DE VOORZEIDE LEER DEEL I Z
DE VOORZEIDE LEER De Heilige Schrift: IA Inleiding op de Thora - Genesis - Exodus, door Ds. C. Vonk Leviticus, door Ds. C. Vonk IB Ica Numeri, door Ds. C. Vonk Deuteronomium, door Ds. C. Vonk Inleiding op de Profeten - Jozua, door Ds. C. Vonk ID Richteren, door Ds. C. Vonk IE 1 en 2 Samuel, door Ds. C. Vonk IF 1 en 2 Koningen, door Ds. C. Vonk Io Jesaja, door Ds. C. Vonk IHb Jeremia - Ezechiel, door Ds. C. Vonk ID' Hosea - Maleachi, door Ds. C. Vonk Inleiding op de Geschriften - Psalmen (I), door Ds. F. van Deursen IK Psalmen (II), door Ds. F. van Deursen Spreuken, door Ds. F. van Deursen IL Job, door Ds. F. van Deursen PI IN Hooglied - Prediker, door Ds. F. van Deursen I 0 Ruth - Klaagliederen - Esther, door Ds. F. van Deursen Daniel - Kronieken - Ezra - Nehemia, door Ds. C. Vonk IP IQ a Mattheiis-Marcus, door Ds. C. Vonk IQb Lucas-Johannes, door Ds. C. Vonk De Openbaring van Johannes, door Ds. C. Vonk Iz De Heidelbergse Catechismus en het Doopsformulier, door Ds. C. Vonk') II IIIA De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk') IIIB De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk')
l
) Uitverkocht
DE VOORZEIDE LEER
Deel I Z
DE HEILIGE SCHRIFT
De Openbaring van Johannes
DOOR
Ds. C. Vonk CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG Voorzeide De voorzeide leer / door C. Vonk. - Amsterdam : Buijten & Schipperheijn Deel 1, De Heilige Schrift z: De Openbaring van Johannes ISBN 90-6064-728-9 geb. SISO 227.4 UDC 228.07 NUGI 632 Trefw.: Openbaring van Johannes (bijbelboek) ; verklaringen.
Buijten & Schipperheijn - Amsterdam - 1991
TER INLEIDING Het laatste bijbelboek is bekend komen te staan als een boek, dat heel moeilijk te begrijpen is. Nu, dan is dat een reden te meer om er dankbaar voor te zijn, dat niemand minder op dat boek een inleiding geschreven heeft dan zijn eigen auteur, Johannes. Een goede inleiding is altijd goud waard, maar zeker in dit geval. Blijkbaar heeft Johannes, toen zijn boek klaar was, er als inleiding aan laten voorafgaan de drie verzen, die men Openb. 1:1-3 zou noemen. Want zoals u weet is de verdeling der Heilige Schrift in hoofdstukken en verzen pas eeuwen later aangebracht. De eerste woorden van het boek luiden: Openbaring van Jezus Christus. Wat een prachtig begin. Toch heeft men aan het boek deze woorden niet als titel gegeven, maar het genoemd Openbaring van Johannes. Dat is al vroeg gebeurd, zo rond het jaar 200'). Wel begrijpelijk, zeker gezien al die voorgaande titels: Brief van Jacobus, van Petrus (eerste en tweede), van Johannes (eerste, tweede en derde) en van Judas. Hoe gemakkelijk volgde daarop: De Openbaring van Johannes. Maar juist was het niet 2 ). Zelfs attendeert Johannes erop, dat niet eens onze Zaligmaker de eerste plaats bij de totstandkoming van dit boek heeft ingenomen. We lezen: Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft 1:1. Omdat onze Zaligmaker ook God was en is, zal Hij hier door Johannes zijn aangewezen als Middelaar tussen God en mensen. De namen die hij Hem geeft, wijzen daar ook wel op. Jezus = Redder, Christus = Gezalfde tot profeet, priester en koning. Met de naam God heeft Johannes hier klaarblijkelijk Hem bedoeld, over Wie Jezus tot zijn discipelen sprak als mijn Vader en uw Vader. Vervolgens deelt Johannes het doel mede, dat God, onze Vader, met zijn mededeling van Openbaring op het oog had. Deze had plaats om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden, 1:1. We zullen de betekenis van het woord dienstknechten 7
Ter Inleiding wel zeer ruim mogen nemen, want straks vernemen we dat dit boek in de samenkomsten der gemeenten moest worden voorgelezen (in 1:3). Bedoeld zijn dus alien die God en zijn Christus dienen. Kort gezegd: alle gelovige christenen. Die moesten door middel van dit boek vernemen hetgeen weldra moet geschieden. Inderdaad mag men de Griekse term in kwestie vertalen door weldra, maar ook door snel (Hand. 12:7, de engel tot Petrus: sta snel ()TA God heeft dus door Jezus Christus in het laatste bijbeib7et oFgebeurtenissen het oog gehad waarvan Hij vond en ook zei, dat ze na niet lange tijd moesten plaatshebben. Weldra, snel, binnenkort. Zo had Hij het bepaald. Vandaar dat moeten. We lezen verder, dat God deze dingen aan zijn knecht Johannes y-met gebruikmaking van engelendienst heeft te kennen gegeven, letterlijk: uitgebeeld, getekend. Hierbij zullen we aan de talrijke visioenen moeten denken, die Johannes zo duidelijk te zien kreeg, jjdat hij er soms diep van onder de indruk kwam. Misschien moeten we hier ook aan de veelvoudige beeldspraak denken, die in dit boek voorkomt. Vers 1 laat ons als het ware een trap tussen hemel en aarde zien, waarvan de treden spreken over: 1° God - 2° Jezus Christus - 3° engelen - 4° Johannes - 5° de gelovige christenen. In vs. 2 legt Johannes de verklaring af, zo serieus als een getuige in een rechtszaal voor de rechter, dat men op de waarheid van zijn boek eerlijk aan kan. Het bevat heus Woord van God en getuigenis van Jezus Christus. Hij voegt er nog aan toe, dat hij in dit boek verslag heeft gedaan van alles wat hij gezien heeft. Niet meer en niet minder. Wat aan hem getoond is. De inhoud van dit boek is van goddelijke oorsprong. Daarom spreekt Johannes in het laatste vers van zijn inleiding, vs. 3, alle mensen zalig, die zijn boek zullen lezen en horen lezen en die de woorden van deze profetie bij hun levenswijze inacht zullen nemen. Vermoedelijk wordt hier de voorlezing der Heilige Schrift bedoeld zoals die van de synagoge als gewoonte is overgenomen door de eerste christenen, Col. 4:16, 1 Thess. 5:27, 1 Tim. 4:13. Aan dit persoonlijk woord voegt Johannes nog de opmerking toe, dat er alle reden is om zijn boek te lezen en het gelezene ernstig ter harte te nemen, want de tijd is nabij. Voor ons Nederlandse woord 8
Ter inleiding .4 14 tijd gebruikt Johannes het ook onder ons wel bekende woord kt Os. Dit werd gebruikt voor een bepaald tijdstip, een beslissend moment. Johannes zal hier hetzelfde gebeuren bedoelen als in vs. 1 (weldra, snel). -
NOTEN ') In de canon van Muratori, volgens prof. Dr. S. Greijdanus, in zijn De Openbaring des HEEREN aan Johannes, uitgelegd door Dr. S. Greijdanus, 1925, bladz. 4. 2 ) Idem: Want Johannes treedt hier niet op als gever van deze Openbaring, maar schrijft, dat zij aan hem gegeven werd (bladz. 4).
9
—
/,
1A-h-4-.., Le.;,;(sh eh.
6-4-411? Johannes adresseert zijn boek aan de zeven gemeenten
§ 1
JOHANNES ADRESSEERT ZIJN BOEK AAN DE ZEVEN GEMEENTEN IN ASIA, OPENB. 1:4-8 Het woord Azie gebruiken wij tegenwoordig ter aanduiding van een heel groot werelddeel. Maar oorspronkelijk was het woord Asia slechts de naam voor een Romeinse provincie, waarvan Efeze de hoofdstad was. De apostel Paulus heeft daar het Evangelie gepredikt, Hand. 19, en de apostel Petrus heeft daarheen een brief geschreven, 1 Petr. 1:1. Dat Asia wordt hier in vs. 4 bedoeld met de woorden: Johannes aan de zeven gemeenten in Asia. Wanneer wij aan iemand een brief schrijven, doen wij hem pas aan het einde van de brief onze groeten. Maar in de Griekse wereld begOn men ermee. Een voorbeeld daarvan is bewaard in Hand. 23:25, 26, waar van de overste van de kazerne to Jeruzalem aldus verhaald wordt: „En hij schreef een brief van de volgende inhoud: Claudius Lysias groet de hoogedele stadhouder Felix." Deze volgorde vindt men ook bij de apostelen. Paulus schrijft reeds in het begin van zijn brief aan de Romeinen: „Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus." Alleen hebben de christelijke brieven een christelijk begin gekregen. De heidenen begonnen met een woord, dat men vandaag zou kunnen vertalen met „veel plezier". In het Grieks een woord: chairein. Maar de apostelen brachten daarin met een kleine letterwijziging een grote verandering aan. Zij maakten van chairein nl. charis en dat Griekse woord betekende genade. Wij zouden gezien de verzen 4 en 5 vandaag zeggen, dat Johannes die genade (gunst) en vrede (welvaart, rust) toewenste namens God drieenig. Maar z6 sprak men toen nog niet. Wel sprak men van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. We vinden hier bij Johannes echter de volgorde: Vader, Heilige Geest en Zoon. Wanneer Johannes over God de Vader spreekt als over Hem, die is en die was en die komt, doet ons dat denken aan Gods verschij10
§ 1
ning aan Mozes in de brandende braamstruik, Ex. 3. Toen heeft God aan Mozes meegedeeld, dat zijn naam was 1k zal zijn, d.w.z. Ik zal A, met u zijn, zie IA, §14.3.__De naam die Johannes hier noemt in vs. 4, gewaagt van drieerlei hulp van God aan zijn yolk; niet alleen nu en voorheen, maar ook in de toekomst zal Hij de rechtvaardigen aan hun recht helpen en de goddelozen straffen. Wat de Heilige Geest betreft, Johannes duidt Hem hier aan met de woorden de zeven geesten, die voor zijn troon zijn. Hij zal dit zo waarschijnlijk doen dankzij het onderwijs, dat hij als lid van het Joodse yolk van jongsaf genoot aangaandelet schaduwachtig Evangeligi zoals dat verkondigd werd door de inrichting van de tabernakel. Bij het spreken over de tabernakel ging Mozes geregeld van binnen naar buiten, zie IA, § 18, II, 7, dus van het allerheiligste, waar de ark stond, waarboven God woonde, Ex. 29:38-46, naar het heilige, waar de zeven lamsen brandclen, symbool van de werking van de Geest, en daarna van het heilige naar de voorhof, waar dag aan dag zoenoffers gebracht werden. Deze orde volgt Johannes bier ook.') (Straks, in 4:5, spreekt hij van de zeven Geesten Gods, die als fakkels branden voor de troon.) Dankzij deze orde spreekt Johannes het laatst en het uitvoerigst over Gods Zoon: En van Jezus Christus, de getrouwe getuige, de eerstgeborene der doden en de overste van de koningen der aarde. Christus heeft niet alleen tijdens zijn verblijf en door zijn arbeid hier op aarde bewezen, dat Gods beloften inzake zijn Middelaarschap waarachtig waren, maar heeft zijn cliscipelen daarop ook uitdrukkelijk gewezen. Zie bijv. de les voor dcEmnaaAsza4ers,,Luc. 24:44-47.--Vandaar bier: de getrouwe getuige. NrOoral door Jezus' opstanding uit het graf was bewezen, dat Hij zijn Messiaanse opdracht, hoe zwaar die ook was, correct had vervuld. Omdat Hij daarna bovendien ter rechterhand Gods verhoogd is, noemt Johannes Hem: de overste van de koningen der aarde. Geheel naar het gewone spreken der Joodse omgeving (bv. onze Vader, Hij zij geprezen) laat Johannes op de naam van onze Heiland ook een lofverheffing volgen: Hem, die ons liefheeft en ons uit onze zonden verlost heeft door zijn bloed - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader gemaakt - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen, vs. 6. Ook het .
11
-
Johannes adresseert zijn boek aan de zeven gemeenten woord Amen is een heel oud woord, ons reeds uit het O.T. bekend. Het diericIFOM eigen uitspraak te bekrachtigen of om met de uitspraak van iemand anders volledige instemming te betuigen, lc, —A 774. Johannes spreekt over Jezus' liefde als over iets uit het verleden, maar ook uit het heden. Dat Jezus voor de zijnen ook nu nog liefdevol zorgt, bewijst het boek zelf, dat Johannes gaat schrijven. En in het verleden bleek zijn liefde, toen Hij zijn leven ten offer bracht om ons uit de boeien der zonde los te maken. Want we zondigen niet uit vrijheid, maar uit onvrijheid, omdat we het niet laten kunnen. Uit die zondemacht heeft Christus ons verlost tegen de oriis van zij bloed n daardoor heeft Hij van ons in plaats van een gemeensc ap van knechten een gemeenschap van koningen .gemaakt: een koninkrijk. Wij kunnen de zonde nu de baas en wandelen nu voor het aangezicht van de God en Vader van onze Here Jezus Christus als heilige mensen, als priesters. Zullen we aan Hem, die dit alles voor ons bewerkt heeft, niet de hoogste lof toebrengen, nu en voortaan? Laten we Hem eren als God, even heerlijk als zijn Vader, en eveneens almachtig gelijk Hij. In vs. 7 wekt Johannes ertoe op goed te letten op wat deze Christus eens doen zal. Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, Amen. Wanneer reeds Jezus' hemelvaart de achtergebleven discipelen toch verblijd heeft, Luc. 24:52, 53, hoe zullen zij zich dan verblijden wanneer Hij graks in hemelse majesteit terugkeert. En wat zullen de Joodse teren7anders, door wier toedoen de Heiland zelfs na zijn dood nog door een Romeinse soldaat in de zij gestoken is, Joh. 19:34, als zij Hem herkennen, moeten erke,men dat zij God zelf bedroefd hebben door 741„ zijn Zoon te verwerpeOZach. 12:10, Joh. 1:11, IHc, § 61, II, 2. Ja, alle mensen uit heel de wereld zullen met ontzetting constateren hoeveel leed en lijden onze Heiland om de zonde der mensheid tegen God eens heeft moeten verdragen en hoe hoog Hij daarvoor beloond is. Op deze woorden laat Johannes een dubbele bevestiging volgen, een Griekse (Nai) en een Hebreeuwse (Amen). Tenslotte laat Johannes in vs. 8 nog eens duidelijk weten namens Wie hij in z'n boek spreken gaat: lk ben de alpha en de
Johannes adresseert zijn boek aan de zeven gemeenten
§
omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige. De alpha en de omega zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Bij ons zijn dat de a en de z. God heeft alles geschapen en regeert daarover in verleden, heden en toekomst. Dat alle dingen die Johannes in zijn boek voorzegt, zeker zullen worden vervuld, wordt door 4,1 iemand pinder dan door God Almachtig gegarandeerd. Nu al.tLetterlijkjstaat er niet dat God zal komen, maar dat Hij 'e Komende is,illes stuurt Hij nu reeds daarheen. Naar de jongste dag. NOOT I) Hierop wijst prof. reijdanus in zijn bovengenoemde commentaar.
J
12
>LA 9
9L
deld.rA- g
-
61.e4 -
(4•4:1. LNa Cd■'‘*: C -
tee.
d4Alf-"'
4)V-c.v. et, 4.- e Z--1424•4-0 -
)
=A-2
teJ
asit.4o e■v4t
"-4-' asi_t eZa AttS4", 2
S71
4at.-Z)L
C
IlA5(
2-4
13
De opdrachtgever
§2 JOHANNES VERHAALT WIE HEM HET SCHRIJVEN VAN DIT BOEK HEEFT OPGEDRAGEN, OPENB. 1:9-20 Hier begint dan het boek Openbaring zelf en wel met de woorden „Ik, Johannes". Zo zouden wij onze brieven en boeken nu nooit laten beginners. Toch behoeft geen enkele bijbellezer bang te zijn, dat Johannes hier uit de hoogte spreekt. By. uit de hoogte van zijn apostelschap. Dit wordt door hem in het boek Openbaring niet een keer genoemd, al kunnen we gerust aannemen, dat de apOstel Johannes het geschreven heeft'). Nee, Johannes stelt zich hier juist onmiddellijk met de andere christgelovigen van zijn tijd op een lijn. Hij gaat immers aldus verder: (Ik, Johannes), uw broeder en deelgenoot in de verdrukkingen in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods en het getuigenis van Jezus, vs. 9. Dit begin zal de eerste christenlezers ervan stellig hebben verkwikt. Johannes toonde van het lij den om Jezus' wil zelf ook wel of te weten. Hij zal ook van het hunne genoeg gehoord hebben. Vandaar dit begin: „broeder en deelgenoot". Maar dat niet alleen in verdrukking en vervolging, maar ook in de volhardende hoop op de toekomende heerlijkheid met Jezus, onze verhoogde koning. Over die Jezus had Johannes volgens zijn vijanden - Romeinse overheden, door Joden opgezet?, vgl. Hand. 13:50, 18:12 - veel te veel goeds verteld en dus wilden zij hem zeker monddood maken door hem te verwijzen naar Patmos, een eilandje in de EgeIsche Zee, niet ver van de kust van Klein- Azie. Evenwel, de mens wikt, maar God beschikt. Vanaf dat Patmos hebben de christenen van toen en van alle latere tijden, tot vandaag toe, dat prachtige boek Openbaring gekregen. Ze hebben het echter niet alleen maar van Johannes gekregen. We lezen immers verder: Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, 14
§2
zeggende, vs. 10. De vertaling „in vervoering des geestes" is wel wat pover. Er staat: „ik werd in (de) geest" maar we kunnen gerust vertalen: „ik kwam onder invloed van (Gods) Geest." Datzelfde lezen we van de profeten in het O.T. De Heilige Geest heeft Ezechiel zo bewerkt, dat deze tijdens de Babylonische ballingschap al een complet, kreeg te zien, gebouwd te Jeruzalem, Ezech. 4048. Bij any ere profeten wordt vaak gesproken van gezicht, openbaring, Jes. 1:1, Amos 1:1, Ob. 1:1, Micha 1:1, Nah. 1:1. In het N.T. komt vaak het woord horama voor. Daarin hebben de drie discipelen de Here Jezus in heerlijkheid gezien, Matth. 17:9, daarin kreeg Petrus onderwij s over rein en onrein op het dak, Hand. 10, enz., enz. Tot zoiets zal Johannes ook verwaardigd zijn op Patmos door de Heilige Geest. De apostel geraakte daardoor overigens in het geheel niet in de war. Hij herinnerde zich by. achteraf nog goed, dat dit grote wonder over hem begon te k men op een zondag. Johannes zelf spreekt van „de dag des HerenjDeze naam voor de zondag komt anders nergens voor in het N.T. 2 ) In Hand. 20:7 en 1 Cor. 16:2 heet hij „de tittste ctag der week". Reeds de klank van een zekere stem maakte op Johannes grote indruk. Hij hoorde achter zich iemand spreken met een stem als een bazuin, die hem beval: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Thyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea, vs. 11. Toen Johannes zich bij het horen van die luide stem omkeerde, kreeg hij een verschijning te zien van zijn Meester, Wiens lijden en sterven hij vroeger had meegemaakt, maar van Wiens opstanding hij later ook verzekerd was en waarvan hij heden nog met andere christenen elke eerste dag der week de gedachtenis vierde. Juist vandaag weer. En nu keerde hij zich om, vanwege die luide stem, en daar kreeg hij inderdaad onze Here Jezus Christus te zien, maar omringd door grote heerlijkheid. Johannes beschrijft zijn verschijning aldus: En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad en aan de borsten omgord met een gouden gordel; en zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol,
E
15
§2
De opdrachtgever
als sneeuw, en zijn ogen als een vuurvlam; en zijn voeten waren gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt, en zijn stem was als een geluid van vele wateren. En Hij had zeven sterren in zijn rechterhand en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard; en zijn aanzien was gelijk de zon schijnt in haar kracht, vs. 12-16. Ziedaar de afbeelding (maar dan in woorden) van de Hoofdfiguur in het boek der Openbaring aan Johannes op de eerste bladzijde ervan. Het is onze Here Jezus Christus, de mensgeworden Zoon van God. Verschillende van die woorden doen zelfs ons aan het O.T. denken, hoeveel te meer zullen dan vele van de eerste christenlezers van Joodse afkomst erdoor herinnerd zijn aan termen en uitdrukkingen, die zij van jongsaf thuis en in de synagoge gehoord hadden. Johannes zag „zeven gouden kandelaren". In de tabernakel stond een kandelaar en wel met zeven lampen erop, IA, § 18, II, 9B.I.! In de tempel van Salomo stonden er tien. Johannes zag er zeven. , Zeven was het getal dat deed denken aan eed en verbond en heiligheid. Te midden van deze zeven kandelaren zag Johannes „iemand als eens mensen zoon". Dit doet denken aan de Zoon des mensen van Dan. 7:13. Johannes zag verder, dat deze op een mens gelijkende figuur bekleed was met een priesterlijk gewaad, dat tot de voeten reikte, en met een gouden gorder( d lsigeen linnen gordel, als de priesters) die Hij niet om het middel droeg zoals gewone soldaten, maar hoger, om de borsten, vorstelijk. „En zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw." Dit doet denken aan de aanduiding van Gods eeuwigheid en heiligheid in Dan. 7:9, IP, bladz. 64. „Zijn ogen waren als een vuurvlam en zijn voeten gelijk • koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt." Dit doet denken aan Dan. 10:6, waarbij we al vermoed hebben, dat Daniel een verschijning heeft mogen zien van de Engel van Jahweh, de later mensgeworden Zoon van God, de Christus, IP, 97. „En zijn stem was als een geluid van vele wateren." Over zulk een stem beschikte onze Heiland nog niet tijdens zijn vernedering. Daarom zullen we hier aan zijn rechterlijke majesteit en macht moeten denken. Evenals bij de woorden „en uit zijn mond kwam een tweesnijdend scherp zwaard", vgl. Hebr. 4:12. Ook kon Johannes eigenlijk niet goed naar Hem kijken, evenmin als men 's middags om twaalf uur in de zon kan --
16
§2
De opdrachtgever
kijken. Hij _viel dan ook als dood aan zijn,yoeten„ vs. 17. Toeiiheeft onze Heiland aan Johannes twee weldaden bewezen. Ten eerste heeft Hij hem g etroostsn o gebeur , vs. 17, 18. Want Johannes was vreselijk geschrokken. wets is ook Daniel overkomen, Dan. 10:15-19. Paulus werd vanwege Christus' verschijning aan hem op de weg naar Damascus biina, Hand. 9:8. En Johannes viel „als dood." voor Jezus' voeten. Maar de Heiland heeft hem krachtig opgericht en gesterkt. Hij legde zijn hand op Johannes. Zoiets doet altijd al goed. Vooral als er dan nog bij gezegd wordt: „Wees niet bevreesd." Ook heeft Johannes nog eens uitdrukkelijk mogen horen, dat hij met iemand te doen had die behalve mens ook God was, want hij mocht zakelijk dezelfde woorden, waarvan hij in vs. 8 zelf gezegd had, dat „de Here God" ze sprak, nu uit de mond van deze indrukwekkende verschijning horen, nl. 1k ben de eerste en de laatste. Maar daaraan werd thans toegevoegd: en de levende, en 1k ben dood geweest, en zie, lk ben levend tot in alle eeuwigheden enik het: de sleutels van de dood enlietdoctorid,_ Een uitspraak die alleen Jezus Christus kon en kan doen. Niet iemand die uitsluitend God is, wel Gods Zoon, want die is mens ., geworden en die heeft heel ..ted ondervonden wat het was bijna dood a belemaal dood to zijn. Hij kon nu aan Johannes, zijn gelief e discipel van vroeger, de hartelijke verzekering geven, dat dit alles voorgoed voorbij was, omdat het zich nooit meer zou herhalen. De dood zou niets meer over Hem te zeggen krijgen, Hij wel over de dood. Op zijn bevel zouden alle doden eens herleven. Maar als Hij het niet toestond, zou iemand als Johannes thans niet van schrik behoeven te sterven. Daarom: wees niet bevreesd„ -En de tweede weldaad was deze, dat Jora fines dooFfizus aan het werk gezet werd. Dat was wat anders dan sterven van schrik. Dat was leven. Zo wilde Jezus het. Hij kwam dan ook nog eens terug op zijn reeds gegeven bevel van vs. 11 en gaf aan Johannes opnieuw bevel te schrijven, vs. 19. Wat moest hij dan schrijven? Niet alleen over wat hij al gezien had en nog steeds zag, nl. de verschijning van de Here, maar ook wat er nog allemaal volgen zou. Wij denken dan misschien aan de prachtige visioenen, die Johannes later kreeg te zien. Maar vOOrdien zou hij voor elk van de zeven genoemde j
.
,
-
17
§2
De opdrachtgever
gemeenten een brief moeten schrijven. Want straks zouden die gemeenten vernemen dat Johannes op Patmos zat en ongetwijfeld iemand uit hun midden tot zijn ondersteuning en vertroosting naar hem toesturen. Zo'n uitgestuurde man heet hier in het Grieks anzelos, een woord, dat soms engel betekent en zo hier dan ook wel vertaald wordt. Maar daartoe bestaat geen reden. Soms betekent angelos gewoon: bode, by. Luc. 7:24, 9:52, Jac. 2:25. Johannes moest alvast voor elk van de zeven gemeenten een brief schrijven en die aan de mannen, die door de gemeenten uitgezonden zouden worden, meegeven. Want achter de zeven kandelaren en de zeven sterren zat een geheimenis d.w.z. zij waren symbolen, beelden, voor deze eenvoudige werkelijkheid: de gouden kandelaren stelden christelijke gemeenten voor en de sterren in Jezus' hand stelden de mannen voor, die door de gemeenten naar Johannes werden gezonden op dat eenzame eiland, op Patmos. Er zal wel moed voor nodig geweest zijn om aan die opdracht te voldoen. Maar die moed hebben zij getoond als gelovige mannen. Jezus vergelijkt hen met sterren: „De zeven sterren zijn (= stellen voor) boodschappers van de zeven gemeenten". Wat voor plaats die mannen in de gemeenten, waartoe zij behoorden, hebben ingenomen, is niet bekend. Onge' twijfeld hebben zij het algemene vertrouwen genoten hun medegemeenteleden. Maar vooral: Jezus hield hen in Zijn rechterhand. Hij zorgde voor de overbrengers van Zijn brieven. Voor de uitgezonden boden der gemeenten. NOTEN 1)Dr. F. Diisterdieck noemt Justinus Martyr in zijn Handbuch uber die Offenbarung Johannis, 1887, bladz. 87, de oudste en om zijn ouderdom zeer belangrijke getuige voor de apostolisch-Johanneische oorsprong van Openbaring. 2) Wel daarbuiten by. in de leer der Twaalf Apostelen, hoofdstuk 14: Als gij samenkomt op de dag des Heren, breekt brood, enz.
§3 JOHANNES SCHRIJFT AAN ELK VAN DE ZEVEN GEMEENTEN EEN BRIEF, OPENB. 2 EN 3 Welke gemeenten dit geweest zijn weten we al, zie 1:11. En wie tot dit schrijven opdracht gegeven heeft, weten we ook. Dat is Christus geweest. Deze brieven zijn Johannes door Christus gedicteerd en moesten worden opgenomen in het boek, daihij zou schrijYeri, 1 11, 19. Daaruit heeft Johannes wellicht een exemplaar voor elke gemeente apart overgeschreven en dat aan de desbetreffende overbrenger meegegeven. De zeven brieven vertonen opmerkelijke trek ken van overeenkomst. Wat hun vorm betreft zijn ze veelszins eender. Zie hun begin en slot vooral. In elk briefbegin klinkt het bevel van Jezus om voor de overbrenger van iedere gemeente zo en zo te schrijven en elk briefslot bevat een oproep om goed te horen (bij het voorlezen in de samenkomsten der gemeente, 1:3), waarop dan telkens een belofte volgt voor hen die gehoorzaam zullen zijn. Ook staan in het hoofd van elke brief de woorden: „Ik weet." Daarop volgt dan een tekening van de situatie in die gemeente. Christus toont daardoor heel goed op de hoogte te zijn met water in zijn gemeenten omgaat. We zullen zo vrij zijn straks telkens een schema van drie briefdelen te volgen: ten eerste het hoofd van de brief, ten tweede de speciale inhoud van de brief en ten derde het slot van de brief. 1. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE EFEZE, 2:1-7
Een bepaalde reden, waarom de eerste van de zeven brieven aan de gemeente van Efeze is geschreven, wordt niet genoemd. Bevoorrechting van de ene gemeente boven de andere gemeenten is hieruit niet of te leiden.
18
19
3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
a. Het hoofd van deze brief, vs. 1 Na het boven alle brieven voorkomend bevel tot schrijven heeft Christus ditmaal gesproken: „Dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt." Hieruit blijkt, dat de zeven mannen, die door de zeven gemeenten naar Johannes op Patmos wareirgezonden, verkeerd hebben in de bijzondere hoede van Christus. Zij waren op reis veilig in zijn hand. Van hen heeft Christus Zich bediend om aan elke gemeente een brief te doen toekomen. Hij wist wat die gemeenten nodig hadden, want Hij wandelde in hun midden. Hij noemde ze gouden kandelaren. Haar taak was immers het licht van het Evangelie te verspreiden. Hij wist, hoe het daarmee gesteld was. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 2-6 Deze inhoud betreft meer dan een onderwerp. Christus heeft de gemeente te Efeze niet alleen geprezen maar ook berispt. Waarom Christus deze gemeente heeft geprezen, vs. 2 3. Christus heeft haar geprezen, omdat zij zich trouw gedragen had jegens Hem, toen er zich bij haar mannen aandienden met de valse pretentie, dat zij apostelen waren. Maar de gemeente heeft die lieden niet als zodanig aanvaard, toen bij nader onderzoek bleek, dat het slechte mensen waren, leugenaars. Dat namen die indringers weliswaar niet, maar de gemeente hield vol, omdat zij inzag dat die dwaalleraars de goede naam van Christus te schande zouden maken als men hen liet begaan. -
Waarom Christus deze gemeente heeft berispt, vs. 4, 5 Dat heeft onze Here Jezus Christus gedaan, omdat zij haar eerste liefde verzaakt had, losgelaten had, had laten varen. Het vroegere vuur, waarmee zij Christus en de zijnen liefhad, was bekoeld. Zij scheen het wel nauw met leer en leven te nemen, maar dat is eigenlijk niet zo wanneer er in een christelijke gemeente geen onderlinge liefde wordt gevonden. Zie hoe Paulus in Cor. 13 voor die schijn waarschuwt. Ontbreken van de gemeenschap der heiligen is levensgevaarlijk. Ook Christus sprak wegens dat verzaken van de 20
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
eerste liefde onder christenen tot de gemeente van Efeze deze aangrijpend ernstige woorden: „Gedenk dan van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u (= heb berouw) en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert (= geen berouw hebt)." Wanneer de gemeente van Efeze niet weerkeerde naar haar vroegere liefde, waarvan we lazen in Hand. 18-20, zou zij te gronde gaan. Waarom Christus deze gemeente toch nog weer heeft geprezen, vs. 6 Toch heeft Christus na zijn zeer ernstige vermaning nog weer even op zijn voorafgaande lofprijzing willen terugkomen. Hij sprak immers: „Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaieten haat, welke ook Ik haat." Omdat we niet genoeg van deze Nicolaieten afweten, weten we niet of Jezus in vs. 6 een geheel nieuw onderwerp aansnijdt dan wel slechts nog eens op het onderwerp van vs. 2, 3 terugkomt. Omdat over deze Nicolaieten in vs. 15 iets uitvoeriger gesproken wordt, komen we daar op hen terug. c. Het slot van deze brief, vs. 7 Zoals Hij dat tijdens zijn verblijf op aarde ook wel deed, heeft Jezus Zich hier eveneens bediend van een woordspeling. Hij sprak: „Wie een oor heeft hore wat de Geest tot de gemeente zegt." Het is heel normaal, wanneer we mensen met twee oren ontmoeten, die geen enkel teken van doofheid vertonen, dat we toch tegen hen zeggen, dat ze goed moeten luisteren naar wat we gaan zeggen. Het zou echter opvallen, wanneer we tegen hen zouden zeggen: „Als u nog een oor aan uw hoofd hebt, luister dan." Zulk spreken is ongewoon, maar toch heeft Christus Zich hier ervan bediend. Waarom deed Hij dat? Om er op aan te dringen, dat men zijn woorden ter harte zou nemen. Waarom? Christus sprak deze woorden wel heel gewoon uit als mens tot zijn medemens Johannes, maar Hij werd als Middelaar Gods en der mensen zo krachtig door de Heilige Geest tot zijn werk gedrongen, ook tot zijn spreken hier, als nooit aan iemand anders overkomen is. Welnu, door die Geest gedrongen heeft Christus zo 21
3 §
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
heel ernstig door Johannes de gemeente van Efeze toegesproken; trouwens, Hij bedoelde daarmee tot alle gemeenten (meervoud) te spreken. Het ging immers om het eeuwig wel of wee van degenen, die straks naar het voorlezen van de brieven zouden luisteren. Dit blijkt uit de belofte, waarmee Christus deze brief laat eindigen. Wie in de strijd tegen dwaalleer en tegen zondige levenspraktij ken zou overwinnen, aan hem zou Christus straks het voorrecht schenken te eten van de boom des levens die in het paradijs Gods is. Een duidelijke herinnering aan het gebeurde in het eerste paradijs, waar Adam en Eva niet hebben gegeten van de boom des levens maar wel van de boom der kennis van goed en kwaad, Gen. 2 en 3, IA, § 6, maar ook een vooruitwijzing maar de toekomstige heerlijkheid, waarover we lezen in Openb. 22:1-5. 2. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE SMYRNA, 2:8-11
De gemeente van Smyrna wordt in het N.T. nergens anders genoemd dan bier. Waarschijnlijk heeft het Evangelie de stad Smyrna bereikt vanuit het naburige Efeze. De apostel Paulus heeft daar nl. gedurende twee jaar met zoveel succes gearbeid, dat alien, die in de provincie (het Romeinse wingewest) Asia woonden, het Woord van God hoorden, Joden zowel als Grieken, Hand. 19:10. Smyrna moet een mooie stad geweest zijn en een handelsplaats van betekenis. Vandaar dat er veel Joden gewoond moeten hebben. Helaas hebben velen van haar inwoners afwijzend tegenover het Evangelie gestaan, tot in later tijd toe. De bekende bisschop Polycarpus van Smyrna is daar op aandringen van heidenen en Joden bij de Romeinse overheid de marteldood gestorven, volgens sommigen in het jaar 155, volgens anderen een jaar of tien later. De overheid had de man, gezien zijn hoge leeftijd van 86 jaar, nog willen sparen, maar Polycarpus heeft uitdrukkelijk geweigerd te voldoen aan de voorwaarde daartoe, nl. zijn geloof te verloochenen. Toen is hij op de brandstapel gezet. Zowel Joden als heidenen hebben daarvoor hout aangebracht uit werkplaatsen en badhuizen. Dit vertelt Eusebius in zijn Kerkgeschiedenis, boek IV, hoofdstuk XV. a. Het hoofd van deze brief, vs. 8. Na het boven alle brieven voorkomend bevel aan Johannes om te 22
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
schrijven heeft Christus ditmaal gesproken: „Dit zegt de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden." Deze woorden sprak onze Heiland tot Johannes eerder al toen deze voor dood aan zijn voeten viel, om hem te troosten, 1:17. Thans troost Hij met dezelfde woorden bij voorbaat de gemeente te Smyrna met het oog op haar toekomstig lijden. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 9, 10 Christus sprak aldus verder: „Ik weet uw verdrukking en armoede hoewel gij rijk zijt - en de laster van hen, die zeggen, dat ze Joden zijn, doch het niet zijn, maar een(synagoge des satans.':1Die verdrukking zal er daarom wel een geweest zijn van maatschappelijke aard, omdat de Joden op zakengebied veel invloed hadden en christenen van werk en brood beroofden, omdat zij een afkeer hadden van hun christelijk geloof, vooral natuurlijk wanneer het christenen van Joodse afkomst waren. Daarom noemde Christus in een adem: „verdrukking en armoede". Bemoedigend voegde Hij er echter dit korte zinnetje tussen: „Maar rijk zijtIs" Door het geloof. In de apostolische tijd en daarna behoorden de Joden op verscheiden plaatsen tot de bevoorrechten van rijkswege. Van verschillende verplichtingen waren zij vrijgesteld, omdat hun godsdienst tot een religio licita was verklaard, d.w.z. tot een geoorloofde godsdienst. Dientengevolge was het hun toegestaan zich te onthouden van de Romeinse krijgsdienst en Romeinse afgodendienst, zelfs van religieuze eerbewijzen jegens de keizer. Dus hoe gevaarlijk was het voor christenen, wanneer zij er door Joden van werden beschuldigd een ander geloof dan zij te belijden, een nieuw geloof. Zie in Hand. 24, hoe de advocaat van de Joden, Tertullus, bijzonder zijn bestde id om voor stadhouder Felix te bewijzen, dat Paulus geen echte, trouwe, Jood was, en hoe Paulus daarentegen liet zien, dat hij juist wel de God der vaderen was blijven eren en nog steeds alles geloofde wat in de Wet en de Profeten geschreven stond. Paulus sprak toen de waarheid, blijkens Christus' brief aan Smyrna. Daaruit blijkt, dat er ook te Smyrna wel Joden woonden, die zich op hun Jood zijn lieten voorstaan, maar wier gedrag door Christus ernstig werd afgekeurd. Hij sprak aldus over hen: „ze -
23
§ 3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
zeggen, dat ze Joden zijn, maar ze zijn het niet, doch een synagoge des satans." Volgens Christus waren zij inderdaad geen ware Joden, zoals Paulus schreef in Rom. 2:28, 29 en in Gal. 6:12 vv. Ja de apostel Paulus heeft ook al op dezelfde aartsvijand van Christus gewezen achter at de Joodse tegenstand:dielij ervber, 1 Thess. 2:18, nl. de satan. Geen wonder overigens, dat deze zich door Jezus' gehoorzaamheid op Golgotha lelijk in het nauw gebracht zag. Hij had Jezus nog van het kruis af willen laten komen, maar die list lukte niet. Van toen af heeft de satan vooral gepoogd tenminste te bereiken, dat er zo min mogelijk mensen in Jezus geloofden. Daartoe heeft hij zich onmiddellijk van Jezus' eigen yolk bediend. Zie in het boek Handelingen de eis van Joodse Thrd, dat er over die Jezus van Nazareth gezwegen zou worden. Lees de klachten van Paulus over /de Joodse overlast, hem telkens aangedaan, by. 1 Thess. 2:14-16. Daar zat de satan achter. Zeker, nog steeds kwamen die Joden wer op sabbat samen om naar Gods Woord te luisteren, in de synagoge. Zo heetten zowel het gebouw als de mensen die erin 9.9enkwamen. Vandaar Christus' uitspraakr„synagoge des satans .1Dat was de juiste definitie van de wareLstand van zaken. Vandaar dat Christus aldus verder sprak tot de gemeente te Smyrna: „Wees niet bevreesd voor hetgeen gij lijden zult. Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij (meerv.) verzocht wordt en gij (meerv.) zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u (enkelv.) geven de kroon es levens," vs. 10. et staat niet vast wat Jezus met die verdrukking van tien dagen bedoeld heeft. Misschien heeft Hij eenvoudig gezinspeeld op de tien dagen, waarin Daniel en zijn vrienden aan het hof van Nebucadnezar beproefd zijn, Dan. 1. We mogen nl. in plaats van „opdat gij verzocht wordt" ook wel vertalen „opdat gij beproefd wordt". In elk geval heeft Christus de gemeente van Smyrna aangespoord tot trouwe volharding. Zij, die op aanstoken van de Joden door de Romeinen in de gevangenis geworpen zouden worden, zouden wel groot gevaar lopen hun leven te verliezen. Toch moesten zij de moed niet opgeven en niet Christus verloochenen om toch maar te blijven leven. Ze —
24
-
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
zouden tot straf daarvoor straks in de hel geworpen worden en dat was de tweede dood, Openb. 20:14, 21:8. Maar wie trouw bleef tot in de dood zou straks van Christus de kroon des levens ontvangen. We mogen ook vertalen de „krans" des levens. In de Griekse wereld, met haar Olympische en andere spelen, was het woord krans overbekend als het ereloon voor een overwinnaar. Zo'n krans bestond slechts uit palmtakken. Maar de krans die Christus aan zijn getrouwen zou schenken, zou bestaan in het eeuwige leven. c. Het slot van deze brief, vs. 11 Ook dit slot begint met de opwekking om toch goed te luisteren. „Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt." We zijn zo vrij te verwijzen maar wat bij 2:7 opgemerkt is. De laatste regel van deze brief sluit zeer nauw aan bij de speciale inhoud ervan. „Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden." Die komt nl. niet in de hel, maar zal het eeuwige leven ontvangen. 3. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE PERGAMUM, 2:12-17
Over de stad Pergamum worden interessante dingen bericht. In die stad zou men op het idee gekomen zijn om als schrijfmateriaal niet !anger het uit Egypte ingevoerde papier te gebruiken maar geprepareerde huid van koeien, die wel veel duurder maar ook veel duurzamer was. Naar Pergamum heette dit schrijfmateriaal perkament. Ook vertelt men van een koning te Pergamum, die inzag dat hij kinderloos zou sterven en toen zijn koninkrijk bij testamentaire beschikking vermaakte aan het Romeinse rijk. Daardoor is Pergamum de hoofdstad van Asia geworden en de plaats voor een hooggerechtshof. Er werd ook een tempel opgericht ter ere van „de goddelijke" Augustus, in het jaar 29 v. Chr. En er waren al tempels. By. een voor de liederlijke_Dionysiusdienst en een voor Asclepius, de god der geheime geneesirlidife len. Aan deze gegevens hebben we wel iets bij het lezen van deze brief. a. Het hoofd van deze brief, vs. 12 Ook hier gaat het bevel voorop om voor de gemeente van Pergamum een brief te schrijven, maar vervolgens spreekt Christus: „Dit zegt Hij die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft. Ook deze 25
§ 3 Een brief aan elk van de zeven gemeenten
woorden herinneren aan de indrukwekkende verschijning, die Johannes eerst van Christus te zien kreeg, vgl. 1:16. We komen hierop terug. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 13-16 Evenals de gemeente van Efeze is die van Pergamum door Christus niet alleen geprezen maar ook berispt.
