslinden evenals het dodenrijk, welvarend, als zij die in de groeve neerdalen. Wij zullen allerlei kostbare dingen vinden en onze huizen vullen met buit. Jij zult je aandeel met ons krijgen, wij hebben een beurs met ons alien!" Mijn zoon, ga niet met hen op weg, zet je voet niet op hun pad, want hun voeten snellen naar het kwade en zij haasten zich om bloed te vergieten. Vergeefs immers wordt het net uitgespannen terwijl alle vogels het zien. Maar zij loeren op hun eigen bloed en belagen hun eigen leven. Zo zijn de paden van alien die uit zijn op onrechtmatige winst: het kost zijn bezitters het leven. 94
maar luister dan wel bijtijds
§5
Zulke gangsters zijn nog dommer dan vogels. Als die zien dat er een vangnet voor hen wordt uitgespreid, gaan ze er voor uit de weg. Maar roofmoordenaars werpen hun eigen vangnet uit: zij zoeken hun eigen dood. En die venden ze nog niet zo lang geleden ook; aan de galg of op de electrische stoel. Want het Goddelijke gebod om moordenaars ter dood te veroordelen is nog niet zo lang geleden opzij gezet. Dus luister niet naar zulke zondaars. Stuurde moeder je naar zulk gezelschap of wadrschuwde zij je er juist voor? Hoevelen zouden er in de gevangenis — te laat! — aan moeders woorden gedacht hebben? Zij belaagden hun eigen leven (en leven is in Spreuken vaak een ander woord voor levensgeluk). Moest dat nu heus? Geen sprake van, als ze maar gedacht hadden aan les nr. 1 in Spreuken: Luister naar je ouders! 3. LUISTER LIEVER NAAR VROUWE WIJSHEID, MAAR DOE DAT WEL BIJTIJDS! SPR. 1: 20-33.
Luister naar wijsheid, dan krijg je wijsheid! Dat is de verbindende draad in Spr. 1 : 8-33. Maar dan moet dat wel bijtijds gebeuren, want wie er te laat mee begint is nog niet jarig. Daar komt de waarschuwing op neer die we nu te horen krij gen in Spr. 1 : 20-33. Salomo heeft deze vermaning op kunstzinnige wijze ingekleed. Ten eerste heeft hij haar in de vorm gegoten van een prachtig gedicht. En dit leerdicht heeft hij vervolgens in de mond gelegd van de wijsheid zelf. En die wijsheid stelt hij ons hier voor in de gedaante van een wijze vrouw, die ons oproept en toespreekt. Wij noemen zo'n stijlfiguur een personificatie of persoonsverbeelding.
De Israeliet hield van zulke persoonsverbeeldingen. Vermoedelijk kijken wij van zo'n stijlfiguur meer op dan de Israelitische lezers van Spreuken. Moderne westerlingen, vooral zij die wat letters gegeten hebben, spreken en schrijven vaak als echte Droogstoppels. Onze leerboeken wemelen van algemene begrippen; die bloedloze denkdingen die men ook wel abstracties noemt. Gelukkig heeft God ons zijn Woord niet gegeven in de dorre taal van de wetenschap, maar in de sappige huis-, tuin- en keu95
§ 5
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
kentaal van de Israelitische boeren en huisvrouwen en in de aanschouwelijke uitdrukkingen van de Israelitische dichters. 4 ) Neem goedertierenheid, vrede, waarheid en recht. Denk niet dat de Israeliet die verlaagde tot bleke begrippen. Integendeel, hij sprak er over alsof het mensen waren van vlees en bloed. „Goedertierenheid en trouw ontmoeten elkander, gerechtigheid en vrede kussen elkaar", zegt Ps. 85. „Trouw spruit voort uit de aarde en gerechtigheid ziet neder van de hemel", Ps. 85 : 11v. De psalmist stelt goedertierenheid en trouw voor als twee mannen, die elkaar onderweg tegenkomen en op Oosterse wijze begroeten met een kus. Op deze wijze spraken de Israelieten graag. Zo tekent Jesaja de nood van zijn tijd met de woorden: „Want de waarheid struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang", Jes. 59: 14. Natuurlijk wist de profeet zelf ook wel, dat waarheid en oprechtheid geen levende mensen waren, maar zo aanschouwelijk beeldde hij de rechteloosheid in Israel uit. Op dezelfde wijze sprak Paulus op al even Hebreeuwse manier over de zonde als over een koning die van zijn onderdanen gehoorzaamheid eist, Rom. 6 : 12. Of een werkgever die loon uitbetaalt. Rom. 6 : 23, vgl. vs. 17v. Zo kon de Israelitische dichter over hemel en aarde, zee en bomen, liefde en hartstocht spreken als over levende wezens, vgl. Job. 28 : 14, Ps. 96 : 11v, 114: 3-7, Hoogl. 8 : 6, Jes. 1 : 2. Trouwens, spreken wij zelf ook niet over Vrouwe Justitia? En over het verkeer dat een zware tol eiste? 8 ) Op deze echt-Israelitische wijze spreekt Spr. 1 : 20-33 nu over de wijsheid. Salomo stelt haar aan ons voor als een sprekende vrouw. Weliswaar is de persoonsverbeelding hier verder uitgewerkt dan in bovengenoemde voorbeelden, maar dat neemt niet weg, dat de wijsheid bier evenmin een echte vrouw is als de waarheid in Ps. 85 een echte man. Laat staan dat de wijsheid een gOddelijke persoon zou zijn. 6 ) De dichter stelt haar hier slechts voor als een profetes, iemand als Debora of de profetes Hulda, Richt. 4, 2 Kon. 22 : 14, vgl. 2 Sam. 20 : 16vv. Zo komt hier voor het eerst ene Vrouwe Wijsheid op ons af, die we nog vaker zullen ontmoeten. In Spr. 8 om haar adelbrieven te tonen en in Spr. 9 om ons uit te nodigen voor een diner, vgl. Spr. 4 : 5-9, 7 : 4. 96
maar luister dan wel bijtijds
§5
Waar moeten wij nu bij deze denkbeeldige vrouw in werkelijkheid aan denken? Van wie en wat is zij de dichterlijke personificatie?
Vrouwe Wijsheid als straatpredikster. Wat kon een Israeliet die zijn ogen en oren de kost gaf in de loop van zijn leven geen schatten aan wijsheid verwerven! Allereerst natuurlijk door zijn oren open te zetten voor de Thora, het Onderwijs van Gods Woord. Dat kreeg hij het eerst en het meest te horen van zijn vader en moeder, Spr. 1 : 8 Verder ontving hij dat van de plaatselijke leviet en priester, die de taak hadden Israel te onderwijzen uit de Thora, 2 Kron. 17 : 7-9. Daarnaast kon hij Gods Woord van rondreizende profeten horen, want mannen als Samuel, Elia en Elisa trokken het land door. Voorts kon hij luisteren naar de wijsheid van de ouden, b.v. als ze rechtspraken in de poort. Zouden hun wijze beslissingen geen onderwerp van dagelijks gesprek geweest zijn? vgl. 1 Kon. 3 : 28, 4 : 34, 2 Kron. 17 : 79. Ook een kanaal waarlangs de wijsheid van Gods Woord verspreid werd. En dan had de gelovige Israeliet ook nog dagelijks het onoverzienbare arsenaal van Goddelijke wijsheid in de schepping voor zich, vgl. blz. 74v. Hemel en aarde spreken wel niet in woorden, zegt Ps. 19, maar ,toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde en hun taal tot aan het einde der wereld", Ps. 19 : 4v. Gods schepping die zo vol wijsheid is, ,spreekt" ons dus wel degelijk aan, Rom. 1 : 20. 7 ). En voorzover de ongelovige naar haar luistert kan ook hij een zekere wijsheid in acht nemen. 8 ) Al deze Goddelijke wijsheid, geOpenbaard in Schrift en schepping en vergaard in de ervaring van vele geslachten, vormt feitelijk een organische, onverbrekelijke eenheid. 9 ) En dit grote geheel van openbaring en ervaring wordt hier nu samenvattend vOOrgesteld als Vrouwe Wijsheid. 10 ) In haar denkbeeldige persoon komt alle voor mensen toegankelijke wijsheid hier sprekende op ons af. Als een profetes met een ernstige boodschap voor jong en oud. Zij komt ons in hoogsteigen persoon op het hart binden, dat omgang met haar geen liefhebberij is, maar een kwestie van leven 97
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
§5
en dood. Waarbij de tijd dringt! Hoort u maar. Vers 20 en 21:
De Wijsheid roept luidkeels op straat, ze verheft haar stem op de pleinen. Op de hoeken der rumoerige straten 11 ) staat ze te roepen, bij de ingangen der poorten, in de stad verkondigt ze haar boodschap. Het Israelitische leven speelde zich grotendeels af in de openlucht. Aangezien de straten meest nauwe steegj es waren van twee, drie meter breed, kunt u zich voorstellen wat een drukte en rumoer daar overdag heersten. Het is niet toevallig, dat het Hebreeuws geen woord kent voor „plein", want de enige open plekken lagen bij de ingang van de stadj es. Vaak in het eigenlijke poortgebouw. 12 ) Daar klopte het hart van het Israelitische volksleven. In de koele ruimten van de poortgebouwen zat Job tussen de oudsten, Job 29 : 7-10 en 21v. Daar prezen de kooplui hun waren aan (2 Kon. 7 : 1) en bepleitte Boaz de belangen van Naomi en Ruth, Ruth 4. Daar boden dagloners hun diensten aan, Matth. 20 : 3. Daar liep je je vrienden tegen het lijf en kon je het nieuws van de dag horen. En daar kionk ook de stem van Vrouwe Wij sheid! Kon zij een betere plaats uitkiezen om de stadsbevolking toe te spreken dan de drukke poortruimten? Daar kon ze iedereen met haar boodschap bereiken, jong en oud. Daarom liet ze juist daar haar stem horen. Boven het rumoer van het gesjacher en gepraat en boven de kreten van de venters en de spelende kinderen, Matth. 11 : 16. Deze dichterlijke tekening bevat een dubbele les. In de eerste plaats leert zij ons, dat wijsheid zoeken geen bovenmenselijke opdracht is. Mozes zei eens van Gods Woord: „Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal naar de hemel opvaren om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen volbrengen? Het is niet overzee en ge hoeft niet te zeggen: Wie zal de zee over varen om het voor ons te halen en het ons te laten horen, zodat wij het kunnen volbrengen. Neen, het Woord is dichtbij u, in uw mond en in uw hart", Deut. 98
maar luister dan wel bijtijds
§5
30 : 12vv. En dit Woord is de bron en de bril van de wijsheid. Wij horen in Spr. 1 : 20v de echo van deze woorden van Mozes. Voor de wijsheid hoeft u geen zeereis te maken of een ruimtevaart te ondernemen, want u kunt haar ontmoeten in de poort. Zij staat in het volle leven vlak voor u. Een Israeliet kon haar herkennen in de wijsheid van Gods Woord, in het inzicht van z'n ouders, in het verstand van z'n oudsten, in het onderwijs van z'n priesters en levieten, in de prediking van de profeten en in het onderscheiden van z'n rechters. En vooral ook in de wijsheid van Gods schepping overal om hem heen. leder die wil kan Vrouwe Wijsheid horen. Zeker in onze tijd waarin de bijbel goedkoper is dan benzine. Wie kan er nu Gods wijze Woord niet lezen als hij wil? Daarnaast beschikken wij over de fijnste hulpmiddelen om de wijsheid in Gods schepping op te merken. Zo spreekt Vrouwe Wijsheid ook ons overal aan, thuis en op school, in boek en blad. Wie zijn oren spitst, hoort haar stem boven het rumoer in de „poort" van TV en bedrijf. In de tweede plaats beeldt Spr. 1 : 20v op dichterlijke wijze uit, dat Vrouwe Wijsheid voor iedereen te beluisteren valt. Zij staat werkelijk niet in een achterafhoekje voor een kleine kring van vertrouwden te smoezen, maar richt in het volle leven tot iedereen het woord. Zij heeft met haar lessen „the man in the street" op het oog. Maar Vrouwe Wijsheid voelt zich diep teleurgesteld, want lang niet iedereen wil naar haar luisteren. Daarom klaagt ze: Vers 22:
Onervarenen, hoelang zullen jullie de onervarenheid nog liefhebben en zullen spotters plezier vinden in hun spot en dwazen kennis haten? Wat stond ook in Israel menigeen naief in het leven. Zoals thans in de kerken velen argeloos, j a op het onnozele af in de wereld staan. We bekeken dit goedgelovige type al op blz. 57vv. Hoe lang zouden ze nog zo onbeslist voortleven, blind voor de gevaren van hun gebrek aan levenservaring? Toch koesterde Vrouwe Wijs99
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
§ 5
heid voor hen nog hoop. Zij vraagt him tenminste nog rechtstreeks hoe lang zij haar nog laten praten? Maar er waren in Israel ook goddelozen. Spotters en dwazen heten ze hier. Niet allereerst vanwege hun grappenmakerij met het heilige of om hun intellectuele domheid, maar vanwege hun zelfverheffing en verachting van Gods Woord. De Schrift spreekt zelfs over dwaze profêten en Petrus en Judas kenden spotters in de christelijke gemeenten! 2 Petr. 3 : 3v, Judas : 18v. Zie voor de portretten van dwazen en spotters P 93-99, 131. Hen spreekt Vrouwe Wijsheid niet rechtstreeks toe. Acht zij hen soms onverbeterlijk? vgl. bij Spr. 9: 7v. Toch doet zij de deur nog niet op het nachtslot. Wie luisteren wil krijgt nog een kans. Voor hem wil Vrouwe Wijsheid haar geest nog uitstorten en hem als een gutsende bron overspoelen met haar levengenezende kennis: ,
Vers 23: Als jullie je tot mijn terechtwijzing keen, zie, dan wil ik mijn geest voor u uitstorten, u mijn woorden bekend maken. Wat doen ze? Gaan ze nog op dit aanbod in? Zo valt er tussen vers 23 en 24 een pauze. Zal men zich nog laten onderwijzen of blijft men afkerig? En laten we goed bedenken wie hier aan het woord is: de vertegenwoordigster van alle voor mensen toegankelijke wijsheid. Zowel die we door openbaring (in Schrift en schepping) als die we door ervaring kunnen verkrijgen. Wat wijst dit grote geheel van de wijsheid ons in talloze opzichten de juiste weg. Zij kan u de beste adviezen verstrekken voor elke stap op uw levenspad. Nodigend en waarschuwend strekt Vrouwe Wijsheid de handen uit. Helaas, velen lopen haar onverschillig voorbij: Vers 24 en 25:
Omdat jullie weigerden toen ik riep, ik mijn hand uitstak en geen mens er acht op sloeg, 100
maar luister dan wel bijtijds
§5
omdat jullie al mijn raadgevingen in de wind geslagen hebt en van mijn vermaningen niet hebt willen weten .. Daar hebt u de reactie van vele Israelieten en helaas ook van velen in de christelijke gemeenten op de heerlijke openbaring van Gods wijsheid in zijn Woord en werk. De Schrift wijst ons hier in dichterlijke taal op een ontzettende werkelijkheid: velen halen ijskoud hun schouders op voor at die goede raad die hun ouders en Godvrezende leraren hun doorgaven uit de Heilige Schrift en de ervaring der eeuwen. Vreselijke feiten! Er waren in Israel en er zijn in Gods gemeenten goddelozen, die leven volgens hun autonome principes of raadgevingen, Ps. 1 : 1, 127-130. Er zijn onder Gods yolk spotters en dwazen, die lachen om de orde die God in zijn Woord en werken bekend gemaakt heeft. Maar dat lachen zal hun vergaan! Vers 26-28: daarom zal ik ook 13 ) lachen bij uw ongeluk! Zal ik spotten wanneer jullie in paniek raken. Wanneer schrik u als een onweer overvalt, uw ongeluk als een stormwind aankomt, benardheid en benauwdheid u overvallen. Dan zullen ze mij roepen, maar ik zal geen antwoord geven, dan zullen ze naar mij speuren, maar mij niet vinden. Wijsheid kan een mens alleen verachten tot zijn grote schade. De dichter tekent de gevolgen van zulke dwaasheid met vijf woorden: ongeluk, schrik en paniek, benardheid en benauwdheid. Spr. 10-31 zal dit met honderden voorbeelden illustreren. Al laat Spr. 57 ook al een treffende plaat bij deze les zien: de puinhoop in het leven van de echtbreker. Zo kan dwaasheid als een tornado plotseling een mensenleven geheel verwoesten. Maar wie dan om Vrouwe Wijsheid roept, doet dit te laat! Hiermee wijst de Heilige Schrift ons op een vreselijke mogelijkheid. Een mens kan God en zijn Woord — en daarmee de bron en de bril van de wijsheid — ook te laat zoeken! vgl. Jes. 55 : 6, 101
§ 5
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
Amos 8 : 11v. Soms zegt God: „Als zij dan tot Mij schreeuwen, zal Ik naar hen niet horen", Jer. 11 : 11, vgl. Ezech. 8 : 18, Micha 3 : 4, Zach. 7 : 13. Zoiets voegt Vrouwe Wijsheid hier de dwazen toe: U lachte om mij, maar dan is het mijn beurt om te lachen om u. Natuurlijk spreekt Vrouwe Wijsheid zo dreigend om alsnog op bekering aan te dringen. Daartoe gebruiken de spreukendichters wel vaker het middel van de spot, vgl. blz. 16 14) Maar een mens kan toch in situaties raken, waarin hij werkelijk het gevoel moet krijgen, dat alles wat tot de wijsheid behoort hem honend staat uit te lachen. Want wat hebben zulke dwazen ten diepste gedaan? Vers 29 en 30:
Omdat ze de kennis hebben gehaat en de vreze voor Jahweh niet hebben verkozen, omdat zij van mijn raadgevingen niets moesten hebben, at mijn terechtwijzingen hebben versmaad . Daar hebt u de diepste drijfveren van de goddelozen onder Gods yolk; zij haten de kennis van God en zijn dienst. Zij willen zijn verbond niet houden (zie voor de verbondsmatige kleur van „kennen" I', 140). Zij weigeren eenvoudig Hem te vrezen in zijn Woord en werken. En daarom halen ze ook de schouders op voor de vermaningen van Vrouwe Wijsheid. „Zie, het Woord van Jabweh hebben zij verworpen, wat voor wijsheid zouden zij dan hebben?" Jer. 8 : 9. We merken hier treffende overeenkomst op tussen de stem der wijsheid en die der profetie. Wat heeft Jahweh er zich door de profeten niet vaak over beklaagd: „Waarom antwoordde niemand toen Ik riep?", Jes. 50 : 2, vgl. 65 : 2, 12, 66 : 4, Jer. 7 : 13, 13 : 10, Ps. 81 : 12-14, Neh. 9: 17, Luk. 13 : 34. En nu horen we Vrouwe Wijsheid bier en in vs. 24v. feitelijk dezelfde klacht slaken. Gods yolk heeft niet alleen altijd de profeten gedood, maar ook wijzen vervolgd, Matth. 23 : 34, vgl. Pred. 9 : 13-16. Geen wonder dat dit leerdicht en klaaglied van Vrouwe Wijsheid zo'n uitgesprokenprofetische klank heeft! Groen van Prinsterer typeerde dit goddeloze gedrag met een 102
maar luister dan wel bijtijds
§5
woord als revolutie. Daaronder verstond hij niet alleen bepaalde politieke gebeurtenissen, maar een afwijzende levenshouding tegenover God en zijn Woord, die het hele menselijke leven in de wortel aantast. In zijn Ongeloof en Revolutie heeft Groen de alles vernielende werking van de revolutie in de Europese geschiedenis van de laatste eeuwen op klassieke en profetische wijze beschreven. De revolutie verslindt altijd haar eigen kinderen. Dat geldt vooral van de moeder van alle revoluties: de grote opstand tegen God en zijn Woord. Vrouwe Wijsheid brengt dat kort aldus onder woorden: Vers 31 en 32: daarom zullen ze de vruchten eten van hun gedrag en hun bekomst krijgen van hun snode plannen. 15 Want de afkerigheid der onervarenen wordt hun dood en de dwazen gaan door hun eigen onverschilligheid te gronde. In Spr. 8 zal de Wijsheid ons nog een keer persoonlijk toespreken en daar dan ten besluite een soortgelijke uitspraak doen als hierboven: „Want wie mij vindt, heeft het leven gevonden, hij heeft van Jahweh welgevallen verkregen. Maar wie mij mist, doet zijn leven geweld aan; alien die mij haten hebben de dood lief", Spr. 8 : 35v. Daar klinkt een van de grondtonen, misschien wel de voornaamste, van het hele boek Spreuken. Dát is het nu wat Spr. 10-31 in honderden spreuken laat zien: alle kwaad doêt een mens ook kwaad! Geen wonder dat de Handleiding (Spr. 1-9) daar meteen in Spr. 1 al de aandacht op vestigt: „Ware gerechtigheid strekt ten leven, maar wie het kwaad najaagt, hem strekt het ten dode", Spr. 11 : 19. Op dit stramien is feitelijk heel Spreuken geborduurd. Of zoals Paulus het later uitdrukte: „Wat een mens zaait, dat zal hij ook maaien. Want wie op de akker van zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf maaien, maar wie op de akker van de Geest zaait, zal uit de Geest het eeuwige leven maaien", Gal. 6 : 7v. Daarom zijn spotters en dwazen geen slachtoffers van een wreed noodlot, maar bewerkers van hun eigen ondergang, vgl. Spr. 103
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven,
maar luister dan wel bijtijds sS' 5
16 : 22, 19 : 3. Afkerigheid van God en zijn wijsheid loopt letterlijk en figuurlijk uit op de dood. En dan te bedenken, dat God eens zijn hele yolk „de Afkerige" moest noemen, Jer. 8 : 5. Maar wie wel luistert is goed af. Vrouwe Wijsheid laat hem weten — wat de Handleiding op Spreuken nog herhaaldelijk zal herhalen — dat de wijsheid of vreze des HEREN de beste levensverzekering is die men kan afsluiten. Wijsheid werkt in hoge mate preventief. Wat kan zij onnoemelijk veel kwaad voorkemen en haar leerlingen rust verschaffen! We zullen daar in de komende hoofdstukken nog genoeg voorbeelden van onder ogen krijgen. Vrouwe Wijsheid besluit daarmee haar toespraak:
aanklagen, dat er een Salomo is geweest! Had hij het levensbelang van dit bijbelboek treffender onder woorden kunnen brengen dan door dit prachtige gedicht? Vrouwe Wijsheid als straatpredikster! U komt haar dagelijks tegen. Vooral als u de bijbel leest hoort u haar spreken. Maar ook als u kijkt naar wat God heeft gemaakt. De Goddelijke orde in zijn schepping. De inzettingen en verordeningen die Hij gesteld heeft voor alles wat Hij gemaakt heeft. Wat in uw beroep kan en wat niet kan heeft daar mee te maken. Omgang met medemensen. Gelduitgeven. Huwelijksleven. Gezondheid. Werkkracht. Levensdoel. Levenstijd. In al die zaken wil Vrouwe Wijsheid haar verlossende woord spreken. Niemand kan haar straffeloos negeren, want zij is de verpersoonlijking van alle voor mensen toegankelijke wijsheid in Spreuken, j a in de hele Schrift en schepping. Luister daarom bijtijds naar haar. Allen die dat verzuimen hebben de dood lief, Spr. 8 : 36. Laten we van nu af naar haar luisteren. Wat zal ons dat goeddoen, in alle opzichten!
§ 5
Vers 33
Maar wie naar mij luistert zal veilig wonen, niet geplaagd door vrees voor onheil. Naar Vrouwe Wijsheid luisteren — dus Jahweh vrezen — of haar laten praten, dat is het verschil tussen stilte en storm, rust en paniek, veiligheid en rampspoed. „Veilig wonen", dat waren voor de Israelitische Schriftkenner bekende woorden uit de Thora, Lev. 25 : 18v, Deut. 33 : 12, 28. „Veilig wonen" was een van de beloften die Jahweh aan de onderhouding van zijn geboden verbonden had. En die Thora-uitdrukking neemt Vrouwe Wijsheid hier op haar lippen. (Nog een bewijs van de innige samenhang van wijsheid en vreze des HEREN).
Luister bijtijds, want je leven staat op het spel. Met dit gedicht waarin Vrouwe Wijsheid ons zelf toespreekt, zet Spreuken in. Want we moeten haar toespraak natuurlij k vooral lezen met het oog op haar canonische plaats: op blz. 1 van Spreuken, als inzet van dit bijbelboek, ja als inzet voor de Handleiding tot gebruik van dit bijbelboek. Er klinkt in deze aanbeveling van de spreukenwijsheid dezelfde ernst als in het Godswoord: „En zij, of zij het horen dan wel het nalaten — want zij zijn een weerspannig geslacht — zullen weten, dat er in hun midden een profeet is geweest", Ezech. 2 : 5. Zo zal het de dwazen onder Gods yolk blijvend 104
NOTEN
Volgens Christa Bauer-Kayatz, EinfUhrung in die alttestamentliche Weisheit, Neukirchen, 1969, 43 ontbreekt de moeder in de „agyptischen Lehren". Maar volgens J. Zandee in Phoenix, 1963, 90vv zegt de Eg. wijsheidsliteratuur juist veel goeds over de moeder. W.H. Gispen vertelt in zijn: De wijze in Israel, Kampen 1956, 14, dat de Sumerische leraar zich wel erg ver boven zijn leering verheven achtte, want blijkens gevonden teksten zei de leraar zelfs tot zijn leerling: „ik ben meer ,mens' dan gij". 3) In Egypte droeg men wel een beeld van de wijsheidsgodin Maat aan een ketting om de hals, Chr. Kayatz, Studien zu Proverbien 1-9, WMANT 22 (1966), 107v. 4) „Abstracties kent hij niet", Th. C. Vriezen, Hoofdlijnen der Theologie van het Oude Testament, 1954, 183. L. KOhler, Der hebraische Mensch, 118: „Es ist nicht zufallig, sondern seinem Wesen gemasz, wenn der Hebraer fast keine Abstrakta, keine Allgemeinbegriffe hat". W. F. Albright, From the Stone Age to Christianity (voortaan af te korten tot: FSAC), Anchoredition, New York, 1957, 3: „I (-) deny the possibility of definition of concepts, logical classification of data, and deductive reasoning among the Hebrews before the third century B.C." Zie daarentegen M. Dahood, Psalms III, 41 lv (The Grammar of the Psalter). Wij kennen in onze literatuur ook wel uitgewerkte persoonsverbeeldingen, zoals De Genestets „Ik heb een vriend, hij heet de plicht . " Wij zouden bier ook niet willen denken aan Gods Zoon (die later trouwens een man werd), vgl. W. H. Gispen, KV Spreuken a.l. en D. A. Hubbard, The Wisdom
105
Luisteren maakt wijs en wijsheid doet leven.
§ 5
Movement and Israel's Covenant Faith, Tyndale Bulletin 17, 1966 die eveneens aan een personificatie denken. 7) G. von Rad wijst er op, dat bier in Spr. 1 en in psalmen als Ps. 19, 97 : 6, 145: 10, 148 geen sprake is van „dichterischer Uberschwung", maar „von einem realen Zeugnis, das von der Welt ausgeht", Weisheit in Israel, 211. 8) D. Kidner, Proverbs, London 1964, 17: „But the Old Testament clearly implies that a man can still think validly and talk wisely, within a limited field, without special revelation". 9 ) G. von Rad, Weisheit in Israel, 208. ID ) Hebr. chokmOt, lett. wijsheden. Volgens Kidner a.l. is dit Of een Phoenicische sing. vorm of een Hebr. plur. Als het laatste juist is, „it is to express intensity and fullness". Gemser e.a. zien hierin een aanduiding van alle wijsheden. 11)LXX: vanaf de muren. Een lezing die M. Dahood (PNWSP, 4, Psalms II, 58) en Scott verdedigen. 12)Zie voor het Israelitische stadsleven E. W. Heaton, Het dagelijks leven in de tijd van het Oude Testament, Baarn, 43-52 (op blz. 54 staat een afbeelding van de poort en de poortpleinen die Salomo bouwde te Megiddo). n ) W. A. van der Weiden, Le Livre des Proverbes, a.l. stelt voor het Hebr. gam de Ugaritische betekenis „luid" voor: ik zal hard om uw ongeluk lachen", a.w. 25v. 14)Cf. H. Renard a.1., die verwijst naar Micha 2: 4, Deut. 28 : 37, 1 Kon. 9 : 7. 15)Mo'esa, volgens Cohen behalve in 22 : 20 altijd in ongunstige zin.
6 SPREUKEN 2: DE SCHATGRAVER NAAR WIJSHEID VINDT OOK LEVENSINZICHT EN LEVENSBESCHERMING.
Toen Achan zijn gestolen goud en zilver in de grond verborg, deed hij voor een oosterling niets ongewoons, Joz. 7 : 21. Ook de luie slaaf uit de gelijkenis begroef zijn talent in de grond, Matth. 25 : 18. Vaak vertelde de eigenaar van zo'n verborgen schat zelfs aan zijn vrouw de vindplaats niet. Kwam zo'n man echter plotseling te overlij den, dan nam hij zijn geheim mee in z'n graf. Daarom gelooft then in het Midden-Oosten nog en niet zonder reden, dat de grond op vele plaatsen verborgen schatten bewaart, vgl. Job 3 : 21, Jes. 45 : 3, Jer. 41 : 8, Matth. 13 :44. Menigeen besteedde al zeeen van tijd en moeite aan het zoeken daarnaar. 1 ) Men denke in dit verband ook aan de goudzoekers uit de vorige eeuw. Jets van die bezetenheid en goudkoorts van de schatgraver zag Salomo zijn leerlingen graag aan de dag leggen bij hun zoeken naar wijsheid! Maar terwijl de goudzoeker vaak vergeefs ploeterde, worden wijsheidszoekers in elk geval rijk beloond door de vondst van ontelbare schatten. 1. SPEUR ALS EEN GOUDZOEKER NAAR WIJSHEID, SPR. 2: 1-4.
Evenals in Spr. 1 dringt Salomo er ook in Spr. 2 krachtig op aan wijsheid te zoeken. Gezien de plaats van Spr. 2 — in de Handleiding bij Spreuken — zullen we bij deze opwekking vooral moeten denken aan de woorden en geboden die we in Spreuken 10-31 vinden. Daar liggen de schatten van wijsheid en inzicht verborgen. Maar dan moet je er wel naar spehren en dan moet je ze wel opdelven. Dat kost moeite en taaie volharding. Niet omdat God de wijs106
107
De schatgraver naar wijsheid vindt ook
§ 6
heid zo diep heeft weggestopt — ze roept notabene midden in het dagelijkse leven, Spr. 1 : 20-33 — maar omdat ons hart van nature de dwaasheid liefheeft. Gelukkig behoeven wij deze schatten niet in het wilde weg te zoeken. Salomo wijst op zijn woorden en geboden; daarin kunnen we inzicht en doorzicht vinden.
levensinzicht en levensbescherming
§6
Spreuken leest, ziet zijn wijsheidsdorst altijd gelest. Want via dit bijbelboek komt er Goddelijke wijsheid in zijn hart en die gaat zijn ogen verlichten, zodat hij steeds meer ziet en verstaat. Hij leert onderscheiden; wat voor Gods kinderen zo'n broodnodige gave is, I I', 324. Hij leert zien hoe we onze liefde tot God en de Heere Jezus in praktijk kunnen brengen:
Vers 1-4:
Mijn zoon, als je mijn woorden aanneemt en mijn geboden zorgvuldig bij je bewaart, en je oor spitst op de wijsheid en je hart keert naar het doorzicht, ja, als je het inzicht te hulp roept en tot de verstandigheid je stem verheft; als je er naar zoekt als naar zilver en naar haar speurt als naar verborgen schatten . . Als u denkt aan het peperdure zoeken naar bodemschatten in onze tijd (olieboortorens in zee, aardsatellieten voor bodemonderzoek), dan gebruikt Salomo hier beslist geen verouderde beeldspraak. Zó fel moeten we zijn op het zoeken naar wijsheid! We moeten er onze oren op spitsen en ons hart voor open zetten. Practisch betekent dit, dat we vaak en ijverig Spreuken lezen en herlezen. Liefst met een potlood in de hand, om aan te strepen wat ons bijzonder trof en dat als een schat in ons hart te bewaren, Ps. 119: 11, Spr. 10 : 14, Jes. 33 : 6. Gedachtig ook aan het apostolische vermaan: „Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom . . . ", Jak. 1 : 5. Maar zulke speurders krijgen van Salomo grote beloften: Hun wijsheid zal hen ten eerste veel doen begrijpen en ten tweede in veel opzichten bescherming bieden. Hij wijst deze voordelen alleen iets minder scherp onderscheiden aan dan wij ze hieronder bespreken.
. . . dan zul je begrijpen wat „vrees voor Jahweh" is en de kennis van God vinden. Want Jahweh geeft wijsheid, uit zijn mond komen kennis en doorzicht. Hij bewaart voorspoed voor de oprechten, Hij is een schild voor wie onberispelijk wandelen. Voorzeker, Hij behoedt de paden van wie recht doer') en beschermt de weg van zijn gunstgenoten. Dan zult ge verstaan wat gerechtigheid en recht is, rechtschapenheid en alle goede wegen. Want de wijsheid zal in je hart intrek nemen en de kennis zal liefelijk voor je (ziel) zijn. Spreuken kan je leren wat de vreze des HEREN betekent in het voile leven. En zoals we nog nader zullen zien laat Salomo daarbij zijn licht niet alleen schijnen over het strikt persoonlijke leven, maar ook over het sociale, politieke en economische leven. Wat is daarin rechtvaardig? Wat is sociale gerechtigheid? Wat betekent de kennis van God voor de praktijk? Dat kan Spreuken u aan de hand van honderden voorbeelden leren verstaan, zodat u de goede wegen inslaat. En wat zult u die Godskennis-in-de-praktijk ook als iets liefelijks ervaren! Daar spreken we bij Spr. 3 : 17 nader over. Dit over de eerste schat die speurders naar wijsheid opdelven: levensinzicht. Nu de tweede schat die ze gegarandeerd ook vinden: levensbescherming.
2. DAN VIND JE LEVENSINZICHT, SPR. 2:5-10.
mij ijverig zoeken, zullen mij vinden", zegt de wijsheid in Spr. 8 : 17, Matth. 7 : 7, Jak. 1 : 5. Wie met een soort goudkoorts 108
3. DAN VIND JE LEVENSBESCHERM1NG, SPR. 2 : 11-22.
We hoorden het Vrouwe Wijsheid zelf ook al roepen: „Maar 109
De schatgraver naar wijsheid vindt ook
§ 6
wie naar mij luistert, zal veilig wonen", Spr. 1 : 33. Dat is een van de grootste voordelen die wijsheid een mens kan bezorgen als hij naar haar luistert: zij kan zo onnoemelijk veel kwaad voorkomen. Spr. 1-9 zal daar nog herhaaldelijk op terugkomen, want het is een van de hoofdlijnen in de Handleiding bij Spreuken: Wijsheid is toch voordeliger. Ook Spr. 2 wijst daar nadrukkelijk op: Jahweh „beschermt de weg van zijn gunstgenoten", vs. 8. Hij is hun Schild, vs. 7. Men kan daarbij denken aan een gewoon schild, maar ook aan de titel van een Grootvorst die een verdrag sloot met een vazalkoning. Israels vromen stonden onder Jahwehs verbondsmatige bescherming, I k , 26. 3 ) Dit doet God echter ook middellijk: Vers 11:
Bedachtzaamheid zal u bewaken, doorzicht zal u behoeden. God beschermt zijn kinderen ook door hen bedachtzaam te maken. En dan bewaken die vrome bedachtzaamheid en dat Godvrezende levensinzicht hen voor allerlei kwaad en ellende. Spreuken illustreert deze levensles van de eerste orde met talloze voorbeelden. Je zou dit hele bijbelboek kunnen samenvatten met deze spreuk: „Het onderricht van de wijze is een bron des levens, om de strikken des doods te ontwijken", Spr. 13 : 14, vgl. 4 : 6v. 14 : 26v, Pred. 7 : 12. Van deze doodsstrikken noemt Salomo er hier vervolgens twee: de slechte man (vs. 12-15) en de slechte vrouw (vs. 16-19). Vers 12-15:
Om je te redden van het slechte pad, van de man die verkeerde dingen spreekt, die de paden der rechtschapenheid verlaten, om duistere wegen te gaan, die in kwaaddoen zich verheugen, juichen over boze draaierijen, wier paden krom zijn en wier gangen verkeerd zijn. 110
levensinzicht en levensbescherming
§6
Zulke duistere figuren komt u in Spreuken in allerlei gedaante tegen. Roofmoordenaars, zwarte handelaars, goddeloze machthebbers, onrechtvaardige rechters, valse getuigen, landdieven, dronkaards, oplichters, echtbrekers, afpersers, luiaards, lasteraars, ruziestokers. En wat praat men z'n kwade praktijken vaak nog goed ook, vs. 14. Jesaj a kende ze ook: „Wee hun, die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter", Jes. 5 : 20, vgl. Rom. 1: 32, 2 Thess. 2 : 12. Wat zien we zulke dwazen vaak hun eigen leven verwoesten. Daarentegen kan wijsheid bescherming bieden. Wie bij de wijzen in de leer gaat hoeft niet met de strafrechter in aanraking te komen. Of door alcoholmisbruik tegen een boom te rijden. Of wegens valsheid in geschrifte op staande voet ontslagen te worden. Daarvoor gaf God ons zijn heilzame spreukenwijsheid: „Om u te redden . . .", vs. 12. Niet alleen van het eeuwige verderf, maar ook van allerlei tijdelijk verderf. Zoals de vreselijke gevolgen van echtbreuk: Vers 16-19:
Om je te redden van de vreemde vrouw, de onbekende die gladde woorden spreekt, die de echtvriend van haar jeugd verlaat en het verbond van haar God vergeet. Want haar huis zinkt weg naar de dood en haar paden naar de schimmen. Van alien die tot haar ingaan keert niemand terug, zij bereiken de paden van het leven niet meer. Hier ziet u een wel zeer fatale doodsstrik: de verlokkingen van de echtbreekster. In Spr. 5-7 komt Salomo uitvoerig op dit levende vangnet terug. Dan laat hij ons haar „gladde woorden" hOren en dan laat hij ons zien hoe alien die sexuele gemeenschap met haar hebben („tot haar ingaan", vs. 19) op hun ondergang afstevenen. Bij die gelegenheid zullen wij uitvoeriger over deze levensgevaarlijke verleidster spreken. 111
De schatgraver naar wijsheid vindt ook
§ 6
Op deze plaats wordt zij als voorbeeld ten tonele gevoerd bij wat Salomo in vs. 1-4 zei: Mijn woorden geven levensinzicht en levensbescherming. Iedere man of jongen die er naar luistert, hoeft nooit in de strikken van zo'n vrouw te vallen, die God en haar man ontrouw is doordat ze het zevende gebod van het Horebverbond breekt, Ex. 20: 14, Mal. 2: 14. Zij kan je letterlijk en figuurlijk je leven kosten (de Thora bedreigde echtbreuk met de doodstraf)! Of je dus als een goudzoeker naar wijsheid moet speuren! Zij biedt u preventieve huwelijksbescherming. En daarmee tegen meer kwaad, want nets werkt zo smaakbedervend ten aanzien van Gods wil als onkuisheid. 4) Vers 20-22:
Omdat jij de weg der goeden bewandelt, en de paden der rechtvaardigen houdt. Want de oprechten zullen het land bewonen en de onberispelijken mogen er in blijven. Maar de goddelozen zullen uit het land worden uitgesneden en de trouwelozen zullen er uit worden weggerukt.
levensinzicht en levensbescherming
§6
levenswil, Deut. 4 : 26, 11 : 17, 30 : 18, Ps. 1 : 4vv, Ps. 37, Ps. 104 : 35, Spr. 10 : 30. Maar de oprechten zullen het land bewonen, vs. 21. Daarbij denken wij niet meer aan Palestina alleen, want onze Heiland heeft ons geleerd, dat de beloften voor de rechtvaardigen verder reiken dan dat oude beloofde land. De gelovigen zullen de nieuwe aarde beerven, Matth. 5 : 5, vgl. 1 Tim. 4 : 8. Wijsheid-door-vreze-desHEREN beschermt dus niet alleen dit leven, maar houdt ons ook op de weg naar het eeuwige leven. Ook met deze tweede belofte lokte Salomo ons in Spr. 2 om als onvermoeibare schatgravers het goud der wijsheid op te delven, dat in Spr. 10-31 ligt opgetast. NOTEN 1)James Neil, Palestina en de bijbel, 138vv. Men begroef z'n schatten meestal in aarden vaten, vgl. 2 Cor. 4 : 7. Bij opgravingen kwamen meermalen potten vol goudstukken aan het licht. 2)W. A. van der Weiden, a.w. 27: ,Le terme abstrait migpät recoit un sens concret du terme parallele hasidayw". 3)W. A. van der Weiden, a.w. 26, foot 42. 4)H. Brandenburg, Spriiche — Prediger und Hohelied, Giessen und Basel 1971, 15. 5 ) Meredith G. Kline, By Oath Consigned, Grand Rapids 1968, 39-49.
Als een Israeliet zijn zoon besneed, legde hij namens die pasgeboren bondgenoot van God de verplichte eed van trouw af. Door de voorhuid van zijn zoon af te snijden zwoer zo'n wader namens zijn jongen: Ik snijd nu wel een velletje van mijn lichaam af, maar ik mag helemdal uitgesneden worden uit de verbondsgemeenschap met Jahweh als ik Hem niet loyaal zal dienen. 5 ) En wie deze eed van trouw weigerde? Zo'n deserteur „zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft mijn verbond gebroken", Gen. 17 : 14. Maar letterlijk staat daar voor uitgeroeid worden: uitgesneden worden. Zou Salomo op deze eed van zelfvervloeking zinspelen? In elk geval hebben we Spr. 2 : 22 hierboven maar letterlijk vertaald: goddelozen zullen uit het land worden uitgesneden. We deden dat omdat we daar verbondsmatige taal beluisterden, vgl. Ex. 12 : 15, 19. Wee de goddeloze in Israel en in de christelijke gemeente! Niet alleen de profeten, maar ook de wijzen waarschuwen hem om zijns 112
113
rijke beloning voor ons hele leven
§ 7 SPREUKEN 3: IN HET ONDERHOUDEN VAN GODS GEBODEN LIGT RIJKE BELONING VOOR ONS HELE LEVEN.
Niets is zo heilzaam voor een mens als God liefhebben en Zij n geboden onderhouden. Dat is het kroonargument waarmee Salomo zijn jeugdige lezers opwekt Gods inzettingen in acht te nemen. Vooral in de Leidraad bij zijn boek hamert hij voortdurend op dit aambeeld: „Als je wijs bent (dat is: als je Jahweh vreest), ben je wijs tot je eigen welzijn", Spr. 9: 12. We hebben deze klanken al eerder gehoord. In Spr. 1 hield Vrouwe Wijsheid ons voor: „Maar wie naar mij luistert, zal veilig wonen", vs. 33. En Spr. 2 voegde daaraan toe: „Bedachtzaamheid zal je bewaken", vs. 11. Maar Spr. 3 zal ons nog veel gedetailleerder voorhouden hoe weldadig die wijsheid-door-vreze-des-HEREN werkt. Als u haar in uw leven toepast, bevindt u zich op de beste weg om de volgende zegeningen te ontvangen: Ze kan uw leven verlengen, vs. 2. Ze maakt u sympathiek bij God en mensen, vs. 3v. Ze maakt uw levensweg beter begaanbaar,vs. 5v. Ze bevordert uw gezondheid, vs. 7v. Ze vermeerdert uw bezit, vs. 9v. Ze leert u buigen onder Gods tuchtiging, vs. 11v. Ze is waardevoller dan juwelen, vs. 13vv. Ze verleent rijkdom en eer, vs. 16. Ze geeft ons leven liefelijkheid en vrede, vs. 17. Ze laat u eten van een levensboom, vs. 18. Ze ligt ten grondslag aan hem& en aarde, vs. 19v. Ze doet leven, siert en beveiligt u, vs. 21vv.
7
Ze komt uw nachtrust ten goede, vs. 24. Ze bewaart u terwijl goddelozen ondergaan, vs. 25v. Ze maakt hulpvaardig en weldadig, vs. 27v. Ze maakt geen misbruik van vertrouwen, vs. 29. Ze maakt u vredelievend, vs. 30. Ze brengt u in de vertrouwelijke omgang met God, vs. 31v. Ze trekt Gods zegen naar uw woning, vs. 33. Ze verwerft door haar nederigheid Gods welbehagen, vs. 34. Ze doet u eer beerven, vs. 35. Zó zakelijk mogen we het nemen als er gezegd wordt: „In de vreze ties HEREN ligt sterke gerustheid", Spr. 14 : 26. Niemand hoeft zich er over te verwonderen, dat Salomo dit in Spr. 3 zo nuchter en zakelijk uitwerkt. Jahweh bemoeide zich immers in zijn verbond niet alleen met Israels godsdienstige leven, maar ook met z'n leven van alledag. Daarom sprak Hij in de Thora niet alleen over offers brengen, maar eveneens over druiven plukken en dagloners uitbetalen, vgl. blz. 67, P 34v. En van de onderhouding van al deze goede inzettingen zei Mozes al: „Dat is uw leven", Deut. 30 : 20. De echo van dit hele-mensenleven-genezende onderwijs in de Thora galmt door de Psalmen en Spreuken, vgl. blz. 68-70 en I', 33vv. De dichter van Psalm 19 had ook zo'n open oog voor die levenbevorderende werking van Gods Woord. En wie zo wijs is de God des levens op zijn Woord te geloven, zal dezelfde ervaring opdoen als deze psalmist: „De verordeningen van Jahweh zijn waarheid (waar, vast). Ook laat uw knecht zich daardoor enstig vermanen; in het houden ervan ligt rijke beloning", vs. 10, 12. De apostel schreef in dezelfde geest: „De godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst", 1 Tim. 4 : 8. En even verder: „Nu brengt inderdaad de godsvrucht grote winst", 6 : 6. Spreuken 3 laat ons zien waarin die beloning en dat leven dan bestaan. Nu willen we u van te voren waarschuwen, dat Salomo in dit Schriftgedeelte geen ijzeren principes voorhoudt. Hij komt niet met altijd en overal opgaande regels, maar met masjaals. En deze bevatten wel degelijk regels, maar om die te kunnen toepassen ,
§7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
moet men wel de eigenaardige spreektrant van de masjaal kennen. Anders verstrikt men zich bij een hoofdstuk als Spr. 3 gemakkelijk in allerlei misverstanden. Wij nemen bij onze bespreking van dit hoofdstuk aan, dat onze lezers kennis genomen hebben van § 1, vooral blz. 21-27. Dat kan hen misschien ook onnodig verdriet besparen, als Salomo over zegeningen spreekt die zij nooit ontvingen. Houd dat masjaalkarakter dus goed in de gaten. 1. WIJSHEID KAN UW LEVEN VERLENGEN, SPR. 3: lv.
Heel Spreuken onderwijst in de practische consequenties van de vreze des HEREN. „Om u op Jahweh te doen vertrouwen geef ik u heden mijn onderricht, j a aan u", Spr. 22 : 19. „Mijn zoon, als je mijn woorden aanneemt, . . . zul je begrijpen wat „vrees voor Jahweh" is en de kennis van God vinden", Spr. 2 : 1, 5. Als Salomo dan ook in onderstaande spreuk over zijn geboden en onderwijzing spreekt, dan bedoelt hij natuurlijk ook zijn lessen over de praktijk der Godzaligheid. En waarmee trachtte hij zijn geestelijke zonen daartoe te lokken? Met de verzekering, dat ze met de wijsheid van de vreze Gods hun leven konden verlengen! Vers 1 en 2:
Mijn zoon, vergeet mijn onderwijzing niet en laat je hart mijn geboden bewaren, want lengte van dagen en jaren van leven en vrede zullen zij je vermeerderen. Lang en gelukkig leven! Wie koesterde dat nooit als een groot ideaal? Maar wat hebben wij mensen daar zelf bij in te brengen? Niets toch zeker? Wij kunnen toch geen dag aan ons leven toevoegen? Op deze voorzichtige tegenwerpingen komen we straks terug. Eerst stellen we vast, dat een mens volgens Spr. 2 : lv z'n leven inderdaad verlengen kan. Zelfs met jaren. Als hij God maar wil dienen en liefhebben. En dat zegt deze spreuk zeker niet als enige Schriftplaats. In Spr. 4 lezen we dat Salomo dit op zijn beurt reeds als kind geleerd had bij zijn vader David thuis: „Neem mijn woorden aan, opdat uw levensjaren talrijk worden", Spr. 4 : 10. Vrouwe 116
rijke beloning voor ons hele leven
§7
Wijsheid opende hetzelfde vooruitzicht: „Want door mij worden uw dagen vermeerderd, worden jaren van leven u toegevoegd", Spr. 9 : 11. ,Lengte van dagen is in haar rechterhand", Spr. 3 : 16. Alleen wat verstaat Spreuken onder „lengte van dagen"? Aan welke leeftijd moeten we dan denken? Deze vragen willen we nu eerst beantwoorden. a. Wat is lengte van dagen?
De mensen werden in alle tijden niet even oud. De sterke geslachten van voor de zondvloed bereikten nog leeftijden van meer dan negen honderd jaar, maar na de zondvloed krompen de leeftijden steeds verder ineen, Gen. 11 : 10-32. Sem werd nog 600 jaar, maar Terah 205, Abraham 175, Aaron 123, Mozes 120, Jozua 110 jaar oud. De meeste koningen van Juda werden, ook naar onze maatstaven gemeten, niet oud. Rehabeam werd 58, Josafath 60, Joram 40 1 ), Ahazia 23, Amazia 54, Azaria 68, Jotham 41, Achaz 36, Hizkia 54 (de vijftien jaar die hij er van God bij kreeg meegeteld), Manasse 67, Amon 24, Josia 39. De gemiddelde leeftijd van deze vorsten bedroeg 47 jaar. 2 ) Andere Schriftplaatsen wijzen op niet veel hogere leeftij den. Een leviet moest zijn volledige dienst vervullen tot zijn vijftigste jaar, Num. 4: 3, vgl. 8 : 25, 1 Kron. 23 : 24. Daarna mocht hij desgewenst nog wel hulpdiensten verrichten, maar dienstplichtig was hij niet meer, Num. 8 : 23-26. Mogen we hieruit afleiden, dat men iemand van in de vijftig toch al tot de ouderen rekende? In Lev. 27: 1-8 staat een tarieflijst voor het afkopen van geloften; daar is de hoogste leeftijdsklasse: 60 jaar en ouder. Barzillai was tachtig jaar en beet daarom „zeer oud", 2 Sam. 19 : 32. Houdt dit in, dat de gemiddelde leeftijdsverwachting nu ook weer niet zo hoog boven de zestig lag? Wat is lengte van dagen? Dat is dus niet zo'n makkelijke vraag. Het antwoord luidde in alle landen en tijden niet gelijk. Misschien kan de wens van Ps. 128 : 5v. ons hierbij helpen: „Jahweh zegene u uit Sion . . . opdat ge uw kindskinderen moogt zien". Want kleinkinderen heten ,de kroon der ouden", Spr. 17 : 6, vgl. Job. 42 : 16v. Oud was dus voor Israeli tisch besef iemand die klein117
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
en achterkleinkinderen bezat. Daarbij dienen we wel te bedenken, dat de Israeliet jonger trouwde dan wij en daardoor op zijn veertigste al grootvader en voor zijn zestigste al overgrootvader kon zijn. Daarom zijn wij geneigd bij die uitdrukking „lengte van dagen en jaren van leven" niet aan buitengewoon hoge leeftij den te denken. Misschien beschouwden de wijzen iemand die naar de zeventig liep al in het bezit van een „goede ouderdom", vooral als God hem gezegend had met kinderen en (achter)kleinkinderen. En steekt zo'n geval niet gunstig of bij die gemiddelde leeftij den in ons negentiende-eeuwse Nederland en bij die in de huidige Derde Wereld? b. Waarom zoudt ge sterven voor uw tijd? (Prediker 7: 17).
God heeft onze sterfdag toch allang vastgesteld? „In uw boek waren ze alle opgeschreven, de dagen die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond", Ps. 139: 16. En zei de Prediker niet: „Niemand heeft macht over de dag des doods", Pred. 8 : 8. Dat beleed de psalmist toch ook: „Mijn tijden zijn in uw hand", Ps. 31 : 16. Komt Spreuken daar dan niet mee in tegenspraak? Het ligt er maar aan hoe u de Schrift leest. Als een bij voorbaat sluitend verklaard gedachtensysteem of als het levende Woord van God. Wanneer de aangehaalde Schriftwoorden als schakels moeten dienen in een redenering of als bouwstenen voor een sluitend systeem, willen we tot voorzichtigheid manen en waarschuwen voor fatalisme en systeemzucht. Men loopt immers gevaar de genoemde Schriftplaatsen ongemerkt door een beslagen bril te lezen, gehinderd door de wasem van Grieks-Romeins of Mohammedaans heidendom. Dat geloofde namelijk, dat boven zijn oppergod Zeus, Jupiter of Allah het Noodlot stond en daartegen kon zelfs de oppergod niets inbrengen. Christenen hebben in hun gedachten boven onze hemelse Vader ook wel eens zo'n fatum geplaatst dat zij dan zijn eeuwige raad noemden. En daaraan was God nu eenmaal ook gebonden, zodat bidden niets hielp „als het niet met Gods raad overeenkwam", vgl. Voorz. Leer II, 116-121. In zo'n gedachtensysteem heeft de vreze des HEREN uiteraard geen enkele invloed op uw levensduur. Zou de gevleugelde uitdrukking „Als het 118
rijke beloning voor ons hele leven
§7
je tijd niet is . . . soms uit dit fatalistische klimaat stammen? De Schrift spreekt echter niet in vaste, wetenschappelijke termen, maar met levende woorden. Zij kent ook die caricatuur van Gods raad niet, maar wel de troost: „Mijn tijden zijn in uw hand", Ps. 31 : 16. Dit is geen stelling uit een theologisch systeem, maar een geloofsbelijdenis, dat het gelukkig God is die onze levensduur bepaalt en niet onze vervolgers (zie het verband van dit Schriftwoord). Zeker, ,niemand heeft macht over de dag des doods", Pred. 8 : 8. Dat is Gods zaak. Al wijst dezelfde Prediker er eveneens op, dat God voor dat sterven wel een bepaalde periode in het leven als de meest passende heeft aangewezen. „Voor alles is een vaste tijd, voor al wat is onder de hemel is een tijd: een tijd voor baren en een tijd voor sterven", Pred. 3: 1 v. Voor sterven is de ouderdom de passende tijd. Vandaar Hizkia's klacht: „Ik zal derven de rest mijner jaren", Jes. 38 : 10. Evenmin een fatalistische uitspraak. Hizkia vond het kennelijk zijn tijd nog niet. En de wijze Prediker zag ook niets van zo'n Noodlot bOven Jahweh, getuige zijn opmerkelijke vraag: „Waarom zoudt gij sterven voor uw tijd?", Pred. 7 : 17. Dat kan dus volgens de Heilige Schrift! Ook Spreuken leert, dat de verstandigen tot op zekere hoogte zo'n voortijdige dood kunnen ontlopen en hun begrafenis uitstellen. Het boek spreekt meermalen over de dood ,ontwijken" vgl. Spr. 13 : 14, 14 : 27, 21 : 16. In Spr. 15 : 24 wel heel duidelijk: „Het pad des levens gaat voor de verstandige opwaarts, opdat hij ontwijke het dodenrijk beneden". Helaas, menigeen nam deze wijsheid niet ter harte en stierf nodeloos een vroegtijdige dood. Als ze Jahweh gevreesd hadden, zouden ze niet ,voor hun tijd", maar „in goede ouderdom" gestorven zijn. Nu gingen ze heen voor die passende ,tijd-om-te-sterven" in hun leven aanbrak. We zullen daar wat voorbeelden van noemen. c. Zij hadden langer kunnen leven.
Dan hoeven we niet eens in de eerste plaats te denken aan mannen als Saul, Achitofel en Judas, die zichzelf van het leven beroofden, want een mens kan zich op zoveel manieren dood zondi119
sr 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
gen. Wij moeten ons beperken tot slechts enkele voorbeelden. U kunt de lijst desgewenst zelf op allerlei wijze uitbreiden. De revolutie verslindt haar eigen kinderen. De knappe prins Absalom! Treffend voorbeeld van iemand die „voor zijn tijd" stierf. Hij werd later het slachtoffer van zijn eigen opstand tegen zijn vader, koning David, 2 Sam. 15-19. Absalom is overigens niet het enige slachtoffer van een revolutie, dat de Schrift noemt. Seba, prins Adonia en Simei hadden hun voortijdige einde aan hetzelfde kwaad to wij ten, 2 Sam. 20, 1 Kon. 2. Vooral het Tienstammenrijk is geteisterd door revoluties. De ene generaal na de andere vermoordde de koning en nam plaats op diens troon. Revolutionairen als Zimri en Pekah vielen na hun koningsmoord daar zelf ook aan ten slachtoffer, 1 Kon. 16, 2 Kon. 15. Zulke revoluties kostten vast ook medestanders het leven, Ig, 561v. Wijze Israelieten hebben voor dit levensgevaarlijke kwaad gewaarschuwd en daarmee levenverlengende adviezen gegeven, ook voor onze tijd. Wie zich om Gods wil onttrekt aan revolutionaire betogingen kan in menig land de dodelijke mitrailleurkogels van de politie ontwijken en daarmee zijn begrafenis uitstellen, Rom. 13 : 1-7. Hier zijn een paar raadgevingen waardoor we onze levensduur kunnen verlengen: De dreiging des konings is als het grommen van een jonge leeuw: wie zijn toorn opwekt, verspeelt zijn leven, Spr. 20:2. Mijn zoon, vrees Jahweh en de koning, laat je niet in met oproermakers; want onverhoeds verheft zich hun verderf en wie kent de ondergang van hun jaren? Spr. 24: 21v. Sexuele zonden. Prins Amnon, een zoon van David, onteerde zijn halfzuster Thamar. Als gevolg van die dwaasheid werd hij door haar broer Absalom vermoord, 2 Sam. 13. Zo had David dus drie zonen die langer hadden kunnen leven, als zij Gods gebod maar hadden ge120
rijke beloning voor ons hele leven
§7
hoorzaamd: Amnon, Absalom en Adonia. Zo kunnen thans nog allerlei buitenechtelijke liefdesverhoudingen iemand een voortijdig einde doen vinden; de kranten komen bijna dagelijks met voorbeelden. Maar ook bier kan iemand z'n leven verlengen als hij de HERE vreest. God verbiedt driehoeksverhoudingen en wie Hem daarin gehoorzaamt, blijft bewaard voor het dodelijke schot of mes van de jaloerse derde: „Want jaloersheid is vuurgloed in een man; hij kent geen mededogen ten dage der wraak", Spr. 6 : 34. Dronkenschap. De wijsheid die de vreze des HEREN iemand schenkt kan ook z'n leven verlengen doordat ze hem bewaart voor de dodelijke gevolgen die dronkenschap vaak meebrengt. Wij gaan er thans aan voorbij, dat alcoholmisbruik onze gezondheid kan ondermijnen (daarover nader bij Spr. 3 : 7 en 23 : 29-35). Maar hoevelen vonden geen voortijdig levenseind bij dronkemansruzies of doordat ze dronken achter het stuur van een auto plaats namen, met de bekende fatale gevolgen van dien? Aan zulke dingen kan men denken bij de spreuken: De vrees voor Jahweh vermeerdert de dagen, maar de jaren der goddelozen worden verkort, 10 : 27. Ware gerechtigheid strekt ten leven, maar wie het kwaad najaagt dien strekt het ten dode, I I : 19. Het licht der rechtvaardigen brandt blijde, maar de lamp der goddelozen wordt uitgeblust, 13 : 9. Doodstraf. Op verschillende misdrijven stelde Jahweh in de Thora de doodstraf, b.v. op doodslag, mensenroof, ernstige vergrijpen tegen God en zijn verbond zelf, misdrijven tegen ouders, overspel, verschillende vormen van bloedschande, sodomie en bestialiteit, vgl. Ex. 21v, Lev. 20, 24, Num. 15, 25, 35, Deut, 19, 22, 24. 3 ) Wie God liefhad en dergelijk kwaad niet bedreef, ontkwam daardoor ook aan de doodstraf over deze ongerechtigheden. Opnieuw een voor121
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
beeld van de manier waarop de wijsheid van de vreze des HEREN iemands leven verlengen kon. Trouwens, eeuwenlang stond toch ook in Europa en Amerika terecht de doodstraf op moord en doodslag? Maar wie God diende kwam zeker niet om deze misdrijven aan de galg of op de electrische stoel terecht. Ook aan zulke dingen kan men denken bij deze spreuken:
Het pad des levens gaat voor de verstandige omhoog, omdat hij ontwijke het dodenrijk beneden, 15:24. De grijsheid is een sierlijke kroon, zij wordt op de weg der gerechtigheid gevonden, 16: 31. Wie het gebod bewaart, bewaart zijn leven, maar wie niet let op zijn wandel, zal sterven, 19: 16 Wie zijn vader en zijn moeder vervloekt; diens lamp wordt uitgeblust ten tijde der dichte duisternis, 20:20. Een mens die afdwaalt van de weg van het verstand, komt in de vergadering der schimmen terecht, 21: 16. Een teen onderwerp. Helaas sterven er ook vrome kinderen Gods, die „hun dagen nog niet ter helfte toe hebben volbracht", Ps. 55 : 24. De zoon van Jerobeam stierf jong en juist van hem zegt de Schrift, dat hij in heel Jerobeams huis de enige was in wie iets goeds gevonden werd voor Jahweh, de God van Israel, 1 Kon. 14 : 13. Vrome Israelieten hebben zich afgepijnigd met het raadsel van de voorspoed en de lange levens van veel goddelozen, Ps. 37, Ps. 73. We bespraken dus wel een delicaat onderwerp. Vooral met het oog op hen die treuren om vromen die God jong uit dit leven wegnam, wezen we vooraf (blz. 115v.) op het feit, dat Salomo hier in de vorm van masjaals onderwijst. En die stellen nu eenmaal de regel in het licht, zonder de uitzonderingen erbij te vermelden. Maar al bestaan die wel degelijk, ze maken toch de regel niet ongedaan dat de dienst des Heren ons in veel gevallen voor een vroegtijdige begrafenis bewaren kan. 122
rijke beloning voor ons hele leven
sc 7
„Er is een tijd om te sterven", de ouderdom. Wijsheid heeft al veler leven tot die tijd verlengd. Dwaasheid heeft al velen van hun oude dag beroofd. Juist als God in zijn ondoorgrondelijke wijsheid deze regel niet hanteert, treft ons zo'n vroegtij dig sterven deste smartelijker. Dan geve Hij de genade te buigen onder Zijn hand en te vertrouwen op Zijn goedheid en wijsheid, die de onze oneindig teboven gaan.
2. WIJSHEID MAAKT U SYMPATHIEK BIJ GOD EN MENSEN, SPR. 3:3v.
Wie proeft er nu niet graag waardering? Wie wordt niet graag bemind? Het gevoel overbodig te zijn, niet welkom of minderwaardig kan ons levensgeluk zwaar ondermijnen. leder mens wil op een bepaalde manier aantrekkelijk wezen. Maar hoe word je dat? „Verbeter uw uiterlijk, dat maakt u aantrekkelijk", zeggen de kleding- en cosmeticafabrikanten. Volgelingen van Jezus Christus moeten echter hun kracht niet zoeken in uiterlijke sieraden, maar in hun godsvrucht en goede werken, 1 Tim. 2 : 9vv. Dat is een betere weg en daarop stelt Salomo ook de goedkeuring van God en mensen in het vooruitzicht, vs. 3v:
Laat liefde en trouw je niet verlaten. Bind ze om je hals, schrijf ze op de tafel van je hart, dan word je bemind en als verstandig beschouwd door God en mensen. Liefde en trouw zijn in de Schrift echte verbondswoorden. Ze hebben altijd de klank der gemeenschap. Hetzij tussen God en mens, hetzij tussen een mens en zijn naaste, maar altijd in de een of andere relatie. Je vangt deze beide woorden ook niet in twee gelijkwaardige Nederlandse woorden. De Statenvertaling spreekt in plaats van liefde ook wel over goedertierenheid of weldadigheid, maar u zou ook gerust loyaliteit of solidariteit mogen lezen. De Schrift laat hier vooral geen oproep horen tot wat vage, humanisti123
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
sche medemenselijkheid, waar iedereen wel wat voor voelt, maar wekt op tot gehoorzaamheid aan het centrale gebod: „Gij zult de HERE, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het grote en eerste gebod. Het tweede, daaraan gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse Wet en de Profeten", Matth. 22 : 37-40. Van nature ligt dit gebod ons echter zo weinig, dat wij voortdurend aan het gevaar bloot staan, dat liefde en trouw ons juist wel „verlaten". Zomaar vergeten! Vandaar de krasse opwekking: bind ze dan als een snoer om je hall (in Israel ook wel door mannen gedragen. Gen 38: 18, Hoogl. 8: 6. Betekende Enakieten misschien: „de lui van de halskettingen"? lE d , 205 noot 158). Dan moest men er wel aan denken. Sterker nog, schrijf ze op de kleitafel (wij zouden zeggen: de blocnote) van uw hart, want van daar uit doen we alles, Spr. 4 : 23, 499. Laat uw hart door liefde geregeerd worden en al uw doen en laten zal door liefde beheerst worden. Dan zullen God en mensen van u houden en iemand „met goed verstand" in u zien. Althans in de regel, want ook hier hebben we te maken met een masjaal, die alweer de uitzonderingen niet noemt. Paulus schrijft: „Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen", Rom. 12: 18. „Trouwens, alien die in Christus Jezus godvruchtig willen leven, zullen vervolgd worden", 2 Tim. 3 : 12. Maar dit neemt niet weg, dat Salomo hierboven toch een regel leert, die veel kinderen Gods in hun leven zagen opgaan, zoals b.v. Jozef, Samuel en Dorkas. Jozef had het in zijn hart gegrift: „Ik moet liefdevol zijn in de omgang, loyaal en weldadig. En dat niet te hooi en te gran, maar gestadig". Dat bracht hij in praktijk. Hoewel Potifars vrouw hem „dag in dag uit" (!) trachtte te verleiden, weigerde hij omgang met haar met de woorden: „U weet toch, dat mijn meester, nu ik in huis ben, zich nergens meer mee bemoeit . . . , niets heeft hij mij onthouden dan alleen u, zijn vrouw. Hoe zou ik dan dat grote kwaad kunnen bedrijven en zondigen tegen God", Gen. 39: 8vv. Door deze houding van ,liefde en trouw" had de slaaf Jozef de genegenheid en goedkeuring van zijn meester verworven. En meer nog die 124
rijke beloning voor ons hele leven
§ 7
van God, want Hij bewees Jozef wederkerig goedertierenheid „en deed hem de genegenheid van de overste der gevangenis winnen". Gen. 39 : 21 vv. Samuel leefde als kleine j ongen in het verdorven Silo, maar hij hield zich aan wat zijn moeder hem geleerd had. Hij had Jahweh lief en toonde diep respect voor Hem. En toen gingen God en mensen steeds meer van hem houden: „Maar de jonge Samuel nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij Jahweh als bij de mensen", 1 Sam. 2 : 26. Zo kan een schoolkind door God met toenemend welgevallen worden aangezien als het op zijn plaatsje „liefde en trouw" bewij st. Ook Dorkas' christelijke liefde had zich in weldadigheid geuit. Toen ze gestorven was lieten de weduwen Petrus schreiend de kledingstukken zien, waarmee Dorkas haar „liefde en trouw" bewezen had, vgl. 1 Petr. 3 : 3-6. Daarmee had ze het hart gestolen van de gemeente te Joppe, Hand. 9 : 36-39. Zij volgde dan ook haar Meester, die het mooiste voorbeeld bij deze spreuk gegeven heeft. „En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen", Luk. 2 : 52. Meer voorbeelden in Pred. 10 : 12, Dan. 1 : 9, 3 : 30, Hand. 2 : 47. Verwante spreuken: Het aantrekkelijke van de mens is zijn welwillendheid; beter is een arme dan een leugenachtige man, 19 : 22. Wie reinheid van hart bemint en wiens lippen vriendelijk zijn, de koning is zijn vriend, 22: 11. 3. WIJSHEID GEEFT IN DEZE WERELD DE MINSTE EL-
LENDE, SPR. 3:5v.
Gods yolk bezit in de Heilige Schrift een onmetelijke schat aan Goddelijk inzicht omtrent de werkelijke stand van zaken in Gods schepping. Maar vanaf het paradijs stelt satan alles in het werk om God voor leugenaar uit te maken en de mensen er toe te verleiden Gods Woord te wantrouwen en Zijn inzichten om te keren. Daarmee strooit hij het zaad van wat Groen van Prinsterer ,Ongeloof en Revolutie" noemde. Satan is de aartsrevolutionair, 125
§ 7 In het onderhouden van Gods geboden ligt
de aartsomwentelaar van alles wat God geopenbaard heeft. Zijn ideeen drongen ook telkens Gods gemeente binnen, zodat men ook daar ging leven bij ongelovige inzichten en leugenachtige voorstellingen omtrent de stand van zaken in Gods schepping. Trouw en genadig bewaarde God echter altijd een Overblijfsel van gelovigen, zowel in Israel als in de christenheid, vgl. P, 7380. Zij vormden de anti-revolutionaire richting in de kerk- en wereldgeschiedenis. Ook Israels wijzen behoorden tot deze richting. Zij omschreven het enige afdoende middel tegen de Revolutie in Spr. 3 : 5v. aldus:
Vertrouw op Jahweh met uw hele hart, maar steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden effenen. Hoevelen in de huidige christenheid doen precies het tegenovergestelde? Zij vertrouwen niet op God en steunen wel op hun eigen inzicht. Of het nu gaat over godsdienst of rechtdoen, over kinderen krijgen en kinderen opvoeden, over gelduitgeven of een yolk regeren, over kleding of wetenschap beoefenen, overal ontmoeten we in die christenheid de autonome mens (2 Thess. 2 : 5v), met zijn doe-wat-ik-wil-houding". Dat is het wat men in Calvinistische kringen onder de Revolutie verstaat. Niet alleen een staatkundige omwenteling, zoals de Franse revolutie van 1789, waarbij talloze burgers met de guillotine onthoofd werden. Nee, onder Revolutie verstond men in die kringen vanouds „de omkering van denkwijs en gezindheid, in geheel de Christenheid openbaar". 5 ) Revolutie is ten diepste opstand tegen God. Het is precies datgene doen wat Salomo ons bier verbiedt: steunen op eigen inzicht. Gods Woord leert ons: God is Koning en de mens is zijn onderkoning. Maar de Revolutie leert: Mens, a bent zelf Koning! Gods Woord leert ons: de Heilige Schrift staat als de Waarheid haven het menselijke verstand. Maar de Revolutie leert: het menselijke verstand staat boven Gods Woord. 126
rijke beloning voor ons hele leven
§ 7
Groen van Prinsterer typeerde de Revolutie aldus: „De Revolutie in verband tot de wereldhistorie is in omgekeerden zin wat de Hervorming voor de Christenheid geweest is. Gelijk deze Europa uit het bijgeloof gered heeft, zo heeft de Omwenteling de beschaafde wereld in den afgrond van het ongeloof geworpen. Gelijk de Reformatie, strekt de Revolutie zich over elk gebied van praktijk en wetenschap uit. Toen was onderwerping aan God, thans is opstand tegen God het beginsel". 6 ) Voor ons eigen land houdt dit in: opstand tegen de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, die zijn genade en verzoening bijna nergens elders ter wereld zo rijk betoond heeft als in Nederland, door de verkondiging van zijn Woord en de stichting en bewaring van zijn kerk. Deze Omwenteling omvat zoals gezegd ons hele leven. Want zoals God in zijn Woord het hele leven van zijn yolk opeist in zijn dienst, zo onttrekt de Revolutie ook het hele mensenleven aan de gehoorzaamheid aan God. En deze oude Paradijsrevolutie lijkt de laatste eeuwen onder de gekerstende volken steeds meer aan kracht to winnen. „Laat ons hun banden verscheuren!" (Ps. 2: 3). Dat wordt steeds meer het devies van de gedoopte christenheid, die weliswaar eeuwenlang door Gods Geest tot de hemel verhoogd is, maar nu de koorden van Gods verbond afwerpt en het juk van zijn geboden breekt, P, 163. Tot haar eigen onmetelijke ongeluk! Immers wat God aan inzicht over goed en kwaad, verzoening en heiliging, recht en onrecht, geld en goed, wijsheid en tucht, j ongeren en ouderen, werken en rusten, hou en trouw en wat al niet meer in zijn Woord ten beste geeft, is allemaal op ons welzijn gericht. Alles wat GOd ons voorhoudt is goed voor ons, levengenezend, harten verblijdend, krachten versterkend. Maar alles wat satan ons voorspiegelt, voert de wereld naar de afgrond, zet het breekijzer in kerk en staat, brengt de maatschappij tot ontbinding, maakt huwelijks- en familiebanden losser, ontneemt de overheid haar zwaard, snijdt het recht los van zijn wortel. 7) „Daarom is er ook thans", aldus Groen, „in de Kerk, in den Staat, in de wetenschap, een algemene, een heilige strijd; over de ene grote vraag omtrent onvoorwaardelijke onderwerping aan de wet Gods." 8 ) 127
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
Het enige afdoende middel tegen deze allesomvattende Revolutie vindt u in bovenstaande spreuk in enkele regels samengevat:
op God vertrouwen, niet op eigen inzicht steunen, Hem kennen in al uw wegen. Feitelijk komen deze drie geboden op hetzelfde neer. Jahweh kennen, dat is: op Hem vertrouwen, eigen inzichten onderwerpen aan zijn Woord, Hem liefhebben, heilig ontzag voor Hem tonen en nederig met Hem leven. 9) Dan steunen wij niet Langer op onze eigen opstandige inzichten omtrent de werkelijkheid van Gods schepping, maar dan geloven we met ons hele hart, dat Gods Woord ons daaromtrent de juiste inzichten geeft. Alle kennis van heel Gods schepping wordt dan voor ons in de eerste plaats een zaak van geloof of Godsvertrouwen (en alle revolutionaire inzichten van de kinderen dezer wereld een zaak van diep wantrouwen). Zo worden we op letterlijk alle gebieden van het leven anti-revolutionair in de diepe en brede zin van het woord: principiele tegenstanders van alle opstandigheid tegen God. Ook wetenschappelijke kennis is voor de gelovige wetenschapsbeoefenaar nooit autonoom, zelfs niet neutraal, maar een zaak van gelovige onderwerping aan het gezag van de souvereine God, vgl. blz. 81v. Ook op dit punt zag Salomo aan de vreze des HEREN een beloning verbonden: „dan zal Hij uw paden effenen". Dat is een echt oud-oosters beeld. Daar kenden ze die gladde wegen van ons niet. Een weg kon bezaaid liggen met stenen, zodat je er moeizamer overheen liep dan wij over onze mooie trottoirs. Een weg effenen betekent dus zoveel als stenen opruimen, hem begaanbaar maken. Wat God ons hier belooft is dit: Als u Mij erkent in al uw wegen, zal Ik zorgen dat u heel wat makkelijker loopt. Hier hebt u weer een variatie op het grondthema van Spreuken: wie zich aan Gods geboden houdt, heeft in dit ellendige leven de minste ellende. Zo bestrijdt u de revolutie in de brede Groeniaanse 10 ) zin van het woord in uw persoonlijke leven en voorts in uw gezin, kerk, staat en maatschappij. We behoeven alleen maar naar onze Schepper te luisteren. Zijn geboden en ordeningen in Schrift en schepping te onderhouden. Daardoor daalt het paradijs nog wel niet neer, maar het is wel de beste levenshouding, die in 128
rijke beloning voor ons hele leven
§7
onze zondige wereld de minste ellende geeft. Ook op het gebied van onze gezondheid, zoals de nu volgende spreuken ons leren. Zie ook blz. 81vv. 4. WIJSHEID BEVORDERT UW GEZONDHEID, SPR. 3: 7v.
Staat a er wel eens bij stil, dat God vrezen ook zo gezond voor ons is? Goed voor hart en bloedvaten en een weldaad voor maag en zenuwen? Of denkt u bij de vreze des HEREN onwillekeurig alleen aan godsdienstige dingen (bidden, bijbellezen, kerkgaan)? vgl. 34v. Dan is het goed, dat Salomo in zijn Handleiding bij Spreuken ook op deze vrucht van de wijsheid opmerkzaam maakt. Een gelovig leven naar Gods geboden kan ons ook lichamelijk bijzonder goed doen. Vers. 7 en 8:
Wees niet wijs in eigen ogen, vrees Jahweh en wijk van het kwaad; het zal medicijn wezen voor uw vlees en lafenis voor uw gebeente. a. Om misverstand te voorkomen.
Dit is een even teer onderwerp als: De vreze des HEREN kan uw leven verlengen, Spr. 3 : 1v, blz. 116vv. Evenals daar rijst ook hier de vraag: Maar gaat dit wel altijd op? Gaan het geloof in God en een goede gezondheid dan altijd en bij iedereen hand in hand? Daarop moet het antwoord luiden: Helaas niet! Vele vromen stierven veel te jong, althans naar onze gedachten. En vele vromen tobben levenslang met een slechte gezondheid. Betekent dit nu, dat zij diis God niet hebben gevreesd? Deze vraag zou gelovige zieken grote kwellingen kunnen bezorgen. Om hen daarvoor te bewaren eerst het volgende. Sommige „gebedsgenezers" durven te beweren dat zieken niet genazen omdat ze geen waar geloof hadden. Dan spreekt de Heilige Schrift andere taal. Zij getuigt van Job: „Die man was vroom en oprecht, Godvrezend en wijkende van het kwaad", Job 1 : 1. Daar hebt u dus iemand die letterlijk deed wat bovenstaande spreuk gebiedt: ,Vrees Jahweh en wijk van het kwaad", maar die 129
§
7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
desondanks van top tot teen onder de zweren zat, Job. 2 : 7v. Zo zei de Heere Jezus van de blindgeborene: „Noch deze heeft gezondigd, noch zijn ouders", Joh. 9 : 3. Toch had deze man vanaf zijn geboorte nooit kunnen zien. Deze voorbeelden zouden makkelijk te vermeerderen zijn. Maar reeds de ervaringen van Job en de blindgeborene kunnen chronisch zieken die God oprecht liefhebben, bewaren voor de kwellende vraag: „Ik ben nu al zo lang ziek, geloof ik dan wel echt?" Hiervoor kunnen ze temeer bewaard worden als we alweer bedenken op welke manier hier onderwezen wordt, namelijk in de vorm van een masjaal. We kunnen het niet bij elke spreuk herhalen, maar we willen bij dit tere onderwerp nog eens verwijzen naar wat we op blz. 21-27 schreven over de soms wat krasse uitdrukkingswijze van een masjaal. Salomo heeft natuurlijk ook lijders gekend als Job en de blindgeborene; Godvrezende broeders die tech leden onder een geknakte gezondheid. Maar zulke droevige gevallen liet hij nu eens ongenoemd (daarvoor gaf Gods Geest ons het boek Job). Salomo wilde wijzen op de waarheid, dat de vreze des HEREN ook onze gezondheid ten goede komt. Hij gaf daarmee een regel welks waarheid velen aan den lijve ondervonden hebben. Maar daarmee wilde hij hun die daarop een uitzondering vormen niet de slotsom opdringen: „Ik ben ziek, dus ik heb God niet gevreesd". Daarvoor kan bekendheid met de typische spreukvorm gelovige zieken bewaren. Verder leven wij nu nog in een gebroken wereld, waarin ook van de rechtvaardigen geldt: „Stof zij t gij en tot stof zult gij wederkeren", Gen. 3 : 19. Dit algemeen-menselijke oordeel vervult God dagelijks mede door allerlei ziekten als doodsoorzaak te gebruiken. Ziekten zullen wel tot de Jongste Dag veel mensen ten grave blijven slepen, ook onder Gods eigen kinderen. b. Gezondheid en gehoorzaamheid.
Zonder nu van het bovenstaande iets of te doen, leert Gods Woord ons anderzijds ook duidelijk, dat er wel degelijk oorzakelijk verband bestaat tussen de vreze des HEREN en onze gezondheid of tussen zonde en ziekte. 130
rijke beloning voor ons hele leven
§7
Reeds in de Thora leerde Jahweh, dat de graad van Israels volksgezondheid zou afhangen van de maat van zijn gehoorzaamheid aan Gods geboden. Jahweh beloofde: „Indien gij aandachtig luistert naar de stem van Jahweh, uw God, . . . en al zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik de Egyptenaren opgelegd heb; want Ik, Jahweh, ben uw Heelmeester", Ex. 15 : 26, Id, 299v. Maar Hij dreigde met allerlei boze en aanhoudende ziekten, voor het geval het Gods geboden en inzettingen niet zou onderhouden, vgl. Lev. 26 : 25, Deut. 28 : 20v, 27, 35, 60. Let wel: dit beloofde en daarmee bedreigde Jahweh Israel als yolk, I F, 21. In dat verband sprak Hij over de pest (allerlei epidemieen? I`, 780), tering, koorts, brand, ongeneselijke Egyptische zweren, builen, uitslag, waanzin, verblinding en verstandsverbijstering. Hierdoor herinnerde Jahweh zijn yolk er bij voorbaat aan, dat Hij de macht bezat oorzakelijk verband te leggen tussen de verwerping van Jahweh en ziekte. Of tussen volksgehoorzaamheid en volksgezondheid. En heeft de christenheid de waarheid van bovenstaande bedreiging ook niet ondervonden als het verbondverlatend Europa geteisterd werd door cholera- en pestepidemieen? „Tijdens de ,zwarte dood' 1348-1351 werden hele landstreken ontvolkt. Overal vond men een zogenaamde ,woeste hoeve': het gehele boerengezin was uitgestorven, terwijl het vee onverzorgd rondliep. Schepen met een dode bemanning dreven stuurloos rond. 3/5 van de Nederlandse bevolking kwam om. Nijmegen en Zwolle waren dode steden. In de Friese kloosters stierven de monniken bij honderden." ") Groen van Prinsterer spreekt in zijn Handboek der geschiedenis van het vaderland in verband met dergelijke rampen meermalen van Gods oordelen. Zouden we als gelovigen de toeneming van tuberculose, brand, ontstekingen, steenpuisten en schurft gedurende de oorlogsjaren 1940-1945 ook niet in dit licht moeten bezien? vgl. I b , 721v. God is nog steeds bij machte bij de regering van zijn yolk zonde met ziekte, gehoorzaamheid met gezondheid te verbinden. Trouwens, brengt zonde als zodanig onze gezondheid al niet in gevaar? 131
§
7
In het onderhouden van Gods geboden ligt Dit brengt ons terug naar Spreuken. c. Gezondheid en wijsheid.
Ook Spreuken, dat immers een leerboek in de vreze van Jahweh is, houdt zich bezig met het verband tussen zonde en ziekte. Natuurlijk moeten we flier geen wetenschappelijke beschouwingen verwachten in de begrippen van de moderne geneeskunde. De Heilige Schrift is nu eenmaal geen boek van wetenschap — zij staat daar zelfs boven — en de spreukendichters waren geen dokters maar wijzen, die Godvrezende levenslessen gaven. En daarvan kunnen wij nog steeds veel leren, dat heilzaam is voor onze gezondheid. Van menige spreuk zal de moderne dokter achteraf moeten toegeven: Uitstekende raad voor uw gezondheid! ' 2 ) Wat doet immers iemand die God vreest? Wel, die is zo wijs om de inzettingen die God heeft geopenbaard in de Schriftuur en natuur, te eerbiedigen, vgl. blz. 66v. en 74v. En die verordeningen zijn alle even goed voor ons, want ze zijn ingesteld door de God des !evens, die zijn yolk nets liever dan het leven gunt. Hoe vaak lezen we niet in de Thora, dat Hij Israel zijn verordeningen gaf, „opdat gij leeft en het u Wel ga", Deut. 5 : 33, vgl. 4 : 1, 8 : 1, 16 : 20, 30 : 16, 19, Lev. 18 : 5. En daarmee doelde Hij niet alleen op wat wij „het geestelijke leven" plegen te noemen, maar op heel het Israelitische mensenleven, z'n gezondheid inbegrepen, P , 34v. Dit laatste hoeft ons niet te verwonderen. Zou de God en Vader die ons zelf gemaakt heeft als lichamelijke wezens zich niet interesseren voor ons lichamelijk welzijn? Hij belooft ons toch ook ,de verlossing van ons lichaam", Rom. 8 :23, vgl. vs 11, 1 Cor. 15 : 35-49, Fil. 3 : 21. En zolang dit nog Toekomstmuziek is, leert Hij ons in zijn Woord wat de beste levenshouding is om in deze gebroken wereld de minste ellende te krijgen. Ook op het gebied van onze gezondheid. En reken maar, dat zijn inzettingen in Schriftuur en natuur heilzaam zijn! Zou Hij die ons zelf geformeerd en de levensadem in onze neusgaten geblazen heeft (Gen. 2 : 7), niet het beste weten wat goed en slecht is voor ons hart en zenuwgestel, onze maag en ingewanden, onze werkkracht en nachtrust? 132
rijke beloning voor ons hele leven
§7
Dit bedoelde Salomo toen hij leerde: „ Vrees Jahweh en wijk van het kwaad; het zal medicijn wezen voor uw vlees en lafenis voor uw gebeente". En toen hij zijn eigen geboden „ leven" noemde „voor wie ze vinden, genezing voor hun ganse lichaam", Spr. 4 : 22. De spreukendichters zagen scherp, dat het kwade een mens ook kwaad &et. Zonde kan ziek maken. Zoals van het kwade wijken medicijn kan wezen voor iemands vlees (hart en bloedvaten, zenuwgestel en ingewanden, enz.). Wie niet eigenwijs tegen Gods ordeningen ingaat, maar zijn leven gelovig er naar inricht, kan zichzelf in die weg ook in lichamelijk opzicht veel narigheid besparen. Gehoorzaamheid aan Gods wetten brengt een mens nu eenmaal ook in de gunstigste condities voor zijn gezondheid. 13 ) De man die in Spr. 5 : 11 kermt over zijn vlees en lijf, die als gevolg van een geslachtsziekte verteerd zijn door de omgang met een vreemde vrouw, had zijn kwaal duidelijk aan zichzelf te wij ten. (Hier heeft men dus een geval waarin het wel zin heeft zich of te vragen: ben ziek, is dit misschien het gevolg van een bepaalde zonde?") Het zou ons te ver voeren het verband tussen gezondheid en wijsheid nog verder te illustreren. Dat gebeurt op velerlei wijze in Spr. 10-31. We treffen daarin verschillende spreuken aan, die rechtstreeks handelen over het verband tussen de vreze voor Jahweh en onze gezondheid. „Een zachtmoedig hart is leven voor het vlees, maar nijd is verrotting der beenderen" (Spr. 14: 30) is er een van. Andere spreken niet rechtstreeks over dit verband, terwijl in hun raadgevingen de bevordering van onze gezondheid wel degelijk ligt opgesloten. Men kan hierbij denken aan de spreuken die waarschuwen tegen overmatig alcoholgebruik, maar ook aan woorden die de tucht aanprijzen. Een tuchteloos leven kan onze gezondheid immers op allerlei wijze schade toebrengen. Wij kunnen niet alle spreuken bespreken en bij die we wel bespreken kunnen we niet altijd op deze zij de van de wijsheid de aandacht vestigen. We hebben het gedaan bij Spr. 11: 17, 12 : 25, 13:12, 14:30, 15:13, 15:15, 15:17, 16:24, 17:22, 18:1, 19:11, 25 : 16, 29 : 15. In elk geval heeft Salomo ons nu geattendeerd op dit belangrijke aspect van de wijsheid. U zult er nu vast zelf op letten bij spreuken die wij niet bespreken konden. Want van de vreze des 133
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
HEREN geldt in al haar aspecten: zij kan ook uw gezondheid ten goede komen! 5. WIJSHEID VERMEERDERT UW BEZIT, SPR. 3: 9v.
In de vreze des HEREN ligt ook rijke beloning ten aanzien van ons stoffelijk bent. Dat is de vijfde reden waarom Spr. 3 ons opwekt zo wijs te zijn Jahweh te vrezen. Mozes wees reeds op de regen van zegen die Jahweh beloofde als Israel zijn geboden zou onderhouden: „Gezegend zult gij zijn in de stad en gezegend op het veld. (-) Gezegend zullen zijn uw mand en uw baktrog (-). Jahweh zal over u de zegen gebieden in uw schuren en in alles wat gij onderneemt (-), zodat gij aan vele volken zult uitlenen zonder zelf te leen te ontvangen", Deut. 28: 1-14, vgl. Lev. 26 : 3-13. Ook de profeten hebben van Jozua tot Maleachi verkondigd, dat God het is die welvaart kan geven of ontnemen. Hij kan regen zenden, zodat de aarde haar vrucht geeft; maar ook de afvreter (Mal. 3 : 11), die de oogst verderft (of de waarde van het geld afvreet). De echo van dit onderwijs van Mozes en de Profeten klinkt ook in Spreuken. Dit boek bevat ook heilzame wijsheid voor het economische leven en hier is het abc eveneens: vrees de HERE als u geld uitgeeft. Spr. 3 : 9v. leidt alle financiele spreukenwij sheid in met de raad: Geef aan Jahweh en u zal gegeven worden! Dit is het grondbeginsel van verstandige omgang met geld en goed. In het Koninkrijk van God is geven krijgen en uitdelen nog meer ontvangen:
Eer Jahweh met uw bezittingen en met de eerstelingen van al uw inkomsten. Dan zullen uw schuren met overvloed gevuld worden en uw perskuipen van most overstromen. 't Was oogsttijd. De Israeliet had weer nieuwe tarwe en gerst binnengehaald. De druiven en olijven waren geplukt, er liepen weer kalveren en lammeren in de wei en er lag weer voor maanden eten en drinken in de kelder. Wat moest er nu eerst gebeuren? De rechten van Jahweh erkennen! Daartoe moest de Israeliet een 134
rijke beloning voor ons hele leven
§7
mand nemen, die vullen met alle bodemvruchten — tarwe, gerst, druiven en olijven — en die naar het naastgelegen heiligdom brengen, waar een priester de mand moest overnemen en voor het altaar van Jahweh plaatsen. Daarop zou de boer moeten verklaren: ,,Mijn vader was een zwervende Arameeer, die met een paar man naar Egypte trok, maar daar uitgroeide tot een groot yolk. En toen de Egyptenaren ons naar het leven stonden, heeft God ons hulpgeroep gehoord en ons door verschrikkelijke tekenen naar dit heerlijke land gebracht waar wij nu wonen, een land vloeiende van melk en honing. Alstublieft, Jahweh, dit zijn de eerstelingen van het land, dat U me gegeven hebt", Daarna moest hij zich diep voor Jahweh neerbuigen en dan mocht hij opstaan, een feestmaal aanrichten en de Leviet en vreemdeling ter plaatse vragen: „Mag ik u uitnodigen voor mijn diner? God is goed voor mij geweest en daar wil ik u in laten delen", Deut. 26 : 1-11, r, 738v. In de Thora wordt over dit offeren van eerstelingen wel zeven keer gesproken als een Goddelijke inzetting voor Israel, 738. Zo'n boer kwam dus met zijn mand vruchten Jahweh maar geen aardigheidje aanbieden, dat hij evengoed voor zichzelf had kunnen houden, maar hij was bij dat heiligdom verschenen om Jahweh's recht te erkennen. Als Israels God en Verlosser. „Want het land is van Mij", had Jahweh duidelijk gezegd, Lev. 25 : 1. En dus de hele opbrengst daarvan ook! Dat erkênde de Israeliet met zijn eerstelingen: „Ik kom nu wel met een mand vol vruchten, maar feitelijk is de hele oogst van U. U bent de Landheer, ja mijn Grootvorst, aan wie ik tribuut verschuldigd ben", 738. Op die eerstelingen had Jahweh zonder meer recht. Ten eerste als Israels God, maar nog meer als zijn Verlosser. Dat bleek uit de belijdenis die de boer bij zijn mand uitsprak. Aan heel zijn welvaart lag zijn weergaloze verlossing uit Egypte ten grondslag. Zonder Jahwehs tussenkomst was Israel uitgemoord. Dit was het abc van de Thora voor Israels economische leven: Eárst de rechten van Jahweh erkennen! Daar sloten de wijzen zich bij aan: „Eer Jahweh met uw bezittingen" en wel met „de eerstelingen van al uw inkomsten". In plaats van ,eerstelingen" mag u ook gerust lezen: het eerste, of het beste, of het vetste van al uw rijkdom 135
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
of inkomsten. De Schrift spreekt in dit verband ook wel van de tienden. Of dit altijd precies tien procent was, is een andere vraag, Ic, 237 en zakenreg., I k , tienden. Het ging in elk geval om het beste deel van iemands vermogen en om datgene wat men het eerst opzij legde voordat men aan andere uitgaven dacht. Omdat Jahweh daar recht op had en omdat Zijn recht aan dat van ieder ander voorafging. Toen Israel zich in de dagen van Maleachi niet om Jahwehs tienden bekommerde, vroeg de profeet: „Mag een mens God beroven?" En toen daagde Jahweh zijn yolk uit: „Brengt de hêle tiende naar de voorraadkamer . Beproeft Mij toch daarmee . . . of Ik dan niet zegen in overvloed over u zal uitgieten . . . Opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij", Mal. 3 : 8-11. Dat was nu eens een geloofsbeproeving door een Godsbeproeving! Spr. 3 : 18 geeft dezelfde belofte: „Dan zullen uw (graan)schuren met overvloed 15 ) gevuld worden en uw perskuipen van most overstromen. Wij leven thans niet meer onder het Horebverbond met zijn altaren, priesters en voorgeschreven eerstelingen. Dit betekent echter niet, dat de maatbeker der gehoorzaamheid nu is gehalveerd. Integendeel, hij is juist vergroot! Als God reeds van Israel de eerstelingen, het beste van zijn vermogen verwachtte, dan vraagt Hij van ens nog diepere erkenning van dat recht, Matth. 5 : 20, 23 : 23. „Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk", zei de Heere Jezus, Matth. 6 : 33. Daartoe behoort ook erkenning van Gods koningschap over al onze bezittingen. Dan scheept men Hem en zijn dienst niet af met een fooi, maar geeft men Hem het eerste, het beste, het vetste van het inkomen. Omdat de aarde en haar volheid van Hem zijn, Ps. 24 : 1. En omdat wij zouden kunnen belij den: „Mijn vader was een Germaanse heiden, die bang was voor onweer en vogelgeschrei. Maar U hebt ons door uw Woord en Geest uit die heidense duisternis geroepen tot Uw wonderbaar Licht, 1 Petr. 2 : 9. Daarom is het beste van wat ik bezit voor U. Want het komt alles van U en wij geven het U uit Uw hand (1 Kron. 29: 14)". Hiermee heeft de Handleiding bij Spreuken ons het grondbe136
rijke beloning voor ons hele leven
§7
ginsel van zijn economische en financiele wijsheid onder ogen gebracht. „Eerst de rechten van Jahweh erkennen, dan zult u eens wat zien ! "Van dit beginsel gaan alle spreuken over armenzorg en geldbesteding uit. Wie het toepast zal ondervinden dat dit de zekerste en veiligste methode is om tot welvaart te komen. En de beste manier om van weinig veel te maken. 6. WIJSHEID LEERT BUIGEN ONDER GODS TUCHTIGING, SPR. 3:11v.
Tot de Godvrezende levenswijsheid behoort ook, dat men de juiste houding weet te vinden tegenover de tucht, die God ons levenslang laat voelen. Gelukkig alweer de mens die God vreest! Zo'n man of vrouw weet nederig te buigen onder Gods tuchtigingen en kastijdingen. Hij gelooft, dat daarin de liefde van zijn hemelse Vader de boventoon voert en dat God hem met Zijn tuchtigingen niet wil plagen, maar behouden voor Zijn Koninkrijk. Dit is de zesde reden waarom Salomo ons in Spr. 3 aanraadt om Jahweh te vrezen, vs. 11v:
Veracht, mijn zoon, de tuchtiging van Jahweh niet en keer u niet met weerzin af van zijn kastijding, want Jahweh kastijdt wien Hij liefheeft, zoals een vader doet met zijn geliefde zoon. a. De tucht van Jahweh.
Als God een mens onder zijn tucht stelt, wat doet Hij dan eigenlijk? Wij hebben wel christenen ontmoet, die dan uitsluitend aan kastijding denken. En daaronder verstaan ze dan alle leed dat een mens in zijn leven te dragen krijgt. Maar is dat wel juist? Gaat tuchtigen bij God geheel op in kastij den? En draagt alle leed in het Leven van Gods kinderen het karakter van een Vaderlijke bestraffing, zodat ze bij werkelijk al hun moeite en verdriet moeten verzuchten: ,Ach, de HERE kastijdt nu eenmaal wie Hij liefheeft"? Soms beluisterden we daarbij de ondertoon: „Nu weet ik tenminste, dat Hij van me houdt". Moeten wij zó over Gods tucht spreken? Dit lijkt ons minder juist. 137
7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
Om te beginnen omvat het woord tuchtiging meer dan alleen kastij dig of bestraffing. Het boek Spreuken dient zelf ondermeer „om tucht te verkrijgen", Spr. 1 :1, vgl. blz. 52vv. Het is duidelijk, dat we daarbij niet alleen aan stok en slaag kunnen denken, want die deel je nu eenmaal niet schriftelijk uit. De spreukendichters verstonden onder tucht de gezaghebbende leiding, die God ons op allerlei wijze geeft. Hij gebruikt daarvoor als eersten onze Godvrezende ouders en later allerlei leraren. Door hen liet God ons in de eerste plaats vriendelijk onderwijzen. Hij schakelt daarbij ons eigen verstand en inzicht helemaal niet uit, maar juist voortdurend in. Spreuken vertelt er immers gedurig bij waarom dit goed en dat kwaad is. Tot de „tucht van Jahweh" behoort voorts de vermaning als we tegen Zijn leiding ingaan en als we die niet ter harte nemen ook de terechtwijzing. Eveneens door middel van zijn Woord en van degenen die ons dat op het hart binden. Luisteren we daar ook niet naar of vielen we in ernstig kwaad, dan kan God ons (laten) kastijden. Op dit alles — onderwijzing, vermaning, terechtwijzing en kastij ding — heeft Spreuken het oog als het spreekt over „de tucht van Jahweh". 16 ) „Mijn zoon, veracht die niet!", zegt Salomo in bovenstaande spreuk. Laten we die echter goed in haar verband lezen. Zij staat in Spr. 1-9, de Handleiding bij Spreuken. En die wij st, zoals we reeds zagen, op de grote zegen die vooral de wijsheid van dit boek (Spr. 10-31) kan verspreiden. Zouden we bij „de tuchtiging van Jahweh" in Spr. 3 : 11 dan niet allereerst moeten denken aan het onderwijs, de vermaningen en terechtwijzingen in Spreuken zelf? Wat bevat dit boek een machtig stuk Goddelijke tucht! Maar daar moet men wel onder willen buigen! Heeft iemand een zwak voor sterke drank? Laat hij zich dan niet met weerzin afkeren als Spreuken hem waarschuwt voor overmatig wijngebruik. Komt een ander makkelijk onder de bekoring van een vreemde vrouw? Laat hij dan niet zijn schouders ophalen als Spr. 5-7 het verderf tekent, dat men door overspel zijn leven kan binnenhalen. Ook dat is allemaal tuchtiging van Jahweh! Niet meteen door kastijding, maar eerst door onderwijzing en vermaning. Ge138
rake beloning voor ons hele leven
§7
lukkig degene die de HERE vreest en daardoor zo wijs is om aan Jahwehs tuchtiging-door-w6Orden genoeg te hebben. Maar als Gods yolk of als een enkel lid van Zijn yolk niet naar Zijn tucht-door-woorden wilde horen, dan liet God hen ook wel eens voelen. Dan zette Hij zijn tucht-door-woorden wel eens kracht bij door een voelbare kastijding. De vraag is alleen wat we daaronder moeten verstaan. Moeten we alle moeite en leed zonder meer beschouwen als een Vaderlijke tuchtiging? Of kan men ook te Onpas zeggen: „De HERE kastijdt wie Hij liefheeft?" Ook hier is juist onderscheiden nodig en verhelderend. b. Alle leed is nog maar geen Goddelijke kastijding.
Alle leed op aarde is gevolg van de zonde (vgl. Gen. 3 : 16-19), maar alle gevolgen van de zonde moeten niet dienen om ons persoonlijk te straffen. Er is ook lijden „zonder oorzaak" (Ps. 25 : 3, 35 : 7); niet omdat wij God verlieten, maar juist omdat we Hem vasthielden. Psalm 44 noemt dat lijden „om Uwentwil", vs. 23. En Petrus spreekt van lijden-niet-als-een-kwaad-doener, maar „om de gerechtigheid", 1 Petr. 3 : 14, 4 : 15v. Dat lijden noemde de Heere Jezus „kruis opnemen", Matth. 16 : 24, vgl. Joh. 15 : 18, 16 : 33, I k , 65v. Alleen daarom reeds kan men niet beweren dat alle leed Vaderlijke kastij ding betekent vanwege onze zonde. De Schrift kent voorts ook lijden waardoor God niet zozeer onze z6nden bezoekt als wel ons gel6Of beproeft om ons te louteren, Ps. 66: 1 Ovv, 119 : 67, Jak. 1 : 2vv, 1 : 12-18, 1 Petr. 1 : 6vv. En van de blindgeborene zei de Heere Jezus: „Noch deze heeft gezondigd noch zijn ouders, maar de werken Gods moesten in Hem openbaar worden", Joh. 9: 3. Zo diende het lijden van Job ter ere Gods, Job 1 : 9-12. Jahweh werd er door gerechtvaardigd tegenover satan. In al zitlk lijden, zonder oorzaak, om de gerechtigheid en de ere Gods, past ons lijdzaamheid, verdraagzaamheid, standvastigheid. Gods kracht wordt dan in onze zwakheid volbracht, vgl. 2 Cor. 12 : 9. Al dit lijden zal eenmaal rechtvaardige vergelding ontvangen, Jak. 5 : 7-11, Rom. 8 : 17. Er is nog een reden waarom wij niet graag alle lijden een Vaderlijke kastijding zouden durven noemen. Salomo vergelijkt hier 139
In het onderhouden van Gods geboden ligt
§ 7
Gods handelwijze met die van een aardse vader. Beiden passen bij de opvoeding van hun kinderen kastijding toe, maar dan moet daar toch zeker reden voor zijn? Welke normale vader geeft zijn kind zonder reden een pak slaag? Dan mag men dit van onze hemelse Vader toch ook niet beweren. Als Hij zijn yolk of kinderen tuchtigde, deed Hij dat altijd om hun zonden, vgl. Lev. 26: 14vv, Deut. 28 : 15 en overal in de profetische boeken. Ook in het onderhavige geval van Spr. 3 : 11 gaat het om kastijding-vanwege-zonde. Dat blijkt ten overvloede uit de nadere verklaring die Hebr. 12 : 411 van deze spreuk geeft. De Schrift bevat vele voorbeelden van zulke kastijdingen. Alle profetische boeken, van Jozua tot Maleachi, laten de zware slagen zien waarmee Jahweh zijn ongezeglijke yolk kastijdde. Daarin heeft de komst van het Nieuwe Verbond niets veranderd. Paulus zag wel degelijk een oorzaak van de vele sterfgevallen in de gemeente van Corinthe, 1 Cor. 11 : 30. Ook kastijdt God zijn kinderen wel afzonderlijk. De hoogbejaarde Mirjam werd melaats, omdat zij Mozes van zijn plaats drong, Num. 12, 135vv. Mozes zelf mocht het beloofde land niet betreden, omdat hij Jahweh niet geheiligd had, Num. 20, IC, 244vv. David verloor vier zonen en beleefde van drie van hen overspel, omdat hij Uria gedood en met diens vrouw overspel gepleegd had, 2 Sam. 12. In Ps. 6 bidt hij om genezing van ziekte, waarin hij Gods kastijding opmerkt, vs. 2. Jerobeam stond met een verstijfde hand, omdat hij Israel zondigen deed, 1 Kon. 13. c. Niet verachten, maar zich laten gezeggen.
Hoe moeten wij ons nu onder Gods slaande en straffende hand gedragen? Niet zoals Israel zo vaak deed. Als Jahweh het om zijn zonden tuchtigde, wilde het geen pijn voelen. In plaats van zich onder de machtige hand Gods te vernederen (1 Petr. 5 : 6), verhardde het zich, h 148v. Zo kan men ook op Gods kastijdingen reageren. Ongebroken rechtop blijven staan. Van geen schaamte en verootmoediging willen weten. Zonde goedpraten. Of tot geleerd-aangeklede afleidingsmanoeuvres de toevlucht nemen door te beweren, dat het verband tussen zonde en straf theologisch nog,
140
rijke beloning voor ons hele leven
§7
al omstreden is en dat we daar dus zeer voorzichtig mee moeten wezen. Alsof Amos 3 : 6 er niet duidelijk genoeg over spreekt. Zo blijft de verootmoediging achterwege en worden Gods kastijdingen tot een „probleem" verklaard, waar we vrijblijvend over kunnen theologiseren. Zo worden we door die kastijdingen ook niet „geoefend" (Hebr. 12 : 11) om boetvaardig onder Gods hand te buigen en te breken met het kwaad. Daartoe wil Spreuken zijn lezers opvoeden. Zij die Salomo's raad opvolgden begonnen altijd in ongewone tegenspoed hun wegen te doorzoeken, om te zien of er geen oorzaak was voor hun tegenspoed. Job deed dat, maar kwam tot de conclusie: „Ik heb met m'n handen, voeten, knieen, ogen, oren en hart gedaan wat Jahweh me geboden had en nagelaten wat Hij me verboden had", Job 31. En de Geest van God getuigt dat Job de waarheid sprak, Job 1. Zij die „zonder oorzaak" lijden, „om Uwentwil", zoals de gemeente van Psalm 44, kunnen tot dezelfde belijdenis komen: WaarOm ik lijd, weet ik niet. Misschien om Gods eer of mijn trouw aan Hem. Het probleem van dit lijden hoef ik niet op te lossen. Maar het is niet vanwege mijn ongerechtigheid, omdat ik God verlaten zou hebben, Ps. 26, F, 243vv. Heerlijk als Gods lijdende kinderen dat mogen belij den! Het is echter ook mogelijk, dat zij dit niet kunnen zeggen. Dan kunnen zij voor zichzelf moeten uitmaken of bepaalde moeite hun niet als een Vaderlijke kastijding overkomt. Zo aanvaardde David een ernstige ziekte als een Goddelijke kastijding, Ps. 6 : 2, vgl. Job. 33 : 16vv. Als wij tot die gevolgtrekking moeten komen, moge Salomo's gezegde ons de weg wijzen: 't Is liefde, m'n zoon, die u tuchtigt. Dan moge de vreze des HEREN ons er toe brengen de kastij ding niet te verachten, maar nederig te aanvaarden. Dankbaar dat God ons in zijn liefde niet van zich wilde laten afdwalen. En dat we mogen geloven: „Hij doet het tot ons nut, opdat wij deel verkrijgen aan zijn heiligheid. Want alle tucht schijnt op het ogenblik zelf geen vreugde maar smart te brengen, doch later brengt zij hun die er door geoefend zijn, een vreedzame vrucht, die bestaat in gerechtigheid", Hebr. 12: 10v. Gerechtigheid, doordat we weer 141
§ 7 In het onderhouden van Gods geboden ligt ootmoedig met de HERE, onze God, wandelen en vreedzaam omdat we de vrede met God hervonderi. 7. WIJSHEID IS MEER WAARD DAN JUWELEN, SPR. 3:13-15.
Gnostische christenen halen hun neus op voor aardse goederen, maar de Heilige Schrift niet. Paulus schreef: „Alles wat God geschapen heeft is goed en niets daarvan is verwerpelijk, als het met dankzegging aanvaard wordt", 1 Tim. 4 : 4. God zegende Abraham, Izaak en Jakob en vele andere rechtvaardigen met rijkdom aan aards bezit, Spr. 22 : 4. Wie echter meent, dat geld en goed een mens het hoogste geluk bezorgen, vergist zich deerlijk. Want dat proeft men pas als men wijsheid gevonden heeft, de reddende kennis van God en zijn Christus en het leven bij zijn Woord, Fil. 3 : 8. Wie kon in dit opzicht uit meer ervaring spreken dan de zowel schatrijke als zeer wijze Salomo? Met al zijn goud en zilver wist hij het wel:
Gelukkig de mens die wijsheid vindt, de mens die inzicht verkrijgt! Want haar winst is beter dan de opbrengst van zilver, wat zij doet gewinnen is beter dan goud. Zij is waardevoller dan juwelen 17 ), al wat je kunt wensen, kan haar niet evenaren. Salomo komt bier met een echte zaligspreking: „Zalig de wijzen van hart, want hunner is de grootste rijkdom!" Zij is de kostbaarste parel ter wereld, Matth. 13 : 45v. Wie haar bezit is veel rijker dan een multimillionair die haar mist. Zelfs voor hem is zij onbetaalbaar. Een Talmoedisch spreekwoord luidt: „Mis je wijsheid, wat heb je dan? Heb je wijsheid, wat mis je dan?" Goud en zilver, de kostbare chrysopraas of lazuursteen, paarlemoer en kristal zinken bij haar waarde in het niet, zie Job 28 : 15-19, vgl. Spr. 16 : 16: „Hoeveel beter is het, wijsheid te verkrij gen dan goud, hoeveel verkieslijker is het, verstand te verwerven dan zilver!" Dit is de zevende reden waarom Spr. 3 de lezing van dit bijbelboek aanprijst. Spreuken leert u de HERE te vrezen en u te schik142
I
rijke beloning voor ons hele leven
§ 7
ken naar zijn wijs bestel; daar hebt u meer aan dan aan alle Engelse kroonjuwelen. Zeker, wie geld bezit kan het tegen rente uitzetten en met goederen kan men winst maken. Maar niemand boekt zulke onmetelijke winsten als wie wijsheid vond. Dat laat dit boek u in honderden spreuken zien. 0, het geluk van zo iemand! Zijn kapitaal levert hem onmetelijke winst op. In een woord: het Leven! Spr. 14 : 27, 19 : 23. 8. WIJSHEID VERLEENT RIJKDOM EN EER, SPR. 3:16.
Natuurlijk hadden de wijzen ook een open oog voor de gevaren van de rijkdom. Ze waarschuwen er meer dan eens voor, Spr. 11 : 16, 14 : 20, 18 : 23, 23 : 4, 30 : 7vv, vgl. Matth. 19 : 23, 1 Tim. 6 : 9. Maar daarmee veroordeelden zij alle bezit van aardse goederen nog niet! Integendeel, daarin konden zij ook zegen van Jahweh opmerken over iemands Godewelgevallige levenswandel. Anders had Salomo Vrouwe Wijsheid in Spr. 8 : 21 niet de woorden in de mond gelegd: „Om hen die mij liefhebben bezit te doen beerven; hun schatkamers zal ik vullen", vgl. Spr. 22 : 4. Hier in Spr. 3 : 16 doet hij een soortgelijke uitspraak:
Lengte van dagen ligt in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. Hoe de vreze des HEREN ons leven verlengen kan, zagen we reeds bij Spr. 3 : 1v. Daarover thans niet meer. En dat ze ook ons bezit vermeerderen kan, zagen we reeds bij Spr. 3 : 9v. Daar willen we hier nog enkele opmerkingen aan toevoegen. We beperken ons dus tot twee van de drie bovengenoemde weldaden: in de weg van wijsheid door vreze des HEREN ontvangt menigeen rijkdom en
eer. Maar hoe gaat dit in z'n werk? Hoe kan de wijsheid iemand die naar haar luistert ook materieel voordeel bezorgen? Bij Spr. 3: 9v merkten we al op, dat zij de weg effent voor de zegen van Jahweh. Nu voegen we daar nog aan toe: zij doet dit ook door het onderwijs dat ze in Spreuken geeft! Wat prijst dit boek niet vaak de ijver aan en wat hekelt het de luiaard. „Een trage hand maakt 143
§ 7 In het onderhouden van Gods geboden ligt arm", Spr. 10 : 4. Slapen in de oogsttijd? Schandelijk! Spr. 10 : 5. „Traagheid voert tot dienstbaarheid", Spr. 12 : 24. „Heb de slaap niet lief, opdat ge niet verarmt", Spr. 20: 13, vgl. 20 : 4, 21 :5, 28 : 19. Maar ,ijverige handen maken rijk", Spr. 10 : 4; j a, die zullen heersen, 12 : 24. Want „in alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn", 14 : 23. Dit behoort ook allemaal tot een verstandige levenswijze! En in die weg wil God wijsheid vaak met rijkdom bekronen. Al moeten we ons daarvan geen overdreven voorstelling maken. Weliswaar is volgens Spr. 12 : 27 „een kostbare have het deel van de vlijtige", maar andere spreuken spreken van „brood genoeg" en „zich met brood verzadigen", Spr. 20 : 13, 28 : 19. Misschien omschrijven we de „rijkdom" van Spr. 3 : 16 met best door te zeggen, dat iemand dankzij z'n wijsheid „goed z'n brood heeft". De Israelitische wijzen hechtten ook grote waarde aan onze menselijke eer. ,Een goede naam is beter dan goede olie", Pred. 7 : 1. „Een goede naam is verkieslijker dan veel rijkdom, gunst is beter dan zilver en goud", Spr. 22 : 1. Rijkdom en eer noemt Spreuken meer dan eens in een adem, 3 : 16, 8 : 18, 22 : 4. Nu behoort het weliswaar tot de ijdelheid van deze bedeling, dat de verstandigen hier lang niet altijd met de gunst gaan strijken, Pred. 9: 11. We kunnen het niet telkens herhalen, maar we moeten bij alle spreuken rekening houden met de eigenaardige spreektrant van de masjaal, vgl. § 1. Toch maken de uitzonderingen de regel niet ongedaan, dat een mens in de weg van Godvrezende wijsheid ook geeerd kan worden. „De wijzen beerven eer", Spr. 3 : 35, 4 : 8v. Hoe dit gebeurt? Wel, wijsheid siert haar bezitters en legt iets van een aureool om hun hoofd, zie bij Spr. 1 : 9. ,Naar de mate van zijn verstand wordt een man geprezen", Spr. 12 : 8. ,Goed inzicht verschaft gunst", Spr. 13 : 15. De vreze des HEREN stempelt echter heel iemands levenswandel en dat hêle optreden kan iemand in zijn omgeving geeerd maken. Vooral om de oerdeugd van Gods kinderen: hun ootmoed en nederigheid. „Een nederige van geest zal eer ontvangen", Spr. 29 : 23. „Ootmoed gaat vooraf aan de eer", Spr. 15 :33, vgl. 18: 12. Wijsheid maakt een mens ijverig, grootmoedig, mededeelzaam. Deze en andere goede eigenschappen die 144
rijke beloning voor ons hele leven
§7
zij aankweekt bezorgen haar bezitters het respect van hun omgeving, vgl. Hand. 2 : 47, 1 Tim. 3 : 7. Alweer een belangrijke aanwijzing die de Leidraad bij Spreuken ons geeft: de wijze adviezen van dit bijbelboek kosten u geen geld. Integendeel, naast alle andere voordelen die ze u bieden, kunnen ze ook helpen uw bezit te vermeerderen en uw aanzien te vergroten. 9. WIJSHEID GEEFT LIEFELIJKHE1D EN VREDE, SPR. 3 : 17.
Op dat aspect van de wijsheid wijst de Handleiding in de negende plaats. Van elke raad die Spreuken geeft, zou men kunnen vragen: Bevordert dit ook niet de liefelijkheid en vrede in ons leven? Het hele leefpatroon dat Spreuken voorschrijft — „al haar paden" — doet ons Gods liefelijkheid en schone dienst aanschouwen, Ps. 16 : 11, 27 : 4, 90 : 17. Salomo zei het zo:
Haar wegen zijn liefelijke wegen en al haar paden zijn vrede. Neem b.v. onze tong. Een dwaas gebruikte tong is „een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn", Jak. 3: 8. Een bergplaats van geweld, waaruit elk ogenblik allerlei onheil kan voortkomen, Spr. 10 : 11, 14. Maar als de wijsheid haar regeert is diezelfde tong een bron van liefelijkheid. Wat de weide is voor het vee en wat medicijn is voor een zieke is een wijs gebruikt spraakvermogen voor onze omgeving. In 66n woord: „een bron van leven", Spr. 10 : 11, vgl. 10 : 21, 12 : 18, 15 : 4, 16 : 24. Het kan niet anders of ouders en kinderen die de wijsheid van Spreuken over spreken en zwijgen ter harte nemen, bezitten een liefelijk gezinsleven waar liefelijke vrede heerst. Zo kan men uit Spreuken te kust en te keur leefregels opdiepen die ons leven glans en harmonie kunnen verlenen. Denk in dit verband ook eens aan een Godvrezende vrouw naar het beeld van Spr. 31. Wat een liefelijkheid verspreidt zo'n vrouw in haar omgeving! Wijsheid maakt iemand ook lankmoedig, zodat hij niet op elke overtreding afstuift (19 : 11) en er een eer in stelt zich verre te 145
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden
houden van twist, Spr. 20 : 3. Ook op deze wijze bevordert wijsheid de vrede en liefelijkheid! Kortom, waar Salomo ons in zijn Handleiding nu maar op wilde attenderen is dit: de hele levensmethode van Spreuken is ook op liefelijkheid en vrede gericht. Lees dit boek ook eens onder dit aspect en het zal u honderdvoudig laten zien hoe liefelijk het is om God te vrezen. Zie ook bij Spr. 10 : 11, 18 : 17. 10. WIJSHEID LAAT U ETEN VAN EEN LEVENSBOOM, SPR. 3 : 18.
Alle vruchtbomen in het paradijs waren „goed om van te eten", maar de vruchten van de boom des levens moeten een buitengewone voedingswaarde en geneeskracht bezeten hebben. God zal daarin zulke gezonde stoffen geschapen hebben, dat Adam en Eva als ze daarvan aten eindeloos konden voortleven, Gen. 3 : 22, 124vv. Met deze beste boom in de hele Hof van Eden vergelijkt de dichter nu de wijsheid.") Wie haar zoekt en in praktijk brengt, plukt bij wijze van spreken vruchten van een levensboom (vgl. Spr. 11 : 30, 13 : 12, 15 : 4):
Een boom des !evens is zij voor wie haar aangrijpen, wie haar vasthouden zijn gelukkig te prijzen. Maar wat verstaan we hier onder het woord leven? Dat kunnen we prachtig leren van Mozes in Deut. 28 en 30: 15-20. Daar zien we, dat leven in de taal van de Schrift meer omvat dan alleen ,bestaan" ' 9 ) of zelfs dan zoiets als ons „geestelijke leven" 20 ). Leven was voor Mozes een ander woord voor het goede of Gods zegen; en de dood een ander woord voor het kwade of Gods vloek, Deut. 30 : 15, 19. En in Deut. 28 kunt u lezen wat Mozes al niet onder „het goede en het leven" verstond. Daar hoorde uiteraard je ademhaling bij, maar ook je vrouw en je kinderen, je koe en je ezel, je tarwe en je olijfbomen, je mand en je baktrog, je land en je vrijheid. Van „leven" sprak een Israelitische boer als z'n vrouw en kinderen gezond waren, de olijven aan z'n bomen hingen en de tarwe golfde in de wind, als de regens op tijd vielen, als hij met zijn j on146
rijke beloning voor ons hele leven
§7
Bens de oogst kon binnenhalen zonder angst voor invallende roversbenden. Leven is dan ook feitelijk een ander woord voor geluk. 21 ) Wij spreken nog van leven als iemand alleen nog ademhaalt, maar een Israeliet sprak pas van leven als hij de levenswaarden bezat. Spr. 3 somt daar een hele rij van op: vele dagen ontvangen om het goede te genieten (Spr. 3 : 1, vgl. Ps. 34: 13), genegenheid en goedkeuring verwerven in de ogen van God en mensen (vs. 4), rechte paden lopen (vs. 6), een goede gezondheid genieten (vs.8), schuren en perskuipen boordevol hebben (vs. 9), het genot van vrede (vs. 17), eer (vs. 16), veiligheid (vs. 23) en de vertrouwelijke omgang met Jahweh (vs. 32). Aan al zulke dingen moeten we denken als we in Spreuken meer dan veertig maal het woord leven tegenkomen. Dan dachten de wijzen aan het gelukkige leven 22 ) van een vrome Israeliet, zoals hij dat dagelijks met zijn hele huis leefde onder de zegen en goedertierenheid van Jahweh, vgl. zakenreg. leven. En dit goede leven — voorzover het op deze gevloekte aarde natuurlijk nog goed kan zijn — kunt u pliikken van de levensboom der wijsheid. Hiermee vat Spr. 3 : 18 feitelijk de hoofdzaak en voornaamste bedoeling van heel Spreuken 1-9, j a eigenlijk van dit hele bijbelboek in twee regels samen. Kies toch het leven door zo wijs te zijn om Jahweh's inzettingen in acht te nemen, vgl. Deut. 30 : 19v. Dat wil de Handleiding bij Spreuken ons gewoon inprenten: Wijsheid is de beste levensverzekering die u kunt afsluiten! vgl. Spr. 3:33, 4 : 4, 13, 7 : 2, 8 : 36, 9 : 6. „De vreze voor Jahweh is een bron des levens" (een bron van profijt voor het volle leven), Spr. 14 : 27. En wat een veelheid van onderwerpen uit het voile Israelitische leven snijden de wijzen aan! Ook daaraan kunt u zien hoe ruim zij het woord leven namen als ze zeiden het leven te willen bevorderen. Wie hun levenslessen ter harte neemt, eet van de levensboom, drinkt uit de levensbron en loopt op het levenspad. Dat zijn drie beelden voor hun onderwijs, vgl. Spr. 5 : 6, 6 : 23, 10 : 11, 17, 11 : 30, 13 : 12, 14, 14 : 27, 15 :4, 16 : 22. Salomo feliciteert hierboven allen die deze levensboom aangrijpen (let op de parallel: leven // gelukkig). Zijn vruchten doen de gebruikers toenemen in vitaliteit, zodat ze groeien in levens147
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
kracht en levenskunst, in verstand en onderscheidingsvermogen. Want de levensboom der wijsheid biedt geneeskracht en weerstandsvermogen tegen het gif van de dwaasheid, die het mensenleven in de ontbinding van de dood voert. 11. WIJSHEID L1GT TEN GRONDSLAG AAN HEMEL EN AARDE, SPR. 3: 19v.
Feitelijk doet Salomo in Spr. 3 niets anders dan zijn leerlingen inprenten: Wijsheid is voor u van onschatbare waarde. Daarvoor hoorden we hem reeds het ene bewijs na het andere aanvoeren. Wijsheid kan uw leven verlengen, uw gezondheid bevorderen, uw bezit vermeerderen, kortom u het leven geven. Nu volgt er opnieuw een krachtige reden om harten te winnen voor de wijsheid: niemand minder dan God zelf heeft er een ruim gebruik van gemaakt bij zijn schepping van hemel en aarde, vs. 19 en 20:
Jahweh heeft door wijsheid de aarde gegrondvest, de hemel heeft Hij bevestigd door inzicht. Door zijn kennis werden de waterdiepten gespleten en druppelt de dauw uit de nevels. Dat zong de dichter van Psalm 104 ook al: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jahweh, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt", vs. 24. En dit liet hij zien aan wat God op elk der zes scheppingsdagen had gemaakt, P, 262-281. De spreukendichter spreekt hierboven uiteraard bondiger en noemt alleen het grondvesten van de aarde, 23) alsmede het wonder van de de scheiding van zeeen en het droge „tal". Meestal vertaalt men dit door „dauw", maar dan denke men hierbij niet aan wat wij onder dauw verstaan, doch aan de zware nachtmist waaruit tij dens de droge Palestijnse zomer en herfst een heel fijne motregen op de akkers neerdaalde en die elke nacht de aarde bevochtigde. 24) Zo getuigen hemel en aarde zowel in het groot als in het klein tienduizendvoudig, dat God alles met wijsheid geschapen heeft. De aarde hangt aan niets, zweeft als een bol door de ruimte, draait om haar as en draait om de zon, en toch wankelt ze niet. God heeft 148
rijke beloning voor ons hele leven
§7
haar met grote wijsheid vastheid gegeven. Van hetzelfde Goddelijke inzicht getuigen de zeeen, die de vaste landen niet overspoelen; alsmede de waterhuishouding op aarde, zoals de zware nachtmist, waardoor de vruchten der akkers niet verdrogen. De hele schepping leert: „Zijn verstand is niet te doorgronden", Jes. 40 : 28. De profêtische boeken wijzen meermalen op de schepping om Gods yolk te troosten met de kracht waarmee God alles schiep; Spreuken daarentegen doet het om Gods yolk te wijzen op de wijsheid waarmee Hij alles schiep. Om daar dan deze conclusie aan te verbinden: als zelfs God Almachtig haar bij zijn scheppingswerk nodig had, dacht a haar dan te kunnen missen? Deze gevolgtrekking spreekt Spr. 3 : 19v niet met zoveel woorden uit, maar Spr. 8 : 22-30 wel. Daar komt Salomo ons met verwijzing naar Gods scheppingswerk nog eens met grote aandrang bepalen bij de onmetelijke waarde van de wijsheid. Voor God zelf, omdat Hij door haar hemel en aarde schiep. Voor de hemel en de aarde, omdat er een onmetelijke hoeveelheid wijsheid aan ten grondslag ligt, 269-273. En voor ons mensen, omdat we zonder wijsheid geen leven hebben. 12. WIJSHEID DOET LEVEN, SIERT U EN BESCHERMT U. SPR. 3 : 21-23.
Wijsheid siert haar bezitters en doet hen leven. Dat bespraken we reeds bij Spr. 1: 9, 3 : 3 en 3 : 18. Salomo wijst echter nog op een ander voordeel van de wijsheid-door-vreze-des-HEREN. Zij kan haar bezitters tegen onnoemelijk veel kwaad beschermen. Men kan door haar zoveel ellende voorkomen:
Mijn zoon, verlies ze niet uit het oog, bewaar behoedzaamheid en bedachtzaamheid, en ze zullen het leven zijn voor je ziel, en een liefelijk sieraad om je hals. Dan zul je je weg veilig gaan, zonder je voet te stoten. Salomo komt daar meermalen in zijn boek op terug. Spreken149
§7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
de over de wijsheid heet het ondermeer: „Verlaat haar niet, dan zal zij je bewaren", 4 : 6. „Bij het wandelen zal je schrede niet belemmerd worden, wanneer je loopt, zul je niet struikelen", 4 : 12. „In de vreze des HEREN ligt sterke gerustheid (andere vertaling: geeft hechte zekerheid), zelfs voor zijn zonen is er een schuilplaats", 14 : 26, zie ook bij Spr. 2 : 11. Tientallen spreuken laten deze preventieve werking van de wijsheid met voorbeelden uit de praktijk zien. Er is veel kwaad in de wereld waarvan we met Prediker kunnen zeggen: „Hij die God vreest ontkomt aan dit alles", Pred. 7: 18. Wijsheid werkt dan als een schild. Voor veel leed dat dwazen nodeloos over zich halen, kan zij u behoeden. Ook dit is een ernstige reden om de wijsheid van Spreuken ter harte te nemen. Het is heus waar: „Het onderricht van de wijze is een bron des levens, om de strikken des doods te ontwijken", Spr. 13 : 14. Aan dit kromme leven ontbreekt onnoemelijk veel (Pred. 1 : 15), maar wijsheid leert u de levenshouding die althans de minste ellende geeft. 13. WIJSHEID KOMT UW NACHTRUST TEN GOEDE, SPR. 3 : 24.
„Rust is een van de essentiele wetten der gezondheid", schreef een dokter. 25 ) Niemand die dit beter weet dan onze hemelse Vader, die ons schiep en Adam een rUstige verblijfplaats schonk, I', 93. Hij giint ons ook zo hartelijk onze rust. Als dat ergens uit blijkt, dan wel uit de sabbatten die Hij Israel gaf en waardoor Hij zijn yolk zelfs gebood periodiek rust te nemen: elke week een dag, elk jaar enkele weken en na iedere zes jaar zelfs een heel jaar lang, I b , § 27. Van Hem is ook de inzetting, dat een mens na een dag werken een nacht rust moet nemen, omdat we slaap even hard nodig hebben als brood. Maar wie staat er tegenwoordig nog bij stil, dat een goede nachtrust mede bevorderd wordt door de wijsheid die de vreze des HEREN iemand verleent? Toch is dit zo. Spreuken, dat ons wil leren in het hele leven Jahweh te vrezen, spreekt ook over zoiets alledaags als onze nachtrust. En het verzekert ons, dat Jahweh vrezen ook onze slaap ten goede komt, vs. 24: 150
,
7
rijke beloning voor ons hele leven Als je je neerlegt, hoef je niet op te schrikken en als je ligt, slaap je heerlijk.
a. God gaf ons de nacht om uit te rusten.
Maar hoe kan de vreze des HEREN nu iemands nachtrust bevorderen? Wel, omdat iemand die God vreest als het goed is niet alleen eerbied toont voor Gods verordeningen in de Schrift, maar ook voor die in de schepping, vgl. blz. 74-80. Zo'n Goddelijke inzetting is ook de nacht, Gen. 1 : 4, 8 : 22. Men heeft er Hem in Israel om geprezen, Ps. 19 : 3, 74 : 16, 104 : 20. Ook bij deze inzetting scheiden zich echter de wegen van Goddelijke wijsheid en menselijke dwaasheid. Wat een weldaad bereidt God de mensheid door haar in zijn gunst elke avond weer de duisternis te schenken, Ps. 104: 20. Tot op zekere hoogte maakt Hij het haar daardoor onmogelijk te werken. Onze Heere Jezus Christus ontleende daaraan zelfs een beeld: „De nacht komt waarin niemand kan werken", Joh. 9 : 4. God gaf de dag om te werken en de nacht om te slapen, Ps. 104: 23, 1 Thess. 5 : 7. De duisternis is een zegen voor de mens. Een zachte mantel, die God over de aarde uitspreidt om de mensheid gelegenheid te geven uit te rusten van haar vermoeienissen van de dag. Wie de nacht als een Goddelijke inzetting eerbiedigt, zal zo wijs zijn hem zoveel mogelijk te gebruiken voor het doel waarvoor God hem schiep. Dit is alvast een van de manieren waarop de vreze des HEREN iemands nachtrust kan bevorderen. Helaas verhindert het moderne leven ons op allerlei wijze deze heilzame inzetting in acht te nemen. Helder kunstlicht stelt ons in staat van de nacht een dag te maken. Velen laten zich daardoor verleiden om tot diep in de nacht te werken of uit te gaan. 26) Ook het hoge levenstempo, de vele bronnen van lawaai alsmede de nieuwshonger beroven vele opgejaagde westerlingen van de zegen der nachtelijke stilte en duisternis en daarmee vaak ook van een ongestoorde slaap. Men kan echter geen enkele Goddelijke inzetting ongestraft overtreden, ook die van de nacht niet. Velen die de nacht verkortten, kwamen reeds aan de weet dat een voortdurend tekort aan slaap zich tenslotte wreekt. Als hun opgewondenheid 151
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
hen al niet belet in slaap te vallen. Onze spreuk spreekt in dit verband van „opschrikken"! Ook hieraan kan men zien hoe dwaasheid ons leven schaden kan, tot in onze nachtrust toe. 27 ) De zaak heeft echter nog meer zij den. b. Zonde en slapeloosheid.
„Ik herinner mij mijn verwondering en zelfs mijn verontwaardiging als medicus", aldus dr Paul Tournier, „toen ik enige jaren geleden een dame hoorde zeggen, dat slapeloosheid een teken van zonde zou zijn. Mijn ervaring van de laatste jaren heeft mij echter langzamerhand doen begrijpen, wat er voor waars in die bewering schuilt. Er zijn ongetwijfeld uitzonderingen; het verband is ook niet altijd rechtstreeks en het zou dan ook verkeerd zijn, te beweren, dat iemand die goed slaapt minder zondig zou zijn dan iemand die aan slapeloosheid lijdt. Maar ik kan het aantal patienten niet meer noemen, die hun slaap terugvonden tengevolge van de verandering in hun leven teweeggebracht door hun overgave aan Jezus Christus." 28 ) Ook dr McMillen erkent, dat er dingen zijn die ver buiten het bereik van de kalmerende middelen liggen, maar waarbij zonde, dwaasheid, iemands nachtrust schaadt. 29 ) Neem de vele vormen van haat, die een mens kunnen beheersen. De Schrift zegt wel: „Laat de zon niet ondergaan over uw toorn" (Ef. 4 : 26), maar iemand legde dit naast zich neer. En nu ligt hij 's nachts woedend te denken aan wat men hem heeft aangedaan of over hem beweert. Hij windt zich er nog eens over op en werpt nog wat hout op het vuur van zijn wrok en wraakzucht. De wijzen wisten het wel: „Van de vrucht van iemands mond wordt zijn binnenste verzadigd; hij verzadigt zich van de opbrengst van zijn lippen", Spr. 18 : 20, vgl. 13 : 21, 14 : 14. De hatelijke gedachte: „Ik zal hem wel krijgen!" kostte al menigeen uren nachtrust. Zo kunnen meer zonden iemand 's nachts wakker houden. c. De wandel met God en onze nachtrust.
De hele levenswijze die Spreuken ons wil aanleren, werkt uiterst preventief tegen slapeloosheid. Want zij bevordert in elk opzicht onze vrede met God en met onze naaste. 30 ) Heeft iemand ons onrecht aangedaan en reageren we daarop dwdds, dan lopen we 152
rijke beloning voor ons hele leven
§7
grote kans dat onze wraaklust ons wakker houdt. Maar onze Redder sprak als de Wijsheid in eigen persoon geheel in de geest van Spreuken toen Hij leerde: „Wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel; en zal iemand u voor een mijl pressen, ga er twee met hem", Matth. 5 : 40. Dat is wel fnuikend voor onze trots, maar probaat voor onze nachtrust. 31 ) Salomo zei: „Des mensen verstand maakt hem lankmoedig, het is zijn eer een overtreding voorbij te zien", Spr. 19 : 11. „Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten, indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd en Jahweh zal het u vergelden", Spr. 25 : 21v. Hij doet dat door op deze wijze onze nachtrust te beschermen tegen de schadelijke gevolgen van allerlei haatgevoelens en door ook de kwaliteit van onze slaap te verbeteren: „Je zult je neerleggen en je slaap zal zoet zijn", belooft onze spreuk. Verder bevordert wijsheid onze nachtrust door ons te leren ons leven en onze zaken over te geven in Gods hand. Daardoor kon David zeggen: „Ik legde mij neer en sliep; ik ontwaakte, want Jahweh schraagt mij", Ps. 3 : 6. En daar staat boven: „Toen hij vluchtte voor zijn zoon Absalom"! „In vrede kan ik mij te ruste begeven en aanstonds inslapen, want Gij alleen, o Jahweh, doet mij veilig wonen", Ps. 4 : 9. Kon onze Heere Jezus door dat geloof slapen in een schip tij dens een storm op zee? Matth. 8 : 24. En kon Petrus daardoor in de gevangenis geboeid tussen twee soldaten zo vast slapen, dat een engel hem wakker moest stoten? Hand. 12 : 6. De onzekerheid van het leven brengt velen echter in een niet loslatende angst, die hun dikwijls veel spanning en slapeloosheid bezorgt. Prediker beklaagde de man die zo hard zwoegt, dat hij „noch bij dag (!), noch bij nacht met zijn ogen de slaap te zien krijgt", Pred. 8 : 16, vgl. Gen. 18 : 1, 2 Sam. 4 : 5, Pred. 5 : 11. Ook de manier waarep we ons werk verrichten kan fnuikend zijn voor onze rust, vgl. Pred. 10 : 10. 32 ) Wat een ontspannende werking kan er dan uitgaan van de volgende raadgevingen: „Beveel Jahweh uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken", Spr. 16 : 3, vgl. 10 : 3. „Beter is een handvol rust dan beide vuisten vol zwoegen en najagen van wind", Pred. 4 : 6. Kind van God, durf toch rust te 153
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
nemen! Dat deed onze Meester met zijn dicipelen toch ook? „En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een eenzame plaats en rust een weinig. Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om to eten", Mark. 6 : 31. 33 ) Ook onbeleden zonden kunnen ons wakker houden. Dat ondervond David, toen hij zijn zonde (met Bathseba?) verzweeg. „Want dag en nacht drukte uw hand zwaar op mij", beleed hij later, Ps. 32 : 4. Wie echter zijn hart tegenover God en zijn schuldeiser eens goed heeft uitgestort en al wat hem aan angst en wroeging bezwaarde beleed, staat verbluft van de rust en ontspanning die dat geeft, Jak. 5 : 16. Ook zo kan de wijsheid nachtrust bevorderen. „Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming", Spr. 28 : 13. En geven ook Gods beloften geen rust? Jer. 31 : 26. Toegegeven, ook hierboven hielden we ons bezig met masjaals, die naar hun aard niet altijd en op iedereen van toepassing verklaard kunnen worden. De wijzen hebben vast ook geweten van slapeloosheid wegens kerkverdriet, I k , 138. Of om een dwaze zoon, Spr. 10 : 1. Dit neemt echter niet weg, dat Spr. 3 : 24 de overweging ten volle waard blij ft voor ieder die aan slapeloosheid lijdt. Ongerechtigheid brengt onrust, maar gerechtigheid geeft rust. Ook 's nachts. Dat zegt Gods Woord niet alleen in de hierboven besproken spreuk, maar ook in deze: „De vreze voor Jahweh is ten leven; men overnacht verzadigd, door het kwaad niet bezocht", Spr. 19 : 23, vgl. Job 11 : 18v. 14. WIJSHEID BEWAART U TERWIJL GODDELOZEN ONDERGAAN, SPR. 3 : 25v.
En tech wandelen de machtige en rijke goddelozen met hun ongelovige principes op doodlopende wegen! Met deze stellige geloofsverwachting had Psalm 1 de Geschriften ingeleid. Dit geloof doorgeurt ook Spreuken, 180v. De levens der wijzen of rechtvaardigen lij ken op vruchtbare bomen, maar die van de dwaze goddelozen op het onbruikbare kaf, dat door een plotselinge windvlaag wegstuift. Spreuken laat dat voortdurend zien. En de Hand154
rijke beloning voor ons hele leven
§7
leiding bij dit boek vat alvast kort samen hoe wij die oude tegenstelling tussen rechtvaardigen en goddelozen onder Gods yolk (P, 47, 83vv) moeten bezien, vs. 25v:
Vrees niet voor plotselinge schrik, noch voor de ondergang der goddelozen als hij komt. Want Jahweh zal je betrouwen zijn 35) en Hy zal je voet uit de valstrik houden.
34
)
Natuurlijk kan men hier bij de „plotselinge schrik" en „de ondergang der goddelozen" denken aan het Laatste Oordeel, I', 138. De apostel schreef: „Immers, gij weet zelf zeer goed, dat de dag des Heren zó komt, als een dief in de nacht. Terwijl zij zeggen: het is (alles) vrede en rust, overkomt hun, als de weeen van een zwangere vrouw, eenplotseling verderf, en zij zullen geenszins ontkomen", 1 Thess. 5 : 2v. Wat zullen de goddelozen dan schrikken! Onze Heere Jezus voorzei „radeloze angst onder de volken vanwege het bulderen van zee en branding, terwijl de mensen bezwijmen van vrees en angst voor de dingen, die over de wereld komen", Luk. 21 : 25v, vgl. Matth. 24 : 30, Openb. 1 : 7. Maar de vromen moeten dan juist het hoofd oprichten, omdat hun verlossing vlakbij is, Luk. 21 : 28. Schrift en historic laten echter zien, dat God ook voordien reeds menige goddeloze een snelle en onverwachtse ondergang bereidt. PlOtseling spleet de grond en verzwolg Korach, Dathan en Abiram met de hunnen en pletseling verteerde een Goddelijke vlam hun hele aanhang, Num. 16. Pletseling „stokte" Nabals hart in zijn binnenste. „En na ongeveer tien dagen sloeg Jahweh Nabal, zodat hij stierf", 1 Sam. 25 : 38. Pletseling stond Joab voor de goddeloze prins Absalom, toen deze aan zijn haar in een boom hing en stak hem dood, 2 Sam. 18 : 14. PlOtseling drong er een pijl tussen de verbindingsstukken van Achabs harnas en tegen de avond was de goddeloze vorst dood, 1 Kon. 22 : 34vv. PlOtseling werd Izebel door een paar hovelingen beetgepakt en uit het venster geworpen, zodat haar bloed tegen de muur spatte, waarop paardenhoeven haar vertrapten en straathonden haar verslonden, 2 Kon. 9 : 30-37; vgl. voor andere voorbeelden P 138v. En moeten we thans achter ,
155
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
menig krantebericht ook niet de plotselinge ondergang van goddelozen vermoeden? Anderzijds wist Jahweh in tijden van oordeel, waarin menige goddelOze omkwam, vromen te bewaren. Elia en honderd andere profeten overleefden de hongersnood, 1 Kon. 17, 18 : 4. Baruch, de secretaris van Jeremia, kreeg bij de ondergang van Jeruzalem zijn leven ten buit, Jer. 45. En toen de stad in 70 opnieuw ingenomen werd, nu door de Romeinen, redden vele discipelen van de Heere Jezus hun leven in Pelle b ), Luk. 21 : 20v. Wie in onze eeuw van oordelen over een afvallige christenheid met Habakuk bidt: „Ik ben, HERE, met vreze voor Uw werk vervuld", moge Hem ook voor het vrome Overblijfsel van onze tijd vragen: „Gedenk in de toorn aan ontfermen!", Hab. 3 : 2. Spreuken laat echter ook aan de hand van vele voorbeelden zien, dat goddelozen aan allerlei verschrikkingen bloot staan, omdat het kwade zijn bedrijver nu eenmaal altijd kwaad doet. Daaraan gingen reeds talloze levens van werkers der ongerechtigheid kapot. Maar de wijsheid die de vreze van Jahweh verleent, is het middel waardoor Hij de voeten der vromen uit de klemmen der zonde houdt. De schade en schande van een overspeler, die Spr. 57 zo treffend uitbeelden, behoeven verstandigen niet te treffen. Zo kan vroomheid of wijsheid voor talrijke valstrikken bewaren. Dit is een van de hoofdthema's van dit bijbelboek, waarop het gedurig terugkomt: wijsheid beschermt, vroomheid werktpreventiefl zie bij Spr. 1:20-33. 15. WIJSHEID MAAKT HULPVAARDIG EN WELDADIG, SPR. 3: 27v.
De wijsheidsleraars hebben bepaald niet over de armen in Israel heengekeken. In hoeveel spreuken tekenen zij niet de bezwaren en de gevaren van de armoe? vgl. Spr. 10 : 15, 13 : 8, 14 : 20, 19 : 4, 22 : 7, 30 : 9. En hoevaak dringen zij er niet op aan voor de armen op te komen? Spr. 3 : 27v. vormen daarop een treffende inleiding, omdat zij zo duidelijk uitgaan van de unieke rechtsgrond waarop de armenzorg, j a alle hulpvaardigheid en naastenliefde in Israel behoorden te rusten: op de onderlinge solidariteit waartoe 156
rijke beloning voor ons hele leven
§7
elke Isradliet jegens zijn naaste geroepen was krachtens het verbond Gods. Vs. 27: Onthoud nooit iets goeds aan wie er recht op heeft 36 ), terwijl uw hand bij machte is het te doen. Zeker, ook de heidenen troffen hun sociale maatregelen, evenals de ongelovige regeringen dat tegenwoordig doen. Maar in Israel waren alle wetten, die betreffende de armenzorg inbegrepen, verbondsbepalingen (V, 715), die men alleen vanuit de dankbare vreze voor Jahweh houden kon. Israel vormde immers een groot gezin, waarin elke broeder een medebondgenoot van Jahweh was en waarin de vereiste loyaliteit jegens Jahweh en de naaste ieders doen en laten diende te beheersen, 588. Daarom noemde de Heere Jezus aalmoezen ook een zaak van gerechtigheid, Matth. 6: lv, vgl. Dan. 4: 27, 2 Cor. 9: 9, Ps. 112: 9. En gerechtigheid (zakenreg., I k ) is in de Schrift het gebruikelijke woord voor de gehoorzaamheid der gelovigen aan Gods verbond. Ook aan de verordeningen daarvan inzake de hulpbehoevenden. Daarom kan men aan iemands houding tegenover de armen ook duidelijk zien hoe hij tegenover God staat. 37 ) Spr. 3 : 27 ademt volop de geest van de Thora. Dat blijkt misschien nog duidelijker als we het wat letterlijker aldus vertalen: „Onthoud nooit iets goeds 38 ) aan wie er de heer 39 ) (bawl) van is . . . SV.: ,Onthoud het goed van zijn meesters niet . . " Hier heet de hulpbehoevende dus zelfs kras de heer of meester van het goede. Hij kan er zekere rechtmatige aanspraken op laten gelden. Dus als wij bij machte zijn 40 ) iets goeds te doen, waaraan onze naaste juist behoefte heeft, wie is er dan beer en meester van dat goeds? Daarop antwoordden de wijzen: Die hulpbehoevende! Dit hadden zij op hun beurt geleerd uit de Thora, dat standaardwerk voor het leven in Gods verbond. Daarin had Jahweh, Israels Grootkoning, verordend dat alle daden van hulpvaardigheid en menslievendheid niet allereerst zouden steunen op de subj ectieve basis van onze gevoelens van medelij den, maar op die van de gerechtigheid, die Hij als verbondseis van zijn yolk vorderde. 157
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
Het is duidelijk, dat pas wijsheid door vreze des HEREN een mens hulpvaardig en weldadig maakt. Want daardoor erkent men het recht der armen, krachtens Gods verbond, Spr. 29 : 7. Deze gerechtigheid wilden de wijzen jong Israel leren, Spr. 1 :3. Ook tegenover de hulpbehoevenden in Gods gemeente. Hierboven gaven zij dienaangaande basisonderwijs. Hulpvaardigheid en mededeelzaamheid zijn onder Gods yolk weldaden waartoe de gever verplicht is en waarop de ontvanger recht heeft, vgl. Gal. 6 : 10, Hebr. 13 : 16. En daarvoor zoeke men geen uitvluchten, vs. 28:
Zeg niet tot uw naaste: „Kom later maar eens terug!" Of: „Morgen zal ik het wel geven", terwijl u het toch bij u hebt. Ook hier klinkt duidelijk de echo van de Thora, vgl. blz. 6871, I', 33-39. „Het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen", Lev. 19 : 13, I h 544. 41 ) „Omdat hij behoeftig is en er dus naar uitziet", Deut. 24 : 14v. 42 ) Anders zondigt u tegen het achtste gebod, 698v, 715. Evenals wanneer de ezel van uw naaste verdwaald rondloopt of in elkaar zakt en u steekt geen hand uit, Deut. 22 : 1-4. Door zo te talmen met uw hulp zondigt u ook tegen het zesde gebod, want zó komt u aan zijn nefesj of leven, 670, 712. Met zulke voorbeelden leerde God de Israelieten een hulpvaardige, milddadige houding aan te nemen tegenover hun naaste, vgl. Deut. 15 : 11. 43 ) Deze evangelische sociale instelling wilden ook de wijzenjong Israel leren. Geen koren achterhouden als er hongersnood dreigt, Spr. 11 : 26. Geen oogje dichtdoen voor andermans ellende, Spr. 28 : 27, vgl. 11 : 24vv, 14 : 21, 19 : 17, 22 : 9, 29 : 7. Maar uw naaste zo gauw mogelijk te hulp snellen. Dat betekent niet alleen, dat we de rekeningen van onze leveranciers en de aanslagen van de belastingen op tijd betalen, maar dat we loyaal de hele „schuld" voldoen waartoe Gods verbond elke Israeliet reeds verplichtte, laat staan ons, onder het Nieuwe Verbond: „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", Lev. 19 : 18. En de wijzen voegen daar geheel in de geest ,
158
rijke beloning voor ons hele leven
§7
van Mozes nog aan toe: En niet talmen, geen uitvluchten verzinnen, maar nit helpen! Straks zullen ze er nog op wijzen, dat God de hulpvaardige gever er om zal belonen ook!, Spr. 11 :24, 25, 26, 14:21, 19:17, 22:9. Zo leeft wijsheid iemand ook snelle hulpvaardigheid, zoals u kunt zien aan de vrome Job, die eerlijk kon verklaren: „Noon heb ik armen geweigerd waarom zij vroegen, nooit weduwen overgelaten aan hun lot, nooit mijn brood alleen opgegeten zonder het te delen met de wezen. (-) Als ik een naakte tobber zag of een arme zonder kleren, dan was zijn lijf mij dankbaar, omdat het zich mocht hullen in de wol van mijn schapen", Job. 31 : 16v, 19v. Ook in dit opzicht heeft onze Heere Jezus Christus met Woord en daad de Schrift vervuld. „Geef hem die van u vraagt", leerde Hij, „en wijs hem niet af, die van u lenen wil", Matth. 5 : 42, vgl. Matth. 25 : 40-45, Luk. 6: 38. Het onderwijs aan de Samaritaanse vrouw ontweek Hij niet met: „Ik ben te moe", Joh. 4. Zelfs als iemand Hem op een sabbath om hulp vroeg, weigerde Hij die niet met: „Kom morgen maar terug, anders krijg Ik moeilijkheden met de Farizeeen en de Schriftgeleerden", Matth. 12 : 1-14. En als een echte discipel van deze Meester en van Spr. 3 : 28 schreef Jakobus: „Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde", Jak. 4 : 17, vgl. Matth. 25 : 41-46, Rom. 13 : 8, 2 Cor. 9: 6, Jak. 2: 15v. 16. WIJSHEID MAAKT GEEN MISBRUIK VAN VERTROUWEN, SPR. 3 : 29.
Smeed nooit kwaad tegen uw naaste, daar hij in goed vertrouwen naast u leeft. Zo zat David bij Saul op de citer te spelen. In goed vertrouwen. Totdat de koning plotseling moorddadig zijn lans naar hem wierp, 1 Sam. 19 : 9. Maar Saul smeedde al langer kwaad tegen de nets vermoedende David, 1 Sam. 18 : 21-25. Zo gemeen zag hij later zijn vertrouwen ook beschaamd door zijn zoon Absalom en zijn raadsheer Achitofel, 2 Sam. 15. In Psalm 55 vertelt David hoe zo'n bejegening iemand verwonden en kwellen kan. „Want het is geen 159
§ 7 In het onderhouden van Gods geboden ligt vij and die mij smaadt", zo klaagt hij daar, „dat zou ik dragen; het is niet mijn hater die zich over mij verheft; voor hem zou ik mij verbergen. Maar gij zijt het, een mens — mijns gelijke, mijn vriend en vertrouwde: wij, die samen vertrouwelijk omgang genoten, die in het feestgewoel gingen naar Gods huis", vs. 13vv. Helaas viel David zelf ook in deze zonde tegenover Uria, toen deze in goed vertrouwen bij hem zat, 2 Sam. 11 : 8-13. Dit verdriet hebben velen met David gedeeld. Zo liep Abner argeloos mee, toen Joab hem in de poort even ter zij de nam, „alsof hij vertrouwelijk met hem wilde spreken". En daar stak Joab Abner dood, 2 Sam. 3 : 27. En zo smeedden de mannen van Anathot kwaad tegen hun dorpsgenoot Jeremia, die volkomen te goeder trouw naast hen leefde. „Ik zelf was argeloos als een lam, dat ter siachting geleid wordt", verzekert de profeet. „En ik wist niet, dat zij zulke plannen tegen mij smeedden: We vellen de boom in zijn voile kracht. We bannen hem uit het land van de levenden, zodat zijn naam niet meer wordt genoemd", Jer. 11 : 19, vgl. vs. 21. Ook dit lij den van de rechtvaardigen heeft onze Heere Jezus vervuld, toen Hij verraden werd door een van zijn leerlingen, een tafelgenoot, Ps. 41: 10. „Die zijn hand met mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden", voorzei de Heere, Matth. 26 : 23. En horen wij niet de smart van Ps. 55 : 13-19 in Jezus' vraag bij zijn arrestatie: „Judas, verraadt gij de Zoon des mensen met een kus?", Luk. 22 : 48. Maar door de vreze Gods komt een mens tot het inzicht, dat vertrouwen de grondslag van de maatschappij vormt, Ps. 11 en 12. Wie dat schendt, zeiden de wijzen, is een nietsnut, en een bedrieger, Spr. 6 : 14, 18, 12 : 20. De apostelen onderwezen dezelfde hemelse wij sheid, toen ze opriepen tot „ongeveinsde broederliefde", 1 Petr. 1 : 22, vgl. Rom. 12 : 9, 1 Tim. 1 : 5. 17. WIJSHEID MAAKT VREDELIEVEND, SPR. 3 : 30.
Twist nooit met iemand zonder oorzaak, indien hij u geen kwaad gedaan heeft. Hierbij kan men allereerst denken aan ruziemaken, waarbij 160
rijke beloning voor ons hele leven
§7
men soms nog wel weet waarmee het began, maar niet waarmee het zal eindigen. „Het begin van een twist is als het doorsteken van een waterkering; laat dus of van twist, voordat hij losbreekt", Spr. 17 : 14. Neem liever een voorbeeld aan onze Heere Jezus Christus, die zei: „Leert van Mij, want lk ben zachtmoedig en nederig van hart", Matth. 11: 29. Als Hij gescholden werd, schold Hij niet terug, maar gaf het over aan Hem, die rechtvaardig oordeelt, 1 Petr. 2 : 23, vgl. Matth. 5 : 25, 40vv, Rom. 12 : 18. Maar het woord voor twist (rieb) kan ook op een rechtsgeding doelen (b.v. Gods twist met Israel, waarover de profeten zoveel spreken). Ook ten aanzien van dit procederen leert de wijsheid ons matigheid. Natuurlijk mogen we gerust ons recht zoeken als iemand ons wel kwaad gedaan heeft. ,Door middel der overheid, of hem tot schuldbekentenis brengen door den kerkeraad of andere private vermaning, en dat zonder wraakgierigheid en lastering, Ex. 22 : 8, Matth. 18 : 15, 16, 1 Cor. 6 : 4, Ef. 4 : 26" (Kantt. SV). Daarvoor gaf God Israel in de woestijn al een rechtspraak en ook Spreuken houdt zich daar veel mee bezig. Het is zelfs een van de hoofdbedoelingen van dit boek Gods yolk het recht te leren beminnen, Spr. 1 : 3. Maar de vreze des HEREN kan iemand de wijsheid verlenen niet voor elk geschilletje naar de rechters te lopen om zijn naaste een proces aan te doen. En zeker niet te twisten met iemand die ons niets in de weg legde. 44 ) Wijsheid maakt iemand vredelievend. Dat blijkt ook uit de volgende Spreuken: „Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist, maar elke dwaas barst los", Spr. 20: 3. „Ga niet haastig over tot een rechtsgeding, want wat zult ge tenslotte doen, wanneer uw naaste u beschaamd maakt?", Spr. 25 : 8. In de vreze voor Jahweh ligt ook in dit opzicht rijke beloning. Men bespaart zich alle ellende van ruzies en nodeloze rechtsgedingen. Wat weer medicijn is voor ons vlees (zie bij vs. 8) en onze slaap ten goede komt (zie bij vs. 24). En men verheugt zich in de belofte des Heeren: „Zalig de vredestichters want zij zullen Gods kinderen genaamd worden", Matth. 5 : 9.
161
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt 18. WIJSHEID VOERT U IN DE VERTROUWELIJKE OMGANG MET GOD, SPR. 3:31v.
De rechtvaardigen en wijzen vormden in Israel en in de christenheid vaak — of meestal? — een minderheid. Dan werden de lakens uitgedeeld door de goddelozen § 4), die doorgaans tot de rijken behoorden en ondanks vrome schijn dikwijls echte geweldenaars en mannen des bloeds waren, Y, 108-112. Dit leek hun ook nog vaak veel voordeel te bezorgen, althans op het eerste gezicht. Tot groot verdriet van menige vrome. Asaf erkent tenminste in Ps. 73, dat het hem verbitterd had als hij zag wat een voorspoed menigeen met goddeloosheid verwierf. Hij zag hen hun gang gaan als weldoorvoede en dikgegeten mensen, terwijl ze een grote mond hadden tegen God en mensen, Ps. 73 : 3-12. Het werd een kwellend probleem voor hem, waarmee hij zich enige tijd aftobde: „Wat helpt het dat ik mijn hart rein hield, de hele dag word ik gekweld!", vs. 13v, vgl. Pred. 7 : 15, 8 : 10, 13v, 9 : 2. Deze worsteling tussen rechtvaardigen en goddelozen onder Gods yolk vindt ook haar weerslag in Spreuken. Dit dringt er voortdurend op aan om aan de goede zij de van dit front te blijven, bij Jahweh en zijn Woord. Het onderwijst ook overal vanuit het vaste geloof, waarmee Psalm 1 de Geschriften inleidde: En tech zijn die machtige goddelozen, zoals die valse getuigen, onrechtvaardige rechters en gemene landdieven, waardeloos kaf, dat de wind van Gods oordeel zal doen wegstuiven, Ps. 1 : 4, P, 137v. Vanuit deze overtuiging geeft Salomo in Spr. 3 : 31 v. aan de arme rechtvaardigen de krachtige verzekering, dat niemand op die ogenschijnlijk succesvolle goddelozen afgunstig hoeft te zijn:
Wees nooit jaloers op een man van geweld en verkies 45 )geen enkele van zijn wegen. Want de verkeerde is voor Jahweh een gruwel, maar met de oprechten gaat Hij vertrouwelijk om. We noemden deze verzekering hierom krachtig, omdat de dichter wel zeer krasse taal gebruikt om Jahweh's afkeer van de 162
rijke beloning voor ons hele leven
§7
geweldenaars uit te drukken. Zij zijn voor God een gruwel 46 ). Dit woord gebruikt de Thora als aanduiding voor het onreine, voor alles wat naar Kanaanitisme ruikt en dus ontoelaatbaar is in de gemeenschap met God! Psalm 37, die feitelijk de mooiste toelichting geeft op deze spreuk, vertelt wat het betekent, dat God van die verdrukkers gruwt. God ldcht om die heren naar wie David keek. „Want Hij ziet, dat zijn dag komt!", Ps. 37: 13. Nog even en dan roeit God hen uit, zodat ze nergens meer te vinden zijn, vs. 10. En dan geeft Hij het land (de Heere Jezus zei: de aarde) aan de ootmoedigen! vs. 11, 29, Matth. 5 : 5. Vreselijke toekomst voor goddeloze kerkleden! Zij behoorden toch ook tot Gods yolk, droegen zelfs in besnijdenis en doop het teken en zegel van Gods verbond, maar zij verzondigden Gods genade en haalden zijn vloek over zich, P, 83vv. Dit nam Asafs bittere afgunst uit zijn hart weg: toen hij op hun einde lette, Ps. 73 : 17. Intussen gaat Jahweh met de oprechten nu reeds vertrouwelijk om. Met hen houdt Hij zijn „sood". Bij dit Hebreeuwse woord dacht een Israeliet aan de gezellige kring van mannen, die 's avonds na gedane arbeid nog wat napraatte in de poort. 47 ) Jeremia beklaagt zich, dat Gods hand hem altijd buiten „de sood van lachers" had gehouden, Jer. 15 : 17, vgl. Job 19 : 19, Ezech. 13 : 9. En David voelde zich verraden door een vriend met wie hij „sood", vertrouwelijke omgang, had genoten, Ps. 55: 15. Dit alledaagse woord gebruikt de spreukendichter om ons te vertellen: Zo hartelijk en vertrouwelijk wil God met zijn oprechten omgaan! Als met vrienden in een sood of kring. Thans natuurlijk door middel van zijn heilig Woord. Maar gezien het verband van onze spreuk denken we hierbij uiteraard vooral aan die schatkamer vol vriendelijke raadgevingen, die dit bijbelboek ons biedt. God spreekt daarin vertrouwelijk met ons over de grootste en de kleinste dingen in ons leven, zoals iemand zijn vriend goede raad geeft tijdens een vertrouwelijk gesprek. Zo brengt de wijsheid ons behalve haar vele andere voordelen ook met God op vertrouwde voet, Ps. 25 : 14, Gen. 18: 17, Job 29 : 4, Joh. 15 : 14v. Kent iemand grotere eer? Daarmee troostte Asaf zich later ook: „Maar mij aangaande, het is mij goed (reeds in 163
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
dit leven) nabij God te wezen", Ps. 73 : 28. Heel vertrouwelijk met Hem om te gaan, als vrienden in hun sood. 19. WIJSHEID ZIET HAAR WONING GEZEGEND, SPR. 3 : 33.
Gods zegen is een heilzame kracht die ons leven in alle opzichten tot grote bloei kan brengen. Als Israel Jahweh zou vrezen, beloofde Hij het zijn zegen in de vruchtbaarheid van de vrouwenschoot, de worp van het vee, de opbrengst van de akkers en de beveiliging van de volksgezondheid. Gods vloek daarentegen is een verwoestende kracht, waardoor Hij ons leven in al z'n geledingen kan vergiftigen, zodat de dood er in vaart en de Israeliet aan zijn lege baktrog en onvruchtbare akker en veestapel ondervond, dat Jahweh zich tegen hem keerde en zijn vrede vernietigde. Mozes geeft een brede opsomming van zegen en vloek in Lev. 26 en Deut. 28. Maar Spreuken spreekt er feitelijk op elke bladzijde over. Salomo vat al dat spreukenonderwijs over zegen en vloek in Spr. 3 : 33 kort aldus samen: De vloek van Jahweh ligt op het huis van de goddeloze, maar de woning der rechtvaardigen zegent Hij. De wijzen laten de ontzettende realiteit van Gods vloek op het huis van de goddeloze in tientallen masjaals zien. Om daar eens een willekeurige greep uit te doen: zijn naam zal wegrotten, 10 : 7. Zijn jaren zullen verkort worden, 10 : 27, vgl. bij 3 : 2. Zijn hoop zal ondergaan, 10 : 28. Zijn winst zal niet gedij en, 11 : 18. Bouwend op zijn rijkdom komt hij ten val, 11 : 28. En dan klinkt er nog gejuich ook, 11 : 10. Hij mag zich dan godsdienstig voordoen 83vv), maar Jahweh gruwt van zijn offer, 15 : 8. Hij zal het land niet blijvend bewonen, 10 : 30. Kortom, Jahweh is verre van hem, 15 : 29. En dat laatste is het ergste. Maar de rechtvaardige staat als een duurzame grondslag (10 : 25) en zal in eeuwigheid niet wankelen, 10 : 30, vgl. Ps. 15 : 5, F, 210v. Ook dat staat op elke bladzij van Spreuken te lezen. Hij krijgt wat hem toekomt, hem wordt vergolden op aarde, 11 : 31. Hij 164
rijke beloning voor ons hele leven
§7
eet tot verzadiging toe, 13 : 25. En hij vindt zelfs in zijn dood een schuilplaats, 14 : 32. Helaas laat het leven dit alles lang niet altijd even duidelijk zien. „Er is een ijdel ding, dat op de aarde geschiedt", zei Prediker „er zijn rechtvaardigen, wie het gaat naar de verdienste der goddelozen; ik zeide, dat ook dit ijdelheid is", Pred. 8 : 14. Het lijkt er op, dat de dichter van onze spreuk dit ook gezien heeft. Hij spreekt tenminste over het huis van de goddeloze; dat klinkt solide. Maar voor de woning van de rechtvaardige gebruikt hij een woord, dat doelt op een eenvoudige behuizing, een nederzetting, oorspronkelijk duidde het zelfs op een weide. Voelt u de tegenstelling? Spreuken spreekt trouwens ook over de benauwdheden van de rechtvaardigen, b.v. Spr. 11 : 8. Maar in de besproken spreuk klinkt evenals in de vorige geloofstaal! Hier wordt gesproken in enigheid des waren geloofs met de Prediker, die schreef: „Nochtans weet ik, dat het de godvrezenden wel zal gaan, omdat zij voor Hem vrezen; de goddeloze daarentegen zal het niet welgaan en hij zal zijn levensduur niet verlengen als de schaduw, omdat hij voor God niet vreest", Pred. 8 : 12v. Opeens breekt Gods vloek dat ogenschijnlijk onwrikbare huis van de goddeloze en brengt Zijn zegen de tent van de rechtvaardige tot grote bloei, vgl. Spr. 14 : 11. 20. WIJSHEID VERWERFT DOOR HAAR NEDERIGHEID GODS WELBEHAGEN, SPR. 3 : 34.
In Psalmen en Spreuken komen we ook telkens de spotters tegen. Dan moet u beslist niet alleen denken aan ongure klanten, die ruwe grappen verkopen over God en zijn gebod, want spotters omgeven zich vaak met een waas van godsdienstigheid. Daarom moet u hen niet alleen in de wereld zoeken, maar vooral in Israel en nu in Gods gemeenten. Hun meest wezenlijke kenmerk is trouwens niet hun spot, maar hun vermetelheid, hun zelfverheffing en mateloze,overmoed tegenover God en zijn Woord, Spr. 21 : 24. De spotter is de zich mondig verklarende autonome mens, die u alom in de christenheid kunt opmerken. En heus niet alleen als randkerkelijken, maar niet zelden als vooraanstaande figuren in de kerke165
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
lijke en theologische wereld. We bekeken het bijbelse portret van de spotter reeds nader in I', 96-99. Daar schonken we ook al enige aandacht aan de spreuk:
Wanneer 48 ) Hij met spotters te doen heeft, spot Hij zelf, maar de nederigen geeft Hij genade. Zo'n „vrome" spotter met wie Jahweh op Zijn beurt spotte, was koning Jerobeam, die Hij met een stijve arm voor schut zette; notabene op een godsdienstig feest, bij een gebarsten altaar! 1 Kon. 13. En wat de wereldse spotters betreft, zie Rom. 1: 18-32. Daar dreunt op de achtergrond: Wat? Spot u met Mij? Dan zal Ik eens met u spotten! Wie de spotter is, blijkt eveneens duidelijk uit zijn tegenvoeter: de nederige (de ani, ook wel vertaald: de ellendige of arme, 55vv, 65). Hij vreest God en daarom vindt men bij hem wijsheid. En wijsheid maakt een mens hoe langer hoe nederiger, Spr. 11 : 2. Wijsheid leert iemand nederig binnen de perken van Gods inzettingen te blijven. Nederig zich te schikken binnen de levensruimte die God hem verleent. Nederig het hand-bereik te aanvaarden dat God voor hem heeft vastgesteld, zie bij Spr. 1 : 2v. Nederig te erkennen wat past en niet past. Zoals hoogmoed de levenshouding is van de spotter, zo is nederigheid de levenshouding van de wijze. De eerste barst van eigenwaan, de laatste prijst God als de Almachtige en de Alwijze. En juist zulke nederigen zijn voor God „de mensen des welbehagens", Luk. 2 : 14. Over hen stort Hij zijn genade of gunst uit. Uit zulke nederigen bestond het vrome Overblijfsel 41v, 73v) in Lukas 1 en 2. Aan hen maakte God de geboorte van de Messias bekend. In hun midden liet Gods Geest de schoonste profetieen Koren. Maar de trotse Jeruzalemse priesteraristocratie ging Hij voorbij. En toen Maria zag hoe God haar kring had verhoogd en de hele godsdienstige upperten gepasseerd, zei ze: ,Mijn ziel maakt groot de Heere . . . , omdat Hij heeft omgezien naar de lage staat zijner dienstmaagd . . . Hij heeft machtigen van de troon gestort en eenvoudigen verhoogd, hongerigen heeft Hij met goederen vervuld en 166
rijke beloning voor ons hele leven
§7
rijken heeft Hij ledig weggezonden", Luk. 1 :46-55, vgl. 1 Sam. 2 : 1-10. Dat zong men in Israel al eeuwen: „Want Jahweh is verheven, en Hij aanschouwt de nederige, maar de hovaardige kent Hij van verre", Ps. 138 : 6, vgl. Ps. 18 : 27v. Dit is de essentie van de Heilige Schrift. Of zoals onze Behouder het onder woorden bracht: „Wat hoog is bij mensen, is een gruwel voor God", Luk. 16: 15, vgl. Matth. 23 : 12, Luk. 18 : 14, Jak. 4: 6, 1 Petr. 5 : 5. 21. WIJSHEID DOET EER BEERVEN, SPR. 3:35.
Wijsheid verleent haar bezitters hoedanigheden waardoor zij het respect van hun omgeving kunnen verwerven, Hand. 2 : 47, 1 Tim. 3 : 7. Daarover sprak Salomo reeds in Spr. 3 : 16, maar daar komt hij in Spr. 3 : 35 nog eens op terug:
De wijzen zullen eer beêrven, maar de dwazen laden schande op zich. Dat komt omdat de dwazen wijsheid en tucht verachten, zie bij Spr. 1 : 7. Al kon men zich toen al lelijk op hen verkijken vanwege hun voorgewende godsdienstigheid. We schetsten het beeld van de dwaas in I', 93. Van hem spreekt men vaak schande, zoals uit vele spreuken zal blij ken, b.v. Spr. 11 : 2, 12 : 18, 13 : 5, 17 : 7, 19 : 10, 26 : 1, 26: 7v. Prediker zag echter reeds, dat wijzen in deze wereld lang niet altijd de eer ontvangen, die zij verdienen. Zo zag hij in een belegerde stad een arme, wijze man die haar had kunnen redden door zijn wijsheid, „doch geen mens dacht aan die man. Toen zeide ik: Wij sheid is beter dan kracht, maar de wijsheid van de arme wordt veracht en naar zijn woorden luistert men niet", Pred. 9: 13-16, vgl. 6 : 8. En wat hij in dit verband nog meer zag, kan men thans nog waarnemen: „de dwaas werd op de hoogste posten gesteld", Pred. 10 : 6. Eer-bij-God en eer-bij-mensen gaan maar zelden samen. Vaak moet de gelovige daar zelfs tussen kiezen en om zijn eer bij God het kruis opnemen en smadd lijden, Matth. 5 : 11v. Zou Salomo daarom leren, dat de wijzen eer zullen beêrven? Immers op een erfenis kan men aanspraak maken, ook al bezit men haar nog niet. 167
§ 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
Zolang echter in deze wereld dwazen nog hoge ereambten kunnen bekieden — al past dit evenmin als sneeuw in de zomer, 26 : 1 — zullen we in de bovenstaande spreuk ook het bekende belovende en gelovende spreken (zie zaakreg., I i') van de Heilige Schrift mogen beluisteren. „Wie Mij eren, zal Ik eren", liet Jahweh tot Eli zeggen, „maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden", 1 Sam. 2: 30. Maar ook deze spreukmatige profetie werd niet diezelfde dag nog aan Eli's huis vervuld. Zoals zoveel meer, b.v. het eeuwige leven, bezitten de rechtvaardigen ook hun eer bij God thans nog veelszins in belOfte. Maar al ontvangen veel wijzen thans nog veel te weinig de hun toekomende eer en al zitten veel dwazen nog breeduit in het eregestoelte, de belofte van onze Heere Jezus zal niet falen: „Indien iemand Mij dienen wil, de Vader zal hem eren!", Joh. 12 : 26. Eens draait God de rollen definitief om en laat Hij de wijzen de hun beloofde eer onverkort beerven. „Velen van hen, die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken, deze tot eeuwig leven en genen tot versmading, tot eeuwig afgrijzen. En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel" (Dan. 12: 2v), ja, „als de zon in het Koninkrijk huns Vaders", Matth. 13 : 43, vgl. Ps. 84 : 12, 1 Cor. 15 : 42, 2 Cor. 3 : 18, Fil. 3 : 21. 22. WIJSHEID OMVAT ONS HELE LEVEN EN ZEGENT ONS HELE LEVEN.
„Ms je wij s bent, ben je wijs tot je eigen welzijn", Spr. 9 : 12. Op dit aambeeld hamert de Handleiding bij Spreuken (Spr. 1-9) voortdurend. Wat een reeks van zegeningen zagen we Salomo verbinden aan een leven in de vreze voor Jahweh. Laten we ze tenslotte alle nog een keer aan onze blik laten voorbijgaan. De wijsheid die men door de vreze des HEREN kan yerkrij gen, omvat werkelijk ons hele leven en zegent ons hele leven: Ze kan ons leven verlengen. Ze maakt ons sympathiek bij God en mensen. Ze geeft in deze wereld de minste ellende. Ze bevordert onze gezondheid. Ze vermeerdert ons bezit. 168
rijke beloning voor ons hele leven
§7
Ze leert buigen onder de tucht van Jahweh. Ze behoort tot onze kostbaarste bezittingen. Ze verleent rijkdom en eer. Ze geeft liefelijkheid en vrede. Ze laat eten van een levensboom. Ze ligt ten grondslag aan hemel en aarde. Ze doet leven en ze siert en beschermt ons. Ze komt onze nachtrust ten goede. Ze bewaart ons terwijl goddelozen ondergaan. Ze maakt hulpvaardig en weldadig. Ze maakt geen misbruik van vertrouwen. Ze maakt vredelievend. Ze voert ons in de vertrouwelijke omgang met God. Ze ziet haar woning gezegend. Ze verwerft door haar nederigheid Gods welbehagen. Zoals we nog zullen bemerken, treffen we in Spr. 4-9 meermalen dezelfde redenen aan om de wijsheid te zoeken als we in Spr. 3 lazen. We mogen dan wel naar onze bespreking daarvan in deze paragraaf verwijzen. Een ding bracht Salomo ons in Spr. 3 reeds overduidelijk onder het oog: dat wijsheid door vreze des HEREN in dit gebroken mensenleven de minste ellende geeft en de beste manier is om zoveel mogelijk geluk te proeven en zoveel mogelijk Ongeluk te vermij den. NOTEN Volgens de LXX zeventig jaar. 2 ) Meer over de levensduur der Israelieten bij L. Koehler, Der hebraische Mensch, Tubingen 1953, 27-33. 3)Vgl. R. de Vaux, Hoe het oude Israel leefde, I, 282. 4)Althans in de regel, want ook hier he. 5) Mr. G. Groen van Prinsterer, Ongeloof en Revolutie (ed. H. Smitskamp), 1951, 19. idem, a.w. 24. 7 ) idem, 24v. 6)idem, 24. 9 ) De oud-oosterse diplomatie gebruikte het woord kennen ook wel voor de loyaliIceit van een vazal jegens zijn grootkoning en omgekeerd, vgl. I', 140. ) Voor Groen werd de term reeds zo breed opgevat door Chantepie de la Saussaye.
169
,sc 7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
vgl. Groen van Prinsterer, Handboek der geschiedenis van het vaderland, 36 noot 3. u ) P. K. Keizer, Kerkgeschiedenis I, Groningen 1975, 94. 12)Zoals beide volgende artsen deden: dr. Paul Tournier, Radicale Therapie. 7e dr. Baarn; S. I. McMillen M.D., None of these diseases, London 1966. 13)„Immers, als God de mens geschapen en Zijn wetten aan de wereld gegeven heeft, dan houdt gehoorzaamheid van Hem in, dat men in de gunstigste condities voor zijn gezondheid komt. Ik wil niet ontkennen, dat er onder hen, die volstrekt gehoorzamen aan Gods wil, ook zieken zijn. Maar de geestelijke achteruitgang van de wereld en van de geneeskunde heeft de gezondheidstoestand van de volkeren slechter doen worden", dr. Tournier, a.w. 194. 14)„Een land, waarvan de bewoners door gehoorzaamheid aan God de tucht over eigen leven zouden herkrij gen, hun zelfbeheersing, de oplossing van hun psychische en sociale conflicten, in al hun begeerten maat zouden weten te houden, door een positieve geestesgesteldheid hun vitaliteit zouden verhogen — zo'n land zou zijn gezondheid op een geheel ander niveau brengen", dr. Paul Tournier, a.w. 194. 15)R. B. Y. Scott, Proverbs, a.l. vertaalt: with grain. 16)Kantt. SV over tucht: „Dit woord betekent wel de onderwijzing, die geschiedt met woorden, maar het wordt hier ook voor dadelijke straffen genomen". 17)„Koralen" is hier geheel onwaarschijnlijk, Gispen a.l. 14 ) 0.i. laat de beeldspraak van de levensboom zich het beste verklaren uit de herinnering aan de echte levensboom in het paradijs, welke herinnering in het oude nabije Oosten nog wijd verbreid was. 19)„Leben heiszt aber von Grund auf mehr als Existieren und Nicht-gestorbensein", Dr. Ernst Schmitt, Leben in den Weisheitsbtichern Job. Sprtiche und Jesus Sirach, Freiburg 1954, 140. „Im Kal bedeutet chaya in erster Linie ,leben", womit freilich von vornherein mehr als die nackte Existenz ausgedrtickt ist. Ftir das Farblose _es lebte" — fast im Sinne von „es war einmal" — steht einfach haya (Job I : 1)", idem, 17. 20)De Schrift maakt zulke onderscheidingen niet. „Life is given to man as a psychosomatic unity in which our own distinctions between psychical, intellectual, and spiritual life do not exist' (von Allmen, pp. 231f.)", TNBD, 735. Zo ook Schmitt, a.w. 128: Onderscheidingen tussen natuurlijk, d.w.z. zuiver aards-physisch, hoger gewissem Sinne unbiblisch. In Wirklichkeit en eeuwig-oneindig leven zijn kennt das AT nur ein einziges Leben". 21)Vgl. Wolf Wilhelm Grafen Baudissin, Al ttestamentliches hajjim ,Leben" in der Bedeutung von ,Gltick", Berlin 1915, 143-161. Schmitt, a.w. 22: Aangezien „Lepragnanten Sinne" rondben" wesentlich Wohlbefinden mitbesagt" kan het weg ,Gltick" bedeuten . . vor allem in der von uns behandelten 22)Gelukkig leven was voor Israelitisch besef vermoedelijk een tautologische uitdrukking, want „Man kann Hebrtiisch nicht sagen: ,g1ticklich' oder .unglticklich leben' . ". Baudissin, a.w. 158. „So heiszt es schlechthin: „gut, ghicklich leben", ohne das dies besonders ausgedruckt werden maszte - , Schmitt, a.w. 17. 23)L. Koehler. Lex., a.v. opborrelen, vgl. F. Delitzsch a.l. 24)James Neil, Palestina en de bijbel, Kampen 1915, 18-25. 22 ) Dr. Paul Tournier, Radicale Therapie, 7e dr. Baarn, 209. ' 6 ) Idem, a.w. 115: , Er zijn dus levenswetten, die men niet kan overtreden zonder de gezondheid in gevaar te brengen. De beschaving en haar jacht naar comfort trachten ze voortdurend op zij te zetten. Men kan Met ongestraft van de nacht een dag
170
rijke beloning voor ons hele leven
§7
maken, in de winter te hard stoken, zich alleen maar in een auto voortbewegen, zich naar eigen goeddunken voeden of met zijn medemens in onenigheid leven", vgl. 209. 27)Idem, a.w. 123: „Sprekend over Gods plan voor het normale leven van de mens formuleert Carton wat hij noemt de „wet van de drievoudige rust". Ten eerste de jaarlijkse rust, waar de natuur ons het voorbeeld van geeft: zij rust in de winter. En men zou zich kunnen indenken, dat wintervacantie gunstiger is dan zomervacantie. (-) Hippocrates gaf reeds de raad om in de winter arbeid en voeding te verminderen — hij schreef zelfs een enkele maaltijd per dag voor! — om zich zo naar de wet der natuur te richten. Vervolgens de wekelijkse rust, naar Bijbels voorschrift; op dit punt behoeft men niet meer te wijzen op de fout van ontelbare mensen, die zich op Zondag meer vermoeien dan in de week. En tenslotte de nachtrust, waarop Christus zo met nadruk wijst en welke onze beschaving, met haar perfectionering van het kunstlicht, zo sterk beknot heeft. Veel mensen worden er toe geleid, als zij boven alles Gods wil zoeken, hun tijd van opstaan en naar bed gaan te wijzigen". 28)idem, a.w. 124. 29)S. I. McMillen M.D., None of these diseases, 1966, 68: ,Something far beyond the reach of a tranquillizer". 30)Idem, a.w. „ . . . peace of mind, the value of which is priceless", 77. „Psychiatrist Sadler writes: „A clear conscience is a great step toward barricading the mind against neuroticism", a.w. 68. 31)Idem, a.w. 77: ,Foolish? To walk an extra mile and insure peace of mind and unbroken sleep night after night? Any of us who have done it can testify to the refreshing medical benefits we have experienced in our bodies. Jesus, in giving this command, must have been thinking of our bodies and minds as well as our souls (-). Such a course is hard on our pride, but it is highly beneficial to our health and happiness. Each of us must decide whether we are going to cater to our pride and to our health". 32)Dr. Tournier a.w. 121: „Want vermoeidheid komt niet alleen door wat men doet, maar ook door de manier waarop men het doet. Als men z'n werk doet met verbetenheid, met een innerlijke spanning, die van verborgen angst voor de toekomst of van minderwaardigheidsbesef of van opstandigheid getuigt, dan vertienvoudigt men het benodigde krachtverbruik. (-) Verder zijn er nog wat psychische oorzaken voor vermoeidheid. Schaamte van veel mensen om te erkennen, dat zij moe zijn en rust behoeven". De wijsheid van de vreze des HEREN leert ons ook de maat te aanvaarden van de kracht die God ons geeft. 33)idem, a.w. 122: „Christus heeft met zijn discipelen rust weten te nemen in Caesarea Filippi, vlak voor de uiterste vermoeienissen van de Lijdenstijd. Tijdig rust nemen en goed uitrusten is een van de allerbelangrijkste leefregels". 34)WA. van der Weiden verdedigt met verwijzing naar het Ugaritisch de vertaling: „Ne crains pas la meute (qui apparaitra) soudaine, ni la fosse de mèchants sur laquelle to passeras", a.w. a.l. 35 )M. Dahood stelt, eveneens met verwijzing naar het Ugaritisch, voor bier te vertalen: „For the Lord will be at your side", een terugkeer naar _St. Jerome's: Dominus enim erit in latere tuo", PNWSP. 10. 35 `') Aldus Chr. Enc. s.v. Pella. Volgens dr. H. Mulder, De ondergang van Jeruzalem,
171
§7
In het onderhouden van Gods geboden ligt
is dit verhaal over Pella niet waar. 36 ) M. Dahood stelt op grond van het Ugaritisch voor te vertalen: „Withhold not pay from those working for it, while you have from God your power to act", PNWSP, 10. ) Lamparter a.l. ) „Om misverstand te voorkomen, merken we op, dat er niet staat: het goed, wat have, bezittingen betekent, maar het goede, dus wat goed, aangenaam, weldadig is", JH. Kroeze, a.l. 39)In het Hebreeuwse be'alayw, een meervoudsvorm; volgens Delitzsch „Intensivplur. in Singularbed." 40)Voor de vertaling van de oude uitdrukking rel yad, ,from God is the power" (zie noot 1) verwijst Dahood naar 0. Loretz in BZ 3 (1959), 290f., a.w. 10. 41)Zie Dahoods vertaling van regel 1, noot 1. 42) „In modern Palestinian Arabic, bukra, usually rendered ,to morrow', often means ,the next opportunity'. It is daily on the tongue of most people. The wish to put off is innate" (E.F.F.B.), William McKane, Proverbs, London 1970, 299v. 43)A.v. Vriend, buurman, vgl. Gemser a.l. 44)Scott: no injury. 45)McKane leest met LXX tithar: „nor be vexed at any of his ways". 46)Hebr. tow'abat vgl. zaakreg. s.v. gruwel. 47)Zie over de sood: Ludwig KOhler, Der hebrdische Mensch, Ttibingen 1953, 89vv. 48)„In de grondtekst is: 'im lallEsim onduidelijk en wordt op verschillende wijze vertaald, resp. gecorrigeerd", van der Ploeg a.l. W.A. van der Weiden stelt voor te lezen: „'"em, participe statif de`ym „etre terrible", employe comme titre de Jahweh" en te vertalen: ,Lui, le Terrible, se moque des moqueurs", a.w. 39.
37
§ 8 SPREUKEN 4 WAT SALOMO ZELF ALS KIND VAN ZIJN VADER DAVID LEERDE
Nu laat Salomo ons een kijkje nemen in zijn ouderlijk huis, bij zijn vader David en zijn moeder Bathseba. U begrijpt waarom hij ons deze blik in zijn privê-leven gunt. Salomo schreef een Handleiding bij zijn boek Spreuken. Om jong en oud te doordringen van de onmetelijke waarde van de wijsheid. En er tevens krachtig bij hen op aan te dringen die wijsheid ter harte te nemen. In dat verband zou een herinnering uit zijn ouderlijk huis zijn pleidooi nog kunnen versterken. Als zijn lezers immers zouden horen hoe Salomo's beroemde vader, koning David, hem reeds als jeugdige prins op het belang van de wijsheid had gewezen, dan zouden zij haar waarde vast nog hoger schatten. Vandaar ook deze koninklijke jeugdherinneringen in de Handleiding bij Spreuken (Spr. 1-9). Nu kan men zich afvragen: tot hoever haalt Salomo hier zijn vader David aan en waar neemt hij zelf het woord om zich tot zijn eigen leerlingen te richten? Een moeilijke vraag! Maar doet het er eigenlijk wel zoveel toe? Kan Salomo niet makkelijk Mies wat Spr. 4 ons leert van zijn vader David geleerd hebben, want die dichtte toch ook wijsheidspsalmen? vgl. Ps. 34, I k , 88-121. En waarom zou Salomo wat hij van zijn vader geleerd had alleen voor zijn lijfelijke zonen bewaren en ook niet grif uitdelen aan zijn geestelijke zonen? 1. LUISTER NAAR DE WIJSHEID.
Aan deze jeugdherinneringen van de wijze Salomo kunt u goed zien wat Spreuken feitelijk onder ,tucht" verstaat (we wezen daar al eerder op, blz. 52). De mening is helaas nog wijdverbreid, dat de spreukendichters zulke hardvochtige opvoeders waren. Die 172
173
§ 8
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
durfden notabene het gebruik van de stok nog aan te raden! Hieronder kunt u echter zelf nagaan, hoe verkeerd deze voorstelling is, vs. 1 en 2:
Luistert, zonen, naar de tucht van een vader, weest opmerkzaam, opdat je inzicht verwerft. Want ik deel je weldadige kennis mee,. legt dus mijn lering niet naast je neer. Salomo vond kennelijk, dat tucht zeker niet behoorde te beginnen met stok en slaag, maar met woorden die men kan Koren. Daarom zal hij straks ook vertellen hoe zijn eigen vader hem als kind onderwees. Zoals u ziet wisselt Salomo het woord „tucht" gewoon af door „lering" (Hebreeuws: thora, NV: onderwijzing). Salomo, de voornaamste auteur van Spreuken, dacht dus bij tucht niet in de eerste plaats aan slaag, maar aan onderwijs. Uiteraard met inzet van het gezag, dat ouders en andere Godvrezende opvoeders over hun pupillen toekomt. Men kan iemand volgens Salomo heel goed schriftelijk lesgeven in tucht. Wat doet hij in dit bijbelboek zelf feitelijk anders? Het boek Spreuken moet zelf dienen „om tucht te verkrijgen", Spr. 1 : 2. Pas wanneer kinderen dit gezaghebbend en leidinggevend onderwijs beslist niet willen Wren, raadt Spreuken aan de tucht te laten vaelen. In ernstige gevallen zal men daarvoor zelfs de toevlucht nemen tot de roede; zie onze opmerkingen daarover bij Spr. 13 : 24, 19 : 18, 22 : 6, 22 : 15, 23: 13, 29: 15. Maar, nogmaals, Salomo began zijn „tucht" met een herinnering uit zijn ouderlijk huis, waar vader David zo fijn met zijn zoon praatte! Vers 3 en 4a:
Want toen ik zelf nog als zoon hi] mijn vader thuis was, mijn moeders jeugdige en enige zoon, onderwees hij mij en sprak tot mij Is dit geen krachtige opwekking voor alle vaders van tegenwoordig om de rangorde van hun plichten goed in de gaten te houden? David had buitenshuis ongetwijfeld veel dat zijn aandacht 174
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
§8
vroeg. God had hem geroepen een groot yolk te regeren. Toch heeft hij in deze publieke roeping geen reden gezien om zijn huiselijke roeping te verzaken en de opvoeding van zijn zoon Salomo geheel op leraren af te schuiven. Ook deze koninklijke vader gehoorzaamde Gods gebod: „Gij zult het uw kinderen inprenten", Deut. 6 : 7, vgl. Ef. 6 : 4, Kol. 3 : 21. Trouwens, iemand zijn eigen huis niet weet te besturen, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorgen?", 1 Tim. 3 : 5. Men kan het onbetaalbare goed van de levenswijsheid-doorvreze-des-HEREN ook op geen enkele wijze beter doorgeven dan vader David deed. Via de natuurlijke kanalen van de genegenheid die een kind koestert voor zijn vader een een kleinkind voor zijn opa. Geen wonder dat de Heilige Schrift de ideate leraar-leerling verhouding tekent als een vader-zoon verhouding, vgl. I k 104v en bij Spr. 1 : 8. Zelfs Salomo, dat universele genie, de meest wijze man op de Heere Jezus na, heeft het niet beneden zijn waardigheid geoordeeld zijn onderwijs kracht bij te zetten met een herinnering aan wat zijn vader David hem geleerd had, toen Salomo nog als kind bij zijn moeder Bathseba thuis was. Levenslessen krijgen overigens voor een wijsheidlievend oor nog meer gezag wanneer de leraar zich daarbij beroept op de levenservaring van het voorgeslacht. toch zijn van gisteren en weten niets", zei Bildad. „Doe slechts navraag bij het voorgeslacht en geef acht op hetgeen hun vaderen doorvorsten", Job. 8 : 8vv, vgl. 15 : 10. Straks zal Spr. 8 de uitnemendheid der wijsheid in het licht stellen door een brede uiteenzetting van haar ontzagwekkende ouderdom! Wat hield vader David het prinsje Salomo dan indertijd at voor? Dat hij de woorden van zijn vader in zijn oren moest knopen en ze levenslang onthouden, omdat daar z'n hele levensgeluk van afhing! Terloops wijzen we u er op, hoe liefelijk dit Schriftdeel een grootvader, een vader en een kleinzoon door de vrees voor Jahweh bijeenbrengt. Zo kan wijsheid de verschillende geslachten aan elkaar verbinden, terwijl dwaasheid ze vaak door generatiekloven scheidt. Als ouderen maar liefdevol willen onderwijzen en jongeren maar welwillend naar hen willen luisteren! Want wat hangt ,
175
§ 8
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
daar niet veel van af, of jongeren willen luisteren! Verbazend zo vaak als Salomo ddt durft herhalen. Ons hoofdstuk telt ruim vijftig regels en niet minder dan zestien daarvan laten een opwekking horen om naar de wijsheidslessen te luisteren. Hier zijn ze:
Luistert, zonen . . . , vs. 1. Weest opmerkzaam, vs. 1. Leg mijn lering niet naast je neer, vs. 2. Laat je hart mijn woorden vasthouden, onderhoud mijn geboden, vs. 4. Vergeet de woorden van mijn mond met en wijk er niet van af, vs. 5. Verlaat haar niet, heb haar lief, vs. 6. Hoo•, mijn zoon, en neem mijn woorden aan, vs. 10. Houd de tucht vast . . bewaar haar . . ., vs. 13. Mijn zoon, geef aandacht aan mijn woorden, neig je oor tot mijn woorden, vs. 20. Zorg dat je ze niet uit het oog verliest, bewaar ze in het centrum van je hart, vs.21. Allemaal woorden die we al kennen uit Spr. 1-3. Maar het zijn juist de bekende waarheden waar ons leven van afhangt. Daarom durft de Handleiding bij Spreuken ook herhaaldelijk te herhalen wat zij reeds herhaaldelijk herhaald had, dat een mens zich vooral wijs moet horen. Met nooit versiappende aandacht. En met grenzeloze waardering voor de wijsheid. Men moet haar liefhebben (vs. 6) en haar hooghouden (vs. 8). Zou hier het geheim liggen van Salomo's gebed om wijsheid? Toen hij van Jahweh een wens mocht doen, vroeg hij om ,een opmerkzaam hart", om „te onderscheiden tussen goed en kwaad", 1 Kon. 3 : 9. Kwam dat verzoek zelf al niet uit wijsheid voort? En was dit dan geen vrucht van Davids opvoeding? Wij sheid begint ') met wijsheid verwerven. Dat is het allerbelangrijkste. Daarvoor moet alles wat dit leven te bieden heeft op de tweede plaats komen, had vader David zijn zoon voorgehouden. „Het begin van de wijsheid is:
verwerf wijsheid. En belangrijker 2) dan alles wat je bezit is: verwerf 176
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
§8
inzicht!" Spr. 4 : 7. De koning had het voor jongensoren zelfs leuk gezegd: Laat de wijsheid je meisje worden, dat jij in je armen neemt 3 ) en dat voor jou een bruiloftskrans vlecht, vs. 8. Nu wij de Spreuken van Salomo gedrukt in onze bijbels hebben, blijft zijn opwekking om ons wijs te horen natuurlijk gelden. Vooral als we nog jong zijn, bij vader en moeder thuis, luidt het parool: Ogen en oren open! Denk er om, het gaat om geluk of ongeluk! Daarnaast zullen wij in de genoemde opwekkingen ook krachtige aandrang moeten voelen dit bijbelboek veel te lezen, te lezen en nog eens te lezen. Levenslang. Ook eens een jaar lang elke dag. Met een potlood in de hand om aan te strepen wat ons in onze situatie het meest treft. Zo gaat ons hart deze Goddelijke wijsheid al lezend onthouden en in praktijk brengen. En dan kan het niet anders of we doen de ervaring op, dat wie deze wijsheid ter harte neemt nog veel ongeluk kan vermij den en veel geluk proeven. 2. WIJSHEID DOET LEVEN.