i
Waarom Christus deze gemeente geprezen heeft, vs. 13 Christus heeft de gemeente van Pergamum aldus geprezen: „Ik weet, waar gij woont, daar waar de troon des satans is." Zo'n uitspraak verstaan we, als we bijvoorbeeld denken aan e woorden, waarmee Christus zijn toekomstige apostel Paulus riep tot apostel der heidenen: om hun ogen te openen ter,bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van dCa&ot God, Hand. 26:18. Later waarschuwde Paulus zelf de christenen te Corinthe, dat, wanneer zij zouden deelnemen aan heidense offermaaltijden, ze gemeenschap zouden hebben aan de tafel der duivelen, 1 Cor. 10:20. De woorden van Christus hi in Openb. 2:13 - „troon des satans" en „waar de satan woont" duiden de stad Pergamum dus wel aan oor en door hei ense stad. als een door Toen de gemeente aldaar deze brief ontving, had zij enige tijd tevoren een zware vervolging moeten ondergaan, maar ze had die trouw verdragen en de naam van onze Here Jezus Christus niet verloochend, ook niet toen een der gelovigen, Antipasgenaamd, de martelaarsdood stied. Hij wordt door onze Heiland genoemd „mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u (meerv.), waar de satan woont." Meer weten we niet van deze Antipas af, maar die namen zeggen ons veel. Ze doen ons denken aan de profetie van Dan. 12:3, dat er na de opstanding der doden zullen stralen als de glans van het uitspansel en als de sterren, voor eeuwig en altoos. Nu reeds spreken we van de martelaar Antipas en van de trouwe gemeente van Pergamum, die achter haar Antipas bleef staan en aan de naam van de Here Jezus trouw bleef. Zij bleef Hem belijden als haar Kurios, d.w.z. haar Heer en Gebieder, hoewel sommige heidenen haar dat kwalijk namen, omdat zij vonden dat die naam, Kurios, alleen aan de Romeinse keizer toekwam. -
I
26
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
3
Waarom Christus deze gemeente toch berispt heeft, vs. 14-16 Toch heeft Christus iets in de gemeente van Pergamum moeten afkeuren. Hij deed dat aldus: „dat gij (enkelv.) daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die ,Balak leerde voor de kinderen Israels een strik te spannen, (namelijk) dal zij afgodenoffers zouden eten en hoereren. Zo hebt ook gij (enkelv., gemeente) sommigen, die op gelijke wijze aan de leer van de Nicolaieten vasthouden. Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond." Hier ontmoeten we dezelfde naam Nicolaieten akin 2:6. Het is jammer, dat we over de herkomst v ancreie n aam metro 't zekerheid kunnen spreken. Volgens de een, by. Irenaeus, zou deze naam afkomstig zijn van de in Hand. 6:5 genoemde diaken Nicolaiis. Deze zou tot zekere dwaalleer vervallen zijn. Maar volgens een ander, Clemens Alexandrinus, is er niets meer aan de hand dan een verkeerde opvatting van een bepaalde uitspraak van genoemde Nicolaiis. ') Meer hebben we aan wat Christus zelf hier zegt, nl. dat de leer van de Nicolaieten net zoiets was als het gemene advies, dat de profeet Bileam eens aan koning Balak van Moab heeft gegeven, Num. 25, Ic, § 33, 2, b. Omdat de poging van Bileam om Israel namens Jahweh te vervloeken mislukt was, had hij aan koning Balak de raad gegeven om de Israelitische mannen door Moabitische vrouwen en meisjes te laten uitnodigen tot de offermaaltijden ter ere van Baal-Peor, waarbij de gewone Kanadnitische godsdienstige ontucht gepleegd werd. Het laatste was natuurlijk een smerig lokmiddel. Er zijn dan ook enige Israelieten door verleid. God heeft toen op zeer strenge wijze aan de binnendringende afgoderij een halt toegeroepen. En van Christus lazen we, dat Hij de opvatting van de Nicolitan„haatte z 2:6. Deze lieden zullen wel geredeneerd 1bben op de ma " nier van ie knoStiel (zakenreg.), volgens wie het af en toe deelnemen aan ere heidense leven met zijn offermaaltijden en geslachtsgemeenschap met een tempelprostituee geen kwaad kon. Zoiets deed je immers alleen maar met je lichaam en ging buiten „het hogere" in de mens om.
27
§ 3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
28
§3
andere mensen ons kenden zoals God ons kept. Daarom blijft dat die naam, die we bij God hebben - voor andere mensen onbekend. Dat blijft geheim. God zal onze zonden als het ware werpen in de diepten der zee, Mich. 7:19.
Maar Christus heeft duidelijk laten weten, dat een christelijke gemeente zulke leden niet in haar midden mag dulden. Al waren het maar enkelen, de gemeente moest aanstonds met haar lakse verdraagzaamheid breken. Dus die gevaarlijke leden wegsturen. En als zij het niet deed, zou Jezus het zelf komen doen met het zwaard van zijn mond. Zal Jezus misschien bedoeld hebben, dat Hij dan iemand op die zondaars zou afsturen, aan wiens woorden Hij een meer dan gewone kracht zou verbinden? Misschien de apostel Johannes zelf? c. Het slot van deze brief, vs. 17 Ook dit slot begint met de opwekking om toch goed te luisteren: Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, zie bij 2:7. Het allerlaatste gedeelte van deze brief sluit nauw aan bij de speciale inhoud ervan. Het bevat twee beloften voor wie overwint, d.w.z. voor wie in het geloof volhardt. De eerste belofte luidt: „aan hem zal Ik geven van het verborgen manna." Het leven is voor christenen, die niet met de wereld willen meedoen, vaak niet makkelijk. In dagen van vervolging vooral. Dan kan het met hen gaan als met de trouwe Antipas. Maar dat is het einde niet. Dit is de belofte, die Christus zelf ons beloofd heeft: het eeuwige leven, 1 Joh. 2:25. Hoe dat kan? Dan zullen de tifrielovigen volledig deel ontvangen aan Jezus, die nu nog bij de Vader is, voor ons oog verborgen, maar straks opnieuw uit de hemel id zal nederdalen gelijk het manna in de woestijn, Joh. 6:48-51. De tweede belofte luidt: „en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet dan die hem ontvangt." Waarschijnlijk zinspeelt onze Heiland hier op de gewoonte bij de rechtspraak om aan iemand die vrijgesproken werd, een witte steen te geven. Zwart was de kleur van de schuld, wit van de onschuld. Maar op die witte steen zouden de vrijgesprokenen wel kunnen lezen hoe zij bij God bekend stonden wat betreft hun leven, hun zonden en gebreken. Dat zou hun uit genade vergeven worden. Maar wat en hoeveel dat is weet God beter dan wij en vanzelf ook beter dan onze medemensen. Wij zouden niet graag willen, dat
4. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE THYATIRA, 2:18-29
Zo'n stad als Pergamum met haar verscheidene aanzienlijke gebouwen was Thyatira niet. Thyatira was een industriestad. Daar werd gewerkt. Lydia, de purperverkoopster van Hand. 16:14, kwam ervandaan. a. Het hoofd van deze brief, vs. 18 Voorop gaat ook nu het bevel deze brief te schrijven, waarna Christus aldus spreekt: „Dit zegt de Zoon van God, die ogen heeft als een vuurvlam en zijn voeten zijn als koperbrons." We worden herinnerd aan dezelfde w den in de beschrijving van Christus' verschijning aan Johannes 1:14 Heeft deze aanhaling alvast moeten voorbereiden op de erns ige dreigementen, die straks zullen volgen? Christus is wel waarachtig mens, maar Hij is tevens de Zoon van God die alle mensen doorziet en die beschikt over de macht om de bozen te vertreden. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 19-25 Ook de gemeente van Thyatira wordt door Christus wel geprezen, maar ook berispt. Maar daarna wordt zij toch ook nog aangemoedigd tot volharding.
(
De gemeente wordt geprezen, vs. 19 Ook nu begint Christus met de woorden „Ik weet". De alwetende heeft recht van spreken. Blijkbaar spreekt Hij eerst meer in het algemeen: „Ik weet uw werken", maar duidt Hij daarna aan wat voor werken der gemeente Hij bedoelt. In zo'n geval gebruiken wij het woord „namelijk". Dus dan vertalen we: „Ik weet uw werken, namelijk uw liefde, geloof, dienstbetoon en volharding, en uw laatste werken zijn meer dan de eerste." De leden der gemeente te Thyatira hadden niet alleen God lief, gelovende in zijn Woord, maar toonden dit in hun onderlinge verhoudingen door voor elkaar te
29
§ 3 Een brief aan elk van de zeven gemeenten
zorgen, en dat niet slechts soms, maar regelmatig. J a, en dit prijzenswaardig gemeenteleven ging er de laatste tijd ook nog op vooruit. Dus niet zoals in Efeze, achteruit, 2:4, maar vooruit. De gemeente wordt berispt, vs. 20 23 Deze berisping begint aldus: „Maar Ik heb tegen u (enkelv., tegen de gemeente in haar geheel) dat ge (enkelv., de gemeente) de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar ze wil zich niet bekeren van haar hoererij." Wat de naam Izebel betreft - die zal niet de eigennaam van een meisje en daarna van een vrouw te Thyatira geweest zijn onder de christenen. Iemand van Joodse afkomst noemt zijn kind zo niet, omdat de naam Izebel hem maar al te bekend is en aan iemand van heidense afkomst is die naam juist onbekend. Nee, die vrouw zal niet echt Izebel hebben geheten, maar Christus zal haar in dit bestraffend gedeelte van zijn brief zo hebben genoemd met de bedoeling om haar meteen al te beschrijven als een bron van kwaad. Evenals de historische Izebel, de vrouw van dat is geweest. Na zijn huwelijk met haar ging Achab de Bad • ienen, 1 Kon. 16:31. Nu beweerde die vrouw te Thyatira, dat zij een profetes was, maar dan is ze wel een valse profetes geweest. Met kwasi-goddelijk gezag optredend wilt dat mens sommige christenmannen ertoe over te halen om te hoereren en afgodenoffers te eten. Is hiermee dezelfde slechtheid bedoeld als door de NicolaIeten werd gepropageerd? Dat zal wel, al is het niet strikt te bewijzen. Wel blijkt die vrouw al geruime tijd bezig te zijn geweest met haar leren en doen van kwaad, want toen Christus de gemeente van Thyatira over haar onder handen nam wegens verkeerde toegeeflijkheid jegens die „Izebel", deelde Hij tegelijk mee, dat Hij haar tijd gegeven had om zich te bekeren, maar dat ze zich niet van haar overspel had willen bekeren, vs. 21. Blijkbaar hebben bij die vrouw en haar leer en haar leven niet gedeugd. We weten niet op welke manier Christus de vrouw gewaarschuwd heeft. Wel, dat Hij haar gevoelig gestraft heeft. Ten eerste heeft Hij haar met ziekte bezocht en daardoor bedlegerig gemaakt. -
30
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
Vervolgens heeft Hij laten weten, dat Hij haar volgelingen „in grote verdrukking" zou brengen. Is daarmee ook ziekte bedoeld? In ieder geval zullen er opvallende dingen gebeuren, want Christus zal ook nog de kinderen van de vrouw doen sterven. Dan zal iedereen opkijken, ook de overige gemeenten. Men zal begrijpen, dat Christus Zich niet Langer zijn gemeente door zulk een vreselijk slecht mens zal laten aftroggelen. Verontwaardigd spreekt Hij: „ en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoekt; en ik zal u (meerv.) vergelden, een ieder naar zijn werken." Dit is strenge rechterlijke taal. Die konden de overtreders zich aantrekken. De gemeente wordt aangemoedigd tot volharding, vs. 24, 25 Maar met die ernstige waarschuwing heeft Christus geen afscheid genomen van heel de gemeente te Thyatira. Daarin was ook nog een flinke rest over van trouw gebleven leden. Die zijn door Christus aldus aangemoedigd: „Dock Ik zeg tot u alien, die voorts te Thyatira zijt en deze leer niet hebt en die niet, gelijk ze zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. Maar wat gij hebt, houdt dat vast totdat Ik gekomen ben." Over de term „de diepten des satans" bestaat verschil van mening. We kunnen inderdaad denken, dat die uitdrukking gebezigd werd door de volgelingen van de valse profetes en dat zij ermee wilden beweren, dat iemand pas getoond had een echte christen te zijn wanneer hij met de boosheid van deze wereld terdege kennis had gemaakt. We kunnen echter ook denken, dat we hier te doen hebben met een gangbare uitdrukking, een staande term onder de gewone christenen ter aanduiding van de satanisch slechte leer en dito levenspraktijk van Izebel en haar volgelingen.bezigden die term om daardoor van hun afkeuring blijk te geven. Hoe het zij, Christus heeft door het ophalen van die term aan zijn getrouwen te Thyatira geen nieuw leerstuk bekend gemaakt noch een nieuwe gedragsregel opgelegd. Zij moesten zich maar eenvoudig bij het oude totdat Hij kwam, dus zolang deze bedeling zou duren.
31
3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
c. Het slot van deze brief, vs. 26-29 Uit het voorgaande bleek, dat de goede christenen te Thyatira nogal last hebben gehad van dat door Izebel en haar aanhang opgedrongen heidendom. Wat konden die lui verleidelijk praten en gevaarlijke invloed uitoefenen tegen het reine christenleven zoals het ons door Christus en de apostelen voorgehouden is. Daarom: volhouden, trouwe christenen! Eenmaal zal Christus u de overwinning geven over dat nare heidendom. Christus zelf is thans al boven al die boosheid door zijn Vader aan zijn rechterhand verheven. Maar Ps. 2 zal niet alleen aan Hem worden vervuld, maar ook aan zijn getrouwen. By. Ps. 2:9: Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk. Hoezeer Christus hiermee het oog gehad heeft op de dag van zijn wederkomst, blijkt ook uit de volgende belofte: „en Ik zal hem de morgenster asp" In Openb. 22:16 noemt Christus Zichzelf „de linkende morgenster". We hebben nu al enige malen gezien hoe .,Christus aan de zijnen de schenking van het eeuwige leven beloofde • O'o zijn grote dag. Zij zelen eten van de boom des levens, 2:7, bewaard blven voor de tweede dood, 2:11, eten van het (nu nog) verborgenanna 2:17. En nu hier: de morgenster, 2:28. Sprekende beeldspraak. Wat is het elke dag een voorrecht, wanneer we het morgenlicht, het levenslicht, weer mogen zien. Zo zal Christus bij zijn wederkomst aan zijn getrouwen het eeuwige leven schenken. Tenslotte wordt ook nu weer aan alle christenen bevolen toch goed te luisteren naar wat de Heilige Geest door de voorlezing van alle zeven brieven in de samenkomsten van alle zeven gemeenten te zeggen heeft. Weest trouwe hoorders en lezers van de Bijbel, het boek van de Heilige Geest! 5. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE TE SARDES, 3:1-6
Deze stad is in vroeger tijd de hoofdstad van Lydie geweest. De spreekwoordelijk rijke koning Croesus heeft over haar geregeerd. Deze is echter verslagen door de Perzische koning Cyrus, ons uit de Heilige Schrift bekend. Later zijn de Perzen door Alexander de Grote verslagen en werd Sardes een Griekse stad. In de apostolische tijd stond ze onder Romeins gezag.
32
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
3
a. Het hoofd van deze brief, vs. 1 Na het gewone bevel aan Johannes om ook een brief te schrijven voor de bode van de gemeente te Sardes, spreekt Christus aldus: „Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood." Geen compliment. Is het misschien daarom, dat Christus Zichzelf aandient als het Hoofd van alle gemeenten en dus tot oordelen bevoegd? Hij is het immers, die de zeven Geesten Gods heeft en de zeven sterren! Een veelzeggende herinnering aan Christus' indrukwekkende verschijning aan Johannes, 1:20. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 2-4 Na het weinig complimenteuze begin spreekt Christus nog wel meer zulke weinig vleiende woorden, maar toch zulke niet alleen. Hij richt tot de gemeente van Sardes niet enkel en alleen ernstig berispende, maar ook prijzende woorden. Wel gaan ditmaal de berispende voorop. Waarom Christus deze gemeente berispt, vs. 2, 3 Laten we dat weinig complimenteuze begin nog eens overlezen: „Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood." Daarbij sluit deze vermaning zich nauw aan: „Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor mijn God." Christus is nog altijd de meermalen door de oude Profeten aangekondigde Knecht des Heren. Hij moet met ons en ons gedrag voor de dag kunnen komen bij zijn Vader, zijn Goddelijke Opdrachtgever. Hij is Middelaar tussen God en ons. Daarom eist Hij van de gemeente te Sardes een _ander gedrag, verbetering van het leven, christelijke handel en wandel. Daarom gaat hij aldus verder: „Bedenk dan (=dus), hoe gij (het) ontvangen en gehoord hebt, en bewaar (het) en bekeer u. Indien gij dan (=dus) niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen." Strikt genomen staat het woordje "het", dat de vertaler zo wijs geweest is voor Nederlandse bijbellezers in te voegen, niet in de Griekse tekst. Zo vanzelf sprak het, dat Christus het oog had op de 33
§ 3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
Zo enghartig behoeven we niet te denken en te spreken. Jezus heeft
prediking van het Evangelie te Sardes. Wat was dat een grote genade geweest. Aanvankelijk had men er zich ook wel door laten gezeggen. Er was te Sardes een christelijke gemeente ontstaan. Maar het Evangelic had bij haar lang geen voldoende vrucht gedragen. Niet blijvend. De hoorders ervan leken, iak gesproken, wel dood. Jacobus gebruikt daarvoor dit beeld: Gelijk het lichaam zonder geest (adem) dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood, Jac. 2:26. Het Evangelie te hebben mogen ontvangen - vandaag: een complete bijbel te mogen bezitten - is een grote gunst. Maar wie die gave ongebruikt laat, had haar beter nooit ontvangen kunnen hebben. Want hoe hoger verheven, des te zwaarder straf, Hebr. 10:29. Dat zal op de dag van het laatste oordeel blijken. Maar soms kunnen dode leden reeds voordien als schandvlekken worden verwijderd (Ananias en Saffira, Hand. 5). Waarom Christus deze gemeente prijst, vs. 4 Om de volgende reden spreekt Jezus tot de gemeente van Sardes toch ook weer met lof: „Dock ge hebt enkele (=weinige) personen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardiz zijn." Vergeten we vooral niet, dat Christus Zich ook nu weer van beeldspraak bedient. Dat doet Hem zeer praktisch spreken. De bezoedeling der kleren is beeld voor een zondige levenswandel. Daaraan hebben zich sommige gemeenteleden, al waren het maar weinigen, tenminste niet schuldig gemaakt. Zij hebben zich niet laten verleiden door vlees en wereld tot een gedrag van geestelijk dode naamchristenen. Nee, zij waren werkelijk met woord en daad voor hun geloof in Christus uitgekomen en dit stelde Christus zozeer op prijs, dat Hij hun nu al beloofde het te zullen Hij zou deze christenen met hun „onbezoedelde kleren" straks tot hun verheerlijking bekleden met witte klederen. Sprekende beelden. Witte klederen en heerlijkheid gaan in de Schrift vaak samen; men zie by. Matth. 17:2 (berg der verheerlijking), Hand. 1:10 (engelen bij de hemelvaart), Openb. 4:4 (de oudsten met gouden kronen). En laat een bijbelle er menen bier de leer te ontmoeten als zouden we niet enke en alleen uit genade zalig worden, maar tevens uit verdienste.
34
§3
hieT op aarde al tegen zijn discipelen gezegd: wie voor Mij
verlaat, krijgt van Mij straks nog veel meer terug, Marc. 10:28-31
.
c. Het slot van deze brief, vs. 5, 6 Zoals steden en dorpen in onze tijd hun bevolkingsregisters hebben, zo hield men oudtijds ook al lijsten bij, waarop de namen waren geschreven van de leden der burgerij, zolang zij dit tenminste waard bleven. Want men kon ook van dit voorrecht worden beroofd. Christus heeft hierop gezinspeeld in het slot van deze brief. In tegenstelling met de leden van Sardes' gemeente, die zich maar gauw moesten bekeren omdat Christus hen anders zou schrappen van de lijst, zou Hij de waarlijk gelovige, de getrouwe gemeenteleden van Sardes straks het eeuwig leven schenken. Opnieuw gebruikt Hij daarvoor het beeld van het bekleden met witte klederen. En vlak daarna volgt weer het beeld van de burgerlijst. Want Christus belooft, dat Hij Zich voor de namen van de getrouwen niet zal schamen straks in het heerlijk gezelschap van God zijn Vader en zijn heilige engelen. Dan zal Hij zijn Woord nakomen en zullen de getrouwen worden erkend als burgers van dat zion, waarover de Here Jezus Zijn koninklijke scepter zal zwaaien, vs. 5. O laat iedereen die ervoor in de gelegenheid is, toch luisteren naar het Woord, dat de Geest zegt. Ditmaal wel geadresseerd aan Sardes, maar tevens vol lering voor alle andere gemeenten, vs. 6. 6. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE VAN FILADELFIA, 3:7-13 Twee van de zeven gemeenten zijn niet berispt, maar uitsluitend geprezen. Dat zijn de gemeente te Smyrna en die te Filadelfia geweest. Ook zijn die twee gemeenten maar zwak en klein geweest. Tot de gemeente van Smyrna sprak Christus: „Ik weet uw verdrukking en armoede" en tot die van Filadelfia sprak Hij: „Gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn woord bewaard." Ook hebben die twee gemeenten last van Joden gehad. Tot die van Smyrna sprak Christus: ze zeggen, dat ze Joden zijn, maar zijn het niet, 2:9. En tot de gemeente te Filadelfia sprak Hij: Zie, Ik geef
35
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§ 3 Een brief aan elk van de zeven gemeenten sommigen uit\de synagoge des satanlyan hen, die zeggen dat ze Joden zijn, maar liegen, 3:9. Die zouden vragen, of ze a.u.b. lid van de gemeente mochten worden. Laten we met deze gegevens reeds rekening houden bij het lezen van het begin van de brief. a. Het hoofd van deze brief, vs. 7 Nadat Jezus ook nu weer aan Johannes bevolen heeft een brief voor de bode van de gemeente te Filadelfia te schrijven, gaat Hij aldus verder: „Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten en Hij sluit en niemand opent." De eerste christenen zijn vervolgd door Joden. Niet allereerst door Romeinen. Dezen zijn vaak door Joden opgestookt. Lees Handelingen. Voor Joden was het kruis een ergernis. Jezus van Nazareth kon onmogelijk de Messias zijn, vonden zij, want Hij was gebleken een misdadiger te zijn. Hiertegenover noemt Jezus Zich juist „de Heilige". En „de Waarachtige", dat wil zeggen iemand die niet liegt en bedriegt, integendeel. En met het oog op de aanstaande overkomst van een aantal Joden tot het christelijk geloof vergelijkt Hij zijn hoge positie met die van de vroegere hofmaarschalken, Jes. 22:22. Die mannen beslisten erover wie toegang tot de koning zou ontvangen, by. voor audientie. Als insigne droegen zij een sleutel, zoals onze militairen ook hun emblemen dragen, bladz. 86. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 8-11 Van deze inhoud slaat vs. 8, 9 terug op het voorafgaande en heeft vs. 10, 11 mee betrekking op de toekomst. In vs. 8 en 9 verklaart Christus nader wat Hij zojuist bedoelde, toen Hij van Zichzelf zei, dat Hij de sleutel Davids had. Hij spreekt immers aldus: „Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt mijn Woord bewaard en Mijn naam niet verloochend. Zie, Ik geef sommigen uit de synagoge des satanZlan herTre15rgen, dat ze Joden zijn en het nie zijn, maar liegen; zi , Ik zal maken, dat ze zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad." Christus belooft dus, dat het Evangelie, dat te Filadelfia zo 36
lot
§3
hartelijk is geloofd en trouw beleden, juist bij de felste tegensprekers ervan rijke vrucht zal dragen. Eigenlijk geeft Hij die vrucht nu reeds aan Naar. In belofte. Maar die belofte zal door Hem vast en zeker worden vervuld. Hij is immers de Waarachtige. De gemeente krijgt straks leden erbij . . . uit de synagoge. Wat zullen daardoor veel tranen wegens vroegere verdrukking worden gedroogd. Vervolgens belooft Christus voor de toekomst ook dit nog. (We zijn zo vrij van vs. 10 onze eigen vertaling te geven). „Omdat ge mijn bevel bewaard hebt om te volharden, zal ook Ik u bewaren voor de ure der verzoeking, die over de gehele bewoonde wereld komen zal, om hen te beproeven die het land bewonen", vs. 10. Dit vers herinnert ons aan Christus' profetie aangaande de ondergang van Jeruzalem, Matth. 24:15-22. Wij weten nu dat die heeft plaatsgehad, ± het jaar 70. Eerst hebben stad en tempel al vreselijk te lijden gehad van eigen Joodse legers, die elkaar binnen de stadsmuren bestreden en toen is daarop de inneming door de Romeinen gevolgd. Een drama, dat aan alle Joden, ook de buitenlandse, een schok moet hebben bezorgd. Maar de tijd van de verdrukking van hen die alles ter plaatse moesten meemaken, zou volgens Christus' profetie worden ingekort terwille van de uitverkorenen, met andere woorden de gelovigen. Misschien hebben we bier, in Openb. 3:10, met een dergelijke belofte te doen. Christus heeft na vs. 10 aan de gemeente van Filadelfia immers ook nog beloofd: Ik kom spoedi. Houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon (orkrans) neme, vs. 11. Wanneer er in de Schrift wordt gesproken over een komen van Christus, kan men daarbij aan Christus' wederkeertenjongsten dage denken. Zie by. Hand. 3:20 en 26, waar Christus' komst --tot Israel plaatheeftin de prediking der apostelen. 2 ) Misschien moet bier, in vs. 10 en 11, gedacht worden aan Christus' bestraffing van Jeruzalem en het overige Jodendom wegens zijn verwerping als Messias. Daarop kan Christus hier het oog gehad hebben („spoedig"), omdat blijkens Openb. 11:8 het boek Openbaring geschreven moet zijn Iv66r de verwoesting van Jeruzalem. c. Het slot van deze brief, vs. 12, 13 We herinneren ons, dat Christus zijn vorige brieven sloot met de 37
§ 3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
belofte, kort gezegd, van het eeuwige levee, 2:7, 11, 17, 28, 3:5, waarbij Hij Zich telkens van een andere beeldspraak bediende. Deze brief sluit Hij met de volgende belofte: Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel vanVmijn God en hij zal niet meer daaruit gaan; en 1k zal op hem schrijven de naam van mijn God en de naam van de stad van✓n-yijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat uit de h mel nederdaalt van Vmijn God, en mijn nieuwe naam, vs. 12. vvef., Laat het onze aandacht niet ontgaan, hoe gehoorzaam Christus ook hier spreekt als nog steeds denec12tles Heren, de gezonden Middelaar tot onze verlossing. Zie het herhaalde imijn God". Driemaal. Wat deze belofte zelf betreft, ook hierbij moet met beeldspraak worden gerekend. Men denke niet aan echte zuilen of pilaren in een tempel, want in het nieuwe Jeruzalem zal geen tempel zijn, Openb. 21:22. Dit spreken dient figuurlijk te worden opgevat. Zij die zich in de beproeving van straks als trouwe gelovigen zullen gedragen, zullen vn Christueen bijzopdere plaats krijgen in de heerlijkheid. En wel'ivoorgoeeblijvend, 16nverliesbaar. Christus zal het hun niet aan eerbewijzen laten ontbreken. Zoals men vroeger op zuilen en pilaren eervolle opschriften aanbracht, zo zal Christus straks op deze overwinnaars ten eerste de naam schrijven van zijn God (om aan te geven, dat deze gelovige zeer in het bijzonder bij de God en Vader van Christus behoort), ten tweede de naam van het nieuwe Jeruzalem (een bijzonder bewijs, dat aan deze gelovige het recht toekomt op het burgerschap van de stad Gods, die straks op aarde nederdaalt) en ten derde de nieuwe naam van Christus zelf (misschien ook bedoeld in Openb. 9:12. Het geven van een nieuwe naam behoorde bij het antieke troonsbestijgingsceremonieel. 3 ) En dan eindigt ook deze brief met de opwekking om te horen naar hetgeen de Geest tot de gemeenten zegt, vs. 13. 7. DE BRIEF AAN DE GEMEENTE VAN LAODICEA, 3:14-22
Om drie redenen was Laodicea een stad van naam. Ten eerste om haar drukbezochte markt en verscheidene bankgebouwen en handelshuizen, ten tweede om haar bijzondere textielhandel wegens 38
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
een speciale wolindustrie dankzij de schapenteelt in haar omgeving en ten derde om de ogenzalf, die zij exporteerde. Toen ze omstreeks 60 n. chr. door een aardbeving werd getroffen, bedankte ze voor Romeinse hulp, omdat ze zichzelf wel kon redden. De brief die Christus aan de gemeente te Laodicea zond, doet of en toe beslist aan dit drietal bijzonderheden denken. a. Het hoofd van deze brief, vs. 14 Na zijn bevel aan Johannes om ook een brief voor de bode van Laodicea te schrijven sprak Christus aldus: „Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods." Christus heeft aanstonds opvallende na ru gee op zijn recht van spreken. Zeker met het oog op de zeer ernstige woorden, die zullen volgen. Hij is echter de Amen. Door Zich deze naam te geven garandeert Hij de waarheid en niets dan de waarheid te zullen spreken. Evenzo staat het met de naam „de getrouwe en waarachtige getuige". Christus zal Zich straks niet op verzinsels beroepen, maar op vaststaande feiten en aanwijsbare zaken. En als men te Laodicea wegens zijn grote rijkdom aan bezittingen meent zich niet alles te behoeven laten zeggen, laat men dan wel bedenken, dat alles wat deze wereld biedt, ja heel deze wereld zelf, door Christus zelf geschapen is, Joh. 1:3. b. De speciale inhoud van deze brief, vs. 5-20 Bij de voorgaande brieven konden we nogal eens onderscheiden tussen lof en blaam, ook wel tussen blaam en lof, maar dat kunnen we nu niet. Christus heeft de gemeente van Laodicea alleen maar berispt, laten we gerust zeggen: alleen maar bestraft. Al heeft Hij dat op meer dan een manier gedaan. Waarom Christus deze gemeente bestraft heeft, vs. 15, 16 Dat vernemen we uit de volgende regels van zijn brief: „Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u uit mijn mond spuwen." Met de woorden „waart gij maar koud" zal Christus bedoeld hebben: waart gij nog maar totaal onbekend met het Evangelie.
39
§ 3
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
Maar we weten uit Col. 2:1 en 4:13-16, dat te Laodicea het Evangelie gebracht is door Epafras en dat men daar mogelijk zelfs een brief van de apostel Paulus ontvangen heeft. Hebben we dat goed, dan valt het ons helemaal erg tegen, dat er te Laodicea totaal geen enthousiaste christenen waren. Want dat zal Christus wel bedoeld hebben met „beet". Weliswaar heeft Christus die gemeente niet van een ketterij beschuldigd als die van de NicolaIeten of een andere, maar ze was een lauwe gemeente. Nu, van zulke christenen gaat geen warmte uit, geen beweging, geen aantrekkingskracht. Bij de vertaling: „omdat gij lauw zijt 0 zal Ik u uit mijn mond spuwen" maken we de opmerking, dat ook de vertaling mogelijk is: „sta Ik klaar om u uit mijn mond te spuwen." Duidelijke beeldspraak. Welke raad Christus deze gemeente gegeven heeft, vs. 17 19 Dat Christus deze gemeente beslist niet uit liefdeloosheid zo behandeld heeft en zo hard berispt (Ik ben in staat om u uit te spuwen) blijkt uit de goede raad, die Hij haar gegeven heeft. Aldus. „Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte, raad Ik u (1 °) aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en (2°) witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en (3°) ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt. Allen, die Ik liefheb, bestraf 1k en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u." We zijn zo vrij geweest in deze vs. 17-19 de cijfers 1°, 2° en 3° te plaatsen om de aandacht erop te vestigen, dat de Here Jezus bij het geven van zijn goede raad juist zulke beelden gebruikt heeft, waarmee Hij zinspeelde op die bijzonderheden die volgens de bevolking de glans en glorie van Laodicea uitmaakten, nl. 1° haar beroemde banken, opslagplaatsen van goud, 2° haar beroemde kledingindustrie en 3° haar geneeskundige school met haar beroemde ogenzalf. Ten eerste heeft Christus de gemeente van Laodicea voorgehouden, dat het goud van deze wereld toch niet de grootste schat is. Als een mens niet meer bezit dan dat, is hij toch nog maar doodarm. Hij heeft immers geen geloof in en dus geen deel aan het eeuwige leven door onze Here Jezus Christus. -
40
Een brief aan elk van de zeven gemeenten
§3
Ten tweede ontbrak het, de gemeente van Laodicea aan het onmisbare christenkleed, nl. het kleed van de heiligmaking, het kleed van een gelovige christenwandel, waarvan invloed ten goede uitgaat; waardoor christenen tot leesbare brieven worden; waarvan aantrekkingskracht uitgaat op hen die nog buiten Christus zijn. Dat kleed ontbrak. En ten derde was de beroemde ogenzalf van Laodicea voorzeker een voortreffelijk geneesmiddel voor zieke ogen, maar men wordt daardoor niet genezen van ongeloof en bijgeloof. Men ontvangt daardoor geen hart om te onderscheiden tussen hetgeen goed en kwaad is volgens het Evangelie. Aan deze goede raad voegde Christus nog de opmerking toe, dat Hij niet tot Laodicea gesproken had zoals Hij had gedaan, harde waarheden, omdat Hij zijn hart helemaal van die gemeente afgetrokken had, maar integendeel, uit liefde tot haar en om haar te bekeren ten eeuwigen leven. c. Het slot van deze brief, vs. 20-22 Dit slot behelst het volgende drieerlei. 1. In nauwe aansluiting bij de reeds gegeven goede en liefdevoile raad laat Christus nog deze woorden volgen: Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij, vs. 20. Hier Levert Christus het zoveelste bewijs, dat Hij in het geheel niet met de gemeente van Laodicea wil breken vanwege haar zelfvoldaanheid en lauwheid. Integendeel. Hij vergelijkt Zichzelf juist met iemand die ergens in een huffs graag binnenkomen wil. Tegenwoordig zou zo iemand niet ophouden met bellen. In de oude wereld werd er op de deur geklept. Jezus vergelijkt Zichzelf hier met iemand die niet alleen op de deur klOpt, maar ook nog tegen de deur aanduwt. Om maar een open deur te krijgen. En waartoe? Om samen maaltijd te houden. In het oude Oosten was dat het bewijs van oprechte vriendschap en hartelijke gemeenschap. Laodicea moet een levende en wakkere gemeente worden, die beseft, dat christenen dit leven niet kunnen passeren zonder strijd met duivel, wereld en eigen vlees.