Israels wijzen gaven hun leerlingen geen geboden die ze delings moesten opvolgen. Het is juist een van de aantrekkelijkheden van hun onderwijs, dat zij voortdurend, vooral in Spr. 1-9, hun leerlingen tot het inzicht trachten te brengen: Ik kan niet verstandiger doen dan wat de wijsheid en haar woordvoerders mij voorhouden. „Weest opmerkzaam, opdat ge inzicht verwerft", zei Salomo, ,want ik deel u weldadige kennis mee", vs. lv, vgl. vs. 5, 7. Waarna hij uitvoerig laat weten waarenn zijn onderwijs zo weldadig is. De redenen die hij daarvoor aanvoert, kennen we reeds uit Spr. 1-3. Omdat we ze daar tamelijk uitvoerig besproken hebben, beperken we er ons thans toe ze terwille van de overzichtelijkheid hieronder in een rijtje bij elkaar te plaatsen. Met de plaatsen waar u een bespreking van deze voordelen der wijsheid kunt vinden. „Ik deel u weldadige kennis mee", zei Salomo, want: Ze kan uw leven bevorderen, vs. 4, 11 22, zie bij 2 : 11, 3 : 21. Ze kan u voor veel ellende behoeden, vs. 6, zie bij 2 : 11, 2 : 21. 177
§ 8
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde Ze kan u verheffen en tot eer brengen, vs. 8v, zie bij 2 : 9, 3 : 16, 3 : 33. Ze kan uw leven verlengen, vs. 10, zie bij 3 : 2. Ze laat u wandelen op rechte paden, vs. 11, zie bij 3 : 5v. Ze kan u voor struikelen bewaren, vs. 12, zie bij 3 : 21vv. Ze komt uw nachtrust ten goede, vs. 16, zie bij 3 : 24. Ze verleent u toenemende levenskracht, vs. 18, zie bij 3 : 18. Ze kan uw gezondheid bevorderen, vs. 22, zie bij 3 : 7v. Ze bewaart u voor de weg der goddelozen, vs. 19, zie bij 3 : 25.
Wie deze weldaden genieten wil, dient v66r alles de uiterste zorgvuldigheid in acht te nemen ten aanzien van z'n hart. Daar moet men allerzuinigst mee omgaan, want volgens de Heilige Schrift doet een mens Mies met zijn hart. Daarom drong Salomo er in vs. 23 bij zijn jeugdige lezers op aan:
Meer dan alles wat ge moet bewaren, moet ge uw hart bewaren, want daar komt het leven uit tevoorschijn. Bewaar mijn woorden in het centrum 4 ) van je hart, had hij zelf thuis van zijn vader David geleerd, vs. 21, vgl. Spr. 23 :26. Want met je hart voel je, wil je, denk je, onthoud je en begeer je. „Van binnenuit, uit het hart der mensen", zei de Heere Jezus, „komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand", Mark. 7 : 21vv. Tenzij wij God vrezen en Zijn wijsheid daar op de troon zit! Zou onze Heiland ook aan Spr. 4 : 23 gedacht hebben, toen 178
Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
sr 8
Hij zei: „Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien", Joh. 7 : 38, vgl. 4 : 14. Als Christus door zijn Woord en Geest ons hart regeert, dan beheerst Hij de centrale van ons leven en daarmee al ons doen en laten. En dan komt daar geen levend-dood zijn uit te voorschijn, zoals de Heere hierboven in Mark. 7: 21vv tekende, maar vloeien daar stromen van levend water uit. Een leven zoals Salomo het in Spreuken beloofde. Leven dat de naam van leven waard is. Leven als een ander woord voor geluk. Leven dat straks uitloopt op het eeuwige leven, Joh. 4 : 14, 17 : 3. Dan spreken we recht en dan kijken we recht en dan lOpen we recht, vs. 24-27. Dan kijken onze ogen voorwaarts. Hoogmoedige mensen kijken omhoog, ontuchtige omlaag, listige links en rechts, maar oprechte mensen kijken rechtuit, vs. 25. En hun voeten bewandelen de weg van Gods geboden, vs. 26. En dat is de weg die ten leven leidt, Joh. 17 : 3, Matth. 7 : 13v. Noem dit onderwijs van Salomo alstublieft niet „oudtestamentisch", want de apostel Paulus leerde zakelijk hetzelfde toen hij schreef: „De godsvrucht is nuttig tot alles, daar zij een belofte inhoudt van leven, in heden en toekomst. Dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waard . . . , de levende God is een Heiland voor alle mensen (als ze van Zijn wijsheid profijt willen trekken), inzonderheid voor de gelovigen", 1 Tim. 4 : 8vv. NOTEN .
Volgens Van Der Weiden heeft resit hier de betekenis: „l'essence, le choix, le principal", a.w. a.l. 2)Met Dahood en Van der Weiden beth opgevat als beth-comparativum. 3)M. Buber vertaalt: Schmiege dich an sie. 4 ) Wtowk; Buber: In deiner Herzensmitte. Scott: In the heart of hearts.
179
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
9 SPREUKEN 5-7: OVERSPEL EN PROSTITUTIE: DE DWAASHEID GEKROOND
Een van de zwaarste misstappen die je als man of jongen kunt begaan, is sexuele omgang met een hoer of met de vrouw van een ander. Dan maak je je schuldig aan wat Spr. 5 : 23 letterlijk een „grote dwaasheid" noemt, die niet alleen het leven van een man, maar ook dat van zijn vrouw en kinderen kan verwoesten. Daarover zullen Spr. 5-7, de hoofdstukken die nu aan de beurt zijn, ons heilzame wijsheid aan de hand doen. En niet bespiegelend, maar op de man of en met een sprekend voorbeeld uit de praktijk. Laten wij ons echter als discipelen van Jezus Christus alstublieft niet bij voorbaat boven deze les verheven voelen, want dan zouden wij in onze eigen achting sterker tegenover deze verleiding staan dan God ons in zijn Woord leert, Marc. 7 : 21, Rom. 7 : 21, Gal. 5 : 19v. Hij acht ons daar namelijk zeker niet te goed voor. Anders had Hij zijn eigen yolk nooit het gebod opgelegd: „Gij (!) zult niet echtbreken"! Daarom stond het voor Israels wijzen evenmin bij voorbaat vast, dat de jongens van Gods gemeente „natuurlijk" nooit naar een hoer zouden lopen of een zondige verhouding aanknopen met andermans vrouw. Integendeel, er is geen zonde waarvoor Spreuken zo uitvoerig waarschuwt als die van hoererij en overspel. Bijna heel Spr. 5-7 is aan een bespreking van dit kwaad gewij d. De vôrm waarin Salomo dit doet is intussen even boeiend als opvoedend. Hij komt zijn — meest jongere — lezers niet aan boord met een saaie zedepreek, maar onder meer met een echt gebeurd verhaal, dat hij zelf voor zijn eigen venster had zien gebeuren. Een domoor van een jongen werd door een slet van een vrouw aan de 180
haak geslagen. Deze ware geschiedenis vertelt hij zo levendig, dat we ons haast verbeelden zelf voor dat venster te zitten. Je proeft de sfeer van de vallende avond. Je ziet de opgedirkte vrouw ongedurig heen en weer lopen. Je hoort hoe ze haar slachtoffer met lieve woordjes inpalmt en je slaat met ontzetting gade hoe de sufferd met open ogen in haar val loopt. In Spr. 5 hoort u het gekerm waarmee de dwaasheid van zulke mannen eindigt en de wroeging waarmee ze tenslotte uitroepen: Jidd ik maar naar mijn leermeesters geluisterd!" vs. 13. ZO aanschouwelijk geeft Salomo hier voorlichting over deze eeuwige bedreiging van ons huwelijksgeluk. Boeiender tekst voor een preek over het zevende gebod zullen dominees moeilijk kunnen vinden. De wijsheid die Salomo hier over het huwelijks- en geslachtsleven ten beste geeft, is na zoveel eeuwen nog steeds goud waard! Vooral omdat er tussen de situatie waarin het oude Israel leefde en die waarin wij momenteel verkeren, meer overeenkomst bestaat dan de tijdsafstand wellicht zou doen vermoeden. Israel leefde in het oude Nabije Oosten in een minstens even sexualistische wereld als wij in de onze, F, 273v. Het stond met de Woorden Gods over de verhouding man-vrouw in hetzelfde isolement als wij. Daarom past zijn wijsheid-bij-het-Woord ook nog zo treffend in onze hedendaagse maatschappij, waarin een geest van doe-wat-je-wilt („permissiveness") de goede zeden steeds verder ondermijnt. Wij willen in deze paragraaf nagaan: ten eerste hoe de dwaasheid van echtbreuk en hoererij volgens Spr. 5-7 altijd weer begint. Ten tweede hoe ze vervolgens meestal verloopt. En ten derde hoe men zich er tegen wapenen kan. 1. HOE DEZE DWAASHEID ALTIJD WEER BEGINT.
De avond valt. In het Israelitische stadje heerst de roezemoezige drukte, die daar dagelijks aan het invallen van de duisternis voorafgaat. De avondmaaltijd is gebruikt. De mannen praten nog wat na in de poort. De vrouwen reppen zich om hun laatste bezigheden voor donker klaar te hebben en de kinderen spelen nog wat op het plein. Een paar reizigers komen de stad binnen om achter haar veilige muren de nacht door te brengen, Gen. 19: 1, Richt. 181
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond sc 9
19 : 11-21. Een koel briesje verdrijft de warmte van de dag. 0, die heerlijke avonden in Israel! Jesaja kon er ook zo van genieten, Jes. 21 : 4. 1 ) Maar die vrouw daar met die opzichtige kleren aan (7 : 10), wat loopt die toch rond te kijken? Wat heeft ze een onbeschaamd gezicht en wat is ze luidruchtig en ongedurig: „nu eens op straat, dan weer op de pleinen en op elke hoek staat ze te loeren", 7 : 12. Kijk, daar scharrelt een jonge kerel bij haar huis rond. Let op, ze heeft hem in de gaten en komt al op hem af. Nee maar, ze grijpt hem vast en geeft hem een kus! Stil, wat zegt ze tegen hem? Spr. 7 : 14-23:
kere avond achter het houten traliewerk van zijn venster nog wat naar buiten zat te kijken. Het is al bijna drie duizend jaar geleden, maar aan dit voorval kunt u zien, dat de wereld niet wezenlijk verandert. Zulke tonelen spelen zich nog dagelijks over de hele wereld af. En als u de bijkomstigheden van tijd, plaats en wijze voorbijziet, spelen drama's als dit zich nog steeds af volgens het patroon, dat Salomo in Spr. 5-7 tekent. Allereerst wat betreft de wijze waarop je als man tot zo'n misstap komt. Daarvoor hoef je heus niet wat men noemt een slechte kerel te zijn. Denkt u alleen maar aan vrome broeders als Simson en David, die beiden een leeuw overwonnen, maar voor de bekoring van een vrouw bezweken! Salomo tekent hier dan ook bepaald geen jongen met een verdorven karakter, maar veeleer een naieveling, een domoor, die nog veel te argeloos in het leven stond. Een echte onverstandige, Spr. 7 : 7 (Hebreeuws: peti; zie voor dit type bij Spr. 1 : 4 en 14 : 15).
Ik moest nog vredeoffers 2 ) brengen; vandaag heb ik mijn geloften betaald. Daarom ben ik naar buiten gekomen om jou uit te nodigen. 3 ) Ik heb je overal gezocht 4 ) en ik heb je gevonden. Ik heb mijn bed gespreid met bonte spreien van Egyptisch linnen. Ik heb mijn rustbed besprenkeld met myrrhe, aloe en kaneel. Kom, laten we zwelgen in liefdesgenot tot de morgen toe, kom, laten we ons uitleven in liefdesspeL Want mijn man is niet thuis, hij is op rein, ver weg. Hij heeft een portemonnaie vol geld meegenomen, pas als het voile maan 5 ) is, komt hij weer thuis. Ze haalde hem over door haar regen van woorden 6 ). met haar gladde lippen verleidde ze hem. Plotseling 7 ) liep hij haar na, als een rund dat naar het slachthuis gaat, als een dwaas in boeien geslagen. 8 ) Totdat een pijl zijn lever spleet, als een vogel die zich naar het klapnet rept, zonder te weten dat dit zijn leven belaagt. Dit zag Salomo met zijn eigen ogen gebeuren, toen hij op ze182
Haar huis, haar kleding, haar mond en haar ogen. Wat was dan zijn eerste domheid? Dat hij te dicht in haar buurt kwam. Waarom moest hij ,vlak bij haar hoek en in de richting van haar huis" stappen? Spr. 7 : 8. In plaats van de verleiding te ontvluchten, zocht hij haar juist op en dat werd z'n ongeluk. Daarom gaf Salomo de raad: „Blijf ver bij haar vandaan en kom nooit te dicht bij haar huisdeur", Spr. 5 : 8. Loop nooit onnodig door verdachte buurten. Verder had haar uitdagende kleding hem kunnen waarschuwen. In elk geval hadden haar schaamteloze woorden dit moeten doen. Welke fatsoenlijke vrouw begint met een haar onbekende jongen of met een wildvreemde man over haar bed te praten dat zo lekker ruikt en over haar man die voorlopig niet thuis komt? Met zo'n schepsel moet je geen praatje beginnen. Doorlopen! En gauw alstublieft. Het is opvallend hoe nadrukkelijk de wijzen waarschuwen voor de tong van de „vreemde vrouw" ofwel de vrouw van een ander, met wie men geen sexuele omgang mag hebben. Zij spreken over haar in Spr. 2 : 16-19, 5 : 1-23, 6 : 20-7 : 27 — dus zeer uitvoerig 183
§ 9 Spreuken 5-7• Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
— en in elk van deze stukken wijzen zij op haar gladde tong. Zij is „de onbekende, die gladde woorden spreekt", 2: 16. „Want van honing (suikergoed kende men nog niet als lekkernij) druipen de lippen der vreemde vrouw", 5 : 3. 0, ze kan zo mooi praten. Ze „begrijpt" u natuurlijk veel beter dan uw eigen vrouw doet en ze ziet er veel „aantrekkelijker" uit. „En haar verhemelte is gladder dan olie", 5 : 3. Haar woorden druipen van verleidelijke lievigheid: „Ik heb je overal gezocht . . . Ik voel me zo alleen... m'n bed ruikt zo lekker . . Houd je van „liefde?" Ja, ze pakte hem nog geraffineerder aan, want ze deed zich ook nog godsdienstig voor! Ze was hierom zo blij, dat ze hem „gevonden" had (7 : 15), omdat het voor haarjuist zo'n bijzondere dag was. Zij had God namelijk een gelofte gedaan en Hij had haar wens vervuld. Nu had ze Hem haar vredeoffers gebracht (daar hoorden de gelofteoffers ook bij, Lev. 3 en 7 : 11-21). Van zo'n offerande mocht de offeraar het meeste zelf opeten, I t', 213-218. Ze lokte hem dus ook nog met het vooruitzicht van een heerlijke maaltijd vredeoffervlees. 9 ) Zo'n uitnodiging mocht hij toch zeker niet afslaan? Wat een brutaal schepsel! Want een vredeoffer bracht een Israëliet alleen dan wanneer tussen Jahweh en hem alles goed was, I b , 205-218. En dàt offer-voor-als-er-niets-aan-de-hand-was durft zij te noemen! Een echtbreekster die het verbond van haar God juist wèl vergat, 2 : 17. Overigens waarschuwt de Schrift wel vaker voor ontucht bedrijven onder het mom van godsdienstigheid. Jer. 29 : 21vv, Openb. 2 : 20vv. Bang om ontdekt te worden hoefde de jongen niet te zijn, want de kust was veilig. ,De man" 10 ), zoals ze veelbetekenend en bijna hatelijk zegt, komt voorlopig niet thuis. Gelet op haar weelderige bed zou men kunnen denken aan een rijke koopman, die op een verre zakenreis was. En 't was intussen donker geworden, dus wie zou hen zien? Zo trachtte zij de jongen in te palmen. Toch was hij op het moment dat ze hem aansprak en haar verleidelijke woorden tot hem richtte nog niet verloren. Een jongen als Jozef was tegen deze verleiding bestand, hoewel de vrouw van
Potifar zich even schaamteloos aanbood: „Kom toch bij me liggen!" En dat zei ze niet één keer, maar dag in dag uit. Toch bleef Jozef standvastig en weigerde hij elke dag opnieuw bij haar te komen liggen en omgang met haar te hebben, Gen. 39 : 7-10. Maar onze jongen verviel van de ene dwaasheid in de andere. Hij keek naar die vrouw en luisterde naar haar woordjes. En zij intussen natuurlijk volop met haar ogen werken. Jets waar Salomo ook zo nuchter over spreekt: ,Begeer haar schoonheid niet in uw hart. Laat ze u niet vangen met haar wimpers", 6 : 25. Maar hij werd wel belust op haar charmes en liet zich wèl inpalmen door haar gelonk. Toen was het pleit spoedig beslecht. We krijgen de indruk, dat hij nog even in tweestrijd stond, omdat hij zijn besluit „plotseling" nam, 7 : 22. Haar gladde en honingzoete woorden, die ze in zijn hart had laten druppelen "), hadden zijn verzet gebroken, 7 : 21. Als een stier die naar de slachtbank gaat liep de sukkel met haar mee .. .
184
Alvast vier vuistregels We leven bijna drie duizend jaar na dit voorval, maar het patroon van echtbreuk en prostitutie heeft zich sindsdien nauwelijks gewijzigd. Nog steeds begint deze dwaasheid vaak op boven getekende wij ze. Om te beginnen had de jongen niet bij haar huis moeten komen, zoals wij niet onnodig door verdachte buurten moeten lopen en bepaalde vrouwen beter kunnen mij den. Daarna had haar kleding hem moeten waarschuwen, zoals die verstandige jongens nog op hun hoede kan doen zijn. Vervolgens had hij haar woorden moeten doorzien, die in dergelijke gevallen nog steeds dezelfde inhoud hebben: „Mijn man is niet thuis . . Fijn je te zien ... Genieten van liefde . . . " Tenslotte had haar manier van kijken hem moeten afschrikken. Hoewel we straks nog uitvoeriger zullen nagaan welke wapens Salomo tegen deze verleiding aanreikt, kunnen we uit het gelezene nu reeds de voorlopige conclusie trekken, dat Spreuken ons tussen de regels door voor vier gevaren waarschuwde: ten eerste voor haar huis, ten tweede voor haar kleding, ten derde voor haar 185
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
mond, ten vierde voor haar ogen. Godvrezende mannen en jongens dienen daar vier vuistregels uit af te leiden: — Blijf zo ver mogelijk uit haar buurt. — Laat je niet van je stuk brengen door haar kleding. — Laat je niet inpalmen door haar mond. — Laat je niet vangen door haar ogen.
de die de vreemde vrouw je berokkenen kan, dan heeft hij hen gewaarschuwd: Blijf uit haar buurt, want ze kost je je vermogen, je gezondheid, je eer, misschien zelfs je leven en veel hartzeer. Laten we deze waarschuwing eens nader overwegen.
2. HOE DEZE DWAASHEID VERVOLGENS VERLOOPT.
Hoevelen hebben in hun onnozelheid al niet gedacht, dat ze sexuele relaties konden aanknopen met een prostitutie of met andermans vrouw zonder daarvan kwade gevolgen te ondervinden? Te kwader ure kwamen ze echter wel anders aan de weet. Even smaakte zo'n vrouw misschien als honing, „maar op het laatst is zij bitter als alsem", zei Salomo, ,scherp als een tweesnijdend scherp zwaard", 5 : 4. Maar dit spreekt toch vanzelf?
Kan iemand soms vuur halen in zijn borstzak zonder dat zijn kleren in brand raken? Of kan iemand op gloeiende kolen lopen zonder zijn voeten te branden? Zo gaat het hem die tot de vrouw van zijn naaste komt. Niemand die haar aanraakt blijft ongestraft, 6 : 27-29. Gloeiende kolen haalde de Israeliet in een vuurpan, maar niet in zijn „boezem" (NV), de overblousing van zijn kleed boven de gordel, die hij als zak gebruikte, Ex. 4 : 6. Wij zouden zeggen: Wie haalt er nou vuur in zijn breekzak? Dacht men nu heus, dat je broek niet in brand vliegt? Even dom is iemand die met de vrouw van een ander sexuele omgang heeft („tot haar komt", Gen. 16 : 2vv, 20 : 6, 30 : 3, 1 Cor. 7 : 5) en dan ook nog meent, dat hij daarmee geen enkel risico loopt. Zo'n man speelt met vuur, j a die omarmt vuur! De levenservaring van vele geslachten weet te vertellen welke vreselijke brandwonden een man en zijn gezin kunnen oplopen door dit omhelzen van een vreemde vrouw. Salomo's opmerkingen hierover konden in onze tijd geschreven zijn. Als we samenvatten wat hij zijn lezers voorhield over de scha186
a. Zij kost je je vermogen.
Overspel en naar de hoeren lopen berokkenen de bedrijver vaak grote financiele schade. Want zo'n vrouw is natuurlijk niet tevreden met sexuele omgang. Wie naar een hoer gaat, zoals de man uit Spr. 5, zal voor elk bezoek flunk moeten betalen. En als ze je vaste ,vriendin" wordt, zoals dat type in Spr. 7 misschien wel wilde, dan ga je met je geld en goed eveneens een vreemd huishouden verrijken. Ze verlangt dure weeldeartikelen en af en toe zul je natuurlijk ook iets voor haar familie moeten meebrengen. En dan mag je nog blij zijn, dat je niet in de handen van een souteneur valt, die je je goede geld gaat afpersen omdat hij zo vriendelijk is je vrouw en bekenden niet van je uitstapje(s) op de hoogte te stellen. Zulk zwijggeld kan je eveneens schatten gaan kosten. Daarom zijn het meedogenloze wezens, die honingzoet pratende vrouwen! Meedogenloze wezens, die het over hun hart kunnen verkrijgen, dat een man om haar zijn vrouw en kinderen in de steek laat om z'n zuurverdiende duiten in het huis van vreemden te gaan brengen. Daarom is overspel de dwaasheid gekroond. Wie op kolen loopt verbrandt zijn voeten en wie overspel bedrijft richt zichzelf te gronde. Dat houdt Spreuken zijn veelal jeugdige lezers duidelijk voor, Spr. 6 : 32, vgl. Luk. 15 : 30.
Blijf ver bij haar vandaan en kom nooit te dicht bij haar huisdeur. Anders moet je je luister aan anderen prijsgeven, je jaren aan een meedogenloos wezen. Dan verzadigen vreemden zich met jouw vermogen en komt je zuurverdiende geld het huishouden van een vreemde ten goede, Spr. 5 : 8-10. Ze deed zich zo lief voor, maar ze ontpopte zich als een keihar187
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
de vrouw. Onbarmhartig liet ze „de echtvriend van haar jeugd" (2 :17) in de steek. Onbarmhartig berooft ze je van je „luister", je „jaren", je „vermogen" en je „zuurverdiende geld". Het een verklaart hier het ander. Wat zou de „luister" van een man anders moeten zijn dan zijn jeugdige frisheid en kracht, zijn élan, de beste jaren van zijn leven, zijn studieresultaten en zijn vakbekwaamheid, kortom alles wat hem in de maatschappij aanzien verschaft en waarvoor hij jarenlang geploeterd heeft? Dit eist die vreemde vrouw allemaal meedogenloos van 's mans wettige vrouw en kinderen op om het voor haar zelf en haar kliek te besteden. Salomo had gelijk: „Want terwille van een hoer (vervalt men) tot een schamel stuk brood en eens anders vrouw maakt jacht op een kostbaar leven", Spr. 6 : 26.
met allerlei vluchtig gekozen meisjes naar bed gaat en dat een man sexuele contacten heeft met verschillende „vreemde vrouwen". Voorts kan men in dit verband denken aan de toenemende praktijk van bizarre en ongewone vormen van geslachtsverkeer, die door pornografische lectuur en films in de hand worden gewerkt. Tenslotte speelt ook het moderne massatoerisme hierbij een rol van betekenis. Grote groepen mensen verplaatsen zich tegenwoordig over de wereld en menigeen vergeet over de grens maar al te gemakkelijk de normen waar hij zich thuis wel aan hield. ' 4 )
b. Zij kost je je gezondheid.
Overal ter wereld slaan de gezondheidsautoriteiten met zorg het verschijnsel gade, dat de klassieke venerische ziekten, syfilis en gonorroe, weer met kracht komen opzetten. In de VS staat gonorroe hoog op de lijst van de meest voorkomende besmettelijke ziekten en telt men haar slachtoffers bij millioenen. In ons eigen land stijgt het aantal gonorroe-gevallen zo sterk, dat deskundigen van een epidemie spreken. ' 2 ) Men kan voor de vernieuwde opkomst van deze vreselijke geslachtsziekten verschillende oorzaken aanwij zen.
De nieuwe moraal, de pornografie en het massatoerisme. Allereerst de nieuwe moraal met haar toegefelijkheid tegenover de groeiende promisculteit. Weg met de ondraaglijke voorschriften van bijbel en godsdienst! Weg met de knellende tradities en de verouderde wetgeving uit een Victoriaans tijdperk, die een mens alleen maar ongezonde remmingen bezorgen! Doe wat je wilt, volg je sexuele ingevingen, hoe vreemd en wild ze ook zijn. Met deze betoverende fluitmuziek hebben de alles-mag-profeten als moderne Rattenvangers van Hameln talloze jongeren naar het Utopia van hun sexuele „vrijheid" gelokt. 13 ) In steeds bredere kringen gaat men het normaal vinden, dat een jongen veelvuldig 188
Kermen als je vlees en lijf verteerd zijn, Spr. 5: 11. Over de verschrikkelijke gevOlgen van deze nieuwe moraal horen we de advokaten van de sexuele ,vrijheid" echter nauwelijks spreken. Daarvoor moet u wezen bij die goudeerlijke Heilige Schrift en bij dat werkelijkheidsgetrouwe boek Spreuken. Daarin geeft onze barmhartige God ons de heilzame waarschuwing, dat het kortstondig genot van de ontucht heel makkelijk kan omslaan in langdurig gekerm, „als uw vlees en uw 10f verteerd zijn", Spr. 5 : 11. Daarmee zal Salomo wel doelen op de gruwelijke gevolgen die hoererij en overspel voor de gezondheid van de bedrijvers kunnen hebben, want die heeft hij in zijn tijd vast ook al kunnen opmerken. Als de Kanadnieten hun Baalfeesten vierden, bedreven ze massale hoererij waarbij iedereen met iedereen sexuele gemeenschap had. Men behoeft er niet aan te twijfelen, dat deze oud-Oosterse promiscuiteit ook destijds reeds rampzalige gevolgen had voor de volksgezondheid. En dat in een tijd die de penicilline niet kende! 15 ) Elke populaire medische encyclopaedie kan u over het afschuwelijke karakter van de klassieke geslachtsziekten inlichten. ' 6 ) En dan kan men niet anders dan Salomo toegeven, dat hij niets teveel zei, toen hij sprak over ,kermen als uw lijf en vlees verteerd zijn", Spr. 5 : 11. Gonorroe of druiper. Wie door sexuele omgang met een „vreemde vrouw" gonor189
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
roe of druiper opliep, behoeft daar gedurende de eerste weken nog niets van te merken. En dat terwijl de ziekte slechts in die beginfase met succes te bestrij den valt. Daarna kan zij zich bij de man via zijn urinebuis voortplanten naar zijn blaas en hem vervolgens beroven van zijn vermogen om kinderen te verwekken. Tevens kan deze ziekte hem gewrichtsontsteking en veel pijn in zijn onderlijf bezorgen. Bij vrouwen gaat de druiper nog verraderlijker zijn gang, omdat de infectie bij haar in veel gevallen niet dadelijk aan het licht treedt. Daardoor kan de ziekte vrijwel onopvallend in de baarmoeder doordringen en als ze zich daar genesteld heeft bij menig slachtoffer oorzaak worden dat ze geen kinderen meer kan krij gen. Brengt een aan druiperinfectie lijdende moeder toch nog een baby ter wereld, dan loopt ze grote kans dat de oogjes van haar kind tijdens de geboorte worden besmet. Afrika en Azie kennen hun vele duizenden blinde bedelaars, van wie de meesten hun blindheid aan de gonorroe van hun moeder te wij ten hebben. Hun enige voedsel zijn de kruimels die bij de arme volken slechts zelden van de tafel vallen. Als ze om brood vragen, kunnen ze een paar stenen naar zich toe geworpen krijgen of door schurftige honden weggejaagd worden. 17) Zoiets zien wij in ons land weliswaar niet, maar het is nog niet zo lang geleden, dat blindeninstituten grotendeels bevolkt werden door slachtoffers van de gonorroe. 18 )
dat ze vanzelf genezen is, maar nu blijkt haar verraderlijke karakter pas goed! Als een fatale tijdbom tikt zij jarenlang door in het lichaam van de geinfecteerde om pas na vijf jaar, maar soms zelfs nog na dertig jaar 20 ) tot ontploffing te komen. Wat de arme lijder dan te wachten staat, is zonder meer gruwelijk. In dit derde stadium kan de syfilis zich openbaren in de volgende ziekteverschijnselen: lelijke huidaandoeningen (knobbels, zweren in het mondslijmvlies), ontstekingen aan het beenvlies, aantasting van het beendergestel en van de gewrichten, veranderingen aan het hart en de grote lichaamsslagader waardoor men zelfs twintig jaar na de besmetting nog door een syfilitische hartaanval getroffen kan worden, aantasting van de lever, de teelballen, het binnenoor. Er is feitelijk geen orgaan, dat nimmer kan worden aangetast. Vijftien jaar na de infectie kan de ziekte nog een syfilitische aandoening van het centrale zenuwgestel ontwikkelen met kwade gevolgen voor hersenen en ruggemerg. In verband hiermee kunnen de als hersenverweking bekend staande ziekten optreden, waarbij grootheidswaan en geheugenverlies de mogelijk begeleidende geestesstoornissen zijn. Of de aantasting van het zenuwstelsel heeft gevoels- en bewegingsstoornissen (verlammingen) tot gevolg. Geen wonder dat men syfilis ook wel Lues Venerea noemt, de gesel van Venus!
Syfilis, de gesel van Venus. Syfilis, de andere klassieke geslachtsziekte, verloopt zo mogelijk nog afschuwelijker. Binnen enkele weken na de infectie kan de ziekte nog met antibiotica tot stilstand gebracht worden, maar hoe lang kent de wereld deze middelen al met al? Het is een verbij sterende gedachte als men zich rekenschap geeft, dat de grote massa van de wereldbevolking deze middelen niet eens kent, laat staan bezit en zelfs de eerste beginselen van voorlichting op dit gebied ontberen moet. 19 ) Na twee maanden treedt het tweede stadium in, waarin zich allerlei huidaandoeningen kunnen voordoen en het haar kan uitvallen. Daarna kan de ziekte haar slachtoffer in de waan brengen, 190
Hij die God vreest, ontkomt aan dit alles, Pred. 7: 18. Ten overvloede merken we op, dat wij leken natuurlijk niet ieder die een van de bovengenoemde ziekteverschijnselen vertoont, moeten gaan beschouwen als een slachtoffer van gonorroe of syfilis 21 ). Wij noemden ze ter waarschuwing en als illustratie bij de woorden van Salomo: „Kermen als uw vlees en lijfverteerd zijn", Spr. 5 : 11. Ook kan men aan zulke ellende denken als we van die jongen uit Spr. 7 lezen: „Plotseling liep hij met haar mee, als een rund dat naar het slachthuis gaat. Totdat een pijl zijn lever spleet . . .", vs. 22. En nu spraken we nog niet eens over allerlei neurotische verschijnselen als gevolg van zonde tegen het zevende gebod; deze kunnen op hun beurt allerlei psycho-somatische ziekten veroorzaken. 22) 191
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond sr 9
Maar hij die aan God welgevallig is, ontkomt aan de valstrik van zo'n vrouw, Pred. 7 : 26. Want de vreze voor Jahweh is ten leven. En niet in wazig-geestelijke zin, maar zelfs lijfelijk voelbaar. Ze houdt u in vele gevallen uit de spreekkamer van de dokter en uit de wachtkamer van de psychiater.
ook niet in elke eeuw. Bij Jeremia klaagt Jahweh over de mannen van Jeruzalem: „Ik schonk hun overvloed, maar zij pleegden echtbreuk, ze lopen de bordelen plat. Geile, bronstige hengsten zijn het, die hinniken naar de vrouw van hun naaste", Jer. 5 : 7v, vgl. 6 : 15. Maar daarvoor leefde Jeremia ook in een tijd van vreselijke verbondsverlating. En geldt dit van de twintigste-eeuwse christenheid soms niet? Kan men dit ondermeer niet opmaken uit het gewijzigde oordeel over allerlei vormen van ontucht en hoererij dat men in steeds bredere christelijke kringen kan horen verkondigen? Wij vermoeden dat velen uit deze groeperingen de tekening van Spr. 5-7 zwaar overdreven of zelfs belachelijk zullen vinden. Voor ons besef vormt de toegefelijke openbare mening over deze zaken echter een bewijs en uiting van de algemene afval van de voormalige christenvolken op alle levensgebieden. 27 ) Gelukkig vindt men ook allerwegen nog kringen waarin men beseft, dat hoererij en echtbreuk de grondslagen ondermijnen van gezin, gemeente (1 Cor. 5 : 1, 6: 12-20) en maatschappij. En dat ze de doodsteek betekenen voor de huwelijksliefde en kindergeluk verbrijzelen. Als men in zulke gezonde kringen verneemt, dat de getrouwde mijnheer X een verhouding heeft aangeknoopt met de eveneens gehuwde mevrouw Y, dan spreekt men daar nog van een schandaal. En Salomo wist, dat dit jaren later nog niet in het vergeetboek geraakt is, Spr. 6 : 33:
De vreze des HEREN is gezond. De medische wetenschap kan met al haar kennis het wereldprobleem van de geslachtsziekten niet aan. Haar antibiotica beginnen te falen en ook haar voorlichting bleef ontoereikend om de opkomende vloed te keren. Er is maar een probaat middel tegen dit kwaad en dat is de vreze des HEREN. Want het leven naar Gods geboden is gezond! Dat bespraken we reeds uitvoeriger bij de spreuk: „Wees niet wijs in eigen ogen, vrees Jahweh en wijk van het kwaad; het zal medicijn wezen voor uw vlees en lafenis voor uw gebeente", Spr. 3 : 7v. God schiep voor Adam een vrouw en de Heere Jezus leerde: „Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten, en die twee zullen tot een vlees zijn", Marc. 10: 7, vgl. Gen. 2: 24. Let wel die twee! Eên vreemde tussen u beiden kan u reeds in fataal contact brengen met negentig (!) anderen. 23 ) In dit opzicht zijn sommige heidenen nog wijzer dan moderne westerlingen. 24 ) Maar ruim drie duizend jaar voor de uitvinding van de microscoop en de ontdekking van de gonorroe-gonococcen kende Jahweh die gevaarlijke microwereld reeds en gaf Hij zijn yolk het enigafdoende gebod om deze massamoordenaars en levenverwoesters van uw lijf te houden: „Gij zult niet echtbreken". Eên man en zijn vrouw en alleen die twee zullen „tot een vlees zijn". 25 ) Want voor een gezonde man en een gezonde vrouw die elkaar de huwelijkstrouw bewijzen, is het nagenoeg onmogelijk een venerische ziekte te krij gen. 26 ) Of met een variant op Spr. 14 : 30: „Huwelijkstrôuw is leven voor het lichaam, maar ontucht is verrotting der beenderen". c. Zij kost je je goede naam.
Ontucht en overspel kunnen je ook beroven van je eer. Althans in een gezonde maatschappij. Maar die kende men in Israel 192
Schade en schande verkrijgt hij, zijn smaad is onuitwisbaar. Zeker als de woedende echtgenoot van de ontrouwe vrouw een rechtsgeding aanspande tegen haar minnaar, zoals in Israel kon gebeuren. Dan stond men publiek voor schande, „temidden van de gemeente en de vergadering", Spr. 7 : 14. Dan kon deze zonde zelfs je leven kosten, zoals we straks zullen zien, Lev. 20 : 10, Deut. 22 : 22vv, Joh. 8 : 5. Ook in de christelijke gemeente die de tucht van Gods geboden handhaaft, wordt het nog steeds een schande geacht als iemand in de zonde van echtbreuk valt, laat staan als iemand daarin leeft. Ook al gelooft zij de vergeving van zonden. Het behoort nu 193
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
eenmaal tot deze „dwaasheid in Israel", dat zij je je eer kost. Tegenover je eigen vrouw en kinderen, tegenover je vrienden en bekenden en tegenover de gemeente. Bittere ervaring! Ook daarvoor wil Spr. 5-7 u bewaren.
om zijn honger te stillen dan als iemand zijn vrouw stal om zijn hartstocht te stillen. „Want jaloersheid maakt een man laaiend", zei Salomo, kent geen medelijden ten dage der wraak", Spr. 6 : 34, vgl. 27 : 4. Neem de zakenman uit Spr. 7, wiens vrouw tijdens zijn afwezigheid een jonge man in haar echtelijk bed lokte. Tegen voile maan kwam de man inderdaad thuis, 7 : 20. Was zijn vrouw hem intussen ontrouw geweest? Zij ontkende het ten stelligste. Toch kon hij zijn achterdocht niet van zich afzetten. In dat geval kon hij krachtens de wet der jaloersheid met haar naar een priester gaan, die haar dan symbolisch en voorwaarlijk onder Jahwehs vloek stelde, Num. 5: 11-31, 55-62. Waren er echter getuigen van haar schuld of was zij op heterdaad met de jongen betrapt, dan brak „de dag van de wraak" aan, waarop de bedrogen echtgenoot naar de rechters in de poort stapte, Spr. 6 : 34. Daar stonden zij dan, de overspeler en de overspeelster: „temidden van de gemeente en de vergadering", 5 : 14. Dan hielp het duurste geschenk niet meer als zoenmiddel. Dan kon de wanhopige jongeman, die wellicht zelf ook al getrouwd was, zich verontschuldigen wat hij wou — „Zij begon te kussen, zij lokte me naar binnen" — maar haar man bleef onverbiddelijk en liet zich niet afkopen. „Al maakt ge het geschenk nog zo groot", 6 : 35. „ Gij", zegt Salomo tot zijn lezers. Waarmee hij maar zeggen wilde: Het kan overkomen, als u niet op uw hoede blijft. Aan het vonnis hoefde niet getwijfeld te worden, want de rechters kenden de Thora: „En een man, die echtbreuk pleegt met iemands vrouw, echtbreuk pleegt met de vrouw van zijn naaste, zal zeker ter dood gebracht worden; zowel de overspeler als de overspeelster", Lev. 20 : 10, I b , 571, vgl. Deut. 22 : 22, 684v, Ezech. 23 : 45vv. Zo beschermde Jahweh behalve zijn eigen heiligheid en die van Israel ook het bestand van de huwelij ken onder zijn yolk en daarmee het bestand van de maatschappij. En Salomo leerde hetzelfde in de vorm van masjaals:
d. Zij kan je zelfs je leven kosten.
Tegenwoordig lacht men om overspel en bestraft men diefstal, maar daar had God zijn yolk wel anders over leren denken! In Israel rekende men iemand inbraak in andermans hinvelijk dan ook heel wat zwaarder aan dan inbraak in andermans huis. Wie gestolen had ging niet de gevangenis in, maar moest het gestolene zoveel maal vergoeden, Ex. 22 : 1-4, Spr. 6 : 31. 28 ) Daarmee kon je de zaak uit de wereld helpen. En zeker als iemand van honger gestolen had, werd hij wel bestraft, maar niet veracht. Maar nu iemand die geslachtsgemeenschap had gehad met andermans vrouw. Zo'n man moest volgens de Thora ged6Od worden!
De Thora stelde op echtbreuk de doodstraf. Want echtbreuk was je reinste Kanaanitisme en dat moest uit Gods heilige yolk worden uitgeroeid. Anders wiste men de scheidslijn uit die Jahweh getrokken had tussen zijn heilige yolk Israel en de Kanaanitische heidenwereld. Ja, dan haalde Israel zich het oordeel op de hals dat het zelf over Kanaan moest voltrekken, 684v. Hoe mild de Thora anders kon oordelen, voor deze zonde kende zij geen pardon. Omdat ze de grondslag raakte van Israels bestaan als Zijn heilige yolk, eiste God in zulke gevallen de doodstraf: ,Zo zult gij het kwaad uit Israel wegdoen", Deut. 22 : 22, vgl. Lev. 20 : 10, I", 571. God acht het huwelijk zó heilig, rechtvaardig en van za'n fundamenteel belang, dat Hij het breken daarvan in Israel met de hoogste straf bestraft wilde zien. Een betrapte dief mocht vergoeden, maar een betrapte echtbreker moest bloeden. In de eerste plaats omdat God het eiste en in de tweede plaats omdat de bedrogen echtgenoot het eiste. Jaloersheid maakt een man laaiend. Een man reageert in de regel milder als iemand z'n brood stal 194
Men veracht een dief niet als hij steels om zijn eetlust te bevredigen omdat hij honger heeft 29 ). 195
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond Maar als hij betrapt wordt, moet hij het zevenvoudig vergoeden, at het goed van zijn huis er voor geven. Wie overspel pleegt met een vrouw is verstandeloos 3° ); wie dit doet 31 ) , richt zichzelf te gronde. Schade en schande verkrijgt hij en zijn smaad is onuitwisbaar. Want jaloersheid maakt een man laaiend: hij verschoont niets op de dag van de wraak. Hij aanvaardt geen enkel zoenmiddel en blijit onverbiddelijk at maakt ge het geschenk nog zo groot. 6 : 30-35. En dan was dit nog een man die de zaak voor de rechters bracht. Vermoedelijk heeft echter ook in Israel menige bedrogen echtgenoot het recht in eigen hand genomen en zijn medeminnaar in blinde woede gedood. „Want jaloersheid maakt een man laaiend", 6 : 34. Zo kwam prins Amnon tragisch aan zijn eind. Hij had zijn halfzuster Tamar verkracht. Twee jaar later werd hij door haar woedende broer Absalom vermoord, 2 Sam. 13. Moeten we ook niet aan zulke tragisch verkorte levens van echtbrekers denken als we Prediker horen vragen: „Waarom zoudt ge sterven voor uw tijd?", Pred. 7 : 17, vgl. blz. 118v. Hoeveel mannen en jongens zouden reeds een voortij dig einde gevonden hebben ten gevolge van driehoeksverhoudingen? Het behoort bijna dagelijks tot het krantennieuws. Spreuken waarschuwt niet voor niets zo vaak, dat wie met andermans vrouw sexuele omgang heeft, langs de rand van het graf loopt. Letterlijk (door de doodstraf in Israel of de doodslag door haar man) en figuurlijk. Echtbreuk is dodelijk, letterlijk en figuurlijk. Zoals we hierboven zagen kan overspel iemand letterlijk de dood doen vinden. Maar leven en dood kunnen in Spreuken ook ruimere betekenis hebben. Je leven is vaak een ander woord voor je geluk. En de dood is vaak de verwoesting van je geluk. In onze be196
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9 grippen uitgedrukt: als uw huwelijk gebroken is en onherstelbare schade toegebracht aan uw vaderschap en vadergeluk, als uw kinderen aan uw vrouw zijn toegewezen en u gebukt gaat onder een hoge advocatenrekening en alimentatieplicht, als u straks misschien ook nog uw oude dag moet doorbrengen zonder kinderen en kleinkinderen, dan noemt de wijze spreukendichter dit de „dood", reeds bij uw leven! En dan mag u nog van geluk spreken, dat u niet door moordenaarshand viel of uw gezondheid verwoest zag door een gruwelijke geslachtsziekte. Daarvoor wil God de leden van zijn gemeente bewaren en daarom gaf Hij ook Spreuken, dat levensleerboek, vooral voor jongeren. En daarom waarschuwde Hij zo vaak voor dit kwaad. Denk dus maar aan de dood, zowel in letterlijke als in figuurlijke zin, als de Heilige Schrift ons waarschuwt: Om u te redden van de vreemde vrouw, de onbekende die gladde woorden spreekt, die de echtvriend van haar jeugd verlaat en het verbond van haar God vergeet. Want haar huis zinkt weg naar de dood en haar paden naar de schimmen. Van alien die „tot haar ingaan" keert niemand terug, zij bereiken de paden van het leven niet meer, 2 : 16-19. Haar voeten dalen of naar de dood. Haar schreden gaan recht op het dodenrijk af. Om te voorkomen dat je de effen weg naar het leven zou willen inslaan gaan haar paden her en derwaarts, zonder dat je er op bedacht bent, 5 : 5v. Want talrijk zijn de verslagenen die zij heeft geveld en talloos zijn degenen die door haar zijn gedood. Haar huis is een weg naar het dodenrijk, een weg die afdaalt naar de binnenkamers van de dood, 7 : 26v. Want de hoer is een diepe kuil, de ontuchtige is een nauwe put; 197
sr 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
ja, zij ligt op de loer als een rover en vermeerdert de trouwelozen onder de mensen, 23 :27v. e. Ze kost je veel hartzeer.
En al deze ellende was overbodig. Als men maar naar God en zijn Woord geluisterd had en de wijsheid van Salomo ter harte genomen, was er niets gebeurd. Daardoor kunnen overspel en hoererij de bedrijvers ook nog zo'n hartzeer bezorgen, als men tot het inzicht gekomen is, dat men door deze zonde z'n leven heeft verwoest. Een ogenblik van onbedachtzaamheid kan maken dat men jaren schreit. Ook vanwege de wroeging, die levenslang kan blijven knagen:
Waarom heb ik de tucht verfoeid en heeft mijn hart de vermaningen versmaad? Waarom heb ik niet geluisterd naar de stem van mijn leraren en mijn oor niet geneigd naar mijn leermeesters? 5 : 12v. 3. HOE MEN ZICH TEGEN DEZE DWAASHEID W A PENEN KAN.
Voorkomen is beter dan genezen. Dat heeft Salomo tot de brede waarschuwing van Spr. 5-7 gebracht. De niets verhelende beschrijving van de ellende die overspel en echtbreuk iemand kunnen bezorgen, moet dienen om de lezers af te schrikken en hun deze ellende te besparen. Leid daar nu echter niet uit af, dat de Heilige Schrift daarmee ons huwelijksgeluk verkleinen wil. Of het sexuele genot van een mens inperken. Integendeel, de verkondigers van sexuele ,vrijheid", los van God en zijn Woord, voeren hun aanhangers juist in de hardste slavernij en beroven hen van het zuivere huwelijksgeluk. 32 ) Net koeien die door de heg van een sappige wei heenbreken om in een cactusveld een hongerrantsoen te zoeken. 33 ) Wat God ons daarentegen in zijn Woord voorhoudt, dient niet om onze huwelijksvreugde zo klein mogelijk te maken, maar juist zo groot als tussen twee zondige mensen maar mogelijk is! In dit kader geeft Salomo in Spr. 5-7 ook een aantal behar198
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9 tenswaardige wenken hoe men huwelijksellende voorkOmen kan en z'n huwelijksgeluk vergrOten kan: — Onthoud het onderwijs in de vreze des HEREN. — Blijf zo ver mogelijk uit haar buurt. — Begeer haar schoonheid niet in je hart. —Let op het einde van zo'n relatie. — Geniet van de liefde met je eigen vrouw. —Bedenk dat God je overal ziet. a. Onthoud het onderwijs in de vreze des HEREN.
De onderhouding van het zevende gebod steunt volgens Spreuken op die van het vijfde gebod, zie bij Spr. 1: 8. „Eer uw vader en uw moeder" verleent de nodige kracht voor het: „Gij zult niet echtbreken". Aangenomen natuurlijk dat iemand Godvrezende ouders had. Zo'n vrome opvoeding kan een jeugdig hart reeds wapenen tegen allerlei bedreigingen van zijn toekomstige geluk. Ook tegen die van echtbreuk en overspel. Maar dan moet men natuurlijk wel naar z'n opvoeders luisteren! Geen wonder dat elk van de drie stukjes over de vreemde vrouw in Spr. 5-7 begint met daarop aan te dringen: Luister toch! Niet de gladde woorden van die vreemde vrouw moeten uw hart bekoren, maar wat u als kind thuis van uw Godvrezende ouders hoorde. Dan hebt u een krachtig wapen in handen om uw geluk te beschermen. „Mijn vrome moeder zei altijd . . . Mijn gelovige vader wilde nooit . "; dat moet u dag en nacht voor ogen houden. Hoe ze u kinderlijk ontzag bijbrachten voor de Woorden van God en u leerden geloven, dat alleen Zijn dienst u gelukkig zou kunnen maken. Hang dat onderwijs als een dure zegelring om uw hals. Laat dat je sieraad wezen, je lijfwacht, de gids die je voorgaat en de lamp waarmee je over een onverlicht pad loopt, vgl. 1 : 8, Ex. 13 : 9, Deut. 6 : 6-9. Dan ben je door hun vrome woorden gewapend tegen haar zondige woorden en loop je niet argeloos met haar mee, recht op je ondergang af. De ouderlijke tucht houdt je dan op de weg ten leven. Salomo leerde dit bondig in deze masjaals (Spr. 6 : 20-23): 199
••■■••■•■•■•■••■••••■•••••••■---■•••••141111
,sc 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond M'n zoon, neem in acht wat je vader je voorhield en verwerp niet wat je moeder je leerde. Bind dat steeds weer op je hart en hang het om je hals. Als je onderweg bent zal het je leiden; als je je neerlegt zal het je behoeden, en als je wakker wordt zal het je toespreken. Want het gebod is een lamp en de onderwijzing een licht en de vermaningen der tucht een weg ten leven, God liet u echter niet alleen in uw ouderlijk huis in Zijn Woord onderwijzen — hoewel Hij vaders en moeders daarvoor wel allereerst aanwijst, Deut. 6 : 7, 11 : 19, Ps. 78: 3v. Ef. 6 : 4 — maar ook in het „leerhuis". In Israel behoorde het ook tot de taak der priesters en levieten het yolk in de Thora te onderwijzen, Deut. 33 : 10, Jer. 2 : 8, Mal. 2 : 7, Neh. 8, Luk. 2 : 40-52, 4 :16. Daarnaast waren er vast ook veel spreuken van Salomo en andere wijzen in omloop. Zo kennen wij in de regel ook meer leraars in Gods Woord dan alleen onze ouders. Inzoverre zij ons de Heilige Schrift leerden kennen, hebben zij er bij ons op aangedrongen onze hemelse Vader lief te hebben en in zijn wegen te wandelen. Ook in de verhouding man-vrouw, jongen-meisje. Bovendien kunnen zij ons nu ook het onderwijs van onze Heere en zijn apostelen over de onderhavige zaken doorgeven, vgl. Matth. 5 : 27-32, Rom. 1 : 24-32, 1 Cor. 6v. Gal. 5: 19, 5 : 22-33, Col. 3: 18v, Hebr. 13 : 4, 1 Petr. 3, 2 Petr. 2 : 14, Openb. 22 : 15. Van de dagelijkse Schriftlezingen in de gezinnen kan ook hiervoor rijke zegen uitgaan. Maar de beste waarschuwing helpt niets als er niet naar geluisterd wordt en daarom dringen ook de wijzen er met klem op aan hun lessen over de vreemde vrouw om uws levenswil ter harte te nemen. Wat zij u in Spr. 5-7 over haar hebben voorgehouden, moet u even zorgvuldig bewaren als „het mannetje van uw oog", zoals ze het letterlijk uitdrukken, 7 : 2. U moet met Vrouwe Wijsheid op vertrouwde voet staan, maar niet met zo'n vreemde vrouw. U moet met Vrouwe Wij sheid even innig omgaan als met uw bruid, 200
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond sY 9 die men in Israel ook wel „m'n zuster" noemde, Hoogl. 4: 9v., 5 : lv. Kortom, maak van deze levenslessen levensgewoonten! Bind ze aan je vingers — echte Thora-uitdrukking — zodat je ze voortdurend ziet, Spr. 7 : 1-4:
Mijn zoon, bewaar mijn geboden en berg mijn geboden bij je op. Bewaar mijn geboden — dan zul je leven! — en mijn onderwijzing als je oogappel. Bind ze om je vingers, graveer ze in het schrijftablet van je hart! Zeg tot de wijsheid: Jij bent m'n zuster en noemt het verstand (je) vertrouweling 34) b. Blijf zo ver mogelijk uit haar buurt.
Een volgende goede wenk van Salomo luidt: „Houd uw weg ver van haar en kom niet te dicht bij de deur van haar huis", 5 : 8. Zoek de verleiding dus niet op. Vlieg niet als een mug om de kaars. Gun zondige sexuele gedachten en begeerten geen plaats in uw hart. Mijd boeken en platen die uw verbeelding in een verboden richting prikkelen. Sla op de vlucht voor dit kwaad. Geen heldhaftig advies? De Heere en zijn apostelen hebben het anders meermalen herhaald: „Indien uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u . . . ", Matth. 5 : 28vv. „Vliedt de hoererij", 1 Cor. 6: 18. „Schuw de begeerten der jeugd", 2 Tim. 2 : 22, vgl. Sirach 9 : 1-9 c. Begeer haar schoonheid niet in je hart.
„Je hebt me betoverd met een blik van je ogen", klinkt het in het Hooglied (4 : 9). Maar &dr fluistert een bruidegom het in zuivere liefde zijn eigen bruidje in het oor. Slechte vrouwen daarentegen gebruiken hun ogen als lokmiddel om de vreemde mannen te vangen, Pred. 7 : 26. „De ontuchtigheid van een vrouw blijkt uit haar oogopslag en door haar gelonk verraadt ze zich", zei Sirach, 26 : 9. Jesaj a zag ze in zijn tijd ook met lonkende ogen over de Jeru201
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
zalemse straten lopen, Jes. 3 :16. Daarom waarschuwde Salomo ook voor de ogen en wimpers van de vreemde vrouw, j a feitelijk voor al haar charmes (Spr. 6 : 25):
Begeer haar schoonheid niet in je hart. Laat ze je niet vangen met haar wimpers. Een andere vertaling van dit vers luidt: „Wordt niet belust op haar schoonheid" 35 ). Sirach leerde iets dergelijks: „Wend uw oog of van een mooie vrouw en geef niet teveel aandacht aan schoonheid die een ander toebehoort; door de schoonheid van een vrouw zijn velen op de verkeerde weg geraakt, want daardoor vat de liefde vlam, als een vuur", Sir. 9 : 8, vgl. 9 : 3-9. Heel ons leven komt uit ons hart voort, ook de eerste roerselen van een ontuchtige begeerte, daarom moeten we ons hart meer dan iets anders zorgvuldig bewaken, Spr. 4 : 23. Want uit de harten borrelen zowel het overspelige lonken van vrouwenogen als de begerige blikken van mannenogen op, Marc. 7 : 21. Daarom zeiden de spreukendichters: Luister naar je opvoeders, want dan herinner je je op zulke gevaarlijke momenten wat je thuis en in de gemeente leerde: „Gij zult niet begeren 36 ) uws naasten vrouw", Ex. 20 : 17. En dan bestrijd je de opkomende onkuisheid reeds in je hart. Onze Heere Jezus vervulde de Wet ook op dit punt met zijn onderwijs: „Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd", Matth. 5 : 28. d. Let op het eind van zo'n relatie.
„Beter iets aan het einde beoordelen dan aan het begin", Pred. 7 : 8, WV. Daarom leren de wijzen voortdurend de dingen op hun afloop te beoordelen. Zo kan vreugde eindigen met verdriet, 14 : 13. Wat een goede weg kan lijken, kan een slechte weg blijken, 16: 25 ( = 14: 12). Wijsheid aanhoren kan u tenslotte zelf wijs maken, 19 : 20. Een aanvankelijk snel gekweekt vermogen kan tenslotte ongezegend blijven, 20 : 21. De verlokkelijke wijn kan u op het laatst bij ten, 23 : 32. Overijlde processen kunnen u zuur opbreken, 25 : 8. Jong verwend, oud weerbarstig, 29 : 21, vgl. 19 : 20, 202
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9 23 : 18, 24 : 14, 20. Zo staat het ook met de vreemde vrouw: uw laatste indrukken leren u beter dan uw eerste indrukken wie ze is, Spr. 5 : 3v:
Want van honing druipen de lippen der vreemde vrouw en haar verhemelte is gladder dan olie, maar op het laatst 37 ) is zij zo bitter als alsem, zo scherp als een tweesnijdend zwaard. Zoals we reeds zagen kan ze u uw vermogen kosten, uw eer, uw gezondheid en sommigen zelfs hun leven. Maar wie zo wijs is naar de Heilige Schrift te luisteren en de moed heeft tegen de stroom van de toegefelijkheid op te roeien, bewandelt de zekerste weg om zich alle genoemde ellende te besparen. Ook die van een geslachtsziekte. e. Geniet van de liefde met je eigen vrouw.
Maar het is toch ook helemaal niet nodig, m'n beste jongen, dat je naar een vreemde gaat als je thuis zo'n lieve vrouw hebt? Waarom niet van de liefde genoten met haar die naar recht en wet geheel de jouwe is? Dit is misschien wel het fijnste advies dat Salomo geeft om het ,vreemd gaan" te voorkomen, Spr. 5 : 15-20. „GeMet van de vrouw van uw jeugd", vs. 18. Dit kunnen uiteraard de reeds wat Langer getrouwde mannen ter harte nemen, maar ook de nog zo onervaren jongeren (1 : 4, 7: 7), onder wie ook velen reeds gehuwd waren. Want in Israel trouwde men waarschijnlijk reeds voor z'n twintigste 38 ) en dan kan men nog niet bogen op veel levenservaring. De verstandeloze knaap die we in Spr. 7 met de vrouw van een ander naar bed zagen gaan, was zoals we al opperden wellicht zelf ook al getrouwd. Nu kan een man soms net doen of er aan zijn eigen vrouw iets mankeert en daarom naar andere kijken. Het lijkt wel alsof Salomo in Spr. 5 zo'n domoor bij de schouders pakt om hem in doorzichtige beeldspraak te vermanen zich niet blind te staren op vreemde schoonheid, maar liever te genieten van de bekoorlijkheid van zijn eigen vrouw. De mannelijke hartstocht vergelijkt de dich203
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
ter bij dorst, in het waterarme Oosten een sprekend beeld voor het sexuele verlangen. En de wettige echtgenote en haar charmer vergelijkt hij bij een kostbare waterput waarbij de man de dorst van zijn zinnen vrijuit kan lessen. Spr. 5 : 15-20:
horen, dat meisje uit je jongelingsjaren, en niet zo'n lichtekooi, vs. 18 44 ). Of is ze dat soms niet waard? Is je eigen vrouw soms geen liefelijke hinde en geen gracieuze gems? 45 ) Laat haar borsten je voortdurend vreugdedronken maken en niet die van een ontuchtige! Wees bestendig verrukt over Mar liefkozingen en niet over die van een vreemde! vs. 19. 46 ) Men hoort tussen de regels door de vermaning van de wijze spreukendichter: Weg met die smeulende ontevredenheid in je hart! Trap uit dat vuurtje! Ruim weer plaats in voor echt geluk en wees diep dankbaar voor de vrouw die God je schonk, toen zij nog een meisje en jij nog een jongen was, vgl. Pred. 9 : 9. En onthoud, dat wie de verbodene grijpt altijd de beste opzij zet.
Drink water uit je eigen regenbak en welwater uit je eigen bornput. Moeten je bronnen over straat stromen, als waterbeekjes 39) over de pleinen? Ze moeten voor jou alleen zijn en niet voor vreemden samen met jou. Jouw bron zij geprezen 40) en geniet van de vrouw van je jeugd: die lieftallige hinde, die bekoorlijke ree. Laat haar borsten je te allen tijde in vervoering brengen en wees voortdurend verrukt van haar liefkozingen. En waarom zou je dan, m'n zoon, afdwalen naar een vreemde en de schoot van een onbekende omarmen? Uiteraard tekent Salomo hier geen volledig beeld van de plaats der vrouw in het huwelijk. Daar zal Spr. 31 nog veel aan toevoegen. Wat hem echter voor ogen staat is zijn lezers zo krachtig mogelijk wapenen tegen de verleiding van de vreemde vrouw. Vandaar zijn vrijmoedige beeldspraak, die sterk aan die van het Hooglied herinnert. Het lijkt wel of hij met een zekere schalkse slimheid zo'n van zijn stuk gebrachte man jaloers wil maken. Waarom zou je eigenlijk je dorst lessen bij publieke vrouwen („bronnen die op straat overstromen"), terwij1 je thuis in die schat van een vrouw een prive-bron bezit waaruit je naar hartelust kunt drinken? vs. 15v. Of moet ze soms, omdat jij haar verwaarloosd hebt, andere mannen bevrediging gaan schenken en niet jou alleen? Op deze laatste wijze kan men vers 16 ook verklaren. Dan is ze niet Langer jouw eigen regenbak, maar een echte stadsbron, wier water over het openbare plein stroomt 43 ). Een vrouw moet je voorjezelf alleen hebben, m'n jongen, vs. 17, Hoogl. 4 : 12. Toe, laat Mar je prijzende woorden 204
Het wachtwoord voor een gelukkig huwelijk. Feitelijk liet Salomo hiermee reeds de vermaning horen: „Mannen, hebt uw vrouw lief", Col. 3 : 19, vgl. Ef. 5 : 28. Daarmee wijst de Heilige Schrift de gehuwden tevens op het geheim van de hoogste sexuele vreugde. De alles-mag-profeten van de nieuwe moraal verwij ten de vroomheid-naar-de-Heilige-Schrift, dat zij de ontplooiing van het sexuele leven lange tijd in de weg gestaan heeft. Maar de praktijk bewijst, dat „sex"-zonder-liefde slechts een kortwerkend bindmiddel is om een huwelijk die naam waard te laten blijven. Bovendien geeft zij menigeen veel minder vreugde dan ze hem had voorgespiegeld. 47) Geloof de Heilige Schrift maar: alles wat u dftrekt van God en zijn Woord, van uw vrouw en uw gezin, dat zijn ook vijanden van uw sexuele geluk. Het wachtwoord voor een gelukkig huwelijk is: samen! ,Mannen, hebt uw vrouw lief", Col. 3: 19. „En die twee zullen tot een vlees zijn", Matth. 19 : 5. Alle huwelijksgeluk op aarde steunt op deze inzetting. Paulus wapende de gemeente met dezelfde wijsheid. In de wereldhavenstad Corinthe liep men vermoedelijk even makkelijk naar een bordeel als men tegenwoordig een bioscoop bezoekt. Toen wees de apostel Paulus in 1 Cor. 7 tegen deze verleiding hetzelfde middel aan als Salomo in Spr. 5: ,Met het oog op de 205
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond gevallen van hoererij moet ieder zijn eigen vrouw hebben en iedere vrouw haar eigen man", 1 Cor. 7 : 2. Sexuele behoeften dient men te bevredigen in het huwelijk en niet in een bordeel. Maar dan mochten man en vrouw elkaar hun lichaam natuurlijk niet onthouden, want ook sexuele honger moet op z'n tijd gestild worden. De apostel sprak in dit verband van echtelijke ,verplichtingen", 1 Cor. 7 : 3vv. vgl. 1 Thess. 4: 4. Elders moest de apostel waarschuwen voor gnostische dwaalleraars. Zij leerden dat God niet alleen het genot van spijzen verbood, maar ook dat van de geslachtsgemeenschap in het huwelijk. Sexualiteit was volgens hen God niet welgevallig. Terwijl alles wat God geschapen heeft toch goed is. Timothetis moest dat maar dapper doorgeven, 1 Tim. 4. Hij kon zich daarvoor natuurlijk allereerst beroepen op de Thora, Gen. 2 : 24, 2 Tim. 3 : 16, maar daarnaast ook op het boek Spreuken. Want daarin had de wijze Salomo in prachtige beeldspraak duidelijk de huwelijksdaad aangewezen als een probaat middel tegen buitenechtelijke geslachtsgemeenschap, Spr. 5. Door dit openhartige onderwijs verleent de Heilige Schrift ons wel op kiese, maar niet op preutse wijze de nodige wijsheid om tussen de klippen van gnostische huwelijksverachting en libertinistische doe wat ik wil"-praktij ken door te zeilen. f. En bedenk goed, dat God je overal ziet.
Echtbreuk en hoererij behoren tot de „werken der duisternis", ook in letterlijke zin, Rom. 13 : 12v. Ef. 5 : 11, 1 Thess. 5 : 4-7. Bedrijvers van deze ongerechtigheid komen gemakkelijk tot de gedachte: Wie ziet mij in het donker? „Echtbrekers die wachten op de schemering — niemand mag mij zien, denken ze en ze bedekken hun gelaat", Job 24: 15, vgl. Jezus Sir. 23: 18-21. Maar Salomo waarschuwde: Vergis u niet, want Jahweh ziet alles; „voor Hem geen duisternis of donkerte waar boosdoeners zich schuil kunnen houden", Job 34 : 22, vgl. Ps. 139: 1-12, 2 Kron. 16 : 9, Zach. 4 : 10. Hij ziet u gaan naar die vreemde vrouw en bij haar liggen, vergeet dat niet! Met deze ernstige waarschuwing eindigt Spr. 5: 206
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9 Want voor de ogen van Jahweh liggen de wegen van een man open 48) en Hij weegt at zijn gewoonten 49 ). Zijn eigen ongerechtigheden vangen de goddeloze, hij raakt vast in de strikken van zijn eigen zonde. Hij sterft bij gebrek aan tucht; door zijn grote dwaasheid verdwaalt hij, vs. 21vv. God hoeft overspelers bij wijze van spreken niet eens te straffen, want dit kwaad straft zichzelf. Dat hebben we uitvoerig gezien. Deze zonde kost u uw vermogen, uw gezondheid, uw goede naam en misschien zelfs wel uw leven. Zij doet dus zelf haar bedrijvers de das om. En wat is in een zin hun grondfout? Gebrek aan tucht! Grote dwaasheid ofwel goddeloosheid, vs. 23, I', 93vv. Men voelt dat Salomo het elke man en jongen wel in de handpalmen zou willen graveren: „Wie kiest, o verdwaasde, voor 't leven de dood?" g. Zes vuistregels.
Dit waren de zes vuistregels die Spr. 5-7 de Godvrezende man en jongen aan de hand doet: Onthoud het onderwijs in de vreze des HEREN. Blijf zo ver mogelijk uit haar buurt. Begeer haar schoonheid niet in je hart. Let op het eind van zo'n relatie. Geniet van de liefde met je eigen vrouw. Bedenk goed, dat God je overal ziet.
Maar de vrouw is toch niet altijd de hoofdschuldige? Men heeft opgemerkt, dat Salomo uitsluitend spreekt over de verleiding van een man door een vrouw. Nu zijn overspel en hoererij zonden waaraan uit de aard der zaak altijd twee mensen schuldig staan en daarbij kan het initiatief natuurlijk ook zijn uitgegaan van de man. De Heilige Schrift kent ook de geschiedenis van de 207
5 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
knappe prinses Tamar, die door haar halfbroer onteerd werd, 2 Sam. 13. En onder de sociale verdrukkingen in de tijd van Amos wijst Jahweh ook dit aan: „En een man en zijn vader gaan naar het zelfde meisje (een weerloos dienstmeisj e?)", Amos 2 : 7. Dat kwam ervan als Israel Jahweh verliet, want in de Thora hief Hij het schild ook op over de I sraelitische vrouwen en jonge meisjes, zie b.v. Deut. 22 : 13-30. Wee de pasgetrouwde jongen die loog dat zijn bruid op haar trouwdag geen maagd meer was. Hij kreeg publiek een pak slaag en een flinke boete, Deut. 22 : 13-21, IC, 682v. En wee de man die in het open veld een verloofd meisje had aangerand, waar niemand haar hulpgeroep had gehoord. Hij werd ter dood veroordeeld, Deut. 22 : 25vv, Ic, 685v. Al maakte Jahweh wel barmhartig onderscheid tussen zulke mannen en een ongetrouwde jongen die een jong meisje verleid had. Hij kwam er veel genadiger van af, Deut. 22 : 28v, 687. Maar Salomo waarschuwde nu eenmaal in Spr. 5-7 jemgens voor een slechte vrouw. Gelovige vrouwen en meisjes kunnen daar zelf wel de nodige lering uit trekken om gewapend te zijn tegen de verleiding door een slechte man.
Toen zei Jezus tot haar: „Ik veroordeel je ook niet. Ga maar en zondig voortaan niet weer!" Joh. 8 : 3-11.
Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt, Ps. 130. Om een aanklacht tegen Hem te kunnen vinden brachten de Farizeeen en schriftgeleerden eens een vrouw bij de Heere Jezus. Ze was betrapt op overspel en Mozes had geboden: „Stenigen, zo'n man en vrouw"; maar wat Jezus daar wel van zei? Aanvankelijk antwoordde Hij hun niets, maar tekende wat figuurtjes in het zand. 50) Toen zij echter bleven aandringen, richtte Hij zich op en zei: „Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steep naar haar". En toen bukte Hij weer en schreef verder op de grond. Maar toen ze dit hoorden gingen zij een voor een weg, ,te beginnen bij de oudsten". Een veelzeggende volgorde! „En zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden. En Jezus richtte zich op en zei tot haar: „Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand je veroordeeld?" „Niemand, Heere", antwoordde ze. 208
') ° N VT glE. Ni Ludwig
KOhler, Der hebrdische Mensch, Tubingen 1953, 89, en zijn art. „Der Tageslauf eines Hebrders", Prot. Monatshefte, 25e jrg. 1921, 233-242. 2)Scott vertaalt: „I have sacrificial meat on hand; for today I discharge my religious vows", a.w. a.l. 3) Omdat in dit verband sprake is van een feest licird'tekä met Van der Weiden a.l. genomen van de wortel Ora' I: „appeler, inviter", vgl. Spr. 9 : 3, 15, 18. 4) Met Van der Weiden a.l. 1'gal:1er opgevat als een inf. abs. voorafgegaan door de lamed-emphaticum. „Cette particule donnerait alors un peu d'accent au verbe: ,chercher intensivemen t' ou ,chercher partout'." 5) Dr. S. van Mierlo, De oude kalender bij de Hebreeen, Kampen 1963, 22v denkt bij l'yOm hakkesê' aan de grote verzoendag, de dag der „bedekking" (kese) van Israels zonden. „Er was Loch veel meer reden voor die man op die zo belangrijke dag terug te zijn, dan op de een of andere „voile maan"? 6)Onder verwijzing naar Job 11 : 2 en Spr. 16 : 21b acht Van der Weiden vertalingen als „multitude de paroles, d'arguments" minder juist. Hij stelt voor rob te herleiden van de wortel rabab II, „pleuvoiC, dont it existe un substantif rebibim „pluie". Dan heeft men bier hetzelfde beeld als in Deut. 32 : 2: „Mijn leer druipe als regen". Hij vertaalt: „Elie le fait flechir par l'instillation de son argumentation". Deze vertaling is aantrekkelijk, omdat regen en water voor de Israeliet verkwikking en genot betekenden. Onze vertaling laat beide mogelijkheden open. 7) NV: argeloos. Wij volgden Gispen en Kidner. ,Het laatste gedeelte van dit vers is duister. De vertaling: „en als een voetboei naar de tuchtiging van een dwaas" is een letterlijke weergave van de Masoretische tekst. Maar welke zin kan hieraan gehecht worden?", Gispen. Wij volgden de NV. 9)Zie de vertaling van Scott, noot 2. 10)Ha IL
n)
Zie noot 6. 12)„Het aantal geslachtsziekten neemt onrustbarend toe. De stijging van het aantal gonorroe-gevallen is zo sterk, dat zelfs gesproken kan worden van een epidemie - , aldus dr H. Bijkerk, hoofd Afdeling Besmettelijke Ziekten van de Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid, Haarlems Dagblad — Oprechte Haarlemsche Courant, 12 okt. 1972. Dr. S. I. McMillen, None of these diseases, London 1966, verwijst op pag. 49 naar Amerikaanse rapporten, die in 1961 spraken van een „reservoir of untreated syphilitics" van 1.200.000 gevallen en een jaarlijkse groei van 60.000 gevallen. „It has been further estimated that the annual number of new cases of gonorrhea in this country is 1,000,000 cases". De stijging verloopt in Nederland thans iets minder sterk. 13)Het beeld is van dr. McMillen, a.w. 47. 14 ) Naast de door ons genoemde oorzaken wijst dr. Bijkerk a.a. ook nog op de schroom om naar een dokter te gaan en op het feit, dat de ziekte vooral bij vrouwen aanvankelijk weinig uiterlijke kenmerken vertoont. „Men loopt dan met een infectie rond, zonder het te weten en besmet weer andere personen". IS ) Dr. Bijkerk sprak er a.a. zijn zorg over uit, dat voor de bestrij ding van gonorroe
209
§ 9 Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond
Spreuken 5-7: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond § 9
„steeds grotere hoeveelheden penicilline nodig zijn en toch neemt de ziekte hand over hand toe". Dit bleek reeds tijdens de Koreaanse oorlog, McMillen, a.w. 42. 16)Wij ontleenden onze gegevens aan de Winkler Prins Medische Encyclopedia, s.v. druiper, geslachtsziekte en syphilis. 17)Deze ervaringen van blinde bedelaars ontlenen we aan McMillen, a.w. 40. wasn't many years ago that about ninety per cent of the blind in our 18)Idem, 40: institutions were there because of gonorrhea". Van bevoegde zijde vernamen we, dat het percentage blinde kinderen ten gevolge van gonorroe, in de Nederlandse inrichtingen te verwaarlozen is. 19)„It is staggering to the mind to imagine what the situation is among the great bulk of the world's population, many of whom are deprived of medical care, information, and antibiotics", McMillen, 46, cf. noot 15. 20 ) Idem a.w. 44. n ) Idem: „Please do not diagnose everybody with squints, blindness, or deafness as having syphilis!" a.w. 44. 22)Idem, a.w. 51. 23)„A girl who had sexual relations with only one boyfriend thought she was safe. She was terribly shocked when her doctor told her she was infected. A ,veneral tracer' revealed: the boy had consorted with only one other girl. This girl had had relations with five other men, who in turn had been with nineteen women, some of them prostitutes. The girl who thought her relationship had limited to one person had had contact through him, with at least ninety-two others", idem, a.w. 43. McMillen wijdt ook een critische bespreking aan het beruchte Kinsey-rapport, a.w. 47vv. 24)Zoals b.v. de Bavenda in Zuid-Afrika, bij wie oudere vrouwen de maagdelijkheid van een bruid inspecteren, Hugh A. Stait, The Bavenda, 1968, 108, 113v, 120, 123, 155v. 25)McMillen, a.w. 46. 26)Aldus dr. 0. B. de Vaal, Modern medisch advies, Amsterdam, 1967, 137. 27)„The picture of the adulterer as social outcast may seem greatly overdrawn. If so, the adjustment that must be made is to say that in any healthy society such an act is social suicide. Condonation, as distinct from foregiveness, only proves the adulterer to be part of a general decadence: (I: Jeremiah 5 : 7-9; 6: 15", Kidner, a.w. 74v. 28)Zeven is volgens de Kantt. SV zoals vaker in de Schrift „een zeker getal voor een onzeker". Men kan ook denken aan een zevenvoudige vergoeding teneinde de woede van de echtgenoot te sussen en een proces of te kopen. 29)Lett. zijn ziel te vullen, vgl. I I', 39. W. McKane is er niet van overtuigd, dat de honger van de dief hier genoemd wordt als verzachtende omstandigheid, temeer omdat ,BH doubts the originality of the reference to hunger and deletes KT yir`ab.lt is, rather, his undisciplined impulsiveness on which attention is focused, and the intention is then not to justify his action, because of his hunger, but to censure him for supposing that he can break into a house to „satisfy his appetite", Proverbs, London, 330. 30 ) Hasar-lab. McKane vertaalt: „has no sense", want zo'n man „is mentally deficient", niet goed snik. 3! ) Dahood associeert 'asah met de Ugaritische wortel 'sy en vertaalt: „But a destroyer of his own soul is he who violates her", Proverbs and Northwest Semitic Philology, 13v. De vertaling „doet" past hier uitstekend.
) De acteurs van Broadway en Hollywood, die alle gelegenheid hebben voor een losbandig sexueel leven en soms acht, tien, twaalf verhoudingen per jaar hebben, vertrouwden een psychiater toe ,how frustrating and unsatisfying it all is", Maurice Zolotow, ,Love is Not a Statistic", Reader's Digest, April 1954, 19. ") And then live on starvation rations in a desert of cactus", McMillen a.w. 51. 34 ) A.v. bloedverwante. Scott: Friend. Van der Weiden: ami, compagnon. ") M. Dahood: „Lust not in your heart after her beauty", PNWSP, 13. 36 ) Hetzelfde werkwoord hamad als in Spr. 6: 25. ") Lett. ,haar einde" (ahariytah) ")Toy, Proverbs, 114. L. Kohler, Der hebraische Mensch, 48v. 39)Scott: „Like rivulets in the open streets", a.l. 40)Barak, a.v. gezegend. 41)NV: verheug u over. WV: Verheug u met. M. Dahood: And have joy of the wife of your youth, PNWSP, 12. Van der Weiden: Et jouis de la femme. 42)Vgl. Hoogl. 4 : 14 (geliefde = bron); 4 : 12 (geliefde = verzegelde bron), 2: 7, 9, 17; 4 : 5; 7 : 4; 8 : 14 (geliefde = hinde, gazel). „The language is frankly erotic, delighting in the imagery to be found in the Song of Solomoh (cf. Ct. 4 : 5, 12, 15). 43)Gispen, KV a.l. 44)NV: Uw bron zij gezegend (bdrak), een evengoed mogelijke vertaling. „With AV, the passage is saying that strict fidelity is not an impoverishing isolationism: from such a marriage, blessing streams out in the persons and influences of a true family (17: only thine own, etc.)", Kidner, a.w. 70. 45)SV: steengeitje, NV: ree, WV: gazelle, Buber: gems. De dichter heeft in elk geval sierlijk gebouwde, gracieuze dieren op het oog. 46)„Such an emphasis is rather rare in Scripture, simply because nature already provides it, and therefore the complementary aspects of marriage need to be stressed. But it is highly important to see sexual delight in marriage as God-given; and history confirms that when marriage is viewed chiefly as a business arrangement, not only is God's bounty misunderstood, but human passions seeks (cf. verse 20) other outlets", Kidner, a.w. 71. 47)In een kliniek te San Francisco vroeg men twee duizend meisjes, die volgens de nieuwe sexuele „vrijheid" hadden geleefd, of ze ook maar enig voorbijgaand plezier hadden beleefd van hun sexuele experimenten. Afgaande op de advocaten van de sexuele vrijheid zou men op deze vraag een enhousiaste bevestiging hebben verwacht. Slechts een derde van de meisjes meldden „some pleasure". De resterende twee derden beschreven hun gevoelens als die van „doubt, guilt, shame, indifference, or definitely unpleasant", McMillen, a.w. 51. 48)In dit geval leek de vertaling „de wegen van een man" voor darke-g beter dan de eveneens mogelijke NV ,ieders wegen". 49)Letterlijk „the (waggon-)tracks made by constant use; a better everyday term would be „habits", Kidner a.l. 50)„Waarschijnlijk heeft de Heere toen geen letter geschreven. Het in het Grieks gebruikte woord betekent: figuren tekenen", aldus C. Bouma, KV Evangelie naar Johannes, a.l.
210
32
211
Hooglied op de wijsheid
§ 10 SPREUKEN 8: HOOGLIED OP DE WIJSHEID Wij naderen nu het einde van de leerzame Handleiding bij Spreuken (Spr. 1-9). Zoals u zag heeft zij het profijt van de wijsheid op allerlei wijze belicht en ons in vele toonaarden opgewekt: „Neemt toch de wijsheid ter harte, dan proeft u het meest mogelijke geluk en beleeft u de minst mogelijke ellende". Uiteraard doelde ze daarmee vooral op de levenslessen die we straks in Spr. 10-31 — het eigenlijke boek Spreuken — zullen lezen. Spr. 8 komt echter het levensbelang van die lessen eerst nog eens onderstrepen. Het doet dit op een dichterlijke en boeiende wijze. De auteur voert namelijk de wijsheid zelf als een sprekende persoon ten tonele, vs. 1-3. Zij wijst op haar eerlijkheid, vs. 6-13; op de kracht en het profijt die van haar uitgaan, vs. 14-21; en op haar hoge ouderdom, vs. 22-31. Daarom moeten Jong en oud dagelijks naar haar luisteren; hun levensgeluk staat er bij op het spel, vs. 32-36. Nu heeft men echter in de loop van de tijd allerlei beschouwingen aan Spr. 8 opgehangen. Alsof de Schrift bier geen dichterlijke voorstelling gaf van de wijsheid, geen persoonsverbeelding, maar dat ze een echte levende persoon op het oog had. Zelfs een goddelijk wezen. Reeds het apocriefe boek Jezus Sirach ( 180 v. Chr.) wijkt op dit punt van het canonieke boek Spreuken af. Daarna hebben het apocriefe boek Wijsheid van Salomo en de gnostiek de verklaring van Spr. 8 : 22-31 nog verder verwrongen. Arius bewees hiermee zijn dwaling, dat onze Heere Jezus Christus tenslotte ook een schepsel is. Wel het hoogste schepsel, maar toch een schepsel. Bewijs? Spr. 8 : 22. Daar stond het toch duidelijk te lezen: „Jahweh heeft mij geschapen, als het begin van zijn wegen, voor zijn werken van oudsaf". Dat sloeg volgens Arius 212
§ 10
op Gods Zoon, want die heet in de Schrift ook wel ,de wijsheid Gods", 1 Cor. 1 : 24, 30, Col. 2 : 3, vgl. 1 : 15. Alsof een schepsel ons verlossen kon, vgl. Heidelb. Catech. Zondag 5 en 6. Wij laten deze kwesties rond Spr. 8 : 22-31 nog even rusten om eerst onze eigen verklaring van Spr. 8 te geven. Naar onze mening scheept dit Schriftdeel ons beslist niet op met diepzinnige theologische of wijsgerige problemen. Integendeel, het laat ons een prachtig Hooglied op de wijsheid Koren, dat uitmondt in de klemmende oproep: Neem haar toch ter harte! Daarna komen we in een apart stukje op de verklaring van Arius en zijn geestverwanten terug. 1. VROUWE WIJSHEID STAAT IN HET VOLLE LEVEN, KLAAR OM DAARIN IEDEREEN MET RAAD TE HELPEN, VS. 1-5.
Kent u Vrouwe Wijsheid nog? We ontmoetten haar al eerder in Spr. 1 : 20-33. Zij is geen levende persoon. Eer een dichterlijke persoonsverbeelding. Denkt u maar aan alle wijsheid die God in zijn Schrift en schepping heeft neergelegd; die stelt Spr. 8 nu aan ons voor als een wijze vrouw (Joab stuurde zo'n vrouw naar David om voor Absalom te pleiten, 2 Sam. 14 : 2, vgl. 20 : 16v). Om het wat concreter voor u te maken: u hebt wellicht reeds veel levensinzicht te danken aan de Heilige Schrift. U bewondert het vernuft waarmee God alles geschapen heeft; al kijkt u daarvoor alleen maar naar uw eigen lichaam. U hebt een vak onder de knie gekregen; ook een zaak van wijsheid, blz. 47v. U weet dat leven, dat die naam verdient, ook een kunst is die u alleen beoefenen kunt als u God en zijn orde eerbiedigt, zie § 4. U kunt daarvoor heel wat aflezen uit de natuur, maar nooit zo goed als met de bril van de Schriftuur. En daarin vormen de Spreuken van Salomo wel het standaardwerk op wijsheidsgebied. Welnu, heel die oceaan van wijsheid in de Goddelijke Openbaring en in de menselijke êrvaring stelt Salomo bier nu aan ons voor als een levende persoon. De Israelieten hielden veel van zulke persoonsverbeeldingen, blz. 95v. Dat blijkt ook uit het boek Spreuken. Soms stelt dat de wijsheid voor als een bruid of echtgenote, 4 : 6-9, 6 : 22; soms als 213
Hooglied op de wijsheid
§ 10
een levensgezellin of vertrouweling, 7: 4; soms als een waardin, 9 : 1; en nu hier in Spr. 8 als een wijze vrouw. Een profetes of straatpredikster. In haar „persoon" richt alle wijsheid ter wereld het woord tot ons. Vers 1:
Hoor i ), de Wijsheid roept en het Inzicht verheft haar stem. Wij noemen haar in het vervolg voor het gemak Vrouwe Wijsheid. Met twee hoofdletters, omdat het hier om een persoonsnaam gaat, al is het dan een verzOnnen persoon. We zouden ook kunnen spreken van Vrouwe Inzicht of Vrouwe Verstandigheid (regel b). Dat zou misschien wat minder vatbaar kunnen maken voor de vreemde speculaties of bespiegelingen die men over Spr. 8 : 22-31 ten beste heeft gegeven (waarover straks meer). Nee, Spr. 8 zal ons niet vermoeien met wijsgerige problemen. Maar dit gedicht zal zich straks wel verheffen tot de hoogte van „in den beginne", toen God de hemel en de aarde schiep, 66k met wijsheid. Maar waar laat de koninklijke dichter zijn gefingeerde Vrouwe Wijsheid eerst optreden? Op straat! Leest u daar vooral niet overheen. Dit Hooglied, dat straks tot voor de schepping terugkijkt, begint op straat! Daarmee voegt de dichter aan het portret van zijn hoofdfiguur een veelzeggend trekje toe, waardoor we haar deste beter leren kennen: Vers 2 en 3:
Boven op de hoogten langs de weg op het kruispunt van de paden heeft zij postgevat. Naast de poorten aan de ingang van de stad 2 ), waar men de poortdeuren binnengaat roept zij luidkeels. Vrouwe Wijsheid deinst er allerminst voor terug zich onder het gewone yolk te begeven. Zij verheft haar stem niet in een gewijde ruimte, ver van het straatrumoer, maar kiest haar plaats bij de poort. De Israeliet kon haar dus vinden in het brandpunt van het maatschappelijke leven. Waar hij z'n zaken deed, z'n vrienden sprak, z'n recht verdedigde, z'n afspraken maakte, z'n stadsbelan214
Hooglied op de wijsheid
§ 10
gen behartigde, z'n gezelligheid zocht en z'n pleziertjes beleefde, uitgerekend daar staat Vrouwe Wijsheid op het spreekgestoelte. Wij zouden zeggen: niet in een kloostertuin, maar in een winkelcentrum. In dat voile leven roept zij om aandacht en biedt zij haar raad aan. Wijsheid is immers geen artikel waaraan men slechts enkele malen in z'n leven behoefte voelt. Ook dit leert Spreuken 8 op dichterlijke wijze wel beter. Wanneer vraagt Vrouwe Wijsheid om aandacht? Juist als de kooplui rond de weegschaal staan, als de oudsten een rechterlijke uitspraak moeten doen en vrouwen over iemand staan te praten. Vrouwe Wijsheid verheft haar stem niet in een stille uithoek waar niets gebeurt, maar boven het rumoer van „de markt des levens". In een bruisende openluchtsamenkomst. En ze onderbreekt haar gehoor in z'n dagelijkse bezigheden, omdat zij juist daarbij zoveel goede raad kan verschaffen. Zij wil ook graag iedereen helpen, zelfs de grootste domoor. Ook dat blijkt uit haar optreden bij de poort. Ze staat immers niet in een kelder te fluisteren, maar op een hoogte haar inzichten luidkeels te verkondigen, vs. 3. Niemand hoeft dus haar raad te ontberen. Dat blijkt voorts uit haar oproep: Vers 4 en 5:
Mannen, u roep ik en m'n appe1 3 ) geldt de mensenkinderen. Ncdevelingen, leert verstandigheid en gij dwazen onderscheidt met uw hart. Zij geeft geen college voor een uitgelezen gezelschap geleerden, maar doet een beroep op iedereen. „M'n appel geldt de mensenkinderen", zegt ze, zonder enige uitzondering. Ze richt zich dus duidelijk tot Jan Publiek — en daar horen we allemaal bij. Al kijkt ze de onverstandigen, de nalevelingen, wat langer aan. Geen wonder, want die staan nog zo weerloos tegenover allerlei listige verleidingen. Ze gedragen zich vaak nog zo onrijp en laten zich zo makkelijk inpalmen voor allerlei dwaasheden, vgl. blz. 57. Daartegen bestaat maar een medicijn: wijsheid verwerven. Onderscheiden. 215
§ 10
Hooglied op de wijsheid
Dat moet je kunnen, van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Je moet door van alles en nog wat kunnen heenkijken (häbina). Dat wil Vrouwe Wijsheid leren. Zelfs dwazen wil ze dat bijbrengen, als ze haar hun hart maar geven, vs. 5. Vindt u het tenslotte niet vriendelijk, dat Vrouwe Wijsheid ens opzoekt? Het initiatief gaat volgens dit gedicht van hdär uit. Zij staat op de markt des levens te roepen. En dat is toch ook zo? Er gaat toch vanuit de Heilige Schrift een wereldomspannende oproep uit om wijs te leven, naar Gods orde? En bij die Schrift levend kan men toch zeggen: „Leert ook de natuur zelf u niet om wijs te leven?" Hoort u dat niet door de ganse schepping roepen? Daarom is Vrouwe Wijsheid in Spr. 8 wel een denkbeeldige persoon, maar tegelijk het dichterlijke beeld van een kosmische werkelijkheid! vgl. bij Spr. 1 : 20. En straks komt al die wijsheid in natuur en Schriftuur bij monde van haar verklaren: „Ik heb lief wie mij liefhebben, wie mij ijverig zoeken zullen mij vinden", vs. 17. Dat kan gewoon niet uitblijven. En een eerlijker raadsvrouw vindt u nergens. 2. VROUWE WIJSHEID, GOUDEERLIJKER RAADSVROUWE VINDT U NERGENS, VS. 6-13.
Maar in zo'n stadspoort stond natuurlijk ook wel eens een koopman met een enzuivere weegschaal. En daar traden ook wel eens valse getuigen op en daar deden soms Onrechtvaardige rechters uitspraak. Soms stonden pseudo-profeten en priesters daar zelfs Gods Woord te verdraaien. Hoor de profeten maar eens toornen tegen dit kwaad, Jes. 30 : 9, 59 : 14, Hos. 4 : 2. En boor de psalmisten maar eens klagen over „de leugenlippen", F, 112-117. „Help, Jahweh", riepen de rechtvaardigen dan, ,want er zijn geen vromen meer. Zij spreken valsheid tegen elkander, zij spreken dubbelhartig, met gladde lippen", Ps. 12 : 2v. Nee, dan Vrouwe Wijsheid! Vers 6: Luistert, want ik ga iets voortreffelijks vertellen en mijn lippen openen voor rechtschapen dingen.
216
Hooglied op de wijsheid
§ 10
De Statenvertaling zei in vs. 6: „Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken". Dit komt het Hebreeuws het meest nabij. En Vrouwe Wijsheid komt inderdaad — ook in Spreuken — met zaken die vorsten en andere hooggeplaatsten zeker niet beneden hun waardigheid behoeven te achten, zie bij vs. 15. Vers 7: Heus 5 ), het is waarheid wat mijn verhemelte spreekt; goddeloosheid zou voor mijn lippen lets gruwelijks zijn 6). Waarheid is in de Schrift vaak een ander woord voor vastheid, trouw. U kunt Vrouwe Wijsheid dus voor 100% vertrouwen. Zij is een door en door betrouwbare raadgeefster met wier adviezen u nooit bedrogen zult uitkomen. Zoekt u anders maar eens een spreuk op die een rampzalige raad gaf. Dat solide karakter ontlenen haar woorden aan haar afkeer van alle vormen van goddeloosheid (de al of niet vroom aangeklede opstand tegen Jahweh). Zij haat die als gruwel (tow`abah), in de Thora bêt geijkte woord voor het Kanadnitische heidendom (zie zakenreg., P, 413). Vers 8:
Alle woorden van mijn mond zijn in gerechtigheid gesproken, geen enkele ervan is verdraaid of verkeerd. Vrouwe Wijsheid is altijd terzake. Zij verbloemt de dingen niet, maar laat ze in hun ware maat en gedaante. Zij sluit haar ogen niet voor het samenknoopsel van zonde en ellende waarin wij moeten leven en tracteert ons daarom ook niet op wereldvreemde droombeelden. Ook vergast ze ons niet op ingewikkelde doolhofredeneringen, die u tureluurs maken. Of ze u nu toespreekt vanuit Gods schepping of vanuit Gods Heilige Schrift, alles is doorgeurd van gerechtigheid: tot en met ingegeven door loyaliteit jegens God en zijn levensorde. In een boek als Spreuken wordt werkelijk nets op listige wijze verdraaid. Hoe meer u de smaak van de wijsheid beet krijgt, hoe meer u de gezegden van dit boek grif bedamt:
217
§ 10
Hooglied op de wijsheid Vers 9:
Voor wie onderscheiden kan 7 ), zijn ze alle juist, oprecht voor wie kennis vinden. Wijsheid kênnen doet wijsheid herkennen, vgl. Matth. 11 : 19, 13 : 12. On-Geestelijke mensen beschouwen wijsheid vaak als dwaasheid (1 Cor. 2: 14v), maar wie „uit God" is (1 Joh. 4: 1-6) of „uit de waarheid" (1 Joh. 3 : 19) leert onderscheiden (zie bij vs. 5). Eenmaal op die weg gaat men de woorden van Vrouwe Wijsheid steeds hartelijker beamen: Zij heeft gelijk! Vers 10 en 11:
Neemt mijn tucht aan, liever dan zilver en mijn kennis boven uitgelezen goud. Want de wijsheid is meer waard dan koralen,. er is niets zo begeerlijk als zij. Juist omdat Spreuken heus ook edelstenen kan waarderen, kunt u zien hoe hoog het dan wel de wijsheid schat. Wie Spreuken „opat" en daar levenskunst en levenstucht uit leerde, draagt daarmee schoner sieraad dan wanneer hij de koh-i-noor droeg, vs. 10. Heus, er weegt in dit leven niets op tegen de waarde van wij sheiddoor-vreze-voor-Jahweh; dat hoorden we Salomo al vaker zeggen, vgl. 2 : 4, 3 : 14, 8 : 19, 16 : 16. En ofschoon feitelijk onbetaalbaar is ze toch voor iedereen verkrijgbaar, zie bij vs, 1-5. Vers 12:
1k, de Wijsheid, ik woon bij de schranderheid en ik beschik over weldoordachte kennis. Als u Wijsheid uitnodigt, brengt ze haar dochter Schranderheid mee, want die wonen bij elkaar in en gaan samen door het leven. Hoe u in de praktijk van het dagelijkse leven profijt van hen kunt trekken? Natuurlijk door regelmatig het boek Spreuken te lezen en te herlezen, liefst met een potlood in de hand om te onder218
Hooglied op de wijsheid
§ 10
strepen wat u treft. Maar als u met een bepaalde moeite zit, kunt u het boek daarop alleen wel eens nalezen. Dan leest u het op uw vragen gericht en vind u weldoordachte kennis. „Een goede spreuk is de wijsheid uit een heel boek in een zin samengeperst" (Fontane). En waarin schuilt nu wel het geheim van deze goudeerlijke, door en door betrouwbare raadgeefster? Waarom passen de gezegden van Vrouwe Wijsheid in zo velerlei situatie als een sleutel in het slot? Omdat zij maar een zucht kent die haar geheel beheerst: „Jahweh heb ik lief en het kwaad (opstand tegen Hem) haat ik". Let u er op, dat ze in het nu volgende vers tweemaal het woord haten gebruikt. Vers 13:
De vreze voor Jahweh is het kwade te haten. Hoogmoed, verwaandheid, wangedrag en een mond vol draaierijen, ik haat ze! Alle ware wijsheid begint met nederige eerbied voor Gods openbaring in Schrift en schepping (onlosmakelijk aan elkaar verbonden) 9 ). Dat bespraken we reeds uitvoeriger bij Spr. 1 : 7; daar wijdden we zelfs een aparte paragraaf aan, vgl. § 4. Wijsheid is niets anders dan toegepaste vreze des HEREN, Spr. 2: 5. Of anders gezegd: nederigheid-in-de praktijk. God bond ons geluk aan de orde van Zijn inzettingen in Schriftuur en natuur. Hij bepaalde de grenzen van onze kracht en de omvang van onze roeping. Daarmee mat Hij ons een zekere leef- en werkruimte toe. De vromen en wijzen schikken zich daarin. Tot hun eigen geluk, Ps. 19 : 8-12. De hoogmoedigen en leugenlippen daarentegen komen fel in opstand tegen God en zijn orde (het kwade is opstand). En daarmee bewerken ze hun eigen Ongeluk. Zij verdraaien de hele waarheid omtrent God en zijn schepping. Ook in godsdienstige en wetenschappelijke termen. Ik haat die arrogantie en ik haat die Revolutie, zegt Vrouwe Wijsheid, Ps. 19 : 14, zie ook bij Spr. 3 : 5. 219
§ 10 Hooglied op de wijsheid 3. VROUWE WIJSHEID WEET ALTIJD RAAD EN BEZORGT HAAR VRIENDEN DAARDOOR KRACHT EN PROFIJT, VS. 14-21.
Vrouwe Wijsheid staat in het voile leven klaar om daarin iedereen met raad te helpen, vs. 1-6. Ze doet dat goudeerlijk, vs. 7-13. En ze kan ook iedereen helpen, omdat ze altijd raad weet, vs. 1421. Als u zich afvraagt: „Wat moet ik beginnen?", antwoordt zij rustig: „Ik geef u inzicht om de toestand te doorzien". U botst dan niet langer blindelings op uw moeilijkheden, maar met haar hulp lost u ze behoedzaam en op de juiste wijze op. Niet dat uw weg dan meteen over rozen gaat — had u dat soms verwacht in deze wereld? — maar wel levert haar advies u de minste ellende op en vaak zelfs het meeste profijt. Daarop wijst ze in vs. 14-21: Vers 14-16: Ik heb raad en behoedzaamheid, Ik, ik ben inzicht en ik heb kracht. Door my regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, alle rechters der aarde. 1°) „Geef uw kracht niet aan de vrouwen", zei de moeder van koning Lemuel. Kom liever op voor recht en gerechtigheid, want die raken de levensorde waar het geluk van een yolk mee staat of valt, Spr. 31 : 1-9. Daarom kan een koning, een minister, een rechter of een volksvertegenwoordiger geen dag zonder wij sheid. Hij komt dagelijks voor de vragen te staan: Wat moet ik daaraan doen? (Hij heeft dus goede raad nodig). Hoe pak ik dit aan? (Hij heeft dus behoedzaamheid nodig). Waar gaat het hier om? (Hij moet inzicht bezitten). Hoe word ik deze zaak meester? (Hij heeft kracht nodig, welteverstaan: kracht-tot-behoud). Dit alles kan niemand anders hem geven dan ik, zegt Vrouwe Wijsheid met nadruk. De jonge Salomo wist wel wat hij deed, toen hij bij zijn troonsbestijging aan God om wijsheid vroeg, 1 Kon. 3 : 9. Zij alleen kan 220
Hooglied op de wijsheid
sr 1 0
iemand bekwaam maken voor de moeilijke kunst van het regeren. Zij alleen geeft de staatsman de nodige raad, behoedzaamheid, inzicht en politieke kracht-tot-behoud. U kunt er van op aan: voorzover ergens nog goed geregeerd wordt, regeert men nog met enige wijsheid. Daar zitten nog adviseurs die goede raad geven. Daar heeft men nog verstand van tijd-plaats-en-wijze, zodat men behoedzaam handelt. Daar heeft men inzicht in de problemen en kracht tot handelen. Helaas zitten de wijzen niet altijd in de regeringszetels en rechterstoelen, Pred. 9 : 13-16. Vaak wordt de dwaas op de hoogste posten gesteld, Pred. 10 : 6. Onwijze machthebbers vaardigen dan „heilloze verordeningen" uit, Jes. 10 : 1. De geschiedenis van Israel en de christenheid kennen daar talloze voorbeelden van. Terwijl God hun in de Thora van Mozes zulk heilzaam basisonderwijs gegeven had over wat in Zijn ogen recht en gerechtigheid is. Maar wie vraagt daar nog naar in de politiek? Het hele woord wijsheid wordt in de verkiezingscampagnes niet eens genOemd. Dan hadden de heidenen in de oudheid daar misschien nog meer oog voor 11 ). Nu kan men bij het wereldnieuws vaak met de Prediker verzuchten: „Wee u, o land, welks koning een kind is", Pred. 10 : 16. Dit rampzalige gebrek aan wijsheid doet ons te sterker verlangen naar het Koninkrijk van God. Hierin zal eindelijk vrede heersen, mede doordat we dan een volmaakt-wijze Koning krijgen: „En op Hem zal de Geest van Jahweh rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze voor Jahweh", Jes. 11 : 1-10, 32 : 1-8. Wij komen op Spr. 8 : 14-16 straks nog terug. Vers 17: Ik heb lief wie mij liefhebben en wie mij ijverig zoeken, zullen mij vinden. Hoe u dat moet doen? Eerst erkennen, dat u Vrouwe Wijsheid dagelijks nodig hebt. Vervolgens op uw knieen gaan met de hand op Gods belofte: „Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudig221
10
Hooglied op de wijsheid
weg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden", Jak. 1 : 5. Al zal God haar in de regel in de middellijke weg geven. U zult ervoor aan de voeten van Salomo moeten gaan zitten en zijn spreuken lezen, lezen en nog eens lezen. Zoals we reeds vaker zeiden: met een potlood in uw hand om wat u onderstreepte straks in uw geheugen te griffen. U zult ook zoveel mogelijk het gezelschap van wijze mensen moeten zoeken, want: „Wie met wijzen omgaat, wordt wijs", Spr. 13 : 20. Ga ook eens na hoe de Heere Jezus optrad en zijn werk deed; Hij is tenslotte de Meerdere van Salomo, Matth. 12 : 42. En kijk vooral ook door de bril van de Schrift naar Gods wijsheid in zijn schepping. Kortom, onze hele levensinstelling moet worden: wat is wij s in dit geval? Als u haar zo zorgvuldig zoekt, zal Vrouwe Wijsheid zich gegarandeerd door u laten vinden! Vers 18-21:
Rijkdom en eer zijn bij mij, duurzaam goed en gerechtigheid. Mijn vrucht is meer waard dan goud; ja dan gelouterd goud; mijn opbrengst meer dan uitgelezen zilver. Ik wandel op het pad der gerechtigheid, midden op de wegen van het recht. Om hen die mij liefhebben bezit te doen beerven en hun schatkamers te vullen. Hierover kunnen we thans kort zijn. Wijsheid kan u ook tastbare rijkdom en eer bezorgen. Daarover spraken we reeds uitvoerig bij Spr. 3 : 9v, 3 : 13vv, 3 : 16 en 3 : 33vv. 4. VROUWE WIJSHEID TOONT HAAR ADELBRIEF, VS. 22-31.
Alle levenswijsheid steunt mede op levenservaring. Ook die van het boek Spreuken. Daarom zegt men wel: Een spreuk is een korte uitspraak die berust op lange ervaring. De dichters ervan spraken ook „op gezag van hun vaderen", Job 15 : 18. Geen won222
Hooglied op de wijsheid
§ 10
der! Wijsheid en ouderdom gaan nu eenmaal vaker hand in hand dan wijsheid en jeugd. Daarom deed Rehabeam zo dom toen hij zijn jenge raadgevers volgde. Wat hadden die nu voor ervaring opgedaan? Om dezelfde reden vond Elifaz dat Job veel te boud sprak voor een man van middelbare leeftijd. Wat verbeeldde hij zich wel? Soms dat hij de oudste mens was? „Ook onder ons zijn grijsaards en hoogbejaarden, rijker in jaren dan uw vader", Job 15 : 7-10. Het is dus met de wijsheid als met de adel. Hoe ouder adel, hoe hoger in aanzien. 12) En hoe ouder wijsheid, hoe groter gezag. Omdat ze op zo lange ervaring kan Bogen. Daarom komt Vrouwe Wijsheid tenslotte ook met haar hoge leeftijd voor de dag. Hier in Spr. 8 : 22-31 toont zij haar adelbrief. ,Zijt gij geboren voor de heuvels?", vroeg Elifaz ironisch aan Job, 15 : 7. Op die vraag kan Vrouwe Wijsheid naar waarheid verklaren: ,Inderdaad, ik ben nog ouder dan de heuvels en de bergen, dan de bronnen en de zeeen en dan de hemel en de aarde". Hiermee voegt Spreuken 8 nog een belangrijke toon toe aan de lofzangen die de Handleiding bij Spreuken op de wijsheid aanheft. Het hoofdthema van deze lofliederen was duidelijk: „De wijsheid doet haar bezitters leven", Pred. 7 : 12. Nu komen ze tenslotte dit levensbelang van de wijsheid ook nog aanprijzen met een verwijzing naar haar hoge ouderdom. De bedoeling van deze verwijzing lijkt ons duidelijk. Voordat we het boek zelf (Spr. 10-31) gaan lezen, prent Spr. 8 : 22-31 ons diep in hoe oud de wijsheid is die daarin spreekt en hoe hoog het gezag dus is waarmee ze onderwijst. Spr. 8 geeft ons in vs. 32-36 zelf deze leeswijzer voor vs. 22-31 in handen als het, ook uit vs. 2231, deze conclusie trekt: „Nu dan, zonen, luistert naar tnij ... " Niemand kan met zoveel gezag spreken als Vrouwe Wijsheid, want zij is nog ouder dan de hemel en de aarde, zoals we straks zullen lezen. Dankzij haar hoge leeftijd beschikt zij over de levenservaring van de hele mensheid. U kunt derhalve geen betere raadsvrouwe kiezen dan haar. Dit lijkt ons de grondtoon van Spr. 8 : 22-31. Wij zullen zo vrij zijn deze practische conclusie, die vs. 32-36 uit heel Spr. 8 trekt, ook bij vs. 22-31 alvast in rekening te brengen. Straks zullen we 223
§ 10
Hooglied op de wijsheid
nader rekenschap geven waarom we ook hier de wijsheid opvatten als een personificatie, een dichterlijke persoonsverbeelding en niet als een (half)goddelijk wezen. We geven nu eerst onze eigen verklaring van vs. 22-31, vervolgens die van vs. 32-36 en komen dan in een apart stukje op vs. 22-31 terug. Vers 22: Jahweh bezat mij aan het begin van zijn wegen, nog voor zijn werken van oudsher. Men kan de eerste regel van deze spreuk op drie manieren vertalen: 1. Jahweh heeft mij geschapen aan het begin van zijn wegen. 2. Jahweh verwierf mij . . 13 ). 3. Jahweh bezat mij ... Zakelijk maakt het echter weinig verschil of men nu leest dat Hij de wijsheid schiep of dat Hij haar verwierf: bezitten deed Hij haar in elk geval en dat wilde de dichter nu maar zeggen. God en de wijsheid zijn onafscheidelijk. Hij is de Alleenwijze God, Rom. 16 : 27, vgl. 1 Tim. 1 : 17 SV, Judas : 25 SV. En Hij begon de schepping van hemel en aarde niet zonder wijsheid. Integendeel, Hij achtte haar daarbij onmisbaar en van fundamenteel belang. Als u de conclusie van vs. 32-36 hier al in uw achterhoofd hebt, voelt u de onuitgesproken bedoeling van deze spreuk. Als God de Schepper de wijsheid al niet kon missen om de wereld te maken, dan kunnen wij haar natuurlijk helemaal niet missen om in die wereld te leven. Dit zal u temeer toespreken als u zich herinnert hoe ruim de Schrift het woord wijsheid (chokma) opvat. Zij gebruikt het lang niet alleen voor onze levenswijsheid, maar ook voor allerlei vakmanschap, kunstenaarschap, technisch vernuft en handigheid, vgl. blz. 48v. Met die wijsheid in de brede zin van dat woord — maar dan natuurlijk in Goddelijke mate — schiep God de hemel en de aarde. Maar die Goddelijke wijsheid waarmee Hij de wereld schiep verschilt wel gradueel, doch niet principieel van de wijsheid waarmee wij de aarde nu mogen gebruiken. Dat blijkt wel uit vs. 32: „Nu dan, zonen, luistert naar mij". Daar spreekt nog steeds dezelfde Vrouwe Wijsheid als in vs. 22. Precies dezelfde wijsheid die ons 224
Hooglied op de wijsheid
§ 10
in vs. 22 vertelt, dat God met haar de wereld schiep, roept ons in vs. 32 op naar haar te luisteren. (Nu schreven we opzettelijk wijsheid met een kleine letter, want wij denken daarbij niet aan een medescheppende demiurg). Vs. 22 leert ons een diepe levensles: de orde waarnaar wij leven hoort zich te voegen naar de orde die God openbaarde in Schriftuur en natuur. Levenswijsheid is ook: je schikken naar Gods scheppingswijsheid. Daar hangen ons geluk en welslagen elk ogenblik vanaf. Vers 23:
Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd; van den beginne, eer de aarde bestond. Als een Israeliet het woord „eeuwigheid" gebruikte, dan bedoelde hij gewoon: als je heel ver vooruit kijkt de toekomst in of heel ver achteruit het verleden in. Vrouwe Wijsheid wijst zelfs terug naar het begin, ,eer de aarde bestond". Toen heeft God haar geformeerd. U mag ook lezen: gezalfd. ' 4) In het laatste geval denken we aan een plechtige installatie, vgl. Ps. 2 : 6. Natuurlijk zegt zij dit niet om onze hersenen te laten kraken door ons een diepzinnig probleem voor te werpen. Zij wil ons onder de indruk brengen van het gezag waarmee ze spreekt. Daarom brengt zij ons in dit vers eerbied bij voor haar hoge ouderdom. Dat is de verbindende draad van vs. 22-31. Vers 24:
Toen er nog geen oceanen waren, ben ik geboren; toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water. Voor een Israeliet was de Middellandse Zee de ,oceaan". Wie kon zich de tijd heugen dat die er nog niet was? En dat de bronnen er nog niet waren, waar de vrouwen en meisjes nu al eeuwenlang elke avond hun kruiken gingen vullen? Gen. 24, Ex. 2: 16vv, 1 Sam. 9 : 11, Joh. 4. Al die geslachten had Vrouwe Wijsheid gadegeslagen. Zij was nog ouder dan de zeeen en de bronnen. Wat een ervaring moet die Vrouw hebben! 225
§ 10
Hooglied op de wijsheid
Vers 25-27:
Voor de bergen waren neergezonken, voor de heuvelen ben ik geboren. Toen Hij de aarde en de velden nog niet had gemaakt, noch de eerste aardkluiten der wereld. Toen Hij de hemel vastzette was ik daarbij; toen Hij de horizon afcirkelde op het vlak van de oceaan. Vindt u dit vreemd uitgedrukt? Maar als u uw hoofd in uw nek legt, ziet u de wolkenhemel toch inderdaad als een reusachtige halve bol over de aarde staan? En wanneer u aan het strand staat, lijkt de horizon toch werkelijk op een halve cirkel; een boog vanaf het strand aan uw linkerhand naar het strand aan uw rechterhand? 15 ) En wanneer u uit een vliegtuigraam naar een eiland kijkt, dan lijkt dat toch inderdaad als een schotel in zee te drijven? Laten we daar als 20e eeuwer niet te gauw om glimlachen en ook het woord wereldbeeld niet te spoedig te voorschijn halen om het gezicht van de Heilige Schrift te redden. Zij spreekt hier en in de volgende verzen gewoon de praktische ervaringstaal van de optische schijn. Net als . . . wijzelf, wanneer we zeggen: de zon gaat onder, vgl. I', 269, 282vv. De bedoeling van deze verzen lijkt ons duidelijk. Wie kon zich herinneren dat die onwrikbare berggevaarten er nog niet stonden? En dat de velden buiten de stad er nog niet lagen en dat de hemel zich nog niet over de aarde welfde? Dat kan alleen Vrouwe Wijsheid zich herinneren. Toen God dit alles begon te scheppen, „was ik daarbij", vs. 27. God maakte om zo te zeggen nog geen kluit aarde of Hij deed het met wijsheid. Van zo'n fundamenteel belang achtte Hij haar. Aan de hele kosmos ligt van zijn grootste tot zijn kleinste onderdelen wijsheid ten grondslag. Ps. 104 : 24 zei dit zonder beeldspraak zo: „Hoe talrijk zijn uw werken, o Jahweh, Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt", vgl. Spr. 3 : 19. De spreukendichter zegt hetzelfde op poetische wijze. Hij laat de wijsheid als een denkbeeldige persoon zelf vertellen: God schiep niets of ik was er bij. Dit komt zakelijk op hetzelfde neer als wat de psalmist zei. Daarom zoeke men hier geen stof voor theo226
Hooglied op de wijsheid
§ 10
ontologische speculaties over de „geboorte" (eeuwige generatie) van de wijsheid (opgevat als Zoon-van-God-vb5r-zijn-vleeswording). De Schrift spreekt toch ook dichterlijk over de „geboorte" van de bergen en de zee? Ps. 90 : 2, Job 38 : 8v. Vers 28-31:
Toen Hij de wolken daarboven bevestigde en de bronnen van de oceaan met kracht opborrelden. Toen Hij aan de zee zijn inzetting stelde, zodat het water zijn gebod niet overtrad, toen Hij de grondslagen der aarde legde, toen was ik een troetelkind 16) bij Hem. Ik was een en al verrukking dag aan dag. Te allen tijde mij verheugend voor zijn aangezicht. Mij verheugend in de wereld van zijn aardrijk en mijn verrukking was over de mensenkinderen. Wat beleefde Vrouwe Wijsheid in die morgenstond der wereld gouden dagen! U herinnert zich misschien nog uit uw eigen jeugd hoe u als kind met open mond stond toe te kijken als uw vader een stuk speelgoed voor u in elkaar knutselde. Af en toe klapte u in de handen van pure verrukking om zijn kunnen. Dit ervoer de denkbeeldige Vrouwe Wijsheid tijdens de zes scheppingsdagen. Als een troetelkind in de werkplaats van zijn vader zag zij vol bewondering hoe wijs God alles schiep: wat een inzicht, wat een vernuft, wat een kunstvaardigheid, wat een bekwaamheid legde Hij toen aan de dag! Wijsheid kwam er niet op uitgekeken en klapte in haar handen van plezier. Neem de regenwolken boven ons hoofd. Wat een doelmatigheid legde God daarin; we spraken er over bij Ps. 104 : 24, I k , 279. En Wijsheid houdt zo van doelmatigheid! Neem Gods inzettingen voor de zeeen: hier het water, daar het droge. Gehoorzaam houdt die majestueuze zee zich aan dat gebod. En Wijsheid houdt zo van gehoorzaamheid aan Gods geboden! Neem de grondslagen van de aarde en de orde in heel Gods schepping. En Wijsheid houdt zoveel van orde! Kunt u begrijpen dat ze niet uitgekeken raakte en als 227
§ 10
Hooglied op de wijsheid
een kind in haar handen klapte van plezier? Wij komen toch nooit klaar met het opmerken van Gods scheppingswijsheid aan mens en dier en plant en ding? Ps. 111: 2. Wat een wijsheid valt er al niet op te merken aan een bloem, een vinger, een vliegepoot. Maar „mijn verrukking was over de mensenkinderen", zegt Vrouwe Wijsheid in vs. 31b (letterlijk: was verrukking"). Wat een creatie: de man, de vrouw, het kind! De kroon op Gods scheppingswerk. De medische specialist heeft een half leven nodig voor hij iets weet van heel weinig. U kunt lopen. Wat een Goddelijke wijsheid steekt daarachter: uw spieren, uw gewrichten, de aantrekkingskracht van de aarde die precies goed is. 0, die Wijsheid houdt zoveel van mensen! Het allermeest houdt zij van ons, mensen. Niet alleen van Joodse mensen — zoals de apocriefe wijsheidsboeken suggereren — maar van alle mensen. En ook niet alleen van mensen uit de hogere standen, de zoontjes van koningen en hoge ambtenaren — zoals in de Egyptische wijsheidsboeken ' 7 ) — maar van alle mensen, rijk en arm, jong en oud. Wat is Wijsheid graag met hen bevriend! Wat wijst ze hun graag de goede weg; dat kunt u misschien nergens zo duidelijk van haar horen als hier in Spr. 8. Maar GOd hield veel van Mar. Ze was zijn lieveling, zijn troetelkind gedurende die zes scheppingsdagen. Zij verblijdden zich wederzijds in elkaar: de Wijsheid was dronken van vreugde in Gods werk, omdat God er zoveel vreugde in had alles met wijsheid te maken! 5. VROUWE WIJSHEID BEZORGT U HET LEVEN, VS. 32-36.
Hebt u de draad van het hele hoofdstuk nog vast? We lezen in Spr. 8 een Hooglied op de wijsheid. De dichter stelt haar voor als een vrouw. En zij is de beste raadgeefster die een mens zich kiezen kan, want: — Ze staat in het volle leven, klaar om iedereen met raad en daad bij te staan, vs. 1-5. — Ze houdt u niet voor de mal, maar spreekt de goudeerlijke waarheid, vs. 6-13. — Ze weet altijd raad en geeft haar vrienden kracht en profijt, vs. 14-21. 228
Hooglied op de wijsheid
§ 10
— Ze werd door God zelf in acht genomen bij alles wat Hij schiep, vs. 22-31. En waar loopt nu heel dit loflied op uit? Ook dat verheven deel (vs. 22-31) over de rol van de wijsheid bij de schepping van hemel en aarde? Op deze praktische toepassing: Vers 32-36: Nu dan, zonen, luistert naar mij. Zalig 18 ) degenen die mijn wegen bewaren. Hoort de tucht, dan wordt ge wijs; slaw haar niet in de wind. Zalig de mens die naar mij luistert; die waakt bij mijn poorten, dag in dag uit, die blijft wachten bij mijn deurposten. Want wie mij vindt, heeft het leven gevonden en welgevallen van Jahweh verworven. Maar wie mij mist doet zichzelf geweld aan; alien die mij haten hebben de dood lief. Dit is de conclusie van Spr. 8 : 8-31. We liepen er bij onze verklaring van vs. 22-31 al enigszins op vooruit. Om u er op te attenderen hoe u de passage over de rol van de wijsheid bij de schepping moest lezen. Niet als een stuk theologische of filosofische bespiegeling over de praeexistentie van de Tweede Persoon der Drieeenheid. Maar als een stuk onderwijs over de ouderdom en het daaruit voortvloeiende gezag van de wijsheid. Alle kracht en pracht van dit Hooglied — ook het geweldige schouwspel in vs. 22-31 — mondt uit in bovenstaande vermaning: Luister naar haar. Doe wat ze zegt. Als God bij de schepping van hemel en aarde niets zonder haar schiep, hoe moet u dan op die aarde leven zonder haar? Wie haar mist pleegt zelfmoord. U zou uw leven vernielen. Maar als u zich door haar laat gezeggen en onder haar tucht buigt, verwerft u Gods welgevallen en het — tij delijke en eeuwige — leven. Dit laatste hebben we bij de bespreking van Spr. 1-8 al vaker gehoord, zie bij Spr. 3 : lv, en bij Spr. 4. 229
§ 10
Hooglied op de wijsheid
Hoe u dit doen moet? Dat bespraken we al bij vs. 1-5. Zet uw hart wagenwijd voor haar open. Ze spreekt u overal toe. Gods Woord staat vol wijsheid en heel Gods schepping rust op haar. Dan steunt het gebruik van die schepping derhalve ook op wijsheid. Wie wijs leeft, leeft het meest functioneel en rationed'. Wij merkten in het bovenstaande terloops al op, dat het een en dezelfde Vrouwe Wijsheid is die bij de schepping toekeek en Gods lieveling was, en die u in het slot van Spr. 8 oproept naar haar te luisteren. Het is dus een en dezelfde wijsheid die God in acht nam en die u kunt toepassen. Goed, God „stelde haar op haar plaats en doorgrondde haar". Dat kunnen wij niet. Maar tot ons zei Hij: „zie, de vreze des HEREN — dat is wijsheid, en van het kwade te wijken is inzicht", Job 28 : 27v. Hoe meer wij God vrezen in alles, hoe meer wij zullen ervaren dat dit ook het wijste is. En het beste. Want een gelovige levenshouding geeft ons in dit gebroken leven de meeste kans op wat geluk en bezorgt ons de minst mogelijke ellende. Algemeen-menselijke ellende, welteverstaan (we zwijgen nu over het kruisdragen-omChristus'wil, zie I k , 65v). Want wijsheid — dat was de les van vs. 2231 — ligt ten grondslag aan alles wat waardevol en vreugdevol is. En zalig wie dat gelooft! vs. 32, 34. Als deze verklaring van Spr. 8 uw instemming heeft, kunt u het volgende stukje desgewenst overslaan. Daarin willen we nagaan uit welke verdachte hoek de verklaring komt die in Spr. 8 : 2231 bespiegelingen leest over het voorbestaan van God de Zoon als de persoonlijke wijsheid. Wij zullen daarvoor een duikje nemen in de apocriefe boeken en in de kerkgeschiedenis. Als dit u minder interesseert, kunt u zonder bezwaar aan § 11 beginnen (over Spreuken 9), blz. 245. 6. VROUWE WIJSHEID, GEEN GODDELIJK WEZEN.
Wij geloven van harte, dat ooze Heere Jezus Christus de Zoon van God is, die kon zeggen: „Eer Abraham was ben Ik", Joh. 8 : 58. Wij aanvaarden ten voile het apostolische getuigenis, dat Hij „in den beginne (d.w.z. bij de schepping, zie Gen. 1 : 1) er al was en dat 230
Hooglied op de wijsheid
§ 10
Hij bij God was en dat Hij God was en dat alle dingen door Hem zijn gemaakt, Joh. 1: 1-3. Als mens stamde Hij uit Israel, maar overigens is Hij „God boven alien te prijzen in der eeuwigheid", Rom. 9: 5, vgl. Matth. 3 : 17, 16 : 16, 26: 63v, Joh. 1 : 14, 30, Rom. 1 : 4, 8 : 32, Fil. 2 : 6, 1 Joh. 2 : 23, Voorz. Leer II, 146, IIIa, 266. Maar het is een andere vraag of dit ook in Spr. 8 te lezen staat. Menigeen vond van wel en zag in de wijsheid van Spr. 8 geen dichterlijke persoonsverbeelding — zoals wij met anderen 20 ) in het voorafgaande deden — maar een echte persoon. Zelfs een goddelijk wezen. Een tussenwezen tussen God en de wereld. Volgens sommige christenen de Zoon van God, die later mens zou worden. Deze mening vindt men reeds in de apocriefe wijsheidsboeken Ecclesiasticus, dat ook wel naar zijn schrijver „Wijsheid van Jezus (de zoon van) Sirach genoemd wordt, en in het apocriefe boek ,Wijsheid van Salomo". Wij willen daar nu eerst enige aandacht aan geven. a. De apocriefen Jezus Sirach en Wijsheid van Salomo.
Ook deze boeken bevatten evenals het canonieke boek Spreuken lofliederen op de wijsheid. Ze zijn kennelijk ingegeven door Spr. 8 : 22-31 en geven daarvan een sterke uitbreiding. Zo vertelt de Heilige Schrift, dat de wijsheid bij wijze van spreken als een troetelkind bij de schepping aanwezig was. Maar de genoemde apocriefe boeken weten ons veel meer te vertellen. Volgens hen heeft de wijsheid als een echte persoon de wereld zelf mede geschapen. Wij vrezen, dat zij daarmee de deur op een kier hebben gezet voor de levensgevaarlijke gnostiek met haar heidense wij sheidsspeculaties.
Jezus Sirach. Ook hij vertelt, dat de wijsheid ,van eeuwigheid" is, „voor alle andere dingen geschapen", 1 : 4, vgl. Spr. 8 : 22. God heeft haar „uitgestort over at zijn werken", 1 : 9, vgl. 1 : 14. Volgens 24 : 3 is ze zelfs „uit de mond van de Allerhoogste voortgekomen" en heeft ze „als een nevel de aarde bedekt". En een nevel werkt nu eenmaal 231
sc 10
Hooglied op de wijsheid
bevruchtend en laat de gewassen groeien. Hiermee zinspeelt Sirach reeds op een zekere medewerking van de wijsheid bij de schepping 22) en biedt hij een aanknopingspunt voor de latere Logos-speculaties. 23 )
Wijsheid van Salomo. Om zijn beweringen over de wijsheid naar waarde te kunnen schatten, moeten we eerst iets vertellen over de auteur van dit apocriefe wijsheidsboek. Hij was vermoedelijk een Griekssprekende Jood die omstreeks 100 v. Chr. in Alexandria woonde. Destijds een vermaarde geleerdenstad en het brandpunt van het Hellenisme. Zoals op veel Joden in die tijd oefenden de Griekse zeden en gewoonten ook op hem een sterke aantrekkingskracht uit. Al wilde hij, evenals Philo, wel een goede Jood blijven. Maar dat kon hij toch ook met een good geweten doen? De Joodse wijsheid hoefde toch helemaal niet onder te doen voor de moderne Griekse wijsheid van die tijd? Dat wilde hij de trotse Grieken en de wankelende Joden bewijzen. De Joodse wijsheid was zelfs veel beter! De Wijsheid van Israel kon de Logos van de Stoa makkelijk overtreffen en de harten meer bevredigen en de zeden beter bevestigen dan die Griekse filosofie. 24 ) De wijsheid van Israel had immers haar oorsprong in God en had haar macht gedurende de hele geschiedenis, vooral die van Israel, bewezen. Helaas raakte deze strijder tegen de Griekse filosofie al schrijvend zelf in haar ban. Wat had die wijsbegeerte namelijk toen al eeuwenlang gedaan? Fantaseren dat er tussen de hoge god en de lagere, stoffelijke wereld een of meer tussenwezens zouden bestaan. Een zo'n tussenwezen — in verschillende stelsels de Logos genoemd — zou deze wereld geschapen hebben. Over zo'n logos spraken b.v. ook de EpicureIsche en Stoische wijsgeren die Paulus op , de Areopagus ontmoette, Hand. 17. Deze heidense fantasieen hebben de schrijver van het boek Wijsheid kennelijk parten gespeeld. Hoe zou hij er anders toe komen over de wijsheid te schrijven als een goddelijk tussenwezen? En waar zou hij anders al die bijzonderheden over dat wezen vandaan halen? Die moet hij aan de Griekse wijsbegeerte ontleend hebben. 25 ) Intussen weet hij over 232
Hooglied op de wijsheid
10
die zogenaamde goddelijke persoon Wijsheid heel wat te vertellen: —Zij is een goddelijk wezen, een „heilige geest" (1 : 5), „de ademtocht van Gods kracht en de pure afstraling van de heerlijkheid van de Almachtige", 7 : 25. — Als goddelijk wezen leeft ze in gemeenschap met God (8 : 3) en zit ze naast Hem in de troon, 9 : 4, 9v. Ze bezit zelfs een ,onstoffelijke geest", 7 : 22 Can. Vert. (Volgens dit boek is de wijsheid dus duidelijk meer dan een personificatie; ze is een levend wezen). —Als zodanig heeft ze ook goddelijke eigenschappen: ze is almachtig, 7 : 23, 27, alwetend, 9 : 11 en heilig, 7 : 22. Zij is ingewijd in de kennis van God, 8 : 4. „Al wat verborgen en al wat zichtbaar is heb ik leren kennen", 7 : 21. (Dit gaat duidelijk verder dan Job 28 : 28 en de wijsheid van de Prediker, die beperkt blijft „onder de zon"), vgl. 8 : 8, 9 : 9. — Zij is deelgenote aan Gods werken, dus zijn medewerkster, 8 : 4 (in tegenstelling met wat Spr. 8 : 27vv zegt, dat de wijsheid aanwezig was). —Zij is zelfs de maakster van alles. Ze is „de moeder van alles", 7: 12. (Dit is wat anders dan dat God alles met zijn wijsheid en almacht geschapen heeft. Spr. 3 : 19). —Ze regeert nu alles, „alles vermogend, alles overziende, alle geesten doordringend", 7 : 23. „Machtig reikt zij van het ene einde tot het andere en op voortreffelijke wijze bestuurt zij alles", 8: 1. — Zij bezorgt een mens de „onvergankelijkheid" en „ onsterfelijkheid", 6 : 19, 8 : 13. „In de band met de wijsheid ligt onsterfelijkheid", 8 : 17. (Terwijl de Schrift leert, dat God alleen onsterfelijkheid bezit, 1 Tim. 6 : 16; en dat wij haar pas bij de opstanding zullen aandoen, 1 Cor. 15 : 54). 26 ) Hiermee hebben we u een indruk gegeven van de wijze waarop reeds voor het begin van onze jaartelling onder de Joden over een denkbeeldige „Wijsheid" gespeculeerd werd. Deze bespiegelingen hebben niet alleen het verstaan van Spr. 8 : 22-31 belem233
§ 10
Hooglied op de wijsheid
merd, maar ook in de jonge christelijke gemeenten dwalingen begunstigd over het God-zijn van onze Heere Jezus Christus. b. Logos en Wijsheid vereenzelvigd.
„In den beginne was het Woord", schreef Johannes in de proloog van zijn evangelic, Joh. 1 : 1. In het Grieks luidt deze tekst: „In den beginne was de Logos". De Apostolische vaders (oudchristelijke schrijvers rond 150) trokken hieruit de conclusie, dat de Wijsheid van Spr. 8 dezelfde moest zijn als de Logos van Joh. 1. Hoe ze daartoe kwamen? Mogelijk door bepaalde klankenovereenkomst. „Als het begin van zijn wegen" in Spr. 8 : 22 lijkt immers wel wat op „in den beginne" van Job. 1 : 1. Misschien speelde hun Grieks-wijsgerige opvoeding hierbij wel een rol; we kunnen de kracht daarvan bij de eerste christenen niet makkelijk overschatten. Misschien stonden ze onder invloed van Philo. Deze noemde de Logos ook wel Wijsheid. 27) Misschien oefende ook het bock Wijsheid en zijn gedachtenwereld invloed uit. Tenslotte moet de Gnostiek een belangrijke factor geweest zijn. Alle gnostische systemen kennen de mythe van de Sofia (wijsheid), een goddelijk wezen, dat haar vrienden vergoddelijken kan. 28 ) Misschien heeft ook bepaalde klankenovereenkomst tussen Col. 1 : 15 en Spr. 8 : 22 de gedachten beinvloed. 29 ) Hoe het zij, rond 300 stond voor velen in de christelijke kerk vast: de Wijsheid van Spr. 8 is een goddelijke persoon; namelijk dezelfde als de Logos in Joh. 1 en dus de Zoon van God, onze Heere Jezus Christus. Toen brak de Ariaanse strijd los. c. Arius beroept zich op Spr. 8: Gods Zoon is geschapen.
Volgens Arius was onze Heere Jezus Christus niet de eeuwige Zoon van God, maar diens eerste en hoogste schepsel. „Er was eens een tijd, dat Hij er niet was", zei Arius. God had eerst zijn Zoon geschapen om door Hem de hemel en de aarde te scheppen. Zoals u ziet leek onze Redder in dit stelsel verdacht veel op de lo234
Hooglied op de wijsheid
§ 10
gos-halfgod uit de Griekse filosofieën. Het tussenwezen waardoor God de wereld geschapen zou hebben. Gedachten die ook de gnostieken verkondigden. Hiermee drong het heidendom op levensgevaarlijke wijze de christelijke gemeenten binnen. Want hoe kan een schepsel voor ons de last van de eeuwige toorn Gods tegen de zonde dragen en andere schepselen daarvan verlossen? (vgl. Heidelbergse catechismus in Zondag 5) De last van Gods toorn vroeg om de kracht van Jezus' Godheid, zo belijden wij achteraf. Of Arius zich voor zijn dwaling ook op de Schrift beriep? Jazeker, hij wees onder meer op Spr. 8 : 22. 30 ) Arianen en niet-Arianen waren het er over eens: de Wijsheid is bier dezelfde als de Logos in Joh. 1, namelijk onze Heere Jezus Christus. Welnu, wat zei deze Wijsheid van zichzelf? „Jahweh heeft mij geschapen als het begin van zijn wegen, vóór zijn (andere scheppings)werken van oudsaf". Zo las men het in de Septuaginta, de Griekse bijbelvertaling. En zo kàn men dit vers inderdaad vertalen. Dus daar kon men het zwart op wit in de Schrift zien staan: de Wijsheid (Gods Zoon) is Gods eerste schepsel. Laten we u maar niet vermoeien met de kunstgrepen die de orthodoxie vervolgens heeft toegepast om aan de klem van dit Ariaanse Schriftbewijs te ontkomen. Wie zich voor de zaak interesseert leze dr. A. Hudal, Die religiOsen and sittlichen Ideen des Spruchbuches, Rome, 1914, 96-132. Daar kunt u een uitgebreid overzicht vinden van de manier waarop men in de loop van de tijd Spr. 8 : 22 heeft verklaard. Om er èèn ding uit te lichten: op voetspoor van Athanasius heeft men lange tijd beweerd, dat het „scheppen" van de wijsheid in Spr. 8 : 22 sloeg op Christus' aannemen van de ménselijke natuur uit de maagd Maria. En „het begin van zijn werken" zou dan slaan op Gods rèddingswerk door de mensgeworden Zoon (alsof dat pas na diens vleeswording begon). De Ariaanse strijd heeft de verklaring van Spr. 8 : 22v voor eeuwen beInvloed. Het latere Jodendom kwam van de weeromstuit zelfs op zijn speculaties over een Wijsheids-hypostase terug. 31 ) Had men de Schrift maar nuchter gelezen en geen „diepe" waarheden gezocht àchter de heerlijke waarheid: Jahweh heeft alles 235
10
Hooglied op de wijsheid
met wijsheid gemaakt en nu moet zijn yolk ook maar wijs leven. Dat bleek de grote hoofdzaak te zijn van Spr. 8: „Luister om uws levenswil naar de oeroude wijsheid!" Als God bij het scheppen der wereld de wijsheid gebruikte, zullen wij haar dan bij het leven in die wereld verachten? Dit vond men blijkbaar niet diepzinnig genoeg. De wijsheid was een hypostase, geen personificatie; een levend wezen, geen dichterlijke persoonsverbêêlding. Wij voor ons meenden Spr. 8 : 22-31 echter het meest ongekunsteld te lezen als we de wijsheid daar opvatten als een verzonnen persoon. Een dichterlijke stijlfiguur. De poetische aanduiding van alle wijsheid in Schrift en schepping. Wij vatten onze redenen daarvoor hieronder samen. d. Waarom een personificatie en geen hypostase.
Wij lazen Spreuken 8 als een Hooglied op de wijsheid, dat ons opwekt navolgers Gods te worden door evenals Hij alles met wijsheid te doen. Wij zagen in haar geen levend wezen, maar een uitgewerkte personificatie van alle wijsheid die God in zijn Woord en overige Werk heeft neergelegd. We deden dat op grond van de volgende argumenten.
De Israelieten spraken graag in persoonsverbeeldingen. Spreuken is een dichterlijk boek. Het wemelt van de beeldspraak. Bovendien hidden de Israelieten er van over abstracte dingen te spreken alsof het personen waren, zie blz. 95v. Zo stelt Spreuken de wijsheid op zoveel manieren voor: als een straatpredikster, 1: 20; als een bruid en echtgenote, 4 : 6-9, 6 : 22, als een levensgezellin en vertrouweling, 7 : 4; als een waardin, 9 : 1. En in Spr. 8 weer als profetes of straatpredikster. Waarom zouden we alleen die laatste als een hypostase (goddelijk wezen) opvatten? Spreuken noemt de wijsheid toch ook nergens met zoveel woorden een goddelijke persoon? Het schildert slechts op dichterlijke wijze. Trouwens, 1500 jaar voor Salomo geboren werd, sprak en schreef het hele oude Nabije Oosten al in zulke personificaties. De personificatie van de wijsheid in Spr. 8 en 9 heeft dan ook niets te 236
Hooglied op de wijsheid
§ 10
maken met Griekse invloed — die is er later ingelezen — maar staat op dezelfde lijn als de personificaties van waarheid, gerechtigheid en andere dergelijke zaken. Men treft ze in het hele oude Nabije Oosten aan. 32) En zeggen wij zelf ook niet, dat „de griep heerst"?
De Hebreeuwse tekst. De grondtekst dwingt niet te lezen: „Jahweh heeft mij geschapen als het begin van zijn wegen", vs. 22. Men kan evengoed vertalen: „Jahweh verwierf mij" of „Jahweh bezat mij", zie noot 13. Ook het woord amOn in vs. 30 kan evengoed door „troetelkind" als door „werkmeester" vertaald worden. De hele hypostase-theorie rond Spr. 8 : 22-31 berust feitelijk op woorden die voor meerderlei uitleg vatbaar zij n. 33) De canonische plaats van Spr. 8. Let op de tekst, de contekst en de canonische plaats! Deze gouden regel van Schriftverklaring zagen we bij Spr. 8 niet altijd zorgvuldig in acht genomen. Spr. 8 staat in de Handleiding bij Spreuken (Spr. 1-9) en wil feitelijk niets anders dan de lof bezingen van de wijsheid. Daarbij hoort voor Israelitisch besef ook een verwijzing naar haar hoge ouderdom. Die kan haar gezag pas goed vestigen. Een zinspeling op de Tweede Persoon van de Drieeenheid lijkt ons in dit verband — ook nog onverwachts opduikend — voor de eerste lezers helemaal onbegrijpelijk. Christus' Godheid nergens bewezen met Spr. 8: 22. Nergens komen de apostelen duidelijk op Spr. 8 : 22v. terug om te bewijzen, dat Jezus Christus de Zoon van God is. 34) Ook Col. 1 : 15 („Hij is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene der ganse schepping") vertoont hoogstens „terminologische aanrakingspunten" 35 ). Zeker, de apostel schrijft dat Christus ons (behalve tot andere gaven) ook „tot wijsheid" geworden is, 1 Cor. 1: 30, vgl. 1 Cor. 1 : 24, 2 : 6, Col. 2 : 3. 36 ) Maar dat is heel wat anders dan Christus met een praeexistente wijsheidsfiguur vereenzelvigen. Trouwens, juist waar men deze gelijkstelling het eerst zou verwachten, wordt van de Wijsheid nergens gerept, n.l. in Colossen237
§ 10
Hooglied op de wijsheid
zen, 1 Cor. 8, 2 Cor. 4, 37 ). „In de brieven van Paulus ontbreekt ieder bewijs, dat hij in Jezus Christus de praeexistente Wijsheid van Spr. 8 ziet", schrijft prof. Herman Ridderbos. En hij vervolgt: moet ons reeds voorzichtig maken niet al te gretig en gemakkelijk een verband tussen Spr. 8 en Kol. 1 te willen leggen." 38 ) Ook het Oude Testament stelt de wijsheidsgestalte uit Spr. 8 niet gelijk met de Messias. 39 ) Vindt u dat ook niet opvallend? Zelfs het latere Jodendom doet dat niet. Wij hebben zulke ingewikkelde speculaties ook helemaal niet nodig om te weten, dat Jezus Christus de Zoon van God is en dat Hij de wijste mens is, nog uitstekend boven Salomo. Dat leert de Heilige Schrift ons elders duidelijk genoeg, zie blz. 230v. Wij hebben Spr. 8 : 22v. evenmin nodig om „christocentrisch" over de spreukenwijsheid te spreken, want heel dit boek gaat uit van Gods verlossing door zijn Zoon en beoogt ook niets anders dan ons regeren door de Geest der wijsheid. Spreuken biedt om zo te zeggen „verloste-levenskunst". Hoe zou dat kunnen zonder onze Verlosser?
De wijsheid voorgesteld als een spelend kind. Het apocriefe boek Wijsheid van Salomo zei, dat de Wijsheid (opgevat als een goddelijk wezen) deze wereld geschapen heeft, 7 : 12, 22, 8 : 4. Maar Spreuken zei, dat de wijsheid bij de schepping aanwezig was. En nog wel als een spelend, zich verwonderend kind, Spr. 8 : 30. 40 ) Hoe kan dat dan? Gods Zoon was toch bij de schepping geen spelend kind? Hij schiep inderdaad zelf mee, Hebr. 1: 1 v, Joh. 1 : 1. Bovendien spreekt hier duidelijk een vrouw — Vrouwe Wijsheid — die in vs. 22v over haar jeugd begint te spreken. Spr. 8 : 30v spreekt dus feitelijk over een spelend meisje. Waarom in de Dwaasheid ook geen echte persoon gezien? Straks voert de dichter in Spr. 9 ook de Dwaasheid als een persoon ten tonele. Als men dan de wijsheid in Spr. 8 voor een levend wezen aanzag, kan men met evenveel recht de Dwaasheid in Spr. 9 voor een echte persoon houden. Misschien de duivel? En waarom dan niet alle plaatsen waar Spreuken over de wijsheid als 238
Hooglied op de wijsheid
§ 10
over een persoon spreekt „messiaans" verklaard? (b.v. Spr. 1: 2033, 4:6-9, 6:22, 7:4, 9:1).
Spreuken 8 te oud voor Griekse invloed. Het is nog niet zolang geleden dat men beweerde: de langere gedeelten van het boek Spreuken (Spr. 1-9) dateren van na de ballingschap. Toen drong de Griekse invloed Israel binnen en daarmee het denkbeeld van de wijsheid als een hypostase. De opgravingen van de laatste decennia hebben echter ook deze bewering smadelijk achterhaald en als onhoudbaar aan de kaak gesteld. 41 ) Spr. 8 en 9 kunnen niet later geschreven zijn dan de 7e eeuw voor Chr. (honderd jaar voor de Babylonische ballingschap), zegt de beroemde archeoloog Albright. 42 ) Toen was er nog geen sprake van Griekse invloed in Israel. Volgens deze gezaghebbende kenner van het oude Nabije Oosten bevatte de Kanaanitische litteratuur al lofliederen op de wijsheid toen Israel nog in Egypte zat! 43) Wij mogen wel op onze hoede zijn voor het apocriefe boek Wijsheid van Salomo. Moet dat ons leren Spr. 8 te lezen? De auteur was een vroege gnosticus en gnostiek is een van de doodsvijanden van het Woord van God, 44), vgl. noot 11 op blz. 230234 en zakenreg. gnostiek, I k , 413. Door mij regeren de koningen, Spr. 8: 15. ,Door mij regeren de koningen en verordenen de machthebbers recht. Door mij heersen de vorsten en de edelen, alle rechters der aarde", lazen we in Spr. 8 : 15v. Zoals in heel Spr. 8 hoorden we ook hier de stem van de denkbeeldige Vrouwe Wijsheid, die op dichterlijke wijze leerde: Overheidspersonen kunnen geen dag zonder wijsheid. Meermalen zagen we echter deze Schriftwoorden aanhalen om te bewijzen dat alle koningen en overheden der aarde in dienst staan van Jezus Christus. Hij was toch de Wijsheid, die ons in Spr. 8 toesprak? Nu, daar hoorde u het uit zijn eigen mond: „Door Mij (de Wijsheid = Jezus Christus) regeren de koningen". Vandaar ook uitspraken als: ,Christus is als Kerkhoofd ook hoogste Gebieder over het staatsleven". 45 ) Zo zouden we echter terugvallen in de Roomse leer van de 239
§ 10
Hooglied op de wijsheid
twee zwaarden: de paus zou als stedehouder van Christus op aarde en als hoofd der kerk zowel wereldlijke als kerkelijke regeermacht bezitten. Maar de Schrift leert ons duidelijk, dat het Koninkrijk van Christus komt door zijn Woord en Geest. Als Evangeliedienaar noemt Paulus zichzelf in Rom. 15 : 16 een dienaar van Christus Jezus, terwijl hij even tevoren de overheden dienaren van God noemde, Rom. 13 : 6. 46 ) Overdrijven wij nu als we daar toch wel enig verschil in proeven? We mogen u voor deze kwestie verder wel verwijzen naar 437-440, waar zij breder besproken is. De hele zaak draait om de fundering van de pauselijke aanspraken op de wereldlijke oppermacht. Zo'n machtige „stedehouder van Christus" kon zijn eisen niet beter kracht bij zetten dan door de fictie van een nil reeds op aarde oppermachtige Christus. Een aardse paus met kerkelijke en wereldlijke macht riep om een hemelse paus met alle kerkelijke en wereldlijke macht. Terwijl Christus thans al wel „de naam boven alle naam" geschonken is, Fil. 2 : 9 en de ereplaats „aan de rechterhand van de majesteit in de hoge" Hebr. 1 : 3. Maar daar nu gezeten is „afwachtende totdat zijn vijanden (ook op aarde) gemaakt worden (door God de Vader, Hebr. 1 : 13) tot een voetbank voor zijn voeten", Hebr. 10: 13. Christus is thans nog niet de souverein van alle koningen der aarde. Daarvoor kan men zich ook niet beroepen op Spr. 8 : 15v, of men moet het er eerst inlezen door de Wijsheid daar met Christus gelijk to stellen. Maar dat kan nu juist niet. Spr. 8 : 15 leert gewoon, dat alle goede regeerders alleen goed kunnen regeren dankzij hun wijsheid. En wat de overheden betreft, die staan in dienst van God, Rom. 13: 1-6. En wat Jezus Christus betreft, Hij is thans nog erfgenaam van de wereld en alle macht daarover is Hem nu in belofte geschonken, I b , 440, lc, 179. Hij regeert thans nog niet met de ijzeren stok van Ps. 2 : 9, F, 172v, maar door zijn Geest, die het evangelie van Christus over de wereld verbreidt, en door zijn voorbede, le, 608. Laten we oppassen dat we door een verkeerde uitleg van Spr. 8 : 15 geen roomse ideeen van een heerszuchtige kerk begunstigen, r, 608. Dit waren de redenen waarom wij Spreuken 8 lazen zoals we 240
Hooglied op de wijsheid
§ 10
het deden: als een Hooglied op de wijsheid. Een prachtige dichterlijke persoonsverbeelding met deze levensles: Wijsheid is nog ouder dan de wereld. God gebruikte haar bij zijn scheppingswerk. Zou u haar dan ook niet dagelijks gebruiken bij uw doen en laten? NOTEN ') Halo verleent een zin vaak enige nadruk, JouOn, § 161c, W. A. van der Weiden, a.w. 74 („Voici que la Sagesse appelle"). 2)Van der Weiden verdedigt l'pi qardt: elle crie a tres haute voix, a.w. 75, wat een mooier parallellisme oplevert. 3)Stem betekent hier bijna zoveel als beroep, vgl. Toy („My appeal"). 4)Vgl. Von Rad, Weisheit in Israel, 210-215. 5)Ki opgevat als ki-affirmativum. 6)Erkennend dat de Mas. tekst ook een goede zin geeft, wijst Van der Weiden op deze eveneens mogelijke vertaling: „En goddeloze lippen zijn voor mij een gruwel". 7)Cf. Kohler, Lex. s.v. bin, hif. Andere vertalingen: de verstandige of iets dergelijks. 8)De tweede regel van deze spreuk wordt enigszins uiteenlopend vertaald. „Ich verfuge uber Erkenntnis und Umsicht" (Kraus). „Umsichtige Erkenntnis steht in meiner Macht" (Ringgren). „Das Erkennen rechter Uberlegung" (Strack). H. Brandenburg merkt a.w. a.l. op: „Aber das Wort ,Umsicht' kann im Grundtext auch einen bosen Beigeschmack haben im Sinne von ,Ranke'. Daher ubersetzt die Miniaturbibel: ,Ich vermag die pfiffigsten Rânke zu durchschauen'. Die Weisheit Gottes ist der Schlauheit der Welt uberlegen. Diese Ubersetzung ftihrt gut zum nachsten Gedanken". 9)„Von dieser zentralen Erkenntnis her, die nur unter dem Ereignis der Offenbarung des lebendigen Gottes ermoglicht war, ist alle Weisheitsforschung unter den VOlkern in ihrer Vorau s se t z u n g in Frage gestellt", H. J. Kraus, Die Verktindigung der Weisheit (Biblische Studien, Heft 2), Neukirchen 1951, 27. A.v. „En regeren de edelen der aarde". il ) N. W. Porteous, Royal Wisdom, in: Wisdom in Israel and in the Ancient Near East, Leiden 1955, 250w. R. B. Y. Scott, Proverbs. 72v, die verder verwijst naar J. Pritchard, ANET, 164, 371. u )G. Fohrer, TWBNT VII, 491v. ") Over de vertaling van qanah zie men: Foerster, TWBNT III, 1006: „Es wird nberall die Bedeutung ,sich verschaffen' anzunehmen sein: Gott hat den Himmel und die Erde ,sich erworben'„sich verschaffe„sich zubereitet'; die Bildung des Volkes Israel und die von Himmel und Erde werden mit denselben Ausdrticken bezeichnet. Das Wort ist Gen 14 wohl alter, sonst ist es poetisch gebraucht. Auch LXX hat qanah noch nicht als ,schaffen' aufgefaszt, denn fur die Ubersetzer der Gn hat ktizoo nicht den Sinn wie in den anderen Teilen der LXX", vgl. a.w. 1026, 17vv. Zie over qanah ook D. Kidner, Proverbs a.1.: „Of its 84 Old Testament occurences, only six or seven allow the sense ,create' (Gn. 14 : 19, 22; Ex. 15 : 16, Dt. 32 : 6; Pss. 74 : 2; 139: 13; Pr. 8 : 22), and even these do not require it." 14 ) Zo de SV, M. Dahood, Psalms I, 10 („In Prov. viii 23 likewise vocalize n'st1kOti, from sak„to anoint', for MT nasakti.") D. Kidner, a.w. 80: „terms of wisdom's installation in office". .
241
§ 10
Hooglied op de wijsheid
15)Volgens C. Houtman, De hemel in het Oude Testament, Franeker 1974, 168 is hwg in vs. 28 een aanduiding van de hemelboog boven het water. 16)A.v. werkmeester. ,,,Dahinter stehen verschiedene theologische Auffassungen, die sich auf die Frage zuspitzen: War die Weisheit an der WeltschOpfung mithandelnd„demiurgisch' beteiligt oder nicht? Allein von der Textkritik her laszt sic sich — das hat die lange Debatte gezeigt — nicht mehr entscheiden", Von Rad, Weisheit in Israel, 198. Wij komen op dit complex van vragen nog terug. 17 ) Fohrer, TWBNT, VII, 492. Von Rad, Theol. I, 443: „die israelitische Weisheit ist nicht annahernd so stark standesgebunden und auf die Welt des Beamten abgestellt". Zie voor de beperking van de wijsheid tot Israel, Jezus Sirach 24, vgl. TWBNT, VII, 509: hoe meer de gnostiek opkomt, hoe meer „wijsheid" (opgevat als diepere gnosis) een zaak wordt van enkele uitverkorenen. IS ) Van der Weiden vat de waw op als waw-emphaticum en vertaalt: „Vraiment heureux ", vgl. echter Delitzsch al., die verwijst naar het kai makarios van Matth. 11 : 6. 19)„To miss wisdom is to wrong oneself; to hate her is suicide (v. 36)", TNBDR a.l. 20)Zie de commentaren. Von Rad neemt een eigen standpunt in. Hij ziet in de wijsheid in Spr. 8 noch een hypostase, noch een personificatie. Zij is de „Weltordnung", een „innerweltliche Grosze"; de objectivering van een eigenschap der wereld, niet een van God, Weisheid in Israel, 189-216. Het bock Wijsheid van Salomo en het bock Henoch geven daarvan „Neuinterpretationen", a.w. 203. w • • c teren vooral uit de KBS-vertaling (Willibrordvertaling). 21) 22)„Wenn sic ferner verktindet: ,Wie eM Nebel bedeckte ich die Erde' 24,3, so ist ihre Mitwirkung bei der SchOpfung zwar nicht klar ausgesprochen, aber doch, wenn andere Stellen daneben gehalten werden, wenigstens angedeutet. Der Nebel befeuchtet alles und laszt die Gewachse sprieszen, sic wandelte mithin das Chaos zum Kosmos", P. Heinisch, Theologie des Alten Testamentes, Bonn, 1940, 80. 23)A. van den Born, commentaar op Wijsheid van Jezus Sirach, Roermond 1968, bij Sir. 24 : 3: „uitgangspunt voor latere speculaties over de logos". Zie over de suspecte achtergrond van Jezus Sirach 24: Wilckens TWBNT VII, 508vv, waar men de indruk krijgt dat bij Sirach reeds gnostiek infiltreert. Albright spreekt van Griekse invloed bij Sirach in FSAC, 1957, 20. 24)P. Heinisch, a.w. 86. 25)H. H. Schmid, Wesen und Geschichte der Weisheit (BZAW 101), Berlin 1966, 154 wijst er op, dat juist de behoefte van de Hellenistische tijd aan een persoonlijke religie de hypostasering van de wijsheid bevorderd heeft. „Die Hypostase ,Weisheit' macht die Welt der (Erfahrungs-)Weisheit wieder zur Welt Gottes". (De dichter van Ps. 104 : 24 keek echter anders naar Gods schepping). Formeel onderscheidt het bock Wijsheid zich ook nog van de canonieke wijsheidsboeken door zijn „abstrakte Sprache und die philosophischen Ausdrticke", waardoor de schrijver laat merken dat hij een Hellenistische Jood is die de „Griechische Wissenschaft in sich aufgenommen hat", P. Heinisch. a.w. 81. 26)Hier blijken de apocriefen ook een invalspoort voor de Grieks-heidense antropologie met haar verzinsel van de ontsterfelijke ziel, vgl. zakenreg. ziel. We wijzen in dit verband nog op de volgende uitspraak van het bock Wijsheid: „Want het sterfelijk lichaam is een last voor de ziel en de aardse tent belemmert de geest bij het denken . Wie zal dan de dingen des hemels doorgronden . . . als Gij geen wijsheid zoudt schenken?" 9 : 15-18. Alsof God ons dat opgedragen heeft: hemelse dingen te
242
Hooglied op de wijsheid
§ 10
doorgronden. Hier spreekt het bock Wijsheid niet naar de mening van de Heilige Geest, maar naar die van de Grieks-heidense theologieen. Daarin wilde men God en de goddelijke dingen begrijpelijk maken (grijpbaar in een be-grip) en aanvaardbaar voor de rechtbank van het menselijke verstand (een kwaad waaraan ook Christelijke theologieen zich in hoge mate schuldig gemaakt hebben). 27)T. Hoekstra, Geschiedenis der philosophic, I 204. 28)Wilckens, TWBNT VII, 510. 29)H. Ridderbos spreekt van „slechts een vage overeenkomst" en acht het „duidelijk, dat Kol. 1 : 15 e.v. zeer bepaald niet als een Christologische interpretatie van de Wijsheid verstaan kan worden", al zijn er wel „terminologische aanrakingspunten, vage reminiscenties wellicht aan de wijsheids-litteratuur", Paulus, Kampen 1966, 80. In zijn commentaar op Colossenzen merkt Ridderbos bij Col. 1 : 15-20 ter inleiding op, dat „Paulus op zijn hoogst eenmaal, n.l. in 2: 3, een zeker verband legt tussen Christus en de Wijsheid, doch Hem nergens met de Wijsheid van Spr. 8 identificeert. Omgekeerd treedt de Wijsheid in de Joodse geschriften nergens op met messiaanse qualiteit. Voegt men daarbij, dat de chokma in de Joodse geschriften een personificatie is, d.w.z. een dichterlijke voorstelling van de wijsheid waarmee God de wereld heeft geschapen, terwijl Christus in Kol. 1 de goddelijke persoon Zelf is, niet slechts het middel of de Middelaar van wie God Zich bedient, maar het doel en de bestemming van alle dingen, dan blijkt wel, hoe weinig bewijs er is voor de opvatting, dat Christus voor Paulus de praeexistente Wijsheid van Spr. 8 was, vgl. ook H. J. Schoeps, Paulus, Die Theologie des Apostels im Lichte der jtidischen Religionsgeschichte, 1959, p. 160." 30)Arius beriep zich op tal van Schriftplaatsen, b.v. Deut. 6 : 4 (De Heere is een &nig Heer); op Spr. 8 : 22 en op Joh. 14 : 28 (Mijn Vader is meerder dan Ik), G. C. Berkouwer, De persoon van Christus, Kampen 1952, 45v. 31)„Im spateren Judentum trat die Weisheitshypostase zurtick. Man begnugte sich, sic mit dem Gesetz gleichzustellen (vgl. Bar. 4, 1; Sir. 24, 23), und verherrlichte dieses in ahnlicher Weise wie die Spruchdichter die Weisheit. Der Grund liegt einmal in der Opposition gegen das junge Christentum, das in der persOnlichen Weisheit des AT Christus erblickte, sodann in der Ablehnung der ,heidnischen' Weisheit seitens des Rabbinismus", Heinisch, a.w. 83. 32)„Personification of abstracts, like Wisdom in Proverbs 8 and 9, finds its real origin not in Greek influences of the fourth century BC but in the wide use of precisely such personified concepts throughout the Ancient Near East in the third and second millenia BC, up to 1,500 years before even Solomon was born", K. A. Kitchen, Ancient Orient and Old Testament, London 1966, 26. „The personification of Wisdom in Proverbs 8 and 9 is a good example. This has nothing whatever to do with Greek influence in the fourth-third century BC (as is often claimed), but is precisely the same as the personification of Truth, Justice, Intelligence, Understanding, ect., from the third and second millenia BC in both Egypt and Mesopotamia, and during the second millenium BC among Hittites, Hurrians and Canaanites as well", idem a.w. 126v. 33)R. B. Y. Scott noemt a.l. vier mogelijkheden om dmOri te vertalen. „One of the main props of the hypostasis theory is thus only a dubious interpretation of an obscure term". 34)A. Hudal, a.w. 116v. 33 ) Zie noot 29. Vgl. H. Ridderbos, Paulus en Jezus, Kampen 1952, 124. Ook Toy
243
§ 10
Hooglied op de wijsheid
schrijft, dat het N.T. „barely alludes" op een identificatie van de Wijsheid met de Messias, Proverbs, 181. 36)H. Ridderbos merkt in zijn commentaar a.l. Col. 2: 3 op: Christus' komst, persoon, en werk „bevat als zodanig een onuitputtelijke bron van inzicht in de eigenlijke werkelijkheid van leven en wereld, bovenal in hun verhouding tot God en in de wijze, waarop de mens daarin positie moet kiezen". En over het woord wijsheid: „sofia, hier ook in de eerste plaats van het samenhangende inzicht in de betekenis van Christus te verstaan". 37)H. Ridderbos, Paulus en Jezus, 124. 38)Idem, 124. Prof. Ridderbos wijst er daar ook op, dat Paulus nergens plaatsen als Spr. 8 (en boeken als Sirach en Sapientia) citeert. 39)Idem, a.w. 124. 40)De vertaling „werkmeester" (dmOn), die overigens bij de andere uitdrukkingen van vs. 30v. kwalijk past (spelen, schertsen) schijnt vooral door SapSal 7 : 21, 8 : 6 begunstigd te zijn, waar de wijsheid inderdaad technitis = kunstenares, handwerkster' genoemd wordt, aldus Von Rad, Weisheit, 198, vgl. ook noot 16. Ook Fohrer wijst er TWBNT, VII, 491, noot 182 op, dat de vertaling amOn = werkmeester op laat-Joodse verklaringen berust. 41)C. H. Gordon, het Oude Testament in historisch perspectief, Aula Pocket, 1959, 229. 42)W. F. Albright, FSAC (Anchor Edition 1957), 368. 43)Idem, a.w. 368. Met het apocriefe boek Wijsheid van Salomo „the decisive step toward a Jewisj Gnosis had already been taken in the first century B.C.", Albright, a.w. 370. M. Friedlander zal toch nog gelijk krijgen met zijn boek: Der vorchristliche, jiidische Gnosticismus (Gottingen, 1898). Zie voor de gnostische trekken van de Wijsheid van Salomo ook Wilckens, TWBNT VII, 500. 45)P. Jongeling in Geref. Gezinsblad van 25 en 27 mei 1966. Vgl. in hetzelfde blad van 7 jan. '66 een art. van J. v.d. Jagt met gelijke strekking. 46)Leitourgos Christou Iesou en leitourgoi theou. " )
244
§ 11 SPREUKEN 9: WELKE UITNODIGING NEEMT U AAN?
En nu de conclusie uit het eerste deel van Spreuken! Waar komt heel die prachtige, leerzame Handleiding bij Spreuken nu kort gezegd op neer? Op een keus die iedereen in z'n leven maken moet: wie neem ik als mijn levensgezellin? Wijsheid of dwaasheid? Het is een keus waar alles van afhangt, voor tijd en eeuwigheid. Een kwestie van leven en dood, in de ruimste zin van die woorden. Spr. 1-8 heeft ons dit reeds op allerlei wijze op het hart gebonden. Nu komt Spr. 9 daar nog een vet uitroepteken achter plaatsen en dan is de Handleiding uit. We zijn dan voldoende geinstrueerd om het boek Spreuken zelf (Spr. 10-31) ter hand te kunnen nemen. Nu geeft Salomo als een echte Israelitische wijsheidsleraar de conclusie van zijn onvergetelijke Inleiding echter niet in een paar droge formules, maar in de vorm van een paar prachtige beelden. Hij stelt namelijk wijsheid en dwaasheid aan ons voor als twee vrouwen, die ons beiden uitnodigen bij haar een maaltijd te komen gebruiken. U mag zelf kiezen welke uitnodiging u wilt aannemen. Vrouwe Wijsheid kent u natuurlijk al uit Spr. 8. Zij verbeeldt alle wijsheid die God in zijn Schrift en schepping heeft neergelegd. Geen wonder dat de schrijver haar tekent als een echte dame, een edelvrouwe, die een vorstelijk huis bewoont. Haar tegenspeelster is Vrouw Dwaasheid. Zij is de dichterlijke persoonsverbeelding van alle dwaasheid ter wereld. Haar beschrijft de dichter als een slechte vrouw, die als een hoer op straat zit. U mag zich wel goed bezinnen bij wie u zult gaan eten. Dat raadt Spr. 9 u tenminste ernstig aan. Vrouwe Wijsheid biedt u levensspijs. Vrouw Dwaasheid dient dodelijk gif op.
245
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
1. VROUWE WIJSHEID EN HAAR GENODIGDEN ETEN LEVENSSPIJS, VS. 1-6.
Aan haar huis leert men de bewoonster al behoorlijk kennen. Arbeiderswoningen hadden geen binnenhof met zuilen. Dat was iets voor koning Salomo (1 Kon. 7 : 2-7) en voor Vrouwe Wij sheid! Vers 1: De Wijsheid') heeft haar huis gebouwd• ze heeft haar zeven pilaren uitgehouwen. Het is zonder meer een vorstelijk huis dat Vrouwe Wijsheid bewoont. Daar blijkt om te beginnen al uit wat een aanzienlijke dame zij is. Zonder beeldspraak gezegd: Wijsheid heeft altijd iets koninklijks. Zij verleent haar vrienden onmiskenbaar een zekere allure. Wijsheid verheft, zoals een gouden keten de Israeliet van de massa onderscheidde, zie bij Spr. 1 : 9. Waarom bewoont zij een huis met zeven zuilen? Men heeft achter dit getal allerlei geheimzinnigs gezocht, maar vermoedelijk ten onrechte. Of het voor symboliek zo gevoelige Israelitische hart moet hier in het getal zeven een fijne verwijzing hebben gehoord naar Gods verbond met Israel? Zweren klonk in het Hebreeuws als: zich zevenen, r, 407, I h , 662, I d , 94. En gehoorzaamheid aan Gods verbond was het abc van Israels wijsheid, Spr. 1 : 7 vgl. straks bij Spr. 9 : 10. Hoe dit zij, Wijsheid bewoont een vorstelijke woning: solide en ruim. Dus zeer geschikt om veel gasten te herbergen. U kunt bij haar altijd terecht; ze heeft ruimte genoeg om u te ontvangen. En dan komt u in een solide omgeving. Ja, wat Wijsheid bouwt is ruim en solide en wat ze aanbiedt is vorstelijk en weldadig.
246
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
aanbiedt is een echt feestmaal. Een beeld dat de Schrift wel vaker gebruikt voor Gods beloften, vgl. Jes. 25 : 6v. Matth. 19 : 28, 22 : 21, Luk. 14 : 16v, 22 : 16, 30, Openb. 19 : 7, 9. Hier duidt het op de zegeningen die Wijsheid voor haar vrienden in petto heeft. Haar tafel staat gedekt. Als we dit nu eens lazen in z'n verband? Dan staat het in Spreuken 9, dus op de overgang van de Handleiding bij Spreuken naar het eigenlijke boek zelf (Spr. 1031). Staat daar feitelijk geen tafel gedekt met de kostelijkste gerechten? leder die wil mag daarvan komen eten. Vers 3:
Ze heeft haar dienstmeisjes uitgezonden 4 ) en roept vanaf het topje van de bovenstad. 5 ) Zoiets was voor een Israeliet even gewoon als voor ons een trouwkaart in de brievenbus. Daar was men keurig in stijl als men een bediende zond met een uitnodiging. De Heere Jezus gebruikte dit beeld uit het dagelijkse leven ook eens in een van zijn gelijkenissen: „Zie, ik heb mijn maaltijd klaar", liet een koning door zijn slaven zeggen, „mijn ossen en het gemeste vee zijn geslacht; alles staat gereed. Komt dus naar de bruiloft", Matth. 22 : 4, vgl. Luk. 14 : 17, Esth. 5 : 4, 6 : 14. De dichter laat Vrouwe Wijsheid hier kennelijk op dezelfde manier optreden als ons in Spr. 8 : 1-3 ook al opviel; ze spreekt in het publiek, openlijk en hartelijk voor ieder die graag bij haar zou eten. Evenals in Spr. 8 doet ze ook hier in het voile leven een beroep op ons. Ze is geen roepende in de woestijn, maar een raadsvrouwe midden in het stadsgewoel. Wijsheid is een zaak voor het dagelijkse leven. En niemand hoeft zich er voor te schamen dat hij haar dagelijks nodig heeft, want vriendelijk nodigt ze:
Vers 2:
Vers 4:
Ze heeft haar slachtvee geslacht, haar wijn gemengd 3 ) en ook haar tafel gedekt.
„Wie is nog onervaren? Laat hij hierheen komen!" En tot de verstandeloze zegt ze .. .
De Israeliet at zeker niet dagelijks vlees, dus wat Wijsheid hier
Hier laten Israels wijzen nog eens duidelijk horen waar zij 247
§ 11
Welke uitnodiging neemt u aan?
zich in de eerste plaats voor inspanden: om het hart van de jeugd te winnen. Spreuken richt zich vooral tot jonge mensen: „om de jongeling kennis en bedachtzaamheid te geven", vgl. blz. 55-58. Zeg maar: de jeugd van 14-40. Maar die werd in Spr. 1 : 4 in een adem genoemd met de pêti, een Hebreeuws woord dat je moeilijk in een Nederlands woord kunt weergeven. Het ziet op de argeloze, de onervarene, de onverstandige, de onnozele of naieveling. Jongeren missen door hun weinige levensjaren vaak nog de nodige levenservaring. Zij staan daardoor soms te argeloos in het leven. Nog teveel open voor allerlei invloeden, zowel goede als kwade. En daar maakt Vrouw Dwaasheid natuurlijk gretig gebruik van. Bij zulke figuren maakt zij de meeste kans. Bedenk dat wel als u leest dat Vrouwe Wijsheid deze onverstandigen nodigend toespreekt. Zij is bepaald niet de enige die om hun aandacht werft; ook Vrouw Dwaasheid probeert hen in haar huis te krijgen. Vooral de jeugd staat dus voortdurend voor de keus: wijsheid of dwaasheid, met wie ga ik mee? Daar willen de spreukendichters hen bij helpen. Om te zorgen dat zij in hun argeloosheid vooral niet bij Vrouw Dwaasheid zullen gaan logeren, roept Vrouwe Wijsheid die onervarenen toe: „Hierheen! Hier moet je wezen. Ik heb levensspijs voor je klaar staan!" Vers 5 en 6: „Komt, eet van mijn brood en drink van de wijn die ik gemengd heb. Laat varen het onverstand, dan zult ge leven en betreed de weg van het verstand". Tafelgemeenschap was voor een Israeliet levensgemeenschap. Dat kennen wij zelfs nog enigszins in onze symbool-arme westerse wereld, waar we op bruiloften en begrafenissen nog vaak samen aan tafel gaan. Israelieten moeten dit nog veel sterker gevoeld hebben: samen eten, dat is samen leven. Wanneer Wijsheid en Dwaasheid ons hier voor een maaltijd uitnodigen, dan stellen zij ons voor nauwe banden met haar te willen aangaan. Trouwens, waar komt men inniger mee in contact dan met 248
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
datgene wat men eet of drinkt? De Schrift maakt daar in haar beeldende taal meermalen gebruik van. „Want zij eten brood der goddeloosheid en drinken wijn van geweldadigheid", Spr. 4: 17, vgl. 5: 15. Zo kun je Gods Woord opeten, zoals Jeremia en Johannes deden, Jer. 15 : 16, Openb. 10 : 10. De Heere Jezus zei, dat het zijn spijze was om Gods wil te doen, Joh 4 : 34. Hij noemde zichzelf wel „het levende brood", dat wij moeten „eten", Joh. 6 : 22vv. In Hem geloven is „Zijn vlees eten en zijn bloed drinken", Joh. 6: 56. Z6 moet de wijsheid ons eten en drinken worden. We moeten er net zo nauw mee verbonden leven als met het voedsel in onze maag. Gezien de canonische plaats van dit Schriftgedeelte denken we ook hier in de eerste plaats aan Spr. 10-31. Daar staat een overvloedig diner van wijsheid voor ons klaar. Wie daar aanschikt, eet levensspijs. Hiermee plaatst Spr. 9 een van de hoofdmotieven van de Handleiding bij Spreuken nog eens op dichterlijke wijze voor onze aandacht: Wijsheid doet leven! Niet alleen in het hiernamaals, maar ook nu reeds. Vooral Spr. 3 liet ons dat uitvoerig zien, vgl. § 7. 2. VROUWE WIJSHEID WENST HAAR PAARLEN NIET VOOR DE ZWIJNEN TE WERPEN, VS 7-12.
In vs. 7-12 geeft Vrouwe Wijsheid haar dienstboden nadere aanwijzingen over haar uitnodiging. Dit lijkt ons tenminste de meest passende verklaring voor de bedoeling van deze verzen op deze plaats. 6 ) Anders zouden ze daar immers wat uit de toon vallen. Vrouwe Wijsheid draagt haar boden op zich zeker niet tot iedereen te richten, zonder enige uitzondering. Onverstandigen of onnozelen mogen zij gerust uitnodigen. Maar spotters en goddelozen kunnen ze beter laten gaan. Onverstandigen hebben immers hun vaste keus nog niet gemaakt, maar spotters en goddelozen wel. Dat zijn ongezeglijke figuren, op wie wijsheid toch geen enkele indruk maakt. Nodigen ze die toch uit, dan zullen ze daar alleen verdriet van beleven. Wat is immers een spotter? Een Israeliet of christen die z6 mateloos hoogmoedig is, dat hij zich boven God en Zijn Woord verheven acht (al of niet onder vrome schijn), vgl. I', 96-99. En wat 249
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ I I
is een goddeloze? Een Israeliet of christen die zich misschien nog wel religieus voordoet, maar God niet nederig wil vrezen. Feitelijk is goddeloze de verzamelnaam voor de zondaars, de bedrijvers van ongerechtigheid, de vijanden van Jahweh, zie de lijst van synoniemen in 92. In Psalmen I, par. 4 hebben we deze goddelozen en spotters uitvoerig besproken. Over hen zegt Vrouwe Wijsheid tot haar boden: Vers 7 en 8:
Wie een spotter berispt, haalt zich schande op de hals; wie een goddeloze terechtwijst zijn eigen schandvlek. Bestraf een spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf een wijze, dan zal hij u waarderen. Zo deed de Heere Jezus het toch ook? „Geeft het heilige niet aan de honden", zei Hij, „en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij die niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren", Matth. 7 : 6. Hij ging dan ook zeker niet in op alle (strik)vragen die zijn tegenstanders Hem stelden. „Dan zeg Ik u ook niet krachtens welke bevoegdheid Ik deze dingen doe", antwoordde Hij eens rustig, Matth. 21 : 27. Voor Pilatus zweeg Hij en toen Herodus Hem „met vele woorden" ondervroeg, „antwoordde Hij hem niets", Luk. 23 : 9. Herodus had van Johannes de Doper heus al genoeg over het Koninkrijk der hemelen gehoord. Zijn apostelen raadde Hij dezelfde gedragslijn aan. Toen Hij hen uitzond om het Woord van God te verkondigen — de wijsheid van Spreuken daarbij uiteraard inbegrepen — verbood Hij hun daarbij alle aktivistisch gedram. „En indien iemand u niet ontvangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof uwer voeten af", Matth. 10 : 14. Wat Paulus en Barnabas voor de ogen van de vij andige Joden te Antiochie ook werkelijk deden, Hand. 13 : 51. Zij bleven niet eindeloos doorspreken voor de oren van deze spotters. Hiermee handelden de Heere en zijn apostelen in de geest van Spr. 9: „Concentreer uw onderwijs op degenen die luisteren willen", zei Wijsheid tot haar boden. „Anderen zullen u toch maar 250
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
uitlachen", „Bind de getuigenis toe, verzegel de wet (mijn profetische onderwijs) onder mijn leerlingen", zei Jesaja, 8 : 16. Ook Jeremia trad niet in eindeloze discussies met de valse profeet Hananja, „dock de profeet Jeremia ging zijns weegs", Jer. 28 : 11. Opzieners in een christelijke gemeente kunnen hier heilzame pastorale raad uit putten. Aan ons vermaan mag ook een eind komen. Als we met horend-dove en dus voor ons onaanspreekbare mensen te maken krijgen, Jes. 6 : 9v, Matth. 13 : 14v. Dan kan de tijd aanbreken om te zwijgen, Pred. 3 : 7. Wie dan blijft doorspreken loopt grote kans de waarheid van bovenstaande spreuken aan den lijve te ondervinden: „Wie een spotter berispt, haalt zich schande op de hals". Hij wordt uitgelachen. God eist bepaald niet van ons, dat wij bij de verbreiding van de Waarheid door muren lopen. Integendeel, Spr. 9 leert ons dat het van wijsheid (nederigheid) getuigt als we muren respecteren. Zo kan ook de scherpe scheidingslijn tussen rechtvaardigen en goddelozen onder Gods yolk duidelijker openbaar worden, vgl. 124-133. Dit betekent echter niet, dat wijzen en rechtvaardigen volmaakt zouden zijn, vgl. P, 246v. Integendeel. „Komt ooit een refine uit een onreine?", vroeg Job. ,Niet een", Job 14 : 4. Daarom kan het nodig zijn dat een overigens wijs man terecht gewezen wordt. Maar wat de spotter steevast weigert, dat zal de wijze dan erkennen: „Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde: kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd, die mijn hoofd niet zal weigeren", Ps. 141 : 5. Zó heeft Petrus de terechtwijzing van Paulus vast nederig aanvaard en zijn broeder hierom temeer liefgekregen, Gal. 2. Vers 9:
Geef (raad) aan de wijze en hij zal nog wijzer worden; onderwijs de rechtvaardige en hij zal aan inzicht winnen. Wijs worden of dwaas doe je niet op een achternamiddag. Dat is een kwestie van een groeiings- en rijpingsproces. De zich verdwazende mens zal zich steeds meer gaan ergeren aan de vermaningen van de Godvrezende wijzen. Terwijl de wijzer wordende 251
§ 11
Welke uitnodiging neemt u aan?
mens hen juist steeds liever zal gaan horen en zo aan inzicht winnen, Openb. 22 : 11. Daarachter steekt de vraag of men Jahweh al of niet vreest en de Hoogheilige al of niet kent, maar daarover nader bij vs. 10. Onze Heere Jezus Christus wees in het Israel van zijn dagen dezelfde ontwikkeling aan; we wezen daar al eerder op, vgl. blz. 1721. Menige Jood wilde in Hem de Messias niet zien in zijn messiaanse heerlijkheid. „Hun ogen hebben ze toegesloten, opdat ze niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen", Matth. 13 : 15. Zij keerden zich welbewust tegen Jezus. Maar de discipelen hadden hun hart geopend voor zijn onderwijs. Toen sprak de beledigde Koning: „ Wie heeft (namelijk gelovig inzicht in het evangelie van het Koninkrijk), hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben (namelijk geloofsinzicht); maar wie niet heeft (omdat hij zijn oren en ogen voor Jezus sloot), ook wat hij (nog aan inzicht) heeft, zal hem ontnomen worden", Matth. 13 : 12. Daarom sprak de Heere hen toe in de raadselachtige gelijkenisvorm. Ze moesten eens in Hem gaan geloven, dat zou zonde zijn! Van toen of maakte de prediking van de Heere veel Joden nog blinder dan ze al wezen wilden. Zo kan de zuivere bediening van het Woord christenen-die-hun-hart-verhardden al blinder en hardhorender maken. Maar als we nederig naar Hem luisteren en onze.oren niet dichtstoppen voor de vermaningen van Spreuken en onze harten niet verharden, dan kunnen we „de volle kennis van de Zoon van God" bereiken, zei de apostel. ,De mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus. Dan zijn we niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus", Ef. 4 : 13vv, vgl. Fil. 1 : 9vv. Alles draait dus om de vraag of ons hart wel door en door nederig tegenover God staat. Dan erkennen we, dat we van nature 252
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
vol duisternis en dwaasheid zitten. Dan breken we radicaal met de waan van de ongelovige wereld, dat ons verstand de Almachtige zou kunnen beoordelen. Dan werpen we ons in het stof onder Hem en zijn Woord. begint nt ware wijsheid altijd mee. „De redeneringen en elke schans, die opgeworpen wordt tegen de kennis van God, slechten, elk bedenksel als krijgsgevangene brengen onder de gehoorzaamheid van Christus", 2 Cor. 10 : 5. Daar zette de Handleiding bij Spreuken in Spr. 1 : 7 mee in en daar eindigt ze nu mee in Spr. 9 : 10. Omdat we aan deze fundamentele uitspraak bij Spr. 1: 7 een aparte paragraaf gewijd hebben (par. 4), mogen we daar wel naar verwijzen en over de herhaling van dit vers nu veel korter spreken. Vers 10:
De vreze voor Jahweh is het begin van de wijsheid en de kennis van de Hoogheilige is inzicht. Ware wijsheid begint met te erkennen, dat de mens als schepsel geen wijsheid heeft van zichzelf. Al zijn wijsheid komt van „de alleenwijze God". 1 Tim. 1 : 17 SV. „Jahweh immers is een alwetend God", 1 Sam. 2 : 3. Salomo erkende dat. Juist door aan God om wijsheid te vragen, erkende hij zijn eigen gemis aan wijsheid, 1 Kon. 3 : 7vv. Hij kwam er nederig voor uit, dat het vinden van de goede weg voor zich en zijn yolk zijn vermogen te boven ging. Zo begint het altijd weer: „Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere", Jak. 1 : 5. Wijsheid is een gave, die God in zijn verbond aan zijn yolk wil geven, b.v. in Spreuken. Men zou dus ook kunnen zeggen: „ Ootmoed is het begin van de wijsheid". Want de ootmoed der wijsheid doet u onze Vader eren als de God die zich in zijn Woord aan ons openbaarde en die met Israel en met alle gelovige christenen en hun kinderen zijn verbond sloot. De ootmoed der wijsheid doet u God eren als de Schepper en vervult u met eerbied voor de ordeningen die Hij voor al zijn schepselen instelde. We zouden Spr. 9: 10 daarom misg ter zó kunnen vertalen: ,en het respect voor de Heilisce is inzicht". 7) 253
Welke uitnodiging neemt u aan?
Welke uitnodiging neemt u aan? § 11
Dit is de basis van alle wijsheid. Als mensen dat fundament verlaten, zinkt hun wijsheid onherroepelijk in. „Uw Woord is een lamp voor zijn voet en een licht op mijn pad", Ps. 119 :105. Dat is de voedingsbodem der wijsheid, waarin zij niet sterven kan, maar waaruit zij genade voor genade ontvangt. 8 ) Als voorbeeld daarvan noemt Vrouwe Wijsheid onze levensduur.
te vrezen". Omdat hij de rails van Gods verordeningen veracht, moet de trein van zijn levensgeluk wel ontsporen, vgl. Spr. 1: 2433. Zonde is nu eenmaal een aanslag op ons eigen leven. 9 ) „Dwaalt niet, God laat niet met zich spotten. Want wat een mens zaait, zal hij ook oogsten. Want wie op (de akker van) zijn vlees zaait, zal uit zijn vlees verderf oogsten, maar wie op (de akker van) de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Laten wij niet moede worden goed te doen, want wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen", Gal. 6 : 7v.
§ 11
Vers 11:
Want door my worden uw dagen vermeerderd en worden jaren van leven u toegevoegd. Wijsheid kan u bewaren voor een voortijdig levenseinde. We spraken daarover reeds uitvoeriger bij Spr. 3 : 1 v. Maar u kunt de zegeningen van de wijsheid nog veel wijder nemen, over heel ons leven uitgebreid. Spr. 3 wees dat uitvoerig aan en Spr. 9 : 12 komt dit in twee regels samenvatten. Vers 12: Als ge wijs zijt, zijt ge wijs tot uw eigen voordee• als ge spot, moet ge de gevolgen zelf dragen. Dit heeft de Handleiding bij Spreuken nu in alle toonaarden uitgebazuind. Dit kunt u straks in Spr. 10-31 te kust en te keur geillustreerd zien. Wijsheid stelt u in de gunst des HEREN. Ze maakt u tot een vreugde voor uw ouders en tot een zegen voor uw omgeving. Ze beschermt uw huwelijksgeluk tegen verbrijzeling door ontucht. Ze vormt u tot de ideale vrouw die de kroon van haar man is. Ze brengt uw gezin tot bloei. Ze zegent uw werk met bezit en welvaart. Ze maakt u innemend en bezorgt u een goede naam. Ze beschermt uw gezondheid en bevordert uw nachtrust. Want ze leert u Gods verordeningen voor ons leven kennen en daar dagelijks rekening mee te houden. Maar de spotter weigert dit en moet deze vermetelheid (Spr. 21 : 24) aan den lijve ondervinden. Ook dit zal Spr. 10-31 straks met tientallen voorbeelden laten zien. Een mens zondigt nooit goedkoop en vrijblijvend. „Wie God verlaat heeft smart op smart 254
3. VROUW DWAASHEID EN HAAR GENODIGDEN ZITTEN AAN EEN DODELIJK MAAL, VS. 13-18.
Nu stelt Spreuken de tegenvoetster van Vrouwe Wijsheid aan ons voor: Vrouw Dwaasheid. Natuurlijk evenmin een echt levende persoon als Vrouwe Wijsheid. Ook zij is een dichterlijke persoonsverbeelding. Zoals Vrouwe Wijsheid de personificatie is van alle wijsheid die God in zijn Schrift en schepping heeft neergelegd, zo is Vrouw Dwaasheid de denkbeeldige figuur die alle mogelijke menselijke dwaasheid vertegenwoordigt. U moet bij haar denken aan alle zonden die wij mensen begaan, want dwaasheid heeft in de Heilige Schrift een religieuze kleur. De dwaas is een andere naam voor de goddeloze, de man wiens levenshouding het is om dagelijks te doen alsof er geen God is die op je let (zie het portret van de dwaas in I', 93v).0 kunt dat ook zien aan de synoniemen die Spreuken voor dwaasheid gebruikt, zoals: onverstand, haten van kennis, spotternij, afkerigheid, zonde. Feitelijk allemaal verschillende uitdrukkingen voor een en dezelfde zaak: God met woord en daad verlaten. In plaats van Vrouw Dwaasheid zouden we dus ook kunnen spreken van Vrouw Zonde, Vrouw Goddeloosheid. Hier volgt eerst haar portret. Vers 13 en 14:
Vrouw Dwaasheid is ongedurig, vol onverstand, en ze weet niets. 10) 255
§ I I
Welke uitnodiging neemt u aan? Ze zit bij de deur van haar huis, op een stoel ergens hoog in de stad. 11 )
Dit is duidelijk het portret van een oud-Oosterse hoer. Zo zat Tamar bij de ingang van Enaim, Gen. 38 : 14, vgl. Jer. 3 : 2, Ezech. 16 : 31. Zo'n oppervlakkig, schaamteloos schepsel moet hier de zonde en dwaasheid verzinnebeelden. En is zonde soms geen grenzeloze oppervlakkigheid en lichtzinnigheid? Is de omgang met een hoer inderdaad geen treffend beeld voor de onnadenkendheid, het onverstand en de zorgeloosheid, die elke zonde kenmerkt? Vrouw Dwaasheid heeft geen enkele kennis van de wezenlijk belangrijke dingen in het leven. Zij is het onverstand in eigen persoon. Ze is ook schaamteloos, de dwaasheid. Ds. J. C. Sikkel bracht dit treffend onder woorden in zijn rede: Het beginsel der wetenschap, uitgesproken in de ure des gebeds op 26 juni 1889 voor de in 1880 gestichte Vrije Universiteit te Amsterdam. Sprekend over wijsheid en dwaasheid zei Sikkel over de laatste: „Hier is de dorre, de nevelachtige, de hopelooze en vreugdelooze wetenschap. De wetenschap die smart brengt; die de laatste vonk uitdooft; die levensmoede maakt; die zelfs de overgebleven zucht naar wijsheid niet bevredigt; die op de vraag naar oorsprong, wezen en doel geen antwoord heeft dan een phantasie, een hypothese, een veronderstelling, waaraan zijzelve geen wezenlijke waarde toekent ; die niets heeft te voorspellen dan het stomme graf; die in den dienst van het bedorven hart als bedenken des vleesches vij andschap tegen God is; die zich aan de bestrijding van Gods wil en wijsheid dienstbaar maakt; zelf als het licht optreedt tegenover Hem, die het Licht is; in het schepsel alleen oorzaak en doel zoekt en alzoo door haren arbeid den hoogmoed voedt; de deugd tegenstaat; het recht doet ondergaan in eigen belang; alle ding van 't goede pad stoot; den mensch leert zijn God te verachten en zichzelven te verderven; en die in het einde slechts een groot woord weet te spreken, om een oplossing te geven, die haar eigen gewaande waarde redden en het bedorven hart bevredigen moet, het woord der dwaasheid, de wijsheid, die uit den booze is: ,Daar is geen God!' Dit is de valschelijk dusgenaamde wetenschap. ,Zich uitgevende 256
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
voor wijzen zijn zij dwaas geworden.' (1 Tim. 6 : 20; Col. 2 : 8; Rom. 1 : 18-32)." Tot zover ds. Sikkel, a.w. 11. De dichter tekent Vrouw Dwaasheid uiteraard in een Israelitische stad. Waarmee hij op dichterlijke wijze te kennen geeft, dat de dwaasheid en afval van God ook onder Gods eigen yolk aanhangers tracht te winnen. Ze treedt ook even publiek op als Vrouwe Wij sheid. In ronde woorden uitgedrukt: ook daar waar Gods Woord bekend werd, kunt u dagelijks op zonde en dwaasheid stoten en aan haar verleiding bloot staan. Dit geldt vooral de onervaren jongeren. Vers 15 en 16:
En zij roept de voorbijgangers toe, degenen die rechtdoor willen lopen 12): „Wie is onervaren? Laat hem hierheen komen!" En tot de onverstandige zegt ze .. Elke Israeliet stond evenals elke christen nu dagelijks bloot aan de verleiding der dwaasheid. Midden in uw bezigheden, terwijl u te goeder trouw op de goede weg loopt, kan Dwaasheid u brutaal aanspreken. Vooral als je nog jong bent en nog niet over zoveel levenservaring kunt beschikken denkt ze in jou een makkelijke prooi te vinden. We hoorden al hoe Vrouwe Wijsheid haar dienstboden opdroeg: „Geen spotters en goddelozen uitnodigen; die komen toch niet". Dit hoeft Vrouw Dwaasheid niet te zeggen, want zij heeft de spotters en goddelozen al in haar macht. De strijd tussen Wijsheid en Dwaasheid gaat om de jeugd, de ,onervarenen" (of onverstandigen of onnozelen of naIevelingen). Zij deden de besliste keus nog niet en staan daardoor nog open voor allerlei invloeden. Evenals Wijsheid richt Dwaasheid zich vooral tot hen. En met dezelfde woorden als Vrouwe Wijsheid sprak: „Wie is onervaren? Laat hem hierheen komen!" vgl. vs. 4. Maar deze tactiek past satan toch al vanaf het paradijs toe? Brutaalweg hetzelfde zeggen als God: „Als u doet wat ik zeg, wordt u gelukkig", Gen. 3 : 5v. 257
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
Vers 17: „Gestolen water is lekker en heimelijk gegeten brood is heerlijk!" „Eten" en „water drinken" kan soms duiden op sexueel genot, Spr. 5 : 15-20, 7 : 18, 30 : 20, Hoogl. 4 :13-15. Als dat hier eveneens de bedoeling is, laat de dichter Vrouw Dwaasheid ook echt sprêken als een publieke vrouw. Hoewel, spreken kunnen we dit moeilijk noemen. Ze suggereert alleen maar wat. Intens gemeen geeft ze haar hoorders de indruk, dat zij iets zeer begeerlijks voor hen heeft. lets dat hen zeer gelukkig zal maken. Maar ook dit doet de Zonde toch al vanaf het paradijs? Zij stelt zichzelf altijd begeerlijker voor dan de gehoorzaamheid aan Gods geboden. Geen wonder dat de dichter daarvoor de hoer als vertegenwoordigster koos. Zij ontleent haar duivelse aantrekkingskracht juist aan het verbodene, het geheimzinnige, het onbekende. Voor onze boze natuur lijkt ze mooi en verleidelijk. Wie bij haar gaat „eten en drinken" — letterlijk en figuurlijk — levert zich met lichaam en ziel aan haar uit. Vrouw Goddeloosheid rust niet voor zij u helemaal bezit. Het verschil in menu viel u zeker ook wel op? Vrouwe Wijsheid nodigt ons uit voor een koninklijk maal van vleesspijzen in een vorstelijk huis. Vrouw Dwaasheid lokt ons op straat om water en brood bij haar te komen nuttigen. Het enige aantrekkelijke van haar menu ligt in het verbodene, het heimelijke. Maar wat zij er zelf niet bij vertelt, dat voegt de wijze er aan toe: wie haar uitnodiging aanvaardt, bestelt zijn eigen galgemaal. Vers 18:
En dan weet men niet dat daar de schimmen wonen; en dat haar genodigden in de diepten van het dodenrijk vertoeven. In Spr. 7 : 27 zei Salomo van de vreemde vrouw: „Haar huis zijn wegen naar het dodenrijk", maar hier drukt hij zich nog krasser uit. Wie met vrouw Dwaasheid ofwel met Zonde gaat samenle258
Welke uitnodiging neemt u aan?