41
3 Een brief aan elk van de zeven gemeenten 2. Hierop laat Christus deze belofte volgen: Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon, vs. 21. Het vorige vers sprak over het strijdperk van het tegenwoordige leven, nog niet over het aanzitten aan de bruiloft des Lams. Nee, over het strijdperk tegen de zoeven genoemde vijanden. Daarin mag men niet luieren. Zonder strijd geen overwinning. Die strijd kan b.v. nodig zijn tegen onze zondige aard, die een gemakkelijk leventje met een welgevulde portemonnee graag gebruikt om tot aangename omgang te komen met andere eveneens gefortuneerde mensen, die God echter niet vrezen. Dan wordt men niet vervolgd, maar geeerd. Maar zo gemakkelijk heeft Jezus het hier op aarde niet gehad. Wat heeft Hij geen tegenspraak ondervonden! Hoe is Hij niet bedreigd! Hoe heeft Hij moeten worstelen! Denken we ook aan zijn gebeden. Laten we zijn voorbeeld volgen door voor de waarheid uit te komen en de namen van God, onze Vader, en van Christus, onze Heiland, niet dood te zwijgen. Zou ons dat onvrede met mensen kosten, troosten we dan onszelf en elkaar met Jezus' belofte, dat Hij zijn getrouwen zal verwaardigen tot deelgenootschap aan zijn heerlijkheid op de troon van zijn Vader. 3. De brief aan Laodicea moest door alien gelezen en gehoord worden, ook al was men niet zo vadsig en loom. Maar dit gevaar kan iedereen raken. Daarom besloot onze Zaligmaker ook deze brief aldus: Wie een oor heeft, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt, vs. 22. NOTEN I) Aldus J.C.L. Gieseler in zijn Lehrbuch der Kirchengeschichte, Bonn, 1831, Band I, bladz. 125, noot c. Ook zeer uitvoerig hierover prof. Greijdanus in zijn comm. op Openb., 1925, bij Openb. 2:6. 2) Grosheide, comm. Hand. I, 1941, bladz. 115. Dr. C. v. d. Waal, Openb. I, 1971, bladz. 33 e.v. 3) Dr. C. v. d. Waal, Openb. II, 1981, bladz. 329.
§4 JOHANNES OVER DE HEMELSE TROONZAAL, OPENB. 4 Dit hoofdstuk begint in de Nieuwe Vertaling met de woorden: „Na deze dingen zag ik." In het Grieks staat inderdaad: „Hierna zag ik." Een kort zinnetje, dat betekend zal hebben: „Hierna kreeg ik een gezicht". En omdat we over zo'n gezicht of visioen in 1:10-20 ook al hebben gelezen, kunnen we gerust aannemen, dat Johannes met dat zinnetje heeft willen zeggen, dat hij hierna een ander visioen kreeg. Het verslag, dat Johannes hiervan geeft, begint aldus: En zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet, vs. 1. Die stem was de stem van Openb. 1:10, de stem van Christus. Deze had Johannes toen geattendeerd op wat zich op aarde afspeelde - de gebeurtenissen in de zeven gemeenten - maar zij vraagt thans zijn aandacht door de hemel. Ook nu geraakte Johannes in visionaire toestand. Hij vertelt immers verder: Terstond kwam ik in vervoering des geestes en zie, er stond een troon in de hemel en op de troon een Zittende, vs. 2, en de Zittende was van aanzien aan de diamant en sardius gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk, vs. 3. We zijn zo vrij geweest niet de vertaling in vs. 2 over te nemen „en iemand was op de troon gezeten". Johannes spreekt letterlijk slechts van een Zittende. Of: Gezetene. ✓ Johannes deelt mee, dat die Gezetene wat kleuren betrof leek op de stenen jaspis en sardius. En de kleur van de boog of regenboog leek op die van de smaragd. Toen we spraken over de stenen op de borstlap van Israels hogepriester, hebben we gezien, dat de jaspis groen was, de sardius rood en de smaragd ook groen, IB, 481. Ør Maar Johannes zag nog meer tronen. Hij schrijft: En rondom de troon waren vierentwintig tronen en op die tronen waren vieren-
ko
42
43
§ 4
Johannes over de hemelse troonzaal
twintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden, vs. 4. Omdat het woord „oudsten" in de Schrift meermalen de betekenis van „rechter" heeft, Ex. 18:21, 24:9-11, en die betekenis past bij het zitten op een troon, en ook bij de kronen op de hoofden, zullen we waarschijnlijk mogen denken aan zoiets als een troonzaal, van waaruit geregeerd wordt. Bij de witte klederen zouden we wel willen denken aan heiligheid, maar niet bepaald aan priesters, al beroept men zich voor die opvatting wel eens op het getal vierentwintig. In 1 Kron. 24 worden inderdaad vierentwintig priesterklassen geteld. Maar hier is sprake van een vergadering van hernelwezens, blijkbaar ter weerszijden van Gods troon gezeten. Niet van offerende priesters. De volgende verzen doen telkens aan de tijd van Mozes denken. By. als we in vs. 5a lezen, dat van de troon bliksemstralen, stemmen en donderslagen uitgingen. Dit doet denken aan de indrukwekkende verschijnselen, die de Israelieten op Horeb hebben moeten zien en horen voor de afkondiging van de Tien Woorden, Ex. 19. Vs. 5b luidt: en zeven vurige fakkels brandden voor de troon; (lit 711n de zeven Geesten Gods. Zo lazen we ook in 1:4. Men verkiest de vertaling „lampen" boven „fakkels". Een lamp laat inderdaad haar licht veel meer rustig en gestadig schijnen. Johannes verhaalt verder: En voor de troon was als een glazen zee, kristal gelijk, vs. 6a. De een denkt hier aan „de rivier van water des levens, helder als kristal" van Openb. 22:1, de ander denkt aan Ex. 24, de geschiedenis na de verbondsluiting op Horeb, toen Mozes, Aaron en nog een aantal mannen hebben gezien, dat de Goddelijke verschijning blijkbaar een saffieren voetenbank onder de voeten A. had, IA, 340, wat op Johannes dan meer de indruk van „een glazen zee, kristal gelijk" zal hebben gemaakt. Bij vs. 6b houden we ons aan deze vertaling: „en in het midden van de troon en rondom de troon waren vier levende wezens, die vol ogen waren, van voren en van achteren." Er bevonden zich aan de vier zijden van de troon dus vier levende wezens. In het midden van elke zijde beyond er zich een, dus met alle beschikking over ruimte om zich te bewegen en zeker wel met het gelaat naar de troon gekeerd en dat als toonbeelden van leven en waakzaamheid blijkens
44
Johannes over de hemelse troonzaal
4
hun grote aantal ogen. Vs. 7: „Het eerste levende wezen was een leeuw gelijk, het tweede een stier gelijk, het derde had het gelaat als van een mens en het vierde levende wezen was een vliegende arend gelijk." Mogen we hier denken aan een concentratie van uitnemende krachten in Gods schepping? Aan de spierkracht van de leeuw, aan de teelkracht van de stier, aan de denkkracht van de mens en aan de gezichtskracht van de arend? Omdat Johannes van deze wezens ook zegt dat zij vleugels hadden, zullen we ook bier als in Ezechiel aan cherubs mogen denken. Deze cherubs hadden zes vleugels, wat herinnert aan het roepingsvisioen van Jes. 6. Met het eerste tweetal vleugels bedekten de cherubs hun gelaat. VOOr alles: eerbied voor God. En voorts waren ze permanent in beweging, naar de betekenis van het woord dzooia = levende wezens, regelmatig in actie om God te verheerlij ken met de jubel: Heilig, heilig, heilig is de Here God, de Almachtige, die was en die is en die komt, vs. 7, 8. God wordt zonder ophouden (dag en nacht) door zijn schepping geprezen als haar Maker - „die was" - en als haar Onderhouder - „die is" - en als haar Rechter - „die komt". Onder de genoemde leden van Gods hoogste vergadering heerst volkomen eendracht, zo wordt in vs. 9-11 nog beschreven. „En (telkens) wanneer de cherubs heerlijkheid, eer en dankzegging brengen aan Hem, die op de troon gezeten is en tot in alle eeuwigheden leeft, werpen de vierentwintig oudsten zich neder voor Hem, die op de troon gezeten is en aanbidden ze Hem, die tot in alle eeuwigheden leeft en ze werpen hun kronen voor de troon, zeggende: Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht, want Gij hebt alle dingen geschapen en> door uw wil waren ze er en werden ze geschapen." ,
45
Johannes over de boekrol en het lam
§5 JOHANNES OVER DE BOEKROL EN HET LAM, OPENB. 5
Na zijn lijden, sterven en opstanding is onze Heiland naar de hemel gevaren. Daarna is Hij ons echter niet vergeten. Hebr. 7:25 zei al, dat Hij altijd leeft om voor ons te pleiten. En nu laat Openb. 5 ons zien, dat de verhoogde Christus zelfs een centrale plaats inneemt in het gehele wereldgebeuren. Wat zal dit hoofdstuk zijn eerste lezers getroost hebben. En velen nadien. Johannes vertelt: En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels, vs. 1. Voor „boekrol" staat in het Grieks een woord, dat ook wel door „boek" kan worden vertaald, maar de vertaling boekrol past beter bij het vervolg. Daar blijkt nl., dat we het beste kunnen denken aan een Lange rol, die opgevouwen was, zigzag opgevouwen. Die rol was met zeven zegels verzegeld. Laten we straks, in de volgende hoofdstukken lezend over verbreking van zegels, het zo zien, dat er telkens een zevende deel van de zigzag opgevouwen rol geopend werd door verbreking van het zegel waardoor dat deel dicht zat, afgesloten was. Deze boekrol nu beyond zich, letterlijk vertaald, „Op de rechterhand van Hem, die op de troon zat." Dus die hand was geopend, zodat de rol daarop liggen kon. Dit gebaar sprak voor zichzelf. Daardoor werd het onderwerp van Openb. 5 aan de orde gesteld. Hoe zullen nu Gods besluiten aangaande de verdere toekomst verwezenlijkt worden? Een vraag, waarop wij al veel weten te antwoorden, maar Johannes en zijn medechristenen nog niet. Vandaar: En ik zag een sterke engel, die met luider stem uitriep: Wie is waardig de boekrol te openen en haar zegels te verbreken? vs. 2. En niemand in de hemel, noch op de 46
§5
aarde, noch onder de aarde - daarmee is de hele wereld bedoeld, evenals in het tweede gebod, Ex. 20:4 - kon de boekrol openen of haar inzien, vs. 3. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen of die in te zien, vs. 4. En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol en haar zeven zegels te openen, vs. 5. Dit begin van Openb. 5 zal stellig de situatie schetsen, waarin de eerste christenen verkeerden. 1:)LatalLhad veel vijandschap en "vervolgingbezorgd. Toen zal er gevraagd zijn: maar waar blijft dan toch de hulp van onze God, onze hemelse Vader? Die vraag werd beantwoord door Openb. 4. En op de vraag: Waar blijft onze Goddelijke Verlosser dan toch, heeft Openb. 5 het antwoord gegeven door te herinneren aan de bereidheid van Gods Zoon om niet alleen onze Middelaar te zijn in zijn staat der vernedering, maar ook in zijn staat der verhoging. Als lijdende Middelaar had Hij heldenmoed getoond en alle beloften dienaangaande vervuld, als,Leekilysaalsiam„ Gen. 49;9, Jes. 11:1, 10, Jes. 53. . ,..... , Maar daarmee was zijn werk als onze Middelam' nog niet voleincrigdEpenb. 5 voorzegt ons, dat Christus in de verdere geschiedenis van 'kerk en wereld de centrale plaats zal innemen tot de jongste dag toe en daarna Johannes heeft immers mogen zien, at het Christus was, die dat boek uit de geopende hand van God nam: En ik zag in het midden van de troon en van de vier wezens (cherubs) en temidden van de oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde, vs. 6. We zullen ons dit aldus moeten voorstellen. Gods troon vormde het middelstuk. Aan de zijden daarvan bevonden zich de vier cherubs en aan weerszijden daarvan stonden de tronen, waarop de vierentwintig (2 x 12) oudsten gezeten waren. Naar het midden van dit hoog gezelschap zag Johannes een lam naderen, waaraan nog goed te zien was, dat het geslacht was geweest. (Laten we wel bedenken, dat we met een visioen te doen hebben. Daarin kan meer dan in ons alledaagse leven. Evenals het in onze dromen ook geheel anders kan toegaan dan in ons leven van overdag.) Ondanks zijn
p
-
47
§5
Johannes over de boekrol en het lam
littekens beschikte het Lam over grote kracht. Dat bleek uit zijn horens, symbolen van kracht. Het had zeven horens. Ook beschikte het Lam over grote en diepe kennis. Dat bleek uit zijn zeven ogen. De symbolische betekenis daarvan staat erbij: „dit zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde." We hebben met een visioen te doen. Daarin kan hetzelfde, waarom men Christus in Israel verguisd heeft, zijn kruisverleden, Hem als een trofee worden toegekend. „Staande als geslacht." In ons gewone leven zijn lammeren en leeuwen wel duidelijk twee soorten van dieren, die niemand bijeen zal voegen. Maar in het visioen van Johannes werd Christus in een adem zowel Leeuw als Lam genoemd. Zo is het toch gegaan. Door zulk een zoendood voor ons te sterven als Lam heeft de Here Jezus toch zeker een werk verricht en een strijd gestreden, waarvoor de moed en de kracht van een leeuw nodig waren. In die strijd heeft Hij overwonnen en derhalve was het billijk, dat Hem als loon de beschikking werd verleend over grote kracht en diepe kennis. Wat ook gebeurd is. Symbolen daarvan waren de zeven horens en de zeven ogen. Welnu, van dit ten hemel verhoogde Lam verhaalt Johannes aldus verder: En het kwam en heeft de rol aangenomen uit de rechterhand van Hem, die op de troon gezeten was, vs. 7. Tot deze daad bleek alleen maar het Lam in staat, dankzij zijn grote krachten en gaven (zie vs. 5 en 9) en deze daad maakte dan ook zeer diepe indruk op alien, die haar opmerkten. Hierover wordt in de rest van het hoofdstuk gesproken, vs. 8-14. Zij beslaat de volgende vier alinea's. 1. Eerst werd het Lam door de vier cheruben de vierentwintig oudsten geprezen: En toen het de boekrol nam, wierpen de vier levende wezens (cherubs) en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk. Dit zijn de gebeden der heiligen, vs. 8. Onder de oude bedeling moest bij alle offeranden wierook gebracht worden, als zinnebeeld voor het gebed, IB, 196. Het gebruik der citers wordt aldus verklaard: En ze zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen, want Gij zijt geslacht en Gij hebt hen voor God gekocht met uw bloed uit elke stam en taal en
Johannes over de boekrol en het lam
§5
yolk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de adide, vs. 9, 10. Een nieuw lied bij nieuwe gebeurtenissen. Christus heeft niet alleen door zijn zoendood gemaakt, dat God uit alle volken der wereld op rechtvaardige wijze zijn uitverkorenen ontvangen kan, maar Christus heeft ook het recht verworven om deze verlosten in heerlijkheid op de nieuwe aarde te doen leven. Na rechtvaardiging en heiligmaking nu, volgen straks wederopstanding des vleses en het eeuwige leven. 2. Vervolgens merkte Johannes op, dat rondom de jubelende oudsten en cherubs zich ook ontelbaar vele engelen schaarden, die ook het Lam Gods prezen: En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de levende wezens (cherubs) en de oudsten; en hun getal was tienduizenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen, zeggende met luider stem: Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte en de eer en de heerlijkheid en de lof, vs. 11, 12. Zeven onderscheidingen! 3. Hierna constateert Johannes, dat alle schepselen en God op de troon en het Lam voor de troon gaan prijzen. Ops..u15.4_002enb. 5 yormen een eenheid: En elk schepsel in de hemel en op de aarde en onder de aarde enop de zee en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden, vs. 13. 4. Aan het einde van dit deel van zijn visioen hoort en ziet Johannes, dat het op plechtige wijze besloten wordt door dezelfden, die de lofzang ter ere van het Lam begOnnen aan te heffen, nl. door de oudsten en de cherubs (zie onder 1): En de vier cherubs zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden, vs. 14.
,
48
49
r
OA*"
iot, 4.-1/1440
Het
§6 HET LAM OPENT ZES VAN DE ZEVEN ZEGELS, OPENB. 6 Dit hoofdstuk bestaat uit drie delen. Deel I verhaalt over de opening der eerste vier zegels en zo over de vier ruiters, vs. 1-8; deel II verhaalt over de opening van het vijfde zegel en zo over de dode zielen onder het altaar, vs. 9-11; en deel III verhaalt over het zesde zegel en zo over de angst van iedereen, hoog en laag, heer en knecht, voor de toorn van God en van het Lam, vs. 12-17. 1.
DE VIER RUITERS, 6:1-8
Deze vier mannen horen bij elkaar. Ze vertonen grote overeenkomst. Alle vier zijn ze te paard gezeten. Daarbij dacht men in de dagen van Johannes evengoed aan oorlog als wij in onze tijd als we een serie tanks zien rijden. De uitrustingen der mannen, vooral hun wapenen, wijzen in gelijke richting, nl. van gebrek, hongersnood, burgeroorlog, dood en dodelijke ziekten.
opent zes van de zeven zegels
§6
beslist geen drie mannen voor, geen drie persOnen, maar zijn drie personificaties. Een groot verschil. Zo kan men een magere man met een bedelend uitgestoken hand begrijpen als zinnebeeld, als persanificatie van het begrip armoede. Zo stelt straks in vs. 3, 4 de tweede ruiter met zijn grote zwaard en gezeten op een rossig paard rood is de kleur van vuur - de burgeroorlog Nor, waarbij landgenqten elkaar afslachten. In 'vs. 5 en 6 doet de derde ruiter met zijn weegschaal in de hand denken aan gebrek en hongersnood. En de vierde ruiter op zijn vaalkleurige paard doet denken aan grote sterfte. Zien we dit goed, dan is het beter in vs. 1 en 2 geen beschrijving te zien van Christus zelf,iZnaar van zijn grote invloed. Aan het koninkrijk Gods. Aan het Evangelie, aan het christelijk geloof.Wat zijn er reeds in de eerste eeuw al niet velen tot het chrislelfdom overgegaan. De eerste ruiter was niet voor niets gesierd met een „stefanos" d.w.z. met een krans (beter d2 12 5 1 (229 1 als teken van 4ip..aa. overwinning. En wij weten vanda rardal er nog miljoenen christenen zouden volgen. AVhebben velen van hen het erg moeilijk ' gehad. Reeds in de dagen van de apostelen, in het eigen Joodse land en in de stad Jeruzalertv Daarvoor heeft Jezus zelf zijn discipelen al gewaarschuwd. -
.
..
.
De tweede ruiter, vs. 3, 4 De eerste ruiter, vs. 1, 2
Toen Johannes keek naar het Lam, dat de zegels opende, hoorde hij een van de vier wezens (cherubs) met een stem als een donderslag zeggen: Kom! vs. 1. Dit bevel kwam dus tot de eerste ruiter van God, via een van de troonwachters. Hij volgde dit bevel dan ook aanstonds op en, zo deelt Johannes mede, ik zag en zie, een wit paard, en die erop zat, had een bong en hem werd een kroon gegeven en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen, vs. 2. In de loop der tijden heeft men in deze eerste ruiter een voorstelling willen zien van Christus. Deze wordt in Openb. 19:11 immers ook getekend als een ruiter op een wit paard. Oudtijds reden koningen veelal op een wit paard. 't Is wel begrijpelijk, dat men bij de eerste ruiter aan Christus dacht, maar toch niet helemaal juist. Dat blijkt, wanneer men let op de andere drie ruiters. Die stellen 50
Zo'n waarschuwing lezen we by. in Matth. 24:1-22 (P a , blz 212-219). Jezus heeft zijn discipelen al voorzegd, dat aan de verwoesting van Jeruzalem (door de Romeinen in het jaar 70) een vreselijke tijd van onderlinge strijd tussen verschillende Joodse partijen zou voorafgaan. Wanneer zij die zagen aankomen, zouden zij Jeruzalem moeten verlaten en een goed heenkomen moeten zoeken. Anders zouden zij in de massale onderlinge Joodse slachting kunnen omkomen. Hieraan zullen we moeten denken bij de vss 3 en 4: En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede wezen (= cherub) zeggen: Kom! En een tweede, een rossig paard, kwam, en hem, die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde (of: uit het land) weg te nemen en dat ze elkaar zouden slachten en heir werd een groot zwaard .gegeven. Het Griekse woord ge kan zowel aarde als land betekenen. We kiezen hier voor de laatste betekenis. 51
§ 6
Het Lam opent zes van de zeven zegels
De derde ruiter, vs. 5, 6 Deze beeldt de hongersnood af. Johannes deelt mede: „En toen mm Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde wezen (= cherub) zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard en die erop zat had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde als een stem te midden van de vier wezens (= cherubs) zeggen: Een maat tarwe voor een Nlischelling (Gr. denarion, zie Matth. 20:2, IQa, blz. 174) en drie maten gerst voor een schelling; en breng geen schade toe aan de olie en de wijn." Ook hier ontmoeten we weer duidelijke symboliek. Zwart is de kleur van rouw en dood. Bij de oosterse maaltijd gebruikte men gerechten,die vervaardigd waren van tarwe en olie en dronk men vaak wijn. Palestina is een land vol wijngaarden geweest. Maar gerst was een mindere soort van koren. Gerst was voer voor paarden en ezels. Maar soms moesten arme menKeiflich daarmee befieip -en. sy—rii-Boliseert de derde ruiter een tijd, waarin de armoe algemeen zal zijn. Een tijd, waarin men voor een denarie, het dagloon voor een arbeider, slechts een maat (liter?) tarwe zal kunnen kopen en ook slechts drie maten gerst. Duidelijke tekening van zuinigheid, kommer en gebrek. Voorboden van de dood. De vierde ruiter, vs. 7, 8 Deze ruiter werd door Johannes gezien bij de opening van het vierde zegel. De man zat op een paard, dat een bleekgroene kleur had. Hij stelde klaarblijkelijk dan ook de dood voor. Achter hem aan kwam de hades, wat hier zal beteken-edbet graf, de plaats waar alle overledenen terechtkomen. Over deze ruiter deelt Johannes verder mee: „En hem werd macht gegeven over het vierde deel van het land om te dode5, met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren van het land." Met die „zwarte dood", waarvoor in het Grieks overigens slechts het woord voor dood (thanatos) staat, bedoelt de Nieuwe Vertaling hier de pest. In strafaankondigingen werd tot Israel inderdaad meermalen gedreigd met zwaard, honger, pest en wilde dieren,\tev. 26:22, Jer. 21:7, Ezech 14:21. Ook die overeenkomst doet eerder denken aan Palestina, het Joodse land, dan aan de gehele aarde.
52
Het Lam opent zes van de zeven zegels 2.
§6
DE ZIELEN ONDER HET ALTAAR, 6:9-11
Ook hier zien we een vroegere voorzegging van Christus aan zijn discipelen vervuld, vgl. Hand. 7:58 (Stefanus), 12:2 (Jacobus): Ze zullen u doden.4 Matth. 24:9. Johannes verhaalt, dat hij dode mensen fi-o-orde spreken. Dat kaninesLykipsn, Vgl. by. Jes. 14:3-23, waar de ondergang vá ir1 1/46ning van Babel voorzegd wordt door zijn binnenkomen in de sjeool, het graf, bij de heidenen de onderwereld genoemd, waar andere doden hem met spot verwelkomen, IHa, 70. X 1 Richt. e>"`"# De Schrift spreekt meermalen van dockziglen, Num. 23:10, Richt 16:30, Ezech. 13:19, IB, 117 en Iegt nauw verband tussen bloed en N4wiel, Lev. 17:11, IB, 25. De priesters goten het bloed, dat niet op het brandofferaltaar kwam, aan de voet daarvan uit, Ex. 29:12, Lev. 4:7, NAIA, 509, noot 46, zodat „onder het altaar" een staande term zal geweest zijn. Johannes heeft5 .71e martelaren aan God horen vragen, wanneer Hij toch hun bloed zou wreken aan de inwoners van het land (Grieks ge), de ykaissioden. Hun werd geantwoord, dat zij nog een korte tijd moesten rusten omdat er eerst nog meer martelaren zouden moeten sterven. Maar hoe hoog zij door God geeerd werden, bleek uit het witte kleed dat zij ontvingen. Symbool van hun reinheid dankzij het bloed van hun Zaligmaker, die zij trouw beleden hadden tot in de dood. God zou het zeker niet vergeten. .
3.
DE DAG VAN DE TOORN VAN GOD EN HET LAM, 6:12-17.
De bestraffing van hen, die Gods martelaren hadden ter dood gebracht, zou dus na „een korte tijd" plaats hebben. Daarom zullen we bij de opening van het zesde zegelliiieCaan het laatste oordeel moeten denken. Johannes zag wel, dat er een grote aardbeving geschiedde, dat'de zon zwart werd, de maan als bloed en de sterren van de hemel vielen. Daardoor zouden we aan de iongste das kunnen denken. Kosmische betrokkenheid behoeft echter niet altijd op kosmische oordelen te wijzen. Johannes spreekt hier dezelfde taal als waarin de profeten soms Gods oordelen over een bepaald land aankondigden. Dan sprake zij in verband met zulke plaatselijke gerichten ook meermalen over kosmische betrokkenheid, uitkomende in een aardbeving"$Jer. 4:24, Hagg. 2:7), een zons- en 53
§ 6
Het Lam opent zes van de zeven zegels
maansverduistering (Joel 2:31), vallende sterren en een terugwijkende hemel (Jes. 34:4) en aardverschuivingen (Jes. 13:13, Nah. 1:5), vgl. Richt. 5:4v, 20. Het noemen van deze kosmische catastrofen noodzaakt ons dus op zich nog niet hier aan de jongste dag te denken. Wat hier echter de doorslag geeft, is Gods belofte dat Hij de dood van de martelaren na "een korte tijd" zou wreken, 6:11. Daarom zullen we in vs 12-14 een aankondiging moeten horen van Gods oordelen over het Christus verwerpende Jodendom van de eerste euw dat de martelaren (van 6:9vv) om het leven gebracht had. Op die spoedig te verwachten wraakoefening zien de vss. 1517. Alle klassen en rangen van Israel zouden door Gods straf getroffen worden. Voorop_ de Joodse leiders, hier koningen van het land (Grieks: ge) genoemd. Vodris aTrellei burgerlijke en militaire autoriteiten. Maar ook eenvoudige mensen en ondergeschikten. Zij zouden als vanouds in bange tijden het gebergte invluchten van angst, Hos. 10:82Dat zou hun loon zijn, wanneer de toorn van God eh 'die van het Lam over hen zou losbarsten. De voorzegging van Matth. 24:12, over de ongekend grote verdrukking, die Jeruzalem en omgeving zou treffen, zou spoedig in vervulling gaan. ,
—
V
§7 JOHANNES WORDT NIET ALLEEN VERZEKERD VAN HET EEUWIG HEIL VOOR DE GELOVIGEN UIT ISRAEL, MAAR OOK VOOR DIE UIT ALLE VOLKEN, OPENB. 7 In dit hoofdstuk lezen we nog niet over de opening van het zevende zegel. Ook die heeft aan Johannes indrukwekkende visioenen te zien gegeven. We zullen straks zien, in hoofdstuk 8:1 enz., wat de opening van dat zevende zegel over het ongelovige Israel zal brengen. Erge dingen. Daarvan lazen we in Openb. 6 ook al! En dat moest Johannes maar verwerken! God heeft het toen echter zo beschikt, dat Johannes eerst getroost is. God heeft hem vooraf twee vertroostende gezichten gegeven. Het eerste verzekerde here_ van dei,bewarin,g der ,elovigen uit Israel en het tweede van kbewaring, der gelovigen uit alle volken. ,
1. JOHANNES ZIET DE BEWARING VAN DE GELOVIGEN UIT ISRAEL, 7:1-8
De eerste drie verzen vormen een inleiding. Ze doen denken aan iets, dat ook vroeger al met Israel gebeurd was. Dan nam God vooral zulke maatregelen, dat zijn gunstgenoten door geen ramp of onheil getroffen konden worden. Birv. om te vOoikomen, dat ook de Israelieten door de tiende plaag hun eerstgeborenen zouden verliezen wanneer de verderfengel door Egypte trok, beval God hun op de posten van hun huisdeuren bloed van het paaslam aan te brengen, Ex. 12. En ten tijde van de almeer dreigende verbondsstraf der ballingschap over het zuidelijkr_ji k, Juda, zag Ezechiel in een visioen, dat er geen inwoners van Jeruzalem werden gedood voordat degenen die van de afgoderij, die tot in de tempel heerste, een afschuw hadden, op hun voorhoofden een zegel ontvangen hadden, Ezech. 9:4 (rb, 500). Zulk een bewaring zag Johannes ook nu plaats hebben. Hij zag vier engelen aan wie wel de macht gegeven was de aarde (blijkbaar 54
55
§ 7
Bewaring van de gelovigen uit Israel en uit alle volken
kunnen we het woord ge ook hier beter vertalen door „land"), het Joodse land, te treffen met grote rampen. Deze rampen worden voorgesteld als winden, die uit alle vier richtingen woeien, dus het noorden, oosten, zuiden en westen. Maar door middel van een andere engel werd aan de genoemde vier engelen bevel gegeven geen schade toe te brengen aan land, zee en ge mte voordat er op het voorhoofd van hen die God dienden, een egel as aangebracht, vs 1-3. Daarna hoorde Johannes het getal van deze verzegelden. Het waren er honderdvierenveertigduizend uit alle stammen der kinderen Israels. Uit elke stam van de twaalf stammen waren het er twaalf duizend. Deze getallen zullen stelli bedoeld zijn. Om een volheid aan te duiden. Al hadden ye e sraelieten zich schuldig gemaakt aan verwerping van Jezus, de beloofde Messias, en zichzelf daardoor de zwaarste verbondsstraf waardig gemaakt, toch zou „gans Israel" zalig worden, om met Paulus te spreken, Rom. 11:26. De twaalf stammen worden hier opgenoemd met de namen der twaalf zonen van vader Jacob. Tenminste merendeels. Want doordat Jozef genoemd wordt, zou men verwacht hebben, dat zijn zoon Manasse niet genoemd zou zijn, evenmin als zijn zoon Efraim. Daarom wordt gedacht aan verschrijving. In plaats van Manasse zou Dan genoemd zijn, oorspronkelijk, en er zijn inderdaad handschriften, waarin dat het geval is.') 2. JOHANNES ZIET DE BEWARING VAN ONTELBARE GELOVIGEN UIT ALLE VOLKEN, 7:9-17
Dit gezicht verplaatst ons evenals het vorige naar een verre toekomst nl. naar het einde der dagen, wanneer, om nogmaals met de apostel Paulus te spreken, alle gelovigen tot Christus zullen worden opgenomen en altijd met Hem zullen zijn, 1 Thess. 4:16, 17. Wat de apostel Paulus met vrij korte woorden voorzegd heeft, heeft de apostel Johannes uitvoerig mogen zien en mogen beschrijfven. Eerst lezen we in vs 9-12 wat hij zag en hoorde en daarna in vs 13-17 welke verklaring hij daarvan ontving. a. Wat Johannes zag en hoorde, vs 9-12 Johannes zag een ontelbare schare „uit alle yolk en stammen en 56
Bewaring van de gelovigen uit Israel en uit alle volken
§7
natien en talen". Dus een schare afkomstig uit alle volken en van allerlei rang en stand en spraak. Deze schare stsyld voor de troon van God en yan het Lam. Zij beyond zich dus in hemel. Daartoe was haar deereiste reinheid en heiligheid gegeven, want iedereen, die 5,0t. haar behoorde, droeg een wi gewaad. Allen verkeerden in Nifeestelijke stemming, blijkens de almtak, waarmee ieder„zWaaide. Het was een blijde menigte, vs 9. En de reden waarom zij Yo blij was, liet ze in een lofzan horen. Zij dankte jubelend God en het Lam voor de ontvangen`iyerlossing en zaligheid, vs 10. / Op deze lofzang van mensen volgde er een van*ngelen. Want alle engelen, die zich in de hemel bevonden rondom de vroeger, in hoofdstuk 4, genoemde hemelwezens - cherubs en ()Osten - vielen in aanbidding voor Gods troon neer en loofden Hem eveneens. Maar dan zo, dat zij klaarblijkelijk niet de lofzang der zaligen instemden. Immers, niet alleen hun laatste woord, maar ook hun eerste woord was het woord „amen". Daarmee bekrachtigden zij de lofzang van de schare verlosten als waar en zeker. Ook volgens hen kwam de dank voor de zaligheid van deze schare toe aan God. Maar daarna spraken zij op hun beurt zelf ook een lofzang voor God uit, die bestond uit zeven woorden. even is het getal der volmaaktheid en van Gods verbond der genade! Zij spraken: Amen, de lof en de heerlijkheid, en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij (= komen toe) aan onze God tot in alle eeuwigheden (letterl. tot de eeuwen der eeuwen, met andere woorden voorgoed, eindeloos). En zoals we al opmerkten lieten zij hun lofzegging ook eindigen met het woord Amen. Daarmee bekrachtigden zij nog eens het door hen gesprokene.
a
b. De verklaring van wat Johannes zag en hoorde, vs 13-17 De verklaring ontving Johannes van een der vierentwintig oudsten, die rondom Gods troon gezeten waren. Reagerend op hetgeen Johannes te zien en te horen had gekregen, nl. de grote schare en haar lofzang, vroeg deze oudste aan Johannes, of hij wist wie dat waren en vanwaar zij kwamen. Johannes antwoordde, dat hij het niet wist, maar dat „mijn heer" (zo nederig sprak hij tot de oudste) het hem zou kunnen en willen vertellen. Inderdaad bleek dat het 57
§ 7
Bewaring van de gelovigen uit Israel en uit alle volken
geval te zijn. De oudste deelde aan Johannes mee, dat deze ontelbare schare bestond uit verlosten „uit de grote verdrukking". Deze woorden komen ook in Matth. 24:21 voor, in Jezus' verhaal over de grote verdrukking, die voor Jeruzalems val in het jaar 70 over stad en tempel zou komen en waarvoor Jezus zijn discipelen waarschuwde met het bevel, dat zij voordien Jeruzalem zouden moeten verlaten. We zullen toch wel mogen aannemen, dat Jezus' discipelen en andere gelovigen met hen aan dit bevel gehoor hebben gegeven - de geschiedschrijver Eusebius bericht daarvan, Kerkgeschiedenis, III, 5, 3 - zodat zij niete verdrukking, van Matth. 24:21 zijn terechtgekomen en daaruit niet verlost behoefden te worden. We ne22n daarom aan, dat de term „de grote verdrukking" hier, in vs 14, een andere betekenis zal hebben en zien zal op de strijd, die alle gelovigen tijdens hun leven tegen were,ld, vlees en ratan hebben te voeren. Hoeveel vervolgingen, veroordelingen en terechtstellingen hebben zij niet moeten doorstaan. 2 ) Van deze verlosten lezen we verder, dat zij hun witte gewaad, symbool van rechtvaardiging (vergeving van zonden) en heiligmaking (zonder deze geen zaligheid) hadden te danken aan het zoenbloed van onze Here Jezus Christus, vs 14. Dat was de weg waarlangs zij ten hemel waren opgenomen enZich nu voor Gods troon mochten bevinden om Hem onafgebroken te dienen als priesters in zijn hemelse tempel. Daar zouden zij nooit meer voor hun vroegere vijanden behoeven te vrezen - omdat zij beschermd zouden zijn onder Gods hoede (letterl. tent) - en zouden zij door geen zorgen van vroeger meer worden gekweld. Geen honger, dorst en hitte meer. Zij zouden door de Here Jezus worden bewaard als schapen, die door hun herder worden geweid en geleid in grazige weiden en langs nimmer opdrogende bronnen. Van elk vroeger verdriet zou God hen verlossen. Daarover zouden ze niet eens meer treuren. God zou alle tranen van hun ogen afwissen.
§8 JOHANNES OVER DE OPENING VAN HET ZEVENDE ZEGEL, OPENB. 8-11 De apostel laat zijn verhaal hierover niet terstOnd beginnen. Hij laat daaraan een inleiding voorafgaan over de volgende drie gebeurtenissen.
,
NOTEN
') Volgens Dr C. v.d. Waal in Openbaring van Jezus Christus 1, 192, 11 174. Aldus prof. Greijdanus, comm. Op. 7:14.
2)
58
1. STILTE, 8: 1 We lezen: „En toen Hij (nl. Christus 5:7) het zevende zegel opende, kwam er een stilte in de hemel, ongeveer een half uur lang." Dit zal betekenen, dat de hemelingen hun lofzang, waarvan in 7:10 en 12 sprake was, tijdelijk staakten. Zeker ten gevolge van de spanning, die bij hen rees, toen zij zagen wat het Lam ging doen. Christus ging nu ook nog het laatste zegel openen van de bbekrol Vaarover we in Openb. 5 lazen en waarvan blijkens Openb. 6 reeds zes zegels geopend waren. En wat waren die al niet ernstig van inhoud! Dus wat zou de opening van het laatste, het zevende zegel brengen? 2.