§ 11
ven (wat niet hetzelfde is als in zonde vallen), moet bedenken dat haar huis een appartement van de dood is. Haar gasten zijn al levend dood. Zij dachten een lekker maal te krijgen, maar aten dodelijk gif. De apostel schreef later zakelijk hetzelfde: „Want het loon dat de zonde geeft, is de dood", Rom. 6 : 23. En „dood" betekent in Spreuken, zoals vaker in de Schrift, meer dan de laatste adem uitgeblazen hebben. „Dood" kan ook doelen op de ontbinding waartoe het mensenleven reeds kan overgaan terwijl we nog lopen en lachen. „Dood door uw overtredingen en zonden", Ef. 2: 1. Bij sommigen overgaand in een voortijdig sterven (zie bij Spr. 3 : 1) en straks eindigend in de tweede dood, „de poel des vuurs", Openb. 20 : 14. „Haar genooden zijn in de diepten der hel", luidt de SV van bovenstaande spreuk. De twee wegen. Spreuken 9 stelde ons voor de oude keus tussen de twee wegen, waarvoor ook de Thora, de Profeten, de Psalmen en onze Heere Jezus Christus Gods yolk voortdurend plaatsen. Mozes zei al tot Israel: „Het leven en de dood stel ik u voor, de zegen en de vloek; kies dan het leven . . . door Jahweh, uw God, lief te hebben", Deut. 30 : 19v. Jozua stelde het voor dezelfde beslissing: „Kiest dan heden wien ge dienen zult", Joz. 24 : 15. Psalm 1 opende het derde deel van de Heilige Schrift met de twee wegen: de weg der rechtvaardigen en de weg der goddelozen, vgl. Jer. 17 : 5-8. En onze Heiland vervulde de Wet en de Profeten met zijn onderwijs over „de wijde poort en de brede weg die naar het verderf voert" en „de enge poort en de smalle weg die tot het leven leidt", Matth. 7 : 13v. Voor deze oude keus plaatst Spr. 9 ons ook. Het vat daarmee de hele Handleiding bij Spreuken samen. Waar komt dat hele eerste deel van dit bijbelboek nu kort gezegd op neer? Op deze vraag: Wat zal uw eten en drinken zijn? Wijsheid of dwaasheid? Levensspijs of dodelijk gif? Welk diner kiest
259
11
Welke uitnodiging neemt u aan?
NOTEN HokmOt: sing., cf. W. F. Albright, VTS 3, 1955, 8v. Van der Weiden, a.w. 85v. 2 ) J. van der Ploeg, Spreuken a.l. „Her seven pillars have provoked ingenious but inconclusive discussion", Kidner a.l. Toy, 185, en McKane a.w. 362v sommen een aantal verklaringen op. ) Volgens Van der Weiden betekent nasak bier: verser le yin", a.w. 86v. 4) M. Dahood acht het niet aannemelijk, dat men in de Semitische wereld vrouwelijk personeel uitzond om mannelijke gasten uit te nodigen, vgl. Matth. 22 : 3 en LXX die in Spr. 9: 3 doulous vertaalt (evenals Peshitta). ,This awkward situation may be avoided by taking Sand ,she dismisses', a sense found in numerous other contexts (cf. Gen. 21, 14; 25, 6; 2 Sam. 13, 16 etc.)." Nu het maal klaar was, konden de dienstboden gaan en ging Wijsheid zelf er op uit om haar gasten uit te nodigen (vgl. 1 :20, 8 : 1), PNWSP, 16v, vgl. Scott: „Having dismissed her maids". McKane, a.w. 360 merkt hiertegen op: „But if the athnach is retained at tiqra', as it must be since the first stichos end there, Wisdom cannot be the subject of tiqrJ.'". 5) Scott: „the summit of the uppertown". Will. Vert.: „op de allerhoogste plaatsen van de stad". 6)Zie Gispen en Kidner a.l. 7) Van der Weiden a.l. da'at: „respect" avec Frankenberg. ,Ilvaudrait mieux reconnaitre que le sens donne a yada' n'est pas toujours celui de ,connaitre, savoir', mais plusieurs fois dans la Bible celui de ,proteger, prendre soin de, s'occuper de" (il designe alors gêneralement ]'attitude de Dieu", a.w. 91. Cf. P, 139v, 142 noot 12: loyaliteit betrachten tegenover Jahweh als bondgenootschappelijk kennen Grootkoning. 8) J. C. Sikkel, Het beginsel der wetenschap, Amsterdam 1889, 15 (we wezen reeds op deze rede bij Spr. 1 : 7. Sikkel betrekt Spr. 1 : 7a op de wetenschappelijke arbeid van de Vrije Universiteit te Amsterdam). 9) Een felt waarvoor de oude scholastiek helaas geen oog had. Zij zag „de zonde niet allereerst als een aanslag op ons eigen leven, een veroordeling van de weg der gerechtigheid, waarop naar Gods bestel voor ons het leven lag, maar als een roof van Gods eer, waarvoor God voldoening eist. God zelf is dan de beledigde Majesteit, die vecht voor zijn eigen eer, en niet de eeuwige liefde, die in ongekende zelfverloochening ons heil zoekt en ons bekleedt met de gerechtigheid van zijn Zoon", J. G. Woelderink, De inzet van de Catechismus, Franeker, z.j. 70v. ")) Van der Weiden vertaalt: „Dame Folie est turbulente, Simplette qui n'a soin de rien". Hij leest p'tiyOt (TM pstayytit), „forme phenicienne fem. sing., naast 'Bet bijna een eigennaam „Simplette". De waw in tibal-ydd'a ma vat hij op als een waw-explicativum die de functie vervult van een pron. relativum. Cf. voor yada' noot 7. 11)Scott: the uppertown". 12)Scott: Calling out to passers-by pursuing their own affairs".
260
DEEL II: SPREUKEN 10-31. HET „EIGENLIJKE" BOEK SPREUKEN
§ 12 ENIGE SPREUKEN VAN SALOMO EN VAN ANDERE WIJZEN. EEN KEUZE UIT SPREUKEN 10-31
En dan nu naar de troonzaal! Als we immers de Handleiding (Spr. 1-9) even bij een prachtige hal mogen vergelijken, openen we in Spr. 10 : 1 de deur naar de troonzaal en de bijzalen van het grote Spreukenpaleis. In zekere zin vormt Spr. 10-31 het eigenlijke boek Spreuken. Hoe zullen we dat nu gaan lezen? De opzet van deze serie brengt mee, dat we geen commentaren schrijven; dus ook niet op Spreuken, Ia 5. Ons doel was u wat wegwijs to maken in de wereld van dit boek (want een wereld is het!). Daarom hebben wij de grootste plaats ingeruimd voor Spreuken 1-9. Omdat Salomo daar z'n boek op zo'n onovertrefbare wijze heeft ingeleid. Gezien de opzet van ons werk moásten we daar eenvoudig wel de meeste aandacht aan besteden. Maar nu slaan we dan het „eigenlijke" boek Spreuken op. Door de auteur zelf geinstrueerd hoe we het lezen moeten. Als een boek vol levenswijsheid. Vooral bestemd voor de nog onervaren jOngeren. Gegoten in de bondige en beeldende, zij het soms ook wet eens wat krasse en eenzij dige masj aalvorm. Een echt levensleerboek. Wie het leest moet maar voortdurend bedenken: „Dit boek spreekt overal even heilzaam. 't Kan mijn hele leven ten goede komen: mijn huwelijk en gezin, mijn gezondheid en nachtrust, mijn geld en mijn goed". Wij vleien ons met de hoop, dat onze brede bespreking van Spreuken 1-9 uw blik wat heeft gescherpt voor de zegenrijke kracht van de wijsheid in Spreuken 10-31. Over onze methode van bespreking daarvan het volgende. Omdat wij zoals gezegd geen commentaren schrijven, zult u hierna geen spreuk-voor-spreuk bespreking van dit bijbelboek aantreffen, maar slechts van een keuze daaruit. En die is uiteraard ,
263
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
beperkt en vrij willekeurig. Al probeerden we daarin wel zoveel mogelijk variatie aan te brengen en hebben we ook expres veel zinverwante spreuken voluit aangehaald. We hopen, dat de behandeling van de wel besproken spreuken soms ook wat licht zal werpen op zulke zinverwante niet besproken spreuken. We hebben deze daarom ook in onze inhoudsopgave opgenomen. Misschien doen we daar sommige lezers een plezier mee. Nu lijkt menige spreuk op een dik boek, dat men in twee regels heeft samengevat. Wie zal zulke veelomvattende woorden uitputtend verklaren? Daarom hebben wij ons veelal beperkt tot het geven van wat voorbeelden bij een spreuk. U zult die desgewenst zelf met vele andere kunnen vermeerderen. Probeert u het eens; het is een goede manier om zich deze wijsheid eigen te maken. Wat de aard van onze voorbeelden betreft, we kozen ze bij voorkeur uit de Heilige Schrift. Omdat het Godvrezend hart daar nu eenmaal het makkelijkst voor buigt en omdat men de Schrift altijd het best met de Schrift verklaren kan. Maar gedachtig aan Groens adagium: „Daar staat geschreven en daar is geschied", hebben we zo nu en dan ook eens een voorbeeld gekozen uit de historie, die uiteraard bij de wijsheid van Spreuken eveneens veel illustraties biedt. Tenslotte nog iets over de leervorm van dit bijbelboek. ,Masjaals van Salomo", staat ook boven Spr. lOvv. In § 1 hebben we uitvoerig gesproken over de eigenaardigheden van deze dicht- en leervorm. We deden dit vooral om misverstand te voorkomen bij de bondige spreektrant van Salomo en de andere masjaaldichters. Wij zullen in het vervolg genoemde paragraaf als bekend veronderstellen. 1. EEN AANTAL SPREUKEN VAN SALOMO, SPR. 10-22.
Zoals bekend (zie blz. 38v.) is ons boek Spreuken samengesteld uit verschillende bundels. Enkele grotere van Salomo zelf met als aanhangsels een paar kleinere van andere wijzen. Wij deden uiteraard de grootste keus uit de Salomonische bundels, omdat die nu eenmaal het leeuwedeel van het boek uitmaken. 264
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Spreuken 10: 1
Een wijze zoon maakt zijn vader blij, maar een dwaze zoon is het verdriet van zijn moeder. „Ik heb met des HEREN hulp een man verkregen!", juichte Eva toen ze moeder was geworden. Later bleek tot haar diepe smart dat ze een moordenaar gebaard had. En Rebekka klaagde bij Izaak over hun zoon Ezau: walg van mijn leven om die Hethitische vrouwen; indien Jakob zich nu ook zo'n Hethitische vrouw neemt uit de dochters des lands, waarvoor leef ik dan nog?", Gen. 27 : 46, vgl. 28 : 8. Zo noemt de Schrift meer wijze vaders, die een dwaze zoon hadden: Noach, Samuel, David, Josafath en Hizkia. En Salomo zelf toch ook? Wij beluisteren in bovenstaande spreuk een dubbele opwekking. Ten eerste voor Salomo's jeugdige lezers: „Toe, m'n zoon, wees niet zo dwaas God en zijn Woord te verlaten. Bespaar je moeder dat hartzeer en geef je vader als mooiste geschenk je wijze, Godvrezende levenswandel. Het gaat hem vast als de apostel Johannes, die schreef: „Groter blijdschap ken ik niet dan dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen", 3 Joh. vs. 4. En laat deze spreuk ouders aansporen hun kinderen niet te verwaarlozen, maar hen op te voeden in de tucht en terechtwij zing des Heeren, Ef. 6 : 4. Mochten ze daar niet naar willen luisteren, dan blijft zo'n vader en moeder bij alle smart tenminste het stekende zelfverwijt bespaard: We gaven hem wel brood en kleding, maar onthielden hem het brood des levens . . . Er is bijna geen belangrijker werk dan kinderen opvoeden in de vreze des HEREN. Is het niet opmerkelijk, dat Salomo niet alleen zijn Handleiding bij Spreuken (zie bij Spr. 1 : 8), maar ook het boek Spreuken zelf begint met een spreuk over het gezin? Geen wonder, dat gezin is de cel en daarmee de steunpilaar van kerk, staat en maatschappij. Salomo zal er nog vaak op terugkomen, zie onze bespreking van Spr. 13 : 24, 19 : 18, 22 : 6 en 15. Vgl. bij deze spreuk ook Spr. 13 : 1, 15 : 5, 20, 17 : 21, 25, 19 : 13, 26, 20 : 11, 20, 28 : 7, 29 : 3. 265
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12 Spreuken 10:2
Schatten door goddeloosheid verkregen doen geen nut, maar gerechtigheid redt van de dood. In het begin van de 16e eeuw was Spanje een schatrijk land. De beroemde zilvervloten — waarvan Piet Hein er in 1628 een veroverde — voerden jaarlijks scheepsladingen kostbaarheden aan. Maar het waren echte „schatten der goddeloosheid", zoals Salomo het hierboven uitdrukt. De Spanjaarden hadden ze niet eerlijk verdiend, maar uit de mijnen en schatkamers van de overwonnen Midden- en Zuidamerikaanse volken geroofd. Daarom gold ook van die zilvervloten wat Gods Woord hierboven leert: ,Schatten door goddeloosheid verkregen doen geen nut". Aan het eind van de 16e eeuw had hetzelfde Spanje verschillende financiele bankroeten achter de rug. De grote toevloed van betaalmiddelen uit Zuid-Amerika had de Spaanse economie, hoe vreemd het ook klinken mag, helemaal geen goed gedaan. Integendeel, de geroofde schatten hadden juist een funeste uitwerking op de Spaanse volkshuishouding. De koning en zijn hooggeplaatste vrienden konden er een veel te hoge levensstandaard door voeren. De overvloedige geldvoorraad stelde hen in staat steeds meer arbeidskrachten aan de landbouw en de industrie te onttrekken. Maar daardoor raakten deze belangrijke middelen van bestaan in toenemende mate in buitenlandse handen. Dank zij het Amerikaanse zilver kon Spanje zijn langdurige oorlogen betalen, maar het slaagde er niet in zijn vele oorlogsbenodigdheden zelf te produceren. Zo vloeide de gestolen geldstroom onstuitbaar naar het buitenland, dat de benodigde huurlegers en oorlogsmaterialen leverde. De wijze staatsman Salomo had voor deze gang van zaken al gewaarschuwd: „Schatten door goddeloosheid verkregen doen geen nut". Ook niet in een volkshuishouding. In plaats van het land te verrijken heeft het geroofde Amerikaanse zilver Spanje juist verarmd en z'n economische ontwikkeling voor eeuwen geremd. Evenals Egypte eertijds is Spanje rinds z'n zilvervloten afgezakt van een wereldmacht tot een achterlijk land, dat zich pas in de 266
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
20e eeuw enigszins begon te herstellen. De geschiedenis liet het trouwens telkens zien, dat een yolk zich geen blijvende welvaart verwerft door andere volken te beroven en of te persen. Maar waarom deden Spanjes „schatten der goddeloosheid" het land geen nut? Omdat het bij al z'n eigenwillige godsdiensti&heid Gods gebod voor het economische en staatkundige leven niet in acht nam. God had Israel en de christenheid geboden: „Gij zult niet stelen". Een yolk moet zijn brood met eerlijke arbeid verdienen. Dat is Gods orde, vgl. Spr. 28 : 19, Ef. 4 : 28, 1 Thess. 4: 11, 2 Thess. 3 : 6-12. Duurzame economische ontwikkeling en welstand ontstond slechts door arbeidzaamheid, genormeerd door Gods geboden. Daarom deed het geroofde Amerikaanse zilver Spanje op den duur geen goed, omdat het deze schatten door goddeloosheid verkregen had. Zijn leveranciers daarentegen werden er rijk door, omdat zij ervoor hadden gewerkt. Zo praktisch werken Gods geboden op het leven in, ook op dat van een heel yolk. De Spanjaarden konden toch ook de grondwet voor het economische leven in hun bijbel lezen; „Gij zult niet stelen". Doordat zij dit gebod overtraden haalden zij de dood of ontbinding in hun volkshuishouding binnen. Natuurlijk geldt dit ook voor het persoonlijke leven, maar wij kozen nu het voorbeeld van een heel yolk. Wat Salomo hierboven leerde, beaamde de ervaring in het spreekwoord: „Gestolen goed gedijt niet" en in het gezegde: „Zo gewonnen, zo geronnen". Deze zaak heeft echter ook een keerzij de en daar heeft Salomo eveneens op gewezen. „Maar gerechtigheid redt van de dood", voegde hij aan zijn waarschuwing toe. Gerechtigheid of gehoorzaamheid aan Gods verbond en woorden kan iemands huishouden, ja zelfs een hele volkshuishouding redden van de dood ( = levensontbinding, vruchteloosheid, ondergang). Als men Gods orde eerbiedigt: „Gij zult niet stelen, maar met uw eigen handen uw brood verdienen". In dezelfde eeuw waarin Spanje arm werd met zijn Amerikaanse zilver waarvoor het niet gewerkt had, ging Nederland de Gouden Eeuw tegemoet, merle omdat daar onstuimig gewerkt werd. I )
267
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
Hier volgen nog enkele zinverwante spreuken: „De plannen van de vlijtige strekken tot louter overvloed, maar al wie overijlt komt slechts tot gebrek", 21 : 5. „In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn, maar het gepraat der lippen leidt enkel tot gebrek", 14: 23. „Wie zijn akker bewerkt, zal zich met brood verzadigen; maar wie ijdele dingen najaagt zal zich met armoede verzadigen", 28 : 19.
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
zinshuishouding bloeien zonder economische prestaties. Ons volksleven heeft tot ver in de 19e eeuw de gevolgen van de traagheid in de 18e eeuw moeten ondervinden. 4 ) Hier volgen nog enkele zinverwante spreuken: „De trage zal zijn wild niet vangen, maar een kostbare have is het deel van de vlijtige", 12: 27. „Wie traag is bij zijn werk is al een broer van de vernieler", 18 : 9. ,Lutheid doet in diepe slaap vallen en een leegloper moet honger lij den", 19 : 15.
Spreuken 10 : 4
Een trage hand maakt arm, maar de hand des vlijtigen maakt rijk. En vele vlijtige handen maken een heel yolk rijk, zoals u aan ons eigen land in de 17e eeuw kunt zien. 2 ) Er werd toen hard ge werkt in Nederland en dat is volgens Gods orde de voorwaarde voor economische welvaart: „Gij zult niet stelen, maar met uw eigen handen uw brood verdienen", vgl. Spr. 28: 19, Ef. 4 : 28, 1 Thess. 4 : 11, 2 Thess. 3 : 6-12. De ,principaelste goudmyn" was, anders dan men wel eens denkt, de visserij. Gevolgd door de vrachtvaart, vooral op de Oostzee en verder op Zuid-Europa en Oost-Indie. Over de landbouw, veeteelt en veredelingsindustrieen moet u daarbij niet gering denken. In die weg van vlijt en ondernemingsgeest maakte God de Nederlanders in de 17e eeuw tot een welvarend yolk. Maar de wijsheid-door-de-vreze-des-HEREN heeft toch de belefte van de vermeerdering van het bezit. Daar heeft Salomo in zijn Handleiding herhaaldelijk op geattendeerd, zie bij Spr. 3 : 9v en 3 : 16. Deze ijverige werkers kregen helaas trage kleinkinderen, die liever op hun lauweren rustten. In de 18e eeuw taande de ondernemingsgeest en begon Nederland te rentenieren. Het werd de geldschieter van Europa. Maar voor geld moet gewerkt worden, anders gedijt het slecht (zie bij Spr. 10 : 2, 11 : 18, 13 : 11). Dat ondervond Spanje met z'n zilvervloten in de 17e eeuw en Nederland met z'n geldhandel in de 18e eeuw. Andere volken werkten zich vooruit met behulp van ens geld, terwijl onze eigen economie begon te kwijnen. 3 ) Want een volkshuishouding kan evenmin als een ge268
Spreuken 10 : 7
De nagedachtenis van de rechtvaardige zal tot zegen zijn, maar de naam der goddelozen zal verrotten. Namen als Herodes, Judas, Alva en Hitler zijn inderdaad in de geschiedenis weggerot. Maar de nagedachtenis van Salomo is tot op dit ogenblik nog tot zegen, want door hem gaf God ons deze schatten aan spreukenwijsheid. Zoals de naam van David onlosmakelijk verbonden is aan de psalmen, die nog zoveel zegen verspreiden. Zo kan de naam van onze Godvrezende ouders en leraars jaren na hun heengaan nog heilzaam nawerken, doordat hun leven bij het Woord ons prikkelt hen na te volgen. Maar wiens gedachtenis is ons liever en zegenrijker dan die van de grote Rechtvaardige, onze Heere Jezus Christus? „Zijn naam zij voor altoos; zolang de zon er is bloeie zijn naam. Mogen alle volken elkander daarmee zegenen", Ps. 72 : 17. Spreuken 10 : 11
De mond van de rechtvaardige is een bron van 'even, maar de mond der goddelozen verbergt geweld. Wat hebben menden al een geweld ontketend over Gods arme yolk. Denk eens aan Saul, Haman en de leden van het Sanhedrin of die van de latere Inquisitie. Nee, dan de mond der rechtvaardigen! Salomo vergelijkt hem hier bij een waterbron en wat die voor het leven betekent begrijpt men pas goed in een waterarm land. Een bron, daar kan je leven van afhangen, zoals Hagar en Ismael ondervonden, Gen. 16. 269
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Welnu, in Israel zong men Jahweh toe: „Maar bij U is de bron des levens", Ps. 36 : 10, vgl. Jer. 2 : 13, 17 : 13. Daarom is zijn Woord ook zo heilzaam voor ons leven. Temeer nu Gods Zoon het door zijn onderwijs nog heeft vervuld en voltooid, en wij met Petrus kunnen vragen: ,Heere, tot wie zullen wij heengaan? Gij hebt de woorden van het eeuwige leven", Joh. 6 : 68. En daardoor onderwezen kunnen discipelen van Jezus nu met hun eigen woorden zelf ook het levensgeluk van hun naaste bevorderen en hem de eeuwige-levensweg wijzen. Niet maar voor een keer, maar onbeperkt. Zo'n mond lijkt dan op een voortdurend opborrelende waterbron, die Israels leven dagelijks in stand hield. Hier volgen nog wat zinverwante spreuken: ,Uitgelezen zilver is de tong des rechtvaardigen; het hart der goddelozen is weinig waard", 10 : 20. „Het onderricht van de wijze is een bron des le yens", 13 : 14a, vgl. 10 : 14, 21, 14 : 27, 16 : 22, Joh. 7 : 38v. Zie ook bij Spr. 3 : 17, 15 : 1, 16 : 24, 18 : 7 Spreuken 10: 14
Wijzen bewaren hun kennis zorgvuldig, maar de mond van een dwaas is een naderend onheil. Een dwaas spuit zijn dwaze ideeen te pas en te onpas, met alle kwade gevolgen van dien. Maar wijzen bewaren hun kennis voor het juiste ogenblik. Als de gelegenheid om te spreken zich voordoet. Zij geven hun onderwijzing niet zonder onderscheiding, want ze weten: „Hoe goed is een woord op z'n tijd!" Spr. 15 : 23, vgl. Pred. 3 : 7, 11, Matth. 7 : 6. Zie ook bij Spr. 18 : 7. Spreuken 10: 15
Het bezit van de rijke is zijn sterke stad, het onheil van de behoeftigen is hun armoe. Rijkdom is zeker niet het hoogste goed. Dan zijn gerechtigheid, verstandigheid en een goede naam heel wat meer waard. Maar nu moeten we van de weeromstuit geld en goed ook weer niet als onbehoorlijke dingen gaan verachten. Zoals men uit een be270
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
paald soort idealisme en romantiek of gewoon uit luiheid wel doet. 5 Spreuken erkent meermalen, dat geldbezit naast alle gevaren toch ook z'n voordelen heeft en dat geldgebrek pijnlijk is en vaak krenkend. Geld biedt z'n bezitters namelijk een zekere mate van bescherming tegen de onzekerheden van het bestaan, Pred. 7 : 12. De rijke zit met zijn bezit als in een sterke vesting, zegt Salomo. Al is die bescherming uiteraard betrekkelijk, zie bij Spr. 18 : 11. Maar de arme kan veel van zijn ellende herleiden tot zijn geldgebrek. Letterlijk typeert Salomo 's mans armoede als „zijn puinhoop" of „zijn mine" (zelfde woord als in Ps. 89 : 41). Tekenende tegenstelling met de rijkaard! Terwijl deze dank zij z'n bezit veilig achter een hoge vestingmuur zit, woont de arme als gevolg van zijn gebrek feitelijk op een puinhoop. Dus open en bloot, zodat iedereen met hem kan sollen. 6 ) Andere spreuken laten iets van het onheil zien dat armoe meebrengt. Ze kan je b.v. vrienden kosten: „Zelfs door zijn naaste wordt de arme gehaat ( = gepasseerd, genegeerd, F, 214, noot 21), maar de rijke heeft vele vrienden", 14 : 20. „Wanneer de arme al verfoeid wordt door al zijn broers, hoeveel te meer laten hem dan zijn vrienden in de steek: hij roept hun nog woorden na, maar zij zijn weg", 19 : 7. Armoe kan ook iemands gevoel van eigenwaarde aantasten: „Smekend spreekt de arme, maar bars antwoordt de rijke", 18 : 23. Goedeloos maakt ook moedeloos. „De rijke heerst over de arme en wie leent wordt de knecht van wie uitleent", 22 : 7. Dit zijn nu eenmaal de harde feiten, die Salomo niet waardeert, maar wel constateert. En dan ook nog te bedenken, dat armen vaak een aanduiding is voor de vromen en dat rijken meestal een ander woord is voor de goddelozen, F, 55v, 66, 108v. Armoe was in Israel vaak het gevolg van verbondsverlating, want Jahweh had in de Thora een beschermend schild over de armen opgeheven. Maar als dat schild wordt gebroken? Het onheil dat Israels arme vromen dan treffen kon, bespraken we in I', 57-66. Geen wonder dat Agur ook om bewaring voor armoede bad, Spr. 30 : 8 (zie aldaar). Nee, enig bezit moeten we maar niet verachten. )
271
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Spreuken 10:16
Spreuken 10: 17
Het gewin van de rechtvaardige is ten leven; de inkomsten van de goddeloze zijn tot zonde.
Een pad ten leven is hij die de vermaning in acht neemt, maar wie de terechtwijzingveracht, doet dwalen.
Hoe bestêden wij ons inkomen? Ook dat is een zaak van wijsheid en vreze des HEREN. Boaz liet twee arme weduwen delen in zijn rijkdom. Nabal weigerde David en zijn berooide metgezellen iets of te staan van zijn overvloed. Twee rijke boeren. Een rechtvaardige en een goddeloze. Met tweeerlei houding tegenover geld en goed, ja tegenover de God en Eigenaar van alle geld en goed. Salomo duidt het verschil aan als: ,ten leven" (in Spreuken vaak een ander woord voor welzijn en geluk) of ,tot zonde" (dat is tegen Gods bedoeling in). Boaz toonde eerbied voor het recht der armen, dat Jahweh in de Thora had vastgelegd (zie ook bij Spr. 3 : 27). Hij deelde zijn brood met de hongerigen en wilde ook wel geld steken in de akker van Elimelech. De vrome boer gunde Naomi en Ruth een goed leven. Nabal daarentegen sprak van „mijn brood en mijn water". David en zijn mannen mochten wat hem betreft creperen. Hoewel ze Nabals kudden hadden beschermd en volgens nomadenrecht daarvoor een geschenk hadden verdiend. Maar de rijke gierigaard besteedde zijn geld liever „tot zonde", b.v. om zijn drankzucht te bevredigen. Is dat verschil niet kenmerkend gebleven voor de geldbesteding van rechtvaardigen en goddelozen? De — vaak arme — rechtvaardigen hadden bij hun uitgaven met God en zijn Woord te doen. En dat kwam hun eigen leven en dat van hun naaste ten goede, tot in hun gezondheid toe (daarover meer bij Spr. 11 : 17), vgl. Ef. 4 : 28, 1 Tim. 6 : 17vv. Maar de goddelozen waren vaak de rijke afpersers, de onderbetalers, de landrovers, de weduwenverdrukkers, de harde schuldeisers en financiele geweldenaars. Zij gingen er ijskoud aan voorbij, dat alle geld en goed van God is (Ps. 24 : 1) en besteedden dat brutaalweg voor hun eigen zondige doeleinden: de bevrediging van hun gelddorst en andere vleselijke lusten, Jak. 5 : 4vv, I', 109. „Ten leven" of ,tot zonde", dat is inderdaad het grote verschil. (Zie ook bij Spr. 11 : 18). 272
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Zoals Israel ondervonden heeft van koning Jerobeam. Dat leek zelfs een zeer godsdienstig man, maar de vermaningen van de profeten verachtte hij, 1 Kon. 11 : 29-39, 12 : 33-13 : 34. Als een onheilspellend refrein klinkt het in Koningen: „Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israel zondigen deed". Zo verachtten de Farizeeen en Schriftgeleerden de vermaningen van Johannes de Doper en Jezus, zodat de Heere tenslotte moest waarschuwen: „Laat hen gaan, blinden zijn het die blinden leiden", Matth. 15 : 14, vgl. 23 : 16v. Veel revolutionaire politici en maatschappijhervormers noemen zich tegenwoordig bij voorkeur progressief (vooruitstrevend). Maar Salomo leert ons hier, dat wie de tucht van Gods Woord veracht, juist doet dwalen. Dat is heel wat anders dan progressie of vOOruitgang, dat is vaak achteruitgang. „Mijn yolk, uw leiders zijn verleiders en zij maken de weg die u tot pad moest zijn tot een doolweg!", Jes. 3 : 12. Wie ogen heeft om te zien, kan dagelijks in de krant feiten vinden, die deze spreuk van Salomo kunnen staven en illustreren. Maar wie zich niet souverein boven Gods Woord verheft, is „een pad ten leven". Hij kan dit ellendige leven onder Gods zegen hier en daar nog wat saneren. Want alleen de vreze des HEREN kan de mensheid uit het moeras tillen, zoals de geschiedenis van Israels vrome koningen laat zien. Maar allen die een afkeer van Hem hebben, blijken op den duur toch dwaallichten met een bedorven oordeel. Tot grote schade van henzelf en hun gezin; soms zelfs van hele kerken, scholen en volken. Spreuken 10: 19
Bij een overvloed van woorden NO de zonde niet uit, maar wie zijn lippen in toom houdt, handelt verstandig. „Die veel kalt, veel ontvalt", zegt het spreekwoord, maar Salomo boort dieper: Bij veel spreken dreigt veel zondigen. Hoeveel zonden gaan immers niet met woorden gepaard? Lasteren, liegen, 273
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Een keuze uit Spreuken 10-31 § 12
spotten, haten, onrecht plegen, ontucht bedrijven, vals getuigen, oneerlijke handelspraktijken, eigenwillige godsdienstigheid, huichelen, ongehoorzaamheid. Zwijgen daarentegen richt maar zelden schade aan. Daarom prijst Spreuken zo vaak de zwijgzaamheid aan als een van de fijnste vruchten van de wijsheid. Om er een paar te noemen: „De verstandige houdt zijn woorden in, de man van inzicht is bezonnen", 17 : 27. „Zelfs een dwaas die zwijgt gaat door voor wijs; als hij zijn lippen gesloten houdt voor verstandig", 17 : 28. De wijze Jacobus sloot zich daar bij aan: „Weet dit wel, mijn geliefde broeders: ieder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn", Jac. 1 : 19, vgl. 1 : 26, 3 :2-12. Ook de heidenen hadden hier nog enige weet van. Een vader vroeg aan de wijsgeer Cleanthes: „Wat moet mijn zoon leren?" Hij kreeg ten antwoord: „Leer hem voor alles zwijgen". Pythagoras zei: „In mijn school leren ze horen en zwijgen; in andere scholen leren ze spreken". Egyptische en Babylonische wijsheidsboeken dringen eveneens op zwijgzaamheid aan: „Slaap voor het spreken". In de spreuken van Amenemope is de naam voor de wijze of vrome zelfs: de zwijgende. 7 ) Wat ons echter het meest treft, is de waarschuwing van onze Heer en Meester: „Maar Ik zeg u: Van elk ij del woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels, want naar uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en naar uw woorden zult gij veroordeeld worden", Matth. 12: 36v. Daarom mogen we wel vaak bidden: „HERE, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen", Ps. 141 : 3.
gen. Pronkziek toonden ze hun voorhoofdsbanden, oorhangers, siergordels, sluiers en hoofddoeken, mantels en tassen, onder- en bovenkleding, Jes. 3 : 16-23. Dus precies datgene waar de Heere zo van gruwt: hoge ogen en trotse harten. Voor het oog leek het misschien, dat de Judese gemeente Jahweh nog diende, maar in feite was ze geheel door de wereld van het Oosten beinvloed, Jes. 2 : 6. De mannen verrieden het doordat ze op hun Porten vertrouwden en Jahweh als Beschermheer aan de kant schoven. En de vrouwen bewezen het met hun tovermiddelen en sierraden. Ze droegen namelijk ook graag een maantje, het embleem van de oud-Oosterse maangod Sin, Jes. 3 : 18. Tot God met zijn oordelen kwam over zijn hoogmoedige kerk en de hele Judese welvaartsmaatschappij onder oorlogsgeweld in elkaar liet storten. Knapen en nozems stormden op oude en geeerde mannen af. Talloze jonge mannen kwamen om het leven, waarmee voor menig Jong meisje de huwelijkskansen in rook vervlogen. Vele modebewuste vrouwen werden in een krijgsgevangenenkamp gestopt, waar geen voldoende waswater beschikbaar was, zodat de geuren van odeur en parfums weldra plaats maakten voor vunsheid en stank. De siergordel werd vervangen door een touw. De prachtige mantel door een zak, het aloude rouwkleed. De gouden voorhoofdsband verdween voor een gevangenenbrandmerk. De vervuiling werkte tevens schurft in de hand. Jesaja had het wel gezegd: „Er is een Dag van Jahweh der heerscharen tegen al wat hoogmoedig is en trots en tegen al wat zich verheft, opdat het vernederd worde", Jes. 2 : 12. Zo zaten tij dens de Duitse bezetting hoogleraren en bankiers, notarissen en kamerleden — kort tevoren nog maatschappelijke topfiguren — totaal ontluisterd als magere gevangenen achter prikkeldraad. En in het Verre Oosten verpauperden en vervuilden verwende Europese dames in de Jappenkampen. Helemaal in de lijn van Jesaja 2 : 17: „Dan wordt de verwatenheid der mensen neergebogen en de trots der mannen vernederd, en Jahweh alleen is te dien dage verheven". Was dat toen noodlot of oordeel? En zou onze generatie vrijuit gaan? Hoogmoed is een onbedrieglijk voorteken van een naderende val.
,sC 12
Spreuken 11 : 2
Als overmoed komt, komt schande mee, maar wijsheid is bij de ootmoedigen. Jesaja heeft dat zeer aanschouwelijk verkondigd in Jes. 2-4. Wat keken de mannen van Juda trots naar hun paarden en gevechtswagens, hun Tarsisschepen en kunstschatten. En hun vrouwen en dochters keken al even hoogmoedig rond. Verwaten en met gerekte hals trippelden ze door de straten, met rinkelende voetrin274
275
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Hoogmoed is dan ook dwaasheid. Maar Jesaja en zijn kring vernederden zich onder de machtige hand Gods. Daarom was bij hen wijsheid. Dan ziet men pas de werkelijkheid waarbij God ons op een bepaald moment laat leven. En kan men voor elke situatie de juiste maatregelen nemen. Want hoogmoed verblindt, maar wijsheid scherpt de ogen. Zie ook bij Spr. 3 : 34, 15 : 33, 16: 18, 18 : 12, 22 : 4. Spreuken 11:4
Rijkdom baat niet ten dage des toorns, maar gerechtigheid redt van de dood. Zo'n „dag des toorns" zag Zefanja over Israel naderbij komen en hij waarschuwde ook: „Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen redden op de dag van de verbolgenheid van Jahweh", Zef. 1 : 18. Wat hadden de rijke Jeruzalemmers aan hun geld, toen Nebukadnezar in 586 v. Chr. voor de stad lag? Ezechiel had het al zien aankomen: „Hun zilver zullen ze op straat werpen en hun goud wekt afschuw op; hun zilver en hun goud zullen hen ook niet kunnen redden op de dag van de toorn van Jahweh; ze zullen zich daarmee niet kunnen verzadigen en hun maag er niet mee vullen", Ezech. 7 : 19, vgl. Jes. 2 : 20v, 10 : 3. En wat hadden de rijke Joden aan hun goud, toen Titus in 70 voor Jeruzalem lag en het Woord van de Heere Jezus in vervulling ging: „Want er zal grote nood komen over het land en toorn over dit yolk, en zij zullen vallen door de scherpte des zwaards en als gevangenen weggevoerd worden onder alle heidenen, en Jeruzalem zal door heidenen vertrapt worden.. ", Luk. 21 : 23v, vgl. Matth. 3 : 7. Dan begin je nets met een banksaldo en een eigen huffs. Evenmin als de rijke dwaas iets had aan zijn nieuwe schuren, toen God hem 's nachts zijn leven ontnam, Luk. 12 : 16-21, vgl. 16 : 19-31, 2 Kon. 1, Ps. 49. De geschiedenis van Israel en de christenheid heeft nadien vaker zo'n „dag des toorns" gezien, als God wraak nam over de verachting van zijn verbond. Dan bestaat er maar een redmiddel: gerechtigheid. Het recht des Heeren werken. Verbondsmatige gehoorzaamheid aan de dag gelegd hebben. Loyaliteit getoond heb276
fen keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
ben aan de God die met ons zijn verbond sloot en ons daarin het
bloed en de Geest van zijn Zoon gaf. Nu geldt in het algemeen reeds: „Ware gerechtigheid strekt ten leven", Spr. 11 : 19. Gerechtigheid kan op allerlei wijze levensontbinding tegengaan. Dat heeft Salomo in de Handleiding (Spr. 1-9) uitvoerig aangetoond. Maar in bovenstaande spreuk wijst hij meer op haar waarde in tijden van oordeel. Dan kan gerechtigheid een mens redden van de
dood.
Dat laat de bijbelse geschiedenis ook hies en daar zien. God heeft inderdaad meermalen in een „dag des toorns" rechtvaardigen bij het leven bewaard. We kunnen daarbij denken aan Jozua en Kaleb, Rachab, Elia, Jeremia, diens secretaris Baruch, de christenen die in 70, gehoorzaam aan het Woord van de Heere (Luk. 21 : 20v), Judea en Jeruzalem bijtijds verlaten hadden en gevlucht waren. Ongetwijfeld mogen we op deze spreuk pleiten als Gods oordelen op aarde zijn; maar laten we er anderzijds geen verzekeringspolis van maken, die ons garandeert dat ons als rechtvaardigen in zulke tijden geen enkel kwaad kan overkomen. Want de Schrift laat eveneens zien, dat God dan de goeden ook wel met de kwaden kan laten mee lij den (Jozua en Kaleb, Jonathan, Hosea, Ezechiel, Daniel en zijn vrienden). Het is goed in dit verband nog eens naar Zefanja to luisteren. Toen hij een „dag des toorns" zag naderen, riep hij: „Komt tot uzelf, j a komt tot inkeer, gij schaamteloos yolk ( ), voordat over u komt de brandende toorn van Jahweh, voordat over u komt de dag van de toorn van Jahweh. Zoekt Jahweh, alle ootmoedigen des lands, gij die zijn verordeningen volbrengt; zoekt gerechtigheid (!), zoekt ootmoed; misschien zult gij geborgen worden op de dag van de toorn van Jahweh", Zef. 2 : 1-3, vgl. Klaagl. 3 : 29 („Misschien is er hoop"), Amos 5 : 15 („Misschien zal Jahweh ( ) Jozefs rest genadig zijn"). Dit „misschien" geldt uiteraard niet van ons eeuwig behoud want dan spreekt de Schrift nooit van een „misschien' — maar van uitredding in tijden van oordeel. Want dan kan men als Jonathan moeten sneuvelen in een Leger dat onder Gods oordeel lag of als de 277
§ 12 Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Een keuze uit Spreuken 10-31 § 12
profeet Uria om het Woord Gods ter dood gebracht worden, Jer. 26 : 23, vgl. Openb. 2: 13. We wijzen hierop, opdat men van deze spreuk geen wet make, waaraan we de Heere zouden mogen binden. Maar volledig vervuld zal dit Woord van Salomo pas worden als ook vele rijken en machtigen straks tot de bergen en rotsen zu1len zeggen: „Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van hun toorn is gekomen en wie kan bestaan?", Openb. 6 : 15vy. Met het oog daarop mogen alien die hier gerechtigheid hebben nagejaagd (Deut. 16 : 20) vast vertrouwen, dat die hen dan zeker zal redden van de dood. „Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God, door onze Heere Jezus Christus", Rom. 5 : 1. „Wie overwint (wie gerechtigheid doet) zal van de tweede dood geen schade lijden", Openb. 2: 11, vgl. 20 : 6.
oprechten" ook wel mogen vertalen: de zegenbeden of de zegenwensen. En die heeft God in menige periode inderdaad willen verhoren, zodat de beloofde plasregens van zegen werkelijk op Israel neerdaalden. Tijdens de regering van David en Salomo echte oprechten — klom het nageslacht van de slaven in Egypte op tot het niveau van een eersterangs mogendheid. In Jeruzalem verrees de tempel. De koningin van Scheba kwam naar Salomo's wijsheid luisteren. Er stroomde zoveel goud het land binnen, dat men zilver nauwelijks meer telde. „Juda en Israel aten en dronken en waren blij", 1 Kon. 4 : 20. Dan lezen we niets van een rampzalige droogte als later onder Achab of van binnenvallende Syriers als in de tijd van Elisa. God hield Israels vijanden in toom. Ook toen Juda later onder Josafath en Hizkia Jahweh oprecht diende, gaf God allerwegen opbloei. Opbloei van nationale kracht, opbloei van de rechtspraak, opbloei van de economie, opbloei van de kerkedienst. God gaf Hizkia ook materieel grote voorspoed. Hij bezat edelgesteenten, specerijen, koren en olie in overvloed, 2 Kron. 32 : 27-29.
Spreuken 11:11
In de zegen der oprechten ligt de opkomst der stad, maar door de mond der goddelozen wordt zij afgebroken. Als Israel Jahweh oprecht zou vrezen, beloofde Hij het rijk te zegenen. Niet alleen in z'n „geestelijke leven", maar in z'n gezinsleven, z'n huwelijksleven, z'n economische leven, z'n sociale leven en z'n staatkundige leven. De Israeliet zou Gods zegen kunnen opmerken in de vruchtbare schoot van zijn vrouw, de worp van zijn vee, de opbrengst van zijn land en de rust binnen zijn grenzen. Jahweh zou de wereldsituatie wel zo regelen, dat Israel vrede genoot en zoveel welvaart bezat, dat het als de Wereldbank-van-lening zou kunnen optreden, Lev. 26 : 1-13, Deut. 28 : 1-14. En kent de bijbelse geschiedenis gelukkig ook niet vele oprechten onder Gods yolk? We kunnen daarbij denken aan vromen als Boaz, Hanna, Samuel, David, Salomo en de talloze „stillen in den lande". Die hebben op Gods verbondsbeloften gepleit als ze in de geest van 1 Kon. 8 of van Psalm 72 om Zijn zegen baden voor hun „stad" (maar bij dat woord mogen we toch ook wel denken aan een land). Men zou in deze spreuk in plaats van „de zegen der 278
Kunnen wij die zegen over de oprechten ook niet opmerken in de opkomst van ons eigen land? Wat hadden die martelaren in de 16e eeuw de Heere Jezus lief en wat eerden zij God en zijn Woord. Ze gingen er de brandstapel voor op. Zouden zij Gods zegen niet hebben afgebeden over hun nageslacht en heeft God hen daarin niet verhoord? We kunnen bij „de opkomst der stad" denken aan ons eigen Amsterdam, dat toen juist tot bloei begon te komen. Heeft God in de Gouden Eeuw geen plasregens van zegen uitgestort over het nageslacht der martelaren, die zijn verbond zo trouw hadden geeerd? Zeker, dat deed niet elke Nederlander, maar God wil wereldse mensen wel eens mee laten profiteren van zijn zegen over de oprechten in hun midden. Zo zegende Hij Laban om Jakob en Potifar, ja heel Egypte om Jozef, Gen. 30 : 27, 39 : 5, 41 : 46-57, 47 : 25. Wij zien de zegen van Gods verbond natuurlijk ook in het godsdienstige leven van de zeventiende eeuw. Enkele tientallen jaren was de kracht van de middeleeuwse scholastiek en de mystieke 279
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
zielegodsdienstigheid gebroken, I k , 353-359. De kanttekeningen van de Statenvertaling getuigen van een diep inzicht in de Heilige Schrift. Maar God zegende ook handel en bedrijf, taal en staatkunde, kunsten en wetenschappen (dokter Boerhaave had een wereldnaam). God gaf een geslacht met een brede levensvisie en een helder inzicht op alle terreinen van het leven. Inderdaad, „in de zegen der oprechten ligt de opkomst der stad". Men kan het nog zien aan de Amsterdamse grachtenhuizen en in een historische wereldatlas.
Maar door de mond der goddelozen wordt een stad (land) afgebroken. Daar wijst Salomo in de tweede regel op. Goddelozen zijn Israelieten of christenen die alles beter weten dan God in zijn Woord. Het zijn die leden van Gods yolk die, vaak met behoud van enige godsdienstige schijn, er een eigen „raad" ofwel eigen principes op na houden, 128vv. Zulke „vrome" verbondsbrekers hebben de Israelitische en Nederlandse „stad" de grootste schade toegebracht. Mozes had wel gewaarschuwd: als u God verlaat, zal Hij u verlaten en u treffen met zijn vloek. Even concreet als zijn zegen. U zult die vloek zien in uw mand en veestapel, in de buik van uw vrouw en de ondergang van uw leger, aan uw lijf en in uw bedrijf en tenslotte in uw algehele ondergang in een wegvoering uit uw land. Deze verbondsvloek heeft Israel inderdaad al zwaarder en zwaarder getroffen. Gideon stond koren te dorsen in een wijnpersbak, bang voor een Midianitische roofoverval. Onder Achab scheurde de grond van de droogte. Onder Elisa diende een Israelitisch slavinnetje in Damaskus bij Naaman. Een geroofd kind. Wat een oudersmart steekt daarachter. Dit was echter geen gevolg van autonome politieke en economische krachten, waar Jahweh buiten stond, maar van afbraak door „de mond der goddelozen". Daardoor kwam Israel er toe Gods verbond te verlaten en toen traden de vloeksancties daarvan in werking. De „mond", de ideeen, de ongelovige principes, de valse profetie 114vv) van goddeloze Israelieten hebben Samaria en Jeruzalem gesloopt. Tot de Assyriers en Babyloniers ze letterlijk in puin kwamen leggen. 280
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Is de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden niet op dezelfde wijze afgebroken? „Ons menselijke verstand staat niet onder, maar bOven de Heilige Schrift". Dat werd niet beweerd door heidenen, maar door zonen van de Nederlandse gereformeerde kerken. Veel regenten en patriotten, die de mond (!) vol hadden van de ideeen der zogenaamde Verlichting, waren lid van de yolkskerk. Dat wordt wel eens vergeten. Het was de mond van goddeloze gereformeerden, die zich roerde ten gunste van de Franse revolutie-ideeen. Door „de mond" (de leer, de ideeen, de leuzen) van deze goddelozen verlieten de gereformeerde kerken in de achttiende eeuw Gods verbond, ondanks al haar drukke, subjectivistische godsdienstigheid. En toen verliet God hen, even concreet en algemeen als Hij hun voorouders gezegend had. Dus niet alleen in het godsdienstige, maar op alle levensterreinen. In de kunst, in de wetenschap, in onze ethische volkskracht, in de rechtspraak, zelfs in de lichaamsbouw en in het psychische leven. Vergelijk de portretten van de zeventiende eeuw maar eens met die van de achttiende eeuw, dan ziet u mannen met heldere ogen naast verfijnde en verwijfde figuren, die voor hun zenuwen Hofmanndruppels bij de hand hielden. Godsdienstige goddelozen hielpen met hun mond („Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap !") de Nederlandse staat naar de ondergang. In 1795 dansten ook veel gereformeerden om de Vrijheidsboom. Maar hun jongens verdronken in de Berezina of crepeerden in de Russische sneeuwvlakten als kannonnevoer van Napoleon, die gesel Gods. Het zijn de goedertierenheden des HEREN (Klaagl. 3 : 22), dat onze Nederlandse „stad" destijds al niet door de mond der goddelozen voorgoed is afgebroken. 8 ) Maar of dit slechts uitstel van executie betekende? Spreuken 11: 14
Als beleid ontbreekt, komt het yolk ten val,. maar er is redding, als er vele raadgevers zijn. Bedoeld worden uiteraard goede adviseurs. Zelfs Salomo heeft met al zijn wijsheid niet zonder raadgevers geregeerd! 1 Kon. 281
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
12 : 6. Zijn zoon Rehabeam verwierp hun advies en door dit gebrek aan beleid forceerde hij voor zijn deel de scheuring van zijn rijk. Overigens kan men bij deze spreuk ook denken aan het woord van de Prediker: „Wee u, o land, welks koning een kind is, welks vorsten reeds des morgens maaltijd houden. Heil u, o land, welks koning een edele is, welks vorsten maaltijd houden te rechter tijd, als mannen en niet als dronkaards", Pred. 10 : 16v. Spreuken 11:16
Een bevallige vrouw verkrijgt eer, zo verkrijgen de geweldigen rijkdom. Beiden onweerstaanbaar en vaak onverdiend. Spreuken 11 : 17
Een weldadig man doet zichzelf wel, maar wie onbarmhartig is, kwelt zijn eigen vlees. John D. Rockefeller Sr. was op zijn vijftigste jaar de rijkste man ter wereld en de enige multi-miljardair. Maar daar had hij zichzelf en anderen dan ook onbarmhartig voor afgebeuld. Op zijn jacht naar steeds grotere winsten had hij zichzelf geen tel rust gegund. Veel financieel zwakkeren waren door hem verdrukt en de grond in geboord. Op de olievelden van Pennsylvania had hij zich zo gehaat gemaakt, dat men een op hem lijkende pop aan de galg hing en hij dag en nacht een lijfwacht nodig had. Maar de onbarmhartige Rockefeller had daarmee ook zijn eigen vlees gekweld. Hij was even eenzaam als rijk. Hij hunkerde naar liefde, maar besefte niet dat men daarvoor ook liefde moet geven. Op zijn een en vijftigste zag hij er oud en afgeleefd uit. Hij leed aan alopecia, een ziekte waarbij niet alleen het hoofdhaar, maar ook dat van de oogleden en wenkbrauwen uitvalt. Hij zag er uit als een mummie. Hij „verdiende" $ 1.000.000 per week, maar sliep slecht en bezat zo'n slechte spijsvertering, dat hij alleen wat crackers en melk kon gebruiken. Hij was vel over been en men gaf hem geen jaar meer te leven. De journalisten hadden zijn In Memoriam al klaar liggen. Liefdeloosheid had zijn levensbloei geknakt. 282
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Tot hij tijdens een slapeloze nacht tot het inzicht kwam, dat hij zijn geld niet voor zichzelf moest oppotten, maar juist uitdelen ten behoeve van zijn zwakke medemensen. Hij begon er de volgende morgen meteen mee. Hij stichtte de Rockefeller Foundation en begon zijn millioenen uit te delen aan de zending, aan universiteiten, ziekenhuizen en instellingen van barmhartigheid. De ontdekking van de penicilline, die al ontelbare mensenlevens heeft gered, danken we menselijkerwijs gesproken aan de millioenensteun uit zijn vermogen. En zoals de onbarmhartige Rockefeller zijn eigen vlees gekweld had, zo deed de weldddige Rockefeller tevens zichzelf wel. Toen hij van een egoist veranderde in een altruist, voer zijn eigen gezondheid er wel bij. Hij kon weer slapen, normaal eten en wat van het leven genieten. Zijn dodelijke zelfzucht met de daarmee gepaard gaande bitterheid en onbarmhartigheid hadden in zijn hart plaats gemaakt voor liefde en weldadigheid. En toen werd de weldoener meteen zelf ook verkwikt door de frisse waterstromen van de wederliefde en dankbaarheid van de geholpenen. Maar het stond toch al lang in de bijbel te lezen: „Een weldadig man doet zichzelf 9 ) wel, maar wie onbarmhartig is, kwelt zijn eigen vlees", Spr. 11 : 17. Helaas kostte het Rockefeller drie en vijftig levensjaren — ruim een half mensenleven — en veel lichamelijk en geestelijk leed voordat hij deze les geleerd had. Ook van de Heere Jezus had hij het kunnen weten: „ Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven. Want met de maat waarmee gij meet, zal u wedergemeten worden", Luk. 6 : 38, vgl. Matth. 5 : 7, 25 : 31-46, 1 Joh. 3 : 14. Rockefellers 53e verjaardag leek zijn laatste te worden, maar een leven van geven deed hem zo goed, dat hij 98 jaar werd. 10 ) ,Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en de profeten", leerde de Heere Jezus, Matth. 7 : 12. En dat is nog gezond ook! De moderne psychiatric heeft ook wel oog voor de heilzame invloed, die de christelijke naastenliefde op onze geestelijke gezondheid kan uitoefenen. Ook zij wekt haar patienten op: Led niet naar binnen gericht, maar 283
,sc 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
naar buiten! Staar u niet blind op uzelf, maar richt u op uw naaste. 11 ) Aileen de nodige aandrift en voldoende kracht om alle hindernissen op deze weg te nemen kan zij u niet leveren.' 2 ) Daarvoor moet men zijn naaste liefhebben en dat is, evenals gedurige vriendelijkheid, een vrucht des Geestes, die Hij in onze harten werkt door het geloof in het Woord van God, Gal. 5 : 22. En dat bevat ook „gezonde (gezondmakende) woorden", 1 Tim. 6 : 3, vgl. Spr. 3 : 7v, Jes. 58 : 10v, Jak. 2 : 13. Wat moet de gemeente van Jeruzalem, waarin men wel huizen en akkers ten bate van armen verkocht, de waarheid van deze spreuk ook aan den lijve ondervonden hebben! Hand. 4 : 34-37. Spreuken 11 : 18
De goddeloze maakt winst die niet gedijt, maar wie gerechtigheid zaait heeft blijvend gewin. God zegende de vlijt van ons yolk in de 17e eeuw met grote welvaart, zie bij Spr. 10 : 4. „Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht", 1 Tim. 6 : 9. Daardoor kwam de Republiek, die geboren was in de strijd voor Gods Woord, er toe zich te verrij ken met middelen die God verboden had of die Hem niet aangenaam waren. De monopoliewinsten op specerijen hield zij kunstmatig hoog door de oogsten van de Indische bevolking gedeeltelijk te vernietigen. Of zij dwong de inlandse boeren tegen lage prijzen te leveren. Terwijl gereformeerd Nederland toch uit de Thora had kunnen weten hoe God verdrukken haat. Daarnaast bezondigde de Republiek zich evenals Frankrijk en Engeland aan de slavenhandel, die vaak nog meedogenlozer was dan het slavenhouden.") En dan te bedenken dat in de kajuit van elke slavenhaler de Statenbijbel lag, waarin duidelijk te lezen stond: „Voorts, zoo wie een mensch steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft of dat hij in zijne hand gevonden wordt, die zal zekerlijk gedood worden", Ex. 21 : 16. De beroemde Vereenigde Oost-Indische Compagnie kwam echter aan de weet dat Gods Woord door Salomo waar is: ,De 284
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
goddeloze maakt winst die niet gedijt". Want ook voor haar gold Gods gebod: „Gij zult niet stelen" zeker geen mensen! Na twee eeuwen beeindigde zij haar bestaan met een feitelijk bankroet. 14 ) Dan handelden de VS wijzer na de tweede wereldoorlog. In plaats van herstelbetalingen te eisen van hun overwonnenen en terugbetalingen van hun bondgenoten, kwamen zij met herstel/everanties (de „Marshall-hulp"). Deze wijsheid kwam overeen met Gods verordening: „Gij zult niet stelen, maar gáven", Deut. 23v. I`, 698-712, Lev. 25 : 35-55, l b , 686vv. Op deze economische gerechtigheid volgde verrassend snel het herstel van de hele wereldeconomie. IS ) En van de VS gold zeker: ,Maar wie gerechtigheid zaait heeft blij vend gewin". Zie ook bij Spr. 11 : 24, 25, 15 : 27. Spreuken 11 : 22
Als een gouden ring in een varkenssnuit, is een schone vrouw zonder verstand. Verstand-om-God-te-vrezen, welteverstaan. Salomo beweert niet, dat een vrouw een hoog intelligentiequotient moet bezitten of een hogere schoolopleiding gevolgd moet hebben, maar dat ze moet kunnen onderscheiden. Hij spreekt letterlijk over: smaak, het vermogen om in de duizend en een dingen van het dagelijkse leven te proeven wat goed en kwaad is. Wat Salomo hier verlangt is een gezond oordeei; en begint dat niet met de vreze des HEREN? Spr. 1 : 7. Wat heb je aan een knappe vrouw als ze totaal ,geen verstand heeft" van God en zijn dienst? Dan mist ze de liefde, het heldere inzicht en de fijngevoeligheid, die nodig zijn om te kunnen onderscheiden waarop het in dit leven aankomt, Fil. 1 : 9v, vgl. Ps. 119 : 66, I', 324. Zonder zo'n verstandig innerlijk staat een schoon uiterlijk als een vlag op een modderschuit, zouden wij zeggen. Hier leert Salomo zijn jeugdige lezers — want voor hen is zijn boek bestemd, blz. 55v. — naar wat voor meisjes zij moeten kijken. Spreuken 31 schildert het portret van de ideale vrouw. Het eindigt met de verzekering: ,Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel (vergankelijk) de schoonheid, maar een vrouw die Jahweh vreest, die is te prijzen!" Ongetwijfeld kan zo'n vrouw soms óók mooi zijn, zoals Abigail, van wie we lezen: „De vrouw had een goed verstand 285
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
en was schoon van gestalte", 1 Sam. 25 : 3. Maar de jongen voor wie uiterlijk schoon de doorslag geeft bij de keuze van een vrouw, zou zich wel eens lelijk kunnen vergissen.
sr 12
sten als we niet verslappen", Gal. 6 : 9v. Dat is de financiele wijsheid die van boven is: God kan uitgaven in inkomsten veranderen, vgl. Ps. 112 : 9, Gal. 6 : 7-10, 2 Cor. 9 : 6-11. Zie ook bij Spr. 11 : 18. Spreuken 11 : 25
Spreuken 11 : 24
Er zijn er die uitstrooien en toch nog meer verkrijgen, terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. -
In het Koninkrijk van God kan men z'n bezit vermeerderen door het uit te delen. Dat spot met de wijsheid van deze wereld, die leert dat u een gulden maar een keer kunt uitgeven; daarna bent u hem voor altijd kwijt. Daarom sluiten velen hun hart voor de nood der ellendigen. Of men steunt de belangen van het Koninkrijk Gods minder royaal dan men zou kunnen. Zo houdt men meer in dan recht is, want geven is de plicht der rijken en krijgen is het recht der armen, blz. 156v. Men wordt bang om aan zijn spaargeld te komen. Daardoor komen niet alleen de behoeftigen tekort, maar men durft zelf ook nauwelijks dankbaar te genieten van wat God in zijn mildheid gaf. Zo lijdt men in vele opzichten vrijwillig „gebrek". Anderen daarentegen delen rijkelijk uit, maar krijgen toch steeds meer. Misschien hebt u het zelf wel eens meegemaakt. U gaf uit liefde tot God f 100,— voor een goed doel en toen gaf Hij u er op de een of andere manier f 1000,— voor terug. Maar zijn Goddelijke Vaderhand regeert toch ook over alle goud en zilver! Als wij „uitstrooien" voor zijn Rijk, en rijkelijk uitdelen onder zijn ellendigen, dan kan zijn ganst onze deelsom in een optelsom veranderen. Maar als wij zijn koningschap over onze portemonnaie miskennen, kan zijn Ongunst op allerlei wijze een streep halen door onze inhalige rekening. Dat hebben onze Heere en zijn apostelen ook geleerd. „Geeft en u zal gegeven worden: een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot geven. Want met de maat, waarmee gij meet, zal u wedergemeten worden", Luk. 6 : 38. „(Bedenkt) dit: wie karig zaait, zal ook karig oogsten, en wie mildelijk zaait, zal ook mildelijk oogsten", 2 Cor. 9 : 6. „Laten wij niet moede worden goed te doen, want wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oog286
Een keuze uit Spreuken 10-31
De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt, wie laaft, wordt ook zelf gelaafd. Eên van de eerste vruchten van de uitstorting van de Heilige Geest was dat de portemonnaies open gingen. Barnabas verkocht een akker ten behoeve van de behoeftigen in de gemeente. Ja, kens waren er die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan alien, die er behoefte aan hadden", Hand. 2 : 45. „Niet een zei, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk", Hand. 4: 32. Als de nood aan de man kwam, bleek de naastenliefde sterker dan de bezitsdrang. Maar deze zegenende zielen werden zelf ook overvloedig „vetgemaakt", zoals er letterlijk staat. Met het vette van Gods huis. „En er was grote genade over hen alien", Hand. 4 : 33. Is dat niet verkwikkend voor een christen? Zij waren eendrachtig, zij waren blij en zij hadden werfkracht, Hand. 2 : 46v. Hebt u wel eens iets van het tegenovergestelde geproefd? Dan weet u wat een lafenis deze gemeente ontving. Zie ook bij Spr. 11 : 18. Spreuken 11 : 26
Wie koren achterhoudt, dien vloekt het yolk, maar zegening daalt neer op het hoofd van de verkoper. Natuurlijk, handel is geen liefdadigheid en schaarste bepaalt de waarde. Maar voor een leerling van de Heilige Schrift is de wet van vraag en aanbod niet de hoogste economische wijsheid. In tijden van nijpende voedselschaarste je graanvoorraad meedogenloos vasthouden tot de prijzen nog hoger gestegen zijn, dat is rondweg goddeloos. Mensen hun brood onthouden, de eerste levensbehoefte, die niemand kan missen! Waarbij uiteraard de armsten er het eerst onderdoor gingen. Amos kende zulke schurken, die woekerwinst sloegen uit andermans nood. Op sabbatten hunkerden ze 287
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
naar het eind van de dag, ,dat we graan te koop kunnen aanbieden (-) met bedrieglijk gebruik van een valse weegschaal (-) en we verkopen afval voor graan", Amos 8 : 5v. Zulke gewetenloze speculanten en zwarthandelaars worden door radeloze vaders en moeders zwaar vervloekt. En zulke vloekwensen hoort de Almachtige, wat dacht u! „Het geroep der ellendigen vergeet Hij niet", Ps. 9 : 13, 19. Amos verkondigde: „Gezworen heeft Jahweh bij Jakobs heerlijkheid: ,Voorwaar, Ik zal in eeuwigheid niet een hunner daden vergeten! Amos 8 : 7, vgl. Ps. 10, 37. Dan handelde Jozef anders. Hij had ook reusachtige voorraden, maar hij verkOcht ze! „Toen de hongersnood nu over de gehele aarde heerste, opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren, want de honger was sterk in het land Egypte. En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde", Gen. 41 : 56v. En hij verkocht ook aan vreemdelingen, zodat zijn eigen broers geen vergeefse reis maakten! Hij gaf het niet weg, want handel is handel, maar hij schortte de verkoop geen jaar op teneinde de prijzen op te schroeven. Jozef wist: Beter geen voordeel dan Gods oordeel! Wat zal men hem hierom gezegend hebben! Gen. 47 : 25. En zulke zegenwensen hoort God evengoed als vloekwensen. En zijn welgevallen rust op ieder, die zich ontfermt over de ellendige. „Welzalig die acht slaat op de geringe; ten dage des onheils zal Jahweh hem uitkomst geven; Jahweh zal hem behoeden en in het leven behouden; hij zal geprezen worden op aarde", Ps. 41 : 2v. Zie ook blz. 68 en bij Spr. 28 : 27. Spreuken 12 : 10
De rechtvaardige weet wat toekomt aan zijn vee, maar het innerlijk van de goddelozen is wreed. Dat komt omdat de rechtvaardigen Jahweh kennen en de goddelozen niet. De Thora van Mozes leerde al, dat Gods barmhartigheid niet alleen uitgaat naar zijn yolk, maar ook naar zijn dierenwereld. Dat spreekt toch vanzelf? Hij heeft alle vogels en vissen, al het vee en wild gedierte zelf gemaakt. En toen Hij daar mee 288
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
klaar was, zegende Hij ze en God zag het: „Wat zijn ze goed!", Gen. 1 : 21, 25. 16 ) Daarom gebood Hij Israel niet alleen zijn naaste lief te hebben, maar ook zijn dieren. Iedere week moest de Israelitische boer zijn trek- en lastdieren een dag vrij laten rondlopen. „Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen", gebood Jahweh in het vierde gebod, „maar de zevende dag () zult gij geen werk doen, gij () noch uw os, noch uw ezel", Ex. 20: 10, Deut. 5 : 14. En door-deweeks moest hij ze evengoed barmhartig behandelen. „Een dorsende os zult gij niet muilbanden", Deut. 25 : 4. Zo'n dier de hele dag over zijn eigen voer laten lopen en het er dan geen hap van gunnen? Dat vond Jahweh wreed. Evenals een vogelnest uithalen en dan de moedervogel ook nog meenemen. Laat die dan tenminste vliegen, zei Jahweh, Deut. 22 : 6. Wij kennen Gods dierenliefde nu ook nog uit het boek Jona. God wilde Nineve omkeren vanwege haar hemeltergende onrecht. Maar waarom zag Hij er tenslotte toch vanaf? Mede vanwege de kleine kinderen en de vele dieren in die stad. „Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee?", Jona 4: 11. Wat zouden die ezels, kamelen en runderen radeloos rondrennen door de verstikkende rook tussen de brandende huizen! Jona dacht daar helemaal niet aan, maar God wel. „Mens en dier verlost Gij, Jahweh", zingt Ps. 36 : 7. Alle dieren eten dagelijks uit zijn hand, Ps. 104: 27, 145: 15v, Job 39 : 1-3. Hij zorgt er toch voor, dat het vee gras te eten heeft? Ps. 104 : 21. Vogels „zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren en toch voedt uw hemelse Vader die", zei de Heere Jezus, Matth. 6 : 26. Daarom is de vreze des HEREN ook op het gebied van dierenbescherming het begin van de wijsheid. Daardoor werd de Israeliet enerzijds bewaard voor valse sentimentaliteit. Alsof hij bij elk dier dat hij slachtte eigenlijk zondigde. Gods Woord spreekt nuchter over het doden van dieren omdat iemand Jahweh een offer wilde brengen of omdat hij voedsel of een dierenhuid nodig had of gewoon omdat ze hem schade berokkenden. Jahweh heeft zelf kalfsvlees gegeten toen Hij bij Abraham te gast was, Gen. 18 : 7v. 289
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
En David sloeg kordaat een leeuw en beer dood, toen ze zijn kudde aanvielen, 1 Sam. 17 : 34v. Maar aan de andere kant is de vreze des HEREN ook de sterkste drijfveer om dieren met zachtheid te behandelen. Letterlijk zegt Salomo hierboven: „De rechtvaardige kent de ziel (nefesj) van zijn vee". Men zou ook mogen vertalen: de eetlust (want de bijbelse ziel kan eten), de gemoedsgesteldheid, het leven, het verlangen, de aard van zijn vee, I b , 44, zakenreg., I k , 418, ziel. De rechtvaardige „kent" deze nefesj van zijn os en ezel. Hij heeft ze lief, zoals de Hebreeuwse bijbel ook van een man zegt, dat hij zijn vrouw „kent". Misschien klinkt in dit woord hier tevens mee, dat zo'n vrome boer z'n beesten loyaal behandelt, zoals bondgenoten elkaar behoren te doen, 139v. Werken zij dagelijks trouw voor hem en kunnen zij zelf geen voedsel zoeken, zoals wilde dieren doen? Dan zal hij ze van zijn kant „kennen", wedertrouw bewijzen, door hun op tijd voedsel en rust te geven, hen te beschermen tegen kou en roofdieren, hen niet te plagen, niet uit te vloeken, niet onnodig te slaan, zoals Bileam z'n ezelin deed, kortom, hen in alle opzichten met zachtheid te behandelen. Gods lcinderen zullen daarbij bewust zijn, dat de dierenwereld mee moet zuchten onder de vloek die om onze zonde op het aardrijk rust. „Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is", Rom. 8 : 22. Wie daar iets van ziet, kan niet met wreed genoegen of spot een dier het leven benemen. Ook als het nodig is, blijft het toch leed-doen op onze aarde. En daarin zuchten wij met alle schepselen mee en verlangen naar die tijd, dat men nergens op aarde meer leed zal doen. ' 7 ) Zijn wij er daarbij bovendien van doordrongen, dat wij zelf geheel en al van Gods barmhartigheid moeten leven? Ook dat besef kan ons bewegen voor dieren barmhartig te zijn. Dan zeggen we niet zo makkelijk van een onschadelijk insect: „Trap maar dood!". Kinderen moeten maar zo jong mogelijk leren, dat deze dingen evengoed tot de vreze des HEREN behoren als „Gij zult niet stelen". Een krachtig middel om hen wreedheid of te leren is hen dieren te leren bewonderen. Leer hen een vlinder bekijken als een prachtig kunstwerk van hun hemelse Vader en een medeschepsel 290
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
van God waarom wij Hem prijzen. Dan zullen ze het dier niet zo gauw nodeloos dooddrukken. Maar de goddeloze toont zijn afkeer van God en zijn Woord ook in een tekort aan medelijden. „De barmhartigheden der goddelozen zijn wreed", vertaalt men vs. 10b. ook wel. Dan zou de spreuk willen zeggen: zelfs als een goddeloze barmhartig wil zijn is hij feitelijk nog wreed. Letterlijk zegt Salomo echter: de ingewanden, het innerlijk, dus de zetel der gemoedsbewegingen, ook van de barmhartigheid, is bij de goddelozen wreed. Zo beschouwd spreekt de masjaal nog krachtiger: goddelozen hebben geen weet van barmhartigheid. U kunt dit zien aan de „vrome" goddelozen in het sanhedrin, die onze Heere Jezus lieten kruisigen en zijn apostelen lieten geselen. Geestverwanten voerden in de 16e eeuw trouwe gelovigen naar de brandstapel. Zo'n wreed schouwspel konden zij aanzien, ondanks hun „gevoelige" godsdienstigheid. Maar los van God is ons menselijke gevoel lang niet sterk genoeg om wreedheden te voorkomen. De geschiedenis leert, dat zelfs zij die uitgingen van de souvereiniteit van dat gevoel later vaak tot de grootste wreedheden kwamen. Robespierre pleitte als jong advocaat tegen de doodstraf, maar datzelfde medegevoel met de lijdende mensheid dreef hem voort om met duivelse consequentie de heilstaat van Rousseau te vestigen door guillotine en massaoproer. Lenin was ook zo gevoelig. Hij was tegenstander van de vivisectie. En juist om een wereld op te bouwen waarin niemand meer leed zou hebben, heeft hij in 1918 duizenden die deze wereldvernieuwing niet wilden, omgebracht. Maar dat zei Gods Woord allang in deze spreuk. Als ons innerlijk, de zetel van onze gevoelens, niet door Gods Woord geregeerd wordt, kunnen wij tot de grootste gemeenheden vervallen. Daarom zeiden we al: ook op het gebied van dierenbescherming is de vreze des HEREN het begin van de wijsheid. Zoals in alle barmhartigheidswerk Godsvrucht de krachtigste drijfveer is. Pas wie zich aan de Schrift houdt, erkent dat God souverein is over mens en dier en dat wij het hier op aarde allen van Zijn goedheid moeten hebben. Dan geven we onze Heere gehoor: „Weest barm291
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen ——
§ 12
hartig, gelijk tiw Vader barmhartig is", Luk. 6 : 36.
18
)
Spreuken 12 : 19
Een waarachtige lip houdt altijd stand, een leugenachtige tong slechts een ogenblik. Letterlijk: een lip-van-waarheid en een tong-van-leugen. Alleen wat is waarheid? Bij ons een kwestie van koele eerlijkheid tegenover de naakte feiten. In de Schrift een zaak van warme liefde tot God en onze naaste. In die betrekkingen vastheid betonen, met woord en daad, dat is waarheid. 't Is in de bijbel feitelijk een ander woord voor trouw, betrouwbaarheid, I k , 129v. Op de waarheid kun je aan. Gods Woord is dan ook de Waarheid, Joh. 17 : 17. Daarom zal dat eeuwig stand houden, Jes. 40 : 8. Met alles wat in gehoorzaamheid aan De Waarheid werd gezegd en gedaan, 1 Cor. 15 : 58. „Want wij vermogen niets tegen de waarheid, maar wel voor de waarheid", 2 Cor. 13 : 8. Maar met de leugen val je altijd om. Leugen betekent ook: onvastheid. De leugen is niet solide, maar lijkt op bomijs. Het ziet er sterk uit, maar je zakt er doorheen. Het yolk heeft de waarheid van deze spreuk beaamd in het spreekwoord: „Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt ze wel". Dat duurt „slechts een ogenblik" (letterlijk: zolang ik met de ogen wenk), zegt Salomo. Zoals vaker in masjaals wel wat kras uitgedrukt. Maar al moet men vaak wat Langer wachten dan ,slechts een ogenblik", het is waar wat de Duitsers zeggen: Leugens hebben korte benen. Op den duur hoiiden ze het niet. Zeker niet in de smeltoven van de Jongste Dag, 1 Cor. 3 : 13. Spreuken 12 : 20
Bedrog is in het hart van wie kwaad smeden, maar voor wie tot vrede raden is er vreugde. ,Tot vrede raden" houdt meer in dan ruzies en twisten bijleggen, al kan dat iemand ook veel vreugde verschaffen. De Schrift verstaat immers onder vrede meer dan het negatieve: geen strijd. Vrede is daar een ander woord voor levensbloei, in de voile zin van 292
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
het woord. Waar Gods Koningschap erkend wordt, daar komt sj aloom of vrede. Zij steunt in de Schrift daarom altijd op waarheid en recht. leder die daarvoor opkomt, „raadt tot vrede". Ook al gaat hij daarbij in tegen het humanistische vrede-ideaal van de publieke opinie, die zo vaak verdraagzaam is voor leugen en onrecht. Vaak ondervinden zij die „tot vrede raden" felle tegenstand van „wie kwaad smeden", opstand tegen God en daarmee disharmonie, levensafbraak. Meestal onder bedrieglijke vlaggen. Dat deed de psalmist klagen: „Ik ben een en al vrede, maar als ik spreek, dan zijn zij uit op strijd", Ps. 120: 7. Dat konden alle profeten hem nazeggen. Jeremia voelde zich „een man met wie het hele land strijdt en twist", Jer. 15 : 10. En de Vredevorst zelf verklaarde: „Ik ben niet gekomen om vrede to brengen, maar het zwaard", Matth. 10 : 34. Toch waren zij het die Gods yolk de weg wezen naar de ware vrede! En bij alle moeite die hun dat bezorgde, mochten zij toch ook veel vreugde smaken in de God des vredes. Dat beloofde de Heere zijn leerlingen ook: (gelukkig) de vredestichters, want zij zullen kinderen Gods genoemd worden", Matth. 5 : 9, vgl. Spr. 10 : 23, 21 : 15. Spreuken 12 : 21
De rechtvaardige wordt door geen enkel onheil getroffen, maar de goddelozen zijn vol rampspoed. De vrome Asaf ervoer het juist andersom. Hij klaagde: Goddelozen kennen geen enkele moeite, maar ik word de ganse dag geplaagd, Ps. 73. En David zei: „Talrijk zijn de rampen van de rechtvaardige", Ps. 34 : 20, vgl. Ps. 37. Onze spreuk is dus bepaald niet de gemakkelijkste. Hij behoort kennelijk tot de „woorden en raadselen van wijzen", Spr. 1 : 6. Soms lost men deze moeilijkheid op door de constructie, dat het „optimistische" boek Spreuken op dit punt later door de reelere boeken Job en Prediker zou zijn gecorrigeerd, vgl. blz. 23. Maar deze bewering houdt geen steek, want Spreuken spreekt zelf ook op elke bladzij de over onheil en rampspoed in het leven van de rechtvaardigen. Anderen zoeken de oplossing in de vraag: Wat 293
sr 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
noemt u rampspoed in het leven van Gods kinderen? „Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, di e God liefhebben", Rom. 8 : 28. 19 ) Een troostvol woord, maar veronderstelt dit niet juist wel allerlei kwaad in het leven van Gods yolk? We moeten de woorden maar gewoon in hun waarde laten: onheil is onheil en rampspoed is rampspoed, ook in bovenstaande spreuk. Het lijkt ons het beste hier de eigenaardige spreekwijze van de masjaal in rekening te brengen, die we in paragraaf 1 uitvoerig besproken hebben, zie vooral blz. 21-27. In deze eigenaardige leervorm laat Salomo hier — met verwaarlozing van de uitzonderingen - de belofte horen waarvan heel Spreuken weergalmt: Rechtvaardigen kunnen door hun Godsvrucht heel wat rampspoed vermijden, waar de zonde haar bedrijvers reddeloos in stort. 20 ) Spreuken 12:24
De hand der vlijtigen zal heersen, maar traagheid voert tot dienstbaarheid. Kardinaal Richelieu, een Franse staatsman uit de 16e eeuw, typeerde de Nederlanders van zijn tijd eens als: „een hoopje mensen, die een brokje grond bezitten, bestaande uit water en gras, en desondanks de volken van Europa voorzien van het grootste deel van de door hen benodigde goederen". 21 ) In de tijd van enkele tientallen jaren verhief de Almachtige ons land tot een mogendheid van de eerste rang. De wereldkaart vertoont er nog de sporen van. Er kon in de 17e eeuw weinig in Europa gebeuren buiten deze Republiek om. Dat was Gods zegen op de vlijt van onze voorouders (zie ook bij Spr. 10 : 4). „De hand der vlijtigen zal heersen". Deze Goddelijke ordening laat haar heilzame kracht zelfs nog voelen als de grote Wetgever zelf niet meer erkend wordt. 22 ) Was het „Wirtschaftswunder" na de tweede wereldoorlog in het ijverige Duitsland daarvan geen sprekend voorbeeld? En wat een machtspositie verwierf het nijvere Japan zich op de wereldmarkt. „Maar traagheid voert tot dienstbaarheid". Daarmee is zeker 294
Een keuze uit Spreuken 10-31
sr 12
niet alle dienstbaarheid in de wereld verklaard, maar wel een belangrijk aspect van de maatschappelijke en politieke verhoudingen aangewezen. Hier volgen nog enkele verwante spreuken: „Ga tot de mier, gij luiaard, zie haar wegen en word wijs: hoewel zij geen aanvoerder heeft, noch leidsman, noch heerser, bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs. Hoelang, luiaard, zult gij neerliggen, wanneer zult gij opstaan uit uw slaap? Nog even slapen, nog even sluimeren, noch even liggen met gevouwen handen — daar komt uw armoede over u als een snelle toper, en uw gebrek als een gewapend man", Spr. 6 : 6-11. „Een verstandig slaaf zal heersen over een zoon die zich schandelijk gedraagt, en zal in de erfenis delen temidden der broeders", Spr. 17 : 2. Spreuken 12:25
Verdriet in iemands hart maakt het neerslachtig, maar een goed woord geeft blijdschap. Wat kan een mensenhart al niet neerslachtig maken? Een verbroken verloving. Financiele moeilijkheden. Huwelijksproblemen. Krenking. Het verlies van een geliefde. Schuldbesef. Vrees voor de dood of voor Gods oordelen over land en yolk. Al te grote en langdurige zorg kan iemands gezOndheid zelfs aantasten, Spr. 17 : 22. 23 ) De eetlust vermindert. Men neemt z'n zorgen mee naar bed en gaat aan slapeloosheid lij den. Men voelt zich onverklaarbaar moe. Verdriet en zorg kunnen iemand zelfs overspannen maken of een te hoge bloeddruk bezorgen. Maar wat kan een goed woord zo'n neerslachtig hart opbeuren. Natuurlijk, daarvoor kan men zelf ook de bijbel opslaan, maar een bekommerd hart wil zo'n bemoediging ook wel eens uit vriendenmond hôren. Daarvoor is wijsheid nodig. Een goed woord getuigt immers van inlevingsvermogen in iemands verdrietige hart. Christenen zullen zich daarbij door de apostel laten leiden: „Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God", 1 Petr. 4: 11. Gods Woord is zo'n goudmijn van troostwoorden. Daarmee kunnen we de oorzaak van iemands zorg wel niet wegnemen, maar 295
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
hem wel kracht verlenen om haar onder ogen te zien. Zoals Jonathan bij zijn vervolgde vriend David deed: „hij versterkte zijn vertrouwen op God en zei tot hem: Vrees niet . . . !", 1 Sam. 23 : 17. En datzelfde mag David nu al vele eeuwen door zijn psalmen doen: veler Godsvertrouwen versterken. „De HERE is mijn herder. Zelfs al ga ik door een dal van diepe duisternis, ik vrees niet, want Gij zijt bij mij", Ps. 23. Heerlijk als wij enkele van zulke Schriftwoorden uit ons hoofd kennen om er onze verdrietige broeders en zusters mee te kunnen troosten. Zoals deze „goede woorden" van de apostel: „Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben", Rom. 8 : 28. „Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u", 1 Petr. 5 : 7. „Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God. En de vrede Gods die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus", Fil. 4 : 6v, vgl. vs. 13, 19. Maar rechtstreeks uit de Schrift geput of niet: „Vriendelijke woorden zijn als honigzeem, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente", Spr. 16 : 24 (zie ook onze opmerkingen daarbij). Ook op deze wijze is de vreze des HEREN gezond, zoals Salomo in zijn Handleiding bij dit boek zei, Spr. 3 : 7v, blz. 129-134, Spr. 4 : 22, Jes. 26 : 3. „Welgelukzalig is hij, die zich verstandig gedraagt jegens een ellendige", Ps. 41: 2 SV. Spreuken 12 : 26
De rechtvaardige gaat wie hem kwaad wil doen uit de weg, 24 ) maar de weg der goddelozen doet hen dwalen. De Heere Jezus nam toch ook een paar keer de wijk voor kwaaddoeners? dan namen stenen op om naar Hem te werpen; maar Jezus verborg zich en verliet de tempel", Joh. 8 : 59. „En Hij ging heen en verborg zich voor hen", Joh. 12 : 36. Zo sprak Hij ook tot zijn discipelen: „Wanneer men u vervolgt in deze stad, vlucht naar de andere", Matth. 10 : 23, vgl. 24 : 16. Paulus en Barnabas hebben dit ook gedaan. ,Toen er (in Iconium) een oploop 296
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
kwam, zowel van heidenen als van Joden met hun oversten, om hen te mishandelen en te stenigen, namen zij, de toestand overzien hebbende, de wijk naar de steden van Lycaonie, Lystra en Derbe en omgeving", Hand. 14 : 5v. Hun Zender eiste niet van hen, dat zij nodeloos voor Hem de „heldendood" zouden sterven, zoals later wel gebeurd is. Dan zOcht men het martelaarschap. Maar schapen mogen gerust vluchten, als ze daar kans voor zien. Trouwens, was Jozefs vlucht voor Potifars vrouw geen heldenvlucht? Spreuken 13 : 4
De ziel van de luiaard is begerig, maar tevergeefs, doch het verlangen der vlijtigen wordt overvloedig vervuld. „Een trage hand maakt arm, maar de hand des vlijtigen maakt rijk", lazen we al in Spr. 10 : 4 (zie aldaar). Natuurlijk heeft de luiaard ook graag een goede boterham, maar zolang hij daarvoor niet werkt, begeert hij die vergeefs. We behoeven deze spreuk echter niet te beperken tot materiele dingen. Een mens kan van alles en nog wat vergeefs begeren, omdat hij eenvoudig te lui was om er wat voor te doen. Hier ligt ook een van de oorzaken van de verschillen tussen de mensen. Wat deed de een voor wat hij geniet en wat deed de ander voor wat hij mist? Spreuken 13 : 11
Een vermogen uit niets verkregen slinkt weg; doch wie met eigen hand vergadert wordt rijk. Spanje verwierf in de 17e eeuw fabelachtige rijkdommen, waarvoor het echter niets gepresteerd had. De zilvervloten voerden jaarlijks geroofde schatten uit Zuid- en Middenamerika aan. Toch heeft dit „vermogen uit niets verkregen" het land geen goed gedaan. Nog in diezelfde eeuw waren deze geldvoorraden weggeslonken. Het ijverige Nederland werd in diezelfde periode echter rijk. Maar dat had zijn welvaart dan ook met hard werken verdiend (zie ook bij Spr. 10 : 2). 297
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
Spreuken 13 : 12
Een langgerekt hopen maakt het hart ziek, maar een vervulde begeerte is een boom des levens. Hoop doet leven. Maar als zij al te ver wordt uitgerekt, kan men er zelfs aan sterven, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog gebleken is. Er waren toen in Japan geallieerde krijgsgevangenen, die genoeg te eten kregen en toch stierven. Hun hoop op bevrij ding werd zo lang uitgesteld, dat ze lusteloos werden, nauwelijks meer aten en dronken, en tenslotte zelfs omkwamen van wanhoop en honger naar genegenheid. 25) En dan te bedenken, dat waar het evangelie wijkt helemaal geen echte hoop meer overblijft, Ef. 2 : 12, 1 Thess. 4: 13. Het kan niet anders of dit moet niet alleen de geestelijke, maar daardoor ook de lichamelijke volksgezondheid aantasten. Alweer een bewij s, dat de vreze des HEREN gezond is, vgl. onze aantekeningen bij Spr. 3 : 7v, 11 : 17, 12 : 25, 14 : 30, 15 : 13, 15, 17, 16 : 24, 17 : 22, 25 : 16. Spreuken 13 : 14
Het onderricht van de wijze is een bron des levens, om de strikken des doods te ontwijken. Daar hebt u het hele boek Spreuken in twee regels samengevat. Zie voor de eerste regel vooral bij Spr. 3 : 18 en voor de tweede bij Spr. 3 : 21-23. Spreuken 13 : 20
Ga met wijzen om, dan wordt ge wijs, maar wie met dwazen verkeert, wordt verkeerd. 26) Veel in Spreuken lezen is ook een vorm van omgang met wijzen. Zoals slechte lectuur en TV-programma's in nauwe aanraking kunnen brengen met dwazen (zie hun portret F, 93vv). En dan leert de volksmond: Wie met pek omgaat, wordt ermee besmet. „Misleidt uzelf niet; slechte omgang bederft goede zeden", 1 Con 15 : 33. Daarom raadde Salomo eveneens: „Ga de dwaze man uit 298
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
de weg, want verstandige lippen bemerkt gij daar niet", Spr. 14 : 7. Zie ook bij Spr. 8 : 17. Spreuken 13 : 24
Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg. 27) Veel moderne opvoedkundigen draaien dit juist om: Wie de roede gebruikt, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, slaat hem nooit. 28 ) Nu verlangt natuurlijk niemand de tijd terug dat de schoolmeesters nauwkeurig opschreven hoevaak zij roede en plak hadden gehanteerd. Maar zijn wij thans niet in een ander uiterste vervallen? Wee de onderwijzer die een ondeugend kind een pak slaag geeft! Het woord van de apostel geldt niet alleen de Cretenzen: „Want velen willen van geen tucht weten", Tit. 1 : 10, vgl. vs. 6. In naam der menselijkheid en met beroep op de majesteit van het kind is de stok als tuchtmiddel overal uitgebannen. Maar kennelijk niet op gezag van de Heilige Schrift, want die raadt met name in Spreuken de lijfstraf als opvoedmiddel herhaaldelijk aan, Spr. 10 : 13, 18 : 6, 19 : 29, 20 : 30, 22 : 15, 23 : 13v, 26 : 3, 29 : 15, vgl. Deut. 23 : 2v, Luk. 12 : 47v. Daarmee volgden de wijzen het voorbeeld van onze hemelse Vader. Hij noemt Israel meermalen zijn „zoon" (Ex. 4 : 23, Hos. 11 : 1) en hoe voedde Hij zijn zoon op? Allereerst door liefelijke onderwijzing. Die staat overal duidelijk voorop. Tucht is in de Heilige Schrift niet in de eerste plaats slaag, maar vriendelijke onderwijzing, leiding en vermaning, zie daarover nader bij Spr. 1 : 2v, 3: 11v. Maar als Israel dan soms beslist niet horen wilde, dan moest het maar voelen. Al kwam Jahweh dan niet meteen met de hardste slagen, vgl. P, 297. De profetische boeken laten zien hoe Jahwehs tuchtigingen door de eeuwen heen geleidelijk zwaarder werden. Tot Hij na eeuwen waarschuwen zijn oudste zoon Efraim het beloofde land uitzette. Maar dan doet deze straf het Goddelijk Vaderhart na honderd jaar nog steeds pijn! Jer. 31 :20. Zo groot was de liefde waarmee God zijn roede had gehanteerd, vgl. I`, 148, 203. 299
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Ook hierin moeten wij navolgers van God willen zijn. Onze tucht over onze kinderen moet evenals Gods tucht over ons allereerst bestaan uit liefelijke leiding-door-onderwijzing. Daarom is de staf van het Woord het beste tuchtmiddel in huis en school. Jahweh oefende de tucht in Israel in de eerste plaats door het onderwijs in Gods Woord van vaders en moeders, priesters en profeten. Zo is het dagelijkse lezen en vertellen van het Woord des Heeren wel het tuchtmiddel bij uitnemendheid, in huis en school. Zo krijgt Gods yolk verstand van God en zijn verbond, alsmede van de regels en bedreigingen van dat verbond, en leert het de ware wij sheid. Verder zullen wij ons ook hierin navolgers Gods betonen doordat wij nooit anders tucht uitoefenen dan uit liefde. „Niemand mag straffen, die niet duizendmaal liever zelf de straf zou lij den, dan dat hij haar een ander doet ondergaan. Liefde drijft vanzelf tot de uiterste beperking bij het straffen in het algemeen, bij het lichamelijk tuchtigen in het bijzonder". 29 ) Maar ware liefde sluit het gebruik van de roede bij voorbaat niet uit! Daar komt bovenstaande spreuk ons aan herinneren. Ware liefde kan het niet gedogen, dat het kwaad in het kinderhart voortwoekert en zich vasthecht. Als woorden niet helpen, kunnen roede en bestraffing wijsheid verlenen, Spr. 29 : 15 (zie aldaar). Kennelijk waren er ook in Israel ouders en opvoeders die de roede spaarden. Misschien omdat voor hun besef ouderliefde en lijfstraffen niet met elkaar strookten. Maar zo'n gedragslijn veroordelen de wijzen scherp als ogenschijnlijk misschien liefdevol voor het kind, maar in feite voortkomend uit haat. Zulke ouders miskennen de macht der zonde over kinderharten en zouden wat meer moeten letten op het voorbeeld van de Alwijze God. Hij tuchtigde zijn zoon Israel liefst met woorden, maar als het nodig was aarzelde Hij niet ook de roede te gebruiken. Al zullen we dan — evenals Hij — zelf ook pijn voelen. Ook van deze dingen geldt echter het Schriftwoord: „Het hart des wijzen kent tijd en wijze. Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze, immers het kwaad des mensen drukt.zwaar op hem", Pred. 300
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
8 : 6. Daarom geven de wijzen in onze spreuk de raad: Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg. Kleine kinderen horen zo graag de bijbelse geschiedenissen vertellen. Koop die tijd uit! Als ze zestien zijn is de gelegenheid al bijna voorbij. We moeten in onze maatschappij onze „huiscatechisatie" in een jaar of tien gegeven hebben. Daarna zijn we meestal te laat. U kunt een jongen van zestien toch thuis niet meer slaan? Maar als een veel jonger kind niet wil horen, hoeft het meestal niet zo hard te voelen en kunt u met een lichte kastijding volstaan. Daarom leert het gezegde: „Hoe vroeger de tucht, hoe beter de vrucht". De peuter- en de kleuterleeftijd zijn de beste tijd om het karakter te stempelen. Zelfs op de basisschool, dus van hun zesde tot hun dertiende jaar, veranderen kinderen in feite niet ingrijpend meer. De fundamenten van het ontzag voor het gezag moeten reeds voor de schoolleeftijd gelegd zijn. Dan kunnen veel kinderen in de basisschool- leeftijd lichamelijke kastijding reeds missen. 30 ) Over de roede op school spreken we nader bij Spr. 22 : 15. Overigens zal Salomo met het woord roede niet alleen op de stok doelen, maar op alle voelbare tuchtmiddelen waardoor verstandige opvoeders een ondeugend kind laten weten, dat het gezondigd heeft. Wie de Heilige Schrift leest als het eeuwig blijvende Woord van God, hoort hier Goddelijke ordeningen voor het oefenen van gezag over kinderen en Goddelijke beginselen voor het leiden van jongeren in Zijn wegen. Men noeme dit niet „oudtestamentisch", want Hebr. 12 : 5-11 geeft dezelfde wijsheid door. Ongetwijfeld bestaat er principieel verschil tussen deze liefdevoile opvoedkunde van de Spreuken en de hardvochtige farizeese methode van Jezus Sirach en zijn geestverwanten. Maar daarover nader bij Spr. 19: 18, waarin gewaarschuwd wordt voor overmaat bij de lichamelijke kastijding. De zaak waar het nu om ging vatten de Engelsen samen in het spreekwoord: „Spare the rod and spoil the child" (Spaar de roede en bederf het kind). Een Amerikaanse hoogleraar in de psychiatric maakte daarvan deze variant: ,Spare the Freud and save the child" (Bespaar het Freud en red het kind). 31 ) 301
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Spreuken 14 : 1
De wijsheid der vrouwen bouwt haar huis, maar de dwaasheid breekt het of met haar eigen handen.