ZEVEN ENGELEN, 8:2
Johannes gaat aldus verder: „En ik zag de zeven engelen, die voor God staan, en hun werden zeven bazuinen gegeven." Er bestaan onder Gods engelen blijkbaar rangeri Ef. 1:20, 21. Gabriel sprak tot Maria: Ik ben Gabriel, die voor Gods aangezicht sta, Luc. 1:19. De term „voor iemand staan" duidde op speciale dienst. Zo was by. Jozua degene die voor het aangezicht van Mozes stond, Deut. 1:38, en mocht de stam van Levi voor Gods aangezicht staan, Deut. 10:8, dat wil zeggen de priesterdienst vervullen. Dus zal Johannes hier, in vs 2, bedoelen, dat God Zich voor de aankondiging van hetgeen het zevende zegel inhield wenste te bedienen van zeven voorname engelen. Met het oog op hun dienst werd aan ieder van hen een bazuin gegeven. In Israel was de bazuin, of trompet, een zeer bekend ;
59
§ 8
Johannes over de opening van het zevende zegel
instrument. Het werd niet alleen gehanteerd door militairen, maar Abok door priesters;"Num. 10:1-10, Ic, 197. Door de zeven engelen met hun zeven bazuinen werd alle aandpcht voor de opening van het zevende zegel gevraagd. Toch spreekt Johannes ook nu daarover nog niet. 3. EEN ENGEL MET WIEROOK EN VUUR, 8:3-5
Johannes kreeg eerst nog te zien wat een andere engel vooraf deed. Deze engel ging met een gouden wierookvat bij het altaar staan en nadat hem daarin veel reukwerk gegeven was, voegde hij de inhoud vo,.)van zijn wierookvat bij de gebeden der heiligen en legde hij de gebeden en de wierook samen neer op het altaar, dat vpor Gods troon stond. Men herinnere zich hierbij dealouderegcl, dat er geen offer mocht worden gebracht zonder wierook,1 13 , 196/Zonder wierook was geen offerande Gode Dus eerst zorgde deze engel ervoor, dat het gebed der heiligen tot God oprees. Maar daarna deed hij nog iets. Hij schepte nl. met zijn wierookvat vuur van het altaar en wierp dat op de aarde; en er kwamen donderslagen en stemmen en bliksemstralen en aardbeving, vs 5. We hebben vs 5, oudergewoonte, overgeschreven uit de N.V. Vandaar ook onze overname van de woorden: hij wierp vuur op de ciàrde. Maar was die overname wel juist? We hebben er immers al een s eerder op gewezen, dat het Griekse woord ge niet alleen „aarde" kan betekenen maar ook „land". De laatsteletekenis, dus „land", heeft het Griekse woord ge volgens de N.V. zelf ook op verschillende plaatsen. Om er eens wat te noemen: Matth. 2:6, 2:22, 4:15, 27:45, Marc. 15:33, Luc. 4:35, Joh. 3:22, Hand. 7:3 1 ). Waarom zouden we het Griekse woord hier, in Openb. 8:5, ook maar niet met land" vertalen? In het gedeelte van Openbaring, waarin het over de opening k van het zevende zegel gaat, dus in Openb. 8-11 wordt duidelijk over de strafwaardigheid van Iertizalew gespiWil, 01. in Openb. 11:8. hbs Moes en we aaraan nret en en rj Openb,(6:10,thet gebed van de koimartelaren onder het .0.1taar, en bij_lieraniWftlir, dat zij ontvingen, nl. dat ze nog eertiorte tijrmoesten wachten, Openb. 6:11? En moeten we aan dat schiTdlie Jeruzalem hier ook niet denken, waar 60
Johannes over de opening van het zevende zegel
§8
en van het (welriekend) gebed der heiligen en van een werpen van vuur op de ge sprake is? Zouden we ook hier, in vs 5, er niet goed aan doen dat word met „land" te vertalen en daarbij vooral te denken aan Jeruzalem en 4. DE ZEVEN ENGELEN MET DE ZEVEN BAZUINEN, 8:6-11:19
Met 8:6 begint dan het eigenlijke verhaal van Johannes over de opening van het zevende zegel. Tenminste, hij deelt toch nog even mee, dat de zeven engelen, die de zeven bazuinen hadden, zich gereed maakten om te bazuinen. Maar dan noemt hij hen ook achter elkaar op en spreekt uitvoerig over hen. Johannes verhaalt over de opening van de het zevende zegel veel uitvoeriger dan over de opening van de daaraan voorafgaande zes zegels. Om verwarring te voorkomen plaatsen we nu maar kopjes met daarin het woord (eerste, tweede, enz.) bazuin. a. De eerste bazuin, 8:7 Toen de eerste engel op de bazuin blies „kwam er hagel en vuur, vermengd met bloed, en het werd op de aarde geworpen." Aldus de N.V. Maar past de vertaling „opijet jand" niet beter? We kunnen bij deze hagel van vs 7a onmogelijk denken aan onze Hollandse hagel, die uit bevroren waterdruppels bestaat, maar moeten ons de hagel herinneren, waarmee Egypte werd gestraft, Ex. 9:23, 24 en waarmee de Kanadnieten werden verschrikt in de slag om Gibeon; Joz. 10:11, de zgn. baraad. Daar flikkerde ook vuur tussendoor, ID, 150. Ja, de hagel van Openb. 8:7 was niet alleen met vuur vermengd, maar ook met bloed. Dat doet ons denken aan het gebed der martelaren onder het altaar of God hun bloed wilde wreken, 6:9. Dit visioen doet niet uitzien naar een gehele aarde, maar naar een bepaald deel der aarde, dat door vuur en brand, maar ook door moord en doodslag wordt geteisterd. In het visioen verwoestte het vuur wel een derde deel van bet land, van de bomen (arme vruchtbomen!) en van het gras (het veldgewas). Zulk een treurige lotsbedeling heeft het land Palestina waarlijk niet pas ondergaan toen generaal Vespasianus met zijn legerscharen 61
§ 8
Johannes over de opening van het zevende zegel
kwam aanrukken en tenslotte Jeruzalem werd ingenomen door zijn zoon Titus. Nee, we denken onwillekeurig aan wat reeds ten tijde van stadhouder Felix gebeurde. Wat heeft die niet te stellen gehad met de bende van „de Egyptenaar." Vermoedelijk is dat dezelfde roverhoofdman geweest, voor wie overste Claudius Lysias de apostel Paulus aanvankelijk aanzag, Hand. 21:38. Die „Egyptenaar" en zijn Sicariers (sica=dolk) zijn ten tijde van Felix niet slechts soms een plaag geweest voor de stad, met hun dolken verborgen onder het feestgewaad, maar gedurende lange tijd ook voor het platteland. Later is de toestand nog wel erger gewordep, nl. ten tijde van de eloten, by. de volgelingen van Johannes',van Giscala, de aanvoerder van een der drie Joodse legers, die elkaar eerst buiten en daarna binnen Jeruzalem bestreden tot aan de inname der stad door Titus. De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus heeft in de geschiedenis van „de Egyptenaar" en zijn Sicariers at een voorspel gezien op wat later allemaal volgen zou, want hij plaatste reeds daarbij deze kanttekening: „Daarom heeft God, uit toorn geloof ik over hun goddeloosheid, Zich van onze stad afgewend en heeft Hij ons, daar Hij de tempel niet meer als een heilige woning voor Zich erkennen kon, aan de Romeinen overgelevetd, de stad aan de louterende vlammen prijsgegeven en ons met vrouwen en kinderen in slavernij gebracht, om ons door het ongeluk op een betere weg te brengen." 2 ) b. De tweede bazuin, 8:8, 9 Toen de tweede engel blies „werd er iets als een grote berg, brandend van vuur, in de zee geworpen." De bedoeling van dit visioen is niet aan een echte berg te doen denken, maar aan de massale omvang van de aangekondigde verschrikkingen. Omdat er volgt „en het derde deel van de zee werd bloed" wordt weleens gedacht aan zoiets als de eerste plaag over Egypte, Ex. 7:23, waardoor het water van de Nijl in bloed veranderd werd. Maar hier is ook nog van iets anders sprake. Niet alleen van levende wezens, die omkwamen, dus mensen en vissen, maar ook „verging een derde deel der schepen". Zou hier daarom niet iets voorzegd zijn, dat ook al in de tijd 62
Johannes over de opening van het zevende zegel
§8
voor Jeruzalems verwoesting gebeurd is, niet te land, maar ter zee? Flavius Joseplus verhaalt ook over de strijd van generaal Vespasianus tegen Joppe en Tiberias. Van hen die uit Joppe met hun schepen de wijk namen naar de Middellandse Zee, vonden velen de dood tegen de klippen van de kust tengevolge van een zware storm uit het Noorden, terwijl degenen die levend de kust bereikten, daar door de Romeinse soldaten werden afgemaakt. Hetzelfde lot trof hen, die poogden zich op de zee van Tiberias in hun schepen in veiligheid te stellen. De Romeinen vervaardigden nl. een aantal vlotten, bemanden die met soldaten en wisten van daaraf met hun wapenen de schepelingen van het leven te beroven. „De ganse zee was rood geverfd van bloed en vol lijken." 3 ) c. De derde bazuin, 8:10, 11 Toen de derde engel op zijn bazuin blies, viel er een grote ster uit de hemel, brandend als een fakkel. Ook dit zal beeldspraak zijn. Ook deze ramp kwam van boven, van God, die weer een groot deel, wel een derde deel, van rivieren en waterbronnen door die „ster" liet infecteren. Ze wordt Alsem genoemd, oorspronkelijk de naam voor een bittere plant. Overal haast werd het water besmet, wat voor menigeen de dood ten gevolge had. Zouden we ook nu weer niet speciaal in de richting van Israel worden gewezen door die bestraffing met bitterheid? Het woord bitter doet ons denken aan Israels tocht naar Horeb. Het kwam toen op een plaats, waar het water ondrinkbaar was, omdat het bitter was. Vandaar, dat men die plaats Mara heeft genoemd, d.w.z. bitter. God heeft dat water toen wel drinkbaar laten maken, maar heeft toen de volgende afspraak met Israel gemaakt: indien ge aandachtig luistert naar de stem van Jahweh, uw God, en doet wat recht is in zijn ogen en uw oor neigt tot zijn geboden en al zijn inzettingen onderhoudt, zal Ik u geen enkele van de kwalen opleggen, die Ik de Egyptenaren opgelegd heb. Want Ik, Jahweh, ben uw Heelmeester, Ex. 15:23-26, IA, 297-300. Wanneer we nu in Openb. 8:10, 11 de voorzegging lezen, dat God zijn land en vele van de bewoners daarvan wel met bitterheid zal bezoeken, zo erg, dat velen daardoor zullen sterven, geeft dat dan niet iets te denken? Moet er dan door Israel niet ernstimegen 63
•
§ 8
4,4 Johannes over'de opening van het zevende zegel 4
§8
4.4.. /4.4-4,1
;J-Gods verbond gezondigd zijn? Ditmaar efger _Clan ooi ? En wie fnkt dan niet aan de verwerPing van Christus door velen in Israel, z'n overheden voorop? Hoewel Christus zelf uit Israel geboren was en alle beloften en profetieen in Hem vervuld werden. Is er zwaarder „Irzonde denkbaar dan die, welke Israel toen heeft bedreven? De / 1 zijnen hebben Hem niet aangenomen, Joh. 1:11. Gods eigen Zoon veracht, gekruisigd. Is het een wonder, dat Christus zelf aan zijn discipelen voorzegd heeft, dat er op Jeruzalem een verdrukking zou neerkomen zoals er geen geweest Was van het-begin der wereld of en ook nooit meer wezen zou, Matth. 24:21. Flavius Josephus bericht in zijn Joodse Oorlog, V, 10, 12, dat er tengevolge van'honger en moord vreselijke toestanden in Palestina geheerst hebben. d. De vierde bazuin, 8:12 Toen de vierde engel op zijn bazuin blies, werd het derde deel van de zon getroffen en het derde deel van de maan en het derde deel van de sterren, zodat het derde deel daarvan verduisterd werd, en de dag voor het derde deel geen licht had en de nacht evenzo. Duisternis. Het tegendeel van licht, waardoor het hart,,der mensen yettwikt wordt. Maar duisternis drukt neer, is een straf. God bezocht Egyre niet zonder reden met duisternis bij de negende plaag, Ex. 10:21-23. Straks, in Openb. 11:8, wordt over Jeruzalem als over Sodom en Egxpte gesproken. Dat doet ons in de lijn van de voorgaande „bazumen ook weer denken aan de zware verdrukking over Jeruzalem, waarvan Jezus tot zijn discipelen sprak, Matth. 24:21.
De laatste drie bazuinen worden aangekondigd als weeen, 8:13 In 8:2 heeft Johannes het bazuinen aangekondigd van zeven engelen. Er moeten er dus nog drie volgen. Maar hoe vreselijk die laatste bazuinen zullen zijn, wordt vooraf apart gezegd en wel door een arend. Met die vogelnaam vertaalt de N.V. hier tenminste het Griekse woord aetos. Maar dat woord had zij in Matth. 24:28, deel van Jezus' oordeelsaanzegging over Jeruzalem, vertaald met „gier". De Heiland antwoordde toen op de vraag waar het gericht zoul3raats hebben, met de woorden: „Waar het aas is, daar zullen de gieren zich 64
Johannes over de opening van het zevende zegel
verzamelen." Waar de zonde tegen Christus het ergst was bedreven, daar zou de zwaarste straf vallen. Te Jeruzalerp. Na deze opmerkingen vooraf zal het geen misverstand veroorzaken als we 8:13 aldus vertalen: „En ik zag en hoorde een gier vliegen in het midden des hemels, die met luider stem zeide: Wee wee, wee hun, die het Land bewonen, vanwege de overige stemmen Van de bazuin der drie eir4elen, die nog bazuinen zullen," We hebben nu deaeitsjelm in de volgende opschriften te spreken van weeen, naar . 41 : 2 en 11:14, of van bazuinen, naar 9:1, 13 en 11:15. We blijven voorlopig bij het laatste en spreken van de vijfde en zesde bazuin. +a,
,
e. De vijfde bazuin, 9:1-12 Toen Johannes de vijfde engel op zijn bazuin hoorde blazen, zag hij, dat aan een ster, die uit de hemel op de aarde gevallen was, de sleutel op de put van de afgrond werd gegeven, vs 1. Moeten we bij deze ster aan een engel denken? Zeker wel. Maar om wegens het woord „gevallen" aan een gevallen engel, een duivel, te moeten denken, is te veel geeist, want „gevallen" kan hier evengoed „door God gezonden" betekenen als nrfr . O. Moeten we aan een engel denken, iarom dan niet aan een goede engel, evenals in 20:1? Hoe dit zij, Johannes zag, dat de neergekomen ster met haar sleutel de put van de afgrond opende. Hetzelfde woord als hier voor afgrond staat, abyssos, komt ook voor in Luc. 8:1, waar boze geesten aan Jezus vragen niet in de abyssos te behoeven varen. Dus zal ook hier wel aan een helse plaats en helse_pijn te denken zijn. Want wat via de geopende put tevoorschijn kwam uit die afgrond, was werkelijk erg. Er steeg rook op uit de put als de rook van een grote oven; en de zon en hOzwerkwerden verduisterd door de rook van de put, vs 2. Maar toen kwamen uit die rook sprinkhanen tevoorschijn, die ertoe in staat werden gesteld om hetzelfde te doen als schorpioenen, vs 3. Dat was iets zeer ongewoons. Weliswaar zij ontzettende veelvraten. Wanneer zij als een wolk neerstrijken op veld en akker, ziet men van alle gewassen in korte tijd niets meer overgebleven. Maar dit was aan deze sprinkhanen niet toegestaan. Ze mochten niet aan het gras komen en aan geen enkele boom, maar uitsluitend aan die mensen, die niet het 65
§ 8
Johannes over de opening van het zevende zegel
/2
zevl van God op hun voorhoofden hadden. Over zulk een beschermend zegel lazen we in 7:3. Wat voor kwaad deden deze sprinkhanen de mensen dan aan? Even had Johannes daarvan al iets gezegd in vs 3. Deze sprinkhanen werden ertoe in staat gesteld hetzelfde te doen als schorpioenen. Deze insecten hebben geen vleugels. Ze hebben een venijnige angel in hun achterlijf, die ze over hun kop been naar voren kunnen buigen en daarmee hun proof een verlammende steek toebrengen. Ze kunnen mensen wel niet dood steken, maar wel een hevige pijn bezorgen. Daarover lezen we in vs 5: En hun (die sprinkhanen met schorpioenenangel) werd gegeven, dat zij hen (de niet-verzegelde mensen) niet zouden doden, maar dat de mensen wel door hen gepijnigd zouden worden, vijf maanden lang. (Van mei tot ongeveer september hebben sprinkhanen hun tijd van erop uit vliegen.) Nogmaals: de pijniging, die deze sprinkhanen de mensen toebrachten, was als de pijniging door een schorpioen, wanneer hij een mens steekt, vs 5. De mensen voelden zich dientengevolge zo ziek, dat ze verlangden te sterven, maar die begeerte werd niel v erv'uld, vs 6. ^rn vs geertIoThannes een beschrijving van de sprinkhanen, die hij zag. Ze leken evenals de echte sprinkhanen op paarden. (Een woord voor sprinkhaan is in het Duits „Heupferd".) Ze leken op paarden, die klaar stonden om ermee ten strijde te trekken. Hun lange sprieten deden aan vrouwenhaar denken, maar hun tanden aan leeuwentanden en hun gelaat leek enigszins op het gelaat van mensen. Ze waren getooid als met gouden kransen en als soldaten gekleed in ijzeren harnassen. Wanneer ze vlogen, leek het wel of er een serie krijgswagens voorbijging. In hun achterlijf hadden ze net zulke angels als schorpioenen en daarmee konden ze de mensen vijf maanden lang kwellen. Dat we met beeldspraak te doen hebben, blijkt ook duidelijk uit vs 11. Echte sprinkhanen fiegben juist Oen koning, Spr. 30:27, maar deze hadden er wel een. Hij heette in het Hebreeuws Abaddoon en in het Grieks Apolloon. Beide woorden betekene Verdgrf of Verderver. Dat doet wel denken aan een boze geest, die ongelovige mensen tot wanhoop bracht. Maar de gelovigen bleven daarvoor bewaard. We Zifilen ook bier moeten denken aan Jezus' voorzegging van de - .
-
66
Johannes over de opening van hit zevende zegel
§8
grote verschrikking, die over Jei Izalesn komen zou, maar waarvoor , L_ Hij zijn discipelen gewaarschuwd heeft, Matth. 24:21. , -.
f. De zesde bazuin, 9:13-21 Toen de zesde engel op de bazuin blies, kreeg Johannes een stem te Koren „uit de vier horens van het gouden akaar, dat voor God staat", vs 13. Over an altaar lazen we ook in 6:9 (martelaren onder .het altaar) en inv8:3 (engel met wierookvat) en lezen we straks 16:7. .God gaat het ebed der martelaren verhoren. Hij geeft aan de zesde engel 1 evel: Laat de vier engelen los, die bij de grote rivier, de Eufraat, gebonden zijn, vs 14. Alleen reeds het woord Eufraat is voldoende om ons te herinneren aan het grote gebied benoorden die rivier, vanwaar menigmaal tegen Israel geweldige legers zijn opgetrokken. Denk slechts aan Nebucadnelar, tijdgenoot van de zonen van de vrome koning Josia, te weten Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekia, 2 Kon. U8 Gods beVerwerd opgevolgd. De vier engelen, die gereed gehouden waren tot op de stipte tijd van Gods jaar en dag, werden inderdaad losgelaten, wat de dood van velen veroorzaken zou; wel van het derde deel der mensen, vs 15. Johannes hoorde het getal van de ruiterij, die beweging kwam. Het was onnoemelijk groot, vs 16. Tevens kreeg Johannes te zien hoe die ruiterij er uitzag. Niet alleen de ruiters, maar ook hun paarden. De ruiters hadden harnassen aan van verschillende kleuren en het leek wel alsof de paarden leeuwenkoppen hadden, terwijl uit hun bek vuur, rook en zwavel kwamen, wat de dood van zeer veel mensen ten gevolge had, vs 17, 18. Niet alleen bezorgden de paarden aan die mensen de dood met hun bek, maar ook met hun staart, want hun staarten waren net slangen, vs 19. Toch dachten de mensen die niet omkwamen, maar aan de dood ontsnapten, er beslist niet over zich van hun zonden te bekeren. Zij hadden zich schuldig gemaakt aan het vereren van afgodsbeelden, die zij eigenhandig vervaardigd hadden. Dat was toch aanbidding van boze geesten, 1 Cor. 10:20. Maar zij bleven hun afgodsbeelden van zilver en goud, van steen en bout, aanbidden, vs 20. Evenmin bekeerden ze zich van zulke zonden als moord, toverij, 67
§ 8
hoererij en diefstal, vs 21. Misschien zal iemand zeggen, dat de zonden, die in de vss 20 en , , 21 genoemd worden, toch wel bewijzen, dat de mensen, die in 9:13-21 bedoeld worden, geen Israelieten, zijn geweest, maar heidenen.- We zouden hierop met twee opmerkingen willen antwoorden. Ten eerste moet men zich eens herinneren wat de Heilige Schrift meedeelt over Israel en afgoderij. Daaraan heeft Israel zich ,reeds tijdens zijn verblijf in Egypte schuldig gemaakt, blijkens ,Ezech. 16:26, 20:7, 8, 23,, daarna op zijn rein naar Kanaan, blijkens Deut. 32:17, Jer. 22:21,VAmos 5:26, en in Kanaan niet alleen tijdens Achab en Izebel, maar ook tijdens het verblijf van Ezechiel in ballingschap. God liet hem in de geest zien wat er in Jeruzalems temps] toen zelfs gebeurde, Ezech. 8. Stefanus heeft dit het Sanhe, , ' drin voorgehouden, Hand. 7:43. En ten tweede verwijzen we naar dit Schriftgedeelte zelf. Daarin staat immers, dat cleApen, die niet waren omgekomen, zich toch niet bekeerden. Dittwijs) toch duidelijk, dat de onbekeerlijken tege n weten iri rerageerden op de grote verschrikking, die over Israel kwam. Zij moeten van Gods Woord en gebod hebben afgeweten, anders zou er niet over hun onbekeerlijkheid kunnen zijn gesproken. Ze zijn geen heidenen geweest. Om zich te kunnen bekeren, moet men toch wet aart6e men zich bekeren moe We zullen dus ste lig moeten denken aan e grote rugsmac t, die omstreeks het jaar 70 n. Chr.„tegen Jeruzalem is ingezet. Tegen Jeruzalem. Daarover gaat het na het blazen van de zesde bazuin, ook wel genoemd het tweede wee. Het zal uit Openb. 10 en 11 duidelijk blijken. g. Vervolg van de zesde bazuin, 10:1-11:14 Dit vervolg bestaat uit twee gedeelten. In het eerste wordt aan Johannes medegedeeld, dat zijn profetische taak nog niet vervuld is, maar zelfs zal worden uitgebreid over vele volken, Openb. 10. In het tweede gedeelte herneemt Johannes zijn taak. Voorshands wordt zij tot Jeruzalem beperkt, Openb. 11:1-14.
68
8
Johannes over de opening van het zevende zegel
Johannes over de opening van het zevende zegel
‘Ni
Het eerste gedeelte, 10:1-11 Johannes verhaalt, dat hij opnieuw een engel te zien kreeg. Reeds diens verschijning maakte diepe indruk op hem, als van sterkte, van kracht. Hij was bekleed met een wolk, wat op zijn Goddelijke zending uit de hemel wees. Dat deden ook de andere kentekenen, die hij vertoonde, te weten de regenboog om zijn hoofd, zijn gelaat, dat schitterde als de zon, en zijn voeten, die leken op vurige zuilen, vs 1. Terwijl de engel een geopend boekje in zijn hand hield, zette hij zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op de aarde. Dit wees zeker al op de omvangrijke strekking van zijn optreden, vs 2. Sterk als hij was sprak hij met zeer luide stem. Het leek wel de stem van een leeuw. Toen hij zijn stem verhief, lieten de zeven donderslagen zich horen. We zullen bier aan de beschrijving van het onweer in Ps 29 moeten denken, --"-- Omdat de zeven onderslagen klonken als stemmen, maakte Johannes aanstalten om hetgeen hij hoorde zeggen op te schrijven. Maar een stem uit de hemel liet hem weten, dat hij dat niet moest doen, vs 4. Was dat misschien omdat het nu nog niet behoefde, ja nu nog niet kon? Dit is wellicht of te Leiden uit wat de engel verder sprak. Hij zwoer nl. met opgeheven rechterhand bij God, die hemel, aarde en zee met al wat daarin was geschapen had, dat erkeen uitst5meer zijn zou, maar dat straks bij het spreken van de zevende engel het geheim, dat God aan zijn profeten geopenbaard had, zou worden vervuld, vs 5-7. Met dat geheim is Gods raad bedoeld,AH ra 3:7. Wat een troost voor Johannes en zijn me7Mlovigen in hun --... verdrukkingen. Christus zou triumferen. Dezelfde hemelse stem van daareven het nu aan Johannes weten wat hij wel moest doen. Hij moest naar de engel gaan, die op de zee en het land stond, om van hem het boekje, dat hij in z'n hand hield, in ontvangst te nemen. Toen Johannes naar de engel ging om het boekje van hem te vragen, gaf deze het hem wel, maar zei hij erbij, dat hij het boekje moest opeten, en waarschuwde hij Johannes, dat het boekje zijn buik bitter zou maken, al zou het in zijn mond zo zoet smaken als honing. Zo gebeurt 't inderdaad. Johannes at het boekje op, het was hem inderdaad zoet in de mond maar bitter in de buik, vs 8-10. .
-
69
§ 8
Johannes over de opening van het zevende zegel
Dit gedeelte van Johannes' visioen doet ons denken aan ongeveer hetzelfde wat de profeet Ezechiel overkwam, Ezech. 2:9-3:3, en aan de woorden van Jeremia: Zo vaak uw woorden gevon werden, at ik ze op, Jer..15,,;16. Genoemde profeten hebben Gods Woord gehoorzaam ontvangen en doorgegeven. Dat mogen we van de apostel Johannes ook geloven. Hij heeft de opdracht om voort te gaan met profeteren gehoorzaam aanvaard, al iste vervulling ervaril hem wel moeilijk gevallen. We behoeven Gods profeten heus niet ""alte-en—m -- aar toTiegjdail Toch is Johannes met zijn zware arbeid voortgegaan. Hij zou het niet hebben durven laten. Het was hem op het hart gedrukt: ge moet wederom profeteren over vele natien en volken, talen en koningen, vs 11. -
Het tweede gedeelte, 11:1-14 Hier zien we, dat Johannes inderdaad „wederom geprofeteerd" heeft. Hij verhaalt, dat hem een riet gegeven werd, dat leek op een staf; men mag ook vertalen: op een roede. Het woord „star doet denken aan optreden met gezag, het woord „roede" aan gerechtelijk optreden, eventueel om te straffrx. Maar het woord „riet" doet aan meten denken. We lezen daarvan bijv. in Ezech. 40, 41 en 42. Soms heeft het een gunstige betekenis, Zach. 2:2, soms een ongunstige, Amos 5:5. Hier heeft het blijkbaar een gunstige betekenis. Johannes moest immers de tempel (nauwkeurig Nie-i-laald: het heiligdom) van God en het altaar en hen, die daarin aanbaden, wel meten, vs 1, maar de voorhof, die buiten het heiligdom lag, moest hij niet meten. Letterlijk: „werp die uit en meet die niet." Dit symbolische bevel wordt verduidelijkt door hetgeen volgt: Want hij (de voorhof) is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, twee en veertig maanden lang, vs 2. Met „de heilige stad" wordt Jeruzalem bedoeld, Matth. 4:5, 27:53. De term „twee en veertig m a nnderi"doet denken aan het afschuwelijk gedrag van koning Antiochus Epifanes jegens God en zijn heiligdom, zijn stad en zijn yolk, Dan. 7:25 en 12:7, waarover meer in IP 70 120 4 ) Als hier gesproken wordt over meten van het heiligdom, is iemand misschien geneigd te denken aan een voorzegging, dat de —-
70
Johannes over de opening van het zevende zegel
§8
tempel te Jeruzalem niet zou worden verwoest. Maar dat had de Here Jezus wel anders voorzegd en dat heeft de latere geschiedenis ook wel anders bewezen. We hebben met een visioen,te doen. Daarin kon wat anders niet kon. Bijv. dat in het heiligdom niet uitsluitend de hogepriester en priesters binnentraden en daar baden (denk aan Zacharias, Luc. 1) maar ook Israelieten die niet tot de stam van Levi behoorden. Vandaar die zeer ruime aanduiding „hen, die daarin aanbidden". Deze woorden maken de bedoeling van het meten duidelijk. Anders wel een wat vreemde gedachte: mensen meten, maar bier aanduiding van de hoofdzaak in dit deel van het visioen. Johannes' meten zal betekend hebben, dat de gelovigen, die hun hulp en redding van Israels God verwachtten - afgebeeld door hun bidden in het heiligdom - niet met Jeruz.alems ondergang zouden omkomen.. Vatten we deze verzen zo op dan herinneren ze ons aan de goede raad, die de Here Jezus aan zijn discipelen heeft gegeven, en door hen natuurlijk aan hun medegelovigen, om als zij „de gruwel der verwoesting" op de heilige plaats zouden zien, Jeruzalem zo spoedig mogelijk te verlaten, Matth. 24:15 16. Zulk een strekking zal ook de visionaire handeling van Johannes gehad hebben, nl. het heiligdom en degenen, die daarin aanbaden, meten: de ware gelovigen bewaren voor het vreselijke leed, dat over Jeruzalem zou *korrien. h. De twee getuigen Voor dit oordeel zijn overigens ook de niet-christelijke Jeruzalernmers gewaarschuwd. Dit Iijkt ons de korte inhoud van de re,sterende vss 3-14. Daarin komt menige term en idee uit het O.T. voor en der, profetie tot prachtige hoogte. Halt het visionair . ,karakter _ We schreven erboven De twee getuigen. Immers naar aanleiding van vs 3: En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang, vs 3. Met dit aantal dagen wordt dezelfde tijdsduur aangeduid als in vs 2 met de twee en veertig maanden. Ook hiervoor verwijzen we naar het boek Daniel 12:11_ IP, bladz. 123. Als hier van „twee" getuigen wordt gesproken, moet men bij dit getal niet vergeten met een visioen te doen te hebben. De reden, waarom van „twee" getuigen
cr
71
cJc.tA)
Johannes over de opening van het zevende zegel
Johannes over de opening van het zevende zege §8
esproken wordt, zal zijn dat in Israel vanouds • rechtszakde / regel gold: Op de verklaring van twee of drie getuigen za een zaak vaststaan, Deut. 19:15. Maar we mogen gerust aan meerdere getuigen denken. In re•fuzalem hebben de stemmen geklonken van vele getuigen van Jezus' ware, Messiasschap, met name van zijn opstanding uit bet graf, Lucy 24:48, Hand. 1:8, 22. We noemen slechts Petrusl/op de Pinksterdag, Hand. 2:14, Petrus en Johannes tegenover het sanhedrin, Hand. 4:10, 5:32, Orenzo Stephanus, Hand. 7:1, en Paulus, Hand. 22:1. Hoe vaak hebben genoemde getuigen vooral de Joodse leiders niet gewezen op hun onrechtvaardig gedrag jegens de Here Jezus en hen tot bekering geroepen. Zo deden ook „de twee getuigen". Hun gewaad wees daar al op. Zij waren immers met een zak bekleed, Jer. 4:8, Matth. 11:21. Drie zaken worden van de twee getuigen vermeld.
horen, echter een einde komen. Het beest uit de fif rond - Johannes en komt hierop in Openb. 12 e.v. terug er ort het zal hen overwinnen en hen doden, vs 7. Dit is gesproken. Eerst zal die satanische invloed merkbaar zijn aan een almeer vijardfirret Orider de Jeruzalemmers, daarna zal Viet tot areigelfietiteiriconien eti tenslotte idrcte Ifdaf Vbrleiden tot doodslag. De getuigen worden dan vermoord. Maar daarmee zullen hun vijanden nog niet tevreden zijn: En hun lijk zal liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd, vs 8. Bij de laatste woorden kunnen we niet anders dan aan Jeruzalem denken. Die vanouds zo zeer geliefde naam zal echter liever niet gebezigd zijn. In plaats daarvan wordt het voorbeeld gevolgd van de profeten. Die hebben immers gesproken en geschreven onder de leiding van de Heilige Geest. Door hen was aan die stad de naam Sodom gegevenYJes. 1:9, Ezech. 16:48. En uit de Heilige Schrift weten we ook, dat de eerste laats, waar men Gods kinderen verdrukt, ja vermoord heeft, Egypte is geweest. Drieeneenhalve dag za dat weerzinwekkend toneel duren. Dit getal doet evenals het getal twaalfhonderd zestig van vs 2 ook weer denken aan Daniels profetieen. Uit de volken en stammen en talen en natien zijn er, die hun lijk zien, drieeneenhalve dag, en ze laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet, vs 9. De Joden zijn ver r a wee st over de :ehele bewoonde wereld. Uit allerlei anden gekomen zullen ze het ermee eens zijn, dat de vermoorde getuigen niet eens begraven worden. Ook anderen zullen er hun instemming mee betuigen, nl. bewoners van het land, mensen van buiten. Telkens wanneer zij in Jeruzalem kwamen, kregen ze met die twee getuigen te maken en werden ze door hun gepreek geergerd, ja gepijnigd. Hun dood zal hun tot vreugde strekken. Men zal elkaar cadeautjesgeve n zoals men dat doet bij feestelijke gelegenheden, Esther 9:22. Het leedvermaak zal algemeen zijn, vs 10.
Hun krachtige optreden, vs 4 6 Zij worden klaarblijkelijk door Gods Geest tot hun optreden bekwaamd. Zij lijken op Zerubbabel en Jozua. Zij worden genoemd de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan, vs 4. Dit • een verwijzing naar Zach. 4, r blz. 853-856. 7,442.1:6 (91-4-1e4 . ,e411-1404'7 Ook zijn zij met grote ma t bekleed: Indie remand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mon en het verslindt ast.t./4:hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij boolu„,t_. zo de dood vinden, vs 5. Dit is een verwijzing naar de profeet Elia,(0 144/4) die tweemaal vuur uit de hemel deed neerdalen op een overste met zijn soldaten, 2 Kon. 1:9-12. Verder wordt van de twee getuigen gezegd: Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren - ook dit is een verwijzing naar Elia, 1 Kon. 17 • 1 Jac. 5 17 - en zij hebben macht over de wateren, om Celt bloed te veranderen en om de aarde (misschien beter: het land) te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen, vs 6. Dit is een verwijzing naar Mozes en de plagen over Egypte, Ex. 7:14 , -
.
.
Het satanisch verzet tegen hen, vs 7 10 Er zal aan de oproep tot bekering, die de twee getuigen laten -
72
—
.
Hun opwekking en opname, vs 11 14 Johannes heeft echter ook al mogen zien gebeuren, dat God het voor zijn getrouwen opnam. God zond een levensgeest in de doden en ze gingen op hun voeten staan. Dat won er eroorzaakte bij -
73 ,
§ 8
Johannes over de opening van het zevende zegel
iedereen die het zag, een grote schrik, vs 11. Maar er gebeurde nog meer. De pas weer ten leven gewekte getuigen hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En ze klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanscguwden hen, vs Atis er misschien enige reden om aan het schone eerherstel van de profeet Elia te denken, die immers ook ten hemel voer, 2 16n. 2:11, het lint missc ien toch meer voor de hand F...16,40' hemelvaart te denken. o vernederend als de dood van Jezus was ge e s , ruisiging, zo vernede-rend was ook de dood der twee getuigen geweest, zei vs 8. Maar nu zegt vs 12, dat de twee getuigen evenals Jezus in ere werden hersteld. Ze werden niet alleen wederom opgewekt, maar ook naar de hemel opgenomen. Laten we ook nu niet vergeten, dat we met geen voorzegging, jb maar met een yjsjiiien te doen hebben. We leren daaruit: indien we delen in zijn (Christus'Ajden, is dat om ook te delen In zijn verheer) Hiking, Rom. 8:17. Eeillropstwoord voor alle christgelovigen. Johannes deelt echter mee, dat opwekking en hemelvaart der twee getuigen gepaard gingen met een zware aardbeving, waardoor een tiende deel van de stad in elkaar stortte en wel zevenduizend mensen de dood vonden. Een en ander maakte diepe indruk. De overlevenden waren dankbaar, dat zij waren gespaard en gaven de God des hemels eer, vs 13. Omdat de titel „de God des hemels" herinnert aan de manier waarop Israelieten tegen heidenen over God, de Here, plachten te spreken, Dan. 2:19, 5:23 en andere plaatsen, zullen we hier wel niet aan ware gelovigen en aan waarachtige bekering kunnen denken. Destrekking van dit visioen zal zijn, dat God aan Johannes en doorliem aan zijn medegelovigen heeft laten zien, dat voor Jeruza47 • lem vreselijke rampen stonden te wachten, maar dat het, hoezeer gewaarschuwd ook, daaraan niet zou ontkomen. Dit was dan het tweede wee oftewel de zesde bazuin. Aanstonds volgt het derde wee oftewel de zevende bazuin, vs 14. i. De zevende bazuin, 11:15-19 We lazen in 10:7, dat de engel, die zijn rechtervoet op de zee zette en de linker op de aarde, voorzegde, dat in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zou, het geheime-ii_ 74
Johannes over de opening van het zevende zegel
§8
4fenis van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, v- ndigd had, voleindigd zou worden. Die vervulling van Go raadspla zou dus in de toekomst plaats hebben. Als Johannes ec die zevende bazuin verhaalt, deelt hij mee, dat, toen de zevende engel blies, er luide stemmen in de hemel klonken, die spraken alsof de vervulling
177
had plaats
--
Dit was echte geloofstaal. Ze luidde aldus: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden, vs 15. Woorden, die herinneren aan Ps 2:2. Daar was ook sprake van verzet in Israel sytegen God en Messias Jezus, P, JE 59, evenals in Openb. 11:7 en v.v., -, welk verzet bestraft is met de ondergang van Jeruzalem, wat wel niet het laatste gericht was maar toch wel een zwaar gericht, Maith.. 24. -,, v Johannes verhaalt ons t hij heft moged zien en horen van de vierentwintig oudsten, de roonraad van 4:4. Zij stonden op van hun tronen en wierpen zic p hun aangezicht in aanbidding voor God neer, met de woorde• e danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij u _rote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde (of: het land) an verderven, vs 17, 18. t . De oudsten spreken over hetgeen God niet alleen vroeger 0,42 Li 2 ge aan had, maar ook nu. „Die is en die was.31ij had Zich ook al eerder gekeerd tegen het verzet der volkeren. Het woord „volkeren" 4 ii) kan hier evengoed slaan op Israel als in Deut. 33:3, Ps. 2:1, Hand. 4:27. God achtte de tijd gekomen om aan de doden recht te doen,_ Dan. 7:22, Openb. 20:2a. Met deze doden worden gelovigen bedoeld, die in Jeruzalem enTielTele land voor zijn naam eir 777 `het !even hadden gelaten. Daartoe hadden christenen behoord van -a11717i rang: ,-,ITEMT-1--en groten", maar allemaal Godvrezende mensen. Mogelijk zijn ook proselieten, Godvrezenden, bedoeld di christenen werden. Numatw aod _het .defiajiief voor hen alle P. *--Het laatste deel van het visioen over de zevende bazu , eindigt
T
.-
75
T Johannes over de opening van het zevende zegel
§ 8
met gebruikmaking van een beeldtaal, die ook weer sterk herinnert aan het O.T. Ditmaal bepaald aan wat we daarin lezen over tempel en tabernakel, eigenlijk speciaal aan het heilige der heiligen daarvan. Johannes zag wat God deed nadat Hij zo door de oudsten erheerlijkt was. Hij opende het allerheiligste van zijn hemelse t empel. Daardoor werd de ark van zijn verbond in zijn tempel gezien. Een uitzonderlijk groot voorrecht: de ark, de troon te mogen ds zien van cre tiod des ve—r gTr . Overeenkomstig dat verbond zou in het gericht aan Gods getrouwen een kostelijk loon worden uitgekeerd. Maar aan de ontrouwen het 00.3 tegendeel daarvan. Johannes zag dan ook, dat er bliksemstralen kwamen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel, vs 19. Gods gaisIll zou een antwoord betekenen op het gebed yvvan zijn martelaren (1:9, 8:3, 7). NI-Oar Wee- debondelingeti, die doOr 1 Gods verbondswraak zouden worden getroffen. De ongekend grote „yerdrukking", die over het ongehoorzame Jeruzalem gekomen is, Matth. 24:21, voor en in het jaar 70, heeft er een voOrbeeld van te zien gegeven. ---
§9 JOHANNES KRIJGT DE ACHTERGROND TE ZIEN VAN HET VERZET TEGEN DE GETUIGEN, OPENB. 12-14
—
In Openb. 11 lazen we, vs 7-10, over de twee getuigen en over het verzet tegen hen te Jeruzalem. Van dat verzet werd toen alleen nog 60i, maar gezegd, dat het veroorzaakt werd „door het beest uit de afgrond", 11:7. Thans geeft Johannes de nadere inlichtingen door,.; • die hij over dat beest visionair ontving. Het zijn er verscheidene.r .. 1. DE VROUW EN DE DRAAK, 12:1-6
Johannes deelt allereerst mee, dat door hem een groot teken werd gezien „in de hemel". Waarschijnlijk is de vertaling „aan de hemel" beter, zodat we denken aan omhoog, in de lucht. De vrouw, over wie Johannes spreekt, blijkt straks immers op de aarde te zijn.') Wel is NOTEN ze een bijzondere figuur, want ze is met de zon bekleed, heeft de Oa1)Ontleend aan Bauer, Griechisch-Deutsches WOrterbuch zu den Schriften des maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar Neuen Testaments, 1928, S.V. ge. hoofd. Deze tooi doet denken aan de tweede droom van Jozef, over 2) Flavius Josephus, Joodse Oudheden, XX , 8, 5-10, vertaald door Dr Terwogt, zijn toekomstige onderkoningschap. De zon, de maan en de sterren 1873. bogen zich voor hem neer, Gen 37:9-11. De twaalf sterren op het Sr"S 3) Flavius Josephus, Joodse Oorlog, III, 9, 2 en 3 en 10, 8. 4) Bij de woorden „want hij is aan de heidenen gegeven" verwijst Dr Van der hoofd der vrouw doen denken aan de twaalf stammen van Israel en Waal naar de rol, die door de Idumeeers met Johannes van Giscale tegen de de vrouw aan het yolk Israel, waaruit de Christus voortgekomen isiontiov, burgers van Jeruzalem gespeeld is, waarbij de buitenzijde van de tempel vs 1. stroomde van bloed, Flavius Josephus, Joodse Oorlog, V, 1. Gezien de twee en Van deze vrouw verhaalt Johannes, dat ze zwanger was en veertig vijanden zullen we hier dan wel moeten denken aan een deel voor het bezig was te baren. Vanwege haar barensweeen Teed ze veel pijn, geheel. zodat ze kermde, vs 2. Hierbij zal te denken zijn aan de gevaren, die°"" --11.0 /a, 112--0., . Gods oude verbondsvolk heeft moeten doorstaan voordat het de 7". Messias voortbracht. 14-44"-"' H ierover verhaalt Johannes aldus verder. Terwijl de vrouw Achair bezig was haar kind ter wereld te brengen, kreeg hij er nog een ander teken aan de hemel bij te zien. Het was een grote rossige draak met / zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven kronen, vs 3. 14114•4 En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en 7 4. I.~0" .
76
5 ea.c. ' 02
441
AA
i%
77
4 4. -.a as...r-Z • -
• §9
e.-47.)„
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
De achtergrond v n het verzet tegen de twee getui:en
64. a wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra ze haar kind gebaard had, dit te verslinden, vs 4. Straks, in vs 9, zal Johannes meedelen dat met deze draak de satan bedoeld is. Zijn rossige kleur zal op zijn moordzucht wijzen, .10.1rrn ‘ zeven koppen op zijn grote listigheid en zijn tien horens op zijn 40,gfote kracht. Dat de draak een derde van de sterren meesleurde en • op de aarde wierp, kan men beter niet opvatten als te zien op de opstand, die de satan onder zijn medeengelen heeft • veroorzaakt, 2 Petr. 2:4, Jud.: 6 want, toen hetgeen hier bedoeld wordt, plaats had, was de vrouw blijkbaar reeds escha sen 2 ) Mrs- 5 sc len is et eter te denken aan s e wa e Inv oed, die de satan in de "4 loop der tijden op de stammen vaiirgiael („sterren") heeft gehad. • .640 Hoe el dit afschuweiijki rkra'ar stond om het kirlcrva de vrouw vers inden zodra het geboren was, gebeurde dat niet. Het kind werd wel ter wereld gebracht. Het bleek een flinke zoon te zijn, echt in staat om de profetie van Ps 2:9 te vervullen en de volken (stammen) Israels met ijzeren staf te weiden, P, 167. Maar het kind werd weggerukt naar God en zijn troon, vs 5. Johannes keurt de satan als veroorzaker van Christus' lijden geen woord waardig en noemt kort en bondig slechts Jezus' hemelvaart. Toen haar kind naar de hemel was opgenomen, bleef de vrouw wel alleen achter, maar niet onverzorgd. Ze vluchtte naar de woestijn, waar ze een plaats had, die door God voor haar bereid was. Daar kon ze twaalfhonderdzestig dagen worden onderhouden, vs 6. We ontmoeten hier weer hetzelfdeeUtdafen als in 11:2, dat herinnert aan de tijd van moeite en noodiiirh'et boekpaniel, IP, 70,_120. , //Maar in de geschiedenis van Israel heeft God nieermalen getoond hoe Hij voor de zijnen wist te zorgen, zelfs in een woestijn (manna). [Hoe heeft Christus al niet lang tevoren voor zijn discipelen en gemeente gezorgd door de goede raad te geven om als Jeruzalem straks zou worden omringd door (Joodse legers, de stad te verlaten. Dat kon dan nog voor de komst van e Romeinen en de verwoesting van Jeruzalem. •":1 2. DE D AAK WORDT OP DE AARDE GEWORPEN, 12:7-12 Het vreselijk gedrag van de draak tegen de vrouw en haar kind had ten gevolge, dat er oorlog uitbarstte tussen hem en de engel
4 , X.
§9
s
.
Michael. Geen wonder. Michael was blijkens Dan. 10:13, 21, 12:1 een engel, die de kinderen Israels krachtig terzijde stond, IP, 99, 116. Daarom voelden Michael en zijn engelen zich temeer gedrongen om oorlog te voeren tegen de draak. De draak en zijn engelen voerden wel oorlog terug, maar ze konden geen standhouden, zodat hun plaats niet meer in de hemel gevonden werd, vs 7, 8. We lezen in Job 1 en 2 over de satan in de hemel en wat hij daar deed, IM, 15, 28. Ell vs 10 hierover meer. Johannes verhaalt ver er: n e grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt. Hij werd op de aarde geworpen en zijn ir engelen met hem, vs 9. Wat Johannes bier beschrijft heeft de Here Jezus voorzegd, Lug, 11: 8 o . , en s aarop ee t de aposte Paulus gedoeld, toen hij schreef, dat Christus door zijn kruisdood de overheden en machten heeft ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd, Col. 2: Johannes beschrijft dan aldus d vreugd die de nederlaag van de satan in de hemel veroorzaakt heeft: n ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de rnacht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde vox onze God, is nedergeworpen, vs 10. De apostel verklaart daarna de betekenis van de /woo en duivel en satan uit vs 9. Ze betekenen aanklager. Een juridiscii zoord. Daarin zat het kwaad niet. Maar de draak oftewet de oude Slang heeft in het paradijs al getoond, dat het zijn innige begeerte • V - was om de mensen eerst to het kwade te verleiden, Gen. 3, en toen lad hij daarin slaagde, ging hij de zondaars bij God aanklagen, dag en nacht. Gebruik makend van een zeker recht. aar daaronder is degron eg omen toen onze Zaligmaker door zijn lijden en sterven oldeed aan de eis van Gods straffende gerechtigheid jegens, o n s Jes. Van arl het gejubel der trouwe engelen in de hemel ter ere van Go en zijn Gezalfde, toen door Michael en zijn engelen aan de „A.,. sat n en zijn trawanten de toegang tot de hemel ontnomen was door • hun nederwerping op de aarde. Hoe heerlijk was nu Gods alles reg end koningschap gebleken! De engelen noemen de martelaren
2Y
ati
„.
79
78 alla a4-r4;1-4• %tC‘t #1(‘—/c
a
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
§ 9
hun broeders. Ook dezen hebben de satan overwonnen, op hun manier, nl. door zich geheel en al te verlaten op het zoenoffer van Christus. Hem hebben zij liever tot in de dood als hun Redder beleden dan dat zij kozen voor eigen leven, vs 11. Daarom worden zij door de hemelingen niet beklaagd maar gelukkig geacht, al zijn zij om hun trouw afgemaakt, Hebr. 12:23. 3 ) Wel te beklagen zijn zij, die nu nog op de aarde leven: Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot U nedergedaald in grote grimmigheid, wetende dat hij weinig tijd heeft, vs 12. De strekking hiervan zal uit het vervolg 3. DE DRAAK VERVOLGT DE VROUW, 12:13-18
Reeds in het voorgaande lazen we, dat de satan het niet kon uitstaan, dat hij na Christus' hemelvaart naar de aarde verwezen was en dat hij zich toen tenminste poogde te wreken op de moeder van dat Kind (vs 6). Hierop komt Johannes terug met de woorden: En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had, vs 13. Ook herhaalt de apostel nu uitvoeriger wat hij in vs 6 reeds mededeelde over haar vlucht: En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar ze onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd, vs 14. het boek Openbaring wemelt het van termen en uitdruk,Dx/lingen, die Johannes onmiddellijk zullen hebben herinnerd aan wat wij het O.T. noemen. Ook hier denken we bij de arendsvleugelen der vrouw aan Ex. 19:4, aan woorden van God op Horeb tot. Israel gesproken: op arendsvleugelen heb Ik u gedragen en tot Mij ,„ tneren van een il veSgebracht (vgl. ook Deut. 32:11), terwijI we voor het ..tv zware tijd ook nu, evenals in vs 6, herinnerd worden aan Dan. 7:25 door de woorden: een tijd en tijden en een halve tijd (= twaalfhonderdzestig dagen = tweeenveertig maanden). Wanneer de vrouw naar haar schuilplaats vlucht, probeert de satan haar toch nog kwaad te doen. We lezen: En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten meesleuren, vs 15. Maar de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de
§9
draak uit zijn bek had geworpen, vs 16. Ook nu kunnen we aan het O.T. denken, als daar de gevarn voor Israel worden aangeduid met beelden als water en rivieren, Jes. 43:2, met stromen van verderf, Ps V 18:5, 124:4, 5. In de geschiedenis van Korach, Dathan en Abiram lezen we, dat d9 aarde werkelijk haar mond opende tegen deze opstandelingen,'Num. 16:31-33. Dus is de beeldspraak van ons Schriftgedeelte waarlijk niet overdreven te noemen. Iedereen begrijpt, dat het ijdele van de plannen van de satan tegen de vrouw wordt afgeschilderd. De satan begreep het ook wel. Vandaar dat we tenslotte nog lezen: En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het ,getuigenis van Jezus hebben, vs 17; en hij bleef staan op het czarld:,,der zee, vs 18. Wanneer Johannes spreekt an „de overigen van haar nageslacht" is dat ter onderscheiding van het Kind der vrouw, dat in de hemel troont. (In Gal. 3:16 het zaul, sperma, van Abraham v genoemd.) Nu Hij, Christus, en de vrouv6ioor de satan onbereikbaar zijn, keert deze zich tegen de overigen van Israels yolk, die Gods geboden en de belijdenis van Jezus trouw bewaren. Hier zijn dus christenen bedoeld uit Israel. Zij nemen al Jezus' geboden in acht, ook zijn waarschuwing voor de grote verdrukking te Jeruzalem, Matth. 24:21. De apostel Johannes is w-erriiet te Jeruzalemorrifekomen, maar heeft toch nog vervolging moeten ondergaan (Patmos) en blijkens de martelaarsdood van Paulus en Petrus te Rome is hij de enige niet geweest. De satan heeft de christenen nog Teed genoeg aangedaan.
ah.
4. JOHANNES ZIET HET BEEST UIT DE ZEE OPKOMEN, 13:1-10 tAJL'f
.111116...■■• 11r
Nu gaat de apostel nader spreken over dat beest uit de afgrond, dat hij, reeds in 11:7 noemde en waarvan hij toen meedeelde, dat het Christus getuigen te Jeruzalem zou overwinnen en doden, 11:8. Hij schrijft: En ik zag uit de zee een beest opkomen met tien horens en zeven koppen; en op zijn horens tien kronen en op zijn koppen namen van godslastering, vs 1. We worden herinnerd aan Dan. 7 (IP, 63) met zijn vier dieren. Drie ervan waren een leeuw, een be-e-r en een panter. Maar terwijI die vier dieren vier koninkrilku voor-
1Q 80
81
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen moeten we hier aan de staheruzalem denken, gezien de Vooi de betekenis van strijd tegen Christus' getuigen Van • koppen, horens en kronen kunnen we verwijzen naar 12:3. Het is °:.±r.waarschijnlijk onder invloed van Dan. 7, dat Johannes hier niet spreekt van het beest uit de afgrond, (11:7) maar van het beest uit de zee. Maar dat komt op hetzelfde neer. In 17:8 spreekt de apostel ook weer van het beest uit de afgrond. Wat voor godslasterltce namen de apostel las, vernemen we niet nader. Hij schrijft verder: En het beest, dat ik zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw. En de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en grote macht, -.4 vs 2. Evenals bij Daniel is er sprake van sterke dieren. Het beest vermag dus zeer vee1 4. Maar toch niet alles. We lezen immers: En (ik zag) een van zijn koppen als ten dode gewond, en zijn dodelijke wond &ena s,; en de gehele aarde (of: het gehele land) ging het beest met verbazing achterna, en zij aanbaden de draak, omdat hij aan het beest de macht gegeven had, en zij aanbaden het beest, zeggende: < Wie is aan het beest gelijk?n: Wiek tarr oorloA togen voere,n? vs 3, 4/5 . • -1 Het beest heeft ziefi wel hevig tegen Chrestus verzet, we weten i het heel goed uit dewier evangelieboeken, maar het kreeg een e zware nederlaag te lijd,en, toen Christus zijn taak als Middelaar getrouw vervulde tot 51t - dood toe en uit het graf verrees en ten hemel voer. ,Wat Chris s had voorzien gebeurde. De satan zou de strijd verliev zen, oh. 12:31. En de apostel Paulus sprak van een openbare ov winning van Christus over overheden en machten, CQ.L. 2:15. Toch is de satan in zoverre die zware slag te boven gekomen, dat het beest wel de meerderheid van het Joodse yolk te en Christus en de christenen heeft weten op te zetten en us aan de zijde van de Zelfs hebben grote legers uit het Joodse yolk zich ertoe laten verleiden om tegen de Romeinen op te staan en Jeruzalem te bezetten. Alles met zulk een ijver alsof het een heilige oorlog gold. Terwijl het tegendeel doou1e satan bewerkt werd, De apostel schrijft: En herri (het 'beest) werd een mond gegeven, die grote woorden en godslasteringen spreekt; en hem werd macht gegeven dit tweeenveertig maanden lang te doen, vs 5. Klanken als in Dan. 7:8 en 25, die we ook al in 12:6 en 14 hoorden en die ook nu ,
'
82
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
§9
betrekking 'hebben op de' tud van pntzettencle verdrukking: waarvoor Christus zijn discipelen reeds voor zij dood waarschuvi.de, Matth. 24:21. De apostel vernam vervolgens, dat het .eest zijn mond opende .12.4> tot jagerinzentegen GgcLen zijn tent en he , die in de hemel wonen, vs 6. Dus het beestlasterdeinet alleen Go► in zijn hemels heiligdom, tent, maar ook zijn heilige engelen, on bekend als helpers van de geloviger. 1:14, Openb. 12:7. Z; fs heeft Johannes in de lijn van het visioen van 11:7-10, over de - tuigen te Jeruzalem, gezien, dat het aan het beest werd gegeven m tegen de hei4en oorlog te voeren en hen te overwinnen; en he (het beest) werd macht gege- i2 goavt,„). ,"6 ven over elke stam en natie en taal n yolk, vs 7. Bedoeld is een stam van Israel en elk yolk, waaronder met verstrooid was en welks taal "vivo het dan ook7FaT (vgl. Hand. .8-11).v En allen die op de aarde (o• in het land) wonen, zullen het beest aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat ges acht is, sedert de grondlegging der wereld, vs 8. Onder „Eondl gging der wereld" is te verstaan het14 geen op Horeb gebeurd,is, OenIsrael ondeitods ordinantien en eboden kwam te staad, IA 497, IB, 741, lc, 10111-let Evangelie der schaduwej was door Ch stus vervuld, maar zijn Evangelie werd verdrongen door de pro I aganda van het yleselijk,Istael met zijn aardse idealen, die nat i urlijk vooral te Jeruzalem werden gehul`cTig`-d; maar toch oo i heel de bewoonde wereld m 119ar synaGe.4. gogen. yreselijk. Maar reeds vo tr zijn heengaan had Jezus voorzegd, dat de dagen der zware ve drukking verkort zouden worden om der wille van de uitverkorenen, dat wil zeggen van de christgeloven, Matth. 24:22. Hij heeft toen ook gewaarschuwd voor het optreden van A. valse messiassen en valse profeten, Matth. 24:24, ook voor het grijpen naar het zwaard, zoals de zeloten dat deden tegen de Romeinen, want zulken zouden door het zwaard omkomen, Matth. 26:52. Christus heeft uitdrukkelijk van de zijnen verlangd, dat zij op zijn waarschuwing voor de grote nood acht zouden geven, Luc. 21:_ 23 2. , 24. Dezelfde waarschuwing laat Hij, immers het Lam met zijn visioenen, hier horen: Indien iemand een oor (nog maar een oor) •••••
e.
83
47
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
§ 9 De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen heeft, hij bore. Indien iemand in gevangenschap voert, dan gaat hij in gevangenschap; indien iemand met het zwaard zal doden, dan moet hij zelf met het zwaard gedood worden. Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen, vs 9, 10. De christenen zouden zich moeten onthouden van alle geweldpleging, ook dus van samenwerhet Romeinse gezag, al laadden king met de opstandelingen la het dezen nog zo graag de sclata op zich, dat ze een heilige oorlo& voerdemiMaar de satan zat erachter. 5. JOHANNES ZIET HE BEEST UIT T LAND OPKOMEN, 13:11-18 2.-131;
In plaats van „het beest uit het land" hadden we in dit opschrift blijkens Openb. 16:13, 19:20 en 20:10, ook kunnen spreken van „de valse profeet". We herinnerden er al eerder aan, dat de Here Jezus hiervoor al voor zijn heengaan gewaarschuwd heeft, Matth.,24:24. De Heiland sprak toen letterlijk van profeten. Meervoud. Johannes schrijft hier: En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde (of: uit het land) en het had twee horens als die van het Lam en het sprak als de draak, vs 11. Dus wat leek dit monster op een rievredelievend lam. Maar niet op het Lam van Jes. 53. Het was eerder ow. het tegenbeeld daarvan,einspireerd als het werd door de duivel. ,.e Le lezen immers: het oefent al de macht van het eerste beest voor iens ogen uit. En het bewerkt, dat de aarde (of: het land) en zij, die daarop wonen, het eerste beestzullen aanbithiev, welks dodelijke . wond genezen was, vs 12.CGolgorh). betekende voor de satan immers een geduchte nederlaag en door de Geest van het Pinkster: feest werden er duizenden gekivig in Christus als de enige ware Messias. Maar de satan bleek later toch weer over grote invloed te beschikken. De Here Jezus had al voorzegd, dat de valse messiassen en profeten grote tekenen en wonderen zouden doen, Matth. 24:24, terwijl de apostel hier over het tweede beest schrijft: En het doet grote tekenen, zodat het zelfs vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde ten aanschouwen van de mensen, vs 13. En het verleidt hen, die op de aarde (of: het land) wonen, wegens de tekenen, die hem gegeven zijn te doen voor de'ogen van het beest. En het zegt tot hen, die ocr de aarde (of: het land) wonen, dat ze een beeld moeten maken
§9
voor het beest, dat de wond van het zwaard had en (weer) levend geworden is, vs 14. En hem werd gegeven (= God liet het ae b e uren) om aan het beeld een geest te schenken, ZOdar het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het len, gedood werden, vs 15. 757 beest niet aat Wij kunnen het ons vandaag nauwelijks voorstellen, dat er voor de mensen een beeld wordt gemaakt ter aanbidding en dat ze het v nog doen ook. Maar de wereld was ten tijde van de apostel Johannes nog vol afgoderij, en, wat alles afdoet, de Here Jezus heeft zijn discipelen al voor zulke wonderdoeners gewaarschuwd, Matth. 24:5 (valse messiassen) vs 11 (valse profeten), vs 24 (ze zullen grote 111 wonderen doen), vs 25 (zie, Ik heb het u voorzegd). We moeten hier overigens niet alleen aan grote dwaasheid denken, maar ook aan .. grove wreedheicl. We lezen immers verder: En het (beest) maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rij ken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken_gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhootd en dat niemand kan kopen of verkopen dan wie het merkteken, de naam van het beest of het getal van zijn naam heeft, vs 16, 17. Dit betekende een boicot, een uitsluiting van de christenen, omdat die zich met dit afgodisch gedoe niet wensten in teTaTten. Vin 00040 ..hen mocht men niets kopen en aan hen niets verkopen. Dus moesten ...„..----.zij maar sterven. En welke misdaad pleegden die christenen? Zij wilden zichzelf niet voorzien van de naam of het getal van de naam van de valse profeet. Hiervoor was een zeker kunstje nodig. Men moest de letters van het alfabet voor getallen verklaren. Dus by. a=1, b=2, c=3, enz. Dan kwam by. onze Hollandse naam Jan op het getal 10+1+14= 25. Maar andersom rekenen en zeggen welke naam het getal 25 betekende, was natuurlijk moeilijker. Vandaar onze moeite met vers 18. Daar lezen we: Hier is de wijsheid. Wie verstand heeft, berekene het getal van het beest, want het is het getal van een mens en zijn getal is zeshonderd zesenzestig. De eerste lezers van Openbaring hebben de betekenis daarvan misschien begrepen. Ons ontgaat zij thans. —
—
4
-
85
'
§ 9
De achtergrond van het verzet jtegen de twee getuigen
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
de eersteliramifersz lc, 738.) En in hun mond i gevonden. (Zij scharen zich niet achter de valse proeet. e zijn onberispelijk, vs 5. (Zij houden zich in alles aan het Evangelie van Christus en zijn apostelen.)
6. JOHANNES ZIET HET LAM EN ZIJN VRIJGEKOCHTEN, 14:1-5
Wat zal dit gezicht Johannes getroost hebben. Het was het precies tegenovergestelde van het voorgaande. Johannes deelt ons mee: En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden zijn naam en de naam zijns Vaders geschreven stonden, vs 1. Bij „de berg Sion" denke men niet aan het aardse Jeruzalem. Uit het vervolg, vs 3, blijkt, dat Thrannes een blik mocht slaan in de hemel en daar de gemeente der uitverkorenen al heeft mogen zien. Of hun bewaring ook verzekerd was! Ook heeft Johannes hen mogen horen. Hij vertelt daarvan aldus: En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren en als de stem van zware donder. En de stem, die ik hoorde, was als de stem van citerspelers, spelende op hun citers, vs 2. Of de aandacht van Johannes ook krachtig gevestigd werd op het eeuwig yeluk der verlosten! En er ontbrak niemand, blijkens de honderdvierenveertigduiTwaalf was het getal der volheid, honderdvierenveertig was getal der onovertrefbare volheid. Daarvan ging niemand of en aar kwam niemand bij tegen de wil van onze hemelse Vader. De apostel schrijft trouwens: En zij zongen een nieuw gezang voor de troon en voor de vier dieren en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde, vs 3. Voor de vier dieren en de oudsten verwijzen we naar 4:4. Nu volgt nadere mededeling over de verlosten: Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk. - Hierin hore men geen verachting van het huwelijk en geen verheffing van het celibaat, van vrijwillige onthouding van het huwelijk, hLes,Het volgende maar eenvoucJig.12faoL. het ogreiristenleven yerklaart dit: Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook eengaat. (Zij blijven hun Heiland trouw, zelfs tot in de dood.) *Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstenieii vooirod en het Lam, vs 4. (Een herinnering aan de eisen der offerthora betreffende
,.
86
§9
7. JOHANNES HOORT DRIE ENGELEN GODS OORDEEL AANKONDIGEN, 14:6-13
Nu gaat het naar het einde. Waarvan? Van de stad, die in Openb. 11 werd aangeduid met de woorden „alwaar hun Here gekruisigd werd" en waar het beest uit de afgrond (in Openb. 13 genoemd: uit de zee) de mensen verlaagde tot het peil van afgodendienaars. Gods geduld is op. Zijn oordeel is op komst. De hele wereld zal ervan gewagen en wordt ervoor gewaarschuwd, de gelovigen worden ermee getroost. a. De wereld gewaarschuwd, vs 6-11 Er worden drie engelen uitgezonden. Ze vliegen hoog in de lucht. Daardoor kunnen velen hen horen en zien, wanneer zij voor de aanstaande uitbarsting van Gods toorn waarschuwen. De apostel deelt over elke engel het volgende mee. i. 6 - 7 1. En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn en aan alle yolk en stam en taal en natie; en hij zeide met luider stem: Vreest God en geeft Hem eer, want het uur van zijn oordeel is gekomen, en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft, vs 6, 7. Met het „eeuwig evangelie", dat de engel „had", d.w.z. vasthield, is klaarblijkelijk een boek bedoeld. Dit zal gediend hebben als zinnebeeld voor de boodschap van genade, die Christus voor zijn hemelvaart zijn apostelen bevolen heeft vanuit Jeruzalem aan alle 146,414k volken te prediken, Hand. 1:8. Het zal daarom een „eeuwig evange....-. itiw#11. lie" worden genoemd, omdat het wel door velen uit Christus' eigen yolk verworpen is, maar toch een blijvende plaats heeft ingenomen in de verdere geschiedenis der mensheid. Velen zijn daardoor van de afgodenbekee-ra- to-t-ete -clierist van- de enige ware God. t c.,), 2. En een andere, een tweede engel, volgde, zeggende: GeV ' vallen, gevallen is het grote Babylon, dat van de wijn van de harts-
park
87
§ 9
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen •
•
tocht zijner hoererij al de volken heeft doen drinken, vs 8. Hier ontvangt de stad ; die in 11:8 reeds de verre van sierlijke bijnamen Sodom en Egypte kreeg, er nog een derde bijnaarabij, nl. Babylon. Ook deze klonk niet als een erenaam en is zo ook waarlijk niet bedoeld. Dat merkt men wel wanneer men de profetie van Jesaja leest, die hier letterlijk wordt aangehaald: Gevallen, gevallen is Babel en alle_ge,aucten beelden van zijn goden heeft Hij ter aarde verbrijzeld Jes. 21:9 Ivenals Jesaja zich bediende van het perfectum profeticum, e profetische verleden tijd, om zijn lezers te vervrekeren van God vastbesloten IHa blz. 67v, 81v, gebeurt dat ook hier. Zoals God op de vroeger algemeen als heilrg gederde stad Babylon aan de Eufraat getoornd heeft om haar afgoderij en de daarmee steeds gepaard gaande ontucht en wegens haar machtsmisbruik jegens de volken, zo zal Hij straks zeker ook toornen op de heilige stad Jeruzalem wegens haar verwerping van Gods Woord Verbond, van de freria7id en Middelaar, door de verwerping van v Gods eigen Zoon als Messias. 4 ) 3. En een andere engel, een derde, volgde hen, zeggende met I luider stem: Indien iemand het beest en zijn beeld aanbidt en het merkteken op zijn voorhoofdIrgland ontv , di za ook drinken van de wijn van Gods gra ap, die ngeme g oebereid in de beker van zijn toorn; en hij zal gepijniiawolcien met vuur en zwavel ten aanschouwen van de heilige engelen en van het Lam. En de rook van hun pijniging stijgt op in alle eeuwigheden, en zij hebben geen rust, dag en nacht, die het beest en zijn beeld aanbidden, en al wie het merkteken van zijn naam ontvangt (=aanvaardt) vs 9-11. Met een woord gezegd: dit is een waarschuwing voor de hel, wie is zij met name bedoeld? Voor hen, die zich niet geschaard 'hebben aan de zij de van Christus en zijn apostelen, niet aan de zijde van daarheid, rnaar aan die van deIeugen, van de prediking en de macht va.Thtle valse profeet, die -18 werd beschreven. b. De gelovigen getroost, vs 12, 13 De derde engel had dus ernstig gewaarschuwd voor de hel. Die straf was nog heel wat erger dan de verwoesting van Jeruzalem, al lag zij wel in het verlengde daarvad. VermoedeIijk is de derde engel zo 88
^
•••.'
-
NO
k
diep_cinder de indruk geweest van zijn zeer ernstige strafdreiging, /„. daCUSlaaraan vs 12 heeft toegevoegd: Hier blijkt de volharding der : 44 -4.** 'heiligén, die de geboden Gods en het geloof in Jezus bewaren, vs 12°. Er was immers in het voorgaande meermalen over christenvervol-- " 4.4 gingen gesproken, 11:7, 12:13, 17, 13:7. Wat waren die vervolgingen vreselijk. En toch, nu hij tot een waarschuwen voor de helse pijniging gekomen was, nu voelde hij zich toch gedrongen om die vervolgde en soms dood gemartelde christgelovigen er gelukkig orn te prijzen, dat zij hadden mogen volharden in het christelijk geloof en het christelijk Leven. Na de bewandeling van deze weg der vol- 4„,. ; harding behoefden zij voor geen hel te vrezen. Deze waarscbijnqjkAgor..deJerde engel gedane uitspraak wordt in vs 13 aldus bevestigd. Johannes deell niee: En ik hoorde een stem uit de hemel zeggen: Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na, vs 13. Op de vraag van wie die stem uit de hemel geweest is, weten wij geen stellig antwoord te geven. Maar waarom kan ook nu niet het Lam, de Here Jezus zelf, hebben gesproken? In elk geval stelt de spreker van vs 13 zich op dezelfde wijze op als de spreker van vs 12, want Hij zegt ook, dat wanneer men van hieraf of van nu af, vanaf de daareven bedoelde hel, op al die geplaagde, gehate, gemartelde, vermoorde christgelovigen terugzag, dat men hen dan niet anders dan gelukkig, zalig kan noemen. De spreker van vs 13 herinnert eraan, dat de Geest van God, die deze ontwijfelbare waarheid al eerder heeft doen horen, 1 Thess;.. 4:13-18 e.a. pl., haar nu nog eens aan de apostel Johannes laat horen en door hem laat opschrijven, opdat straks iedereen haar zal kunnen lezen. Wanneer wij ons visionair zien verplaatst naar de dag der dagen,de dag van hemel en hel, dan zeggen ook wij: Wat zijn van nu at aan die vervolgde christenen gelukkig te prijzen. In tegenstelling met hun ongelovige haters en vervolgers. Die zullen eindeloos gepijnigd worden (vs 11), maar zij zullen ongestoord rusten. Ziedaar de vrucht van hun werken, van hun christelijk levensgedrag. Dat zal de Rechter van heel de aarde nooit vergeten. Even een opmerking. Men heeft van deze verzen heel vaak gebruik gemaakt bij het opstellen van overlijdensberichten en 89
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
grafschriften voor ontslapen christenen. Dat is natuurlijk goed. Als wij door deze gewoonte dan maar niet vergeten, dat deze verzen in Openb. 14 in een bepaald verband staan en in overeenstemming rmee moeten worden verklaard. We hebben ook hier met een e doen. Daarin is het woord „nu" of „heden" niet altijd maar ge u aan onze woorden nu en heden uit ons dagelijks spreken. En tenslotte: Deze verzen pan wel over doden, maar ze zijn eschreven voor de levendep. Om deTerefs'of hoorders ervan op te wekken toch vooral aan de zijde van Christus te staan in de strijd tegen de n om hen in dagen van vervolging, verdrukking, verachting, enz. te troosten met de belofte, dat de gelovigen eenmaal voortdurend bij de Here zullen zijn. 8. JOHANNES ZIET CHRISTUS STRAFFEND OPTREDEN, 14:14-20
Tenslotte heeft de apostel reeds mogen zien op welke afstraffing het verzet tegen de getrouwe getuigen is uitgelopen. Christus speelde daarbij een belangrijke rol. Het zou gebedsverhoring betekenen. Door de zielen onder het altaar was gevraagd tot hoe lang God hun bloed niet wreekte, 6:9, 10. Van een zekere bestraffing was ook reeds sprake in het hoofdstuk over de twee getuigen in de stad „alwaar ook hun Here gekruisigd werd" 11:8, 13, 18. Maar in het slot van Openb. 14 is sprake van een definitieve afstraffing. eelt allereerst mee, dat Christus daarbij de leiding De apostMr zal hebben, hoewel nog steeds als gehoorzame Knecht des Heren. We lezen: En ik zag en zie, een witte wolk, en op de wolk iemand gezeten als eens mensen zoon met een gouden kroon op zijn hoofd en een scherpe sikkel in zijn hand, vs 14. In deze beschrijving herkennen we meteen onze Heiland. Hij was en is de Zoon van God, maar als we in de Schrift lezen over zijn arbeid, lijden, sterven, opstanding en hemelvaart, zien we een echt mens voor ons,Dat was Hij zelfs, toen Hij durofetie verviiide van Dan. 7:13, 14 en verho.ogdwezdaanderecterhan dnods. Aan die verhoging moeten we "filer in vs 14 denken wegens de w Orken de kroon, maar ook wegens de sikkel. Want daarbij staat nadrukkelijk het woord „„5cherp'2) Met die sikkel zal Hij gaan straffen. Hij heeft er nu zeker de macht toe, al zal Hij daarvan niet anders gebruik maken dan_ met goed--
-
——
90
vy
§9
vinden van God, zijn Vader. Zo blijkt uit het vervolg. We lezen: En een andere engel (= een ander wezen. een engel 6 ) kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want het uur om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde (of: van het land) is geheel rijp geworden, vs 15. Over die tempel lazen we in 11:19, in het slot van het hoofdstuk over de twee getuigen. Nu blijkt, dat Christus het gebed der martelaren hoorde en hun hemelse Vader het uur der verhoring ervan bepaalde. Met goedvinden, ja op bevel van zijn Vader gaat Christus over tot afstraffing van de vervolgers van zijn getuigen. De engel bracht zijn boodschap aan Hem over uit de tempel, als een bevel van God. Daarop is de Knecht des Heren tot van zijn werk overgegaan. We lezen: En Hij, die op de wolk gezeten was, zond zijn sikkel uit op de aarde (of: op het land), en de aarde (of: het land) werd gemaaid, vs 16. Laten ons even mogen opmerken, dat in dit visioen sprekende trekken van gelijkenis voorkomen met hetgeen we lezen in „les. 63:1-6 en Joe1.3. De profeet Jesaja zag, dat Jahweh de vij and van zijn yolk geducht afstrafte. Dat wa I dom Bezitter van TerizZtr prachtig wijnland. Het gewaad van Jahweh was dan ook rood als dat van iemand, die de wijnpers treedt, Pia bladz. 266. In Joel 3 draagt Jahweh zijn dienaars op de vijanden van zijn yolk wed, te maaien zoals men koren maait en hen te v_rti Lssc len zoals men treedt in de wijnpersbak, bladz. 699. Vergelijking met ie deze Schriftgedeelten zal ons stellig helpen om ook de resterende verzen van Openb. 14 te verstaan. We lezen verder: En een andere engel kwam uit d tempe die in de hemel is, ook hij met een scherpe sikkel, vs 17. Dus oo deze engel werdZoor God gezonden. Maar aangaande de volgende engel deelt Johannes mee: en een andere engel kwam uit het altaar (wat doet denken aan de zielen onder het altaar van 6:9, 10); deze had macht over het vuur (zie 8:5, weer verband met het gebed der gelovigen) en hij riep met luider stem tot hem, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel uit en oogst de trossen van de wijngaard der aarde (of: de3dip_g_a_ardvans het land, van Israel), want zijn druiven zijn rijp, vs 18. En de engel wierp zijn sikkel op de aarde (of: op het land) en oogstte van de wijngaard der aarde (of: des lands) 91
.
§ 9
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
en wierp het (= wat hij afsneed) in de grote persbak van de gramschap Gods, vs 19. Zo wijzen ze beide in een richting. Zowel Gods bevel als de gebeden der heiligen. Hun ene doel wordt aldus in het volgende vers beschreven: En de persbak werd getreden buiten de stad en er kwam bloed uit de persbak tot aan de tomen der paarden, zestienhond stadien ver, vs 20. ov'' ')Vv Of de bloedstroom ook lang en diep was! Mi chien „ ot de tomen der paarden" een staande uitdrukking ge est 7 ). Inderdaad zijn niet alleen binnen Jeruzalem Joden door Joden omgebracht, maar ook buiten Jeruzalem Joden door Romeinen. Wie de stad poogde to ontvluchten en gegrepen werd, werd gekruisigd. En toen hadden de Romeinen al een tocht uit het noorden van het land vandaan achter de rug, die gepaard ging met bloedvergieten. Heel het Joodse land was in deefaren van Jeruzalems bezetting door Joodse verzetstrijders en z'n'telei en inn—iiiie-doOriZomeinse solda to rood i gekleiTiff &Or bloed. Misschien wordt met de zestienhonderd stadien gezinspeeld op de lengte of breedte van het Joodse land in de apostolische tijd. 8 ) Een stadie was niet overal even groot. We kunnen z'n lengte houden op ongeveer 190 m. Moeten we in dit Schriftgedeelte het Griekse woord ge maar niet vertalen door „land" in plaats van door „aarde"?
De achtergrond van het verzet tegen de twee getuigen
§9
laatste dagen" bladz. 90, herinnerd aan de vroege datering van Openbaring door Epifanius onder Claudius en door Tertullianus onder Nero. Voor de theorie, dat Babylon in Openbaring Rome is, zien we geen grond. Het beroep op de bewering, dat met Babylon in 1 Petr,5:13,immers ook Rome bedoeld is, werd door prof. Greijdanus zelf rora en eerlijk in zijn commentaar op 1 Petr. verzwakt door verwijzing naar Calvijn. 5) Aldus prof. Greijdanus in zijn comm. 6) Idem. 7) Drs J. Willemze, De Openbaring van Johannes, T. en U., vermoedt „een geijkte uitdrukking". 8) Een gedachte van Hieronymus, bij Diisterdieck, comm.