„Jahweh make de vrouw die in uw huis komt, als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israel gebouwdhebben" , zei het yolk in de poort van Bethlehem, toen Boaz Ruth tot vrouw genomen had, Ruth 4: 11v. Zij verstonden onder „een huis bouwen" kennelijk: moge zij u nageslacht bezorgen. Het is opmerkelijk, dat Psalm 127, die eveneens over de kinderzegen spreekt, begint met: „Als Jabwell het huis niet bouwt . . .", vgl. Ex. 1 : 21 SV. Zouden we daar bij deze spreuk niet 66k aan mogen denken? Behoort dat immers niet tot „de wijsheid der vrouwen", dat zij bereid zijn kinderen te baren? Maar deze spreuk heeft natuurlijk meer op het oog dan een „huis bouwen" door gezinsvorming. Een vrouw kan het huis van haar man in alle opzichten doen floreren, maar ze kan het ook geheel en al ruMeren. Sprekende voorbeelden daarvan zijn de koningin-moeders die de bijbel noemt. Sommigen van haar verspreidden geslachtenlange zegen, anderen waren een vloek voor haar man en kinderen. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat de geest van de koningshuizen in Israel en zo van de geschiedenis goeddeels bepaald werd door vreuwen. Naama, de Ammonitische vrouw van Salomo, de moeder van Rehabeam, moet een schadelijke invloed uitgeoefend hebben op haar zoon en via hem op heel Juda, 1 Kon. 14: 21-24. Izebel, de dochter van een Baalpriester-koning (Ig, 576), heeft het huis van haar man afgebroken. Haar dochter Athalia werd uitgehuwelijkt aan het huis van David en roeide dat bijna volledig uit; z6 haatte zij Jahweh, 2 Kon. 11 : 1. Nee, dan Abi, de vrouw van de goddeloze koning Achaz! Die heeft het huis van haar man gebouwd door haar Godsvertrouwen. Zij was een dochter van de hogepriester Zacharia, die bij zijn leven zo'n grote invloed had op de regering van koning Uzzia, 2 Kron. 26 : 5, 29 : 1. Koning Hizkia was een zoon van deze vrome priesterdochter. Dankte Juda de zegen die Hizkia verspreidde menselijkerwijs gesproken dan niet mede aan zijn vrome moeder? Zoals de psalmdichter David leerling was van de pro302
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
feet Samuel, die op zijn beurt was onderwezen door ... zijn moeder Hanna. De invloed van moeders reikt vooral bij jonge kinderen zeer diep en werkt levenslang na. Daar kan geen enkele latere invloed tegenop. Daarom is het voor onze jongens werkelijk van levensbelang dat ze weten naar wat voor meisjes ze moeten kijken. Een meisje kan een jongen maken en breken. Ze kan zijn opvoeding, zijn opleiding, zijn inkomen, zijn positie in kerk en maatschappij, de opvoeding van zijn toekomstige kinderen, kortom zijn hele „huis" afbouwen of afbreken. Daarom raden we onze jeugdige lezers aan het beeld dat de Heilige Schrift in Spreuken 31 van de ideale vrouw tekent, goed in zich op te nemen. Daar zie je wat er voor een jonge vrouw komt kijken om een „huis" te bouwen. Dat vergt ijver, vaardigheid, vriendelijkheid, mededeelzaamheid, spaarzaamheid, waardigheid, goede smaak en last but not least organisatietalent. Want orde en regelmaat vormen de natuurlijke basis voor het allerbelangrijkste in een gezin: standvastige omgang met God en zijn Woord. Dit is „de wijsheid der vrouwen", waardoor zij het „huis" van haar man bouwt. Gelukkig de man die zO'n vrouw kreeg, want het zijn Godsgeschenken. Daarover nader bij Spr. 18 : 22. Haar hele optreden kan in een zin samengevat worden: „Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven", Spr. 31 : 12. Spreuken 14 : 4
Als er geen runderen zijn, blijft de kribbe schoon 32 ), maar door de kracht van de ploegos zijn er rijke inkomsten.
Als een boer z'n koeien verkoopt, hoeft hij geen vuile stal meer schoon te maken. Geen runderen betekent geen gier, geen gemors met hooi en voer, — maar ook geen melk! Want je kunt nu eenmaal geen koeien houden en tegelijk je stal schoon houden. Daarom neemt een boer de hele rompslomp en smeerboel van zijn veestapel graag voor lief, omdat hij daar ook z'n inkomsten aan te danken heeft. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor het boerenwerk, maar voor alle arbeid, waaruit die ook bestaat. Je kunt geen kinde303
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
ren grootbrengen zonder enig ongerief van hen te ondervinden en je kunt geen auto repareren zonder vuile handen te krijgen. Waar gewerkt wordt is afval en mislukt werk. Natuurlijk houdt Salomo hier geen pleidooi voor slordigheid, maar raadt hij ons aan een zekere mate van ongerief bij ons werk voor lief te nemen. Men kan ordelievendheid - hoe prijzenswaardig en onmisbaar - ook overdrijven en dan kan netheid iets steriels krij gen. 33 ) ,Waar getimmerd en geschaafd wordt, daar vallen houtspaanders", zegt een oud spreekwoord. „Wie nooit wil kwalijk doen, die slape dag en nacht", zegt een ander. Als men moet leven van de melkproductie, moet men er voor over hebben dat de koeien de stal besmeuren. Dat is niet te vermijden. Alle werk geeft ongerief, maar laat dat ons niet de blik ontnemen op het voordeel dat het ons met al z'n ongemak kan bezorgen. Het is pietluttig, j a dwaas, je drukker te maken over de voerbak die zo nodig schoon moet blijven, dan over de inkomsten die de ploegos je verschaft. Laten moeders van jonge kinderen daar troost uit putten, want in zulke gezinnen kan de „kribbe" niet altijd „schoon" zijn. Laten alle werkers vooral de vruchten van hun werk voor ogen houden. Dat helpt het ongerief aanvaarden en kan zelfs zover brengen, dat u het hinderlijke helemaal niet meer als hinderlijk ervaart. Omdat de opbrengst van de ploegos u meer waard is dan een schone krib. Spreuken 14:12 (= 16 : 25)
Soms schijnt een weg iemand recht, maar het einde daarvan voert naar de dood. Sommige dingen zien er op het eerste gezicht veelbelovend uit, maar op het laatst vallen ze bitter tegen. Daarom zei de Prediker: „Het einde ener zaak is beter dan haar begin" - tenminste als u haar beoordelen wilt. De afloop van een zaak maakt immers pas haar waarde duidelijk. Vooral de brede weg zonder God en zijn Woord kan er verlokkelijk uitzien, maar hij leidt tot het verderf, Matth. 7: 13v. Daarom schenkt Spreuken bij zijn wijsheidslessen tevens aandacht aan bedachtzaamheid, waardoor men het eind 304
Een keuze uit Spreuken 10-31
12
van een zaak van WI/Oren overweegt en de consequenties van een daad bijtijds overziet. Spreuken geeft verschillende voorbeelden van dingen waarbij de aanvankelijke schijn bedriegt. Neem de vreemde vrouw. „Van honigzeem druipen haar lippen (), maar op het laatst is zij bitter als alsem (), zodat gij in het laatst zoudt kermen als uw vlees en uw lijf verteerd zijn", 5 : 4, 11, vgl. § 9. En zo ziet u maar: „Het einde van vreugde kan kommer zijn", 14: 13. Dat gaat in meer gevallen op. „Een bezit, in het begin te spoedig verworven, zal tenslotte niet tot zegen zijn", 20 : 21. „Zie niet naar de wijn, wanneer hij roodachtig fonkelt (), vlot glijdt hij naar binnen, tenslotte bijt hij als een slang", 23 : 31. „Ga niet haastig over tot een rechtsgeding, want wat zult gij tenslotte doen, wanneer uw naaste u beschaamd maakt?", 25 : 8. „Wie zijn slaaf van jongsaf verwent, voor die zal het einde weerbarstigheid zijn", 29 : 21. Zo leert ook Spreuken: Bezint eer gij begint. Spreuken 14 : 15
De onverstandige gelooft elk woord, maar de schrandere geeft acht op zijn gang. In plaats van de onverstandige zou men ook kunnen zeggen: de onnozele of lichtgelovige. We kennen hem al uit Spr. 1 : 4, waar we lazen dat dit type vooral onder jongeren veel voorkomt en dat Spreuken vooral deze lichtgelovige de helpende hand biedt, blz. 57v. Kenmerkend voor hem is, dat zijn hart wagenwijd open staat voor goede en kwade invloeden. Al wat de geest der eeuw er in wil blazen, kan zomaar binnendringen. Hij is veel te goedgelovig. Hij kijkt niet uit. Hij handelt ondoordacht en laat zich makkelijk misleiden. En waar ligt dat nu aan? Niet aan zijn intellectuele begaafdheid. Een ,onverstandige" kan in onze tijd best een paar klinkende diploma's behaald hebben. Maar als je ziet hoe naIef hij na tien jaar schoolgaan nog in het leven staat, zou je hem gerust een simpele ziel kunnen noemen. Met al zijn schoolse weetjes vertoont hij een ernstig gebrek aan zelfstandigheid en gezonde kritische zin. In 305
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Spr. 7 zagen we hoe argeloos hij zich door een slechte vrouw liet meetronen. En dan moet u horen hoe kinderlijk-onnozel hij over wereldverbetering kan praten. Alsof er geen satan en demonische leugen en terreur bestaan. Kunnen we deze lichtgelovigheid dan soms wij ten aan zijn gebrek aan levenservaring? Ten dele natuurlijk wel, maar merkwaardigerwij s vertonen veel ouderen hetzelfde gebrek aan onderscheidingsvermogen. Hoeveel volwassen „onnozelen" zijn er niet, die blindelings geloven wat ,men" zegt en alles voor zoete koek opeten wat pers en TV voorschotelen? De cultuurhistoricus prof. dr. J. Huizinga signaleerde reeds voor de Tweede Wereldoorlog een „algemene verzwakking van het oordeel" en een „daling van de kritische behoefte" 34 ). In zijn boek de schaduwen van morgen" voorzag hij een verregaande onnozelheid. „Kennis van allerlei aard wordt in vroeger nooit gekende hoeveelheid en afwerking bij de massa's aangebracht, maar het hapert aan de verwerking van de kennis in het leven. Onverwerkte kennis belemmert het oordeel, en staat wijsheid in de weg. Onderwijs maakt onder-wij s. Het is een afschuwelijke woordspeling, maar zij bevat helaas diepe zin" 35 ). Maar als het geen kwestie is van gebrek aan onderwij s of ervaring, waar komt die naiviteit en goedgelovigheid bij velen dan vandaan? Uit het verloren gaan van de enig goede maatstaf van goed en kwaad: het Woord van God! Ddar moet de jeugd in thuis raken. Dan kun je onderscheiden tussen waarheid en leugen, te pas en te onpas gesproken woorden, goede en valse conclusies. De Heilige Schrift is de enige betrouwbare norm voor een gezonde kritische instelling. Wie daarin onderwezen is, gelooft niet meer „elk woord", want in Gods Woord komt het hele leven ter sprake. Wie de bijbelse geschiedenis kent, weet van de macht der leugen in kerk en wereld. Hij heeft van de Heere Jezus geleerd wat er uit de diepten van het menselijke hart kan voortkomen. (Mark. 7 : 20-23) en heeft daar van Hem een betere kijk op gekregen dan menige ongelovige psycholoog bezit. Zo'n leerling van de Heilige Schrift heet hierboven „de schrandere". Hij „geeft acht op zijn gang", omdat hij bij de Heilige Schrift leeft. Met die maatstaf prikt hij door de leuzen en spandoe306
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
ken van de algemene opinie en luistert hij niet kritiekloos naar de idolen van de massa. Hij gelooft niet „elk woord". Ook niet als men suggereert, dat iedereen over ,alles" een oordeel moet hebben. Hij acht de vloed van vluchtige informatie daarvoor veel te onbetrouwbaar. De Schrift heeft hem ook genezen van zijn kinderlijke argeloosheid en hem immuun gemaakt voor een wereldvreemd idealisme, dat hem passe-partout-roepingen-tot-van-alles-en-nog-wat tracht aan te praten. Deze gezonde kritische-instelling-vanuit-de-Schrift bewaart hem voor veel onheil, want: „De schrandere ziet het onheil en bergt zich, maar de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten", Spr. 22 : 3 (zie aldaar). Of zoals de apostel het schreef: „Dan zijn wij niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen, in hun sluwheid, die tot dwaling verleidt, maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is, Christus", Ef. 4: 14v, vgl. Matth. 10 : 16. 36) Spreuken 14 : 19
De bozen zullen zich neerbuigen voor de goeden, en de goddelozen bij de poorten van de rechtvaardige. Daar zal de wereldgeschiedenis straks op uitlopen. „Of weet gij niet, dat de heiligen de wereld zullen oordelen?", 1 Cor. 6 : 2v, vgl. Dan. 7 : 18, 27, 2 Tim. 2 : 12, Openb. 20 : 4vv. Dan worden alle scheve verhoudingen rechtgezet en zou „de rijke man" graag een gunst ontvangen van ,de arme Lazarus", Luk. 16: 19-31. Maar ook voor dit definitieve einde liet de geschiedenis de waarheid van deze spreuk al meermalen zien. Wat Jozefs broers nooit hadden kunnen denken gebeurde toch: zij gingen wel voor hem op de knieen! En Simei, die zijn koning zo zwaar vervloekt had, wierp zich voor David neer, 2 Sam. 19 : 18. Ja, zelfs een hele gemeente kan deze ervaring opdoen. „Gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn Woord bewaard en mijn naam niet verloochend", schreef Jezus Christus aan de kleine ge307
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
meente van Filadelfi a. En Hij beloofde: Ik geef sommigen uit de synagoge des ratans, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten en erkennen dat Ik u heb liefgehad", Openb. 3 : 8v. Zo kan God reeds in deze bedeling de gerechtigheid van zijn kinderen „doen opgaan als het licht". Maar dan moeten zij wel het advies van Psalm 37 opvolgen en op Zijn tijd wachten: „Wees stil voor Jahweh en verbeid Hem. ( ) Wacht op Jahweh en bewaar zijn weg, dan zal Hij u verhogen om het land te beerven, de uitroei .ing van de goddelozen zult gij met vreugde zien", Ps. 37 : 7, 33. Spreuken 14 : 23
In alle moeitevolle arbeid zal voordeel zijn, maar het gepraat der lippen leidt enkel tot gebrek. Over het nut van ijverig werken spraken we reeds bij Spr. 10 : 2, 4, 11 : 18, 12 : 24, 13 : 4, 11. De tweede regel van deze spreuk is een waarschuwing tegen het verkletsen van de tijd. Dat is behalve schadelijk voor uw werk ook ongezond. ,Nutteloze conversatie is energie verknoeien, die uitputting van uw zenuwstelsel meebrengt en spanningen schept", schrij ft een dokter. 37 ) Het zoveelste bewijs, dat van de wijsheid van de vreze des HEREN geldt: „Het zal medicijn wezen voor uw vlees en lafenis voor uw gebeente". Zoals Salomo in zijn Handleiding bij Spreuken had gezegd, zie bij Spr. 3 : 7v. Vgl. onze opm. bij Spr. 10 :2. Spreuken 14 : 26, 27
In de vreze des HEREN ligt sterke gerustheid, zelfs voor zijn zonen is er een schuilplaats. De vreze des HEREN is een bron des levens, om de strikken des doods te ontwijken. Dat heeft Salomo zijn lezers reeds in zijn Handleiding (Spr. 19) in geuren en kleuren onder de aandacht gebracht. De vreze des HEREN is het abc van de wij sheid, 1 : 7. Zij bezorgt een mens in dit leven de minste kans op ellende doordat zij in hoge mate preventief werkt. Geen betere levensverzekering dan de vreze des HEREN en 308
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
de uit haar opbloeiende wijsheid. Zij biedt „gerustheid", vormt „een schuilplaats" (ook voor onze kinderen, als we die er bij opvoeden) en doet ons „de strikken des doods" ontwijken. Voorbeelden van deze levenbeschermende werking van de vreze des HEREN kunt u overal in Spr. 3 te kust en te keur vinden. Wijsheid kan u bij voorbeeld in veel gevallen bewaren voor armoe, eerloosheid, allerlei vormen van disharmonie en gevaren voor onze gezondheid en nachtrust. Ze kan ook menige oorzaak van een voortijdige dood uitschakelen. Anderzijds is de vreze des HEREN een bron van leven of geluk, op allerlei gebied. Ook daarvan geeft Salomo in zijn Handleiding vele voorbeelden, zie blz. 114v. Dit geluk gaat het gebied van het „geestelijke leven" ver te buiten. U zult het proeven in uw gezinsleven, huwelijksleven, zakenleven, gemeentelijk leven, uw gezondheid, uw nachtrust en uw inkomsten. Maar eigenlijk kunt u in heel Spreuken voorbeelden vinden bij deze masjaals. Want evenals Spr. 13 : 14 (zie aldaar) vormen ze een korte samenvatting van alles wat dit bijbelboek ons leren wil: de vreze des HEREN biedt u krachtige bescherming en is een bron van geluk. Zie ook bij Spr. 3 : 18. Spreuken 14 : 30
Een zachtmoedig hart is leven voor het lichaam, maar nijd is verrotting der beenderen. Voor nijd mag u ook gerust lezen: jaloersheid, wrok, verbolgenheid, wrevel, verontwaardiging, kortom allerlei haatgevoelens. 38 ) En daardoor stuk voor stuk echte beeneters, die u niet alleen door allerlei kwade spanningen („stress") van binnen opvreten, maar ook uw lichamelijke gezondheid ernstig ondermijnen. In sommige gevallen kunnen ze zelfs iemands levensduur verkorten. De medische wetenschap had voor de samenhang van deze verschijnselen lange tijd „als het ware een blinde vlek op haar netvlies" 39 ). Zij zag niet dat haat, jaloersheid, ontevredenheid, gebrek aan liefde iemand niet alleen in de spreekkamer van de psychiater, maar ook op de operatietafel van de chirurg kunnen brengen. Gedurende de laatste decennia kwam de geneeskunde echter al meer 309
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
tot het inzicht, dat er nauw verband bestaat tussen allerlei organische, dus lichamelijke ziekteverschijnselen en wat er in het hart van de patient omgaat. Dr. S. I. McMillen, wiens boek ,None of these diseases" we bij Spr. 3 : 7v al ter sprake brachten, somt op blz. 62vv van zijn werk ruim vijftig ziekten op, die mede veroorzaakt kunnen worden door onze gemoedstoestand. Allerlei vormen van haat kunnen een funeste invloed uitoefenen op onze schildklier, slokdarm, huid, hart, longen, lever, galblaas, maag, nieren en dikke darm. „Wacht maar, ik krijg hem nog wel!" Maar zo „krijgt" men zelf een maagzweer. Een woedeuitbarsting na opgekropte haat kan iemand een hartaanval of een beroerte bezorgen. kan hem wel vermoorden!", maar intussen vermoordt men door zijn „wrokitis" zijn eigen gezondheid en zenuwen. Smeulende haat en nijd kunnen u eczeem, steenpuisten of galstenen bezorgen, a.w. 70. Dikkedarmontstekingen houden vaak nauw verband met de antipathie of wrok, die de lijders koesteren, a.w. 71. Bittere opmerkingen en een gedachtenwereld vol chronische haat ver6Orzaken vele en verergeren alle gevallen van hoge bloeddruk, a.w. 72. Een dosis dubbelkoolzure soda kan in onze maag niet die hoeveelheid vernietigende zuren ontwikkelen die gevoelens van haat en nijd daarin kunnen produceren, a.w. 69. En wat dacht u van de kwade invloed van onbeleden zonden en van een geest waarin bedrog is? David wist ervan mee te praten: „Want zolang ik (over mijn schuld) zweeg, kwijnde mijn gebeente weg (), mijn merg verdroogde", Ps. 32: 3v. Elke dokter kan ons tegenwoordig treffende staaltjes vertellen van psychosomatisch Teed: lichaamsproblemen als gevolg van levensproblemen. Maar Gods Woord peilt dieper en omschrijft scherper. Het wijst al 2500 jaar lang op het verband tussen bepaalde zonden en bepaalde ziekten in de spreuk: ,Nijd is verrotting der beenderen". 40 )
Maar een zachtmoedig hart is leven voor het lichaarn! Letterlijk spreekt de wijze over: een hart-van-gelatenheid (of zachtheid). Daar wordt men niet mee geboren, al spreekt onze 310
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
aard daarbij natuurlijk wel een woordje mee. Zachtmoedigheid is een vrucht van Gods Geest. Daarvoor moeten we de Heere Jezus volgen, die zei: „Leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen (= hele persoon), Matth. 11 : 29. ,Dit bedoel ik: wandelt door de Geest en voldoet niet aan het begeren van het vlees. Want wie Christus Jezus toebehoren hebben het vlees met zijn hartstochten (zoals veten, twist, afgunst, nijd, vs. 20) en begeerten gekruisigd", Gal. 5 : 16, 24. Dan groeit de zachtmoedigheid als een vrucht des Geestes in ons hart en gaat van daaruit ook ons lichaam en onze geest weldoen. En wat is het geheim van deze heilzame invloed? Waarom bereikt Gods Geest door een zachtmoedig hart wel wat psychiaters vaak na urenlange gesprekken niet konden bereiken? 41 ) Omdat zo'n zachtmoedig hart Geestelijk reageert op allerlei haat- en nijduitingen. Het zijn immers niet in de eerste plaats de boze acties van anderen, die onze gezondheid in gevaar brengen, maar onze eigen kwade reacties daarop. We hebben dagelijks te maken met allerlei dingen waarover we ons nijdig kunnen maken (,stress-factoren") en die hatelijke reacties bij ons kunnen oproepen. Maar of zij daarin zullen slagen, hangt voornamelijk van onze houding af. En daarin is de vreze des HEREN „medicijn voor het vlees en lafenis voor het gebeente", Spr. 3 : 7v. Een zachtmoedig hart bestrijdt de oorzaak van allerlei psychosomatische kwalen doordat het bedenkt: „Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede", Rom. 12 : 21, Hebr. 12 : 14v. De zachtmoedige heeft zijn naaste lief, zelfs al is dit zijn vijand. Liefde, dat is het enig afdoende middel tegen al die kwalen die ons vlees (hier: = boze natuur, Gal. 5 : 16v) en met name allerlei haatgevoelens ons kunnen bezorgen. Immers: „De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij", 1 Cor. 13 : 4v, 7. Er bestaat geen beter middel om ons immuun te maken voor de kwade invloed van allerlei spanningen 311
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
(„stress") op ons lichaam dan: ,Heb uw naaste lief als uzelf". 42 ) De christen die zijn naaste tegemoet treedt in de Geest van liefde en zachtmoedigheid, spaart beider schildklier, galblaas, hart, maag en darmen. Hij moet dagelijks teleurstellingen verwerken, maar dank zij z'n zachtmoedige hart raakt hij er niet door gefrustreerd. Hij aanvaardt ze veeleer als Goddelijke lessen in nederigheid en afhankelijkheid. 43 ) Hij moet wellicht dagelijks met hatelijke mensen verkeren, maar naastenliefde en zachtmoedigheid bewaren hem voor galstenen en maagzweren. Alsmede voor zelfmedelij den, dat op den duur eveneens fnuikend kan zijn voor onze gezondheid. 44) Een zachtmoedig hart is tevens het beste kalmeringsmiddel („tranquillizer"), dat u kunt innemen, Fil. 4 : 6v. Het leert u luisteren naar de opwekking van de apostel: „En weest dankbaar", Col. 3 : 15, vgl. 1 Thess. 5 : 18. Daardoor kan zo'n hart u vrijwaren voor te hoge bloeddruk tengevolge van ergenis en afgunst. Het verleent u vrijmoedigheid de raad van de Heiland ter harte te nemen: „Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit", Marc. 6 : 31, vgl. Pred. 4 : 6. 45 ) Een zachtmoedig hart leert ons namelijk de beperkte omvang van onze taak en verantwoordelijkheid zien en kan ons lichaam en zenuwgestel daardoor van veel spanning verlossen. Psalm 37 kan u in deze dingen verder de weg wijzen en u duidelijk maken, dat de Schrift ook met het oog op het leven op dêze aarde de belofte geeft: ,Zalig de zachtmoedigen", Matth. 5 : 5. 46 ) Zie over het verband tussen zonde en ziekte bij Spr. 3 : 7v, waar meer spreuken genoemd worden die over dit verband handelen en door ons besproken zijn.
§ 12
eeuwen. Ze kon het toch ook in bovenstaande spreuk lezen? vgl. 228-234, 47 ) Spreuken 14 : 35
De gunst van de koning geldt een verstandige dienaar, maar zijn gramschap treft degene die zich schandelijk gedraagt. Het eerste kunt u zien aan Jozef en Daniel, die beiden door hun verstandig optreden de gunst verwierven van ongelovige wereldheersers. De vijanden van Daniel daarentegen kwamen na hun schandelijke moordplan zelf in de leeuwenkuil terecht, Dan. 6 : 25. Evenals de gemene Haman, die z'n hoge positie aan het Perzische hof verspeelde door z'n plan het hele Joodse yolk overal ter wereld op een dag uit te roeien, vgl. Ps. 101 : 4, 6. Zulke kansen zijn niet alleen weggelegd voor hoge edellieden als prins Willem van Oranje, op wie keizer Karel V bijzonder gesteld was. Ook de kleine man kan bij hooggeplaatsten in de gunst komen: „Ziet gij een man, vaardig in zijn werk, hij zal ten dienste van koningen gesteld worden; ten dienste van onaanzienlijken wordt hij niet gesteld", Spr. 22 : 29. Natuurlijk kent de Schrift evenals de historie uitzonderingen op deze regels; zoals die arme wijze, die de stad had kunnen redden, maar veracht werd, Pred. 9: 13vv. Of de dwaas die op een hoge post zat, terwijl vorsten te voet gingen als slaven, Pred. 10 : 6. Maar wat alles te boven gaat en straks alles goed maakt: het welgevallen van Jezus Christus, de Koning der koningen en de Heer der heren, valt elk van zijn dienaren ten deel, die zijn Woord bewaren en zijn geboden doen, Luk. 19 : 11-27.
Spreuken 14 : 32
Spreuken 15: 1
De goddeloze komt door zijn eigen slechtheid ten val, maar de rechtvaardige vindt zelfs in zijn dood een schuilplaats.
Een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een krenkend woord wekt de toorn op.
Hoe komt men er toch bij, dat de gelovigen onder het Oude Verbond nog niet over dood en graf heenkeken? „Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage", zei Martha van haar gestorven broer Lazarus tegen de Heere Jezus, Joh. 11 : 24. Zij verwoordde daarmee de belijdenis van de gemeente Gods van alle 312
Een keuze uit Spreuken 10-31
Met Jahwehs hulp had Gideon de roofzuchtige Midianieten een zware nederlaag toegebracht. Pas toen zij op de vlucht sloegen, mengde hij de stam Efraim in de strijd, die daarop de beide Midianitische vorsten Oreb en Zeeb doodde, Richt. 7. Dit kwam echter de eer van Israels grootste stam te na en de mannen van Efraim 313
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
verweten Gideon: „Wat is dit voor een handelwijze jegens ons, dat gij ons niet hebt opgeroepen, toen gij ten strijde trokt tegen Midian? En zij maakten hem hevige verwij ten", Richt. 8: 1, vgl. I e , 511. Wat had een opvliegende Gideon met een hard antwoord geen houtblokken op dit twistvuur kunnen stapelen en daardoor een onzalige broedertwist kunnen ontketenen, die de eendracht der stammen nog langdurig had verscheurd. Immers: „Het begin van een twist is als het doorsteken van een waterkering. Laat dus of van twist voordat hij losbreekt", Spr. 17 : 14. Dat deed de gegriefde Gideon. Hij overwon zichzelf en zijn tegenstanders door te antwoorden: „Wat heb ik nu gedaan in vergelijking met u? Is de nalezing van Efraim niet beter dan de wijnoogst van Abiezer? In uw macht heeft God gegeven Oreb en Zeeb, de versten van Midian; wat heb ik kunnen doen in vergelijking met u?" Dat was een zacht antwoord, dat de grimmigheid afkeerde. „Toen hij zo sprak, bedaarde hun toorn tegen hem", Richt. 8 : 1-3, vgl. l e , 512. Maar een krenkend woord wekt de toorn juist op. Dat ondervond koning Rehabeam. Gevraagd om verlichting van het regeringsjuk gaf hij het yolk een hard antwoord: „Mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels", 1 Kon. 12 : 14. Daarmee wekte de jeugdige vorst zelf nodeloos de toorn van zijn yolk op, zodat tien van de twaalf stammen de gehoorzaamheid aan het huis van David opzegden, 1 Kon. 12. Spr. 15: 18 geeft ongeveer dezelfde raad: „Een opvliegend mens verwekt twist, maar een lankmoedige doet de strijd bedaren". „Zachtheid van tong is een boom des levens", 15 : 4. Spreuken 15 : 8
Het offer der goddelozen is Jahweh een gruwel, maar aan het gebed der oprechten heeft Hij welgevallen. Zulke goddelozen wijst de Schrift niet aan in de heidenwereld, maar temidden van Gods yolk, P 83vv. „Hoort het Woord van Jahweh, bestuurders van Sodom, 0, yolk van Gomorra", zei Jesaj a tot de Judese gemeente en haar leiders. „Waartoe dient Mij de menigte uwer slachtoffers? zegt Jah,
314
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
weh. Oververzadigd ben Ik van de brandoffers van rammen en het vet van mestkalveren, en aan het bloed van stieren, schapen en bokken heb Ik geen welgevallen. Wanneer gij komt om voor mijn aangezicht te verschijnen — wie heeft dit van u verlangd mijn voorhoven plat te treden? Gaat niet voort met huichelachtige offers te brengen 0, Ik verdraag het niet: onrecht met feestelijke vergadering. Uw nieuwemaansdagen en uw feesten haat Ik met heel mijn ziel, zij zijn Mij een last. Ik ben moede ze te dragen. Wanneer gij uw handen uitbreidt, verberg Ik mijn ogen voor u; zelfs wanneer gij het gebed vermenigvuldigt, hoor Ik niet; uw handen zijn vol bloed", Jes. 1 : 10-15. Zulke godsdienstigheid, ook in christelijke vorm, vindt God „een gruwel", d.w.z. heidendom (zie zaakreg., I k , 413, gruwel). Maar Gods oren zijn dag en nacht gespitst op het hulpgeroep van de oprechten: ,De ogen van Jahweh zijn op de rechtvaardigen en zijn oren tot hun hulpgeroep. () Roepen zij, dan hoort Jahweh en Hij redt hen uit al hun benauwdheid", Ps. 34 : 16vv, I k , 108-111. Spreuken 15 : 9
De weg van de goddeloze is Jahweh een gruwel, maar wie gerechtigheid najaagt, heeft Hij lief. Een prachtige verklaring van deze spreuk geeft Psalm 1, vgl. § 5. „Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden", beloofde onze Heere, Matth. 5 : 6, vgl. 6 : 33. Spreuken 15 : 11
Dodenrijk en verderf liggen open voor Jahweh, hoeveel te meer de harten der mensenkinderen. „Arglistig is het hart boven alles, j a verderfelijk is het; wie kan het kennen? Ik, Jahweh, doorgrond het hart en toets de nieren", Jer. 17 : 9v. Gelukkig zij, die de Heere hartelijk vrezen en met David kunnen bidden: ,Jahweh, Gij doorgrondt en kent mij . . Want er is geen woord op mijn tong, of zie, Jahweh, Gij kent het 315
§ 12 Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Een keuze uit Spreuken 10-31
volkomen . . . Steeg ik ten hemel — Gij zijt daar, of maakte ik het dodenrijk tot mijn sponde — Gij zijt er", Ps. 139. Troostrijke Schriftwoorden voor de oprechten (zie F, 255). Vreselijk uitzicht voor de ogenschijnlijk vrOme goddelozen onder Gods yolk! I', 8590. 48 ), Matth. 10 : 26.
van geest en wie voor mijn Woord beeft", Jes. 66 : 2. Lees Psalm 23, 27, 34, 37, 56. Talloze christenen die een groot verdriet leden, ervoeren reeds, dat daarin medicijn ligt tegen harteleed. 53 ) „Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en zijt gij onrustig in mij? Hoop op God!" Ps. 42 (vgl. P 309-333). „Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden". En „dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben", Rom. 8 : 28. Alweer een voorbeeld van de genezende invloed, die van de vreze des HEREN kan uitgaan op lichaam en geest. Salomo wees daar al op in zijn Handleiding, zie bij Spr. 3 : 7v. waar ook naar andere Spreuken verwezen wordt.
Spreuken 15 : 13
Een blij hart maakt het aangezicht vrolijk, maar door harteleed wordt de geest verslagen. Men staat er versteld van hoe zo'n verslagen geest vervolgens ook iemands lichdmelijke gezondheid kan ondermijnen. Harteleed kan iemand niet alleen van zijn eetlust, werklust 49 ) en nachtrust beroven, maar ook zijn bloeddruk en bloedvaten nadelig beinvloeden. 50 ) „Het is niet wat jij eet, maar wat jou eet", schreef een dokter in dit verband, 5 ') vgl. bij Spr. 14 : 30. Maar ,een neerslachtige geest, wie zal die opbeuren?" Spr. 18 : 14. Bestaat er tegen verdriet wel een recept? Westerse moeders leren hun jongens van kindsbeen zich bij verdriet vooral groot te houden. Maar in Israel mocht ook een man of jongen zijn tranen gerust de vrije loop laten. „En hij verhief zijn stem en weende", lezen we van menige Israelitische man. Daaruit blijkt behalve een volksaard ook wijsheid. Een zekere mate van toegeven aan verdriet en eens goed uithuilen zijn Goddelijke middelen om de spanning en druk in onze geest te verminderen. Ook inspannende lichamelijke arbeid is een goed middel tegen neerslachtigheid. Spierbeweging gebruikt een ander deel van de hersenen dan dat waarmee wij geestelijke pijn lijden. Daardoor wordt spanning verplaatst en dat kan ook verlichting geven. 52) Maar het beste medicijn vormen voor de christen ongetwijfeld zijn geloof en hoop. Tel uw zegeningen (en nu eens even niet uw moeilijkheden) en noem ze een voor een. Pak papier en potlood en schrijf eens op: ben dankbaar dat ik dit potlood kan vasthouden en . . . " Noteer eens zwart op wit alles wat God u liet behOuden. En wees ervan overtuigd, dat Gods oog vooral nit op u rust, want: „Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene 316
§ 12
,
Spreuken 15 : 15
De ellendige vindt alle dagen boos, maar voor de blijmoedige is het altijd feest. Op Farao's vraag naar zijn leeftijd, antwoordde Jakob: „Het getal der jaren mijner vreemdelingschap is honderd en dertig; weinig in getal en kwaad zijn al mijn levensjaren geweest, en zij hebben niet bereikt het getal der levensjaren van mijn vaderen in de dagen hunner vreemdelingschap", Gen. 47 : 9. Hoe trouw Jakob daarmee ook zijn geloof beleed (Hebr. 11 : 9v, 13-16) en hoe zwaar zijn leven inderdaad geweest was, gold dat woord ,kwaad" nu werkelijk van ,a.1 mijn levensjaren"? Hij had trouwens juist zijn doodgewaande zoon als onderkoning van Egypte weergezien en zou nog zeventien jaren mogen leven en daarin opmerken hoe God zijn belofte begon te vervullen om Israel tot een groot yolk te maken, Gen. 47 : 27v. Maar in de ogen van de bedrukte Jakob waren op dat moment al zijn dagen boos. Dan schreef Paulus op het eind van zijn leven, notabene uit een gevangenis, wel anders: „Want wat mij aangaat, reeds word ik als plengoffer geofferd en het tijdstip van mijn verscheiden staat voor de deur. Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij 317
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Heere, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook alien, die zijn verschijning hebben liefgehad", 2 Tim. 4: 6vv. Natuurlijk speelt ons karakter hierbij een grote rol en dat verander je niet makkelijk (waar voert de Heilige Schrift dat overigens aan als excuus?). Maar het is ook een kwestie van levenshouding en die kun je herzien. Men kan zich immers ook ellendig voelen als gevolg van eigen wrevel en ontevredenheid. Zwaartillendheid kan veroorzaakt worden door klein geloof en blijmoedigheid vrucht zijn van groot geloof. Zoals Paulus toonde in zijn zware dienstwerk. Over „kwade dagen" gesproken, die heeft de apostel in groten getale gekend: „in veel dulden, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenschappen, in oproeren, in moeiten, in nachten zonder slaap, in dagen zonder eten, () onder eer en smaad, in kwaad gerucht en goed gerucht", 2 Cor. 6 : 4vv. En toen zag de apostel meer dan zijn verdrukking en beleed hij: „als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blij de; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend en toch alles bezittend", 2 Cor. 6 : 9v. Dit verklaart men net afdoende uit Paulus' karakter. De apostel bracht zelf in praktijk waartoe hij ook anderen opwekte: ,Verblijdt u in de Heere te allen tij de", Fil. 4 : 4. Christenen kunnen door de kracht van het geloof hun zwaartillendheid bestrij den en een zekere mate van blijmoedigheid aankwêken. Wat men daarvoor moet doen? „Wentel uw weg op de HERE en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken", Ps. 37 : 5. Leer meer van zulke bemoedigende Schriftwoorden uit het hoofd en herhaal ze voor uzelf. Zing elke dag minstens een keer een Geestelijk lied, bij voorkeur een psalm. Hoevaak wekt de Schrift ons niet op om te zingen? Hallelujah betekent letterlijk: Zingt voor Jahweh! Paulus en Silas zongen nog wel in de gevangenis met een gegeselde rug en midden in de nacht Gods lof, Hand. 16 : 25. Een dokter verzekert ons, dat psalmenzingen evenals kerkgaan en bijbellezen nog gezond is ook en „stress" vermindert. 54) U kunt ook de raad opvolgen, die Prediker herhaaldelijk geeft 318
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
en bewust(er) genieten van de kleine genoegens van het leven, zoals eten en drinken, Pred. 2 : 24, 3: 12, 5: 17v, 8: 15, 9 : 9. Zo kweekt u blijmoedigheid aan. Werkt u misschien te hard? Overschat u soms uw taak en maakt dat u neerslachtig? Neem dan eens wat rust op z'n tijd; dat ont-spant, Pred. 4: 6, Mark. 6 : 31. Lijd u onder teleurstellingen? Pas dan op voor zelfmedelijden en neem een voorbeeld aan de apostel: „Vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen voor mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus", Fil. 3 : 14. Zo wordt het leven — zoals er letterlijk in onze spreuk staat — voor u „een voortdurende feestmaaltijd", waarvan ook de uwen graag genieten. Spreuken 15 : 16
Beter een weinig in de vreze des HEREN dan een grote schat en onrust daarbij. En een grote schat is zelf vaak oorzaak van onrust! Lees daarop het boek Prediker eens na, vooral Pred. 5 : 7-6 : 12, waaruit wij slechts het volgende aanhalen: „Wie uit is op geld heeft nooit genoeg en wie uit is op rijkdom wil altijd meer. Ook dat is ijdel. Hoe groter je bezit, hoe meer profiteurs. En wat heb je er als eigenaar aan? Je kunt er naar kijken, meer niet. Iemand die werkt slaapt goed, of hij nu veel of weinig te eten heeft. Maar een rijke heeft zo'n overvloed dat hij niet rustig kan slapen. Nog een grote narigheid zag ik onder de zon: iemand pot rijkdommen op en dan gaat het verkeerd. Door tegenslag raakt hij alles kwijt, en zijn kinderen staan met lege handen. Zoals een mens uit de schoot van zijn moeder gekomen is moet hij terug: even naakt. Van zijn bezittingen kan hij niets meenemen. Inderdaad, het is erg pijnlijk: net zoals hij gekomen is moet hij weer gaan. Wat heeft hij dan bereikt? Hij heeft gezwoegd voor niets. Troosteloos was zijn hele bestaan, vol ergernis, ellende en bitterheid. Maar iets goeds heb ik toch ontdekt. Wat deugd doet is eten en drinken en van het goede genieten bij alle zwoegen en tobbben onder de zon, de korte tijd die God je toemeet. Dat is het enige wat je hebt", vs. 9-17. 319
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
Spreuken 15 : 17
Beter een schotel groente waar liefde heerst, dan een gemeste os met haat erbij. In Israel gebruikten alleen de rijken geregeld vlees, 1 Kon. 4 : 22v. De gewone man at het alleen aan een offermaal of als hij gasten had. 55)) Amos hekelde kalfsvlees eten als een verwekelijkte luxe, Amos 6 : 4. Een gemeste Os was dus helemaal het toonbeeld van grote rijkdom en weelde. Toch hangt ons geluk daar niet vanaf, want wie karig leeft in een sfeer van liefde, is rijker dan wie in weelde baadt met haat in zijn hart. We behoeven daarbij uitsluitend te denken aan haat tussen tafelgenoten onderling. Haat kan onze geest zo in beslag nemen, dat we degene die we haten overal voor ons zien. Hij zit als een onzichtbare gast aan onze tafel en geeft de lekkerste maaltijd een bittere bijsmaak. Hij kan zelfs onze slaapkamer binnendringen en ons de zegen van een ongestoorde nachtrust ontnemen, zie ook bij Spr. 3 : 24. Haat zet een domper op het genot van de grootste weelde en kan de fijnste genoegens bederven. Om van de verdere schadelijke gevolgen voor ons lichaam en onze geest nu maar te zwijgen. Zie daarover bij Spr. 11: 17, 14 : 30, 15 : 13. Maar Jahweh vrezen en onze naaste liefhebben is medicijn voor ons vlees en lafenis voor ons gebeente, zie bij Spr. 3 : 7v. „Beter een droge bete en rust daarbij, dan een huis vol vleesspijzen waarover men twist", zegt de zinverwante spreuk 17: 1. Het menselijke leven is kort en moeilijk. Welzalig degene die zijn geluk zoekt en vindt in een Godvrezend gezin, waar men elkaar liefheeft, Ps. 133, zie bij Spr. 15 : 16. Rijkere bronnen van aards geluk zult u moeilijk vinden. Spreuken 15 : 27
Wie hunkert naar onrechtmatige winst vernielt zijn eigen huis, maar wie geschenken haat zal leven. Zelfs als men een verslagen vij and een oorlogsschatting oplegt, moet men zich wachten voor onrechtmatige winst. Gods 320
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
geboden voor het economische leven laten zich niet straffeloos overtreden. Na de eerste wereldoorlog eisten de overwinnaars meedogenloos enorme herstelbetalingen van het verslagen en uitgemergelde Duitsland. Achteraf ziet men hoe dit tot de grote beurscrisis leidde in 1929, waarop de hele internationale financiele structuur instortte en de beruchte economische crisis van de jaren dertig volgde. De overwinnaars hadden ook hun eigen huis vernield. Dan handelden de VS na de tweede wereldoorlog wijzer, zoals we ook bij Spr. 11 : 18 al opmerkten. In plaats van herstelbetalingen te eisen, kwamen zij net herstelleveranties (de beroemde Deze leidde tot een verrassend snel herstel van de wereldeconomie. Al zal bovenstaande spreuk wel in de eerste plaats doelen op omkoopgeschenken, de VS ondervonden dat men ook economisch wel vaart als men oorlogsgeschenken van overwonnenen haat.") Spreuken 15 : 30
Stralende ogen verheugen het hart, een blijde tijding verkwikt het gebeente. Toen Jakobs zonen hem vertelden: „Jozef leeft nog en hij is zelfs heerser over het gehele land Egypte", kon de oude man het niet geloven. Maar toen zij de boodschap van Jozef overbrachten „en toen hij de wagens zag, die Jozef gezonden had om hem te vervoeren, leefde de geest van hun vader Jakob op", Gen. 45 : 26vv, vgl. Jes. 52 : 7v. Spreuken 15 : 33
De vreze des HEREN voedt op tot wijsheid, en ootmoed gaat vooraf aan de eer. De eerste regel bespraken we breedvoerig in § 4. De tweede is het schoonst vervuld in onze Heere Jezus Christus, „die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen (). En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de 321
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
dood, ja tot de dood des kruises. Daarom (!) heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken . . . ", Fil. 2 : 6-9. Zie ook bij Spr. 3 :16. Spreuken 16 : 3
Beveel de HERE uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken. „Het is voor u tervergeefs, dat gij vroeg opstaat, laat opblijft, brood der smarten eet - Hij geeft het immers zijn beminden in de slaap", zegt Ps. 127 : 2 (ook van Salomo!). Daarom raadt hij hierboven letterlijk aan: „Rol uw werken op Jahweh", want: „De zegen des HEREN, die maakt rijk; zwoegen voegt er niets aan toe", Spr. 10 : 22, vgl. Ps. 90 : 17. Zie ook bij Spr. 3 : 24v. Spreuken 16 : 7
Als iemands wegen de HERE behagen, doet Hij zelf,s diens vijanden vrede met hem maken. Dat ondervond Isaak nadat Abimelech, de koning der Filistijnen, hem uit z'n gebied had weggezonden. Na verloop van tijd kwam de vorst zelf op de zaak terug. „Isaak vroeg hem: Waarom komt u naar mij toe? U bent mij toch vijandig gezind en u hebt mij toch weggejaagd? Zij antwoordden: Wij zien nu duidelijk dat Jahweh met u is, en wij dachten dat het goed zou zijn een verdrag met u te sluiten. () De volgende ochtend legden zij beiden hun eed af. Toen deed Isaak hen uitgeleide en zij gingen als vrienden bij hem vandaan", Gen. 26 : 26-31. Zo kwam God ook voor Jakob op, toen Laban hem boos achterna kwam en hem bijna ingehaald had. „Maar in die nacht verscheen God aan de Arameeer Laban en zei hem: Wacht u er voor dreigementen te uiten tegen Jakob", Gen. 31 : 24. En toen daarna zijn broer Esau hem met vier honderd man tegemoet kwam, stemde God diens hart vredelievend: „Esau snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem en zij werden tot tranen toe bewogen", Gen. 33 : 4. En dat was de man, die bij zichzelf gezegd had: ,De tijd is niet ver meer dat er over mijn vader 322
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
gerouwd wordt; dan ga ik mijn broer Jakob vermoorden!" Gen. 27 : 41. Ook David heeft de waarheid van deze spreuk in zijn leven ondervonden. God zelf bewerkte, dat de pro-Absalom stemming in Israel na diens dood omkeerde in een pro-David stemming. „Er ontstond onenigheid onder het yolk, bij alle stammen van Israel. Er werd gezegd: De koning heeft ons bevrij d uit de macht van onze vij anden; hij is het die ons verlost heeft uit de macht van de Filistijnen. Zeker, hij is voor Absalom het land uit gevlucht, maar nu is Absalom, die wij tot koning over ons gezalfd hadden, in de strijd omgekomen. Wat aarzelt u dan nog om de koning terug te halen?" En toen kwam ook zijn vijand SimeI, die hem vervloekt had, vrede met hem maken en wierp zich voor David neer, 2 Sam. 19 : 10-24. Maar Davids „wegen" tijdens de opstand zullen Jahweh zeer behaagd hebben, 2 Sam. 15 : 25, 31, 16 : 10-12 En toen de Babyloniers Jeruzalem innamen, gaf koning Nebukadnezar aan Nebuzaradan, de commandant van de lijfwacht, het volgende bevel: ,Neem Jeremia onder uw bescherming, zorg dat hem niets overkomt en doe alles wat hij vraagt", Jer. 39: 11v. En zo gebeurde het ook, midden in de oorlogsverwarring, Jer. 40 : 1-6. Dit waren vier voorbeelden - Isaak, Jakob, David en Jeremia - die ons kunnen aanmoedigen God meer gehoorzaam te zijn dan de mensen, Want zoals een zinverwante spreuk zegt: „Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de HERE vertrouwt is onaantastbaar", Spr. 29 : 25. Spreuken 16 : 12
Voor koningen is het een gruwel goddeloosheid te plegen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd. Een Israelitische koning bezat geen onbeperkte macht. Hij was feitelijk onderkoning van Jahweh, Israels Grootvorst, en stond evenals elke andere Israeliet ander de Thora of Wet van Jabwelt, vgl. Rom. 13 : 1, 4. Elke koning moest bij zijn troonsbestijging een afschrift van die Wet voor zich laten maken en daar levenslang 323
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
in lezen, zodat hij Jahweh, zijn God, leerde kennen en al diens inzettingen zou onderhouden, Deut. 17 : 18v. En als hij dat zou doen, beloofde Jahweh hem een langdurig koningschap voor hemzelf en zijn zonen, Deut. 17 : 20. Wat zag Jahweh dan als de speci ale taak en plaats van de koning in Israel? Daarover had Hij bij voorbaat enkele fundamentele aanwijzingen gegeven in wat men, veel te weids, „de koningswet" heeft genoemd, Deut. 17 : 14-20, r 601-614. Een Israelitische koning zou zijn eer niet mogen zoeken in de oud-Oosterse statussymbolen van een vorst: veel vrouwen, veel paarden en veel goud en zilver. Hij had geen geduchte strijdmacht nodig, want hij hoefde het land niet te beschermen — daar zou Jahweh wel voor zorgen, Ex. 34 : 24, Ic, 603 — maar hij moest het recht beschermen. Welteverstaan GOds recht op Israel. De koning zou derhalve vooral een binnenlandse taak moeten vervullen: de herderlijke zorg uitoefenen over de kudde van Jahweh, 1 Kron. 17 : 6. Hij zou met het schild der Thora 57v) armen en ellendigen moeten beschermen tegen geweldenaars en verdrukkers, Ps. 72. Zo zou de troon van de onderkoning op dezelfde grondslag rusten als die van Israels Opperkoning, n.l. op recht en gerechtigheid, Ps. 89 : 15, 97 : 2. Aan de onderkoning moest men de Opperkoning kunnen herkennen.
len; die daarin zijn vensters aanbrengt en het dekt met cederhout, het bestrijkt met menie. Zijt gij een koning als gij wedijvert in cederhout? Uw vader, heeft hij niet gegeten en gedronken en recht en gerechtigheid gedaan? Toen ging het hem wel. Is dát niet Mij erkennen? luidt het Woord van Jahweh. Maar gij hebt enkel oog en hart voor uw onrechtmatig gewin en voor het begaan van onderdrukking en geweld", Jer. 22 : 13-17. Menige vorst uit de geschiedenis der christenheid bedreef dezelfde goddeloosheid, hoewel hij uit Gods Woord had kunnen weten wat gerechtigheid voor een vorst betekent. De wijze spreekt een zeer scherpe afkeuring uit over zo'n goddeloze vorst. Hij betitelt zijn handelwijze als „gruwel". Dit is in de Thora de geijkte term voor iets dat absoluut onverenigbaar is met de dienst van Jahweh, 550, Kanaanitische afgoderij en onzedelijkheid, vrouwen als koopwaar gebruiken, kinderoffers, Israelitische jongeren opleiden tot personeel in afgodstempels, dat heet in de Thora allemaal ,gruwel", 553, 594, 622, 673, 689, 710, In diezelfde lijn ziet de Schrift de goddeloosheid bij een vorst. Jahwehs heilig recht op Israel schenden? Een onderkoning die zijn Opperkoning feitelijk afzweert? Dat is to`eba! Gruwel! Kanaanietenmanieren! Zo'n vorst voert zijn yolk in het heidendom terug.
Helaas hebben veel koningen van Juda en Israel de Thora, die levensorde voor Israel en de christenheid, verworpen. Het begon met Saul, het ging voort met Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israel zondigen deed. Gevolgd door vele anderen. Koningen als Achab, Manasse, Achaz hebben zich in dit opzicht een treurige vermaardheid verworven. Het waren echte goddelozen, die vaak onder godsdienstige schijn Jahwehs Koninklijke rechten op Israel schonden en Hem voor hun deel in hun regeringspraktijk onttroonden. Koning Jojakim kan model staan voor zo'n vorst die goddeloosheid bedreef. „Wee hem die zijn huis bouwt met ongerechtigheid, zijn opperzalen met onrecht", zo bestrafte de profeet Jeremia hem; „die zijn naaste voor niets laat werken, hem zijn loon niet geeft; die zegt: Ik zal mij een groots huis bouwen, ruime opperza-
Zo laat de Schrift al zien wat ook de latere geschiedenis toont, dat Ongeloof en Revolutie vaak in de hogere kringen begonnen. 57 ) De europese geschiedenis kent ook revolutionaire vorsten. 58) Zulken hadden in de regel geen langdurige dynastie, zoals ook de geschiedenis van het'Tienstammenrijk laat zien. Wat een verschillende koningshuizen, 1 8 , 561v. Ons Huis van Oranje vormt daarentegen een treffende plaat bij de tweede regel van onze spreuk. Nederland heeft vier eeuwen lang vele zegeningen ontvangen onder de regering van de stadhouders en vorsten uit dit Huis. Zij toonden meestal eerbied voor de verkregen rechten van hun onderdanen en daardoor bewezen zij gerechtigheid. Door deze wijsheid over goddeloze vorsten voedde ook Spreuken Israels Messiasverwachting. Want daardoor leerde het uit te zien naar de komst van de Rechtvaardige Heerser, die wij nu
324
325
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
kennen als onze Heere Jezus Christus. Van Hem zei Gabriel: „En zijn koningschap zal geen einde nemen", Luk. 1 : 33. ,Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat Hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid", Jes. 9 : 6, vgl. 11 : 1-10. Zie ook bij Spr. 25 : 5. Spreuken 16 : 18
Hovaardij gaat vooraf aan het verderf en hoogmoed komt voor de val. „De onoverwinnelijke vloot", noemde men in Spanje de Armada (de „slagvloot"), die in 1588 Engeland en de Republiek op de knieen moest dwingen. Maar hoogmoed kwam voor de val. De Engelsen en Nederlanders dreven de vloot op de vlucht. Een nog veel machtiger tegenstander voltooide zijn ondergang. Bij Schotland woedden zware stormen, die de trotse Spaanse invasievloot vernietigden. De Staten van Zeeland lieten een gedenkpenning slaan met het opschrift: „Gods adem heeft ze verstrooid" 59 ). Spreuken 16 : 19
Het is beter nederig van geest te zijn met de armen, dan buit te delen met de hovaardigen. Natuurlijk allereerst omdat de hele Schrift leert: ,Wat hoog is onder de mensen, is een gruwel voor God", Luk. 16 : 15. Maar „de nederigen geeft Hij genade", Spr. 3 : 34, Jak. 4: 6, 1 Petr. 5 : 5. Daarom leerde de Heere Jezus: zijn de armen van geest want hunner is het Koninkrijk der hemelen", Matth. 5 : 3. Nederige armen leven bovendien gezonder dan op buit azende rijken. Hoogmoed kan ons opzwepen tot prestaties die boven ons vermogen kunnen liggen. Daarvoor over-spannen we ons zenuwgestel en verbruiken we zelfs onze reservekracht. Wat kunnen wij ons afmatten om te bewijzen, dat Onze ideeen de beste zijn, Onze kerk de zuiverste, ons bedrijf de koploper, alleen Onze partij het land kan redden en dat Onze dit zus en Onze dat zo. Zo rennen 326
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
velen dagelijks mee in een wedstrijd om de eerste te zijn; maar botsende racewagens kunnen elkaar niet zwaarder beschadigen dan in hoogmoed wedijverende mensen elkaars gezondheid kunnen benadelen. Prediker sprak in dezelfde geest: „Ook zag ik, dat al het zwoegen, alsook alle bekwaamheid in het werk, louter naijver is van de een op de ander; ook dit is ijdelheid en najagen van wind", Pred. 4 : 4. De Heere Jezus waarschuwde voor hoogmoedige leidersaspiraties en zei: „Maar wie de grootste onder u is, zal uw dienaar zijn. Al wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en al wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden", Matth. 23 : lOvv. David was inderdaad „nederig van geest met de armen" met wie hij in de spelonk zat, I k , 73vv. Hij zong: ,Jahweh, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen, noch in dingen die te wonderbaar voor mij zijn", Ps. 131: 1, vgl. Rom. 12 : 3. Wie zo „zonder ijdel eerbejag" (Fil. 2 : 3) de HERE vreest, zal merken dat dit ook „medicijn voor uw vlees" is, zie bij Spr. 3 : 7v. Goed voor hart en bloedvaten, goed voor zenuwen en nachtrust. De bij deze wereld behorende frustraties maken dan niet gefrustreerd, maar worden aanvaard als dagelijkse oefeningen in nederigheid. 06k om zfilke redenen is het „beter nederig van geest te zijn met de armen dan buit (kapitalen) te delen met de rijken" die God niet vrezen, vgl. F, 105-112. 60 ) Spreuken 16 : 24
Vriendelijke woorden zijn als honigzeem, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente. Dat hebben Naomi en Ruth ondervonden! Bedroefd en berooid kwamen de beide weduwen Bethlehem binnen, Ruth 1 : 21v. Op hoop van zegen stapte Ruth de deur uit voor de broodwinning der armen: arenlezen achter de maaiers. Hoe zouden ze haar ontvangen als vreemdelinge? Maar wat kwam ze die avond opgetogen thuis. Haar beproefde vrouwenhart verkwikt door de vriendelijkheid van Boaz. 327
§ 12 Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Een keuze uit Spreuken 10-31
Want als u iemand aangename woorden wilt horen spreken, dan moet u eens naar Boaz luisteren. Alles wat we in dit bij belboek van hem vernemen klinkt even vriendelijk. Ruth was toch maar een onbekende arenraapster uit Moab voor hem, maar Boaz spreekt haar vriendelijk aan: „Hoor eens, mijn dochter, je moet niet op een andere akker aren gaan lezen. Ga hier niet vandaan en sluit je aan bij mijn meiden. 0 Ik heb mijn knechten opdracht gegeven je te laten begaan. En als je dorst krijgt, ga dan naar de waterkruiken en drink van het water dat de knechten geput hebben", Ruth. 2 : 8v. Woorden die de lieve Ruth als honing moeten hebben gesmaakt — en dat was een geliefde lekkernij in Palestina! „Zoet voor haar ziel", dat is voor haar hele persoon (zie zaakreg. ziel). Ze werpt zich plat voor Boaz op de grond met de vraag: ,Waaraan heb ik het verdiend, dat u zo goed voor mij bent? Ik ben toch maar een vreemdeling?", vs. 10. Waarop Boaz op dezelfde vriendelijke toon vervolgt: „Er is mij uitvoerig verteld wat je na de dood van je man allemaal voor je schoonmoeder gedaan hebt; vader, moeder en geboorteland heb je verlaten om naar een ander yolk te gaan dat je tevoren onbekend was. Jahweh, de God van Israel, onder wiens vleugels je een toevlucht gezocht hebt, moge je dat vergelden en niets laten ontbreken aan je loon", vs. 12. Als de etenstijd aanbreekt, nodigt Boaz haar vriendelijk uit: ,Kom erbij, dan kun je met ons eten en je brood in de azijn dopen". Daarop reikt hij haar zelf gepoft graan aan, vs. 14. „Er zijn er wier gepraat werkt als dolksteken, maar de tong der wijzen brengt genezing aan", Spr. 12: 18. Het laatste doen de vriendelijke woorden van Boaz. Wat moet hij daarmee de neergebogen harten van Naomi en Ruth hebben doen opveren en balsemdruppels gegoten hebben in haar hartewonden! Zulke woorden dringen zo diep door en kunnen een mens ook lichamelijk zo goed doen. Over versterkende middelen gesproken! Vriendelijke woorden behoren tot de goedkoopste medicijnen. Iemand die de HERE vreest kan de gezondheid van zijn naaste ontzien, ja bevOrderen door het gratis geneesmiddel van een paar vriendelijke woorden. Men spaart er bovendien zijn eigen gezond-
heid mee, want Boaz' vriendelijkheid kwam natuurlijk niet alleen de zenuwen van zijn maaiers ten goede, maar ook die van hemzelf. „Een weldadig man doet zichzelf wel", Spr. 11 : 17 (zie aldaar). Een omgeving waarin men voortdurend grauwt en snauwt bevestigt in allerlei kleinere en grotere kwalen de waarheid van de spreuk: „Nijd is een verrotting der beenderen", Spr. 14 : 30 (zie aldaar). Maar waar men ook met zijn woorden de HERE vreest, schept men niet alleen een plezierig (zie bij Spr. 12 : 25), maar ook een heilzaam werk- en leefklimaat. Gezond voor hart en maag, gezond voor gal en zenuwen. Tonicum 6I ) voor ons hele gestel. Zie over het verb and tussen de vreze des HEREN en onze gezondheid bij Spr. 3 : 7v. Daar hebben we ook andere Spreuken genoemd die op dit onderwerp betrekking hebben en door ons besproken zijn. Zie ook bij Spr. 3: 17.
328
§ 12
Spreuken 16:25 ( Spr. 14: 12, zie aldaar)
Spreuken 16 : 31
De grijsheid is een sierlijke kroon, zij wordt op de weg der gerechtigheid gevonden. Natuurlijk verbloemt de Schrift, werkelijkheidsgetrouw als zij is, niet dat de ouderdom met gebreken komt. Isaak, Jakob en de profeet Ahia konden op hun oude dag slecht zien. Davids lichaamswarmte nam af, 1 Kon. 1 : 1. Koning Asa werd slecht ter been, 1 Kon. 15 : 23. De levenslust verdwijnt, zoals bij de oude Bar2 Sam. 19 : 35v. Toch zegt de Schrift ook van Abraham, Gideon en David: ,Hij stierf in goede ouderdom", Gen. 15 : 15, 25 : 8, Richt. 8 : 32 SV, 1 Kron. 29 : 28. En in bovenstaande spreuk spreekt zij over de grijsheid als „een sierlijke kroon", die „op de weg der gerechtigheid" wordt gevonden. Zie ook bij 20 : 29. Want bedrijvers van Ongerechtigheid sterven vaak voor hun tijd. Maar de vreze des HEREN kan in veel opzichten iemands Leven verlengen, zodat hij de sierlijke kroon der grijsheid komt te dragen. Maar hierover bij Spr. 3 : 1 v. 329
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12 Spreuken 17:8
Een geschenk is in de ogen van zijn bezitter een edelsteen, hij is voorspoedig waar hij ook heen gaat. Men denkt hierbij wel aan een omkopingsgeschenk (zie daarover bij Spr. 17 : 23), maar dat hoeft niet. Te allen tijde heeft men immers ook geschenken gegeven als bewij s van genegenheid of als eerbetoon. Saul en Josafath kregen ze bij de aanvaarding van hurl koningschap, 1 Sam. 10 : 27, 2 Kron. 17 : 5. Isai gaf David tien kazen mee voor de legeroverste van zijn broers, 1 Sam. 17 : 18. Salomo kreeg zelf geschenken van de koningin van Scheba, 1 Kon. 10 : 2, vgl. 2 Kron. 9 : 24. Ps. 72 : 10. Elisa ontving ze van Benhadad, 2 Kon. 8 : 7v. Daniel werd ermee overladen door Nebukadnezar, Dan. 2 : 48. De wijzen uit het Oosten eerden de pasgeboren Koning der Joden met goud, wierook en mirre, Matth. 2 : 11. En de zakenwereld werkt nog met relatiegeschenken van allerlei aard. Inderdaad blijken de gevers daarmee, zoals Salomo zegt,,,een kostbare steen" (Hebreeuws: „een steen van gunst", een gelukssteen?) te hanteren. We hoeven daarbij, zoals gezegd, niet meteen aan kwade praktijken te denken. Kleine geschenken houden de vriendschap warm, zegt het spreekwoord; en van zo'n goede relatie kan men later weer z'n plezier beleven. Daar heeft Salomo vaker op gewezen, zoals ook in deze spreuk: ,Iemands geschenk maakt ruimte voor hem en brengt hem in de tegenwoordigheid der groten", Spr. 18 : 16. Er wil dan wel eens een deur opengaan, die anders gesloten was gebleven. Houdt de zending daar ook niet enigszins rekening mee? Zij verwierf door haar scholen en ziekenhuizen toch ook genegenheid? En waarom zou een zakenman geen spiering mogen uitgooien om een kabeljauw te vangen? Geschenken kunnen ook meehelpen geschonden verhoudingen te herstellen. „Een heimelijke gave doet de toorn bedaren; een geschenk in de buidel hevige gramschap", 21 : 14. Daarbij hoeft men Loch ook niet meteen en uitsluitend aan steekpenningen te denken? Toen Jakob zijn broer Ezau moest ontmoeten, worstelde hij 's nachts met God om de beloofde zegen. Maar hij had niet verzuimd zijn broer Ezau een groot geschenk vooruit te zenden. „Hij dacht 330
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
namelijk: Laat ik hem verzoenen met het geschenk dat voor mij uitgaat, en daarna wil ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mij goedgunstig zijn", Gen. 32 : 20. Was dat niet wijs van Jakob? En was het ook van Abigail niet wijs de woedende David eerst een geschenk te zenden alvorens ze haar zaak bij hem bepleitte? 1 Sam. 25 : 18v. Dit waren weliswaar geen voorbeelden van „een heimelijke gave", maar wel van de kracht van geschenken om „de toorn te bedaren", zoals Salomo in Spr. 21 : 14 leert. Reeds een klein cadeau kan boze harten milder stemmen, ja zelfs doen omdraaien als een blad aan de boom. „Hebt u nog iets goed te maken?", schreef een bloemenkoopman boven zijn stalletje. Nee, met vrijgevigheid verliest men niet, maar krijgt men juist meer. Dat zagen we al bij Spr. 11 : 24. Men wint er b.v. harten mee. En daar kan men soms later z'n voordeel nog mee doen. Gaf onze Heere Jezus Christus trouwens zelf ook niet de raad: „En Ik zeg u: Maakt u vrienden met behulp van de onrechtvaardige Mammon, opdat, wanneer deze u ontvalt, men u opneme in de eeuwige tenten". En Hij prees de onrechtvaardige rentmeester, die vlak voor zijn ontslag uit de dienst veel goodwill had gekweekt door geschenken, Lukas 16. Spreuken 17 : 9
Wie een overtreding bedekt jaagt liefde na, maar wie een zaak telkens ophaalt stoot vrienden af. Een goed geheugen is een heerlijke gave, maar men kan er ook de duizend en een kleinigheidjes, die wij mensen met elkaar kunnen hebben, zo goed mee onthouden. En als we dan niet in de liefde wandelen, komen we er licht toe de „ overtreding" die een vriend tegen ons beging telkens weer op te halen. 62 ) Door het hem ronduit onder de neus te wrijven, door steken onder water of door voelbaar wantrouwen. Maar zo kan men z'n beste vriend op den duur van zich vervreemden. Want zo moet hij wel de indruk krijgen, dat die kwestie-van-toen nog altijd tussen u beiden in staat, ofschoon hij meende dat ze uit de weg geruimd was. Zoiets schaadt een vriendschap. 331
,sc 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Geeft God ons zelf geen beter voorbeeld? Hij verklaart zich bereid onze zonden te bedekken (Ps. 32 : 1), ze niet meer te gedenken (Jes. 43 : 25), al onze zonden in de diepten der zee te werpen (Micha 7 : 19). Dat is wat anders dan ze telkens weer op te halen. Wie zich bewust is, dat hij dagelijks van deze vergevende liefde van God moet leven, haalt geen oude koeien uit de sloot en rakelt niet telkens oude, soms al verjaarde kwesties op. Er zijn wel meer spreuken waarin Salomo ons op het hart bindt zuinig te zijn op onze vrienden en broeders. „Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden", Spr. 16 : 28. „Haat verwekt krakelen, maar de liefde bedekt alle overtredingen", Spr. 10: 12, vgl. 1 Cor. 13 :7. Zeker die „schuld" van honderd of nog minder schellingen, Matth. 18 : 28. Zwijg er toch over! Help liever mee om het anderen ook te laten vergeten. Een Chinees spreekwoord zegt: „Een vriend is iemand die achter uw rug goede dingen van u vertelt". Onze vrienden zullen ons om zo'n houding met wedertrouw belonen. Spreuken 17 : 22
Een vrolijk hart bevordert de genezing, 63) maar een verslagen geest doet het gebeente verdorren. Een mens kan rillen van angst, verlamd zijn van schrik, beven van woede, z'n hart voelen kloppen van vreugde. Zoveel invloed oefenen gemoedsbewegingen al uit uit op een gezond lichaam, zie onze opmerkingen bij Spr. 14 : 30, 15 : 13. Wanneer emoties echter telkens terugkeren of voortduren, kunnen ze onze inwendige organen nadelig beInvloeden. Aldus prof. dr. G. A. Lindeboom in zijn rede: De ziel der geneeskunde, Haarlem 1950, blz. 9. Pleitend voor een psychosomatische benadering van de patient schrij ft de hoogleraar: ,Het is bij voorbeeld niet zelden een hevige aandoening, die een galsteendrager tot een galsteenlij der maakt. En het is geen toeval, wanneer ernstige ziekelijke gebeurtenissen, als een beroerte, een maagbloeding, een hartspierinfarct, soms bij herhaling, optreden in aansluiting aan een hevige emotie of in tijden van grote innerlijke spanning", a.w. 15. Deze medicus heeft in zijn praktijk 332
Een keuze uit Spreuken 10-31
,sC 12
de invloed opgemerkt van emoties ,bij de aandoeningen van het hart en de long, de maag en de lever, de huid en de nieren", a.w. 15. Zonder twijfel hebben veel meer artsen bij menige patient de waarheid van bovenstaande spreuk kunnen constateren: „de wijze waarop de lijder zich verhoudt tot zijn ziekte, is niet zelden van doorslaggevende betekenis voor den uitslag van de therapeutische bemoeiiingen van den arts. Een negatieve houding tegenover het leven kan soms de beste medische behandeling doen mislukken", a.w. 15. 64) Natuurlijk speelt iemands aard hierbij ook een rol, maar de christelijke blijdschap wortelt niet in de christen, maar in de ChriFil. 3 : 1, 4 : 4, 10. Elk karakter mag zich laten opwekken: ,De vreugde in Jahweh, die is uw toevlucht", Neh. 8: 11. Daardoor zongen Paulus en Silas met een gegeselde rug 's nachts psalmen in de gevangenis, Hand. 16 : 25. Dat was meteen medicijn voor hun wonden. Zie voor het verband tussen de vreze des HEREN en onze gezondheid bij Spr. 3 : 7v, waar meer op deze zaak betrekking hebbende spreuken vermeld worden. Vgl. Jezus Sirach 30 : 20-24. Spreuken 17:23
De goddeloze neemt een geschenk uit de buidel aan, om de paden van het recht te buigen. Israel, „gij zult het recht niet buigen; gij zult de persoon niet aanzien en geen geschenk aannemen; want een geschenk verblindt de ogen der wijzen en verdraait de woorden der onschuldigen", gebood Mozes in de Thora, Deut. 16: 18v, vgl. Ex. 23 : 8, 18 : 21. „Want Jahweh, uw God, is de God der goden (), die geen partijdigheid kent en zelf ook geen geschenk aanneemt", Deut. 10 : 17. Hij liet Israel zelfs zweren: ,Vervloekt is hij, die een geschenk aanneemt om iemand te doden en onschuldig bloed te vergieten". Het hele yolk moest daar Amen op zeggen, Deut. 27 : 25, 588-91, 774. Toch heeft het later Gods verbond ook op dit punt gruwelijk geschonden, zodat Jahweh toornde: ,Uw vorsten zijn () metgezellen van dieven; ieder van hen is belust op geschenken en jaagt belo333
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
ningen na; aan de wees doen zij geen recht en de rechtszaak der weduwe vindt bij hen geen gehoor", Jes. 1 : 23, vgl. 5 : 23, Ezech. 22 : 12, Micha 3 : 11, Zef. 3 : 3. Hoewel Samuel zelf verklaarde nooit een oogje te hebben dicht gedaan voor een geschenk, bogen zijn zonen daarvoor wel het recht, 1 Sam. 8 : 3, 12 : 3, Ps. 15 : 5, 26 : 10. Salomo noemt deze omkoperij ronduit goddeloos. Cadeaux ontnemen de rechter zijn vrijheid. Ook leden van kerkelijke vergaderingen moeten geen gunsten aanvaarden van hen, wier rechtszaak zij moeten beoordelen. Misschien doelt de bijvoeging „een geschenk uit de buidel" (de overblousing van het kleed die men als zak gebruikte) wel op het stiekeme karakter van dit bedrijf. Ogenschijnlijk was de rechter onbevooroordeeld, maar in 't geheim had de schuldige iets onder zijn kleed vandaan gehaald, dat de rechter steels onder het zijne verborgen had . . . Arme landen en arme volken waar men ten aanzien van overheid en rechtspraak verzucht: „Het geld dat stow is, maakt recht wat krom is". Enkele zinverwante spreuken: „Wie een goddeloze vrijspreekt en wie een rechtvaardige veroordeelt, deze beiden zijn Jahweh een gruwel", 17: 15. „Het is verkeerd de goddeloze voor te trekken en de rechtvaardige in het gericht weg te drukken", 18 : 5. Spreuken 17 : 28
Zelfs een dwaas die zwijgt, gaat door voor wijs; als hij zijn lippen gesloten houdt voor verstandig. u gezwegen Een Latijns spreekwoord zegt iets dergelijks: had, had men u voor een filosoof kunnen houden". Zie ook bij Spr. 10 : 19. Spreuken 18 : 1
De eenzelvige zoekt zijn eigen begeerte, hij barst los tegen al wat verstandig is. Men kan ook wat letterlijker vertalen: wie zich afzondert, wie zich afzijdig houdt. 65 ) Wat drijft de eenzelvige in zijn zelfgezochte isolement? Hij barst los tegen al wat verstandig is. Dat wettigt het vermoeden, dat dwaasheid hem parten speelt. Koestert hij wrok en houdt hij zich daarom van vriend en vijand afzij dig? Voelt hij zich 334
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
miskend en heeft hij zich daarom van yolk en gemeente afgezonderd? Het staat er niet bij en het kan dus aan van alles en nog wat liggen. Hij is in elk geval geen mensenvriend. Hij is het liefst alleen en kan zijn medemensen missen als kiespijn. Deze houding maakt hem agressief. Hij lijkt misschien tevreden, maar staat klaar om tegen iedereen uit te varen. Komt iemand met verstandige raad („leef niet zo op jezelf"), dan pakt de eenzelvige tegen hem uit. Zo vervreemdt hij zich van alien en iedereen. En dit stijft hem verder in zijn ik-middelpuntigheid. Vol egolstische zelfhandhaving gaat hij zijn weg. Alleen aandacht wijdend aan zichzelf en vervuld van eigen belangen. „Het polemiseren van zulke mannen is dweepziek en bitter", schrijft Delitzsch.') Wat mag toch wel de diepste oorzaak zijn van zo'n scheve verhouding tegenover de gemeenschap? Dat zegt de dichter er niet bij. Men kan dus aan contactstoornissen ten gevolge van bepaalde geestesziekten denken. En moeten we deze wel geheel uitsluiten als we voor andere gevallen denken aan verzaking van de tweede tafel der wet: ,Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", Matth. 22 : 39v. Dan hoort deze afzonderingsdrift — nu de ziekelijke contactstoornissen daargelaten — met haar nijd, haar woedeuitbarstingen en zelfzucht tot wat Paulus „de werken van het vlees noemde", Gal. 5 : 19. De eenzelvige faalt in de naastenliefde. Zoals van alle vormen van liefdeloosheid geldt ook van zo'n gezochte afzondering, dat men die niet altijd zoeken kan zonder zichzelf schade te berokkenen. 68 ) Dat merken psychiaters tijdens hun spreekuren ook op: „Iemand die zich niet voor zijn naaste interesseert, heeft de grootste moeilijkheden in zijn leven en bedrijft het grootste onrechtjegens anderen", aldus de wereldbekende psychiater Adler. 69 ) „U moet naar buiten gericht leven", zullen zulke medici eenzelvigen voorhouden, „op Anderen gericht en niet zo op uzelf betrokken". Voortreffelijke raad. Maar wat geeft een mens daarvoor de nodige drijfkracht? Alleen het geloof in Christus en de kracht van zijn Woord en Geest kunnen iemand helpen zijn eenzelvigheid doeltreffend te bestrijden. Christelijke naastenliefde is daartegen het enige afdoende medicijn. 70 ) Want van haar geldt: „de liefde is niet opgeblazen, zij zoekt zichzelf niet .", 1 Cor. 335
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
13 : 4v. Liefde, die moet een mens niet alleen als kind al hoognodig krijgen, maar reeds dan hoognodig leren geven. Spreuken 18 : 7
De mond van de dwaas is zijn ondergang, en zijn lippen zijn voor hem zelf een valstrik. 0, die tong! De kleinste van onze ledematen, maar desondanks voert zij het hoogste woord! „Met haar loven wij de Heere en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar de gelijkenis van God geschapen zijn", Jak. 3 : 9. Als de wijsheid van boven haar niet bedwingt is zij „een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn", Jak. 3 : 8. Spreuken spreekt veel over dit kwaad; teveel om op te noemen. Het laat met een groot aantal voorbeelden zien, hoe wij met een dwaas of zondig gebruik van onze tong onze naaste kunnen wonden en schaden. Om een paar aanhalingen te doen: ,De mond der goddelozen verbergt geweld", 10: 11. ,De mond van de dwaas is een steeds dreigend onheil", 10 : 14. ,De mond der goddelozen is enkel valsheid", 10 : 32. „Met de mond stort de godvergetene zijn naaste in het verderf", 11 : 9. „Door de mond der goddelozen wordt (de stad) afgebroken", 11 : 11. ,De woorden der goddelozen loeren op bloed", 12 : 6. „Er zijn er wier gepraat werkt als dolksteken", 12: 18. „De mond der zotten houdt zich met dwaasheid bezig", 15 : 14. „Wie een grote mond opzet zoekt verderf", 17 : 19. ,Elke dwaas barst los", 20 : 3. Stuk voor stuk voorbeelden bij wat Jakobus zei over de zonden der tong: „een onberekenbaar kwaad, vol dodelijk venijn". Allereerst voor de naaste. Maar ook voor de zondaar zelf! Daar wijst Salomo in bovenstaande spreuk op. Een dwaas benadeelt met zijn goddeloze woorden ook zichzelf (letterlijk: zijn ziel). Hij raakt zelf ook verstrikt in zijn eigen woorden. Dat stond eveneens al te lezen in Spr. 12 : 13a: „In de overtreding der lippen ligt een boze valstrik". Ook voor de spreker zelf! „De rechtvaardige haat leugentaal, maar de goddeloze maakt zich gehaat en wordt te schande", 13 : 5, vgl. 11 : 6. Men kan in dit verband denken aan onbezonnen beloften, 336
Een keuze tut Spreuken 10-31
§ 12
loze beweringen, valse beschuldigingen, onjuiste voorstellingen van zaken, onnodige onthullingen; maar ook aan valse leer en valse profetie alsmede aan voortijdig spreken, vgl. 18 : 13. Dodelijke valstrikken! Ze liggen op alle terreinen van het leven. Op sociaal, politiek, kerkelijk, huwelijks, lichamelijk en geestelijk gebied. Zodat we de „ondergang", waarover Salomo in bovenstaande spreuk spreekt, ook op al die terreinen kunnen opmerken. „Had ik dat maar nooit gezegd! Hadden we dat maar nooit beloofd!" Het leven is vol van deze (verborgen) klacht. Een Amalekiet vertelde dat hij Saul gedood had en deze leugen kostte hem het leven, 2 Sam. 1 : 13-16. Daniels valse belagers praatten zichzelf de leeuwenkuil in, Dan. 6. En Jeruzalem is helemaal een angstwekkend voorbeeld: „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen", riep het, Matth. 27 : 25. Zo riepen een verdwaasd Amerika en Europa: „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap". Wat een valstrik is die leus gebleken en wat een verderf is dddruit al voortgekomen, zie bij Spr. 11 : 11. Want ook ten aanzien van onze woorden en leuzen geldt de onverbrekelijke wet: „Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten", Gal. 6 : 7. Wie met zijn mond wind zaait, zal storm oogsten. Op alle levensgebieden. Hoe men deze ondergang ontgaan kan? „Wie zijn mond en zijn tong bewaakt, bewaart zichzelf voor benauwdheden", Spr. 21 : 23. Nu reeds, op allerlei wijze, in dit leven. Maar straks ten volle, want onze Heere zei: ,Van elk woord, dat de mensen zullen spreken, zullen zij rekenschap geven op de dag des oordeels", Matth. 12 : 36. Zalig wie dan gerechtvaardigd is door het bloed van het Lam, want die gelovige zal dan ten volle ervaren: de overtreding der lippen ligt een boze valstrik, maar de rechtvaardige ontkomt aan de benauwdheid", Spr. 12 : 13. Zie ook bij Spr. 3 : 17 en 10 : 11. Spreuken 18: 10
De naam van Jahweh is een sterke toren, 71 ) de rechtvaardige snelt erheen en is in veiligheid. De naam van Jahweh is niet louter een herkenningsklank, maar feitelijk een compleet bijbelse-geschiedenisboek, samenge337
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
vat in vier Hebreeuwse medeklinkers: Jhwh. Het is de mikrofilm van die halve wondereeuw van de Tien Plagen tot de dood van Jozua. Jahweh betekent: Hij is met ons. Nu, dat heeft Hij laten zien! Wie de naam van Jahweh noemt, roept een reeks krachtdaden in herinnering. De slagen op Egypte, de drooglegging van de Schelfzee, Israels voedselvoorziening in de woestijn, de bevende Sinai, de overwinning op Amalek, de drooglegging van de Jordaan, de schrik voor Israel onder de Kanaanieten, de instorting van de muren van Jericho, de zonnestilstand to Gibeon en andere gebeurtenissen in de sterrenwereld. Al deze wonderen vat de Heilige Schrift samen met de simpele woorden: de naam van Jahweh. Al die feiten tonen zijn trouw, zijn genade, zijn almacht en zijn goedertierenheid (zie zakenreg. Jahweh). En die naam noemt onze spreuk: een sterke toren of bolwerk. Dus gezien het feit dat de Schrift Gods naam gelijkstelt met zijn prestaties, leert Salomo hier: de aden van Jahweh, het relaas van zijn machtige wonderdaden, de faam van zijn bevrijdingskracht, Jahweh zelf zoals we Hem kennen uit zijn krachtige daden, is een sterke toren. Daar snellen de rechtvaardigen in geloof en gebed naar toe en zitten er veilig. Mooie uitdrukking voor bidden en geloven: wegkruipen in de Naam van Jahweh! Intussen kennen wij Hem nu bij zijn nog mooiere naam: de God en Vader van onze Heere Jezus Christus. Ook een geschiedenisboek in een notedop. U moet daar heel het geweldige relaas in horen van Gods verlossingswerk door Jezus Christus. Vanaf diens ontvangenis uit de Heilige Geest tot zijn opwekking uit de dood en verheffing aan de rechterhand Gods. In die naam, „onze Vader", klinkt heel Gods verlossingskracht, zelfs uit de macht van satan en dood, door Jezus Christus. De naam van God, dat is nu: alles wat zijn Woord en overige werken ons van Hem openbaren. Gods daden van Gen. 1 : 1 tot de vervulling van Openb. 22. Leest u het zó eens: „De prestaties van onze hemelse Vader zijn een machtig bolwerk, de rechtvaardige snelt erheen en is in veiligheid". Ja, veiliger dan in een atoomschuilkelder. En zeker beter beschermd dan de rijke, die zich verbeeldt dat zijn vermogen een vesting is, zoals de volgende spreuk zegt. 338
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Spreuken 18 : 11
Het bezit van de rijke is zijn sterke stad en als een hoge muur, in zijn verbeelding. Zo dacht de rijke dwaas in de masjaal van onze Heere, Luk. 12 : 16-21. Maar zijn leven was niet veilig in de vesting van zijn geld, want God zei: „Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeeist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? Zo vergaat het hem die voor zichzelf verzamelt en niet rijk is in God", Luk. 12 : 20v. Dan kan men beter wegkruipen in de naam van Jahweh! Zie ook bij Spr. 10: 15 en vergelijk 1 Tim. 6 : 17-19. Spreuken 18 : 12
VOOr de val is het hart van de mens hoogmoedig, maar ootmoed gaat vooraf aan de eer. „Is dit niet het grootse Babel, dat ik door de macht van mijn rijkdom en tot glorie van mijn majesteit gebouwd heb als mijn koninklijk verblijf!", zei Nebukadnezar toen hij eens vanaf zijn koninklijk paleis om zich heen keek. Hij was nog niet uitgesproken of hij verloor zijn verstand en werd vernederd tot een krankzinnige, grasetende man, Dan. 4. Maar de ootmoedige balling Daniel klom van krijgsgevangene op tot tweede heerser van dit Babylonische wereldrij k. Onze Heere Jezus, die zijn Vader beter kent dan wie ook (Joh. 1 : 18), sprak eens: „Wat hoog is bij mensen is een gruwel voor God", Luk. 16: 15. Dat is een doorgaande les in de hele Heilige Schrift. Daarom zal Hij er herhaaldelijk en met dezelfde woorden op gewezen hebben: „Alwie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden en alwie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden", Matth. 23 : 12, vgl. Luk. 14 : 11, 18 : 14, 1 Petr. 5 : 5. Spreuken 18 : 22
Wie een vrouw heeft gevonden, heeft iets goeds gevonden en gunst van Jahweh verworven. In de tijd van Jezus' omwandeling op aarde vroeg men wel 339
Enige Spreuken van Salomo en van andere witzen
§ 12
eens lachend aan een man die trouwde: „Zal het maatza of mootze zijn?" Dan zinspeelde men op bovenstaande spreuk: „Wie een vrouw heeft gevonden (maatza), heeft iets goeds gevonden", E n tegelijk doelde men op dit woord van de Prediker: „En ik ontdekte (mootze) iets, bitterder dan de dood: de vrouw, die een valstrik is en wier hart een net is, wier handen boeien zijn", Pred. 7 : 26.' 2 ) Salomo bedoelde natuurlijk een goede vrouw, een die haar huis bouwt en het niet door haar dwaasheid afbreekt (zie bij Spr. 14 : 1). U kunt haar portret zien in Spr. 31 : 10-31. Zo'n vrouw kun je niet erven. Daar kunnen zelfs je vader en moeder niet voor zorgen. Zo'n vrouw is inderdaad een Godsgeschenk, die Hij je geeft als een bewijs van zijn gunst. „Huis en have is een erfdeel der vaderen, maar een verstandige vrouw is van Jahweh", Spr. 19 : 14, zie ook bij 11 : 22. Toen Eliezer zo'n vrouw moest zoeken voor de zoon van zijn heer, bad hij of God hem haar wilde aanwijzen, als een bewijs van zijn gunst, Gen. 24: 12-14, 27. Waarom zouden jongens dat voorbeeld niet volgen? Spreuken 19 : 3
's Mensen eigen dwaasheid hederft zijn leven 73 ) en dan is zijn hart nog kwaad op Jahweh ook. Dwaasheid is een ander woord voor zonde, opstand tegen God, Zijn Woord en raad verachten, eigen wegen gaan, 93vv. Daarmee is Adam begonnen. En horen we in zijn verontschuldiging daarvoor ook geen ondertoon van verwij t? „De vrouw die Gij aan mijn zijde gesteld hebt, die heeft mij van de boom gegeven en toen heb ik gegeten", Gen. 3 : 12. Klinkt daar niet in mee, dat hij het eigenlijk niet kon helpen? Sindsdien is ieder mens van nature geneigd de gevolgen van zijn dwaasheid niet aan zichzelf te wij ten maar aan God. Dat gebeurt ook onder Gods eigen yolk. Waarom zaten de Judeeers ver van huis in ballingschap? Omdat ze zo dwaas waren geweest Gods verbond te breken. Maar zelf gaven zij de schuld van at hun ellende aan God. ,Uw volksgenoten zeggen: de weg des Heren is niet recht, terwijl hun eigen weg niet recht Ezech. 33 : 17, 340
Een keuze uit Spreuken 10-31
sC 12
20, vgl. 18 : 25, 29. Jesaj a kende die mentaliteit ook wel. Eerst Gods Woord en waarschuwingen in de wind slaan en dan „in woede uitbarsten en zijn koning en God vervloeken", Jes. 8 : 21. 74 ) Hoeveel jongeren en ouderen van christelijken huize kan men dezelfde beschuldiging horen uiten? Tegen beter weten in verachtten zij de goede weg van Gods geboden, naar hun ouders en voorgangers weigerden ze hardnekkig te luisteren, zij wensten zelf hun weg uit te stippelen. Tot ze de vruchten van hun eigen dwaasheid moesten plukken en tot de ontdekking kwamen, dat zij daarmee zelf hun leven hadden verknoeid. Maar toen had GOd het opeens gedaan. Of zijn gemeente. Als ze het al niet hardop zeiden, dan dachten ze het wel in hun hart, zegt Salomo. Eerst Gods orde veracht en toen de daarop volgende wanorde Hem verweten. Talloze levensverhalen kunnen dit bevestigen. Vooral als men dan voor zichzelf feitelijk ook nog de eerste bladzij de uit de bijbel scheurt, komt men gemakkelijk tot zulke hatelijke gedachten over God. Men houdt dan immers de fundamentele waarheid in ongerechtigheid ten onder, dat God alles goed geschapen heeft en dat we Hem daarom alleen reeds niets van alle ellende op aarde kunnen verwij ten. Alsof er geen Genesis 1 en 2 in de bijbel staat, twist men brutaal met zijn Maker door vragen als: „Wanneer er dan een God bestaat die liefde is, waarom heeft Hij er dan niet voor gezorgd dat . . . " Prediker zou zeggen: „Aileen, zie toch: God heeft de mensen recht gemaakt, maar zij zoeken vele bedenkselen", Pred. 7 : 29. Het evolutionisme, dat de zondeval loochent, toont ook op dit punt zijn kwade vruchten. Daardoor wordt men er immers toe verleid zijn zonde of dwaasheid niet langer als schuld te erkennen, maar als een noodlot, een evolutiestoring, waarvoor „hogere machten" aansprakelijk zijn. Zo kan dit evolutiegeloof een mens tot de zonde verleiden, die Salomo hierboven signaleert: Eerst zelf je levensgeluk verbrijzelen en dan kwaad worden op God! Dan de auteur van Klaagliederen, die sprak de waarheid. Hij hield zijn broeders na de val van Jeruzalem voor: „Wat klaagt dan een mens in het leven? leder klage vanwege zijn zonde!", Klaagl. 3 : 39. Als er iemand het recht heeft verwij ten te maken, dan zijn wij 341
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
het niet aan Gads adres, maar dan is Hij het aan ons adres! Wat hebben wij mensen van het leven op Zijn goede aarde gemaakt? Wat hebben wij als Zijn yolk met Zijn goede geboden gedaan? Hij heeft er dan ook over geklaagd en getoornd: „Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda (vul zelf aan: christenen), spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijngaard. Wat kon ik nog meer voor mijn wijngaard doen dat Ik niet gedaan heb? Waarom bracht hij slechts wilde bessen voort, waar Ik verwachtte dat hij druiven zou dragen?", Jes. 5 : 3v. Spreuken 19 : 11
Iemands verstand maakt hem lankmoedig en het siert hem een overtreding voorbij te zien. Men kan nog letterlijker vertalen: Het verstand van een mens vertraagt zijn toorn. Dat doet onze hemelse Vader ook: „Om mijns naams wil vertraag Ik mijn toorn", Jes. 48 : 9. God neemt de tijd alvorens Hij zijn toorn laat gaan, I k , 203v. „Wie is een God als Gij, die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel van zijn erfdeel voorbijgaat?", Micha 7 : 18. Hier bedoelt de Schrift met voorbijgaan duidelijk vergevend voorbijgaan. Daaruit leiden wij af, dat Salomo ons hier opwekt navolgers Gods te zijn en zelf ook overtredingen van onze naaste tegen ons vergevend en vergetend voorbij te gaan. „Naardat Gods eer en de stichting der mensen zulks hebben kan", Kantt. SV. Daartoe kan iemands verstand hem brengen. Uiteraard als hij zich laat leiden door geloof en liefde, want: „Haat verwekt krakelen, maar de liefde bedekt alle overtredingen", Spr. 10 : 12, vgl. 1 Cor. 13 : 7. Liefde opent onze ogen voor allerlei verzachtende omstandigheden, waardoor we mild gestemd worden en bereid gemaakt het oordeel aan God over te laten. En geloof leert ons in alles Gods hand op te merken, die zoveel kwaad ten goede kan gebruiken. Een ontroerend voorbeeld bij deze spreuk vormt de grootmoedigheid en vergevensgezindheid, waarmee Jozef zijn broers tegemoet trad. Wat hadden zij hem veel kwaad berokkend. Maar hij 342
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
keek boven hen uit naar Gods hand en toen remde Jozefs gelovige verstand zijn toorn zelfs zo sterk af, dat deze in generlei wijze tegen zijn broers ontstak. Integendeel, toen hij zich aan hen bekend maakte, troostte hij hen grootmoedig: „Je hoeft niet zo terneergeslagen te zijn en jezelf niet meer te verwij ten dat jullie mij hierheen verkocht hebben, want God heeft mij voor jullie uitgezonden om jullie in leven te houden 0 en om velen het leven te redden. Niet jullie hebben mij hier gebracht, maar God zelf", Gen. 45 : 5-8. Deze lankmoedigheid heeft ook David gesierd. U weet wat Saul hem aangedaan had. Desniettemin spaarde David zijn doodsvijand tot tweemaal toe het leven, 1 Sam. 24, 26. En toen Sauls overlijdensbericht hem bereikte, dichtte David een ontroerend „In Memoriam", waarin hij aan alle onrecht dat Saul hem aangedaan had liefdevol voorbij ging en niets dan loffelijks van de gesneuvelde vorst getuigde, 2 Sam. 1 : 17-27. Vertoont iemand deze „traagheid in toorn", dan beschouwt de Schrift dit letterlijk als „zijn sieraad", vgl. SV. 75 ) Zij schitterde het schoonst in het leven van onze Zaligmaker, die deze spreuk vervuld heeft doordat Hij zelf „voor de overtreders gebeden heeft", Jes. 53 : 12, Luk. 23 : 34. Toen Petrus Hem vroeg: „Heere, als mijn broeder tegen mij zondigt, hoe dikwijls moet ik hem dan vergeven? Tot zevenmaal toe?", antwoordde Jezus: ,Nee, zeg Ik u, niet tot zevenmaal toe maar tot zeventigmaal zevenmaal", Matth. 18 : 21vv, vgl. Spr. 25 : 21, Rom. 12 : 17-21. Jezus' leerling Jakobus schreef later: „leder mens moet snel zijn om te horen, langzaam om te spreken, langzaam tot toorn", Jak 1 : 19. Door traagheid in toorn aan te prijzen, geeft de Schrift ons nog gezonde raad ook! Overzie de overtredingen van uw naaste maar eens niet! Leg op alle slakjes zout en stuif bij het minste of geringste op. Houd u voortdurend bezig met wat men u misdeed en u loopt grote kans deze haast bij het toornig worden te betalen met uw gezondheid, want: „Nijd is een verrotting der beenderen", Spr. 14 : 30 (zie onze bespreking daarvan). Lankmoedigheid ontziet hart en bloedvaten, maag en ingewanden, en bespaart u slapeloze nachten. Meer over het verband tussen de vreze des HEREN en onze gezondheid bij Spr. 3 : 7. 343
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Hier volgen nog enkele verwante spreuken: „Wie spoedig toornig is, begaat dwaasheid en een man met slinkse streken wordt gehaat", 14 : 17. „De lankmoedige is groot van verstand, maar wie kortaangebonden is, hoopt dwaasheid op", 14 : 29. „Een opvliegend mens verwekt twist, maar een lankmoedige doet de strijd bedaren", 15 : 18. Spreuken 19: 18
Kastijd uw zoon wanneer er nog hoop is, maar laat u niet verleiden hem te doden. Salomo dacht over de toepassing van lij fstraffen bij de opvoeding anders dan de moderne opvoedkundigen. Hij leerde: „Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg", Spr. 13 : 24 (zie onze bespreking daarvan). De Thora kende de lijfstraf ook bij de rechtspraak, maar bond de rechter aan het maximum van veertig slagen, Deut. 25 : 2v, vgl. 2 Cor. 11 :24. Dus wel kastij ding, maar duidelijk afgepast en niet bovenmatig. Ook Salomo waarschuwt hierboven tegen buitensporigheden bij het straffen van kinderen. Daarin verschilt het onderwijs van Israels meest wijze koning principieel van dat van de latere Jezus Sirach in het gelijknamige apocriefe boek. Daar vindt u enkele opvoedkundige raadgevingen die reeds de harde geest van de latere Farizeeen ademen en hun toespitsing van de „Wet" laten zien:
Wie zijn zoon liefheeft moet hem slagen blijven toedienen om tenslotte vreugde aan hem te beleven. Verwen een kind en het zal u verbijsteren; speel met hem en hij zal u verdriet doen. Lach niet met hem mee, want dat brengt u Teed en tenslotte maakt gij uw tanden stomp. Buig zijn nek in zijn jeugd, en breek hem de ribben, zolang hij nog jong is, Sir. 30 : 1, 9vv. 344
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Dan geeft de Geest van Jezus Christus ons in de Heilige Schrift mildere raad. De wijzen schuwen de roede niet, maar zij beschouwen haar evenmin als een wondermiddel. Tucht is voor hen allereerst liefdelijke leiding-door-onderwijzing, zie bij Spr. 1: 2v. Hoor hoe teer vader David zijn zoon Salomo als kind toesprak, Spr. 4, vooral vs. 3v en 11. Luister ook eens hoe lief de moeder van koning Lemuel haar zoon onderwees: „Zoon van mijn schoot, zoon van mijn geloften" noemt ze hem, Spr. 31 : 2. Dat is de grondtoon van de tucht der wijzen, die ook zulke gevoelige woorden wijden aan ouderliefde en oudersmart, zie bij Spr. 10: 2, vgl. 15 : 20, 17 : 6, 23 : 24v, 31 : 1-9. Ware ouderliefde schuwt zo nodig een lichamelijke kastijding bij de opvoeding niet, zie bij Spr. 13 : 24. Zij kent de heilzame werking van de roede, die dwaasheid kan verdrijven (zie bij Spr. 22 : 15), die van de dood kan redden (zie bij Spr. 23 : 13v), die wijsheid kan geven (zie bij Spr. 29 : 15) en die de opvoeder vreugde en rust verschaft, Spr. 29 : 17. Maar dan dient men haar wel bijtijds te gebruiken: „wanneer er nog hoop is", zegt Salomo hierboven. Dat betekent dat men er vroeg bij moet zijn, want een peuter en een kleuter zijn nog vatbaar voor verbetering en op die leeftijd is er zeker nog hoop, zie bij Spr. 13 : 24. Maar ofschoon de wijzen ook tegen overgevoeligheid op dit punt waarschuwen — „Hij sterft er niet van!", zie bij 23 : 13 — dienen de opvoeders toch op hun hoede te zijn voor overmatige kastijding en voor liefdeloosheid bij de tuchtiging. De strenge voorloper van de Farizeeen, Jezus Sirach, week daarin later zoals we reeds opmerkten van Salomo af. Maar de bekeerde Farizeeer Saulus van Tarsen sloot zich geheel bij Salomo aan met zijn vermaningen: „En, gij vaders, verbittert uw kinderen niet, maar voedt hen op in de tucht en de terechtwijzing des Heeren", Ef. 6 : 4. „Vaders, prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden", Col. 3 : 21. Ook de wijzen kenden het zondige vader- en moederhart, getuige hun waarschuwing: „Maar laat u niet verleiden hem te doden". Men zou in drift zijn eigen kind kunnen doden. 77 ) Zo kan deze spreuk ons twee dingen leren. 345
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
In de eerste plaats, dat liefde om Christus' wil hoofdvoorwaarde is voor de christelijke tucht. Dan grijpen we niet gabw en zeker niet graag naar de roede en dan straffen we niet onophoudelijk en evenmin onbillijk en ongeregeld. We handelen niet uit wraakzucht en zijn wars van lendenbrekerij a la Jezus Sirach. „Christelijke opvoeding is daarom veel zachter over de zondaar dan de Farizeeuwse. Zij rekent met de grens van het kunnen bij zondige mensen. Dat geeft de schijn alsof zij 't niet zo nauw neemt met de zonde. In wezen neemt zij 't echter veel nauwer. Want de „gerechtigheid" der Christenen is meerder dan die der Farizeeen". 78 ) De christelijke liefde kent een taai geduld om onze zwakke, jeugdige broeders en zusters in de Heere te onderwijzen, de stouten te leiden en de ongezeglijken met een paar tikken de tucht te laten voelen. Dit vergt verstandige onderscheiding van tijd, plaats en kind. „Luther schrijft de verkeerde uitwerking der gestrenge opvoeding, die hij genoten had, daaraan toe, dat zijn ouders, die 't toch goed met hem meenden, de karakters niet wisten te onderscheiden: de zoo teergevoelige knaap, die zeker met een zacht woord geleid had kunnen worden, leerde door 't veelvuldig gebruik der roede in den vader slechts den rechter, in den Vader in de hemelen slechts den Wreker des kwaads zien. Doch voor anderen is strenge tucht broodnodig, zullen zij niet geheel van 't rechte spoor afdolen." 79 ) In de tweede plaats kan deze spreuk ons opwekken ons te bezinnen op de grenzen van het kinderlijke kunnen ten opzichte van goed en kwaad. Christelijke tucht in de Geest der liefde vergt van de opvoeder dat hij het kind behandelt naar zijn aard en zich hoedt voor dweperij in de opvoeding. Dwepers hebben immers geen geduld om te wachten op de nieuwe aarde, die komen zal als Jezus komt — nee, zij zullen die wereld op staande voet laten komen. Met „kracht en geweld", de dwepersmiddelen bij uitstek. 80 ) Ook dit kan een opvoeder er toe verleiden overhaastig naar de roede te grijpen. Maar over de eerbied voor de grenzen van het kunnen bij kinderen spreken we nader bij de spreuk: „Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg", Spr. 22 : 6. 346
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Spreuken 20 : 3
Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist, maar elke dwaas barst los. Toen onze Heiland op aarde was, kwam er eens iemand naar hem toe met het verzoek: „Meester, zeg tot mijn broer, dat hij de erfenis met mij deelt". Maar ofschoon de Heere zich als de Zoon van God de Medeschepper en toekomstige Rechter der ganse aarde wist, antwoordde Hij: „Man, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?", Luk. 12 : 13. Daarmee handelde onze Heere Jezus naar de wijsheid van bovenstaande spreuk en hield Hij zich verre van de familietwist waarin die man Hem wilde mengen, vgl. Matth. 12: 19. Wat bleef onze Heiland ook toen nederig op zijn plaats! Hij had geen Goddelijke opdracht nu reeds als rechter op te treden en daarom bleef Hij als nog vernederde Middelaar gehoorzaam binnen de perken van zijn roeping. Hij kende vast ook de spreuk: „Wie zich mengt in een twist die hem niet aangaat, is als iemand die een voorbijlopende hond bij de oren grijpt", Spr. 26 : 17. Vandaar zijn vraag: heeft mij als rechter of scheidsman over u aangesteld?" En dit inzicht in de grenzen van zijn taak weerhield Hem zich te mengen in een erfeniskwestie die Hem niet aanging. De vraag: „Ben ik daar wel toe geroepen?"kan ons helpen ons van veel twist verre te houden en voorkomen, dat we moeten lijden als een bemoeial, 1 Petr. 4 : 15. Ook hier staat de wijsheid van God tegenover die van deze wereld, waarin men vaak de bezitters van grote monden op een voetstuk plaatst. Maar de Schrift noemt dit bemoeizuchtige losbarsten kenmerkend voor een dwaas. Daarentegen prijst zij de discipelen van de Heere Jezus, die voorzover het van hen afhangt vrede houden met alle mensen, Matth. 5 : 9, Rom. 12 : 18, vgl. Mark. 9 : 50. „Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen", 2 Tim. 2 : 24. Hier volgen nog enkele verwante spreuken: „Een valsaard veroorzaakt twist, een lasteraar brengt scheiding tussen vrienden", 16 : 28. ,Het begin van een twist is als het doorsteken van een wa347
Enige Spreuken van Salomo en van andere wifzen
§ 12
terkering, laat dus of van twist voordat hij losbreekt", 17 : 14. Zie ook bij Spr. 3 : 30. Spreuken 20:9
Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart rein bewaard, ik ben rein van zonde?