NOTEN 1) Prof. Greijdanus, comm. 2) Dr C. van der Waal, Openbaring, II, 232. Zo vertaalde Dr D. Holwerda deze Schriftplaats, Opbouw van 19-2-65. Meer hierover IB, 750. 4 ) Omdat we niet het verband tussen Openb. 11 en volgende hoofdstukken durfden negeren, konden we onmogelijk de „late" datering van Irenaeus, onder Domitianus, aanvaarden. We zijn gelukkig de enigen niet. In 1957 schreef W. F. Albright in zijn From the Stone Age to Christianity, pag. 22: „The late R. H. Charles was correct in recognizing the Hebrew background of the Apocalypse, and C. C. Torrey is probably right in dating it about 68 A. D., shortly before the Fall of the Second Temple." In gelijke geest schreef in 1975 J. A. T. Robinson in zijn Redating the New Testament. En in onze taal sloot Dr C. v. d. Waal zijn levenswerk over Openbaring of met twee forse delen, Openbaring I en II, waarin ook hij de „late" datering verwerpt. Voordien had hij al o.a. in zijn kleinere boek „En het zal geschieden in de
92
93
Het visioen van de zeven schalen
§ 10 JOHANNES ZIET HET VISIOEN VAN DE ZEVEN SCHALEN, OPENB. 15 EN 16 Het laatste bijbelboek is geen nijdig anti-Joods strijdschrift. Johannes was zelf ook een Jood. Zeker, het boek keert zich wel tegen hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, maar het niet zijn, 2:9, 3:9. Maar dat gebeurt niet op een botte manier. De lezer moet zich zelfs wel eens e afvragen wat er eigenlijk bedoeld wordt. Tevens vertoont het een fraaie compositie. Op de zeven zegels van 5:1 en de zeven 1"--1 bazuinen van 8:1 volgen in 15:1 de zeven schalen. Met intermezzo's reletp. enb. 8-11, waarin tenslotte toch niet de naam Jeruzalem wordt genoemd, maar wel de stad wordt aangeduid „waar onze Here gekruisigd werd", 11:8. Zo'n duidelijke en toch niet scherpe manier van schrijven vraagt wel aandacht en nadenken. Nu gaan we over de zeven schalen lezen. (Dit zal zeker wel het derde wee zijn van 11:14, in 11:15 genoemd de zevende bazuin.) Wat is ook dit gedeelte van het boek overzichtelijk samengesteld. Laten we even mogen „nummeren". Opschrift 15:1 15:2-4 God alvast geprezen De zeven engelen ontvangen hun schalen 15:5-8 16:1-21 De zeven schalen worden uitgegoten 16:1, 2 De eerste schaal De tweede schaal 16:3 De derde schaal 16:4-7 16:8, 9 De vierde schaal 16:10, 11 De vijfde schaal 16:12-16 De zesde schaal 16:17-21 De zevende schaal. Zo'n manier van schrijven nodigt ons uit tot lezen. ,
94
§ 10
Opschrift En ik zag een ander teken in de hemel, groot en wonderbaar: zeven engelen, die de zeven laatste plagen hadden, want daarmee is de gramschap Gods voleindigd, vs 1. Echt een opschrift. Een korte samenvatting ten gerieve van de lezer. Laat het Ned. woord „laatste" echter geen misverstand bij ons wekken. Deze zeven plagen zij410,4elijk aan het eindgerickt. In 16:21 wordt straks immers over degenen, op wie de zeven plagen (of slagen) neerkwamen, gesproken als over mensen, van wie er althans enige bleven leven, want zij lasterden God, in plaats dat zij zich bekeerden. TerwijI deze laatste (= uiterst zware) plagen toch ook door God bedoeld zijn om harten te bekeren. Gaat u maar eens na hoe vaak er staat: en zij bekeerden zich niet. • God alvast geprezen En ik zag (iets) als een zee van glas met vuur vermengd, en de overwinnaars van het beest en van zijn beeld en van het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, met de citers Gods, vs 2. Dus Johannes heeft al mogen zien, welke heerlijke gevolgen Gods daden bestraffing straks zullen hebben bij de gelovigen. Rondom Gods et zijn glazen zee (4:6) zullen straks degenen staan, die in de stroll -i7j. 71.7=7n --zijn beeld en het getal van zijn naam (Openb. 13) het ware geloof niet hebben verloochend. Integendeel, zij zullen daar staan met citers in de hand, waarop zij zullen spelen ter begeleiding van het lied, dat zij tot Gods eer zullen zingen. Want wat zullen ze zingen? Johannes heeft het al gehoord. En zij zingen het lied van Mozes, de knecht Gods, en het lied van het Lam, vs 3a. Dus zoals Mozes aan Israel een lied geleerd heeft vol dank voor de verlossing uit Egypte, Ex. 15, zo hebben deze trouwe gelovigen door het Evangelie van Chnstus geleerd God te danken voor zijn gezonden verlossing van zonde en_satan. Zij hebben niet meegedaan met de massa die het Lam Goas verachtte. Dit vernemen we nader uit hun lied, dat aldus luidde: Groot en wonderbaar zijn uw werken, Here God, Almachtige; rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Gij, Koning der volkeren! vs 3b. Al zullen Gods handelwijzen nog zo afschrikwekkend blijken, wanneer Hij straft, toch zullen zijn heerlijke deugden gezien worden 95
§ 10
Het visioen va de zeven schalen
door wie gelooft. God zal zijn almac tonen. En zijn waarachtigheid, want Hij houdt woord door 6 ijn beloften en bedreigingen van het verbond na te komen. Hij s ook rechtvaardig, want Hij neemt het op voor het recht van ijn yerworpen Zoo,n en diens trouwe belijders, die trouw zijn tot n de marteldood. Eenmaal zal het erkend worden, ook door mensen it heidense volken afkomstig, die het in hun landen hebben zien g: • euren. Hun lied luidt verder: Wie zou niet ezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt eilig (of: trouw). Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden, vs 4. Voor ons Ned. woord „gerichten" bediende de apostel zich van een Griekse woord, waarmee de Hebreeuwse term „rechtvaardige , daden", die Samuel bij zijn afscheid van Israel bezigde, 1 Sam. 12:7, 1,F,.1 J7, werd vertaald. Gerechtigheid is in de Heilige Schrift niet altijd straffende, maar ook wel verlossende gerechtigheid. L
§ 10
Het visioen van de zeven schalen
drukkelijk bevel aan mensen zullen worden toegebracht, zodat niemand tussenbeiden zal kunnen komen,ltderool waardoor de tempel wordt vervuld. Weer een herinnenng aan vroeger, aan de Goddelijke inwijding van tabernakel en tempel x. 40 n 1 aan om o sts921, f op. 8 Niemailue e e ten gunste van iets of iemand anders te vers h''nen. Eerst moeten de zeven enge en hun zeven slagen ebben toegebracht, vs 8. :
De zeven schalen worden uitgegoten Johannes heeft gehoord, dat hiertoe luid bevel gegeven werd door een stem uit de tempel, 16:1. Deze was in 15:5 al „tent der getuigenis" genoemd. Heiligdom van het verbond. Dit diende tot ett iE nA d.w.z. de twee verbondstafelen, de bewarinLarLle zj verbondstractaten. Die moesten worden bewaard in de ark en de ark in het allerheiligste van de tabernakel. Daarom zal de herhaalde hgripselins aan die naam va e tabernakel bedoeld zijn ter herin,._ nering aan de plaats en he aaro inhoud der schalen zou neerkomen. —Wemiulien er dus goed aan doen, wanneer we het Griekse woord ge in 16:1 en l'niet>rertalen door aarde, maar door land.') We zullen latO -Orhierna nog Weliens aben. i
4011111■1111M......
De zeven engelen ontvangen hun schalen Wij zijn als bijbellezers eraan gewend geraakt, dat de tabernakel wordt genoemd de tabernakel der „getuigenis" en de ark eveneens ark der „getuigenis". Maar dat woord „getuigenis" was allereerst een naam voor de twee verbondstafelen, die God liet bewaren in de ark en deze weer in de tent of tabernakel. Dat deed Hij overeenkomstig de toenmalige gewoonte om staatsverdragen in tempels te bewaren, Ex. 31:18, IA, §18, 3. "flr Johannes vertelt verder: En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuigenis in de hemel ging open, vs 5; en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen (wat doet denken aan priesterkleding) en de borst omgord met een gouden gordel (wat doet denken aan een staan in koninklijke dienst) vs 6. En een an de vier dieren (bedoeld zijn de cherubs van 4:6) gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, die leeft tot in alle eeuwigheden, vs 7. Gods werk wordt door hooggeplaatste dienaars, een van de vier cherubs en zeven priesterkoninklijk hoge engelen, behartigd. En dat de zeven slagen, hoe vreselijk ook, toch op Gods uit—
96
-
De eerste schaal Johannes schrijft: En de eerste (engel) ging heen en goot zijn schaal uit op het land, en er kwam een boos en kwaadaardig gezwel aan de mensen, die het merkteken van het beest hadden en pe zijn beeld aanbaden, vs 2. Over deze mensen lazen we in 13:15 614:9. 1, Ze hadden niet geluisterd naar de Waarheid, naar het Woord van God, dat gepredikt werd door Christus en zijn apostelen, maar naar de leugens van de tegenstanders van dezen, afkomstig van de_yAder der leugen, de satan, de draak. Vandaar voor hen deze oproep tot -Serering. Want de inwoners van het land, waarvan de hoofdstad de bijnamen Sodom en Egypte had „ gekregen, werden bezocht,„...m0 purslen, met zweren, wat doet denken aan Ex. 9:8-12, de(zesd11• 41 Egyptische plaag.
97
§ 10
Het visioen van de zeven schalen
De tweede schaal Johannes schrijft: En de tweede (engel) goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren, stierven, vs 3. Ook deze straf herinnert ons aan een Egyptische plaag, nl. aan decersteitdie van Ex. 7:20, 21. Zij veroorzaakte belemmering voor hafidel en verkeer. De derde schaal Johannes schrijft: En de derde (engel) goot zijn schaal uit in de rivieren en in de waterbronnen, en het water werd bloed, vs 4. Deze plaag herinnert nog sterker aan een Egyptische plaag, nl. dee4erste, want nu werd het water zelfs voor de consumptie onbruikbaar gemaakt. Johannes hoorde deze engel, door hem de engel van het water genoemd, zeggen: Rechtvaardig zijt Gij, die zijt en die waart (U verandert niet), Gij Heilige (dit woord legt het accent op het nakomen van eden en beloften 2 ), dat Gij dit oordeel hebt geveld, vs 5. Omdat zij het bloed der heiligen en der profeten vergoten hebben, hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; zij hebben het verdiend, vs 6. De engel geeft God dus gelijk. De Here Jezus klaagde ook: Jeruzalem, Jeruzalem, , dat de profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zun, Johannes hoorde op dezelfde wijze het altaar (de zielen onder het altaar, 6:9) spreken: Ja, Here God, Almachtige, uw oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig, vs 7. De vierde schaal En de vierde (engel) goot zijn schaal uit over de zon en haar . werd gegeven de mensen te verzengen met vuur, vs 8. En de mensen :st..werden verzengd door de grote hitte en ze lasterden de naam van God, die de macht heeft over deze plagen, en ze bekeerden zich niet om Hem eer te geven, vs 9. Dus men zag wel terdege goed in, dat alle vier genoemde slagen neerkwamen uit Gods voorzienige hand, die alles regeert. Dat bleek uit het Godslasterlijk reageren op de vier genoemde natuurrampen. Men vloekte. Het tegendeel van zich bekeren. Men 98
Het visioen van de zeven schalen
§ 10
stak niet zijn hand in eigen boezem, maar gaf de schuld van al die tegenspoed aan God. De vijfde schaal De apostel schrijft verder: En de vijfde (engel) goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn, en zij lasterden de God des hemels vanwege hun pijnen en vanwege Fiun gezwellen, en zij t van hun werken, vs 10, 11. Bij dit beest zullen we moeten denken aan j3:1 -10, dus aan'tet Joodse nationalisme, dat wel van een messias wilde weten, maar dan van Been lijdende en .stervende messias, maar van een messias die de • Romeinen vealoss. Het heeft z'n hartewens niet vervuld gezien. Het verloor de strijd tegen onze Here Jezus, want die werd uit het graf opgewekt en ten hemel verheven en Hij vergaderde Zich door zijn Geest toch een gemeente uit het Joodse yolk, later ook almeer uit de heidenen. En de strijd tegen het Romeinse gezag werd ook verloren. De versclialeride Joodse groepen hebben zich door de satan .er wel toe late opjagen m een tegenrijk te stellen tegenover de komeinen, maar ze en geen stand kunnen houden. Er is door hen vreselijk geleden. Maar de massa heeft zich van haar heilloze acties niet bekeerd. De zesde schaal En de zesde (engel) goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon (het oosten) komen, vs 12. Wat dit betekent zagen we reeds in 9:14,(de zesde bazuin). I el word tnen hP7ncht om zijn a fgoderij. Zoiets wordt ook hier voorzegd. We lezen verder: En ik zag uit de bek van de draak (12:3) en uit de bek van het beest (13:1) en uit de mond van de valse profeet (13:11, het tweede beest) drie onreine geesten komen, als kikvorsen, vs 13. Omdat kikvorsen nu niet bepaald aantrekkelijke dieren zijn, zal hun gestalte gekozen zijn als beeld voor duivels. Er volgt immers: Want het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen, welke uitgaan naar de koningen der gehele wereld, om hen te verzamelen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God, vs 14. 99
§ 10
Het visioen van de zeven schalen
Een voorbeeld van wat bier bedoeld is, zullen we zeker wel 7=ropruien door vijanden van het Evan de mogen zief stadsbestuurders te Thessalonica tegen Paulus en Silas and 17 In elk geval wordt op aIleflei pra greirrali de bewoondt'were • door Joden, die daar wonen, geageerd tegen Christus en de zijnen, zodat Deze zich gedrongen voelt tot het uitspreken van de volgende vertroosting: Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn zijn christelijke levenswandel) bewaart, opdat hij niet n.. wanTlefe en zijn schaamte met gezien worde, vs 15. Het begin van het volgende vers luidt in de Nieuwe Vertaling: „En hij". We kunnen wellicht beter vertalen: En zij (nl. de duivelse geesten) verzamelen hen (nl. de_overkeden) op de piaats, die in het Hebreeuws genoemd wordtglarmagedon>s 16. Hier is in de loop der eeuwen herhaaldelijk yolk gestreden. jy door Sisera, Richt. tegen koning Ahazia, 2 Kon. 9:2I, en tegen koning Josia, 2 Kron. 35:22. De satan heeft geduchte plannen, maar Christus zal zijn gemeente bewaren, ook tegen het zwaard van koningen en keizers. In de eerste jareti zestigAan de christelijke jaartelling is het land Kanaan vol Joodse v'efEetslieden en Romeinse soldaten geweest. .
-
—
-
Het visioen van de zeven schalen
§ 10
buiten lucht. Zowel mensen als dieren moeten ademhalen. Waar moeten ze heen, als er geen ademhalinz mogeljk ITTE n waar moeten ze het zoeken, afs ertegetiJk een zware aardbeving plaats heeft? Dan moet een gevoel van toSalehulpelooshe,id zelfs de flunkste mensen wel doen inzinken. Mies rondom hen schudt en schokt. Herhaaldelijk. En wat te doen als men de volgende chaos meemaken moet: En de &rote stad (in 11:8 een duidelijke aanduiding van Jeruzalem) viel in drie stuikTcen uiteen (dus nog erger dan in 11:13) en de steden der volken (in Palestina lagen ook heidense steden, by. Caesarea, Palmyra, Baalbek) stortten in. En het grote Babylon (vgl. 14:8) werd voor God in gedachtenis gebracht om daaraan de beker met de wijn van de gramschap zijns toorns te geven, vs 19. God heeft in de loop der eeuwen meerAari eens tegen Israel getoornd. Maar zal Hij ooit zo toornig zijn geweest als toen zijn eken Zoon in de stad van zijn tempel door zeer velen van zijn yolk verworpen is arWeTo ord e Messias, j a zelfs smadelijk gekruisigd is? Johannes zag de gevolgen van Gods verontwaardiging en woede zich over grote oppervlakten uitstrekken. HetyaLatsof eilanden wegdreven_en bergen in de grond zonken. Allemaal gevolgen Gods ingreep in de sTeer der aarde. Ze waren bijv. ook te zien, te horen en te voelen in zware hagelstenen, die op de mensen neerkwamen. Hagelstenen van een talent zwaarte. Volgens deskundigen een gewicht van circa 50 pond. Met zulke „kogels" schoten de Joodse katapulten in de tijd voor Jeruzalems inneming op eigen volksgenoten. Links en rechts vielen er doden. Maar degenen, die het er levend afbrachten, kwamen ditmaal (vgl. 11:13) niet tot bekering. Nee, de mensen lasterden God vanwege de plaag van de TiageT, CA7ant de plaag daarvan was zeer groot, vs 21. —
-
——
—
De zevende schaal De voorgaande engelen hebben schalen uitgegoten met rampzalige inhouden. Maar dit alles geschiedde op Gods bevel. Van de zevende schaal wordt dat nog eens extra vermeld: En de zevende (engel) goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied, vs 17. En er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen, en er geschiedde een grote aardbeving, zo groot als er geen geweest is sedert een mens op aarde was, i 61 ievig was deze aardbeving, z6 groot, vs 18. O wiens bevel geschiedde dit ook al weer? QpGods Vergis u niet in God, wanneer er rampen plaats hebben. Hij heeft reeds op Horeb zijn oude verbondsvolk uitvoeri voor zijn verbondswraak gewaarschuwd, lezen we in ev. 26. Johannes heeft schokkende dingen zien gebeuren. Een ingreep van Gods straffende hand in de lucht. Geen enkel schepsel kan - -
100
--
-
NOTEN ') In navolging van Dr C. v. d. Waal in zijn „Openbaring van Jezus Christus". 2 ) Aldus Dr Van der Waal bij 15:4.
101
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
1.42'.1V
§ 11
JOHANNES OVER HET VISIOEN VAN BA ELS VEROORDELING EN ONDERGANG, OPENB.0-19:10 Enerzijds is de overgang van het vorige Schriftgedeelte naar wat nu aan de orde is in het geheel niet moeilijk. De stad, waarover het hier zal gaan en die hier steeds Babylon heet, werd in het voorgaande ook al een paar maal zo genoemd, 14:8, 16:19. Het zal ons niet verwonderen, als we in 17:6 zullen lezen, dat zij dronken is van het bloed der heili en en van het bloed derett. . Dat herinnert aan 1 :6, j a aan 11:8, de grote stad op weer straat de lij ken der heiligen lagen; ze werd geestelijk genaamd Sodom en Egypte, en daar werd ook hun Here gekruisigd. Die stad kennen we wel. Daarom valt het anderzijds wat moeilijk, wanneer die stad hier voortdurend Babylon wordt genoemd en wanneer de beeldtaal rondom die naam breed wordt uitgewerkt, alsof we hier te doen hebben met een grote hayenstad. Daarover alnstonds meer. We brengen de volgende verdeling aan. 1. JOHANNES WORDT TOT HET ZIEN VAN DIT VISIOEN GENODIGD DOOR EEN VAN DE ZEVEN SCHAALENGELEN, 17: .1.r / s
Over die zeven schaalengelen hebben we in hoofdstuk 16 gelezen. Een van hen komt nu naar Johannes toe en zegt tot hem: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren, met wie de koningen der aarde (of: van het land) gehoereerd hebben, en zij, die op de aarde (of: het land) wonen, zijn dronken geworden van de wijn harer hoererij, vs 1, 2. In heel Openbaring komen veel weerklanken uit het O.T. voor, .maar hier zeer vele. Reeds de eerste woorden zijn echo's uit de -") boe- ken der prOfeten. Babylon, de grote hoer, die zit aan vele wateren. Ze herinneren ons aan de plaats in het boek van Jeremia, waar van het Babylon in Jeremia's tijd wordt voorzegd, dat zij „die aan 102
§ 11
grote wateren woont" zal tenondergaan, Jer. 51:13, Pt), bladz. 453. Ook worth in het O.T. meermalen een stad een hoer genoemd. Bijv. ie,.. in Jes. 23:16, IHa, blz. 87v en Nineve in Nah. 3:4, IHc, blz. 789v. ./ IOm r yrus -de fatale invloed te typeren, die van deze steden is uitgegaan. En zo wordt hier nu ook genoemd de stad, waar onze Here gekruisigd is.' Misschien zal iemand opmerken, dat Jeruzalem toch niet . aan grote hebben met een, vistoen te doen. wateren _gelegen hetft_Niaar we lezen, dat de wateren waren: ndten zullen we straks in v „ie meni ten, volken en talen. u Of er in Jeruzalem velerlei , talen gesproken zijn en o er door de Joden in het buitenland vele talen gesproken zijn, Hand. 2:5-10.
04
.
2. JOHANNES ZIET EEN VROUW, DIE ZIT OP EEN BEEST, 17:3-6A
De apostel vertelt, dat de engel het volgende met hem deed: En hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn, vs 3a. De woorden „in de geest" of „in de Geest" zullen hier, evenals in 1:10 en 4:2, betekenen, dat de engel Johannes in yervoeriasiles Geestes bracht. Het woord „woestijn" zal nu zeker al de lezer moeten voorbereiden op de akelige,sfeet4 waarin de vrouw zich straks zal blijken te bevinden. -Eerst spreekt de apostel over het beest: En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen en het had zeven koppen en tien horens, vs 3b. Over dit beest lazen we al in 13:1-10, § 9, IV; over z'n rossige kleur, die wees op moordlust, over z'n zeven koppen, die z'n grote listigheid bewezen en over z'n tien horens als bewijzen van z'n kracht. Evenmin als in 13:1 deelt de apostel hier iets naders mee over die godslasterlijke namen op het beest. Misschien zwijgt hij daarover verder uit gehoorzaamheid aan het aloude gebod, dat Israel zelfs de namen van afgoden niet op zijn lippen moest nemen, Ex. 23:13, Ps 16:4. Vervolgens vertelt de apostel over de vrouw. De kleding der vrouw En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen en de onreinheden van haar hoererij, vs 103
§ I 1
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
4. Hiermee is de pretentie van de vrouw uitgebeeld. Ze gedraagt zich alsof ze een koningin is. Het woord beker herinnert ons weer aan het O.T. Volgens Jer. 51:7 was Babylon een gouden beker. Het woord „gruwelen" duidt in het O.T. vaak vreemde goden aan, Deut. 32:16. Haar voorhoofdnaam En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen van de aarde (of : van het land), vs 5. Die naam was een geheimenis, zegt de apostel. Dus hij was niet haar ecEle naam nret haar eigen maar werd figuurlijk gebezigd. Het dragen van een opschrift-nam, op voorhoofd of kleed was in oude tijden overigens niet ongewoon. Straks, in 19:12, 16, lezen we misschien iets dergelijks van Christus, ter aanduiding van zijn majesteit. Maar ook kende de oudheid een onedel gebruik van namen op het voorhoofd. Te Rome kwam het voor, dat prostituees, haar naam op haar voorhoofd droegen. ,
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 11
Eerst schrijft Johannes over het beest en daarna over de vrouw. Het beest, vs 8-14 Blijkbaar heeft de engel zich bezorgd gemaakt over die verbazing van Johannes. Immers kan verwondering leiden tot bewondering en bewondering tot aanbidding. Dat had 13:8 al geleerd. Derhalve wilde de engel Johannes uit de droom helpen. Vandaar zijn nadrukkelijk spreken (Ik). Maar daarom is het dubbel jammer, dat er over deze verzen zoveel verschil van mening onder Schriftverklaarders heerst. Bijv. over die zeven koningen van vs 10, van wie gezegd wordt dat er vijf gevallen zijn, een nog over is en de andere nog niet gekomen en wanneer hij komt, hij maar kort zal blijven. Sommigen hebben een oplossing gezocht in de opeenvolgende keizers te Rome. Maar met wie moest men beginnen? Met Caesar of met Augustus? Van eensgezindheid geen sprake. En als anderen in de hier genoemde koningen leiders zien van het anti-romeinse verzet in Palestina, beschikken zij evenmin over voldoende gegevens omtrent deze mannen. 't Is de vraag, of wij christenen van later tijd deze verzen wel zo goed kunnen begrijpen als de eerste lezers van Openbaring. Het eerste vers van deze reeks, vs 8 is misschien het moeilijkste niet, omdat het veel overeenkomst vertoont met 13:6-10. Dit vs 8 luidt aldus: Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opk omen uit de afgrond en het vaart ten verderve; en zij, die op de aarde wonen (of: die het land bewonen), wier naam niet geschreven is in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, als ze zien, dat het beest was en niet is en er toch zal zijn, vs 8. Als we ons in § 9, IV niet vergist hebben, moeten w denken aan de valsemessiasbeweging. die de christenen vervo gd he eft en ii`Crlegen het Romeinse_gezaiheeft verzet en ondanis iiisiResra gen toch ten einde toe heeft volhard. De engel heeft zelf erkend, dat het verstaan van dit vers en zeker ook wel van de volgende verzen niet eenvoudig was, want hij zei: Hier is het verstand, dat wijsheid heeft, vs 9a. Zullen Johannes en zijn tijdgenoten niet bovendien, zo vroegen we al, over meer kennisl hebben beschikt aangaande de demonische niet-christelijke ver- I zetsbeweging dan wij, lezers van later eeuw? .
Haar christenvervolgingen En ik zag de vrouw dronken van het Hoed der heiligen en van het bloed der getuigen van Jezus, vs 6a. Hier doet Johannes ons denken aan Jeruzalems vijandigheid tegen Jezus en de zijnen, waar,„ over we in de evangelren en Handelingen lezen. De Here Jezus klaagde erover, dat Jeruzalem de profeten doodde, Matth. 23:37,k`5'Stefanus noemde de sanhedristen verraders en moordenaars . van de Rechtvaardige, Hand. 7:52, Paulus beleed zijn vroegere wangedra g tegen Christus en diens gemeente in een toespraak tot het yolk te Jeruzalem, Hand. 22:1-21, en in een rede voor Agrippa te Caesarea, Hand. 26:9-11. i
3. DE ENGEL GEEFT JOHANNES VERKLARING VAN HET BEEST EN DE VROUW, 17:6b-18
Toen Johannes de vrouw op het beest zag zitten, wilt hij niet wat hij daarvan denken moest. Hij erkent het openhartig: En me, toen ik haar zag, met grote verbazing, vs 6b, en vertelt dan: En de engel zeide tot mij: Waarom verbaast gij u? Ik (met nadruk) zal u het zeheimenis yan de vrouw zeggen en van het beest met de zeven koppeti en tien horens, dat haar draagt, vs 7. 104
.
-
—
105
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 1 1
We lezen verder: De zeven koppen zijn zeven bergen, vs 9b. Sommigen hebben later aan het op zeven heuvelen gebouwde Rome gedacht. Daaraan was de vrouw gelijk. Maar hoe moesten we dan aan met wat de engel verder over die zeven koppen zegt: Ook zijn het zeven koningen, vs 10a? Hoe is dat met elkaar te rijmen? En helemaal moeilijk is het vervolg: vijf ervan zijn gevallen, een is er nog en de andere is nog niet gekomen, en wanneer hij komt, moet hij korte tijd blijven, vs 10b. Ook de volgende verzen zijn moeilijk: En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve, vs 11. En de tien horens, die gij zaagt, zijn tien koningen, die nog geen koningschap hebben ontvangen, maar een uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest, vs 12. Dezen zijn een van zin en geven hun kracht en macht aan het beest, vs 13. Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen - want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen en zij, die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen, vs 14. Laten we ook bier ons aan het verband houden, dat bijv. in 11:8 wees naar de tijd van christenvervolgingin Jertgalem - zie wat we lazen in 17:6, over de vrouw, die dronken was van het bloed der getuigen van Jezus - en laten we denken aan de,iaren zestig van de eerste eeuw, toen erin VaTesiTiia grOreverwarrinaelieefstlieeft. De dagen van Antiochus Epifanes schenen weergekeerd, toen de Rothgs.dpivetook zo vreselijk yolks enoten opzette zowel tegen an. 1:21-4 Voor de bezetting v volksgenoten als tegen vreelnde van Jeruzalem door 6 gen Joods strij e r Ch eift de Here Jezus al gewaaTscKW ; Matth. 24:15-22. Ook heeft Hij gesproken over het atth. 24:5, 23. Men hoopte altijd optreden van v ;no en koning uit eigen yolk op Israels troon te zien. Maar er kwam t&fkens maar niets van, omdat de een de ander de voorrang niet unde. In Jeruzalem, ja op het terrein van en in de tempel hebben drie groeperjan Joodse verzenlirautegen het Romeinse gezag en tegelijUiTijd tegen elkaar gestreden. Dientengevolge is Jeruzalemdoor eigen yolk vernield. Daarover gaat het blijkbaar in div olgende verzen. -
-
-
- --
-
-
-
106
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 11
De vrouw, vs 15-18 De vraag, waarvan we reeds opmerkten, dat ze weleens gesteld wordt, nl. hoe in het boek Openbaring met de naam Babylon toch Jeruzalem kan zijn bedoeld, omdat Jeruzalem toch immers geen havenstad was, wordt hier beantwoord. Johannes deelt immers mee, wat de engel verder sprak: En hij (de engel) zeide tot mij: wateren, die gij zaagt, waarop de hoer gezeten is, zijn natien en menigten en volken en talen, vs 15. Ziedaar stof voor beeldspraak in overvloed. Vooral straks in hoofdstuk 18. Vervolgens moet men bier bedenken, dat de heren van het sanhedrin heus niet bereid waren met iedere revolutiepartij tegen de Romeinen op te trekken. Ze waren best tevreden met hun tegenwoordige hoge positie en wilden die niet voor iedere andere inruilen. Dat bleek wel duidelijk na de opwekking van Lazarus. Toen zeiden de hoge heren tegen elkaar: Wat doen we, want deze mens doet vele tekenen? Als we Hem zo laten geworden, zullen allen in Hem geloven en de Romeinen zullen komen en ons zowel onze plaats als ons yolk ontnemen, Joh. 11:47, 48. De satan ZaTfieff3est goed gevonden hebben, toen drie verschillende Joodse partiien elkaar eerst in het aloude land Kanaan en later to ruzalem le zo fel bestreden, dat ze daarbij zelf de aloude heiligdommen verwoestten. Het eigen yolk werd Jeruzalems ergste vijand. Wie moet hier niet denken aan vs 16 en v.v.: En de tien horens, die gij zaagt, en heTheest, dezen zullen de hoer haten, en zij zullen haar berooid maken en naakt, haar vlees eten en haar met vuur verbranden, vs 16. Want God heeft in hun hart gegeven zijn zin te volbrengen en dit eensgezind te doen en hun koningschap aan het beest te geven, totdat de woorden Gods zullen voleindigd zijn, vs 17. Zelfs ook de sates —. doorzag niet, dat hij met zijn gedrijf meewerkte aan de vervulling van Gods raadsplan: de ondergang van Jeruzalem. Na lang geduld heeft GOd de verWei firrig van zijn lieve Zoon gestraft aan leiders en yolk. Zelfs ging de tempel in vlammen op. V De engel heeft zijn betoog nog aldus onderstreept: En de vrouw, die gij zaagt, is de grote stad, die het koningschap heeft over de koningen der aarde (of: van het land) vs 18. Ook nu wordt weer niet de naam Jeruzalem genoemd. De benaming „de grote stad" zei j
-
107
§ 11
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
genoeg. Daarmee was Jeruzalem (met de Hoge Raad, het sanhedrin en de aanvoerders van de legers der zeloten onder valsmessiaanse vlag) al genoemd inl 1:8 L n1. de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. .,--- -7 ex.cst.... . 4. BABYLONS OORDE WORDT VOORZEGD, 18:1-3
In Openb. 17 werd de grote stad, e dronken was van het bloed van Jezus' etui en slechts een enkele keer Babylon genoemd, 17:5. aar Openb. 18 gaat van die benaming helemaal uit en werkt haar breed uit. Over de ondergang van dat Babylon, hoewel nog tot de toekomst behorend, wordt dan gesproken als had dat feit reeds plaats gehad. „Gesproken" is eigenlijk een te zacht woord. We moeten zeggen, dat die ondergang luidkeels uitgeroepen werd. Het gebeurde door een andere engel dan die van hoofdstuk 17. Johannes deelt mee, dat zijn verschijning al getuigde van grote bevoegdheid. De aarde werd door zijn heerlijkheid verlicht, vs 1. Deze engel nu riep met sterke stem, zeggende: Gevallen, gevallen is de grote (stad) Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte, omdat van de wijn van de hartstocht harer hoererij al de volken gedronken hebben en de koningen der aarde (of: van het land) met haar gehoereerd hebben en de kooplieden der aarde (of: van het land) rijk geworden zijn uit de macht van haar weelderigheid, vs 2, 3. Vat waren de woorden, waary jn deze doorluchte engel zich bediende, in Israel algemeen bekend Ze kwaVen voor in de profetieen van Jesaj(over de ondergang van BabeYJes. 13, 14, en over EdorrksgerichtYJes. 34 van Jeremia (ook over de ondergang van Babel,vJer. 50, 51), vanYEzechiel (over de ondergang van Tyrus, Ezech. 27, 28), van Zefanja (over de ondergang van NineveWef. 2:13, 14) enz. enz. Wie deze Schriftplaatsen naslaat, wordt getroffen door de parallellie van Openb. 18 ermee. Weliswaar wordt hier eerst in de verleden tijd gesproken („gevallen"), maar uit het vervols zal blij ken, dat dit Babylon nobe gs Dit spreken in devlredsclez_tiic .. ly zal zeker cue e oeling hebbe n om ,... de".%.... zel,(31:11sisi der profetie te onderstrepen. I )
108
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 11
5. BABELS OORDEEL EN DE GEVOLGEN DAARVAN WORDEN BESCHREVEN, 18:4-19
Of hetgeen nu volgt door God zelf gesproken is dan wel door een andere engel in Gods opdracht, moeten we in het midden laten. elk geval spreekt deze stem weer bekende taal, nl. die van Jes. 51:6. V Johannes hoorde nl. zeggen: Gaat uit van haar, mijn yolk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen, vs 4. Reeds uit dit vers blijkt, dat „de grote stad" nog niet in werkelijkheid was tenondergegaan. Waarom dit bevel en deze waarschuwing worde egeven vernemen we uit het volgende vers: Want haar zond ebben zich opgehooat tot aan de hemel en God heeft aan ha ongerechtigheid cht, vs 5. Dus de ondergang der stad heeft • g niet plaats gehad, -maar dat hij zal komen is loon naar werk aat vast. De strafbaarheid der stad is zo groot, dat de enge - o od oor deemel - deze opdracht geeft aan de uitvoerders van WITels straf: Vergeldt haar, gelijk ook zij vergolden heeft, en geeft haar dubbel naar haar werken; mengt haar het dubbele in de beker, die zij gemengd heeft; geeft haar zoveel pijniging en rouw als zij heerlijkheid en weelde genoten heeft. Want zij zegt in haar hart: Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien. Daarom zullen haar plagen op een dai komen: dood en rouw en hongersnood en zij zal L '1;7-7 met vuur verbrand worden; want sterk is de Here God, die haar geoordeeld heeft, vs 6-8. De nadruk op het dubbele van de straf doet ons denken aan een echt gebod, dat in Israel gold. De dief moest niet alleen het gestolene teruggeven, maar bovendien ook n_Qg even zoveel betalen als schadevergoeding. Dus dubbel x. 22:4. De woorden „op een dag n enken aan aar Babel vergeleken wordt met een vrouw, die in tijd van een ogenblik man en kinderen moet verliezen, IHa, 204. De verbranding met vuur was in 17:16 reeds voorzegd. Tot zover over het oordeel, vs 1-8. Nu komen de gevolgen, vs 9-19. Daardoor zullen zeer veel mensen worden gedupeerd. Er worden drie groepen genoemd.
109
§ I 1
Het visioen van BabeIs veroordeling en ondergang
De koningen, vs 9, 10 Voorop gaan de hoogstgeplaatsten: En de koningen der aarde (of: van het land), die met haar gehoereerd hebben en weelderig geweest zijn, zullen over haar wenen en weeklagen, wanneer zij de rook van haar verbranding zien, van verre staande uit vrees voor haar pijniging, zeggende: Wee, wee, gij grote stad, Babylon, gij sterke stad, want jn een uur is uw oordeel gekomen, vs 9, 10. Zelfs de eJ 1 van ru em is, tegen de uitdrukkelijke wens omeinse veldheer Titus, door brand vx1 .-..wo2L.
tra e
--
De kooplieden, vs 11-16 Over hen worden de meeste woorden gesproken. Wat voor de hand lag, want geen groter ramp voor land en yolk dan een oorlog, die verwoeste steden en dorpen teweegbrengt. Daarom: De kooplieden der aarde (van het land) wenen en bedrijven rouw over haar, omdat niemand meer hun lading koopt, vs 11. Daarna wordt in vs 12 en 13 een hele lijst van koopwaar opgesomd, die nu onverkoyht blijft. Wel idertig artikelen. Zulke lange lijsten staan er ook in Jes. 3: 18-24 eiTEzech. 27:12-24. Bij de opsomming wordt een zekere orde gevolgd. 2 ) Voorop gaan vier pronkartikelen: goud, zilver, edelgesteente en paarlen. Dan volgen vier luxe stoffen: fijn linnen, purper, zijde en scharlaken (= de naam van een kleur, IA, 418). Daarna allerlei welriekend hout, allerlei snijwerk van ivoor en allerlei voorwerpen van het kostbaarste hout, (verder voorwerpen) van koper, ijzer en marmer, voorts (geurige artikelen als) kaneel, specerij, reukwerk, mirre, wierook, (daarna luxe spijs en drank als) wijn, olie, bloem en tarwe, voorts lastdieren (en) schapen en (lading) van paarden en wagens (blijkbaar luxe wagens) en van lichamen (-=- slaven). Nee, ook die ontbreken niet: zielen van mensen, echte mensen, maar tot slaven, dus tot koopwaar, gemaakt, vs 12, 13. Alles verdwijnt: En het ooft, waarnaar uw ziel begerig was, is van u weggegaan en al wat kostelijk en schitterend was, is voor u verloren en het zal nooit meer worden gevonden, vs 14. Na de opsomming van goederen wordt de klacht nog aldus voortgezet: De kooplieden in deze dingen, die aan haar rijk geworden waren, zullen van verre staan uit vrees voor haar pij110
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 11
niging, wenend en rouw bedrijvend en zeggende: Wee, wee, die grote stad, die gehuld was in fijn linnen, purper en scharlaken, en rijk versierd was met goud en edelgesteente en paarlen, want in een uur is al die zo grote rijkdom verwoest, vs 15, 16. In een uur is ook nu zinnebeeldig gesproken voor in korte tijd". De schippers, vs 17-19 Ten laatste zijn het geen bezitters van goederen, die worden genoemd, maar mensen die aan de zeevaart hun brood verdienen, bijv. als stuurlieden of scheepsvolk of scheepsbouwers. We lezen: En iedere stuurman en iedere kustvaarder en de zeelieden en alien, die de zee bevaren, bleven van verre staan en riepen, toen ze de rook van haar verbranding zagen, zeggende: Welke stad was aan deze grote stad gelijk! En ze wierpen stof op hun hoofden en riepen, wenend en rouw bedrijvend, zeggende: Wee, wee die grote stad, waarin alien, die schepen op zee hadden, door haar kostbaarheden rijk geworden zijn, want zij is in een uur verwoest!, vs 17-19. Ook nu weer die ondergang in zo korte tijd. Het beeld van een welvarende handelsstad wordt tot het einde toe volgehouden. 6. BABELS VAL ZAL DEFINITIEF ZIJN, 18:20-24
Daarvan worden twee aanwijzigingen gegeven. Ten eerste worden hemel en aarde opgeroepen om zich over deze val te verblijden. We lezen: Wees vrolijk over haar, gij hemel, en gij heiligen, en gij apostelen en profeten, want God heeft uw rechtszaak tegen haar berecht, vs 20. Het bloed der martelaren zal zo gewis en zeker worden gewroken, dat daarover reeds gesproken wordt in de verleden tijd. Als over een gebeurd feit. Op deze oproep wordt in 19:1-10 teruggekomen. Ten tweede krijgt Johannes te zien wat een sterke engel doet. Dat woord „sterk" staat er niet voor niets bij, want Johannes deelt mee: En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen (dus een groot gevaarte) en wierp hem in de zee, zeggende: Z6 zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden, vs 21. De profetie gaat dan zonder beeldspraak aldus verder: En geen stem van citerspelers en zangers, van fluitspelers of bazuinblazers 111
§ 11
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
zal meer in u gehoord worden, en niemand, die enige kunst (vak?) beoefent, zal meer in u gevonden worden, en geen geluid van de molen zal meer in u gehoord worden, vs 22. IDA niet alleen geen muziek meer bij blijdschap of droefheid, maarVzelfs niet de gewone huishoudelijke muziek van het knersen van de molen, waarin elke morgen anders voor elk huisgezin graan gemalen werd tot meel ten einde daarvan brood te kunnen bakken. Het hele leven van vroeger verdwi in die boze stad: Geen lamplicht zal meer in u schijnen, vs 23a. us weg is uw leven. Want licht doet leven. Zonder licht komt men de avonden niet door. En geen stem van bruidegom en bruid zalrneer in u gehoord worden, vs 23 b. Waar het huwelijk ophoudt,Thoudt het leven op. Waarom toch deze zware straf? We lezen: Want uw kooplieden waren de machthebbers der aarde (of: van het land) vs 23b. Helaas wordt opfiCiPing—v-in macht vaak gevolgd door misbruik, bijv. door het opdrijven van prijzen, waarvoor zelfs de rijken vrezen, laat staan de armen; en die mocht Israel juist vooral niet vergeten Deut. 14:27, $.. 15:7, 11, 24:14, 15. TrT oTh7 w toverij worden alle volken verleid, vs 23c. Voor tovesij, staat het Griekse woord farmakeia. Voor deze zonde werd Israel ernstig gewaarschuwd, Deut. is zulk een zonde heeft Samuel de eigenwilligheid van kOning Saul veroordeeld, 1 Sam. 15:23. Tenslotte deze streep onder alles. Nu wordt niet meer gesproken tot de stad, waarop altijd nog bekenng kon volgen, maar over de stad, als een rechterlijke uitspraak: En in haar werd gevonden het bloed van profeten en heili en en van allen„ die geslacht zijn op de aarde (of: in het land) vs 24. r iedaar weer cIF lijn van 11:6 4(alwaar ook hun Here gekrutsig werd) en vanV17:6 (dron__ ken van het bloed er hei l)gen en van het bloed der geVgen van S)
§ 11
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
Engelen laten het Halleluja horen, vs 1-3 Dat is tenminste zeer waarschijnlijk. Straks, in vs 4, vernemen we iets over de zgn. troonraad en in vs 5-8 over de schare der verlosten. Daarom wordt het voor waarschijnlijk gehouden, dat bier engelen zijn bedoeld. De apostel schrijft over hen aldus: Hierna hoorde ik als een luide stem ener grote schare in de hemel zeggen: Halleluja! Het heil en de heerlijkheid en de macht zijn van onze God, want waarachtig en rechtvaardig zijn zijn oordelen, want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, die de aarde (of: het land) met haar hoererij verdierf, en Hij heeft het bloed zijner knechten van haar hand gedist. En zij zeiden ten tweeden male: Halleluja! En haar rook stijgt op tot in alle eeuwigheden, vs 1-3. Het is algemeen bekend, dat Halleluja betekent: Prijst de Here. Ook dit woord is uit het O.T. afkomstig. Het komt vaak in de Psalmen voor. Waarom zongen de engelen het in Johannes' visioen? Omdat zij de vernietiging van „de grote hoer" hebben gezien. Daarom roepen zij, dat alle heil (verlossing), heerlijkheid en macht van God komt, in Wiens dienst zij immers staan tot hulp voor de gelovigen, die het heil zullen beerven, Hebr. 1:14. Intens hebben ze meegeleefd, toen God „de grote stad", die de gelovigen zoveel kwaadgedaan had, afstrafte. Daarom zingen ze het Halleluja. De Here heeft die stad immers voorgoed in vlammen doen opgaan.