Dat kan niemand zeggen! „Er is immers geen mens die niet zondigt!" Dat is ook een woord van Salomo, uit zijn gebed bij de inwijding van de tempel, 1 Kon. 8: 46. Het wordt door de gehele Heilige Schrift bevestigd. Salomo's vader David beleed: „Zie, in ongerechtigheid ben ik geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen", Ps. 51 : 7. „O Jahweh (), ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, is voor U rechtvaardig", Ps. 143 : 2. ,Niemand op aarde is zo rechtvaardig, dat hij goed doet zonder te zondigen", Pred. 7 : 20. ,Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet", 1 Joh. 1 : 8, vgl. Gen. 8 : 21, Job 4 : 17b, 14 : 4, Ps. 130 : 3, Joh. 8 : 7. Op deze regel bestaat maar een uitzondering: onze Heere Jezus Christus. Hij kon vragen: „Wie van u overtuigt Mij van zonde?", Joh. 8 : 46. En nu kunnen wij klagen en roemen: ,Want alien hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, en worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade door de verlossing in Christus Jezus", Rom. 3 : 23v. Spreuken 20: 12
Het oor dat hoort en het oog dat ziet, Jahweh heeft beide gemaakt.
Hebt u ogen waarmee u kunt zien en oren waarmee u kunt horen? Dan hebt u die onwaardeerbare geschenken regelrecht aan GOd te danken. De oogziekenhuizen, de blinden- en doveninstituten herinneren ons er aan, dat ons gehoor en gezicht geen vanzelfsprekende vermogens zijn en dat we God wel vaak mogen prijzen: „Ik loof U, dat ik kan zien! Ik dank U, dat ik kan horen!" Maar dan heeft God als de Schepper van onze ogen en oren 348
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
ook het recht ons rekenschap te vragen van ons gebruik daarvan. Want Hij heeft ons natuurlijk in de eerse plaats oren gegeven om naar Zijn stem te luisteren en ogen om Zijn grote daden op te merken. Al zou je bij wijze van spreken nog maar een oor hebben, dan moest je daarmee nog goed naar Gods Woord luisteren, Openb. 2 en 3, vgl. Ps. 28 : 5. ,Horen" is overigens in het Hebreeuws, evenals in het Nederlands, ook nog een term voor gehoorzamen en „zien" voor verstaan (vergelijk ons: Wie niet horen wil, moet voelen). Samuel gebruikte hetzelfde Hebreeuwse woord als bovenstaande spreuk toen hij tegen Saul zei: gehoorzamen is beter dan slachtoffers", 1 Sam. 15 : 22. En volgens Jesaja 6 kan iemand onder Gods Woord horende doof en ziende blind zijn, dus het niet gehoorzamen en het niet verstaan. 8 ') We beluisteren in onze masjaal dus ook deze les: Als u oren hebt die Gods stem door zijn Woord werkelijk horen en ogen die zijn daden in Schrift en historic werkelijk zien, beroem u daar dan niet op, want dan is dat een gave Gods. Matth. 13 : 11, Ef. 2 : 8. De discipelen van de Heere Jezus zagen en hoorden in Hem de beloofde Koning en toen feliciteerde Hij hen: „Uw ogen zijn zalig omdat zij zien en uw oren omdat zij horen", Matth. 13 : 16. 82 ) Spreuken 20: 22
Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op de HERE, Hij zal u helpen.
Dat heeft Salomo's eigen vader als jonge man z6 voorbeeldig gedaan, dat hij er ,de man naar Gods hart" door werd. David gehoorzaamde de Thora: „Neem geen wraak op een volksgenoot en koester geen wrok tegen hem. Bemin uw naasten als uzelf. Ik ben Jahweh", Lev. 19 : 18. Daarom handelde hij tijdens zijn vervolging door Saul naar de code: „Al tasjcheet!" Je vijandige broeders niet verderven, maar liefhebben en je rechtszaak aan God overdragen, I I', 19v. Zelfs al had een speerstoot aan al Davids ellende een eind kunnen maken, hij vergold Saul zijn kwaad niet, 1 Sam, 24, 26. In menige psalm heeft David dit nederige geloof beleden en zijn hoorders opgewekt in soortgelijke gevallen ook op Gods in349
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen Een keuze uit Spreuken 10-31
92v, 110v. Vooral Psalm 37 dringt er sterk grijpen te wachten, op aan de verdediging van onze gerechtigheid over te laten aan God. David is met dit vertrouwen op God allerminst beschaamd uitgekomen. Zonder dat hij zelf een van zijn vijanden in Israel doodde, bewerkte Jahweh dat men David het koningschap over Juda en Israel kwam aanbieden. Niemand heeft deze wijsheid echter zo volmaakt betracht als Davids grote Zoon, onze Heere Jezus Christus. Hij kon vuur van de hemel op zijn vijanden laten neerdalen en legioenen engelen tegen hen tehulp roepen (Luk. 9 : 54, Matth. 26 : 53), maar Hij deed niets van dit alles. „Als Hij gescholden werd, schold Hij niet terug. Als men Hem leed aandeed, uitte Hij geen dreigementen. Hij liet zijn zaak over aan Hem, die rechtvaardig oordeelt", 1 Petr. 2 : 23. Ja, Hij heeft zelfs aan het kruis nog voor zijn vijanden gebeden: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen", Luk. 23 : 34. Hij heeft op volmaakte wijze laten zien wat „wachten op God" kan betekenen, en op Zijn tijd „heeft God hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle naam is", Fil. 2 : 9. Intussen leide men hier niet uit af, dat het David en onze Heere Jezus geen enkele moeite gekost heeft jarenlang op Gods verlossing te moeten wachten. Omdat men vaak meent, dat een christen altijd wat moet „doen", kan men dit wachten op God soms zo smadelijk horen afwijzen als „lijdelijk". Alsof het niet regelrecht ingaat tegen ons vleselijk begeren, dat zo makkelijk de toevlucht neemt tot een ongelovige dadendrang. En alsof niets kunnen „doen" ons geloof juist niet in sterke spanning kan brengen. Misschien vormt wachten op God wel een van de zwaarste opgaven waarvoor ons geloof zich gesteld kan zien. Nee, Salomo gaf ons geen gemakkelijke raad, maar wel een goede. Zoals reeds veel kinderen Gods mochten ondervinden. Zij brachten deze spreuk in praktijk en ontvingen op Gods tijd inderdaad Zijn hulp. Wie echter Salomo's raad verwerpt en wel kwaad met kwaad vergeldt, ontketent in de regel een kettingreactie van telkens nieuw kwaad. Verder hanteert hij dezelfde zondige wapens als zijn tegenstander. Maar wat hij vooral uit het oog verliest is, dat wreken een recht is dat alleen God toekomt. En aan Zijn dienares de overheid 350
§ 12
en haar rechters. Die moeten het kwaad uiteraard wel vergelden. Maar Salomo had in deze spreuk geen rechters, maar particulieren op het oog en voor hen geldt de regel: „Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn (van God), want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere", Rom. 12 : 19, Deut. 32 : 35, 1 Thess. 5 : 15. 83 ) Zie over rechtzoeken in de privê- en in de publieke sector nader bij Spr. 24 : 29. Hier blijkt tevens voor de zoveelste maal, dat de vreze des HEREN medicijn is voor ons vlees en lafenis voor ons gebeente, zie bij Spr. 3 : 7v. Want wie op wraak zint, strooit zelf zout in zijn wonden. En wie zich voorneemt: „Ik zal hem wel krijgen!", berokkent zich vaak grote schade aan zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid, zie bij Spr. 14: 30. Hier volgt nog een aan de onze zinverwante spreuk: „Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten; indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken; want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd, en de HERE zal het u vergelden", Spr. 25 : 21v. Spreuken 20:25
Het is een valstrik voor een mens ondoordacht „Heilig!" te roepen en pas na zijn gelofte na te denken. „Help, lieve heilige Anna! Ik wil monnik worden!", riep de dodelijk beangste student Maarten Luther uit, toen hij op 2 juli 1505 op weg van zijn ouderlijk huis in Mansfeld naar de universiteit te Erfurt door een zwaar onweer werd overvallen. 48 ) God heeft deze gelofte wel gebruikt om de kerkgeschiedenis een grote wending te geven, maar dat neemt net weg, dat dit toch net de juiste manier is om een gelofte af te leggen. Als men in Israel bij gelofte iets aan Jahweh afstond, riep men blijkbaar, al of niet op het geschenk wijzend: „Heilig!" (Dit is van nu af heilig). Dat wil zeggen: dit is afgezonderd van de wereld en bestemd voor de dienst van God. Men kon Jahweh ook een bepaald gelofteoffer toezeggen: „Als Gij mij deze of die weldaad bewijst, zal ik U dit of dat geven", I b , 206. Zulke gelofteoffers behoorden tot de vredeoffers, I b , 205vv, 269vv. Als je zo'n gelofte eenmaal 351
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
gedaan had, zat je er natuurlijk aan vast: „Wanneer gij Jahweh, uw God, een gelofte doet, zult gij er niet mee talmen haar in te lossen, want Jahweh, uw God, zou ze toch van u eisen en dan zoudt gij u bezondigen. () Wat over uw lippen gegaan is, moet gij stipt volbrengen; gij hebt immers Jahweh, uw God, volkomen vrijwillig een gelofte gedaan, die gij hebt uitgesproken met eigen mond", Deut. 23 : 21vv, Ps. 50: 14. Nu brengen wij weliswaar ook geen bloedige vredeoffers meer zoals Israel deed, maar daarom mogen wij nog wel geloften doen. Dat is zeker niet specifiek-Oudtestamentisch. De moeder van koning Lemuel sprak over haar „zoon van mijn geloften", Spr. 31 : 2. Zo had zij hem blijkbaar afgebeden, net als Hanna, 1 Sam. 1 : 11. Paulus liet tijdens een bepaalde gelofte zijn haar groeien, Hand. 18 : 18. En waarom zouden wij God niet zoveel (honderd) gulden mogen beloven, als Hij deze of die lieve wens van ons vervult? I b , 217. Maar zulke geloften moeten we niet in een opwelling afleggen, zoals Luther deed. 85 ) Onder de plotselinge indruk van een aantal zware donderslagen. Zoiets moet men biddend doen en na ernstig overleg, voor Gods aangezicht. Anders zouden we wel eens meer kunnen beloven dan we kunnen geven. Stel u voor dat iemand in een opwelling God de gelofte doet: „Als U mijn zoon een Godvrezende vrouw bezorgt, zal ik U tienduizend gulden geven voor Uw Koninkrijk". Als hij zo'n bedrag bij benadering niet zou kunnen betalen, zou hij zichzelf met z'n gelofte in grote moeilijkheden brengen. Z'n gezin trouwens ook. Van zo'n ondoordachte gelofte zou onze spreuk zeggen: ,Het is een valstrik voor een mens (in dit geval alleen financieel reeds) ondoordacht te roepen en pas na zijn gelofte na te denken". Overwegen we een gelofte pas nadat we haar gedaan hebben, dan kan men tevens in de verzoeking komen haar dan maar te breken, wat de Schrift uitdrukkelijk verbiedt (zie boven Deut. 23 : 21vv). Al kende zij voor Israel wel de mogelijkheid voor een niet nagekomen gelofte dispensatie te betalen, maar dat is nattuarlijk iets anders dan haar breken, Lev. 27 : 1-8, I', 729v. Luther deed met zijn ploselinge gelofte zijn vader veel verdriet, want die had 352
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
niet veel op met monniken. Daarom neme men de met onze spreuk overeenstemmende raad van de Prediker ter harte: „Wees niet overijld met uw mond en uw hart haaste zich niet om een woord voor Gods aangezicht te spreken. Het is beter dat ge niet belooft dan dat ge belooft en niet inlost", Pred. 5 : 1, 4, vgl. Deut. 23 : 22, Jez. Sir. 18 : 23. Spreuken 20:29
Der jongemannen sieraad is hun kracht, en der ouden glorie is hun grijsheid. Als volwassen jongeman sta je op het toppunt van je lichaamskracht. En als je dan de HERE vreest, geeft Hij je misschien aan het eind van je levensleerschool de grijsheid als sierlijke kroon der wijsheid. In de wereld vormen de verschillen tussen jong en oud vaak een bron van twist en spreekt men in dit verband vaak over een generatiek/oof. Men kan elkaar niet verdragen, men is jaloers op elkaars gaven en positie en maakt elkaar de heftigste verwij ten. Maar volgens Gods orde zijn een opa en zijn kleinzoon niet elkaars tegenstanders, maar elkaars medestanders in de strijd om het bestaan. De een heeft meer levenskracht, de ander meer levenswijsheid. Samen vullen zij elkaar prachtig aan. Ook hiervan kan men met Prediker zeggen: „Alles heeft Hij voortreffelijk gemaakt op zijn tijd. Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze", Pred. 3: 11, 8 : 6. Wat kunnen spreuken als de bovenstaande — zie ook bij Spr. 16 : 31 — een zoete vrede stichten. Zij moedigen ons aan de vreugden van elke leeftijd dankbaar en bewust te genieten. 86 ) En tevens kunnen zij Gods yolk over de onzalige generatiekloof heen tillen, die de kinderen dezer wereld vaak zo heilloos van elkaar scheidt. Spreuken 21 : 1
Het hart van de koning is in de hand van Jahweh als een waterloop, Hij leidt het overal heen waar Hij wil. Men zou hierbij het hele boek Esther wel als voorbeeld kun353
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
nen nemen. Machtig zoals Jahweh het hart van die wereldbeheerser Ahasveros in Zijn hand nam en daarmee al diens doen en laten! Want met zijn hàrt doet een mens alles: „daaruit zijn de oorsprongen des levens", Spr. 4 : 23. En dat koningshart neigde Jahweh net zo makkelijk tot zijn Goddelijke plannen als een Israëlitische boer een watergreppeltje in zijn moestuin omlegde — een karweitje van niks. U weet wat Haman in de zin had: alle Joden in het Perzische wereldrijk op één dag ombrengen. Ook de Judeeërs die wèl naar Jeruzalem waren teruggekeerd. Maar Jahweh wenste dit yolk in leven te houden, want daaruit zou Hij de Verlosser der wereld doen voortkomen. Daarom nam God toen het hart van die machtige Ahasveros in Zijn hand. Iedereen dacht, dat Ahasveros deed wat hij wilde, maar in werkelijkheid deed hij alleen wat Gòd wilde. Jahweh neigde het hart van de vorst er eerst toe uit talloze schoonheidskoninginnetjes uitgerekend het Jodinnetje Esther als opvolgster van de verstoten koningin Vasthi te kiezen. kiezen. Daarna vervulde Jahweh Ahasveros' hart met sympathie voor Esther, die daardoor Hamans val en Israëls redding kon bewerkstelligen, vgl. 13vv. Zo neigde Jahweh in de wereldgeschiedenis de harten van de grootsten der aarde voor zijn plannen, Gods yolk ten oordeel of ten voordeel. Hij verstokte Farao's hart, want Hij wenste zich aan hem te verheerlijken, Ex. 4 : 21, 14 : 4. Hij zond een leugengeest in Achabs profeten, want Hij wilde hem verleiden tot een voor hem fatale veldtocht, 2 Kron. 18 : 18-22. Hij gebruikte de machtige Assyriër Tiglath Pileser, omdat Hij een roede nodig had om Juda te tuchtigen, Jes. 10 : 5. Een honderd jaar later nam Hij Nebukadnezar als knecht in dienst, omdat Hij Juda in ballingschap wilde voeren. Maar zeventig jaar later wekte Hij de geest van Kores op, omdat Hij Juda weer uit de ballingschap wilde verlòssen, Ezra 1, Jes. 41 : 2vv. Hij keizer Augustus een volkstelling uitschrijven, want Hij wilde de profetie vervullen, dat de Messias in Bethlehem geboren zou worden, Micha 5 : 1, Matth. 2 : 6, Luk. 2. Al deze machtigen verkeerden zelf in de stellige mening, dat zij hun eigen plannen uitvoerden. Maar in feite dienden zij onderworpen Gods plannen. Daartoe leidde Hij hun koningshart even gemakkelijk als een boer 354
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
zo'n irrigatiestroompje van een decimeter breed even omlegt. Hij is de koning der koningen. En nog zijn alle machthebbers van hoog tot laag zo volkomen in Gods macht, dat zij tegen zijn wil zich noch roeren noch bewegen kunnen, Ps. 33. Hij neigde de harten van Napoleon en Hitler tot een tocht naar Rusland, wat op hun ondergang en onze bevrijding uitliep. Of zij het erkennen dan wel niet: alle groten der aarde regeren bij de gratie Gods en moeten Zijn plannen dienen en geen minuut langer dan Hij ze nodig heeft. Spreuken 21 : 9
Men kan beter op een hoek van het dak zitten dan met een twistzieke vrouw in een gemeenschappelijk huis. Nee, Salomo maakt hier geen grapjes. Met een man die zo'n vrouw trouwde kun je gerust meelij hebben. De achtergronden van zulk eeuwig geruzie vormen ook bepaald geen stof voor humor. We zien hier hoe diep de zonde het samenleven van een man en z'n vrouw kan bederven. Want God heeft het huwelijksleven natuurlijk niet zo bedoeld, dat die twee elkaar op den duur graag zouden ontylùchten. „Ik zal hem een hulp maken die bij hem past", zei God de HERE toen Hij voor Adam een vrouw ging scheppen. En toen Adam haar zag, riep hij blij uit: ,Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal „mannin" heten, omdat zij uit de man genomen is". En de Schrift verbindt daaraan deze inzetting: „Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en zij zullen tot een vlees zijn", Gen. 2: 1825. Dat is het tegenovergestelde van moedeloos bij haar weglopen, zoals de Israëliet die het gezeur moe op het platte dak van zijn huis ging zitten, al of niet in een dakkamertje (2 Kon. 4: 10). Daar zat hij dan wel eenzaam, misschien zelfs in de regen, maar daar had hij tenminste rust. Maar hoe kòmt een vrouw er bij zo twistziek naast haar man voort te leven? Dat kan men niet afdoen met een verwijzing naar lastige karakters, al spelen die natuurlijk ook een rol. De diepste 355
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
wortels liggen echter in de zonde, dat zo'n vrouw haar man niet als haar hoofd weest te beschouwen. En die weigerachtigheid had de HERE in het paradijs ook voorzegd. De zonde zou mede tot gevolg hebben, dat de man zijn leiderschap niet langer met liefde en gemak zou uitoefenen, maar dat hij ervoor met haar zou moeten vechten. r ) Hoeveel mannen zagen hun huwelijksleven reeds door deze opstandigheid bedorven? Als zij een vrouw getrouwd bleken te hebben, die zich tegen Gods ordinantie voor het huwelijksleven verzette. Wat zich dan uitte in eeuwig gekijf, nooit ophoudende aanmerkingen, drift- en pruilbuien, zelfbeklag, gescheld en getier. En wat daar verder in een huwelijk uit voortvloeit, laat zich gemakkelijk raden. Nu moet een man z'n vrouw wel regeren, 1 Tim. 2 : 12vv "), vgl. Gen. 3 : 16, 1 Tim. 3 : 2-5. Maar hoe kan hij dat in zo'n geval in liefde doen — als hij het al kan doen? Want zoals een andere spreuk zegt: „Een gestadig druppelend lek op een dag van stortregen en een twistzieke vrouw zijn aan elkaar gelijk. Wie haar wil opsluiten, zou wind opsluiten, en zijn rechterhand zou olie ontmoeten", 27 : 15v. Menige man, te wijs om terug te schelden en de nutteloze tegenspraak moe, ontvluchtte daarom op den duur de huiskamer om „op een hoek van het dak" tenminste enige rust te vinden. Dat is dan volgens Salomo wel „beter" dan samenhuizen met een „kijfachtige huisvrouw", maar daarmee beweert hij natuurlijk niet, dat zo'n vlucht ideaal is. Het is en blijft verstoring van Gods orde en voor zo'n man een levenslang verdriet. Hij mist een gezellig thuis, een vriendelijke blik, die voor andere mannen zo'n bron van geluk en bemoediging is. Daar komt nog bij, dat de spreuk er stilzwijgend van uitgaat, dat een huwelijk om deze reden niet ontbonden mag worden, Matth. 5 : 32. Hij moge bedenken: „Een zacht antwoord keert de grimmigheid af", zie bij Spr. 15 : 1. En: „Het is een eer voor een man zich verre te houden van twist", zie bij Spr. 20 : 3. Maar het blijft een zware opgave. Een zinverwante spreuk luidt dan ook: „Het is beter te wonen in een woestijn dan met een twistzieke en gramstorige vrouw", 21 : 19. 89 ) Uiteraard kan een vrouw een twistzieke en gramstorige man treffen, die haar 356
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
levenslang doet zuchten en schreien. Maar Salomo beperkt zich in deze spreuk tot de twistzieke vrouw. Gelukkig de man die van God een vrouw kreeg die zich laat gezeggen door het Goddelijke gebod: „Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Heere, want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente. Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles", Ef. 5 : 22vv. Dat maakt het haar man heel wat lichter Gods-opdracht-voor-hem na te komen, die feitelijk nog zwaarder is dan die voor haar: „Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals (!) Christus zijn gemeente heeft liefgehad en zich voor haar overgegeven heeft . . . Zo (!) zijn ook de mannen verplicht hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam", Ef. 5 : 25-29. Men make het Woord van God ook op dit punt niet krachteloos door feministische inzettingen of door het op eigen gezag „tijdgebonden" te verklaren. Want er bestaan geen betere waarborgen voor ons huwelijksgeluk en dat van onze jongens en meisj es dan Gods huwelijksinzettingen waarvan Hij ook zei: „De mens die ze doet zal daardoor leven" (geluk vinden). Spreuken 21 : 13
Wie zijn oor toestopt voor het hulpgeroep van de arme die zal ook zelf eens roepen en geen antwoord krijgen. „Want onbarmhartig zal het oordeel zijn over hem, die geen barmhartigheid bewezen heeft", Jak. 2 : 13. Dat gebeurt nu al vaak, maar zeker bij het Laatste Oordeel. De Heere Jezus heeft het getekend in een masj aal: „Er was eens een rijk man die in purper en fijn linnen gekleed ging en iedere dag uitbundig feest vierde, terwijl een arme, die Lazarus heette, met zweren overdekt voor de poort lag. Hij verlangde er naar zijn honger te stillen met wat bij de rijkaard van de tafel viel. Ja, zelfs kwamen honden zijn zweren likken", Luk. 16 : 19vv. Maar de rijke scheen de menselijke ellende voor zijn poort nooit op te merken. Tot hij zijn ogen opsloeg in de pijn en door vader Abraham geattendeerd werd op „een onoverkomelijke kloof" tussen hem en Lazarus. 357
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Men bedenke dat Salomo deze spreuk en de Heere Jezus deze gelijkenis voor IsraNitische oren vertelden. Zulke dingen gebeur(d)en binnen het stralingsveld van Gods Woord, dat van a tot z barmhartigheid aan ons verkondigt en van ons vordert. We zullen daarom niet in de eerste plaats moeten denken aan wat heidenen 89b ), maar aan wat christenen hun armen aandeden bij wat de Heere in Matth. 25 over het Laatste Oordeel meedeelt. Als Hij dan in voile heerlijkheid op zijn troon heeft plaats genomen en alle mensen vaneen gescheiden heeft, zal Hij tot de onbarmhartigen aan zijn linkerhand zeggen: „Gaut weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. Want 1k heb honger geleden en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; 1k ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht". En als zij daar niets van zullen begrijpen, zal Hij hun antwoorden: „Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mMsten (vs. 40: „mijn minste broeders") niet gedaan hebt, hebt gij het ook Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven", Matth. 25 : 31-46, zie ook bij Spr. 3 : 27v, 34, 11 :26, vgl. Matth. 5 : 7, 18 : 32-35, Spr. 14 : 21, Jez. Sir. 4 : 1-6.
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Salomo wijst hierboven op wat de afvallige tot een spotter stempelt: zijn mateloze overmoed, zijn zelfverheffing en trots. Hij is de vermetele die tegenover God zijn eigen maat niet kent en zich daarbij ver-meet. Hij is de tegenvoeter van de armen en ootmoedigen en de tegenpool van de wijze, want: „Een wijs zoon laat zich tuchtigen door zijn vader, maar een spotter luistert niet naar berisping", 13 : 1. Door zijn autonome levenshouding sluit hij zich of voor de tucht van Gods Woord en maakt hij zich bijna onverbeterlijk: „De spotter houdt er niet van, dat men hem terechtwijst; tot de wijzen zal hij niet gaan", 15 : 12. Of men moet hem flunk straffen; dat wil nog wel eens helpen, omdat het de enige taal is die hij nog verstaat, 21 : 11. Zo handelt hij dagelijks in de mateloos overmoedige gedachte, dat hij alles beter weet dan God en dat hij de orde van Gods geboden en werken wel aan zijn laars kan lappen. Hij voelt zich daarbij misschien te humaan of te beschaafd om hardop met de bijbel te spOtten, maar zijn hoogmoedige levenshouding stempelt hem desondanks wel tot een echte spotter. Zie ook bij Spr. 3 : 34. Spreuken 22 : 3 ( = 27 : 12)
De schrandere ziet het onheil en bergt zich, maar de onverstandigen gaan hun gang en moeten boeten.
Spreuken 21 : 24
Een overmoedige en vermetele heet spotter; hij die handelt in mateloze overmoed. Spotter is een van de vele bijnamen van de goddeloze. Misschien denken wij dan wel eens wat teveel aan ruwe kerels die onbeschaamde grappen verkopen over God en zijn dienst. De spotter is, zoals we in F, 96 uitvoeriger betoogden, in de Schrift meer een binnenkerkelijke dan een buitenkerkelijke figuur. Ze omgaven zich vaak met een waas van godsdienstigheid of zelfs van theologische geleerdheid. De apostelen wezen hen aan in de christelijke gemeenten. 358
De „onverstandige" is de goedgelovige; de onervaren jongere en de onnozele, veel te argeloze oudere. We maakten al kennis met hen bij Spr. 1 : 4 en 14 : 15 (zie aldaar). Een typerend voorbeeld van zo'n onverstandige die z'n gang ging en moest boeten, is de jongen uit Spr. 7, die zich door een slechte vrouw liet verleiden. „Argeloos liep hij haar na als een rund dat naar de slachtbank gaat (), totdat een pijl zijn lever doorboorde", Spr. 7 : 22, vgl. § 9, overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond. Dan toonde Jozef zich onder gelijke omstandigheden een echte ,schrandere": hij zag het onheil dat sexuele omgang met de vrouw van Potifar zou meebrengen en trachtte zich te bergen. 359
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
sC 12 Spreuken 22 : 6
Voed de knaap op volgens de eis van zijn weg en zelfs in zijn ouderdom zal hij er niet van afwijken. Wat bedoelt Salomo met „de eis van zijn weg"? Opvoeden met het oog op zijn latere levensweg? Of met inachtneming van zijn kinderlijke levensweg? Met het oog op zijn roeping of naar de maat van zijn kunnen? Voor ons besef sluit het een het ander niet uit en liggen beide wijsheden in deze masjaal opgesloten. 90 ) „Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg", Spr. 13 : 24. Zoals ons bij de bespreking van deze spreuk bleek, zijn kinderen in hun prilste jeugd het gevoeligst voor vermaning en het vatbaarst voor verbetering. Ook bovenstaande spreuk wijst daarop. Een wijze opvoeding begint meteen bij de geboorte. Salomo's spreuk geeft alle ruimte hier óók aan baby's te denken, want hij gebruikt hier voor knaap hetzelfde Hebreeuwse woord na'ar als Ex. 2 : 6 bezigt voor de zuigeling Mozes in het biezen kistje. Niet dat men een jong kind al zoveel moet slaan, want onder tucht verstaan de wijzen niet allereerst lijfstraffen, maar liefdevolle ouderlijke leiding door onderwijzing, vermaning en verbod. Dit van God ontvangen gezag kunnen ouders een ongehoorzaam kind zo nodig laten voelen. Wie daarvoor de eerste levensjaren voorbij laat gaan, verzuimt de beste gelegenheid en zal dit later wellicht onder tranen betreuren, Spr. 29 : 15. Natuurlijk denken wij bij „de eis van zijn weg" aan de bekwaamheid tot alle goed woord en werk, waartoe God het kind in zijn leven roepen zal. In deze levenswandel-met-God moet de opvoeder het kind inwijden, zoals het Hebreeuws letterlijk zegt. De letterlijke SV luidde: ,Leer de jongen de eerste beginselen . .". Welteverstaan van het recht dat God krachtens zijn verbond op ons hele leven heeft. Dus opvoeding vanuit diepe eerbied voor Gods ordeningen in Schrift en schepping (vgl. § 4 over Spr. 1 : 7). Kinderen behoren reeds zo jong mogelijk basisonderwijs te ontvangen over zonde en genade, alsmede over hun reiniging door het bloed en de Geest van Jezus Christus. Wen hen vroeg aan de dienst des Heeren en de wil van God door hun dagelijks uit het 360
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Woord te vertellen. Timothens kende van kindsbeen de Heilige Schrif ten, 2 Tim. 3 : 15. De uitzonderingen die in deze spreuk verwaarloosd worden, bevestigen dat ook in het Koninkrijk van God als regel geldt: Jong geleerd, oud gedaan! Behalve een opwekking om zo jong mogelijk met de opvoeding te beginnen, kan men in deze spreuk ook een vermaning beluisteren daarbij rekening te houden met de aard en leeftijd van het kind. Ook dat is „eis van zijn weg". God schiep alles naar zijn aard, ook het kind. Zijn ordeningen voor het kinderleven zijn anders dan die voor dat van volwassenen. Het jonge kind leeft nog in eigen sfeer. Het kent nog geen levenstaak en mist de ijver en het plichtsbesef van een groot mens. Het gaat nog geheel op in zijn spel. Reeds hierdoor stelde God grenzen aan het kunnen van kinderen, die wij moeten eerbiedigen. Bovendien zijn onze kinderen in zonde ontvangen en geboren. Evenals in ons eigen leven bestaan daardoor ook in hun kinderleven allerlei gebreken en tekorten. Zij bereiken het ideaal evenmin als wijzelf. Hardvochtige opvoeders als Jezus Sirach trachten deze droevige werkelijkheid te forceren door lendenbreken, zie bij Spr. 19 : 18. Maar discipelen van Salomo tonen bij de opvoeding van hun kinderen eerbied voor de grenzen van hun kunnen ten opzichte van goed en kwaad. Ook dat is „volgens de eis van zijn weg", vgl. Ps. 103 : 8-14. Niet dat we dan volkomen vrede hebben met de zonden en gebreken van onze kinderen. Of dat we daarin lijdelijk berusten. Verre vandaar! Maar onze ijver voor verbetering van de zondige aard van onze kinderen kome voort uit een zachtmoedig en nederig hart, dat ook eigen zonde en ellende kent. 91 ) Laten we beseffen, dat ook bij de opvoeding van zondige mensenkinderen alles niet ineens kan worden rechtgebogen, maar dat we eerst geduldig moeten zaaien en wieden voordat we kunnen maaien. Spreuken 22 : 14
De mond van vreemde vrouwen is een diepe kuil, hij op wie Jahweh vertoornd is volt erin. Hoe zo'n vrouw met haar mond kan temen en hoe men dan in 361
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
zo'n kuil valt, heeft Salomo in Spr. 5-7 aan de hand van voorbeelden uit de praktijk uitvoerig laten zien, vgl. § 9: Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond. Spreuken 22 : 15
Dwaasheid is vastgehecht 92 ) in het hart van de knaap, de tuchtroede zal haar vandaar verdrijven. Dwaasheid is in de Schrift niet zoiets onschuldigs als kinderlijke domheid, maar een ander woord voor zende, P, 93vv. Dwaasheid duidt het kwaad aan als een uiting van onverstand. Helaas is zij reeds in de harten van onze jongste kinderen vastgehecht (SV: gebonden), zoals ook de spreukendichter moest vaststellen. Niemand hoeft zijn kinderen ongehoorzaamheid aan Gods geboden te leren. „Het voortbrengsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan", Gen. 8 : 21, Ps. 51 : 7, Job 14 : 4. Tenzij we door de Geest van God wedergeboren worden. De heilige Schrift leert ons bier, dat dwaasheid zich weliswaar niet altijd pijnloos uit een kinderhart laat verwijderen, maar dat men daarvoor van de tuchtroede wel goede verwachtingen mag koesteren. Uit kinderharten laat dwaasheid zich door een paar tikken, desnoods door een pak slaag, nog wel verwijderen. Vooral wanneer men daarmee niet te lang wacht. „Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg", Spr. 13 : 24. Wij leiden hieruit af, dat de beste tijd voor lichamelijke tuchtiging voor de schooljaren valt, omdat de ervaring leert dat een kind doorgaans gedurende de eerste levensjaren het beste naar lichamelijke straf luistert. Kinderen die voor de schooljaren al met de tuchtroede kennismaakten, zullen haar in het algemeen op school nauwelijks meer nodig hebben. Zij leerden thuis reeds in het gareel te lopen. 93) Zie verder voor het gebruik van de tuchtroede bij de opvoeding ook onze bespreking van Spr. 13 : 24, 19 : 18, 22 : 6, 23 : 13v en 29 : 15.
Kan de school wel zonder roede? Maar als kinderen het gezag op school brutaal weerstaan? Kan de onderwijzer de dwaasheid dan wel zonder tuchtroede uit 362
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
het kinderhart verwijderen? Voor Wereldoorlog II was een tik met de lineaal op de binnenkant van de hand nog gebruikelijk op de lagere scholen in Nederland, maar thans zijn lijfstraffen ook daar geheel in onbruik geraakt. 94 ) Getuigt dit echter van gehoorzaamheid aan de Heilige Schrift en aan de Geest der wijsheid? A. Janse hield in 1936 nog een pleidooi voor een officiele, eerlijke plaats voor de roede op schoo1 95 ) Hij merkte daarin onder meer het volgende op. „Nu kan soms een onderwijzer dag op dag soms bijna straffeloos getergd worden — totdat de maat vol is en de onderwijzer ten einde raad in volkomen rechtmatige toorn en in oprechte ijver voor zijn goddelijk beroep de stoute jongen bij de arm neemt en een lichamelijke afstraffing toedient, die — onder voorwaarde bovengenoemd 96 ) — zeer vaak het gezag weer herstelt en de ongebondene doet inbinden. Achteraf zegt dan de onderwijzer: dat had al veel eerder moeten gebeuren. En dan komt de bereidheid om bij herhaling van zulke situaties maar direct het middel der tucht te baat te nemen. De wijsheid der rechtvaardigen — die we geschreven vinden in het Spreukenboek — en de ervaring, leren, dat in de huiselijke opvoeding de roede een plaats heeft. Er is trouwens niet dat absolute verschil tussen een lichamelijke straf, die dan zou vernederen en een geestelijke psychische klap die niet zou schaden. In onze tijd vol nerveuze kwalen is het verwonderlijk dat men grote drukte maakt over lichaamsstraf en dat niemand er erg in heeft hoe menig kind psychisch lamgeslagen is. Hoofdpijn vanwege strafhuiswerk wordt niet bedokterd — hoofdpijn door een slag om 't hoofd kan de onderwijzer voor de strafrechter brengen. Psychisch letsel mag straffeloos aangebracht worden, maar verregaande brutaliteit mag volgens enkele rechters nog niet met de vinger aangeraakt worden. Zo is de misstand ontstaan dat psychische straf zonder maat kan opgelegd worden en dat de roede slechts klandestien wordt gebezigd. En klandestien straffen brengt vele gevaren mee. Allereerst dit, dat de straf uitgesteld wordt tot het uiterste — en dan is de spanning vaak te groot. Dan slaat de onderwijzer niet 363
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
in rechtmatige toorn, maar in drift. Dan is er gevaar voor letsel. Dan is er de scene die steeds de onderwijzer verlaagt — en die sensatie wekt. Dan is er de depressie voor de onderwijzer . . . en dat kan z'n zenuwleven ernstig aandoen. Is hij fijngevoelig en komen dan het hoofd of de ouders . . . of zelfs de politie, dan is er veel Teed. En toch kan hij in z'n recht staan voor de Heere. Ware lichaamsstraf niet klandestien, hij was er op tijd mee begonnen en 't had nooit zo'n vaart gelopen. Tenslotte komt de onderwijzer er toe om zich bij brutaliteit neer te leggen — en dat is nog veel erger dan een scene. 't Ware te wensen dat de ongelukkige scheiding tussen lichaamsstraf en psychische straffen niet werd gemaakt. En dat een zekere regeling werd gemaakt waarbij het recht van lichaamsstraf werd vastgelegd. Ouders hebben onbetwistbaar dat recht. Zij kunnen als schoolvereniging opdracht geven aan het hoofd om hun jongens als ze brutaal 't gezag wederstaan lichaamsstraf te geven. Zij kunnen toestaan dat het Hoofd dat klappenrecht regelt voor de onderwijzers en toezicht uitoefent en er voor waakt dat het niet misbruikt wordt. Zij zouden kunnen bepalen dat jonge onderwijzers eerst verlof moesten vragen om . . . als 't weer voorkwam . . . zo te hande len. Men zegt vaak: jonge onderwijzers moeten nooit slaan. Doch dan moet men ook een jongeman van 20 jaar niet voor een klas met brutale rekels zetten zonder toezicht. Want dan heeft zo'n jonge onderwijzer juist de roede nodig. Meer dan de ouderen. Anders wordt het een marteling. Het klappenrecht vraagt een eerlijke regeling. Juist omdat het klandestien bestaat, ondanks alle mooie paedagogische ontradingen. Ik zou niet graag alle klappen in ontvangst nemen, die op een schooldag in heel Nederland uitgedeeld worden. Ik maak me sterk, wanneer het recht daarvan geregeld was en ieder geval op de schoolvergadering besproken kon worden, dat het niet vermeerderen zou, doch juist verminderen. Ook zouden de scenes er door verminderen en het gevaar van letsel toebrengen zou ook verminderen. Meteen kon dan het z.g. incidenteel klappen en stompen toe,
364
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
dienen of knijpen strenger tegengegaan worden. Want dat kan een lelijke gewoonte worden. Dat is niet de Schriftuurlijke roede, maar het vuistrecht — zoals ook de gedurige berisping meer gelijkt op het doen van de kijfachtige huisvrouw dan op de tucht en vermaning des Heeren. Tenslotte moet ook gelden van de lichamelijke straf de grote regel van de Heere God: dien Ik liefheb, dien kastijd Ik om zijn overtredingen en het is u hard om de verzenen tegen de prikkels te slaan. Neemt de tucht aan en wordt wijs. Wij ondervinden in ons leven wel eens de tuchtigende hand Gods . . ook wel daardoor, dat onze persoonlijke zonde bezocht wordt door de verheffing der zondemacht in onze klas. Dan kome er verootmoediging voor de Heere - schuldbekentenis — en dan is er vergeving van Hem, die mildelijk geeft en niet verwijt. Met wijsheid moeten wij dan tucht oefenen in de klas . . . evenals David na Psalm 51 moest rechtspreken. Gods vrijmoedige Geest ondersteune ons dan, opdat we Zijn heilige wet niet laten schenden in het vijfde gebod al hebben wijzelf ook daartegen gezondigd. Maar dan zullen wij — ,ziende op onszelf' — vermanen". Tot zover A. Janse. 97 )
,
Ook de christelijke school sloeg nadien andere wegen in. De Heilige Schrift dringt al wel eeuwen aan op een wijs gebruik van de tuchtroede, maar de Revolutie heeft ook veel christenen er toe gebracht dit Schriftuurlijke opvoedingsmiddel op dwaze wij ze te verafschuwen. Die Revolutie werkt nog steeds met de leus: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Maar wee ons als haar volgende stadium aanbreekt! Het is te vrezen, dat diezelfde Revolutie die het redelijk gebruik der roede afschafte, haar straks vervangen zal door het redeloze gebruik van de knuppel! Daarmee heeft zij reeds vaker na haar overwinning haar eigen kinderen meedogenloos getuchtigd. 2. ENIGE WOORDEN VAN ANDERE WIJZEN, SPR. 22:17 - 23 : 34.
In Spr. 22 : 17 begint de derde van de zeven bundels waaruit 365
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
ons boek Spreuken is samengesteld (of als men Spr. 24 : 23-34 apart wil nemen de derde en vierde van de acht bundels). Tot Spr. 24: 34 lezen we geen spreuken van Salomo, maar van andere wijzen, zoals we aan het begin vernemen: „Neig uw oor en boor de woorden der witzen", 22 : 17, vgl. 24 : 23. 98 ) De onderwerpen zijn in vergelijking met die van de voorafgaande bundels (1-9 en 10-22) niet nieuw. De vorm van de masj aals lijkt op die in Spr. 1-9: ze vertonen iets meer samenhang en tellen meer dan twee regels. Ook richten ze zich wat meer rechtstreeks tot de hoorders en lezers dan in Spr. 10-22 het geval was. Spreuken 22 : 17-19
Neig uw oor en hoor de woorden der wijzen, richt uw hart op mijn kennis. Want het is liefelijk, dat gij ze in uw binnenste bewaart, dat ze tezamen op uw lippen zijn. Opdat uw betrouwen op Jahweh zij, onderricht ik u heden, ja u. God gaf ons het boek Spreuken niet om het eens door te bladeren, maar om er ons hart op te zetten. Daarom raadden we u al enige malen aan spreuken die u treffen in uw bijbel te onderstrepen en deze dan een aantal malen te herlezen, tot u ze zonder moeite van buiten kent. En waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. De wijzen noemen het iets liefelijks als wij onze gesprekken het hun spreuken kruiden. Zo groeit ook ons vertrouwen op God en op de levensorde die Hij in zijn Woord en overige werken heeft bekend gemaakt (zie daarover nader § 4). Spreuken 23 : 13-14.
Onthoud de tucht niet aan de knaap, slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van; gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn Leven van het dodenrijk. Ouders die hun kinderen moeten slaan, voelen vaak zelf de 366
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
meeste pijn. Alleen daarom is deze waarschuwing tegen te grote weekhartigheid niet overbodig. Maar in onze tijd is deze vermaning wel bijzonder op haar plaats, omdat de gekerstende volken zich in hun afval van God en zijn Woord aan steeds grotere tuchteloosheid overgeven. De geest der eeuw verkondigt al vele jaren de „vrije opvoeding" en heeft geen goed woord over voor lijfstraffen. Laat staan voor de stok, waarvan de spreukendichters zoveel goeds verwachtten. Voorzover het nodig is, dat wij hun raad tegenover onze revolutionaire tijdgeest verdedigen (Jes. 40 : 8, 2 Cor. 13 : 8), stellen we met nadruk voorop, dat ook van de spreuken over de tuchtroede geldt: „Al de Schrift is van God ingegeven", 2 Tim. 3 : 16. Ook door bovenstaande vermaning van de spreukendichter spreekt de Geest der wijsheid. Daarmee zijn voor ons alle spreuken over lijfstraffen boven alle critiek verheven. Nu gaf Gods Geest ons deze wijsheid weliswaar door de dienst van mensen, maar dit waren geen hardvochtige zedemeesters. Alleen de tere aanspraak „Mijn zoon" (vgl. blz. 91vv) verraadt al het warmvoelende hart van deze opvoeders, die hun leerlingen vaderlijk als hun kinderen beschouwden. Ook bij Spr. 19 : 18 spraken we reeds over de warme genegenheid van de wijzen voor hun leerlingen. En wat dacht u van Spr. 23 : 15v, vlak onder onze spreuk en min of meer het vervolg daarvan: „Mijn zoon, indien uw hart wijs is, dan zal ook mijn hart zich verheugen; dan zal mijn binnenste jubelen". Komt zulke taal uit een gevoelsarm gemoed? Bovendien gaat tucht voor deze wijzen niet op in slaag. Zeker niet in een onwijs gebruik van de tuchtroede, zie daarover bij Spr. 19: 18. Tucht is in Spreuken allereerst vriendelijke, vaderlijke leiding door onderwijzing en vermaning, die men eventueel liefst bij jonge kinderen enige kracht kan bijzetten door een paar tikken. Laat men dit alstublieft niet „typisch-Oudtestamentisch" noemen, want Hebreeen 12 — we wezen er al eerder op — haalt met instemming Spr. 3 : 11 v aan en vraagt: „Is er wel een zoon, die door zijn vader niet getuchtigd wordt?" Om nuchter vast te stellen, dat 367
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
dit zo'n jongen natuurlijk „op het ogenblik zelf geen vreugde maar smart" bezorgt. Maar wat is tenslotte haar vriicht? Hebr. 12 : 7. Daar wijzen de spreukendichters hier ook op. Men kent de bezwaren die tegen lijfstraffen ingebracht zijn. Ze zouden niet humaan zijn en to hard. Zouden de wijzen dit laatste verwijt in het oude Israel ook al vernomen hebben? Nuchter antwoorden ze daarop: „Hij sterft er niet van!" Nietwaar? U ziet de zaak toch wel in haar juiste maat? En dan volgt hun kroonargument: „ Gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven (letterlijk: zijn ziel, hem zelf) van het dodenrijk!" Vagen zij daar de meeste bezwaren niet mee van tafel? Het kind zal het niet alleen overleven, het zal daardoor overleven! 99 ) Tucht kan levens redden! Laat men anders maar eens letten op kinderen die tuchteloos opgroeiden. Kinderen van drie, wier grijpgrage handen men alle tucht onthouden had, stierven soms door hete melk of vergiftige stoffen. Zeker, de beste tucht kan een ongeluk niet voorkomen, maar in vele gevallen had goede tucht tevens letterlijk van de dood kunnen redden. ") Wie zal ze tellen die aan de galg of op het schavot terechtkwamen of op andere wijze een voortijdige en vroegtijdige dood vonden, omdat hun van jongsaf de tucht onthouden was? Tuchteloosheid voert tot een vroegtijdige dood, zie bij Spr. 3: 1 v. Dat is een regel. De uitzonderingen maken deze regel niet ongedaan. En doordat bij het ouderlijk gezag als het ware alle gezag nog in een hand ligt, heeft het verslappen van de ouderlijke tucht gevolgen voor alle levensterreinen. 101 ) Ouders die hun „stok" ongebruikt laten, konden wel eens bewerken, dat God naar zijn stok grijpt. Dan zullen volken en kerken, huwelijken en scholen, verenigingen en ondernemingen aan de weet komen, dat de dwaasheid van de tuchteloosheid naar de ondergang leidt. Want uit tuchteloze kinderen groeien tuchteloze staatsburgers, ontrouwe gemeenteleden, trouweloze echtgenoten, onbetrouwbare medewerkers. En dat had de „stok", mits bijtijds dus vroeg gebruikt, kunnen voorkomen! Meer over lijfstraf bij Spr. 13 : 24, 19 : 18, 22 : 6, 22 : 15. 368
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Spreuken 23: 17 en 18.
Laat uw hart de zondaars niet benijden, maar de hele dag (uit zijn op) de vreze des HEREN. Voorwaar, dan is er toekomst en wordt uw verwachting niet afgesneden. Wie zijn die zondaars eigenlijk? Christenen zeggen immers wel eens: „We zijn allemaal zondaars". Dat bedoelen ze ongetwijfeld goed, alleen drukken ze zich zo niet correct uit. Zondaar is namelijk evenals spotter, hoogmoedige, boosdoener en dwaas, een van de woorden waarmee de Schrift de goddelozen aanduidt. We spraken daar uitvoeriger over in P 99-105. De goddeloze of zondaar is in de Schrift de tegenvoeter van de rechtvaardige. Wat stempelt iemand nu tot een zondaar? Omdat wij zonde en kwaad vaak uitsluitend in het ethische vlak zien, denken wij bij zondaars alleen aan bedrijvers van allerlei zedelijke vergrijpen, zoals sociale ongerechtigheden, moord, diefstal, zonden op sexueel gebied en andere vergrijpen tegen de tweede tafel der wet. Maar daar kunnen de rechtvaardigen ook in vallen (wat iets anders is dan er in lêven); toch noemt de Schrift hen daarom nog geen zondaars. Dat komt omdat zij veel meer let op het grondmotief van iemands levenshouding. En dat is bij de zondaars hun vermeende zelfbeschikkingsrecht (vgl. P 105-108 over de hoogmoedigen). Daarom denke men hier bij het woord zondaar niet alleen aan bankrovers, echtbrekers en moordenaars, maar ook aan velen die voor het oog een fatsoenlijk leven leiden. Want die behoren volgens de maatstaven van de Schrift evengoed tot de zondaars, ook al ligt er over hun leven misschien nog een waas van humanistische eigengerechtigheid of zelfs nog een zweem van godsdienstigheid. Maar zij maken zich desondanks schuldig aan het grootste kwaad dat een mens bedrijven kan: de God en Vader van onze Heere Jezus Christus, zijn Zoon, zijn Geest, zijn Woord en zijn Verbond hoogmoedig negeren en voor zichzelf volledige autonomie opeisen. Dat is de oerzonde, die nergens zo brutaal bedreven kan worden als door afvallige christenen, die geboren werden onder de koepel van Gods verbond. ,
,
369
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Het levensdevies van de zondaar is: „Ni Dieu, ni maitre" geen God en geen meester. Dat bepaalt al zijn doen en laten: zijn kijk op plichtsbesef, gehoorzaamheidsroeping, overheidsbevoegdheid, rechtsbestel, kinderopvoeding, vrijetijdsbesteding. Op al deze gebieden miskent hij brutaal Gods recht op ons leven en heeft hij de mond vol van zijn „recht" op dit en op dat (sociale zekerheid, vrije tijd, sexuele bevrediging, enz.). Nu is Spreuken vooral bestemd voor jOnge mensen, § 3. Dan verwacht je nog veel van dit leven: een gelukkig huwelijk, een harmonieus gezin, maatschappelijke vooruitgang. Hun gebrek aan levenservaring (blz. 57v) stelt hen daarbij echter aan het gevaar bloot dat ze onder de indruk raken van de levensstijl van de zondaars en dezen zelfs gaan ben ij den. Zoals ook de vrome Asaf bitter naar de voorspoed der goddelozen keek (zijn Psalm 73 vormt, evenals Psalm 37, een prachtig commentaar op deze spreuk). Maar de wijzen waarschuwen hun jeugdige lezers niet jaloers te zijn op de zelfverzekerde zondaars, omdat een mens pas gegronde toekomstverwachtingen kan koesteren als hij er ,de hele dag op uit is" in de vreze des HEREN te verkeren. Er bestaat immers geen doeltreffender middel om dit gebroken mensenleven nog enigszins te helen en door deze kromme wereld de weg van de minste ellende te vinden dan de vreze des HEREN. Ofwel de gelovige eerbied voor de levensorde die God in zijn Woord en overige werken heeft geopenbaard, § 4. Het boek Spreuken vormt daarbij een uitstekende gids, geheel en al afgestemd op de dagelijkse levenspraktijk. Als u zich aan dat boek houdt, hebt u de beste levensverzekering afgesloten. Dan hoeft u niet bij een advocaat terecht te komen voor een echtscheidingsprocedure of in de gevangenis wegens oplichting. „ Voorwaar, dan is er toekomst en uw verwachting wordt niet afgesneden", zegt onze spreuk. Ons bijbelboek bevat nog meer masjaals van dezelfde strekking: ,De verwachting der rechtvaardigen is vreugde, maar de hoop der goddelozen gaat teniet", 10 : 28. „Bij de dood van een goddeloos mens vergaat de verwachting, en het verlangen der boosheid gaat teniet", 11 : 7. „Wees niet afgunstig op booswichten 370
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
en begeer niet met hen te verkeren, want hun hart bedenkt onderdrukking, hun lippen spreken onheil", 24: 1 v. „Wees niet afgunstig op de boosdoeners, noch naijverig op de goddelozen; want voor de boze is er geen toekomst, de lamp der goddelozeri wordt uitgeblust", 24 : 19v, vgl. 24 : 14. De apostel Johannes zou later schrijven: ,Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vleses, de begeerte der ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet blijft tot in eeuwigheid". 1 Joh. 2: 15vv. Spreuken 23 : 29-35
Wie steunt ach? Wie roept wee? Wie krijgt ruzie? Wie loopt te jammeren? Wie heeft onnodige wonden? Wie troebele ogen? Zij die law' opblijven bij de wijn, die de gemengde drank komen proeven. Kijk niet naar de wijn wanneer hij roodachtig fonkelt, wanneer hij in de beker parelt. Vlot glijdt hij naar binnen. Maar tenslotte bijt hij als een slang en spuit hij gif als een adder. Dan zien uw ogen vreemde dingen en spreekt uw hart wartaal. Dan bent u als een man die midden in zee ligt, als iemand die boven op een ra ligt. „Ze hebben me geslagen, ik voelde geen pijn; ze hebben me afgeranseld, ik merkte er niets van! Wanneer word ik wakker? Dan zoek ik hem weer op!" Daar hebt u een onverbloemde schets van een aan alcohol verslaafde. Want Spreuken beperkt zich hier wel tot de wijn, maar we mogen deze les natuurlijk gerust toepassen op alle alcoholische dranken (en waarom ook niet op druggebruik?). U ziet de dronk371
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
aard gaan. Slingerend wankelt hij over straat. De ogen troebel, de kleren verfomfaaid, het gezicht bebloed als gevolg van een dronkemansruzie. Morgen zal hij met een kater wakker worden en verbaasd in de spiegel zijn wonden opmerken. Wie zou hem de vorige avond zo toegetakeld hebben? Toch zal hij straks weer naar de fles grijpen, want koning alcohol houdt nog steeds slaven, die hij geen dag vrij geeft. Nu wijst men bij Schriftgedeelten als het bovenstaande er graag op, dat de bijbel toch ook waardêrend over wijn spreekt. Inderdaad, Prediker zei bij voorbeeld: „Welaan dan, eet uw brood met vreugde en drink uw wijn met een vrolijk hart, want als gij dit doet, dan heeft God dit reeds lang zo gewild", Pred. 9 : 7. Men kan dus moeilijk volhouden, dat de Schrift alle genot van wijn eenvoudig verbiedt, vgl. Gen. 27 : 28, Ps. 104: 15, Jes. 55 : 1, Joh. 2 : 1-11, 1 Tim. 4: 4v, 5 : 23. Maar laat men deze Schriftplaatsen alstublieft niet aanhalen om de vele waarschuwingen van dezelfde Schrift tegen drankmisbruik van hun kracht te beroven en in de wind te slaan. Profeten, wijzen en apostelen waarschuwen immers eenparig tegen dronkenschap. Jesaja dreigde: „Wee hun die helden zijn in het drinken van wijn en dapperen in het mengen van bedwelmende drank", Jes. 5 : 22, vgl. 28 : 1. Worden zulke waarschuwingen wel vaak genoeg doorgegeven in de preken? In Israel was dit in elk geval lang niet altijd in orde, want zij die de vermaningen hadden moeten doorgeven waren zelf vaak dronken: „Priester en profeet waggelen van bedwelmende drank, zijn verward door wijn", Jes. 28 : 7. In onze termen uitgedrukt: ouderlingen, predikanten en professoren in de theologie gaan zich aan drank te buiten. Maar om „de verbreking van Jozef" (de afbraak van het christelijke leven) bekommeren zij zich niet, Amos 6 : 6. U ziet meteen, dat drankmisbruik altijd al onder alle rangen en standen voorkwam. Zelfs kinderen kunnen er reeds aan verslaafd raken. Laten we er ook voor oppassen, dat we drankverslaving niet gaan beschouwen als een akelige ziekte, zoals vaak gebeurt, maar als een ergerlijke zonde, waardoor iemand zijn zaligheid kan verliezen! „Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars () en dronkaards 372
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
() zullen het Koninkrijk Gods niet beerven", 1 Cor. 6 : 10. Dronkenschap behoort tot „de werken des vleses", waarvoor Paulus waarschuwde, „dat wie dergelijke dingen bedrijven het Koninkrijk Gods niet zullen beerven", Gal. 5: 19vv, vgl. Rom. 13: 13, Ef. 5 : 18. Nu ontzegt God niemand het Koninkrijk omdat hij ziek is, maar omdat hij zich niet van zijn zonde wil bekeren. Daarom moeten dronkaards niet in de eerste plaats genezen worden, maar zich van hun zonde bekeren. Men kan uit bovenstaande masjaals leren hoe gemakkelijk en daarom verraderlijk men tot dit kwaad verleid kan worden. Zouden de spreukendichters daar ook niet fijn op wijzen door de plaats van deze waarschuwing in dit bundeltje? Ze staat namelijk vlak achter een waarschuwing voor de ontuchtige vrouw! En noemt de volksmond Wijntje en Trijntje ook niet in een adem? Onze oosterburen hebben eveneens een dergelijk gezegde: „Wo Bacchus regiert, ist Venus nicht weit". Anders wisten we het wel van de profeet Hosea: „Ontucht, wijn en most nemen het verstand weg", Hos. 4 : 11, vgl. Hab. 2 : 15. De apocriefe Jezus Sirach zei: „Wijn en vrouwen brengen verstandige mannen van de wijn", 19 : 2, vgl. 31 : 25-31. Daarom zullen de wijzen begonnen zijn met een waarschuwing tegen de sfeer waarin dit kwaad het meest bedreven wordt: de late avond of nacht („die laat opzitten bij de wijn", vs. 30), de gesprekken over aanblik („wanneer hij roodachtig fonkelt, wanneer hij in de beker parelt") en kwaliteit van het mengsel („die de gemengde drank komen keuren", vs. 31). Ook de profeten en apostelen wijzen er op, dat drankmisbruik vooral 's avonds en 's nachts voorkomt. Jesaj a kende ze ook, „die laat in de nacht opblijven, terwijl de wijn hen verhit", Jes. 5 : 11. ,En die zich bedrinken zijn des nachts dronken", schrijft Paulus, 1 Thess. 5 : 7. Wie op dit punt meent te staan, zie toe dat hij niet valle. Menige alcoholicus begon zijn drankmisbruik in de sociale sfeer van nachtelijke feestelijkheid en gezelligheid. Maar daar kwam de gifslang verraderlijk aanschuifelen! De wijzen hebben het levendig getekend. ,Vlot glijdt hij naar binnen, maar tenslotte bijt hij als een slang en spuit gif als een adder", vs. 373
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
31v. Dat is de rekening, die iedereen bij overmatig gebruik van alcoholische dranken moet betalen. Ze tillen u even op uit uw zorgen en laten de spanningen even van u afglij den, maar o wee als u zich aan hen overgeeft! Dan zult u aan de weet komen, dat in die lokkende wijnglazen gifslangen schuilen, die u onverhoeds bijten en hun gif in uw lichaam spuiten. Neem dat laatste vooral letterlijk. De alcohol vergiftigt uw verstand, hij ondermijnt de kracht van uw wil en berooft u van het normale gebruik van uw zintuigen. Vs. 33-35 laten de tragische uitwerking van deze slangebeet zien. ,Dan zien uw ogen vreemde dingen en spreekt uw hart wartaal", vs. 33. De dronkaard is zijn kijk op de werkelijkheid kwijt, evenals de aan drugs verslaafde. Alcoholici kunnen zelfs aan permanente waanideeen gaan lij den, bij voorbeeld dat hun vrouw hun ontrouw is. Misschien zinspeelt Spreuken bier op de hallucinaties van de zwaar verslaafde, die aan delirium tremens lijdt. 102 ) Omdat de dronkaard weinig presteert, geeft hij zich vaak over aan kinderlijke fantasieen en opschepperij. Wie zo de controle over zijn zintuigen verliest, alle richtinggêvoel kwijt is en bovendien nauwelijks lopen kan, stelt zich ook aan allerlei levensgevaren bloot. Daarop wijst vs. 34 met bijtende ironie: „Dan lijkt u op iemand die midden in zee ligt, een man die boven op een ra ligt". 103 ) Wij denken daarbij in onze tijd aan de duizenden bij duizenden slachtoffers, die de alcohol overal ter wereld bij het snelverkeer maakt. Het behoort tot het dagelijkse krantenieuws. Onze moderne geneeskunde heeft de vroeger zo gevreesde pest- en cholera-epidemieen nagenoeg uitgeroeid. Maar in hetzelfde jaar waarin Beets de Camera Obscura schreef, verscheen er van de hand van ds. 0. G. Heldring een boekje tegen het drankmisbruik onder de titel: De jenever erger dan de cholera. Volgens Amerikaanse onderzoekingen loopt een alcoholist een zevenmaal zo grote kans op een dodelijk ongeluk als een niet-alcoholist. En terwijl de hele wereld de mond vol heeft van vrijheid, hebben alcohol en drugs de slavernij nog steeds niet afgeschaft, maar houden zij hun slachtoffers nog steeds bij millioenen in ketenen geslagen. Vers 35 tekent de tragiek van deze slaven: ,Ze hebben me geslagen, ik voelde geen pijn; ze hebben me afgeranseld, ik 374
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
merkte er nets van! Wanneer word ik wakker? Dan zoek ik hem weer op!" En beroofde de drank z'n slachtoffer nu alleen maar van allerlei genoegens zolang hij „onder invloed verkeert", dan was het al erg genoeg. Maar hij ontneemt hem ook de meest waardevolle dingen van het leven gedurende de tijd dat hij nuchter is. In de regel verspeelt de drankzuchtige de achting en liefde van zijn vrouw en kinderen. Aan het genieten van goede muziek, opbouwende gesprekken, een fijne hobby of andere vormen van recreatie komt hij eenvoudig niet toe. ,Wanneer word ik wakker? Dan zoek ik de roes (het „high" zijn) weer op!", laat vs. 35 de drinker zeggen. lemand die jaren aan de drank verslaafd was geweest, bevestigde dit aldus: „Ik heb de hele jeugd van mijn kinderen feitelijk niet bewust mee beleefd". Echte alcoholisten worden dan ook minder geschikt of zelfs geheel ongeschikt voor de maatschappij. Zij verliezen hun (soms uitstekende) betrekking en worden arbeidsongeschikt verklaard. En dan te bedenken, dat volgens serieuze onderzoekingen in de VS ruim 4% van alle volwassenen alcoholist is! In Frankrijk moet dit percentage al naar de tien lopen! Spreuken 23 : 29-35 spreekt over uiterst actuele en over de hele wereld verbreide en daarom onbeschrijflijke nood. Maar de wijsheid kan u beschermen! De vreze des HEREN kan u voor onnoemelijk veel leed bewaren! Dat was de doorgaande les van Salomo's Handleiding bij Spreuken (Spr. 1-9). Wat biedt alcoholisme daarbij een treffende illustratie! Of hebt u ooit gemerkt, dat een alcoholicus blijder leefde dan een geheelonthouder? Of dat iemand zijn betrekking verloor omdat hij niet dronk? Of van een dokter die zei: U moet aan de drank? Of van een werkgever die voor topfuncties graag aan drank verslaafden benoemde? Of van een vrouw die klaagde: Dronk mijn man maar meer, dan leefden we veel gelukkiger en hielden meer van ons inkomen over voor onze huishouding en genoegens? Er bestaat geen krachtiger motivatie om voorzichtig met alcohol om te gaan dan de wijsheid die men door de vreze des HEREN ontvangt. Daardoor kan men alle leed tengevolge van drankmis375
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
bruik in eigen leven voorkomen! Want u hoeft niet dronken tegen een boom te rijden en uw leven voortij dig te beeindigen. U hoeft uw huwelijk niet te vernietigen, de achting van uw kinderen te verspelen, uw geld en goed te verdrinken en u financieel te ruIneren, uw gezondheid te verspelen door een lever- of geestesziekte, uw baan kwijt te raken, uw maatschappelijk aanzien te verliezen en voor de rechtbank gedaagd te worden wegens rijden onder invloed en dood door schuld. Als u bovenstaand Schriftgedeelte maar ter harte neemt. Spreuken is een boek voor de jeugd. Als zij graag lang en gelukkig leeft en het goede van deze wereld geniet, dan moet ze Spr. 23 : 29-35 kennen en in praktijk brengen. Want dat is evangelic en ,een kracht Gods tot behoud (ook voor het Teed van drankmisbruik) voor ieder die gelooft", Rom. 1 : 16. Hier volgen nog enkele andere spreuken, die waarschuwen tegen drankmisbruik: „De wijn is een spotter, de drank een luidruchtige, ieder die zich daaraan overgeeft is onwijs", 20 : 1. ,Wie van vermaak houdt, zal gebrek lijden; wie olie en wijn liefheeft, wordt niet rijk", Spr. 21 : 17. „Het past koningen niet, o Lemuel, het past koningen niet wijn te drinken, noch machthebbers bedwelmende drank te begeren, opdat hij niet drinke en de inzettingen vergete en het recht van alle verdrukten verkere. Geeft bedwelmende drank aan wie te gronde gaat en wijn aan wie bitter bedroefd zijn; opdat hij drinke en zijn armoede vergete, en aan zijn moeite niet meer denke. Doe uw mond open (niet voor sterke drank, maar) ten bate van de stomme, ten behoeve van het recht van alien die wegkwijnen: open uw mond (niet voor wijn en andere alcoholica, maar) oordeel rechtvaardig, verschaf de verdrukten en nooddruftigen recht", 31 : 4-9 Spreuken 24 : 11 en 12
Red hen die men wegvoert om ter dood te brengen, wend u niet of van hen die ter slachting wankelen. Wanneer gij zegt: „Zie, wij wisten er niets van" Zal hij die de harten doorzoekt het niet merken 376
411111117
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
en Hij die op uw ziel let het niet weten en de mens naar zijn doen vergelden? Het betreft hier natuurlijk onschuldig ter dood veroordeelden. Men kan daarbij denken aan de gruwelijke massamoord door abortus provocatus criminalis. Millioenen ongeboren mensen worden tegenwoordig op deze wijze in de schoot van hun moeder vermoord. In totalitaire staten geeft God weinig of geen roepingsmacht om de stem tegen dit kwaad te verheffen, maar in onze westerse democratieen bezitten wij de daarvoor benodigde burgerlijke vrijheden nog wel. Gebruiken wij die middelen ook om te waarschuwen voor Gods wraak over deze massamoord? Hij neemt blijkens deze spreuk geen genoegen met verontschuldigingen als: „Wij wisten er niets van" of „Dat was mijn zaak niet". Hij doorziet zulke excuses en kon de afvallige christenheid wel eens naar dit doen komen vergelden. Misschien door massale slachting van hen, die zij niet verhinderde geboren te worden? Wij willen onze lezers niet de opmerkingen onthouden van de Duitse commentator Helmut Lamparter bij deze spreuk. „Men kan", zo schrij ft hij, ,deze woorden niet lezen zonder met de diepste schaamte te bedenken hoe de evangelische christenheid in Duitsland faalde, toen men de zonen van Israel naar de slachtbank sleepte. (De moedige protesten van wat enkelingen mogen wel niet vergeten worden, maar zij waren zo zeldzaam dat ze als uitzonderingen slechts de regel bevestigden.) De wijdverbreide verontschuldiging: „Wir haben nichts davon gewuszt!" wordt ons uit handen geslagen. De onbekendheid met het Oude Testament heeft zich in dit geval wel bijzonder bitter gewroken. Zou er in Duitsland wel een kansel geweest zijn, waarop in die jaren over deze tekst gepreekt werd? Het is alsof de schrijver van deze verzen iets vermoed heeft van het nameloze Teed, dat over zijn yolk zou komen. Ze laten zich nu lezen als een donkere profetie van de millioenenoptocht van gedeporteerde en naar de slachtbank geleide zonen van Israel. En - ,keiner hat davon gewuszt". 104 ) 377
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Spreuken 24 : 21v
Mijn zoon, vrees de HERE en de koning en laat u niet in met oproermakers; want plotseling verheft zich hun verderf en wie weet hoe hun jaren in ongeluk vergaan?' °5) Wat heeft David dat trouw gedaan! Hij was notabene door Samuel reeds tot koning gezalfd, hij beschikte over een gewapende macht en toch is hij nooit tegen Saul opgestaan! Hoewel deze hem zeer onrechtvaardig behandelde en hem zelfs naar het leven stond. Toch bleef David hem erkennen als „de gezalfde van Jahweh", die hij weigerde te (laten) doden, 1 Sam. 24, 26. Toen hij alleen maar de slip van Sauls mantel afsneed, bonsde zijn hart al (1 Sam. 24 : 6), uit vrees dat ,hij God mocht vertoornd hebben, omdat hij Saul deze smaadheid aangedaan had" (Kantt. SV). „Deze eerbiedige, j a vrome gezindheid zijn wij tot het uiterste toe verschuldigd aan al onze overheden, hoedanig die ook zijn", Calvijn, Institutie, boek IV, hfdst. 20, par. 29. Ook Daniel deed trouw wat hierboven staat: ,Mijn zoon, vrees Jahweh en de koning". Loyaal diende hij op een hoge post koning Nebukadnezar, hoewel deze Jeruzalem had verwoest en Juda in ballingschap had weggevoerd. Maar ook Daniel vreesde Jahweh en daarom erkende hij, dat Nebukadnezar zijn macht over de toenmalige wereld van God gekregen had, Dan. 2 : 21, 37, 5 : 18. Daarom zocht Daniel de vrede voor Babel en zal hij God daar vast ook om gebeden hebben, zoals de profeet Jeremia had geboden, Jer. 29 : 7. Maar het treffendste voorbeeld van gehoorzaamheid aan God en de koning gaf onze Heere Jezus Christus tijdens zijn verblijf op aarde. „Geeft dan den keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is", leerde Hij, Matth. 22 : 21. Dat heeft Hij zelf volmaakt gedaan toen ook de overheden Hem het gruwelijkste onrecht aandeden, dat hier op aarde ooit bedreven is. Want wat vormen zijn gevangenneming, verhoren, veroordeling en terechtstelling anders dan het grofste onrecht uit de hele wereldgeschiedenis? Toch verzette Hij zich niet tegen de overheden die Hem dit aande378
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
den, terwij1 Hij toch de Zoon van God was! Ook tegen de overheidsdienaren die Hem arresteerden en kruisigden, bood Hij geen verzet. Toen Petrus daarbij het zwaard opnam, verbood Hij hem dat nadrukkelijk: ,Breng uw zwaard weer op zijn plaats, want allen die naar het zwaard grijpen (zonder daartoe geroepen te zijn zoals de overheid, maar op revolutionaire wijze zoals Petrus deed) zullen door het zwaard vergaan", Matth. 26 : 52. En de landvoogd van de Romeinse keizer, die Israels erfenis bezet hield, eerde Hij in diens overheidsambt met de woorden: zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware", Joh. 19 : 11, vgl. 18 : 36. In diezelfde geest hebben Zijn apostelen de gemeente onderwezen. Petrus schreef: ,Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen, om des Heeren wil: hetzij aan de keizer als opperheer, hetzij aan stadhouders als door hem gezonden ... ", 1 Petr. 2 : 13v. En de onderhavige spreuk klinkt door in Petrus' gebod: „Vreest God, eert de keizer", 1 Petr. 2 : 17. En toen de gemeenten in de wereldstad Rome tijdeu.s het schrikbewind van keizer Nero zwaar vervolgd werden, heeft Paulus hen niet aangezet gewelddadig verzet te plegen tegen deze overheid, maar schreef hij uitgerekend aan deze geterroriseerde gemeenten: „leder mens moet zich onderwerpen aan de overheden, die boven hem staan. Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, en wie dit doen zullen een oordeel over zich brengen", Rom. 13 : lv, vgl. vs. 3-7. Nogmaals, dat sloeg allereerst op Nero! Vgl. ook Hand. 23 : 5, 1 Tim. 2 : 2. De geschiedenis kent echter ook „vrome" oproermakers, die met een beroep op de Heilige Schrift de overheden verachtten, maar daarna het „verderf" en „ongeluk" waarvan Spr. 24 : 22 spreekt aan den lijve ondervonden. Het bloedrode drama van de doperse christenen in ons land gedurende de eerste helft van de 16e eeuw biedt hierbij een treffende illustratie. Verblind door zelotische koninkrijk-Gods-ideeen zongen zij hun wraakpsalmen tegen de overheden en namen in de naam van Christus zelfs het zwaard tegen hen op . . . Om daarna volgens Christus' Woord tot Petrus 379
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
ook door dat zwaard te ,vergaan". Calvijn heeft in zijn Institutie ernstig gewaarschuwd tegen deze „vrome" opstandelingen, zie Inst. boek IV, hfdst. 20, par. 1732 (samengevat in Voorz. Leer Mb, 558-569). Aan admiraal De Coligny schreef hij: „De eerste druppel bloed die onze mensen vergieten, zal een vloed van bloed te voorschijn roepen, die heel Europa overstromen zal". 106 ) Deze profetische woorden zijn op vreselijke wijze in vervulling gegaan in de Hugenotenoorlogen van 15621598 (met de BartholomeUsnacht van de bloedbruiloft). ,Een goed soldaat van Christus Jezus" (2 Tim. 2 : 3) is het absolute tegendeel van een revolutionair en van een guerillastrijder. Daarom was er de gereformeerden in de 16e eeuw alles aan gelegen telkens weer te bewijzen, dat zij geen oproerige Dopersen waren. Daarvoor moest de Nederlandse Geloofsbelijdenis ook dienen. Strikt genomen is het de hoofdbedoeling van art. 36 NGB niet te spreken over een ambt of taak van de overheid, maar van de ke.rk en van alle Christenen tegenover de overheid. „Ziehier", zo zegt zij daar, „zo gezagsgetrouw ben ik nu en dat: niet ondanks, maar dank zij Gods Woord. Want de prediking van dit Woord sticht geen verwarring, maar geneest het mensenhart en herstelt het mensenleven, en dus is zij niet Uw vervolging, doch Uw bescherming waardig, o overheid!", Mb, 662, vgl. 631, 648. Lees ook de nederige brief, die Guido de Bres, de opsteller van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, aan koning Filips II schreef, IIIb, 579v. „Wij verzekeren u, Sire, dat er in uw Nederlanden meer dan honderdduizend mensen zijn, die de religie voorstaan en volgen, waarvan wij u de belijdenis aanbieden, en dat toch bij geen hunner een aanstalten maken tot oproer is opgemerkt". En dat schreef De Bres aan een overheid die trouwe christenen te vuur en te zwaard vervolgde en ook hemzelf terecht zou stellen! Maar zelfs toen hij reeds bovenaan de ladder van het schavot stond om te worden opgehangen, gebruikte hij die laatste ogenblikken van zijn leven nog om de toeschouwers op te roepen de overheden te gehoorzamen! IIIa, 28v. Evenals Calvijn oordeelde De Bres, dat het voor een christen volgens Gods Woord niet geoorloofd is het „kruis van Christus" 380
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
door opstand tegen de overheid of te werpen. Het is onze eerste politieke roeping als volgelingen van Jezus Christus alien die over ons gesteld zijn („rechtse" en „linkse", goede en harde overheden) te gehoorzamen en ons verre te houden van het revolutionaire woelen der wereld. Natuurlijk, er staat ook geschreven: „Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen", Hand. 5 : 29, vgl. 4 : 19. Maar hoe licht vergeten wij bij het gebruik van deze Schriftplaats, dat er staat: dat wij de mensen (die over ons gesteld zijn) moeten gehoorzamen en nog meer en boven de mensen, moeten wij God zelf gehoorzamen. 107 ) De revolutie (zie bij Spr. 3 : 5v wat wij daaronder verstaan) veroorzaakt in onze westerse wereld een ontzaglijke crisis van de gehoorzaamheid en haar levensgevaarlijke ideeen vergiftigen ook veel christenen. Gods Woord vermaant ons in een adem God en de koning te vrezen, maar de Franse revolutie riep: ,Geen God en geen meester!" Gods Woord leert, dat de overheid de dienares van GOd is, maar millioenen geloven tegenwoordig, dat zij de dienares van het velk is. Krachtens het revolutiebeginsel van de volkssouvereiniteit menen zij, dat het yolk de bevoegdheid bezit overheden aan te stellen of heen te zenden. Ongeloof en Revolutie, daarin wees Groen van Prinsterer de bron aan van onze nationale en internationale onheilen. Thans aanschouwen we op mondiale schaal wat de Heilige Schrift op kleine schaal aanwees in de geschiedenis van het Tienstammenrijk. Daar volgde de ene paleisrevolutie op het andere soldatenoproer en die moeten het arme Israel reeds stromen bloed hebben gekost, 562. Maar wat een rivier van Europees bloed vloeide er reeds na de Franse revolutie? Spreuken is een boek voor de jeugd en die kan vaak zo onstuimig meeleven met het politieke gebeuren. Laten daarom vooral onze christenjongeren de goede raad van Spr. 24 : 21v in hun oren knopen en zich niet inlaten met revolutionaire agitators. Ook niet als zij hun acties in de naam van Christus voeren, zogenaamd voor het koninkrijk Gods. Dus wegwezen, jongens, als de politie charges uitvoert of als er pantserwagens door de straten rijden. Ten381
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
minste, als je leven je lief is! Een verdwaalde kogel doodde al vaak een onnozele meeloper of bezorgde hem een ernstige handicap. „Want plotseling verheft zich hun verderf", waarschuwt Gods Woord, „en wie weet hoe hun jaren in ongeluk (b.v. in een invalidenwagentje) vergaan?", Spr. 24: 22, vgl. ook het voortijdige levenseind van Absalom. Zie ook bij Spr. 3 : Iv. Om misverstand te voorkomen wijzen wij er nog op, dat Spreuken zeker niet elke vorst prijst. Het boek noemt in menige masjaal vereisten waaraan een goede regent moet voldoen, vgl. Spr. 29 : 12 (hij moet het goede voorbeeld geven), 31 : 3-5 (matig en ingetogen leven), 29 : 14, 31 :6-9 (opkomen voor armen en verdrukten), 16: 12, 25 :5, 29: 14 (door gerechtigheid zijn troon bevestigen), 20 : 28, 24 : 23-25 (voor een rechtvaardige rechtspraak ijveren), 11 : 14, 15 : 22, 24 : 6 (goede raadgevers kiezen), 20 : 28 (mild en barmhartig regeren). Maar wij mogen hiervan geen normen maken wanneer wij als onderdanen souverein zullen beoordelen of wij een harde of minder bekwame overheid al of niet zullen gehoorzamen. Voor verdere studie van dit onderwerp verwijzen we naar de bespreking van art. 36 NGB in deel Mb van deze serie, blz. 549663; daar kan men ook zien hoe Calvijn en De Bres het onderwijs van de Schrift over de taak en roeping van overheid en onderdanen doorgaven. Spreuken 24 : 23b
Aanzien des persoons in het gericht is verkeerd. Want dat doet Jahweh zelf ook niet. Hoevaak staat dat niet in de Schrift? (vgl. 1 Sam. 16 : 7, 2 Kron. 19 : 7,Hand 10: 34, Rom. 2 : 11, Gal. 2 : 6, Ef. 6 : 9, Col. 3 : 25, 1 Petr. 1 : 17). Daarom duldt Hij als rechtvaardige Rechter ook niet, dat zijn plaatsvervangers partijdig oordelen. „Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen!", gebood Hij in de Thora. Ook door te zorgen voor onpartijdige rechters, Deut. 16 : 18-20, lc, 588-591, Lev. 19 : 15, vgl. blz. 70. Spreuken dat immers ook recht en gerechtigheid wil aanleren, 1 : 4 108 ) — waarschuwt hierboven letterlijk: „Op het gezicht letten is niet 382
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
goed". Het is zelfs heidens op deze wijze recht te spreken. Het bekende oud-Oosterse Wetboek van Hammoerabi kende aparte wetten voor de hogere standen, aparte wetten voor de middenstand en aparte wetten voor de slavers. Dat verfoeit Jahweh en mede omdat Israel dat onrecht bedreef, strafte Hij het met de Babylonische ballingschap. Laten we er daarom voor vrezen als we tot rechtspreken geroepen worden leden van onze eigen kring, partij of familie onrechtvaardig te bevoordelen. En zelfs niet alleen dan, maar ook in de gewone omgang als broeders en zusters van een gemeente. „Mijn broeders, houdt uw geloof in onze Heere der heerlijkheid Jezus Christus, vrij van aanzien des persoons" door iemand „met een gouden ring aan zijn vinger" niet te bevoordelen boven een arme broeder. De apostel Jakobus waarschuwt uitdrukkelijk voor dit kwaad, Jak. 2 : 1-13. Laten we God danken als we in een land mogen leven waar de rechtspraak nog metterdaad uitgaat van het grondbeginsel: iedere burger is gelijk voor de wet. Daar mogen we dan nog een kostelijke vrucht in opmerken van het Woord van God in onze samenleving. Menig yolk is daar jaloers op. Want waar de rechtsorde aangetast wordt, daar wordt de levensorde aangetast en daar verwensen de mensen hun overheden en verbeurt men de zegen van de voorspoed, vgl. Spr. 24 : 24v en blz. 71. Spreuken 24 : 27
Doe eerst uw werkzaamheden buiten en maak de arbeid op de akker af. dan kunt gij daarna uw huis gaan bouwen. Niet te gauw willen trouwen, jongens! Eerst het nestje bouwen en dan het vogeltje vangen. Ofwel eerst je brood kunnen verdienen en dan pas een gezin vormen ( = een huis bouwen, zie bij Spr. 14: 1). Ook op liefdesgebied moet je geen onrijpe vruchten plukken. Daarop wijst het Hooglied jonge meisjes zo fijn in z'n refrein: „Ik bezweer u, meisjes van Jeruzalem, bij de gazellen en bij de hinden des velds: wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, vOOrdat het haar behdagt", Hoogl. 2 : 7, 3 : 5, 8 : 4. 383
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Spreuken 24 : 29
Zeg niet: Zoals hij mij deed zal ik hem doen; ik zal die man naar zijn doen vergelden. In Spr. 20 : 22 had Salomo reeds een soortgelijk advies gegeven: „Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op de HERE, Hij zal u helpen", zie blz. 349. Met deze goede raad richt Spreuken zich uiteraard niet tot rechters, want die moeten de schuldige juist wel naar zijn doen vergelden. Nee, het betreft bier onrecht dragen in ons particuliere leven. Men onderscheide die twee bij zulke Schriftwoorden vooral goed: publiekrechtelijk rechtzoeken bij de rechter en het dragen van onrecht in de prive-sector. A. Janse merkte daar eens ongeveer het volgende over op. Toen Jonathan het opnam voor zijn vriend David, voegde Saul zijn zoon de volgende scheldwoorden toe: „Tij hoerenkind! Ik weet best dat jij het met de zoon van Tsai houdt, tot je eigen schande en tot schande van de schaamte van je moeder", 1 Sam. 20 : 30. Die smaad en dat onrecht slikte Jonathan, maar voor de publieke rechtszaak van zijn vriend kwam hij op: „ Waarom moet David sterven? Wat heeft hij gedaan?" Hij onderscheidde dus heel fijn tussen het publieke rechtzoeken voor zijn vriend en het dragen van onrecht in zijn persoonlijke leven. Missen wij dat fijne onderscheidingsvermogen tegenwoordig niet teveel? Als iemand zijn beklag doet bij de rechters, acht men dat soms in strijd met de christelijke liefde. Want Jezus heeft toch gezegd: ,Slaat iemand u op de rechterwang, keer hem ook de andere toe", Matth. 5 : 39. Maar waar gaf God ons dan een rechtspraak voor? En waarvoor gaf Hij de Israelitische rechters dan zelf de instructie: „Oog om oog tand om tand" (schuld en straf navenant)? Men keert de zaken helemaal om! Waar recht gesproken moet worden raaskalt men over vergeving en liefde. En waar liefde betracht moet worden staat men op z'n recht. Van de rechter die ambtshalve vergelden moet eist men „liefde" en in de privê-sector waar de liefde alles bedekken moet kan men geen greintje onrecht verdragen en vergeldt men elkaar zelfs pietluttigheden. 384
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Maar juist voor dat particuliere terrein geldt bovenstaande spreuk: ,Zeg niet: Zoals hij mij deed doe ik hem; ik zal die man naar zijn doen vergelden". En voor die prive-sector geldt Jezus' woord: „Slaat men u op de rechterwang, keer hem ook de andere toe", Matth. 5 : 39. „En wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel", Matth. 5 : 40. Zo leerde Hij door inschikkelijkheid de zaken onderling op te lossen. Maar toen men Hem voor het Sanhedrin een slag in het gezicht gaf, vroeg Hij voor die rechtbank staande: „Waarem slaat u mij?" Joh. 18 : 23. In ons persoonlijke leven moeten onze ingehouden toorn en ons stilgedragen onrecht-lijden ze intens zijn, dat we na een slag op de rechterwang bereid zijn er op de linkerwang eventueel nog een bij te verdragen. Als privê-persoon verdroeg Jonathan de scheldwoorden van zijn vader. In die sector mogen we niet zeggen: „Nu ben ik het zat. De maat is vol. Ik zal het hem betaald zetten!" Maar in de publiekrechtelijke sector behartigde hij zolang mogelijk de rechtszaak van zijn vriend: „Waarem moet David sterven? Wat heeft hij dan gedaan?" Zoals Jezus daar vroeg: „Indien Ik iets verkeerds gezegd heb, verklaar dan wat er verkeerd in was; maar indien het goed was, waarom slaat u Mij?", Joh. 18 : 23. Toen echter de publieke rechtspraak van Saul en van het Sanhedrin faalden, was er voor Jonathan en Jezus van geen mens meer recht te verwachten. Dan moet alles verwacht worden van de Hoogste Rechter, die tech eenmaal recht zal doen en die beloofd heeft: „Wentel uw weg op de HERE en vertrouw op Hem, en Hij zal het maken; Hij zal uw gerechtigheid doen opgaan als het licht en uw recht als de middag. Wees stil voor de HERE en verbeid Hem", Ps. 37 : 5-7a. 109 ) 3. NOG ENIGE SPREUKEN VAN SALOMO, SPR. 25-29.
,Ook dit zijn spreuken van Salomo, welke de mannen van Hizkia, de koning van Juda, hebben bijeengebracht", Spr. 25 : 1. Zo luidt het opschrift boven de derde bundel Spreuken van Salomo in dit bijbelboek, vgl. blz. 35. In par. 2, blz. 29-34 spraken we over zijn aandeel in de totstandkoming van dit bijbelboek. De 385
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
bundel waaruit we nu nog enkele masjaals bespreken, is samengesteld door de commissie van Hizkia; zie daarover blz. 35v. Spreuken 25 : 2
De eer van God ligt in wat Hij verbergt, de eer van de koningen in wat ze aan het Licht brengen.
11°
)
,Want mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet mijn wegen, luidt het Woord des HEREN. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen en mijn gedachten dan uw gedachten", Jes. 55 : 8v. Dat is de heerlijkheid van Gods majesteit. weet wat in het duister is en het licht woont bij Hem", Dan. 2 : 22, vgl. Job 28 : 27v, 1 Kon. 8 : 12. Dat deed de apostel uitroepen: „O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen!" Rom. 11 : 33. Het ligt aan zijn souvereine wil of en wat en wanneer Hij ons daar iets van zal openbaren. Maar met de eer van koningen staat het net andersom. Zij waren in Israel de hoogste rechters en als zodanig moesten zij de hun voorgelegde zaken juist niet verbergen, maar tot op de bodem uitzoeken. Zij moesten getuigenverklaringen controleren en verdachten ondervragen. Twee vrouwen stonden voor Salomo beiden even stellig te beweren: „Nee, koning, zij liegt; het is mijn kind!". 't Was Salomo's eer dat hij deze zaak uitvorste. Laten we dankbaar zijn als God ons nog doet leven bij een rechtsbedeling, die rechtszaken nauwkeurig onderzoekt. Getuigenverklaringen uiteenrafelt. Bloedsporen onderzoekt. Vingerafdrukken nagaat. Wat een zegen kunnen scherpzinnige rechters en advocaten, gerechtelijke laboratoria en speurhonden verspreiden. Laten we bidden bewaard te mogen blijven voor een bewind, dat rechtszaken niet uitvorst, maar verbergt. Spreuken 25 : 4 en 5
Haal het schuim van het zilver weg, dan kan de smid er iets stralends van maken. 386
111
)
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Haal de goddeloze bij de koning weg, dan staat zijn troon vast door gerechtigheid. Natuurlijk kan men hierbij allereerst denken aan de invloed van slechte raadgevers. Koning Rehabeam verloor daardoor het grootste deel van zijn koninkrijk, 1 Kon. 12. Maar vlak de invloed van de valse profetie ook niet uit! Want goddelozen kunnen zich volgens de Schrift soms als profeten opwerpen en voordoen, maar zij worden openbaar als ook echte leugensprekers 114vv), die niet alleen het yolk, maar ook de regering in een verkeerde richting sturen. Menige vorst verloor door valse profetie het juiste inzicht in de situatie en werd er door op dwaalwegen geleid, waarop hij soms zelfs zijn troon en zijn kroon verloor. Het waren immers de goddeloze profeten voor de troon van Achab, die hem tot de fatale veldtocht tegen Ramoth in Gilead aanspoorden, 1 Kon. 22. En het waren goddeloze profeten die de laatste koningen van Juda blind maakten voor de werkelijke situatie in de wereld. God was bezig Nebukadnezar de macht over de hele toenmalige wereld te geven. Jer. 27 : 6, Dan. 2 : 37v. De trouwe Jeremia riep op zich onder Gods slaande hand te verootmoedigen, Jer. 27. Maar koning Jojakim, Jojachin en Zedekia hechtten meer geloof aan de schijnbaar principiele en ongegronde ,Vrede-vredepreken" van valse profeten als Pashur (Jer. 20) en Hananja (Jer. 28), vgl. Jer. 23 : 9-32. Ook de Franse Revolutie, die nog steeds vuurspuwende vulkaan, was een vrucht van goddeloosheid aan de hoven! „Van waar dan eene zoodanige Revolutie?", vraagt Groen van Prinsterer. „Omdat van boven of de omwenteling bewerkt werd. () Met de edelste bedoeling had de koning zelf (Lodewijk XVI), reeds eer de storm losbrak (1789), onder leiding van filozofen en filantropen (Turgot, Malesherbes, Necker) de slooping van den Staat onvermij delijk gemaakt" (cursivering van ons, v. D.). 112) W ij vrezen, dat deze geschiedenis zich thans in het Westen op grote schaal herhaalt, mede omdat God ons de historische roepingsmacht onthoudt „de goddeloze bij de koning weg te halen". Dan trad Salomo wijzer op. Hij verwijderde bij zijn troonsbe387
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
stijging meteen schadelijke figuren en bevestigde zo zijn koningschap, 2 Kon. 2, vooral vs. 45v. Ook vorsten als Josafat en Joas omgaven zich met vrome ministers en bevestigden hun koningschap door gerechtigheid, zie 2 Kron. 17-20, 24 (,Joas deed wat recht is in de ogen van Jahweh zolang de priester Jojada leefde", vs. 2), vgl. Davids vorstenspiegel, Ps. 101 : 4-7. Hier volgen nog enkele zinverwante Spreuken: ,Voor koningen is het een gruwel goddeloosheid te plegen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd", 16: 12 (zie aldaar). „Een wijs koning zuivert de goddelOzen uit en doet het rad over hen heengaan", 20 : 26. „Liefde en trouw beschermen de koning, en door liefde schraagt hij zijn troon", 20 : 28. ,Een koning die de geringen naar waarheid richt, diens troon staat voor eeuwig vast", 29 : 14. Spreuken 25 : 16
Hebt gij honing gevonden, eet dan niet meer dan ge aankunt, opdat ge er niet teveel van krijgt en het uitbraakt. Ook Hippocrates, de beroemde arts uit de Griekse oudheid (400 v. Chr.), gaf reeds de raad: „Om gezond te blijven kan men twee voorzorgsmaatregelen nemen: minder eten dan men zou kunnen en werken". 113 ) Salomo met zijn diepe inzicht in het levensbelang van de (zelf)tucht, had feitelijk al eerder hetzelfde advies gegeven in bovenstaande masjaal. Israel woonde in een land ,vloeiende van melk en honing", Ex. 3 : 8. Simson, Jonathan en Johannes de Doper vonden daar honing in het wild, Richt. 14 : 8v. 1 Sam. 14 : 25-30, Matth. 3 : 4. Honing was voor de Israeliet een spreekwoordelijke lekkernij, Deut. 8 : 8, Ps. 19 : 11, 119: 103. Bovendien gezond en voedzaam, zodat de wijzen OOk zeiden: ,Eet honing, mijn zoon, want dat is goed", Spr. 24: 13. Toch wisten ze wel: Veel honing eten is niet goed", Spr. 25 : 27a. Vandaar dat Salomo ook bovenstaande waarschuwing gaf, die we ook zo kunnen vertalen: ,Vindt ge honing, eet dan juist genoeg; want teveel kan u doen overgeyen". 114 ) Men kan deze spreuk natuurlijk ook overdrachtelijk opvatten 15 ) en er een vermaning in beluisteren tegen onmatigheid op aller388
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
lei gebied. Het blijft dan echter opvallend, dat de dichter daarvoor uitgerekend honing als voorbeeld koos. Honing was nu eenmaal reeds in Israel, dat nog geen suiker kende 116 ), niet in de eerste plaats een voedingsmiddel, maar een genetmiddel. We blijven dus het dichtst bij de tekst als we hierin allereerst een waarschuwing horen tegen overmatig gebruik van genotmiddelen. Deze bevatten bij ons, zoals bekend, veel suiker en vetten, en die kunnen bij overmatig gebruik ziekten van hart en bloedvaten veroorzaken. 112 ) Verder heft de spreuk uiteraard ook de vinger op tegen buitensporig eten in het algemeen. Een vermaning die voor christenen in het rijke Westen, waar velen met hun eigen tanden hun graf graven, zeker niet misplaatst is. Hoevelen werd het verschil tussen een gezonde eetlust en ongezonde vraatzucht reeds fataal? „Man ist was man iszt", luidt een Duits gezegde. Feitelijk geldt echter van alle goede dingen, dat overdaad schaadt. ,Op alle gebied gedisciplineerd te leven is een van de belangrijkste voorwaarden voor de lichamelijke en psychische gezondheid", schrij ft de arts Dr Paul Tournier. 118 ) Een Engelse commentator plaatste dan ook terecht dit opschrift boven onze spreuk: „Van ophouden weten!" " 9 ) Dit geldt alle levensgebieden, zelfs de genietingen van de vriendschap. En hoe weten de wijzen hddr naar waarde te schatten! Spr. 18 : 24, 27 : 9 en andere. Opmerkelijk dat zij vlak onder de waarschuwing tegen overmatig honinggebruik een waarschuwing plaatsten tegen overmatig vriendenbezoek: „Zet uw voet niet te dikwijls in het huis van uw naaste, opdat hij niet genoeg van u krijge en u hate", Spr. 25 : 17. Eveneens een sprekend voorbeeld bij de levensles, dat men zelfs in de beste dingen maat moet weten te houden. Er zijn b.v. ook intellectuele gulzigaards, die zelfs hun nachtrust opofferen aan hun leeswoede. ' 2° ) Zo zijn alcoholisten over het algemeen mensen, die ook anderszins geen maat weten te houden. „Zeer frequent ziet men sterk drinken gecombineerd met onmatig roken, met snoepen, etc." 121 ) In het apocriefe boek Wijsheid van Jezus Sirach lezen we een soortgelijke raad: „Mijn zoon, onderzoek uw levenswijze; stel vast wat slecht voor u is en geef daar dan niet aan toe. Want niet alles is 389
§ 12
Een keuze uit Spreuken 10-31
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
vragen of ze met hun trouwe bewaking van het vee niet wat ,verdiend" hadden, blaft Nabal hen of en laat hij zich kennen als een echte dwaas. Terwijl zijn eigen vrouw duidelijk zag, dat Jahweh bezig was David tot vorst over Israel te verhogen (vs. 30), vroeg Nabal honend: „Wie is die David?" vs. 10. Van de hele beweging voor wederkeer naar Jahweh en zijn Woord, die met Samuel begonnen was en die Abigail nu door David zag voortgezet, had Nabal blijkbaar geen snars gezien. Salomo spreekt hierboven over „de ergernis over een dwaas"; geloof maar dat Nabals directe omgeving die ruimschoots gekend heeft. „Hij is een man van nets", klaagt een van zijn knechten, „men kan niet met hem spreken", vs. 17. Het zware boerenwerk van stenen tillen zal deze boerenknecht niet zo zwaar gedrukt hebben als de dagelijkse ergernis over zijn dwaze heer Nabal. In plaats van „ergernis" kan men in bovenstaande spreuk ook vertalen: smart, verdriet, krenking. 124 ). Zouden die woorden in het geval van Abigail niet beter passen dan ergernis? Wat moet deze verstandige vrouw veel verdriet gehad hebben van de dwaas met wie ze getrouwd was. „Hij is zoals hij heet", zei ze tegen David. ,Nabal heet hij en een dwaas (Hebreeuws: nabal) is hij", vs. 25. En bedenk daarbij, dat de Schrift iemand nog niet een dwaas noemt alleen omdat hij demme dingen doet — dat doet de onnozele ook, zie bij Spr. 14 : 15 — maar vooral omdat hij goddeleze dingen doet, Jes. 32 : 6. Een dwaas is iemand die niet serieus met Jahweh rekening houdt, Ps. 14: 1, 53 : 2, vgl. F, 93vv. Daardoor kende Nabal zijn tijd niet (worsteling voor wederkeer), zijn plicht niet (hongerigen voeden) en zijn maw niet (hij was zwaar beschonken). Naast zo'n man leefde Abigail. Terwijl ze zelf David de oorlogen van Jahweh zag voeren (vs. 28), waarvoor hij zich de duistere haat van Saul op de hals gehaald had, hoorde ze haar man smalen: „Het wemelt tegenwoordig van knechten die bij hun meester weggelopen zijn!" Wat kan zulke dwaasheid op een wijs hart zwaar drukken! Men kan in dit verb and ook denken aan de ergernis over dwazen op hoge posten, Pred. 10 : 6. Of aan de dwaze profeten die men in elke periode van verbondsverlating tegenkomt. Terwijl Gods oordelen op zijn yolk neerdaalden, gingen zij doodgemoedereerd
voor iedereen goed en niet iedereen kan van alle dingen genieten. Wees in uw genietingen nooit overdadig en ga u niet aan lekkernijen te buiten; want van veel eten komt ziekte en overdaad leidt tot onpasselijkheid. Door overdaad zijn velen gestorven, maar wie zich in acht neemt verlengt zijn leven", Jezus Sir. 37: 27-31. Liet Sirach zich hiertoe inspireren door Spr. 25 : 16? In elk geval klinkt ook in deze schijnbaar ongodsdienstige spreuk de grondtoon van alle bijbelse wijsheid: „De vreze des HEREN is het begin van de kennis", Spr. 1 : 7 en blz. 74vv. Zij opent een mens immers de ogen voor de grenzen, die God hem tot zijn eigen welzijn op allerlei gebied gesteld heeft, zie bij Spr. 1 : 7. Tevens is dit de zoveelste spreuk die ons leert, dat de vreze des HEREN ook gezond is (zie voor de andere bij Spr. 3 : 7). Spreuken 25 : 24 ( = 21:9, zie aldaar). Spreuken 26 : 2
Zoals een mus wegfluddert en een zwaluw heenvliegt, zo gaat het met een ongegronde vervloeking: zij komt niet uit. Het klassieke voorbeeld hierbij is Bileam, die moest bekennen: „Hoe zal ik vervloeken, die God niet vervloekt? Hoe zal ik verwensen, die Jahweh niet verwenst?", Num. 23 : 8. Met het beeld van de doelloos wegvliegende vogels verwerpt de spreuk de bijgelovige voorstelling als zou een vloek een soort magische pijl zijn, die ook ongerechtvaardigd naar zijn doel zou vliegen. ' 2 ) Spreuken 27 : 3
Steen is zwaar en zand weegt, maar de ergernis over 123 ) een dwaas is zwaarder dan die beide. Daar wisten Abigail, de vrouw van Nabal, en zijn personeel van mee te praten, 1 Sam. 25. Maandenlang hadden David en zijn berooide mannen als een muur rond Nabals kudden gestaan en nooit een van diens duizenden schapen en geiten geroofd. Maar als David volgens nomadenrecht op het schaapscheerdersfeest laat 390
§ 12
I
391
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
§ 12
door met hun „Vrede, vrede!" - preekjes en streken zo de ogen van Gods yolk dicht voor Jahweh's slaande hand, Ps. 28: 5, vgl. I k , 148v. Wat moeten broeders als Micha, de zoon van Jimla (2 Kron. 18) en Jeremia met hun geestverwanten een ergernis, j a een smart hebben gevoeld bij dit dwaze optreden van deze verblinde leiders, Jer. 20 : 7-18, 23 : 9-32. Vooral als de grote meerderheid van Gods yolk verdwaasd raakt (Jer. 5 : 21), kan het vrome Overblijfsel de waarheid van bovenstaande spreuk op pijnlijke wijze ervaren. Inderdaad, stenen sjouwen en zand dragen is zwaar werk. Maar dit drukt niet zo neer als de smart en gekrenktheid vanwege de macht der dwazen in kerk en wereld. Dat wist de wijze Prediker ook. Wijsheid van dwaasheid leren onderscheiden brengt ook veel verdriet. 125 En wie in dit opzicht z'n kennis vermeerdert, vermeerdert ook z'n smart, Pred. 1 : 17v. )
Spreuken 28 : 2
Als een land opstandig is, krijgt het veel vorsten, maar door mensen van inzicht en verstand blijfi de orde lang bestaan. Men mag ook lezen: „Als een land verbondsbreuk pleegt", want de Hebreeuwse bijbel gebruikt voor zonde, kwaad, opstand en verbondsbreuk hetzelfde woord (pesja'). 126 Welnu, het bank roet van recht en gerechtigheid wordt vaak betaald met maatschappelijke wanorde en politieke onvastheid. Dat kunt u duidelijk zien aan Efrain, het Israelitische Tienstammenrijk. Dat leefde voortdurend in opstand tegen God. Als gevolg daarvan had het in de tijd van twee honderd jaar niet minder dan negen koningshuizen, die elkaar de een na de ander verdrongen door opstand en koningsmoord, vgl. Hos. 7 : 7, 8 : 4, 13 : 11, P, 561vv. Voor dit lot heeft Gods belofte aan David (2 Sam. 7) het vaak even zwaar zondigende Juda bewaard, want dat leefde drie en een halve eeuw onder het êne koningshuis van David. En biedt het revolutietijdperk in de Europese geschiedenis na 1789 in menig land geen treffende illustraties bij bovenstaande spreuk? 127 Hoe meer ons werelddeel Gods verbond en Woord ver)
)
392
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
acht (pesja' pleegt), hoe meer binnenlandse wanorde en buitenlandse bedreiging het vermoedelijk verwachten kan. Zie ook onze bespreking van Spr. 11 : 11 en 29 : 18. Spreuken 28 : 4
Wie de wet verzaken prijzen de goddeloze, maar wie de wet betrachten ergeren zich aan hen. Wet (thora) betekent hier zoals zovaak het onderwijs van Gods Woord. Destijds dat van Mozes, de profeten en wijzen; thans ook dat van Christus en zijn apostelen. Hoemeer ons eenmaal gekerstende werelddeel dat verlaat, hoe dieper het terugzinkt in het heidendom waaruit God het eens verloste en hoe sprekender het gaat lijken op de antieke heidenwereld, die Paulus tekent in de tweede helft van Rom. 1. Kan men trouwens nu al niet van ons yolk zeggen: „Zij immers hadden de waarheid vervangen door de leugen en het schepsel vereerd boven de Schepper, die to prijzen is tot in eeuwigheid", Rom. 1 : 25. Daarom heeft God „ons" overgegeven aan alle boosheid en slechtheid, die Paulus in Rom. 1 : 18-31 opsomt. Zijn conclusie vormt dan ook een treffend commentaar bij de eerste regel van onze spreuk: „Immers, hoewel zij de rechtseis van God kenden, namelijk dat wie zulke dingen bedrijven de dood verdienen, doen zij ze niet alleen, maar schenken ook nog hun bijval aan wie ze bedrijven", Rom. 1 : 32. Herkent u daarin niet de publieke opinie in onze moderne wereld en de geest van onze eigen eeuw? Vele rechtvaardigen doen tegenwoordig dezelfde ervaring op als Lot in Sodom, „want deze rechtvaardige heeft, onder hen wonende, dag aan dag zijn rechtvaardige ziel gekweld door het zien en horen van hun tegen alle wet ingaande werken", 2 Petr. 2 : 7v. Laten zij dan naar het Psalmboek grijpen, dat vol klachten staat van vromen, die al vroeger leden onder de heerschappij van de goddelozen onder Gods yolk, par. 4. ,Verontwaardiging greep mij aan vanwege de goddelozen, die uw wet verlaten", klaagt de dichter van Psalm 119 in vs. 53. De man leed onder hun goddeloosheid: „Mijn ogen vloeien als water393
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
beken, omdat men uw wet niet onderhoudt", vs. 136, vgl. I', 316, zie ook bij Spr. 28 : 28. Maar troost u, de Rechter staat voor de deur! Jesaja, die hetzelfde leed droeg, profeteerde: „ Wee hun die het kwade goed noemen en het goede kwaad; die duisternis voorstellen als licht en licht als duisternis; die bitter doen doorgaan voor zoet en zoet voor bitter", Jes. 5 : 20. Spreuken 28 : 5
Boze mannen 128 ) verstaan het recht niet, maar wie de HERE zoeken verstaan alles. Denkt u hierbij vooral niet aan onze dikke wetboeken, waar alleen juristen de weg in weten. Met het recht bedoelt Salomo hier eenvoudig GOds recht. Zijn souvereine Goddelijke recht om over alles en iedereen te beschikken. Dat komt feitelijk neer op de kennis van Gods wil voor het dagelijkse leven, zoals Hij die in de Thora had geopenbaard. Ofwel de praktische toepassingen van het eerste gebod: geen andere goden dan Jahweh, I b , 526v, zie zakenreg. misjpaat. Daar verstaan boze lieden niets van. Letterlijk spreekt Salomo over „mannen van het slechte". Daar wil hij zeker niet alleen het beeld mee oproepen van wat men in onze maatschappij onder slechte mensen verstaat, zoals moordenaars en bankrovers. Salomo had trouwens allereerst Israel ofwel Gods yolk op het oog. Daaronder zag hij autonome mensen, die er hun eigen „raad" of principes op nahielden, los van Gods Woord, Ps. 1 : 1, P par. 4 en blz. 128vv. Dat kunnen overigens best burgerlijk netjes levende figuren zijn, die hun betogen misschien nog doorspekken met bijbelteksten, P 85-90. Maar Gods verbondsmatige beschikkingsrecht-over-alles, Zijn souvereine Scheppersrecht om alles en iedereen tot Zijn dienst op te roepen, erkennen zij niet. En daarom erkennen zij in de dagelijkse levenspraktijk ook niet „wat de goede en welbehagelijke en volmaakte wil van God is", Rom 12 : 2. Sterker nog, die megen zij tenslotte van God zelfs niet eens meer kennen, Rom. 1 : 28. Daarom is het te vrezen, dat met het verdwijnen van Gods Woord uit de samenleving ook het rechtsbesef verminderen zal. ,
,
394
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Maar zij die Jahweh zoeken „verstaan cities". Zij gaan dag en nacht met Gods Woord om en dat maakt hen wijs, Ps. 1 : 2, P, 132v. Dat maakt hen ook steeds meer congeniaal met de levensorde, die God in zijn Woord en overige werken openbaart, vgl. par. 4. Dat geeft hun oordeel tevens een maatstaf en verleent het daardoor de nodige kracht. In tegenstelling met hen die Gods Woord verwerpen, vinden zij wel passende sleutels op de deuren van de kromme werkelijkheid in deze gevallen wereld. Paulus bad deze gave de Filippenzen toe: „dat uw liefde nog steeds meer overvloedig moge zijn in helder inzicht en alle fij ngevoeligheid, om te onderscheiden waarop het aankomt", Fil. 1 : 9, vgl. Ps. 119 : 66 (r, 324v), 119: 100, 1 Cor. 2: 14v, 1 Joh. 2 : 20. Spreuken 28 : 26
Wie op zijn eigen hart 129) vertrouwt is een dwaas, maar wie in wijsheid wandelt zal ontkomen. Dit geldt ook op godsdienstig gebied. Niet wat wij over onszelf oordelen in ons hart, maar wat God over ons verklaart in Jezus Christus en in zijn Woord, dat geeft de doorsiag. Ten voordeel en ten oordeel. Wie in deze wijsheid wandelt, kan zich veel angst en benauwdheid besparen, die op de weg van allerlei subjectivistische godsdienstigheid reeds vele levens versomberde. Want de bron van de ware wijsheid ligt niet in ons, maar buiten ons. Niet in ons dwaalziek hart, maar in de vaste orde die God ons in zijn Woord en overige werken geopenbaard heeft. Wijsheid is dan ook praktisch een ander woord voor godsvrucht (zie daarover breder par. 4). Daardoor staat zij vierkant tegenover alle vormen van subj ectivisme, godsdienstige inbegrepen. Zie daarover ook bij Spr. 3 : 5v., vgl. ook blz. 80v. In Spr. 1-9 heeft Salomo er op gewezen hoe heilzaam deze wijsheid voor ons hele leven is en hoe preventief zij daarin allerlei kwaad bestrijden kan. Geen betere levensverzekering dan de wij sheidsverzekering! 395
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
12
Spreuken 28 : 28
Als de goddelozen aan de macht komen verschuilen zich de mensen, mar als zij ondergaan nemen de rechtvaardigen toe. Dat is geen wonder, want de goddelozen verwerpen Gods Woord en stoten daarmee de fundamenten van de samenleving omver. Ps. 11 : 3 vraagt vanuit zo'n situatie: „Wanneer de grondslagen zijn vernield, wat kan de rechtvaardige dan doen?" Want het is een misverstand te menen, dat een christen altijd wat moet do61. 130 ). Als God de vromen hun roepingsmacht in het publieke leven ontneemt, kunnen zij zich daaruit beter terugtrekken en zich op de achtergrond houden. ,Daarom zwijgt de verstandige in die tijd, want het is een boze tijd", Amos 5: 13. De nederige David heeft dat begrepen en nam daarom voor de goddeloze Saul de wijk in spelonken en woestij nen. Daar bad hij wellicht Psalm 12: „Help toch, Jahweh, want er zijn geen vromen meer; ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen", vs. 2. Onze eigen geschiedenis laat daar ook treffende voorbeelden van zien. In 1560, toen ons land zuchtte onder het schrikbewind van koning Filips II, namen 350 mensen over het ijs de vlucht naar Emden, dat de bijnaam kreeg: ,herberg van Gods verdrukte yolk". " 1 ) Anderen vluchtten uit ons land, Dui tsland en Polen naar Engeland, waar in Londen de Hollandse vluchtelingenkerk Austin Friars nog staat. Honderd jaar later vluchtten de Hugenoten naar ons land en daar kan men meteen aan zien hoe de rechtvaardigen toenemen als de macht van de goddelozen geknakt wordt. Twee eeuwen lang mocht de vrije Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een toevluchtsoord zijn voor degenen die in Europa om hun geloof werden vervolgd. De Heere Jezus had hun dat beloofd, Mark. 10 : 29v. Enkele verwante spreuken luiden: ,Over de voorspoed der rechtvaardigen verheugt zich de stad, bij de ondergang der goddelozen is er gejuich", 11 : 10. ,Als de rechtvaardigen juichen is de heerlijkheid groot, maar als de goddelozen tot macht komen ver396
Een keuze uit Spreuken 10-31
,sc 12
bergen zich de mensen", 28 : 12. „Als de rechtvaardigen toenemen, verheugt zich het yolk; maar het yolk zucht als een goddeloze heerst", 29 : 2. Spreuken 29 : 15
Roede en terechtwijzing geven wijsheid, maar een aan zichzelf overgelaten knaap maakt zijn moeder te schande. ,Het voortbrengsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan", Gen. 8 : 21, vgl. Job. 14 : 4, Ps. 51 : 7. Daarom moeten ouders het kwaad in de harten van hun kinderen reeds heel vroeg intomen door de muur van de tucht. Nu dachten de Israelitische wijzen bij tucht zeker niet in eerste plaats aan slaag, maar aan de leiding die men geeft door vriendelijke onderwijzing in de vreze des HEREN, vgl. bij Spr. 4. Gezegend de ouders die daarmee kunnen volstaan! Gezegend de vaders en moeders die hun groter wordende kinderen met een enkel wOOrd kunnen leiden. Zulke gehoorzaamheid rust echter in de regel op de fundamenten die zij reeds gedurende de eerste levensjaren in de harten van hun kinderen hebben gelegd. In die periode ondervinden ouders de waarheid van de spreuk: ,Dwaasheid is vastgehecht in het hart van de knaap". En zij laat zich daaruit gedurende die levensfase lang niet altijd alleen met woorden verwijderen! Verstandige ouders zullen dan ook handelen naar het vervolg van deze spreuk: ,de tuchtroede zal haar vandaar verdrijven", Spr. 22 : 15 (zie aldaar). Daarmee zal Salomo wel niet alleen doelen op de stok — wij zouden misschien zeggen: de matteklopper — maar alle lijfstraffen op het oog hebben; van een draai om de oren tot een flink pak slaag of een portie strafwerk. Moderne opvoedkundigen willen van geen lijfstraffen meer weten, maar de Heilige Schrift wijst meermalen op de zegenrijke werking van de roede, zie bij Spr. 13 : 24, 22 : 15, 23 : 13v, vgl. Spr. 10 : 13, 26:3. Natuurlijk moet de opvoeder hierbij ,tijd en wijze" kennen, Pred. 8 : 5. De rechtvaardige zal ook bij de opvoeding van zijn kinderen rekening houden met hun acrd en aanleg alsmede met de 397
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
grenzen van hun kunnen ten opzichte van goed en kwaad. We spraken daar ook reeds over bij Spr. 22 : 6. In dit verband lijkt het ons veelzeggend, dat bovenstaande spreuk roede en terechtwijzing tezámen noemt. We beluisteren daarin de opwekking • Laat tucht toch altijd samengaan met een redelijke en ernstige mondelinge terechtwijzing, vgl. Ef. 6 : 4. Zo kunnen onder Gods zegen het leed van de roede en de les van de bestraffing samen het kind wij sheid bij brengen. Hoe jonger men daarmee begint, hoe beter. Dat zagen we bij de spreuk: „Wie zijn zoon liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg", Spr. 13 : 24. En omdat de opvoeding van het jonge kind vooral op de moeder neerkomt, rust met name op haar de roeping om de fundamenten der gehoorzaamheid in het kinderhart te leggen. Hier ligt een van haar grootste en voornaamste taken. Blijkbaar zag Salomo ook in zijn tijd al moeders die deze plicht verzuimden. Uit verkeerde liefde of gemakzucht lieten zij hun kinderen aan zichzelf over. Onze spreuk spreekt letterlijk over een weggezOnden jongen. ' 32 ). Uit tuchteloze kinderen kan echter van alles voortkomen: tuchteloze staatsburgers, ontrouwe gemeenteleden, trouweloze echtgenoten, onbetrouwbare medewerkers en wat al niet meer? De schande die daarmee gepaard gaat, daalt echter ook op moeders hoofd neer. Zij is het immers die verzuimde bijtijds de intomende muur van de levenstucht rond haar kind op te richten. Zij verzaakte haar roeping door haar jonge kind aan zichzelf over te laten. En zo werd moeders troetelkind moeders schande. De slagen die ze zijn broek bespaarde, dalen dan op haar eigen hart. Het is duidelijk, dat de Schrift hier over een andere moeder spreekt dan die we in Spr. 17 : 25 horen schreien en van wie het heet: „Een dwaas zoon is zijn vader een ergenis, een verdriet voor wie hem baarde". Zij tuchtigde hem wel — en ook bijtijds — maar hij wilde nooit luisteren. Haar laatste, maar zeer krachtige redmiddelen zijn Gods verbond en de pleitende smeekbeden die ze daarop grondt. Opvoeding met roede en bestraffing tij dens de jonge jeugd bewerken niet alleen wijsheid, maar bevorderen ook de geestelijke 398
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
en lichamelijke gezondheid. Teugelloos opgegroeide kinderen blijken vaak als volwassenen slecht opgewassen tegen de onvermijdelijke tegenslagen van het leven. Tucht leert een kind al jong wennen aan tegenweer en zich instellen op teleurstellingen. Moeders die hun kinderen die intomende tucht onthouden, ontnemen hun ook de gelegenheid een gezond incasseringsvermogen te ontwikkelen. Volgens een Amerikaanse hoogleraar in de psychiatrie heeft de angst om kinderen in te tomen de moderne opvoeding in een wildernis veranderd. Met als resultaat: ,Een generatie kinderen, die niet de tucht (the discipline) hebben geleerd die nodig is om door de wereld te komen. () Uit vrees voor psychische verwondingen hebben we al te geestdriftig geweigerd hen zelftucht bij te brengen". 133 ) En dat gebrek kan hen later veel meer psychisch en lichamelijk leed bezorgen dan de tuchtroede in hun jonge jeugd ooit had kunnen veroorzaken! 134) Geestig merkt de professor dan ook op: „Spare the Freud and save the child!" 135 ) Zie ook bij Spr. 22 : 15. Zo blijkt bij deze spreuk opnieuw, dat de vreze des HEREN ook medicijn voor het vlees is. Meer over het verband tussen de godsvrucht en onze gezondheid bij Spr. 3 : 7v, waar meer hierover handelende spreuken genoemd worden. Spreuken 29 : 18
Als er geen profetie is, verwildert een yolk, maar wie de Thora onderhoudt is gelukkig. Of Salomo hierbij nu alleen dacht aan de Thora van Mozes (de boeken Genesis — Deuteronomium) of ook aan de thora ( = onderwijs) van de wijzen en profeten, maakt feitelijk weinig verschil. Al dit voortgezette onderwijs over God en zijn dienst steunde immers op het fundament van de Thora van Mozes. Dat was de bron der wijsheid (blz. 66-71) en het uitgangspunt der profetie, I d , 6. De echo van Mozes klinkt door de Profeten en de Psalmen tot in de Apostolische Geschriften, 33vv, 40vv. Nu zagen we al vaker, dat God zijn yolk door Mozes niet al399
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
leen onderwees over godsdienstige dingen, maar over het voile leven in zijn verbond, 34v. Zo bevat de Thora niet alleen offervoorschrif ten, maar ook eigendomswetten, handelswetten, huwelijkswetten, maatregelen tot bescherming van weduwen, wezen, vreemdelingen, amen, ja zelfs van dieren. At deze verordeningen moesten dienen om Gods bondgenoot Israel een rechtvaardige samenleving te bezorgen, zonder klassenstrijd en grootgrondbezit. Een maatschappij waarin heilzame wetten soci ale uitersten en tegenstellingen moesten voorkomen. Als er immers Eên weet wat goed voor ons mensenleven is, dan is het Jahweh wel, de God des levens. Hij verzekerde dan ook van zijn inzettingen: „De mens die ze (gelovig) doet, zal daardoor (gelukkig) leven", Lev. 18 : 5, F, 196v. Dit Goddelijke verbondsonderwijs of thora vormde de grondslag onder de Israelitische samenleving, I b , 741, Y, 102, F, 23. Daarom dreigden er rampen als Israel die Thora verliet. Niet alleen omdat het dan Gods verbondsvloek over heel z'n leven te duchten had (Lev. 26, Deut. 28), maar ook omdat de trein van de samenleving dan uit de rails van Gods goede inzettingen liep met alle rampzalige gevolgen van zo'n ontsporing. Maar dan zond Jahweh profeten om Israel terug te roepen naar zijn Woord en Verbond. „Terug naar de Thora! Terug naar de gehoorzaamheid aan Gods Verbond!" Dat was het adagium van de profeten. Zo trachtte Jahweh door hun prediking Israel voor nog zwaardere straffen te bewaren, Ig, 405. Maar 't is ook wel gebeurd, dat Hij zich zo diep beledigd voelde, dat Hij de waarschuwende stem der profetie tot zwijgen bracht. Of doordat Hij helemaal geen profeten meer zond, of doordat Hij niet wilde, dat Israel hun prediking nog verstemd. Het eerste gebeurde in Samuels jeugd. Toen „was het Woord des HEREN schaars: gezichten waren niet talrijk", 1 Sam. 3 : 1. Het tweede gebeurde in de dagen van Amos en Jesaja. Toen maakte God zijn Woord voor de massa onvindbaar, Amos 8 : 11v. Toen maakte Jesaja met zijn profetieen Juda juist horende doof en ziende blind, Jes. 6 : 10v, vgl. 2 Kron. 15 : 3, Ps. 74 : 9, 79 : 7, Y, 155v. Van zulke tijden zegt Salomo hierboven kort en krachtig: 400
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
„Als er geen profetie (of profetisch gezicht of openbaring) is, verwildert een yolk". Want een natie staat of valt met de verkondiging en onderhouding van Gods verordeningen, Spr. 14: 34. Dat was gebleken in de Richterentijd, die in Salomo's dagen nog betrekkelijk vers in het geheugen lag. Wat was Israel toen verwilderd, tot tirannie en sodomie toe, Richt. 19vv,. Y, 650vv. Zo zag Jesaja later de maatschappij van zijn dagen wegzakken in bandeloosheid. ,Dan zal het yolk dringen, man tegen man, de een tegen de ander; de knaap zal op de oude en de verachte op de geeerde losstormen", Jes. 5 : 15. Een revolutie in optima forma! En ligt hier ook niet de oorzaak van de moderne secularisatie, ja zelfs van de huidige wereldproblematiek? Europa, dat tot de hemel verhoogd vas, heeft het profetische Woord verworpen en zich daardoor aan verwildering prijsgegeven. Als God het niet verhoedt, stevenen we met reuzenschreden op onze ondergang af. Vormt onze eigen maatschappij geen treffende illustratie bij Salomo's spreuk? Alles verwildert toch? Huwelijken, gezinnen, zeden, mode, amusement, gezag, plichtsbesef, handel, kunst en rechtspraak. Maar God Woord had ons dit voorzegd: ,Weet wel, dat er in de laatste dagen zware tij den zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben", 2 Tim. 3 : 1-5a. En heeft Europa het onkruid van zijn ongeloof ook niet overal in de wêreld uitgezaaid? Als het zich meer aan de Thora gehouden had, zag de wereld er nu heel anders uit. Dan hadden we met onze slavenhandel geen rassentegenstellingen en met onze armenverdrukking geen klassentegenstellingen tevoorschijn geroepen. Maar nu lijkt de hele problematiek van de rijke en arme landen, ontwikkelingshulp, „gerechtigheid" doen, gezagscrisis, de dodelijke worsteling van socialisme en kapitalisme uitzichtloos, omdat 401
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
daarbij niet naar het profetische Woord van God geluisterd wordt. En zonder profetie, „vervalt een yolk tot anarchie". 136 )
„Maar wie de thora in acht neemt, welgelukzalig is hij", luidt de tweede regel van Spr. 29 : 18. Men kan dit zo verklaren: „Gelukkig het yolk, dat de Wet bewaart". Dat is een Schriftuurlijke waarheid, Ps. 33 : 12, zie ook bij Spr. 11 : 11. Ons land en werelddeel hebben onmetelijke zegeningen aan de sanerende kracht van het Woord van God te danken. Vergelijking met landen die niet door het christendom zijn heengegaan kan nog de ogen openen voor de vele vruchten van nadeinende Woordinvloed in onze samenleving. Maar Salomo noemt het woord yolk in de tweede regel niet, zodat we misschien beter kunnen afgaan op wat hij letterlijk zegt: „hij die de Wet bewaart, gelukkig is hij !" Wij kunnen daarbij denken aan het Overblijfsel 73vv), dat in tijden van algemene verbondsverlating het Woord van God nog mag verstaan en bewaren. De dichter van Psalm 119 leefde in zo'n tijd (I k , 312-318) en hij verzekerde ook: „Welgelukzalig zijn zij die onberispelijk van wandel zijn, die in de Thora van Jahweh gaan", Ps. 119:1. Dat kan dus ook als er, in het algemeen gesproken, „geen profetie is". Ontegenzeglijk moeten de rechtvaardigen in zulke perioden vaak met de goddelozen mee lij den. Daarom kan men van Salomo's masjaals ook geen ijzeren regels maken, die altijd en overal moeten opgaan, vgl. blz. 21vv. Toch wil God zijn vrome Rest zelfs dan nog menigerlei zegen bereiden. Gods wetten zijn nu eenmaal ten leven en wie ze onderhoudt, moet daarvan zegen ondervinden. Alles nog eens overziende hebben we alle reden voor het oude kerkelijke formuliergebed: „O Heere, onttrek ons niet uw Woord en Geest!" Dat is immers het beste genees- en bindmiddel voor alle levensverbanden. Als dat niet helpt, dan helpt er niets meer. Ook niet in „verwilderende" kerken. Moge ons gebed oprijzen voor het komend geslacht, want wat moet er van onze kinderen terechtkomen als er geen profetie meer is? Wel godsdienstigheid, maar geen terugroepen naar het Woord van Gods verbond? Dan liever een spelonkgemeente met profetie, dan een kathedraal zonder profetie! 402
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Spreuken 29:20
Ziet ge een man die met zijn woorden te haastig is? Voor een dwaas is meer hoop dan voor hem. De latere Joodse wijsheid staat op hetzelfde standpunt. „Mijn ganse leven ben ik opgegroeid onder de wijzen en ik heb voor de mens niets beters gevonden dan zwijgen", zei Rabban Simeon (150 na Chr.). Rabbi Akiba (125 na Chr.) leerde: „Zeven dingen zijn den onbeschaafde eigen en zeven den wijze: de wijze spreekt niet in tegenwoordigheid van die hem in wijsheid overtreft; en hij valt zijn naaste niet in de rede; en hij overijlt zich niet om te antwoorden; hij vraagt terzake en antwoordt naar wat ter sprake is; hij spreekt over de eerste zaak eerst en over de laatste het laatst; en over wat hij niet gehoord heeft zegt hij: ik heb het niet gehoord; en hij erkent (of stemt toe) de waarheid". ' 3 ') Spreuken 29:25
Vrees voor mensen spant een strik, maar wie op de HERE vertrouwt is onaantastbaar. Bibberen voor mensen, staat er eigenlijk. De oude SV laat dat nog het best horen: „De siddering des mensen legt een strik". Wie heeft daar op zijn tijd geen last van? Zelfs de grootsten in het Koninkrijk Gods. Jahweh had plechtig beloofd, dat Sara moeder zou worden van een groot yolk. Desondanks werd Abraham bevangen door de vrees, dat Farao hem zijn knappe Sara wel eens kon afpakken en hemzelf doden. Mensenvrees gaf hem daarom in: „Zeg maar dat je mijn zuster bent", Gen. 12 : 10-20. Later bibberde hij om dezelfde reden voor koning Abimelech, Gen. 20. Petrus was bepaald niet vreesachtig uitgevallen, want bange mensen durfden er destijds niet voor uit te komen, dat zij leerling van Jezus waren, Joh. 7 : 13, 19 : 38. Toch sidderde deze stoere visser opeens voor een dienstmeisje. En die mensenvrees spande hem een wel zeer fatale strik. Daar beweerde hij, zelfs met krachttermen, van zijn Meester die hij zo innig liefhad: „Meid, ik ken die Man niet!" J(1^
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Later stapte hij door mensenvrees nog eens in een gevaarlijke strik. De apostel vertoefde in de gemeente van Antiochie toen daar op zekere dag broeders uit Jeruzalem op bezoek kwamen. Bij die gelegenheid kreeg Petrus weer eens last van mensenvrees. Wat zouden die Jeruzalemse gelovigen er wel van zeggen, dat hij als Jood met gelovigen uit de heidenen aan een tafel onrein voedsel zat te eten? Uit angst voor de Joodse broeders begon hij weer koosjer te eten. Maar weer spande zijn mensenvrees hem een gevaarlijke strik, want nu vestigde hij — nog wel als apostel! — de indruk, dat er feitelijk twee soorten gelovigen zijn: eersterangs christenen die als Joden leven en tweederangs christenen uit de heidenen die onrein voedsel nuttigen. Paulus heeft hem om deze ondermijning van het evangelie en van de christelijke vrijheid een publieke reprimande moeten geven, Gal. 2. Maar wie zou Abraham en Petrus om deze dingen hard durven vallen? „Durf een Daniel te wezen, durf alleen te staan!" Maar dat valt niet mee. Tegenover de ongelovige wereld niet en tegenover de godsdienstige wereld soms nog minder. Mensenvrees kan ons dan zo verleidelijk influisteren: „Moet dat nu beslist? Denk om je positie. Wat zal er van gezegd worden?" En dan vrezen we meer de heren dan de Heere.
Maar wie op Jahweh vertrouwt, is onaantastbaar. Dat kunt u prachtig zien aan David. Als tenger jochie trad hij op Goliath af. Een vent van drie meter, met een helm op zijn hoofd, een pantser van tachtig kilo en een lans die veel weg had van een weversboom. David had alleen een slinger en wat stenen. Maar hij beleed zijn Godsvertrouwen: „Jij komt op mij af met zwaard, speer en lans, maar ik kom op jou af in de naam van Jahweh der heerscharen, die jij getart hebt", 1 Sam. 17. De afloop kent u. En wie zouden we nog meer als voorbeeld aanhalen? Mozes voor de Farao? Samuel tegenover Saul? Hizkia tegenover Sanherib? Jeremia en Baruch tegenover de vorsten? Daniel tegenover Nebukadnezar en Darius? Laten we Hem nemen die volmaakt geweest is in zijn Godsvertrouwen en volkomen vrij van mensenvrees: onze Heere Jezus Christus. 404
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Hij werd voortdurend omgeven door Farizeeen en Sadduceeen. Vol godsdiensthaat — en feller haat bestaat er niet — loerden zij op Hem om een voorwendsel te vinden voor een doodvonnis. Toch heeft Hij nooit geschipperd met de Waarheid. Zijn aanvallen op de Farizeese eigengerechtigheid en op de Sadduceese vrijzinnigheid deed Hij zonder vrees of aanzien des persoons. Zó dat toen Hij aan het kruis hing zelfs zijn vijanden in hun hoon nog moesten toegeven: „Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld, laat Die Hem nu verlossen!" Matth. 27 : 43. Een discipel staat niet boven zijn meester. Daarom waarschuwde de Heere: „Tot u, die mijn vrienden zijt, zeg Ik: Vreest niet hen die het lichaam doden, maar daarna niets ergers kunnen doen. Ik zal u zeggen wie gij vrezen moet: vreest Hem die nadat Hij gedood heeft, macht bezit om in de hel te werpen. Ja, zeg Ik u, vreest Hem!" Luk. 12 : 4v, vgl. Jes. 51 : 12-16, 2 Tim. 1 : 7 4. ENIGE SPREUKEN VAN AGUR, DE ZOON VAN JAKE, SPREUKEN 30.
Wie deze Agur was weten we niet, maar het moet een nederige man zijn geweest, die heel groot van God en erg klein van zichzelf dacht, zie Spr. 30 : 1-4. Hij besefte diep, dat wij God alleen kennen, omdat Hij zich aan ons geopenbaard heeft in zijn Woord. En daar spreekt Agur zeer eerbiedig over. Ook dat behoort dus tot onze dagelijkse levenswijsheid: voortdurend onder de indruk verkeren van de zuiverheid, de betrouwbaarheid, de wijsheid en de volmaaktheid van Gods Woord. Dat leert Agur ons in de volgende spreuk. Spreuken 30:5 en 6
Elk Woord van God is gelouterd; Hij is een Schild voor wie bij Hem schuilen. Voeg niets aan zijn woorden toe, opdat Hij u niet terechtwijze en u een leugenaar bevonden words. Zo prezen de psalmisten Gods Woord ook: „De woorden van Jahweh zijn zuivere woorden, gedegen zilver, in een smeltoven in 405
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
de aarde zevenvoudig gelouterd", Ps. 12 : 7. En de dichter van Psalm 119 zong: „Uw Woord is geheel gelouterd; uw knecht heeft het lief", vs. 140. Trouwens, zijn psalm is een aaneenschakeling van lofzeggingen op het Woord van God (zie voor overzicht daarvan I k , 318), vgl. Ps. 18 : 31, 19 : 9v, 33 : 4, 56 : 5, 11, 2 Tim. 3 : 16, 2 Petr. 1 : 20. Maar God, de Spreker van dit Woord, „kan niet liegen", Tit. 1 :2, Hebr. 6: 18. Daarom zegt Agur ook, dat „elk Woord van God" zuiver is, zonder leugenachtige bijmengsels (daarom valt hier eenvoudig niets te „ontmythiseren"). En dit „Woord van onze God houdt eeuwig stand", Jes. 40: 8, vgl. Matth. 24: 35. Het is onze enige zekerheid op deze aarde. Omdat de eeuwige God het gesproken heeft en omdat Hij de Waarachtige is. Daarom is Hij zo'n betrouwbaar schild voor wie bij Hem schuilen, vs. 5. Nu blijkt Agur ook goed geweten te hebben, dat Gods Woord van a tot z een verbondsboek is. Het Document van Gods verbonden met zijn yolk. Eerst het Oude Verbond alleen met Israel, maar sinds Pinksteren het Nieuwe Verbond ook met gelovigen uit de heidenen, zoals wij van afkomst zijn. Elk woord van de Heilige Schrift wordt door die verbonden bepaald en gekleurd. Neem b.v. het woord schild. Daar kunt u natuurlijk bij denken aan het bekende afweerwapen, maar in de oud-Oosterse verbondstaal is het een staande term voor de Suzerein. „Ik ben uw Schild", zei God tot Abraham (Gen. 15 : 1) en die heeft daar vast verbondstaal in beluisterd, want zo spraken vazallen de Grootkoning met wie zij een verdrag hadden ook toe: „U bent mijn schild", I k , 26. En zo is de term „woorden" vaak een staande uitdrukking uit de verdragstaal voor de verdrags- of verbondsbepalingen, I' 488 (denk aan de Tien Woorden). De Joden noemden het boek Deuteronomium — op en top een verbondsdocument, vol verbondsbepalingen — „Dit zijn de woorden"! Nu achtte men veranderingen in een verdragstekst in die wereld iets schandaligs, I' 457. Aan een verdragsdocument deed men na de bekrachtiging niets meer of of toe, dat sprak vanzelf. Knoeien met een verbondstekst werd opgevat als verbondsbreuk. Dit gold uiteraard nog sterker van GOds verbond. Daarom heeft 406
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
Israel wel begrepen, dat Mozes verbOndstaal sprak, toen hij in Deut. 4 : 2 als Jahwehs zaakgelastigde sprak: „Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van Jahweh, uw God, onderhoudt, die ik u opleg", vgl. Deut. 12 : 32. Dezelfde waarschuwing liet Agur horen. Eveneens in verbondsmatig gekleurde bewoordingen. „Voeg niets aan zijn woorden toe" betekent: „Voeg niets aan zijn verbondsbepalingen toe". Ook Agur waarschuwt feitelijk voor eigenmachtige veranderingen aanbrengen in de zegen- en vloekbepalingen van Gods verbond. Want verbondsteksten schenden kwam zoals gezegd neer op het verbond-zelf schenden! " 8 ) Deze eerbied past ons thans nog meer tegenover de voltooide Heilige Schrift. Als wij haar lezen zoals zij zich aan ons aanbiedt — als het Document van het Oude en Nieuwe Verbond Gods — dan beluisteren we een verbondsmatige klank in de bedreiging waarmee zij eindigt: „Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn", Openb. 22 : 18v.
Toch heeft Gods yolk dit kwaad vaak bedreven. Jerobeam, de zoon van Nebat, voegde aan Gods Verbondsbepalingen eigen godsdienstige verzinsels toe, 1 Kon. 12: 25-32. En hij werd hierom terechtgewezen (1 Kon. 13v) en bleek „een leugenaar" te zijn, iemand die Gods yolk op dwaalwegen voerde, 112v. Maar dat gebeurde tij dens Jezus' omwandeling ook. „Tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen leren die geboden van mensen zijn", Matth. 15 : 9. „Zo hebt gij het Woord van God van kracht beroofd ter wille van uw overlevering", verweet Hij de Farizeeen en Schriftgeleerden, Matth. 15 : 6. Autonome menselijke kennis maakt altijd „opgeblazen" en als zij zich bovendien vermengt met Schriftkennis vormde dit vaak een bron van twist en scheuringen onder Gods yolk. Het is opval407
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
lend, dat Paulus na bespreking van de scheuringen in de gemeente van Corinthe herinnert aan het destijds wellicht bekende gezegde: „Niet uitgaan boven hetgeen geschreven staat", 1 Cor. 4 : 6. 139 ) Juist toevoegingen aan Gods Woc)rd bleken immers in veel gevallen op den duur het geloof van de gemeente te schaden. Dat laat de middeleeuwse kerkgeschiedenis ook op aangrijpende wijze zien. Toen voegde men de filosofie van Aristoteles toe aan de kennis van de Heilige Schrift en dat mengsel nam de sleutel der kennis uit de gemeenten weg. Tot God zich in de zestiende eeuw over zijn yolk ontfermde en het weer bij de Schrift alleen leerde Leven. Toen beleden de gereformeerde kerken in artikel 8 van hun Nederlandse geloofsbelijdenis: „Want dewijl het verboden is den Woorde Gods iets toe of iets of te doen, zoo blijkt daaruit wel, dat de leer daarvan zeer volmaakt en in alle manieren volkomen is. Men mag ook geener menschen schriften, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schrifturen, noch de gewoonte met de waarheid Gods (want de waarheid is boven alles), noch de groote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de concilien, decreten of besluiten; want alle menschen zijn uit zichzelven leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve". En de Statenvertalers plaatsten onder meer ook Spreuken 30 : 6 vlak na de Voorrede van hun bijbelvertaling! Om alle bijbellezers vooraf te waarschuwen voor alle al of niet vroom aangekleed geknoei met de Verdragstekst die de Heilige Schrift feitelijk is. Want het gevaar van eigenmachtige toevoegingen aan Gods Woord blijft dreigen. Op allerlei wijze. Luther zelf kreeg al veel te stellen met sectariers, die met „openbaringen" kwamen uit „de Geest", los van Gods Woord, en dit verschijnsel doet zich thans ook alom voor. Maar wij kunnen van Agur nog leren, dat wij het recht niet hebben zelf Openbaring 23, 24, enz. aan de Heilige Schrift toe te voegen. Denk aan Openb. 22 : 18v. De Schrift is df. En denk aan Agur: Doe er niets bij ! Daarom blijve men ook op z'n hoede voor de theologieen. Calvij n waarschuwde al dringend voor speculaties inzake de kennis van God. Wetenschappelijk-theologische bewerking van de Heilige Schrift en systematisering van haar inhoud bergen geen geringe 408
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
gevaren in zich. Hoe licht komt de theoloog er toe met zijn denken verder te gaan dan God hem vergunt, blijkens de perken die Hij in 140 Dan de Schrift aan onze kennis omtrent Hem heeft gesteld. dreigt gevaar voor verboden toevoegsels! Of het systematiserend wetenschappelijk denken vervormt de praktisch-profetische taal van de Schrift zodanig, dat het de rijkdom daarvan tekort doet. Al of niet met de bedoeling het evangelie beter „aanvaardbaar" te maken voor de hoogmoedige mens. Dan doet zich het gevaar voor van verboden reducties! De apostel Paulus waarschuwde Timothens reeds voor de gevaren van de zogenaamde gnostiek of kennis, 1 Tim. 6 : 20, V, 230, noot 11, blz. 257. En hij zei erbij wat altijd het resultaat is van gnostisch-theologische bewerking van het Woord Gods: „onheilige, holle klanken", 1 Tim. 6 : 20, 2 Tim. 2 : 16. Veel modern-gnostieke theologie laat ook niet veel meer van het Woord Gods over dan "holle klanken". En wat heeft de arme moderne mens daaraan? Daarom gaan we het veiligst als we naar Petrus luisteren: ,Spreekt iemand? Laten het woorden zijn als van God", 1 Petr. 4 : 11. Terug naar de taal van de Heilige Schrift! Hoe dichter we bij haar blijven, hoe zuiverder we spreken. )
Spreuken 30:7-9
Twee dingen vraag ik van U, weiger mij die niet aleer ik sterf Houd mij ver van ijdelheid en leugentaal, geef mij armoede noch rijkdom, maar doe mij genieten van de mij toegemeten portie brood. Opdat ik niet verzadigd rack en U ga verloochenen en ga zeggen: Wie is Jahweh? En opdat ik niet arm word en ga stelen en mij aan de naam van mijn God vergrijp. Juist omdat Agur Gods Woord erkende als de enige, zuivere Waarheid, vreesde hij twee gevaren: 1. IJdelheid en leugentaal; 2. Armoede en rijkdom. Daarom bad hij of God hem daarvoor wilde bewaren. 409
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Nu heeft de Schrift met ijdelheid (of valsheid, leugenachtigheid) en leugentaal meer op het oog dan alleen ordinaire leugens, waardoor iemand de feiten verdraaid voorstelt. Zij doelt daarmee feitelijk op alle woorden, daden, dingen en mensen die u op den duur niet dragen kunnen en waarop u uw vertrouwen niet kunt stellen. Agur bad dus niet alleen: Bewaar mij voor leugens als valse aanklachten, meineed en bedrieglijke handelspraktijken, maar ook: Laat mij geen geloof hechten aan leugenachtige voorstellingen over God en zijn Woord (vgl. vs. 6), P, 112-117. Zijn tweede bede valt uiteen in drie onderdelen: Geef mij a) geen armoede, b) ook geen rijkdom, maar c) gewoon mijn dagelijkse brood. Agur was dus van dezelfde nederige geest als David, die bad: „Jahweh, mijn hart is niet hovaardig, mijn ogen zijn niet trots; ik wandel niet in grootse dingen", Ps. 131 : 1. „Behoed ook uw knecht voor overmoed, laat die niet over mij heersen", Ps. 19: 14. Uit vrees daarvoor verzocht hij bewaard te mogen blijven voor armoede zowel als voor rijkdom. Want armoede is in een woord een ramp, zie bij Spr. 10 : 15. Geen geld te bezitten om de allereerste levensbehoeften te kunnen kopen! Agur was bang, dat hij zich dan aan Gods naam (dat is Gods Woord, het Relaas van Gods grote daden) zou vergrijpen en misschien tot diefstal zou komen. God alleen weet hoeveel atheIsten van tegenwoordig afstammen van overgrootouders, die in de vorige eeuw mede door armoe tot ongeloof kwamen. „Hoe kon God het gedogen, dat de een in een paleis woonde en de ander in een krot moest huizen?" Helaas zullen velen van hen in de kerk niet hebben gehoord, dat God die grote uitersten onder zijn yolk ook nooit heeft gewild, maar juist trachtte te voorkemen! Hij had de grond (productiemiddelen) van Kanaan eerlijk laten verdelen. Hij verordende om de vijftig jaar een Jubeljaar te houden, teneinde de scheefgegroeide sociale verhoudingen weer recht te trekken. Hij had een Thora vol heilzame inzettingen als een beschermend schild over de armen opgeheven, I', 57 (zie ook bij Spr. 3 : 27v over het recht op bij stand, 410
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
dat Hij de armen gaf). Maar als ook christenen dat schild breken, wat dan? Dan leert nood niet altijd bidden, maar soms vloeken. Vooral als dominees de armoewij ken dan ook nog rondgaan met wandbordjes: „De Heere zendt het, de Heere kent het en de Heere wendt het". Dan valt het revolutionaire zaad van socialisten en communisten niet op steenachtige grond. Wat een verzoeking God en zijn dienst dan vaarwel te zeggen. Als je met je jonge kinderen je van 's morgens vroeg tot 's avonds laat afbeult en je lijdt dan toch nog bittere armoede! Daarom was Agur zo wijs te bidden, of God hem daarvoor bewaren wilde. En hij voegde er aan toe: „Eer ik sterf" — dus levenslang. Laten we ons bewust zijn, dat God ook onze welvaartswereld in luttele tijd in zulke bittere armoede zou kunnen storten. Welgestelde Nederlanders konden in 1925 ook niet vermoeden, dat zij binnen twintig jaar 150 kilometer zouden gaan lopen om een zakje tarwe of groene erwten te kunnen bemachtigen, zoals in 1944 gebeurde. Toen ging ook in ons land Klaagl. 4 : 4 in vervulling: „Kinderen vroegen om brood, niemand reikte het hun". Zouden wij Gods naam dan wel heilig houden en niet gaan stelen? Asaf bekende, dat hij op het zien van de welvaart der goddelozen en zijn eigen ellende „bijna was afgeweken en uitgegleden", Ps. 73 : 2-16, vgl. Deut. 8 : 11-17, Job. 21 : 7-15, Jes. 8 : 21. Maar voor rijkdom was Agur evengoed bang, want daar zijn ook grote verzoekingen aan verbonden! Zie bij Spr. 10: 15, vgl. 14 : 20, 18 : 16, 18 : 23, 19 : 4, 19 : 6. Ongemerkt worden de rollen immers omgekeerd en raakt de bezitter door zijn eigen rijkdom bezeten. Agur vreesde, dat hij zich dan niet nederig van God afhankelijk zou blijven voelen, maar „verzadigd" Hem zou verloochenen. Het valt ook niet mee als je alles kunt kopen wat je hart begeert je afhankelijk van God te voelen! „Wie rijk willen zijn vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang", 1 Tim. 6 : 8. Dan geloven, dat God u dit alles „ten gebruike geeft, om wel te doen, rijk te zijn in goede werken, vrijgevig en mededeelzaam", 1 411
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
Tim. 6 : 17vv. Met het oog op de vele door hun bezit bezetenen zei onze Heere: „Hoe moeilijk zullen zij die geld hebben, het Koninkrijk Gods binnengaan", Mark. 10 : 23. Nehemia beleed, dat Israel ook door zijn materiele welvaart tot afval van God gekomen was, Neh. 9 : 25v. Hoevelen zullen zich in de moderne christenheid van God en zijn Woord afgewend hebben, omdat zij „verzadigd" waren? Daarom bad Agur om „het brood van mijn portie". Onze Heere Jezus Christus zou later van „ons dagelijks brood" spreken. Het is de middenweg tussen rijkdom en armoede. Wat dat in concreto inhoudt, hangt uiteraard van de tijd en plaats van ons leven af. Die middenweg ligt in 1978 anders dan in 1908; en in Nederland anders dan in de Derde Wereld. Agur zal bedoeld hebben: behoorlijk levensonderhoud naar de maatstaven van de tijd en plaats waarop God ons doet leven. Agur was blijkens zijn vroomheid en wijsheid blijkbaar vrij van hebzucht en geldzucht. Ook omdat hij te goed wist, dat ons geluk niet van rijkdom afhangt. Zijn bede om „het brood mij (door U) toebedeeld" bewijst dat hij tevredenheid kende. Agur wist, dat GOd de maat van onze welstand bepaalt en dat die vaak samenhangt met de maat van onze gaven en krachten, die eveneens door God bepaald wordt. Gelukkig degene die zich in dat Goddelijke bestel weet te schikken, zoals de apostel Paulus die schreef: „Ik heb geleerd met de omstandigheden waarin ik verkeer genoegen te nemen. Ik weet wat armoede is en wat overvloed is", Fil. 4 : 11v, vgl. Hebr. 13 : 5. „Als wij echter onderhoud en onderdak hebben, dan moet ons dat genoeg zijn", 1 Tim. 6 : 8. NOTEN l ) Wij maakten voor dit stukje dankbaar gebruik van A. Keizer, econ. drs. Gods Woord, levensboek voor deze tijd, Amsterdam, 1973, 41-44. 2)idem, a.w. 44-51. 3) G. Groen van Prinsterer, Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, par. 515, 602. 4)A. Keizer, a.w. 50. 5)D. Kidner, a.l. 6)Gispen, a.l. 7)B. Gemser, T. & U. Spreuken I, 145. J. Zandee, art. Egyptische wijsheid III, Phoenix, x, 1, 124. 8 ) G. Groen van Prinsterer, Handboek, par. 513-529, 589, 590-600, 610, 613, 697-
412
Een keuze uit Spreuken 10-31
§ 12
705, 778-780, 823-846a. A. Janse, Leven in het Verbond, Kampen 1937, 78-94. Idem, De factoren die geleid hebben tot de inzinking van het Calvinisme in ons land in de 17e en 18e eeuw (Publicaties van de reunisten-organisatie van N. D. D. D. nr. 3). 9)Letterlijk: zijn ziel (nafsjo). Treffende synonieme parallellie ziel // vlees. 10)S. I. McMillen M.D., None of these Diseases, London, 1966, 128-132. ") Idem, a.w. 129v: ,One psychiatrist writes: ,Without love, we lose the will to live. Our mental and psychical vitality is impaired, our resistance is lowered, and we succumb to illnesses that often prove fatal. We may escape death, but what remains is a meager and barren existence, emotionally so impoverished that we can only be called half alive." (Smiley Blanton, Love or Perish) (New York, Simon and Schuster, Inc., 1956), p. 4. 12 ) Idem, a.w. 132. Vgl. voor deze spreuk A. Janse, Met geheel uw verstand, Kampen, 189vv. 18 ) A. Keizer, Gods Woord levensboek, 46. 14)Idem, a.w. 49. 15)Idem, a.w. 52v. 16)M. Dahood, Psalms II, 42, III, 229, 473. 17)A. Janse. Met geheel uw verstand, 174. ' 8 ) Idem, a.w. 173-176, K. Wielemaker, Lichtstralen uit het Woord, 18vv, aan wie we een en ander ontleenden. 19 ) D. Kidner, a.l. 20)Vgl. Kanttekeningen Statenvertaling a.l. 21)D. C. v.d. Poel, Hoofdlijnen der Economische en Sociale Geschiedenis, 1953, II, 40, aangehaald door A. Keizer, a.w. 44. 22)A. Keizer, a.w. 53. 23)S. 1. McMillen, a.w. 90-93. 24)Wij volgden W. A. van der Weiden, die de vertaling verdedigt: Le juste êvite ce qui est un danger pour lui, Mais la route des mêchants les êgare (yatur m'èrd (TM yatEr merrehii) saddrq ... ). Yatar:imparfait de oar, consider& comme une forme dialectale proche de s5r, avec la meme signification de ,tourner, dêtourner, eviter. Cette forme serait a relier a l'ougaritique twr „tourner" et l'accadien täru „se tourner, detourner, revenir". Van der Weiden wijst op andere Schriftplaatsen waar dezelfde betekenis van tar lijkt terug te keren, Le Livre des Proverbes, Rome 1970, 102v. 25)S. I. McMillen, a.w. 112. Hij citeert de hoofdredacteur van Archives and Neurology and Psychiatry, dr. Wolff, die verklaarde: Hoop is evenals geloof en een levensdoel geneeskrachtig. 26)Wij volgden in de tweede regel de Leidse Vertaling, omdat die de klankovereenkomst tussen ro'eh en yero'a tracht weer te geven. Ronald A. Knox (The Old Testament Newly Translated from the Latin Vulgate, 1949) vertaalt: „Fool he ends that fool befriends". 27)schrw met Driver en vele anderen opgevat als: vroegtijdig, vgl. SV: hem vroeg met tuchtiging zoekt. 29) Chr. Encycl. 2e druk. s.v. straf. A. Janse. Van de Rechtvaardigen, Kampen 1931, 216vv. 29)K. Wielemaker, Lichtstralen uit het Woord, Goes 1927, 77. 30)idem, a.w. 78: ,Liefde is ook de sleutel tot het kinderhart, zoodat wie uit liefde
413
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
la citadelle", Van der Weiden a.w. a.l. 72)Daniel-Rops, Het dagelijks leven in Palestina ten tijde van Jezus, Utrecht/Antwerpen, 1965, 167. 73)Darko, lett. weg. Cf. Scott a.l. 74)Jezus Sirach houdt zich op zijn wijze met deze zaak bezig in 15 : 11-20, door Delitzsch als een mooie parafrase gequalificeerd. 75)Hebr. tiferet, in Ex. 28 : 2 vertaald door sieraad. 76)Jez. Sirach 30 : 1, 9-12. A. Janse merkte hierover op: „Zie, dat is de opvoeding tot gehoorzaamheid onder de Wet door mannen die niet anders kennen dan de Wet, en die tech niet door die Wet in schuldbesef zijn neergeslagen, die niet door de Wet der Wet zijn gedood, zooals Paulus, maar die ongebroken zijn blijven staan", Het eigen karakter der Christelijke School, Kampen 1935, 60. Vgl. van dezelfde auteur Van de Rechtvaardigen, Kampen 1931, 214vv en zijn art. ,Tweeerlei paedagogiek" (die van Jezus, de Zoon van God en die van Jezus, de zoon van Sirach). 77)„Te weten, door gebrek van straf, Of teveel slaan, Of andere hardheid", Kantt. SV. 78)A. Janse, Opvoeding en Onderwijs, z.j. 46. 79)K. Wielemaker, a.w. 79. 80)A. Janse, Opvoeding en Onderwijs, z.j. 41. 81)Cf. Kehler, Lex. s.v. ra'ah en 'gm`. 82 ) Kidner, Van der Ploeg, Delitzsch. 83 )Ook in commentaren verwart men deze dingen. 84 ) H. Berkhof, Geschiedenis der Kerk, Nijkerk 1947, 151. ") ,Blijkbaar was de plotselinge gelofte tegelijk de vrucht van een innerlijke ontwikkeling", schrij ft H. Berkhof t.a.p. Karl Heussi spreekt van „der letzte Anstosz", Kompendium der Kirchengeschichte, Tithingen 1949, 285. 86)Kidner, a.l. 87)Susan T. Foh, What is the woman's desire? art. in The Westminster Theological Journal vol. xxxvii, Spring 1975, nr. 3, p. 376-383. Zij verwerpt de traditionele verklaring van „de begeerte naar uw man" in Gen. 3 : 16. Door vergelijking met Gen. 4 : 7 maakt zij aannemelijk, dat C§fiqält niet doelt op haar sexuele verlangen naar de man, noch op een algemeen verlangen om bij hem geborgenheid en moederschap te vinden, maar op haar heerszucht over de man. „The woman has the same sort of desire for her husband that sin has for Cain, a desire to possess or control him. This desire disputes the headship of the husband", a.a. p. 381. ") „As the Lord tells Cain what he should do, i.e., master or rule sin, the Lord also states what the husband should do, rule over his wife", a.a. 381v. ' 9 ) Delitzsch spreekt a.l. ook over ruzieachtige schoonmoeders 896 ) Hoewel de Egyptische wijsheid van Amenemope daar nog voor waarschuwt: Guard thy self against robbing the oppressed", J. Pritchard, ANET, 422a. ;")) „The training prescribed is lit. ,according to his (the child's) way', implying, it seems, respect for his individuality and vocation, though not for his selfwill", Kidner a.l. 91)Zie het mooie artikel van A. Janse: De grens van het kunnen bij kinderen, in: Opvoeding en Onderwijs, 39-56, waarin nader ingegaan wordt op de vrees dat geduld hebben met de zonden van anderen op ethisch en godsdienstig gebied voortkomt uit marchanderen met Gods Wet. 92)„Er is geen voldoende grond in de tekst, om te vertalen: ,is de dwaasheid . .
416
Een keuze uit Spreuken 10-31
,sC 12
Gispen a.1., cf. SV. 93)K. Wielemaker, a.w. 78. 94)In Engeland nog niet. ,De selecte ,public schools' zoals Eton, Harrow en Rugby hanteren het spaanse rietje nog met voile overtuiging. Oud-leerlingen als Churchill, Eden () hebben in het Lagerhuis ooit vol trots melding gemaakt van hun eeltige zitvlak". Kroonprins Charles maakte er eveneens nog kennis mee aan het spartaande meeste gevallen is het pak voor de se instituut ,Gordonstoun" in Schotland. broek pas toegestaan nadat de straffende leerkracht het hoofd van de school heeft geraadpleegd. De uitgemeten straf moet worden opgetekend in een speciaal boekje, zodat men later — bij eventuele klachten — kan nazien wat er precies is gebeurd". Een aktiegroep van leerkrachten tegen lijfstraf is overigens van mening „dat steeds meer onderwijzers en leraren weer teruggrijpen naar plak en roede. Zo gelastte de gemeente Newcastle Upon Tyne zijn leerkrachten vorig jaar een zwaardere riem te gaan gebruiken en mag er in het graafschap Surrey sinds 1969 ook op kleuterscholen weer een pak rammel worden uitgedeeld". Nieuwe Apeldoornse Courant, 16 aug. 1977. 95)A. Janse, Opvoeding en Onderwijs, z.j. 184-187, vgl. van dezelfde auteur Van de Rechtvaardigen, Kampen, 1931, 216vv. 96)Opvoeding en onderwijs, 182: ,Wij willen de genoemde grondslagen nog eens herhalen: Wij wensen Christelijke tucht, als mensen die in veel struikelen. In de vreze des Heeren, zij het met gebreken. In liefde als broeders en zusters in de Heere Jezus. Bij de lessen over alle werken des Heeren, tot Zijn lof. Naar de aard van het kinderleven. Naar de eisen van onze tijd. Maar dan ook orde." 97 ) K. Wielemaker, voorganger van Janse aan de school te Biggekerke, raadde voor het gebruik der roede op school uiterste beperking aan, o.a. vanwege het in de opvoeding noodzakelijke „onderscheid maken", dat echter vooral bij toepassing van lichaamsstraf kinderen licht de indruk geeft van wrede onrechtvaardigheid, a.w. 77v. 9% ) Vanaf 1923 discussieert men over de inderdaad hier en daar opvallende overeenkomst tussen dit deel van Spreuken en de Egyptische „Onderwijzing" van Amenem-ope. „Een uitstekende uiteenzetting van het hele probleem vindt men o.a. in H. Duesberg, Les Scribes Inspires I (1938), 459vv. Laatstgenoemde auteur betoogt terecht dat beide teksten op geen enkele wijze direct van elkaar afhankelijk zijn; in het egyptische boek vindt men nauwelijks tien vermaningen die overeenkomst vertonen met die van Spr. 22, 17-24, 22, terwijl de volgorde daarvan heel anders is. De (onmiskenbare) overeenkomst is er vooral een van algemene mentaliteit, van opvattingen omtrent de rol der ,wijsheid" in het menselijk leven enz.; deze is in het geheel niet beperkt tot de twee onderhavige teksten, doch strekt zich uit tot een groot deel der israelietische wijsheidslitteratuur, vergeleken met de egyptische. De spreuken van Amenemope kan men o.a. vinden bij H. Gressmann, AOT 2 , 1926, 3846; J. B. Pritchard, Ancient Near Eastern Texts Relating to the Old Testament, 1950, 421-425. Zie ook W. D. van Wijngaarden, Het boek der wijsheid van Amenem-Ope, Santpoort 1930", J. v.d. Ploeg, 78. De veelbesproken vraag wie aan wie ontleend heeft, schijnt thans op chronologische gronden beslist te zijn: Amenemope moet ouder zijn dan dit deel van Spreuken, Kidner, 23v, TN BCR, 549. Of beiden moeten gelij ke bronnen gebruikt hebben en op eigen wijze verwerkt. Wat Spreuken betreft zeker niet slaafs. Het werk van Amenemope is in elk geval „echt Egyptisch en dus heidens", Gispen, KV Spreuken
417
§ 12
Enige Spreuken van Salomo en van andere wijzen
fluffs and frills, the thirty-five-year olds all business or bridge, the forty-five-yearolds all middle, is it any wonder that the fifty-five-year-olds are all frustrations, and the sixty-year-olds are all in?", McMillen, a.w. 131.
) Vgl. het Engelse spreekwoord: „Spare the rod and spoil the child". 136),Without inspired guidance a people falls into anarchy", R. B. Y. Scott, comm. a.l. 137)B. Gemser, Tekst en Uitleg Spreuken, I, 146. 138 ) Dr. C. van der Waal, Openbaring van Jezus Christus, Groningen 1971, 25. M. Kline, Canon and Covenant, art. The Westminster Theol. Journal, vol xxxii, nov. 1969, nr. 1, pag. 61. ,But ,testament', or ,covenant,' denotes more than a prominent element in the contents of the Bible. The documents which combine to form the Bible are in their very nature — a legal sort of nature, it turns out — covenantal. In short, the Bible is the old and new covenants", a.a. vol. xxxii, may 1970, nr. 2, pag. 200. 130 ) H. J. Jager, De eerste brief aan de Korinthiers (Collegedictaat), Kampen 1974, a.1.: „Het zal een bekende zegswijze zijn geweest, die door het to is gesubstantiveerd". 140 ) P. K. Keizer, Kerkgeschiedenis, 2, Groningen, 112, 116. 133
420
Tekst- en Zaakregisters zijn to vinden achterin I k , 393-418.
INHOUD Bladz.
Woord vooraf § 1.
§ 2.
5
.....
7
1. Spreuken, een titel die de inhoud niet helemaal dekt 2. Een masjaal vertoont vaak het Hebreeuwse parallellisme 3. Een masjaal spreekt graag aanschouwelijk en bevat vaak een vergelijking 4. Een masjaal kan bedekt of openlijk de spot met iemand drij ven 5. Een masjaal kan soms raadselachtig spreken 6. Een masjaal spreekt soms zeer kras a. In Spreuken ligt de nadruk op de regel b. Geen tegenstelling scheppen tussen Spreuken en Prediker c. Spreuken niet lezen als een los, tijdloos boek, maar als een van de Boeken des Ouden en Nieuwen VerbOnds Noten
8 10
Spreuken of masjaals
Hoe we het boek Spreuken kregen
16 16 21 22 23 24 27
29
1. Spreuken van Salomo 2. Hizkia's zorg voor Israels spreukenwijsheid 3. Opzet en orde van het boek 4. De handleiding voor het bock Spreuken Noten
15
29 35 36 39 41
Deel I: Spreuken 1-9. Handleiding voor het gebruik van het boek Spreuken
45
Spreuken 1: 1-6 — Spreuken biedt levenswijsheid, vooral voor jongeren
47
1. Spreuken kan u wijsheid leren a. Wijsheid in Israel: ook kbekwaamheid b. Levenswijsheid: de know-:,ow van het leven
48 48 50
§ 3.
423
Inhoud
Inhoud
§ 4.
§ 5.
2. Spreuken kan u tucht leren 3. Spreuken kan uw onderscheidingsvermogen bevorderen 4. Spreuken is een speciaal bock voor de jeugd a. Voor jongeren van veertien tot veertig b. Voor wie nog weinig ervaring konden opdoen c. Nooit te oud om te leren Noten
52 54 55 56 57 58 60
Spreuken I :7 - De vreze des HEREN is het begin van de kennis
63
78 80 81 83 84 85
Spreuken 1: 8-33 - Luisteren maakt wijs en wijs heid doet leven, maar luister dan wel bijtijds
89
424
63 64 66 68 71 72 74 74
90 93 95 105
Spreuken 2 - De schatgraver naar wijsheid vindt ook levensinzicht en levensbescherming 1. Speur als een goudzoeker naar wijsheid, Spr. 2: 1-4 2. Dan vindje levensinzicht, Spr. 2 : 5-10 3. Dan vindje levensbescherming, Spr. 2: 11-22 Noten
§ 7.
1. Wijsheid, een gave van God 2. Wijsheid begint met de vreze des HEREN 3. Wijsheid putten uit Gods Woord a. Wijsheid leren uit de Thora van Mozes b. Wijsheid leren van de profeten c. Wijsheid leren van Christus en zijn apostelen 4. Wijsheid putten uit Gods werk a. Wijsheid putten uit de verordeningen van hemel en aarde b. De vreze des HEREN in spreuken zonder de naam des HEREN 5. Wijsheid en tucht: het zijn dwazen die ze verachten . 6. Wijsheid van God sluit autonome menselijke kennis uit 7. Wijsheid van God is ook boven-wetenschappelijk 8. Wijsheid en dwaasheid, de aloude twee wegen Noten
1. Luister goed naar wat je ouders je leerden, dat zal je sieren, jongen! Spr. 1: 8 en 9 2. Luister niet naar zondaars, want dan pleeg je een aanslag op je eigen leven, Spr. 1 : 10-19 3. Luister liever naar Vrouwe Wijsheid, maar doe dat wel bijtijds! Spr. 1 : 20-33 Noten
§ 6.
Spreuken 3 - In het onderhouden van Gods gebo den ligt rijke beloning voor ons hele leven 1. Wijsheid kan uw leven verlengen, Spr. 3: Iv a. Wat is lengte van dagen? b. Waarom zoudt ge sterven voor uw tijd? (Prediker 7 : 17) c. Zij hadden langer kunnen leven 2. Wijsheid maakt u sympathiek bij God en mensen, 3 : 3v 3. Wijsheid geeft in deze wereld de minste ellende, 3 : 5v 4. Wijsheid bevordert uw gezondheid, 3: 7v a. Om misverstand te voorkomen b. Gezondheid en gehoorzaamheid c. Gezondheid en wijsheid 5. Wijsheid vermeerdert uw bezit, 3 : 9v 6. Wijsheid leert buigen onder Gods tuchtiging, 3: 1 lv a. De tucht van Jahweh b. Alle Teed is nog maar geen Goddelijke kastijding c. Niet verachten, maar zich laten gezeggen 7. Wijsheid is meer waard dan juwelen, 3 : 13-15 8. Wijsheid verleent rijkdom en eer, 3 : 16 9. Wijsheid geeft liefelijkheid en vrede, 3: 17 10. Wijsheid laat u eten van een levensboom, 3: 18 11. Wijsheid ligt ten grondslag aan hemel en aarde, 3 : 19v 12. Wijsheid doet leven, siert u en beschermt u, 3 : 21-23 . 13. Wijsheid komt uw nachtrust ten goede, 3 :24 a. God gaf ons de nacht om uit te rusten b. Zonde en slapeloosheid c. De wandel met God en onze nachtrust 14. Wijsheid bewaart u terwijl goddelozen ondergaan, 3 : 25v 15. Wijsheid maakt hulpvaardig en weldadig, 3: 27v
107 107 108 109 113
114 116 117 118 119 123 125 129 129 130 132 134 137 137 139 140 142 143 145 146 148 149 150 151 152 152 154 156
425
Inhoud
Inhoud 16. 17. 18.
§ 8.
Wijsheid maakt geen misbruik van vertrouwen, 3 : 29 Wijsheid maakt vredelievend, 3 : 30 Wijsheid voert u in de vertrouwelijke omgang met God, 3 : 31v 19. Wijsheid ziet haar woning gezegend, 3 : 33 20. Wijsheid verwerft door haar nederigheid Gods welbehagen, 3 : 34 21. Wijsheid doet eer beerven, 3 : 35 22. Wijsheid omvat ons hele leven en zègent ons hele leven Noten
165 167 168 169
Spreuken 4 — Wat Salomo zelf als kind van zijn vader David leerde
173
1. Luister naar de wijsheid 2. Wijsheid doet leven Noten
§ 9.
Spreuken 5-7 — Overspel en prostitutie: de dwaasheid gekroond 1. Hoe deze dwaasheid altijd weer begint 2. Hoe deze dwaasheid vervolgens verloopt a. Zij kost je je vermogen b. Zij kost je je gezondheid c. Zij kost je je goede naam d. Zij kan je zelfs je leven kosten e. Ze kost je veel hartzeer 3. Hoe men zich tegen deze dwaasheid wapenen kan a. Onthoud het onderwijs in de vreze des HEREN b. Blijf zo ver mogelijk uit haar buurt c. Begeer haar schoonheid niet in je hart d. Let op het eind van zo'n relatie e. Geniet van de liefde met je eigen vrouw f. En bedenk goed, dat God je overal ziet g. Zes vuistregels Noten
426
159 160
§ 10.
162 164
173 177 179
sr 11.
220 222 228 230 231 234 234 236 241
Spreuken 9 — Welke uitnodiging neemt u aan? .
245
Deel II. Spreuken 10-31. Het „eigenlijke" boek Spreuken sc 12. .
212
1. Vrouwe Wijsheid staat in het voile leven, klaar om daarin iedereen met raad te helpen, vs. 1-5 2. Vrouwe Wijsheid, goudeerlijker raadsvrouwe vindt u nergens, vs. 6-13 3. Vrouwe Wijsheid weet altijd raad en bezorgt haar vrienden daardoor kracht en profijt, vs.14-21 4. Vrouwe Wijsheid toont haar adelbrief, vs. 22-31 5. Vrouwe Wijsheid bezorgt u het leven, vs. 32-36 6. Vrouwe Wijsheid, geen goddelijk wezen a. De apocriefen Jezus Sirach en Wijsheid van Salomo b. Logos en Wijsheid vereenzelvigd c. Arius beroept zich op Spr. 8: Gods Zoon is geschapen d. Waarom een personificatie en geen hypostase Noten
1. Vrouwe Wijsheid en haar genodigden eten Ievensspijs, vs. 1-6 2. Vrouwe Wijsheid wenst haar paarlen niet voor de zwijnen te werpen, vs. 7-12 3. Vrouw Dwaasheid en haar genodigden zitten aan een dodelijk maal, vs. 13-18 Noten
180 181 186 187 188 192 194 198 198 199 201 201 202 203 206 207 209
Spreuken 8 — Hooglied op de wijsheid
Enige spreuken van Salomo en van andere wijzen een keuze uit Spreuken 10-31
213 216
246 249 255 260
261
263
De cursief gedrukte spreuken werden niet apart besproken, maar bij de behandeling van zinverwante spreuken aangehaald. Omdat zij daardoor ook min of meer werden belicht namen we ze hieronder eveneens op, samen met de spreuk(en) waarbij ze aangehaald werden. 1. Een aantal spreuken van Salomo, Spr. 10-22 Spreuken 10 : 1 Spreuken 10 : 2 Spreuken 10 : 4
264 265 266 268
427
Inhoud
Inhoud Spreuken 10 7 Spreuken 10 11 Spreuken 10:12 zie bij 17:9 Spreuken 10:14 Spreuken 10: 15 Spreuken 10:16 Spreuken 10:17 Spreuken 10:19 Spreuken 10:20 zie bij 10:11 Spreuken 10:21 zie bij 3:17 Spreuken 10:22 zie bij 16:3 Spreuken 10:27 zie bij 3: lv Spreuken 10:28 zie bij 23: 17 en 18 Spreuken 10:32 zie bij 18:7 :
:
Spreuken II : I
Spreuken 11 : 2 Spreuken 11 : 4 Spreuken 11:7 zie bij 23:17 en 18 Spreuken 11 : 9 zie bij 18:7 Spreuken 11 : 10 zie bij 28:28 Spreuken 11:11 Spreuken 11:14 Spreuken 11:16 Spreuken 11:17 Spreuken 11:18 Spreuken 11 : 19 zie bij 3: lv Spreuken 11 : 22 Spreuken 11 : 24 Spreuken 11 : 25 Spreuken 11:26 Spreuken 11 : 30 zie bij 3: 18 Spreuken 12 : 6 zie bij 18:7 Spreuken 12 : 8 zie bij 3:16 Spreuken 12:10 Spreuken 12: I1 zie bij 10:2 Spreuken 12 : 13 zie bij 18: 7 Spreuken 12: 18 zie bij 18:7 (336) en bij 16:24 Spreuken 12:19 Spreuken 12:20 Spreuken 12:21 Spreuken 12:24 Spreuken 12:25 Spreuken 12:26 Spreuken 12:27 zie bij 10:4 Spreuken 13 : I zie bij 21:24 Spreuken 13:4 Spreuken 13 : 5 zie bij 3:35 (167) en 18:7
428
269 269 331 270 270 272 273 273 269 145 322 116 369 336 68 274 276 369 336 396 278 281 282 282 284 116 285 286 287 287 146 336 143 288 266 336 327 292 292 293 294 295 296 268 358 297 336
Spreuken 13 : 9 zie bij 3:1v (116)
Spreuken 13:11 Spreuken 13:12 Spreuken 13:14 Spreuken 13:20 Spreuken 13:24 Spreuken 14: 1 Spreuken 14:4 Spreuken 14: 7 zie bij 13:20 Spreuken 14: 8
Spreuken 14: 12 (=16 :25) Spreuken 14:15 Spreuken 14:17 zie bij 19:11 Spreuken 14: 19 Spreuken 14:20 zie bij 10:15 Spreuken 14:21
Spreuken 14 23 :
Spreuken 14:25
Spreuken 14:26v Spreuken 14:29 zie bij 19:11 Spreuken 14:30
Spreuken 14:31
Spreuken 14:32 Spreuken 14:35 Spreuken 15:1 Spreuken 15: 4a zie bij 15 : 1 (313) en bij 3 : 18 Spreuken 15:8 Spreuken 15:9 Spreuken 15 : 11 Spreuken 15 : 12 zie bij 21:24 Spreuken 15:13 Spreuken 15 : 14 zie bij 18: 7 Spreuken 15:15 Spreuken 15:16 Spreuken 15:17 Spreuken 15 : 18 zie bij 15 : 1 (313) en bij 19 : 11 Spreuken 15:23 zie bij 10 : 14 Spreuken 15 : 24 zie bij 3: lv (116) Spreuken 15:27 Spreuken 15:30 Spreuken 15:33 Spreuken 16:3 Spreuken 16:7
Spreuken 16:11
Spreuken 16:12
Spreuken 16:16 zie bij 3 : 13vv
Spreuken 16:18
121 297 298 298 298 299 302 303 298 81 304 305 342 307 270 69 en 159 308 71 308 342 309 69 312 313 313 146 314 315 315 358 316 336 317 319 320 342 270 122 320 321 321 322 322 68 323 142 326
429
Inhoud
Inhoud Spreuken 16:19
Spreuken 16: 22 zie bij Spr. 1 :31v
Spreuken 16:24 Spreuken 16:25 Spreuken 16:31 Spreuken 17 : 1 zie bij 15:17 Spreuken 17:2 zie bij 12:24 Spreuken 17:8 Spreuken 17:9 Spreuken 17 .. 14 zie bij 3:30 (160), 15 :1 (313), 20 : 3 ..
Spreuken 17: 15 Spreuken 17: 19 zie bij 18:7
Spreuken 17:22 Spreuken 17:23
Spreuken 17: 25 zie bij 10:1 (265), 29:15 Spreuken 17: 27 zie bij 10:19
Spreuken 17:28 Spreuken 18:1 Spreuken 18:7 Spreuken 18:9 zie bij 10:4 Spreuken 18:10 Spreuken 18:11 Spreuken 18:12 Spreuken 18: 13 zie bij 18:7 Spreuken 18: 16 zie bij 17:8 Spreuken 18: 20 zie bij 3:24 Spreuken 18:22 Spreuken 19:3
Spreuken 19 : 5 Spreuken 19 : 6 zie bij 17:8 Spreuken 19:7 zie bij 10:15 Spreuken 19 : 9
Spreuken 19 : 11
Spreuken 19: 15 zie bij 10:4 Spreuken 19 : 16 zie bij 3:1v (116) Spreuken 19: 17 zie bij 3:27
Spreuken 19:18
Spreuken 19: 22 zie bij 3:3v Spreuken 19: 23 zie bij 3:24 Spreuken 20: 1 zie bij 23:29-35 Spreuken 20:2 zie bij 3:1v (116)
Spreuken 20:3 Spreuken 20:9
Spreuken 20:10
Spreuken 20:12
Spreuken 20: 20 zie bij Spr. 3:1v (116)
Spreuken 20:22
430
71
330 270 71 342 268 122 156 344 123 150 371 120 347 348 68 348 122 349
326 103 327 304 329 320 294 330 331 347 70 336 332 333 397 273 334 334 336 268 337 339 339 336 330 150 339 340
Spreuken 20:25
Spreuken 20: 28 zie bij 25 : 4v
Spreuken 20:29 Spreuken 21:1 Spreuken 21:5 zie bij 10:2 Spreuken 21:9 Spreuken 21 : 11 zie bij 21:24 Spreuken 21:13 Spreuken 21:14 14 zie bij 17:8 Spreuken 21:16 zie bij 3 : lv (116) Spreuken 21:17 17 zie bij 23:29-35 Spreuken 21 : 19 zie bij 21:9 Spreuken 21 : 23 zie bij 18:7 Spreuken 21:24 Spreuken 22:1 zie bij 3:16 Spreuken 22:3 (= 27:12) Spreuken 22 : 4 zie bij 3: 16 Spreuken 22:6 Spreuken 22:7 zie bij 10:15 Spreuken 22 : 9 zie bij 3:27v Spreuken 22: 11 zie bij 3:3v Spreuken 22:14 Spreuken 22:15 2. Enige woorden van andere wijzen, Spr. 22: 17 — 23 : 34 Spreuken 22: 17-19 Spreuken 22:29 29 zie bij 14:35
Spreuken 23: 10v
Spreuken 23: 13v Spreuken 23:17v Spreuken 23:29-35 Spreuken 24: lv zie bij 23 : 17v
Spreuken 24 : 9
Spreuken 24 : 11-12
Spreuken 24:13 zie bij 25:16 Spreuken 24: 19v zie bij 23:17v
Spreuken 24: 21v Spreuken 24 : 23b Spreuken 24:27 Spreuken 24:29 3. Nog enige spreuken van Salomo, Spr. 25-29 Spreuken 25:2 Spreuken 25:4v Spreuken 25 : 8 zie bij Spr. 3:30 Spreuken 25:16 Spreuken 25:17 17 zie bij 25:16 Spreuken 25: 18 Spreuken 25: 21v zie bij 3:24 (150), 20:22
351 386 353 353 266 355 358 357 330 122 371 355 336 358 143 359 143 360 270 156 123 361 362 365 366 313 70 366 369 371 369 81 376 388 369 378 382 383 384 385 386 386 160 388 388
71
349
431
Inhoud Spreuken 25 : 24 ( = Spr. 21:9)
Spreuken 25: 27a zie bij 25 : 16 Spreuken 26: 1 zie bij 3:35
Spreuken 26 :2 Spreuken 26 : 3 zie bij 29 : 15 Spreuken 27 : 3 Spreuken 27: 12 zie bij 14 : 15 Spreuken 27: 15v zie bij 21:9 Spreuken 28:2 Spreuken 28 : 4 Spreuken 28:5 Spreuken 28: 12 zie bij 28 : 28 Spreuken 28: 19 zie bij 10 : 2 Spreuken 28 : 26 Spreuken 28:27 zie bij 3 : 27v Spreuken 28:28 Spreuken 29:2 zie bij 28 : 28 Spreuken 29:7 zie bij 3 : 27v Spreuken 29: 14 zie bij 25 : 5 Spreuken 29:15 Spreuken 29:18 Spreuken 29:20 Spreuken 29 : 25 4. Enige spreuken van Agur, de zoon van Jake, Spr 30 Spreuken 30: 5 en 6 Spreuken 30:7-9 Noten
Inhoud
355 388 167 390 397 390 305 355 392 393 394 396 266 395 156 396 396 156 386 397 399 403 403 405 405 409 412
423
Postscriptum. De Heer C. Lentink to Nunspeet hielp mij bij de controle van de aangehaalde Schriftplaatsen en bij de correctie van de drukproeven. Ik betuig hem hiervoor mijn vriendelijke dank.
432