7. JOHANNES HOORT NU REEDS GROTE VREUGDE IN DE HEMEL OVER BABELS VAL, 19:1-8
Ook de troonraad laat het Halleluja horen, vs 4 Johannes schrijft verder: En de vierentwintig oudsten en de vier dieren (cherubs) wierpen zich neder en aanbaden God, die op de troon gezeten is en zij zeiden: Amen, Halleluja, vs 4. Over deze vierentwintig oudsten en vier cherubs lazen we in Openb. 4, § 4, en we lezen bier, dat zij met het ook door hen reeds voorziene oordeel Gods over de grote stad volkomen akkoord gaan. Dat zij er Amen op zeggen. Wat God besloten en gedaan heeft is huns inziens rechtvaardig en derhalve lofwaardig.
Dit is het laatste van wat de apostel meedeelt over het visioen dat hij aan de schaalengelen van 17:1 te danken heeft. Hij hoorde een groot aantal zangers Halleluja zingen. Het waren de volgende drie groepen.
En ook de schare der verlosten moet God prijzen, vs 5 8 Hier is sprake van twee zaken, nl. van een bevel om God te
,
112
-
113
§ 11
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
loven en te prijzen en van de uitvoering van dat bevel. Het bevel ging uit van de troon, zegt Johannes, en het luidde aldus: Looft onze God, al zijn knechten, die Hem vreest, gij kleinen en gij groten!, vs 5. Of die bevelende stem de stem van God zelf was of van een engel, weten we niet. Maar het bevel, dat die stem gaf, werd wel terdege opgevolgd. Johannes verhaalt immers verder: En ik hoorde als een stem van een grote schare en als een stem van vele wateren en als een stem van zware donderslagen, zeggende. . ., vs 6a. Johannes heeft in dit visioen dus reeds de triumferende kerk zeer luid horen zingen en heeft daaruit kunnen opmaken, dat zij uit ontelbaar vele leden bestaan zal. En dat zij thans, in dit visioen, niet meer klaagde als in 6:10, maar alleen maar jubelde tot Gods lof. Want de Here, onze God, de Almachtige, heeft het koningschap aanvaard, vs 6b. Ogenschijnlijk was God alle zeggenschap ontrouwe stad kwijt. De belijders van Christus waren vervolgd, meer dan een gedood. Maar nu bleek Gods geduld met die ontrouwe stad dan toch ten einde te zijn gekomen. Hij toonde wie en wat Hij was: de 'Almachtige, dus heerser over alle schepselen, en de Koning (Rechter), die het op zijn tijd opneemt voor het recht der zijnen. In aansluiting daaraan hoorde Johannes de schare aldus verder zingen: Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereed gemaakt, vs 7. En haar is gegeven (dus niet door haar zelf aangeschaft, maar gegeven) zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden. Want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen, vs 8. Als we de aloude Statenvertaling volgen vertalen we: „de rechtvaardigmakingen der heiligen" vgl. 15:4, § 10. Alle roem van mensen is uitgesloten. Die reine kleding is aan de bruid gegeven. Zo staat het in vs 8. En daarbij sluit vs 9 volkomen aan.
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
§ 11
Johannes zijn twee dingen voorgevallen, nu niet visionair maar in de werkelijkheid van alle dag.
Eerste voorval Hierover vertelt Johannes: En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God, vs 9. Het zal iedere bijbellezer opvallen, dat er tweemaal vlak na elkaar staat: „en hij zeide tot mij." Waartoe zal die herhaling gediend hebben? Heeft de engel na het visioen misschien een zekere verwondering bij Johannes opgemerkt? En waarover zal de apostel zich dan verwonderd hebben? Niet over hetgeen de engel zei aangaande de zaligheid van hen, die tot het bruiloftsmaal van het Lam genodigd zijn. Als discipel had Johannes in Jezus' onderwijs meermalen het beeld van een maaltijd opgemerkt. De maaltijd was in het oosterse leven het hoogtepunt van een feest, Matth. 8:11, 22:1. En zelf had Johannes ook Johannes de Doper horen zeggen, dat niet hij de Messias was, maar dat Jezus de bruidegom was, Joh. 3:29. Nee, maar dat Johannejn het visioen gehoord en gezien heeft, dat het metfde grote stad" Lasc F aal ,wlaarjwas, zal hem waarschijnlijk bevreemd hebben, toen hij naar het gewone leven van alle dag terugkeerde. Daarin was het met de vervolgingen der christenen, die toch door „de grote stad" bedreven of bevorderd werden, allerminst helemaal gedaan. Heeft Johannes misschien vanwege het grote verschil tussen visioen en werkelijkheid de engel verbaasd aangekeken, zodat deze zich gedrongen gevoeld heeft hem tweemaal toe te spreken? Eerst over het zalig voorrecht van hen, die genodigd waren tot de bruiloft van het Lam, dus tot de eeuwige l; - erlijkheid straks bij Jezus in de hemel, 1 Thess. 4:15-18; en toen over de waarheid van hetgernTiaanne sdaarover in het visioen had horen zeggen. Dat moest hij opschrijven. Door dat bevel heeft de engel Johannes de opdracht, die hij al had, 1:1-3, nog eens extra op het hart gebonden en dat met de opmerking erbij, dat wat hij in het visioen gezien en gehoord had allemaal volkomen waar was. '
—
8. WAT NA HET VISIOEN TUSSEN JOHANNES EN DE ENGEL VOORGEVALLEN IS, 19: 9, 10
Hoewel de apostel slechts schrijft: „En hij zeide tot mij" menen we dat die „hij" stellig de schaalengel zal geweest zijn, aan wie Johannes het zien van het visioen te danken had, 17:1. Tussen hem en 114
115
§ 1 1
Het visioen van Babels veroordeling en ondergang
Tweede voorval Eerlijk en oprecht schrijft de apostel: En ik wierp mij neder voor zijn voeten om hem te aanbidden, maar hij zeide tot mij: Doe dit niet! Ik ben een mededienstknecht van u en uw broederen, die het getuigenis van Jezus hebben; aanbid God! Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie, vs 10. Door dit neer te schrijven heeft Johannes zelf eerlijk erkend, dat hij iets gedaan heeft, dat hij niet had moeten doen. Laten wij maar niet oordelen. Johannes was ook maar een mens. Later is het hem nogmaals overkomen, 22:8, 9, en is zijn zwakheid eveneens door die engel afgekeurd. Petrus heeft het ook afgekeurd, dat Cornelius voor hem op zijn knieen viel, Hand. 10:25, 26. De engel van 19:10 noemde zich niet alleen een mededienstknecht van Johannes, maar van alien, „die het getuigenis van Jezus hebben". Ook wordt wel vertaald, die zich aan het getuigenis van Jezus houden. 3 ) Onze Heiland is zelf allereerst de grote en getrouwe Getuige van de grote werken, die God aan en door Hem gedaan heeft, Openb. 1:5, maar Hij heeft zijn apostelen opgedragen het getuigenis van Hem door te geven, Luc. 24:48, Joh. 14:26, 15:26, 27, 20:21, Hand. 1:7. Dit is dan ook trouw gebeurd, ook door gelovigen als Stefanus, Hand. 7, Antipas, Openb. 2:13, en anderen, 11:3, 17:6. We mogen ook schrijven: Het getuigenis van Jezus is de Geest der profetie. Dus Geest met een hoofdletter. Wie de Here Jezus als zijn Zaligmaker belijdt, doet dit dankzij de Heilige Geest, aan Wie alle Woord van God te danken is de hele Biibel 2 Tim. 3:16, 2 Petr. NOTEN I) Dilsterdieck, a.w. bladz. 514, en Greijdanus, a.w. bladz. 358, bezigen beiden de term „profetisch" uitroepen van Babels oordeel. 2) A angewezen in Die Offenbarung des Johannes, 2 Teil, erkldrt von Adolf Pohl, 1971. 3) Van der Waal, Openbaring I.
116
§ 12 JOHANNES OVER ZIJN VISIOEN VAN CHRISTUS' WEDERKOMST, OPENB. 19:11-21:8 Met dit opschrift noemen we nog maar een gedeelte van alles wat Johannes bij dit visioen te zien gekregen heeft. Maar het is wel het voornaamste deel. De apostel begint er dan ook mee. 1. JOHANNES HEEFT JEZUS REEDS IN HEERLIJKHEID ZIEN WEDERKOMEN, 19:11-16
Wat we hierover te lezen krijgen doet ons denken aan een veldheer of koning, die komt aangerukt aan het hoofd van zijn leger. Striktgenomen moeten we zelfs schrijven „aan het hoofd van zijn legers" want in het Grieks wordt het meervoud gebruikt (vs 14). Als we maar goed bedenken, dat we allerminst te doen hebben met een aardse veldheer aan het hoofd van aardse legioenen ter uitvoering van aardse, vleselijke plannen. Johannes volgt deze orde. a. De Aanvoerder, vs 11-13 Eerst wordt meegedeeld wat deze Aanvoerder komt doen. Daarna hoe Hij is uitgerust, gekleed.
Het doel van de Aanvoerder, vs 11 Wat kunnen we aan de eerste woorden hierover al goed merken, dat dit visioen diepe indruk op Johannes gemaakt heeft. Hij had immers al eens eerder de hemel geopend gezien. Toen vertelde hij er echter bij, dat hij slechts „een deur" geopend zag in de hemel hij „de hemel" geopend zag en dat (4:1). Maar nu deelt hij mee, dat behalve Christus ook scharen van engelen daaruit kwamen. En tijdens dit begin van zijn verslag spreekt hij tevens over het doel van Christus' komst door te schrijven: En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid, 117
161 41/- 44
a" Ca.":":"6 ,44.0
Les,wed.
La• 4. CZ& /Aco-s.e. 14.4A-si
§ 12
vs 11. Dat zal wat voor Johannes geweest zijn! Hij had Jezus hier op aarde zijn intocht zien houden te Jeruzalem gezeten op een ezelin. Maar nu zag hij Jezus gezeten op een paard, het rijdier der soldaten. En bovendien op een wit paard. Daarop zaten koningen. noaarop zaten overwinnaars, bijv. veldheren die als triumfator Rome mochten binnenrijden. Deze hemelse Aanvoerder is om een heel andere reden beroemd dan aardse triumfatoren. Hij wordt genoemd „Getrouw en Waarachtig". In het Hebreeuws een woord: Amen. We lazen in Openb. 3:14: Dit zegt de Amen, de getrou-we en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods (§ 3, 7). Straks zal deze Christus bij het vellen van het laatste oordeel niet slechts zijn grote macht en bevoegdheid tonen, maar ook zijn gerechtigheid. Dit woord kan in de Schrift straffende gerechtigheid betekenen, maar ook reddende gerechtigheid. Zo spreekt bijv. Jes. 11:4,5 over God, die de geringen in gerechtigheid zal richten. Maar hier, in Openb. 19:11, staat, dat Christus oorlog zal voeren in gerechtigheid. Daarover straks meer. Eerst geeft Johannes ons de verschijning, het voorkomen, van Jezus te zien, zoals hij dat in dit visioen zag. Het voorkomen van de Aanvoerder, vs 12, 13 Die beschrijving gaat van boven naar beneden. Eerst vertelt de apostel iets over Christus' hoofd. Hij schrijft: En zijn ogen waren een vuurvlam en op zijn hoofd waren vele kronen en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf, vs 12. Eerder, in 1:14, heeft Johannes het ook al over de ogen van de verheerlijkte Christus gehad: „Zijn ogen waren als een vuurvlam." Echt passend bij een rechter. In zulke ogen kunnen wij niet kijken, maar zulke ogen zelf kijken wel door alles en alien heen. Op zijn hoofd zag Johannes vele kronen. Dus niet slechts een kroon, zoals aardse koningen die als bewijs van hun souvereiniteit bij gelegenheden dragen. Nee, vele kronen. Daarmee zag Johannes de uitspraak in vervulling gegaan, die Jezus kort voor zijn hemelvaart deed: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde, Matth. 28:28, IB, 439v; lc, 179v. Eindelijk. Want Christus heeft lang op die 118
Het visioe van Christus' wederkorpst„
Het visioen van Christus' wederkomst
10,
7222:se
§ 12
ver lling moeten wachten, ja Hij \yacht er Wen nogsip„Hebr. 1 .13. Jezus heeft hetameienaanzien,,dat zijn getrouwe Stefanus en ntipas werden vermoord om zijnentwil. Maar Johannes heeft dan toch tenminste in dit visioen mogen zien, dat Jezus over alle mogelijke bevoegdheden beschikte. Vandaar die vele kronen. Het resterend deel van dit vers zegt zelf, dat het door ons niet helemaal begrepen kan worden. Het luidt aldus: en Hij droeg een geschreven naam, die niemand weet dan Hijzelf. Namen zijn voor ons vaak niet veel meer dan nummers. Maar in de Heilige Schrift komen vele namen voor met een betekenis, die ons nu nog treft: Abraham bijv., Benjamin, Jozua. En zeer opmerkelijk is wat we lezen over de „troonnamen", die bijv. koning Jojakim en koning Zedekia kregen te dragen als vazallen van hun opperkoning, IG 8,116„812..Reeds die namen bewezen hun verplichting aan het hun opgelegde vazalverbond. Waarschijnlijk moeten wij hier bij 19:12b, zelfs niet aan zulke bijbelse namen van Christus denken als bijv. de naam Logos = Woord (straks in vs 13), maar aan een contract, een verdrag, een verbond, een overeenkomst tussen God de Vader, God de Zoon en ,) God de HeiligeCeest ()al ons, gevallen mensen, te verlossen uit de macht van de satan en zijn duivelen. Natuurlijk zou er geen sprake van zijn, dat wij zulk een overeenkomst, indien daarvan sprake was, zouden kunnen begrijpen, verstaan, weten. Maar aan iets van dien aard mogen we misschien daarom denken, omdat er striktgenomen. 1 niet staat, dat Christus die naam droeg, maar dat Hij die had, beta Misschien was die naam een sajnehyatting,van,Chlistus: taak als Verbondsmiddelaar tussen God en scheppin&, en welk mens kan dat.. grote weak Overzien en dOorgroncien! Over de kleding van Christus schrijft de apostel: En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed geverfl was, en zijn aam • genoemd: het Woord van God, vs 13. 4 41..44 4...ezic.... Le-5e Zouden we hier mogen denken aan Jes. 63:1-6 F la 266vv? Wanneer iemand de hele dag bezig geweest wsanhef druiventreden, waren zijn kleren allicht rood van de spatten. Zo sprak Jesaja over God, toen Hij de Edomieten, bezitters van een prachtig wijnland, van plan was te straffen voor hun wangedrag jegens Israel. Johannes spreekt over een kleed, dat in bloed geverfd was, om heen te wijzen 119
§ 12 naar het niet alle die door aarde w
Het visioen van Christus' wederkomst
Het visioen van Christus' wederkomst
optreden van Christus bij het laatste oordeel. Dan zullen n de beloften, maar ook de bedreigingen vervuld worden, Hem als het Woord van God gepredikt zijn, toen Hij op s, Joh. 1:1, 1 Joh. 1:1.
§ 12
kracht. Deze heeft Hij verworven door „Golgotha" en is Hem toegekend bij zijn verhoging. God heeft Hem een naam gegeven boven alle naam, opdat alle knie zich voor Hem zou buigen, Filipp. 2:9, 10. Johannes heeft in zijn visioen het op Christus' gewaad geschreven zien staan: Koning der koningen en Heer_der_heren vs 16. ledereen kon het zien. Een duidelijke voorzegging van Christus' algemene erkenning, door vriend en vijand, als Hij straks inderdaad zal wederkomen. .
b. De engelenscharen, vs 14 Achter de anvoerder komt het leger. Er staat letterlijk de legers: En de hee charen, die in de hemel zijn, volgden Hem op witte paarden, ge uld in wit en smetteloos fijn linnen, vs 14. De Schrift leert, dat er el veel engelen zijn. Toen bijv. de apostel Petrus in Gethsemane n: ar het zwaard ree heeft Jezus hem dat verboden en gezegd: Of m ent gij dat Ik mijn Vader niet kan aanroepenn Hij zal mij terstond m er dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen? Hoe zouden dan de chriften in vervulling gaan, die zeggen dat het aldus moet geschieden? Matth. 26:53, 54. We lezen hier in Openb. 19 helemaal niet, dat Johannes zag hoe zwaar bewapend de engelen waren, die hij met Jezus zag meekomen. Geen woord daarover. aar Johannes zag wel het tegendeel hiervan, nl. dat ook de engelen op witte paarden reden en dat ook zij in wit en smetteloos fijn linnen gehuld waren. Dit stemt overeen met de meermalen gegeven voorzegging van Jezus, dat Hij zal kor_u_en in de heerlilkheid des Vadeis met de....._....,„.„ heilige engelen, 8:38, Luc. 9:26, Jud.: 14. .../4 _ „._. -a.. Marc.„•I/
/II
c. Christus' optreden, vs 15, 16 Evenmin als zijn engelen zal de Here Jezus bij zijn wederkomst / ) behoeve n te vechten. De slag is immers al gevallen_u_Golgothw,Vt/ ( Col 2:15. Johannes s-6fiiijft:-Thirlift zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen, vs 15. Christus komt als Overwinnaar. Hij zal geen bevoegdheden meer behoeven te verwerven. Die bezit Hij al. Vandaar zijn spreken met gezag. Dat zal minstens zoveel betekenen als het optreden met ijzeren scepter, een beeld uit Ps 2:9. Daardoor alleen al zal Hij zijn vijanden verpletteren zoals een wijnperser druiven stuk treedt. Zie 14;10 .en 16:19 reeds over de belcer van Codigramschap. Christus komt straks niet alleen met macht (bevoegdheid maar ook met -
120
1
2. JOHANNES ZIET HET BEEST EN DE VALSE PROFEET GESTRAFT, 19:17-21
Over dit beest lazen we voor het eerst in Openb. 11, het hoofdstuk van de twee getuigen, die door het beest uit de afgrond zouden worden overwonnen en wie lijken zouden liggen op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd. Bij dit woord beest kijken we dus naar Jeruzalem. Daarna lazen we over dit beest nader in 13,;1, 7.41en zagen, dat het beest uit de afgrond van 11:7 4= het beest uit de zee van 13:1-10. Daarna lazen we in 13:11-18 over een tweede beest, nl. de valse roket,_13:11. Met deze twee beesten zijn twee Christusvijandige machten bedoeld. Met he6erste beeO.zullen meer overheidspersonen en strijders met het zwaard bedoeld zijn. Met het4weeAleb.eest oftewel de valse profeet zijn dan meer vijanden van Christus en de zijnen bedoeld, die streden met hun mond, Schriftgeleerden, voorgangers in de maeltige- w Th=i-j —ereicidersYnagogen. Jezus he'eft gewaa iwd xoor 4w valse profeten, Matth. 24:11:- MA44.07 1:444- /b-4.7/.4-4, . Vraag hoeveel christenen door het woeden van deze beested4 ",fi*-04.a, hun Leven hebben verloren. Maar wat zullen hun na bestaanden door dit gedeelte van Openb. 19 zich gesterkt gevoeld hebben. Johannes heeft immers een visioen ontvangen, waardoor hij ten eerste werd verzekerd van de onderzang van deze twee beesten, vs 17 waardoor hijervo vlgens (TC/6 rirrervi-elelijk karakter van hun ondergang werd ingelicht, vs 19-21.
41
-
121
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
De zekerheid van de ondergang der twee beesten, vs 17, 18 Wanneer er in onze dagen ergens oorlog uitbreekt, maakt het Rode Kruis vooral, dat het op tijd komt om voor de doden en gewonden te zorgen. Hiervan was in de dagen van Johannes nog geen sprake. Vele slachtoffers van zwaard en speer werden een prooi van roofvogels en ander roofgedierte, Ezech. 39, Ps 79:2. De Here Jezus kon erop rekenen door iedereen te worden begrepen toen Hij sprak: Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen, Matthi 24:28. elnu, Johannes heeft in dit visioen al voor het treffen van de twee legers, nl. dat van Christus en dat van de twee beesten, gezien, dat een engel heel hoog, nl. op de zon stond (in plaats van „op de zon" zou men ook letterlijk kunnen vertalen „in de zon") en met luide stem tot de vogels, die daar hoog in de lucht vlogen, riep: Komt, verzamelt u tot de grote maaltijd Gods (= zeer overvloedige maaltijd). Ze zouden het vlees te eten krijgen van koningen en oversten, ruiters en paarden, aanzienlijken en onaanzienlijke mensen. Of de nederlaag van Christus' vijanden dus vast stand! a.
Hoe vreselijk de ondergang der twee beesten zal zijn, vs 19-21 Johannes heeft wel gezien, dat het eerste beest, en in verbond daarmee de machthebbers van het land, zich opmaakte om oorlog te voeren tegen Hem, die op het paard zat en zijn leger. Dus tegen de wedergekomei Christus en zijn engelen, vs 19. Maar over een echte strijd, een veldslag, spreekt Johannes geen woord. Nee, het beest werd kortweg gegrepen. En tegelijk daarmee z'n propagandist, de valse profeet, die de tekenen voor z'n ogen gedaan had, waardoor hij hen verleidde, die het merkteken van het beest ontvangen (aangenomen) hadden; zie hierover 13:13-17. Er werden korte metten met hen gemaakt. Ze werden beiden geworpen in de poel des vuurs, die van zwavel brandt, vs 20. Voor raddraaiers geen moment pardon. In de hel geworpen. Door wie? Dat vermeldt Johannes niet. Misschien heeft hij dat niet gezien, vs 20. Wel vermeldt Johannes te hebben gezien, dat de overigen daarmee zullen de meelopers bedoeld zijn - door het zwaard uit Christus' mond werden gedood en ten prooi van de roofvogels b.
122
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
werden, vs 21. We weten, dat we hier te doen hebben met beeldsxraak. Maar wat zullen de vervolgde christenen in de dagen van Johannes erdoor gesterkt zijn. Onze Here Jezus Christus is Overwinnaar. Blijf Hem trouw. Loop niet met zijn vijanden mee. 3. JOHANNES ZIET 0 DE SATAN GESTRAFT, 20:1-10
Ook de satan. Ook hij behoorde immers tot het beruchte drietal zoals het in 16:13 werd opgenoe d: het beest, de valse profeet en de draals. Hij was zelfs de opper-raddraaier. Derhalve verwondert het ons niet, dat we na 19:17-21, over de ondergang van het beest en de valse profeet, in 20:1-10 een niet minder groot stuk tegenkomen over de ondergang van de satan. Dit stuk bestaat uit twee delen. In het eerste deel lezen we, dat de satan duizend jaren werd gebonden, 20:1-6, in het tweede deel lezen we, dat hij wel losgelaten werd en opnieuw tot een grote aanval over ging, maar toch in de poel van vuur en zwavel terecht kwam, bij het beest en de valse profeet. Bij nader toezien, komen we echter tot de aangename ontdekking, dat het eerste stuk niet uitsluitend over de bincling,yan de satan gaat. Dat is alleen het ge—y-a4et vs 173% het eerste gedeelte. Maar in het tweede gercleelte, ve6,,,gaat het over hen die Christus trouw gebleven zij ryohannes zag hen met Christus als koningen heersen, duizend jaren Daarom verd en we de bespreking van dit Schriftgedeelte in drieen, nl. 20:1-3, over de binding van de satan, 20:4-6 over de opwekking van de gelovigen, en 20:7-10, over de verwijzing van de satan naar de poel des vuurs. a. De satan wordt gebonden, 20:1-3 Aan de eerste woorden van Johannes' beschrijving van satans binding is al te merken, dat hij gaat schrijven over de arrestatie van een grote misdadiger. Hij begint aldus: En ik zag een engel nederdalen uit de hemel met de sleutel des afgronds en een grote keten in zijn hand, vs 1. Geboeid achter slot en grendel gezet te worden door een engel, dus o Gods bevel! Dat overkomt niet iedere boosdoener. Hetze e riekse woord voor afgrond komt ook voor in de '^'
123
4,-1,..60 p9 •
07,4:1
Het visioen van Christus' wederkomst geschiedenis van de bezetene in het land der Gerasenen. De boze eekten Jezus hun niet te bevelen in de afgrond te varen, We kwamen ditzelfde woord ook tegen in Openb. 9:1 en e vijfde bazuin,v§ 8. Lectuur genoeg voor het bewij s, dat met dat woord (abyssos) een bekende strafplaats voor de satan en zijn duivelen bedoerrri 1 zijn. Op zulk een vernederende plaats heeft Johannes nu de satan zien terechtkomen. Hij schrijft nl. verder: En hij (de engel) greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, vs 2. Deze namen van de satan hebben we ook ontmoet in 12:9, waar het ging over de uitwerping van de satan uit de hemel opcitaarke, § 9, II. Hoe werd toen over de aardbewoners ach en wee geroepen wegens de grimmigheid van de satan, 12:12. Maar hier lezen we, dat hij gebonden werd en wel voor duizend en. Daardoor zou hij de volkeren niet meer kunnen verleiden Of en we hier in plaats van aan volkeren denken aan heidenen? us zond Paulus uit om de heidenen te verlossen uit ae &listernis tot et licht en uit de macht van de satan tot God, Hand. 26:18. Had to n deze binding van de satan al plaats gehad? We weten he niet. )4° — Johannes deelt niet mee van wanneer tot wanneer de duizend jaren zouden duren, wel dat de satan aan het einde ervan een korte Aeti d mcest worden losgelaten, vs 3. Bij dit woord „moeten" zal zeker te denken zijn aan een Goddelijk moeten. In vs 7 komt de apostel erop terug, dat de satan pa duizendiaren losgelaten wordt en volke4 /yen verleiden zal. Maar bij alle dingen kan gezegd worden, dat ze I ""inaar-ras-ii7aTeschieden, doch tevens dat zulke erbij betrokken schepselen als mensen, engelen en duivelen hun verantwoordelijkheid behouden. Vandaar dat we straks in vs 7-10 zullen lezen, dat de satan dubbel en dwars gestraft wordt. .
4r i
177De gelovigen worden opgewekt tot heerlijkheid, 20:4-6 De tegenstelling van wat nu volgt tot het direct eraan voorafgaande is wel zeer groot. In deze verzen schrijft de apostel over gelovigen die om Jezus' wil het leven hebben verloren. En ik zag tronen en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven; en (ik zag) de -
124
Het visioen van Christus' wederkomst § 12 )• zielen van hen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus en om het Woord van God, en die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand ontvangen hadden; en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang, vs 4. Verschillende onderdelen van dit vers kwamen reeds ter sprake. Wat de tronen aangaat, daarbij denkt de ene Schriftverklaarder aan tronen, waarop de vierentwintig oudsten (van 4:4) plaats namen om recht te doen aan de martelaren, die Johannes blijkens 6:10 als dode zielen aan God had horen vragen wanneer Hij hun bloed zou wreken, dat door de inwoners van het land vergoten was, § 6, II. Maar andere Schriftverklaarders zijn van mening, dat op de tronen plaats genomen werd door de martelaren zelf en dat aan hen de bevoegdheid gegeven werd om recht te spreken. Inderdaad heeft de Here Jezus zoiets aan zijn discipelen beloofd (Matth. 19:28). En met Elia had God allang voordien een uitzondering gemaakt. Elia is niet estotyen Wat de gelovigen betreft, die noch het beest noch zijn beeld hadden aangebeden, over hen lazen we in 13:3, 4, § 9, IV, V, en over hen die geweigerd hadden het beschermende merkteken op hand en voorhoofd aan te nemen, lezen we in 13:16, § 9, V. • Van deze gelovigen zegt Johannes, dat zij leefden en met Christus als koningen heersten, duizend jaren. In plaats van „zij leefden" mogen we ook wel vertalen werden weer levend",, gezien de tijd van het Griekse woord (aoristus), maar ook omdat volgende vers aldus luidt: De overige doden leefden niet (of• erden niet weer levend) voordat de duizend jaren voleindigd waren, vs 5. Onze voorkeur gaat uit naar de vertaling „zij werden levend" en wel ook op grond van het nu nog volgende vers: Dit is de eerste opstanding. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, (die) duizend jaren, vs 6. De Heilige Schrift leert ons, dat alle doden eenmaal zullen opstaan, Dan. 12:2, Joh. 5:28, 29, Hand. 24:15. Maar de weerkeer uit het graf zal voor de gelovigen heerlijk zijn, voor de ongelovigen echter het tegendeel daarvan, zodat die in Openb. 20:6 en 14 „de
(c.:2
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
tweede dood" genoemd wordt. 4,r sb-t Wanneer hier, in Openb. 20:6, van „de eerste opstanding" gesproken wordt, en over de opstanding der ongelovigen als „de tweede dood", behoeft men daarvan geen chronologisch probleem te maken en menen, dat er tussen die iw eE ofislaridingen een duizeitdrUtife (te JeruzaleM) te verwachten is. Vidizyni kairbd i Criter elionOlogisch tegelijk laten plaatshebben? Daarbij komt nog, dat het de vraag is, of we bij de woorden „eerste opstanding" het woord „eerste" wel als een telwoord moeten opvatten. In de gelijkenis van de verloren zoon vertaalt iedereen hetzelfde Griekse woord door „beste", maar er sta.& prootos, net als hier, Luc. 15:22. (Brengt vlug het beste kleed hier en trekt het hem aan.) De Here Jezus heeft gesproken van een opstanding ten leven en van een opstanding ten oordeel, Joh. 5:27. Voor die tweede opstanding bezigt de apostel Johannes in Openb. 20 niet het woord „opstanding" maar "dood." Hij noemt haar „de tweede dood", 20:6,14. Aan de woorden „duizend jaren" in vs 2, 3, 5 en 6 wordt verschillende betekenis toegeschreven. Soms neemt men ze net zo letterlijk als duizend jaar in onze jaartallenboekjes. Maar Johannes verhaalt ons over een visioen. Overigens laat men die periode van duizend jaar dan ook nog weer verschillend beginnen. Volgens de een begon zij omtrent de grote Pinksterdag van Hand. 2, omdat na d_e_uitstorting van de Heilige Geest het Evangelie in alle talen klonk, (ulat)de heerschappij van de satan over de heidenen toen blijkhaal gebonden was:Mani vol ens een andere Schriftverklaarder begon aleiTeTTOTiv a n duizend jaren toen een christen keizer werd over het Romeinse rijk, nl. Constantijn de Grote. Helaas berusten deze opvattingen niet op afdoend Schriftbewijs. De woorden „duizend jaren" zullen wel niet dezelfde rekenkundig precieze betekenis hebben als in onze geschiedenisboeken. Duizend kan voor ons soms betekenen heel veel. Wel duizend jaar is dan: heel Lang. Maar dat kan voor God wel heel kort zijn, Ps 90:4, 2, Petr. 3:8. , —
-
— -
-
—-
126
m
-
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
c.
De satan wordt in de vuurpoel geworpen, 20:7-10 Wat zullen de eerste lezers van Johannes' Openbaring vertroost en bemoedigd zijn door de verzen 4-6. Ook wij mogen ze tot onze vertroosting lezen. De opstanding der gelovigen is dan toch maar de beste, de eerste! Het §chriffgedeelte dat nu aan de orde is, draagt echter een geheel ander karakter. Ook wel weer onderwijzend, maar nu vooral waarschuwend. Want wanneer we tot het lezen van deze pericoop overgaan en zien dat Johannes schrijft in de verleden tijd, bedenke men wel, dat dat nog niet behoeft te betekenen, dat het verhaalde al gebeurd is. Vanwaar dan die verleden tijd? Omdat Johannes alles al in een visioen heeft zien gebeuren, zodat hij wanneer hij daarover later vertelt, spreekt in de verleden Hier gaat het over het laatste gericht, dat de satan zal treffen. Dat Johannes hier spreekt over iets dat voor hem in de toekomst ligt 2 blijkt aanstonds al uit vs 7 en 8. Daar lezen we, dat wanneer de duizend jaren (van de binding, vs 2) voleindigd zijn, de satan uit zijn gevangenis zal worden losgelaten, vs 7. In het slot van vs 3 was dat ook al voorzegd. Tengevolge van die loslating zal de satan er weer op uit kunnen gaan om de volkeren van de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog_ en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen, en hun getal is (of: zal zijn) als het zand der zee, vs 8. Door het noemen van de namen Gog en Magog brengt Johannes bij iedereen die het O.T. kent, de profetieen van Ezech. 38 en 3„9__inAzeiia4m :_Daar n wordt de ondergang voorzegd van Antiochus Epifanes, 567-572, 'Joe het"` met deze afschuwelijke vijand van Israel is afgelopen lezen we in Dan. 11:21-45,IP, 108-115. Uit de geschiedenis van deze goddeloze tn an blijkt, dat een mens zicic wel verbeelden kan zelf god te zijn en alles zelf te bepalen, maar dat de Here, die alleen God is, dagen en tijden vaststelt, Dan. 11:24, 27, 36. God kan aan boosaardige wezens hun zin geven - tot hun eigen verderf en ondergang. Zo zal het met de satan gaan. Zijn binding zal wel eindigen, maar op Gods tijd. Waartoe? Stellig omdat God aan hem, evenals aan Antiochus Epifanes, wil laten zien wie er nu eigenlijk over alles en alien regeert. Ook de satan zou nogmaals grote opgang maken 127
§ 12
Het visioen van Christus' wederkomst
Het visioen van Christus' wederkomst
onder de volken, blijkbaar vooral de heidense volken, die de uithoeken der wereld bewonen. Johannes zag hoe hij hen in zijn macht kreeg. Ook wat voor gevaar dit betekende voor de gelovigen, door Johannes_ tekenend genoemd „de legerplaats der heiligen en de geliefde stad )Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen. ZoaTs de troepen van Antiochus Epifanes werden teniet gedaan, vs 9. En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poet van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden, vs 10. Wanneer Openb. 20:7-10 spreekt over dingen die nog in de toekomst zullen gebeuren, staat ons als christenheid een harde tijd te wachten. Een tijd van strijd. 4. JOHANNES HEEFT DE MENSEN VOOR GODS RECHTERSTOEL ZIEN STAAN, 20:11-15
De laatste schepselen, waarover de apostel in een visioen God heeft zien oordelen, zijn mensen geweest. Wanneer hij daarvan verhaalt, vestigt hij onze aandacht ten eerste op Hem, die oordeelde; vervolgens op hen, over wie God oordeelde en ten derde op de grond, waarop Gods rechterlijke uitspraak rustte, nl. zijn gedenkboeken. Daarvan verhalende schrijft Johannes geregeld in de verleden tijd ik zag, de zee gaf, enz. - maar dat is voor ons allemaal nog toekomst. Vandaar bij ons of en toe de toekomende wijs. We beginnen er maar mee. a. God zal het laatste oordeel vellen, 20:11 Bijna hadden we geschreven: alleen God zal het laatste oordeel vellen. Maar dat vond een enkele lezer misschien te boud gesproken. We mogen volgens hem toch ook gerust zeggen, dat alle mensen straks voor de rechterstoel van Christus zullen verschijnen en dat A. Kajafas en Pontius Pilatus Hem dan wel zullen herkennen. We zouden niemand het recht willen ontzeggen zo te spreken. Ook de apostel Paulus schreef al, dat we voor de rechterstoel van Christus geopenbaard moeten worden, 2 Cor. 5:10. Ja, Christus zelf heeft hier op aarde reeds zo gesproken, Joh. 5:27-29. En Christus was toch niet alleen God, maar ook mens. Dat is waar. En die „mens Christus Jezus", onze Middelaar, 1 Tim. 2:5, heeft Zich hier op aarde dieper vernederd dan enig ander 128
§ 12
mens. Denk slechts aan zijn kribbe en kruis. Maar ook hoe Hij Matth. 24 wel de tijd van Jeruzalems ondergang kende, maar niet de datum van de jOkIsste dag kon noemen. Er is sindsdien echter veel veranderd:Diezelfde Christus is aan de rechterhand Gods verhoogd. En Hij was reeds en bleef ook evengoed God als de Vader en de Heilige Geest. Dus mogen we geen van deze drie Personen uitsluiten, wanneer Johannes nadrukkelijk schrijft, dat het laatste oordeel alleen aan God zal toekomen: En ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden, vs 11. Reeds deze troon heeft op Johannes diepe indruk gemaakt. Omdat hij zo groot was. En om z'n witte kleur. Sinds de dagen van de tabernakel was wit de kleur der heiligheid, IA, 418, 422v.
voen
,
71
b. Alle mensen zullen geoordeeld worden, 20:12a, 13 Johannes schrijft verder: En ik zag de doden, de groten en de kleinen (d.w.z. hetzij hoog of laag) staande voor de troon, vs 12a. Straks, in vs 13, schrijft hij dat „ieder" geoordeeld werd. Vandaar ons opschrift. Nu heeft men wel gewezen op de martelaren en getrouwen van vs 4, die weer levesd werden en met Christus duizend jaren als koningen heersten1Welnu, maar waarom kan God met hen geen uitzondering gem-amakt hebben? Dat heeft Hij toch met Elia ook gedaan. Dat was echter uitzondering. Maar Johannes spreekt over de meerderheid, de regel. Dan gebruiken ook wij weleens het woord „alien" of het woord „ieder". Gezien de algemeenheid van spreken in vs 12a en vs 13 zullen we het beste doen, als we van het in vs 4 over de martelaren meegedeelde, niet de hoofdzaak maken. Hier lezen we, dat waar ter wereld de mensen ook overleden en begraven waren of waar men hen ook in zee had neergelaten, ze alien werden opgewekt, want de apostel schrijft: En de zee gaf de doden, die in haar waren, en de dood en het dodenrijk (hades, graf) gaven de doden, die in he,n,-waren, en zij werden geoordeeld, een ieder naar zijn werke 3. Aan deze regel zal iedereen worden onderworpen, wie hij op aarde ook geweest moge zijn. 129
§ 12
Het visioen van Christus' wederkomst
c.
De boeken zullen worden geopend, 20:12b, 14, 15
Om het laatste oordeel over mensen te vellen zal God geen hoor en wederhoor behoeven toe te passen. Ps 139 laat ons zien hoe goed God ons kent. Het is alsof Hij ove-i7iftelbare boeken beschikt, waarin Hij dat allemaal heeft opgeschreven. Maar zulke hulpmiddelen als geheugensteunen heeft de alwetende God niet echt nodig. Johannes zag een visioen, dat gelijkenis vertoonde met aardse tribunalen. Zo had Johannes het ook gelezen in Dan. 7:10: dat de boeken werden geopend. Vandaar deze beeldspraak. Johannes zag de doden voor de troon staan en toen gebeurde het, dat er boeken werden geopend. En nog een ander boek werd geopend, het (boek) des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken, vs 12. Er lagen dus tweeerlei boeken. In de eerste soort stonden bij de namen der personen alle dingen genoteerd ter Goddelijke beoordeling 22 de 'ongste dag. Wij kunnen o iervan geen zuivere voorstelling vormen. De Heilige Geest leert ons, dat God alwetend is. In het andere boek, het boek des levens, waren de namen komen te staan van hen die gelovig geleefd hadden en dus overeenkomstig Gods verbond en woorden. In dat tweede boek moest iemands naam geschreven staan. Hij wiens naam daarin om zijn ongehoorzaamheid was uitgewist (Ex. 3Z:33, Ps._ 69:29, Openb. 3:5), kwam niet in aanmerking om tot Gods eeuwige heerlijkheid in te gaan. En wat dan? Wat er dan met zodanigen gebeurde noemt Johannes „de tweede dood". Hij schrijft immers: En de dood en het dodenrijk werden in de poel des vuurs geworpen. Dat is de tweede dood: de poel des vuurs. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs, vs 14, 15. ,
130
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
Johannes zag lenslotte, dat, toen de inhoud van beiderlei boeken was uitgewerkt, de dood en het dodenrijk in de poel des vuurs werden geworpen. Ze hadden hun dienst gedaan. 5. JOHANNES ZIET EEN NIEUWE HEMEL EN EEN NIEUWE AARDE, 21:1-8
Er volgt nu heel iets anders dan het voorgaande. Nu geen woord meer over beest, valse profeet en satan. Nu deelt Johannes mee, dat hij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde heeft gezien. Inderdaad een groot verschil. Maar toch wordt ook hier het doel van het gehele boek niet uit het oog verloren. Weliswaar schrijft de apostel over een zeer verblijdende toekomst, zie vs 1-5. Maar in de daarop volgende isc he do el van Openbaring op, nl. verzen merken we om de christenlezers ervan te wekken tot trouw en te waarschuwen voor ontrouw, vs 6-8, aan de Schenker van die prachtige toekomst. a. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, vs 1-5 Zullen deze woorden alle eerste lezers verrast hebben? Stellig niet wanneer zij van Joodse afkomst waren. Dan zullen ze in de synagoge weleens uit Jesaja hebben horen voorlezen: Want zie, Ik schep een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; aan wat vroeger was zal niet gedacht worden, het zal niemand in de zin komen, Jes. 65:17. vi Misschien hadden sommige christenen trouwens al de woorden van de apostel Petrus gelezen: We verwachten echter naar zijn belofte nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, 2 v/ Petr. 3:13. En onze Here Jezus heeft zelf tot zijn discipelen over zijn wederkomst en de dan volgende gang van zaken gesproken met gebruikmaking van het woord wedergeboorte, Matth. 19:28. V Een woord om te onthouden. Wanneer de apostel Paulus in Ef. 4:24 over de bekering van een mens spreekt, gebruikt hij hetzelfde Griekse woord als Johannes hier voor ons Ned. woord nieuw. Welnu, door bekering wordt men wel een ander mens, maar niet iemand anders. Zo zal God straks zijn schepping stellig evenmin tot
_
131
§ 12
Het visioen van Christus' wederkomst
niets ierleider 'en haar daarna door een heel andere vervangen, alTiarimi'voudig zuiveren van de gevolgen der zonden van haar bewoners. Maar, zal iemand zeggen, Johannes zag toch „de eerste hemel en de eerste aarde voorbijgegaan en de zee was niet meer". Dit zal beeldspraak zijn. Wat hebben de mensen in vroeger tijden de zee toch terecht als een lastige tiran beschouwd. Ze is zelfs nu nog voor ons een niet zo gemakkelijk te bereizen terrein als land en lucht. En nu spreken we nog niet eens over watersnood en overstromingen. Hoe vaak wordt in Openbaring het woord zee_niet gebruikt ter aanduiding van een plaats van onheil en een bron van boosheid, afwisselend gebruikt met het vviCarafgroncl, in 11:7 en 13:1. Laten we naar aanleiding van OPenb. 21:1 deze aarde toch vooral niet verachten. In het O.T. lezen we, dat God aan Abrahag het land Kanaau heeft beloofd, maar de apostel 2aulus.schrijft in Rom. 4:13 dat God hem zelfs de kosmos beloofd heeft. Die belofte zal dan vast en zeker worden vervuld. We hopen eerbiedig genoeg te spreken, wanneer we van Gods aanstaande vernieuwing van zijn schepping spreken. In het volgende vers zegt Johannes: En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is, vs 2. Dus in onze taal van vandaag: een prachtstad! Wel geen tempelstad zoals het vroegere Jeruzalem, want Johannes deelt straks, in vs 22, mee, dat hij in haar geen tempel zag. Naar bier begint de verklaring daarvan al, in vs 3: En ik hoorde een luide stem van de troon (letterlijk uit de troon) zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, vs 3. Het Griekse woord, dat bier voor Godkwonenpnder de mensen gebezigd wordt, vinden we ook in Joh. 1: J-1 eTW6ord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond)1:14 En wat een heerlijke belofte van God geeft Johannes hie n zijn gelovige lezers door. Zoals eertijds het yolk Israel Gods speciale yolk mocht zijn, zijn verbondsvolk, zo zal zulk een voorrecht nu aan meerdere volken ten deel vallen. Zijn volken. Of God dus bij de mensen zal wonen! We behoeven helemaal niet voor de toekomende heerlijk-
132
Het visioen van Christus' wederkomst
§ 12
heid te griezelen van ontzag. Dat doen(kinderen)niet, die in hun ouderlijk huis terugkeren. Welnee, we zullen door geen enkel kwaad meer gekweld worden. Er staat: En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen. Waarop de verklaring volgt: en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan, vs 4. „De eerste dingen" zal een aanduiding zijn van het vorige leven met toebehoren. Laten we niet luisteren naar de twijfeltaal: Maar dat is toch zeker te mooi om waar te wezen. Want dan zouden we handelen tegen het bevel, dat God zelf aan Johannes heeft gegeven: En Hij, die op de troon zezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. (De belofte van een nieuwe hemel en van een nieuwe aarde wordt dus herhaald.) En Hij zeide: S 211111, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig, vs 5. Over zo'n bevel tot schrijven aan Johannes lazen we ook al in 1:11. Toen was het een bevel van Christus, onze Middelaar. Maar nu is het een bevel van de Zender van die Middelaar, de Schepper en de Herschepper van hemel en aarde. Hij, Hij staat voor de waarheid in van wat we in vs 1-5 hebben gelezen. .
b. Opwekking tot trouw en waarschuwing voor ontrouw, vs 6-8 God is God en kan dus volkomen ervoor instaan, dat hetgeen Johannes nog maar visionair gezien heeft, zo werkelijk zal worden als ons dagelijks leven. Vandaar dat Hij ervan zeggen kan, dat het allemaal reeds gebeurd is. Met deze stellige uitspraak zal Hij Johannes nog krachtiger tot schrijven hebben willen dringen. De apostel vertelt daarover: En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alpha en de omega, het begin en het einde, vs 6a. Vgl. hierover 1:8. Alles in verleden, heden en toekomst ligt in Gods almachtige hand. Vandaar dit stellige spreken en bevelen. Opwekking tot trouw, vs 6b, 7 Een en hetzelfde Evangelie kan voor de ene hoorder of lezer een geur ten leven verspreiden en voor de andere een geur ten dode, zegt de apostel Paulus, 2 Cor. 2:16. Waarschijnlijk heeft God zelf hierop ook het oog gehad, toen Hij met Johannes sprak. In eigen 133
§ 12
Het visioen van Christus' wederkomst
omgeving had deze gezien, hoe de christenen werden verdrukt en vervolgd. Hij zat zelf op Patmos. Niet Allen bleven trouw. Maar God gaf deze belofte voor hen die wel getrouw bleven: Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet, vs 6b. Wie overwint (in de vervolging), zal deze dingen (een toekomst zonder tranen, zonder rouw, enz.) beerven en 1k zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn, vs 7. Welnu, welke vader zou het niet voor zijn zoon opnemen? Wat zou hij zijn zoon onthouden?
Waarschuwing voor ontrouw, vs 8 Toen onze Heiland op aarde was, heeft Hij al gezegd, dat het laatste oordeel over heidense steden als Tyrus en Sidon verdragelijker zal zijn dan over steden als Kapernaiim, waar Christus heeft gepredikt en veel genezingen verricht, maar door velen is tegengestaan, Matth. 11:22. Ook zijn er later onder de christenen ongelovig geworden. Ze waren niet alien zo trouw als de geprezen Antipas, 2:13. Wie het christelijk geloof verloochent is wel een zeer zware leugenaar. Voor die zonde wordt hier uitdrukkelijk gewaarschuwd: Maar de lafhartigen, de ongelovigen, de verfoeilijken, de moordenaars, de hoereerders, de tovenaars, de afgodendienaars en alle leugenaars - hun deel is in de poel, die brandt van vuur en zwavel: dit is de tweede dood, vs 8. We zouden in plaats van „ongelovigen" ook "onbetrouwbaren" kunnen vertalen; met „verfoeilijken" zijn mensen bedoeld, die zich met heidense gruwelen inlaten, met „tovenaars" en gifmengers.
§ 13 JOHANNES KRIJGT HET NIEUWE JERUZALEM EN HET NIEUWE PARADIJS TE ZIEN, OPENB. 21:9-22:5 Over dat nieuwe Jeruzalem had de apostel reeds in vs 2 gesproken en ervan verteld, dat het een heilige stad was die uit de hemel nederdaalde. Maar nu gaat hij er veel uitvoeriger over schrijven. We stippen het volgende aan. 1.
WAARDOOR HIJ HET KREEG TE ZIEN, 21:9, 10
Dat kwam door een van de zeven schaalengelen (Openb. 16). We herinneren ons, dat eenvan deze engelen aan Johannes de vrouw toonde, die dronken was van het bloed der getuigen van Jezus, de grote stad, 17:6, 18. Welnu, thans komt er weer een vandie en.geleA) naar Johannes toe en brengt hem in vervoering des Geestes op een hoge berg, vanwaar hij hem het heilige Jeruzalem laat zien, terwijl het uit de hemel neerkomt. Woordelijk schrijft hij: En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams, vs 9. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, vs 10. Mogelijk hadden we moeten vertalen „in de Geest", omdat Johannes dit visioen aan de Heilige Geest te danken had. -
2.
HOE HET ER UITZAG, 21:11-14
Als een juweel. Dat kwam doordat het vol was van Gods heerlijkheid. De apostel schrijft: zij had de heerlijkheid van God, en haar glans geleek op een zeer kostbaar gesteente, als de kristalheldere diamant (Grieks: jaspis). En zij had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen (op de poorten) geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen 134
135
§ 13
Het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe paradijs
der kinderen Israels, vs 12. Naar het oosten waren drie poorten en naar het noorden drie poorten en naar het zuiden drie poorten en naar het westen drie poorten, vs 13. En de muur der stad had twaalf fundamenten en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen des Lams, vs 14. Van Gods heerlijkheid weten we, datd,e Here daarmee vroeger de tabernakel vervuld heeft, Ex. 40:34, 35, en de tempel van Salomo, 1 Kon. 8:10, 11. M a a rliteiTezen we, dat Gods heerlijkheid een hele stad vervulde, vs 11. Vanzelf was zij daardoor een en al licht en leek zij vanwege haar prachtige lichtglans een edelsteen, een kristalheldere jaspis, vs 11. Misschien vraagt iemand: waartoe stond er nog een muur om die stad? Was dat dan nog nodig met het oog op de veiligheid? Antwoord: maar dat was een gevolg van de door God geschonken heiligheid. Zoals van deze muur toch immers ook vermeld moest worden, dat hij „groot en hoog was". En nog veel meer. Want de stad had een muur met twaalf poorten erin en twaalf engelen daarop, vs 12. Blijkbaar als wachters. Ook nu weer niet om de veiligheid, maar vanwege de heiligheid. Ms statussymbolen. Dat hoorde bij het stadsbeeld. Op de poorten stonden de namen geschreven van de twaalf stammen Israels. Dat herinnert aan de kerk der oude bedeling, waarin de kerk der nieuwe bedeling met haar apostelen is ingelijfd, Ps 87, Rom. 11:17, 18, 24. Dit was het ene lichaam van Christus uit alle volken voortgekomen. Aan dit internationaal karakter van 's Heren gemeente doen de vier drietallen poorten ons denken, naar elke windrichting een drietal, vs 13. De muur rustte op twaalf fundamenten, waarin de namen van de twaalf apostelen waren aangebracht. Een sprekende symbolische betekenis, passend bij de poorten van vs 13. De kerk van Christus omvat alle eeuwen en alle volken, § 7, 2:20. -—-
Welke maten de stad vertoonde, 21:15 17 Deze waren door de engel met een gouden meetstok opgenomen, de maten van stad, poorten en muur. De stad besloeg de ruimte van een vierhoek, die een vierkant vormde. En van dezelfde -
136
Het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe paradijs
§ 13
grootte als de lengte en breedte van dit vierkant was de hoogte van de stad. Bij deze maten denken wij dan aan een enorme kubus met een ribbe van 2200 a 2400 km. Maar als we bedenken, dat de Oosterse steden vaak gebouwd waren in de vorm van terrassen tegen de zijden van een berg aan, vervalt onze voorstellingsmoeilijkheid. Van welk materiaal de stad gebouwd was, 21:18 21 Haar muur was van jaspis als bouwmateriaal gebouwd en de stad zelf was van goud, dat zo doorschijnend zuiver was, dat het wel glas leek. De fundamenten van de muur waren met allerlei edelgesteenten versierd. Er worden er twaalf - alweer het getal twaalf opgenoemd, wat doet denken aan de twaalf edelstenen op de borstlap van Israels hogepriester, Ex. 28:15-21, 39:8-14. Meer hierover IA, 481.. En de twaalf poorten? ledere poort was een parel. En de straten der stad? Ze waren zuiver goud, dat zo doorschijnend was als glas, vs 21. -
Waarom was ze een stad zonder tempel? 21:22, 23 Voordat deze vraag beantwoord wordt, zij opgemerkt, dat in vroegere eeuwen een stad zonder tempel iets ondenkbaars was, ook bij de heidenen. We lezen, dat Jahweh, de enige echte God, temidden van Israel in tabernakel en tempel gewoond heejt, Ex. 25:8, 1 Kon. 6:13. Maarde schone stad, die aan Johannes getoond Werd, had zo 'n tempelgebouw niet nodig, want de Here God, de Almachtige, de enige God, vulde haar met zijn heerlijkheid (vs 11). Daarom had deze stad ook geen behoefte aan verlichting, van zon noch maan, want de heerlijkheid Gods verlichtte haar en haar lamp was het Lam. Welke plaats neemt deze stad in temidden van de volken? 21:24:27 Tegen het vroegere Jeruzalem zijn hele volken opgetrokken en daarbij gingen dan hun machthebbers voorop. Maar daarvan heeft straks het omgekeerde plaats. Dan zullen de gewone mensen in de glans van de lichtstad aangenaam rondwandelen en er zullen geen
137
13
Het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe paradijs
koningen meer voorop gaan en met hun wapens op Jeruzalem afkomen. Nee, nu met geschenken, vs 24. Al deze mensen zullen voortdurend vrij entree hebben, want de poorten zullen voortdurend openstaan. Deze zullen nimmer 's avonds worden gesloten, met het oog op de nacht, want nacht zal daar niet meer zijn, vs 25. Dus in plaats dat iemand tegen dit Jeruzalem ook maar iets kwaads zal willen doen, zal iedereen uit de hele wereld erop uit zijn om het mooiste dat hij maar bedenken kan naar dit Jeruzalem als feestgeschenk te brengen, vs 26. Maar van niets van het tegendeel hiervan zal ook maar enige sprake zijn. Jets, dat onrein is en dus bij die lichtstad niet past, zal niemand erin brengen. En iemand die nog iets voelt voor het heidendom met z'n beelden (gruwelen) en fantasterijen (leugens) komt er evenmin binnen. Wie dan wel? Alleen zij, van wie dan zal blijken, dat hun naam geschreven stond in het boek des levens van het Lam (vgl. 20:12-15, §12, IV, 2, 3).
Het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe paradijs
§ 13
hogepriester. Daarop stond ook Gods naam, IA, 482. pp Grote Verzoendag mocht de hogepriester echter slechts zo eenvoudig mogelijk voor God verschijnen, ook alleen maar met een linnen tulband op, Lev. 16:4. Maar in het nieuwe Jeruzalem zullen de gelovigen God vereren en zijn aangezicht zien terwijl Gods naam wel op hun voorhoofden zal zijn, vs 4. Er zal geen nacht meer zijn en zij hebben geen licht van een lamp of licht der zon van node, want de Here God zal hen verlichten en zij zullen als koningen heersen tot in alle eeuwigheden, vs 5. Een schepping zal hun ten dienste staan om naar hartelust te genieten van heilige medemensen, lieve dieren, mooie bloemen, kortom zonder ooit meer een spoor van Gods vloek in het eerste paradijs tegen te komen.
Waaraan nog meer dan aan haar permanente licht zag Johannes, dat het nieuwe Jeruzalem een stad des levens was? 22:1-5 Aan de rivier, waarop de engel hem opmerkzaam maakte. Die rivier bevatte water des levens, was zo helder als kristal en kwam voort uit de troon van God en van het Lam, vs 1. Midden in de straat en aan beide zijden van de rivier zag de apostel geboomte des levens, dat twaalf (maal) vrucht voortbracht. Iedere maand opnieuw. En z'n bladeren strekten tot genezing der volken, vs 2. Hiermee wordt voorzegd, dat er nergens meer sprake van ziekte zijn zal, maar alleen maar van gezondheid en leven. Als die toekomst er zal zijn, zal er niets vervloekts meer zijn, in tegenstelling dus met wat God tot Adam sprak: de aardbodem is om uwentwil vervloekt, Gen. 3:17. Dat zal dan voorbij zijn. In schrirreeidrijke taal wordt verder voorzegd, dat er van God en van het Lam niets andersleven dan, tot de mensen zal uitgaan. Johannes schrijft: En de troon va nGod en van het Lam zal daarin zijn en zijn dienstknechten zullen Hem vereren, vs 3, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn, vs 4. We denken hier aan het versiersel op het voorhoofd van Israels —
138
139
Hoe het boek eindigt
§ 14
HOE HET BOEK EINDIGT, 22:6-21 Het laatste hoofdstuk van Openbaring bestaat uit enkele nogal van elkaar verschillende gedeelten. Toch vertonen ze duidelijk een gemeenschappelijke trek. Ze helpen allemaal mee om het boek, dat ze samen afsluiten, te leren kennen en verstaan. 't Zijn allemaal slotjes, op hun manier. 1.
EEN AANBEVELING VAN CHRISTUS, VS 6, 7
De eerste woorden van vs 6 luiden: „En Hij zeide tot mij." Hierover hebben de Schriftverklaarders dit verschil van mening, dat het onderwerp van deze zin volgens de een dezelfde persoon is, die in het voorafgaande Schriftgedeelte op de voorgrond trad, dus de engel van 21:9-22:5, maar dat het volgens de ander Christus is, want wie anders kan zo spreken: „En zie, Ik kom spoedig", vs 7? Wij zijn het eens met de tweede verklaarder. Vandaar „Hij" en niet „hij". Dus dan staat bier, dat Christus zelf voor de waarheid van dit boek Openbaring instaat, omdat het tot stand gekomen is op de aloude manier: God zelf heeft de schrijvers van het O.T. geinspireerd, 2 Petr. 1:21, en heeft ook nu weer zijn engel gezonden om aan Johannes te laten zien (in visioenen) wat weldra geschieden moet, vs 6. Moet. Want God regeert. Hij maakt ook de kerkgeschiedenis.
§ 14
afgekeurd. Hij had gezegd, dat Johannes dat niet had moeten doen. Hij was immers maar een knecht evenals hij en evenals zijn broeders, die ook profeten waren (schrijvers van de evangelien en brieven?) en evenals de gemeenteleden, die de inhoud van Openbaring eerbiedig als van God gegeven profetie hadden aanvaard en geeerd en dat mettertijd alsnog zouden doen. Johannes moest alleen God aanbidden, vs 9. Aan deze terechtwijzing van Johannes heeft de engel nog de opwekking toegevoegd om het boek Openbaring, dat nu bijna helemaal geschreven was, straks, als het klaar was, niet te sluiten, maar het goed open te houden. Het dus niet of te maken en daarna in de boekenkast te zetten, te bewaren als een groot geheim, verzegeld en weggestopt. Het tegenovergestelde daarvan moest juist gebeuren. En gauw ook. Want dytljll wag nabii vs 10. Misschien heeft de engel met aldus te spreken het oog gehad op de ondergang van Jeruzalem. Die stad is immers eerst een paar jaar in handen van de (elkaar bestrijdende) zelotische Joodse krijgslieden geweest en daarna in het jaar 70 door de Romeinen ingenomen. Het was in ieder geval een spannende tijd. leder moest maar goed weten wat hij koos en volhield. Deed hij het kwade (waarschijnlijk is bedoeld het kwade tegen Christus, vervolging van zijn gemeente), dan moest hij daar maar rond voor uitkomen. Of leefde hij liever als een onzedelijke heiden zo vuil, dan moest hij daarvoor uitkomen (en niet voor Jood willen doorgaan). Maar was hij een rechtvaardig man en vervolgde hij geen christenen, dan moest hij in die levenshouding volharden. En was hij een gelovig christen, wiens levenswandel heilig was, overeenkomstig Gods geboden, dan moest ook deze toch nog de opwekking tot volhouden ter harte nemen, vs. 11.
EEN GESPREK TUSSEN JOHANNES EN DE ENGEL, VS 8-11
3. EEN OPWEKKING VAN JEZUS TOT CHRISTELIJK LEVEN, VS 12-16
De apostel erkent, dat hij de inhoud van Openbaring (visioenen) inderdaad gezien heeft. Maar helaas moet hij ook nog iets geheel anders erkennen, nl. dat hij daarna op z'n knieen gevallen was voor de voeten van de engel, die hem die visioenen had laten zien, vs 8. Maar ook deze engel had, evenals die van 19:10, z'n daad ernstig
Blijkens het eerste en laatste vers, dus vs 12 en 16, is dit gedeelte door Jezus zelf gesproken. Zijn Beaoeling ermee is geweest om er bij de lezers en hoorders van Openbaring vooral op aan te dringen, dat zij de inhoud van het boek Openbaring, dat Hij hun had doen toekomen, ernstig ter harte
2.
140
-
141
§ 14
Hoe het boek eindigt
zouden nemen. Als ze dat nog niet deden, moesten ze er gauw mee beginnen, want het werd tijd. VandaarJezus' waarschuwing: Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden naar dat zijn werk is, vs 12. Schijnbaar is dit woord van Jezus niet uitgekomen, omdat het nu al bijna tweeduizend jaar geleden is sinds Hij het sprak. Wie alleen daarop let, weet geen raad met dat „spoel". Maar wie bedenkt hoe snel elk mensenleven voorbij vliegils 90:10, en dat de tijd van sterven tot wederopstanding slechts een oogwenk, een punt ' des tijds duurtErndat de doden zich niet van hun doodzijn bewust L zijn, aangezien ze niets weten 9:5, verstaat terdege hoe Chris" tus ten tijde van Johannes op Patmos al zeggen kon: „Ik kom spoedig". De Schrift leert ons ook, dat de dag van Christus' wederkomst onverwacht, plotseling, zal komen. Die dag moeten we dus maar niet pogen te berekenen aan de hand van zogeheten tekenen der tijden.. En als onze Heiland straks wederkeert, zal Hij in grote heerlijkheid verschijnen. Met groot gezag. Als Rechter, die een ieder zal vergelden naar zijn gedrag. Daartoe heeft Hij Goddelijk gezag. Hij is de alpha en de omega, d.w.z. de eerste en de laatste, vs 13. Jezus noemt diegenen gelukkig, die in Hem geloven en de afwassing van hun zouden uitsluitend stellen in zijn bloed. Wie dat doen mogen erop rekenen, dat zij straks in het paradijs zullen komen en door de paarlen poorten zullen ingaan in het nieuwe Jeruzalem, vs 14. Maar zij, die zich onrein gedragen, als heidenhonden met hun vaak zo onzedelijk gedrag, zo vuil, met hun geloof aan tovenarij, met hun waardering voor prostitutie, met hun goedvinden van moord en doodslag, met hun godenverering, kortom met al hun heidense fantasterijen en verzinsels, zij blijven buiten, vs 15. Voor deze gevaren wil Jezus ook hen nog waarschuwen, die al christen geworden zijn en tot de gemeente behoren. Aan hen is Openbaring toegezonden. Jezus had er recht op, dat men naar Hem zou luisteren. Hij was de Messias, die komen zou. Uit Hem is het geslacht van David geboren, want Hij is Gods Zoon, Schepper van alle mensen. En Hij is zelf ook uit het geslacht van David geboren, nl. naar zijn menselijke natuur, vs 16. 142
Hoe het boek eindigt
§ 14
Niemand minder dan deze Messias zegt in het boek Openbaring, dat we rekening moeten houden met zijn spoedige Daarvoor heeft Hij dat boek laten schrijven. Daartoe heeft Hij aiekse woord kan engel gebruik gemaakt van een angelos. betekenen, maar ook gewoonLlanIschapperAlisschien heeft de Heiland er hier de apostel Johannes mee bedoeld. .
4.
HET ANTWOORD VAN DE GEEST EN DE GEMEENTE, VS 17
Christus' bruid - dat is de vergadering der Christgelovigen, 19:7 laat, dankzij Gods Geest, die in haar woont, een liefelijk antwoord op zijn belofte horen. Geen lang betoog, slechts een woord: „Korn!" Zeker, we kunnen ook weleens met vrezen en beven aan de dag der dagen denken. Maar wanneer we als christenen vervolgd worden, weten we ons toch bij niemand veiliger dan bij de machtige Messias, die zojuist in vs 13 werd beschreven. Het zou hoogst ondankbaar zijn, als wij niet instemden met dit gebed van Geest en bruid. We behoeven niet voor iets uit het Evangelie van Christus te vrezen. Het verzekert ons ervan, dat we alles wat op de weg tot het `eeuwige leven in stad en paradijs nodig is - afgebeeld als eten en drinken, brood en water - voor ons te krijgen is, gratis, cadeau. Laat dat horen, overal horen: voor niets!! En neem zelf die Geestelijke spijze en drank ook zo aan: ten geschenke!! 5.
HET BOEK OPENBARING IS EEN BIJBELBOEK, VS 18, 19
Dat wordt ons gezegd door de schrijver van Openbaring zelf. Nu, hij kon het weten, dat hij dit boek niet uit zichzelf schreef, maar dankzij de leiding van de Heilige Geest. Het was een nieuw bijbelboek. Vandaar zijn waarschuwing, gegeven in aloude termen, bekend uit Schriftplaatsen als Deut. 4:12, Pred. 3:4 e.a., om aan dit boek, hetzij als voorlezer, hetzij als toehorend gemeentelid, ooit iets te veranderen. Doe er niets bij, anders zou God de plagen, die in dit boek beschreven worden, weleens op u kunnen laten neerkomen. Doe er niets uit, anders zou God straks voor u de toegang tot het heerlijk paradijs weleens kunnen sluiten.
143
§ 14
Hoe het boek eindigt 6.
JEZUS BELOOFT NOGMAALS SPOEDIG TE ZULLEN WEDERKEREN, VS 20
Het is in de apostolische tijd at opgemerkt, dat Jezus wel beloofd had spoedig te zullen wederkeren, maar dat Hij nog steeds niet was verschenen. Deze tegensprekers waren door de apostel Petrus gewezen op Gods geduld, 2 Petr. 3:9. Hier, aan het eind van Openbaring, wordt de belofte van zijn terugkeer op de jongste dag nog eens door Christus herhaald. Want als die belofte niet waarachtig zou zijn, welke waarde zou het boek Openbaring dan nog voor ons hebben? Daarom zal Jezus aan de herhaling van zijn belofte dat ene woordje nog hebben toegevoegd. Het woordje „Ja" (Of: Waarlijk. Of: Voorwaar). En de gemeente heeft daarop aldus geantwoord: „Amen (d.w.z. dit geloven we), Kom, Here Jezus." 7.
INHOUD
§ 1.
10
13
14
Noot
§ 2.
Johannes verhaalt wie hem het schrijven van dit boek heeft opgedragen, Openb. 1:9-20
18
Johannes schrijft aan elk van de zeven gemeen- ten een brief Openb. 2 en 3 De brief aan de gemeente te Efeze, 2:1-7 1.
19
Noten
§ 3.
,
2.
4.
5.
6.
Johannes adresseert zijn boek aan de zeven gemeenten in Asia, Openb. 1:4-8
3.
144
7 9
Noten
DE SLOTZEGEN VAN OPENBARING, VS 21
We merkten bij Openb. 1:4 at op, dat men in de ontstaanstijd van Openbaring aan elkaar brieven stuurde, die begonnen met chairein (d.w.z. Veel plezier) en dat de christenen daarvan maakten charis (d.w.z. genade, gunst). En met ditzelfde woord lieten zij hun brieven toen ook eindigen. Zo is het gekomen, dat Openbaring eindigt met de wens: „De genade van de Here Jezus zij met allen." In sommige handschriften staat: „zij met u allen." Hoe dit zij, laten we Openbaring lezen als een echte brief, ook aan ons gericht.
Ter inleiding
a. Het hoofd van deze brief, vs 1 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 2-6 c. Het slot van deze brief, vs 7 De brief aan de gemeente te Smyrna, 2:8-11 a. Het hoofd van deze brief, vs 8 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 9, 10 c. Het slot van deze brief, vs 11 De brief aan de gemeente te Pergamum, 2:12-17 a. Het hoofd van deze brief, vs 12 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 13-16 c. Het slot van deze brief, vs 17 De brief aan de gemeente te Thyatira, 2:18-29 a. Het hoofd van deze brief, vs 18 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 19-25 c. Het slot van deze brief, vs 26-29 De brief aan de gemeente te Sardes, 3:1-6 a. Het hoofd van deze brief, vs 1 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 2-4 c. Het slot van deze brief, vs 5, 6 De brief aan de gemeente van Filadelfia, 3:7-13
19 20 20 21 22 22 23 25 25 25 26 28 29 29 29 32 32 33 33 35 35
145
Inhoud
Inhoud a. Het hoofd van deze brief, vs 9 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 8-11 c. Het slot van deze brief, vs 12, 13 De brief aan de gemeente van Laodicea, 3:14-22 a. Het hoofd van deze brief, vs 14 b. De speciale inhoud van deze brief, vs 5-20 c. Het slot van deze brief, vs 20-22
7.
Noten
§4.
Johannes over de hemelse troonzaa4 Openb. 4
Johannes over de boekrol en het Lam, Openb. 5
§6.
Het Lam opent zes van de zeven zegels, Openb. 6 I. De vier ruiters, 6:1-8 2. 3.
§ 7.
43
§5.
De zielen onder het altaar, 6:9-11 De dag van de toorn van God en het Lam, 6:12-17
55
146
De vrouw en de draak, 12:1-6 De draak wordt op de aarde geworpen, 12:7-12 De draak vervolgt de vrouw, 12:13-18 Johannes ziet het beest uit de zee opkomen, 13:1-10 Johannes ziet het beest uit het land opkomen, 13:11-18 Johannes ziet het Lam en zijn vrijgekochten, 14:1-5 Johannes hoort drie engelen Gods oordeel aankondigen, 14:6-13 a. De wereld gewaarschuwd, vs 6-11 b. De gelovigen getroost, vs 12, 13 8. Johannes ziet Christus straffend optreden, 14:14-20 Noten
§ 10.
55 56 56 57 58
Johannes krijgt de achtergrond to zien van het verzet tegen de getuigen, Openb. 12-14 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
50 53 53
Johannes ziet de bewaring van de gelovigen uit Israel, 7:1-8 2. Johannes ziet de bewaring van ontelbare gelovigen uit alle volken, 7:9-17 a. Wat Johannes zag en hoorde, vs 9-12 b. De verklaring van wat Johannes zag en hoorde, vs 13-17 Noten
§ 11.
-
.,
77 78 80 81 84 86 87 87 88 90 92
94
Noten
101
Johannes over het visioen van Babels veroordeling en ondergang, Openb. 17:1-19:10 1.
59 59 59 60 61 61 62` 63/1-
77
Johannes ziet het visioen van de zeven schalen, Openb. 15 en 16
2. 3.
Johannes over de opening van het zevende zege4 Openb. 8-11 Stilte, 8:11 Zeven engelen, 8:2 404• Een engel met wierook en vuur, 8:3-5 De zeven engelen met de zeAen bazuin , 8:6-11 a. De eerste bazuin, 8:7 ..0C;440..Y. I. b. De tweede bazuin, 8:8, 9 . c. De derde bazuin, 8:10, 11
§ 9.
50
Johannes wordt niet alleen verzekerd van het eeuwig heil voor de gelovigen uit Israel, maar ook voor die uit alle volken, Openb. 7
1. 2. 3. 4.
d. De vierde bazuin, 8:12 *6.60 01.01•16 64 e. De vijfde bazuin, 9:1-12 .irdlou .0T06 1. 4 65 f. De zesde bazuin, 9:13-21 V...4 4467 g. Vervolg van de zesde bazuin, 10:1-11:14 58 h. De twee getuigen 71 i. De zevende bazuin, 11:15-19 74 Noten 76
46
1.
§ 8.
1
36 36 37 38 39 39 41 42
4. 5. 6. 7. 8.
Johannes wordt tot het zien van dit visioen genodigd door een van de zeven schaalengelen, 17:12 Johannes ziet een vrouw, die zit op een beest, 17:3-6a De engel geeft Johannes verklaring van het beest en de vrouw, 17:6b-18 Babylons oordeel wordt voorzegd, 18:1-3 Babels oordeel en de gevolgen daarvan worden beschreven, 18:4-19 Babels val zal definitief zijn, 18:20-24 Johannes hoort nu reeds grote vreugde in de hemel over Babels val, 19:1-8 Wat na het visioen tussen Johannes en de engel voor-
102 102 103
104 108 109 111 112
147
Inhoud
Inhoud gevallen is, 19:9, 10
Noten
§ 12.
Johannes over zijn visioen van Christus' wederkomst, Openb. 19:11-21:8 1.
2.
3.
4.
5.
§ 13.
148
Johannes heeft Jezus reeds in heerlijkheid zien wederkomen, 19:11-16 a. De Aanvoerder, vs 11-13 b. De engelenscharen, vs 14 c. Christus' optreden, vs 15, 16 Johannes ziet het beest en de valse profeet gestraft, 19:17-21 a. De zekerheid van de ondergang der twee beesten, vs 17, 18 b. Hoe vreselijk de ondergang der twee beesten zal zijn, vs 19-21 Johannes ziet ook de satan gestraft, 20:1-10 a. De satan wordt gebonden, 20:1-3 b. De gelovigen worden opgewekt tot heerlijkheid, 20:4-6 c. De satan wordt in de vuurpoel geworpen, 20:7-10 Johannes heeft de mensen voor Gods rechterstoel zien staan, 20:11-15 a. God zal het laatste oordeel vellen, 20:11 b. Alle mensen zullen geoordeeld worden, 20:12a, 13 c. De boeken zullen worden geopend, 20:12b, 14, 15 Johannes ziet een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, 21:1-8 a. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, vs 1-5 b. Opwekking tot trouw en waarschuwing voor ontrouw, vs 6-8
Johannes knYgt het nieuwe Jeruzalem en het nieuwe paradijs te zien, Openb. 21:9-22:5 1. 2.
§ 14.
Waardoor hij het kreeg te zien, 21:9, 10 Hoe het er uitzag, 21:11-14
114 116
2. 3.
117
4. 5. 6.
117 117 120 120
140 141 143 143 144 144
121 122 122 123 123 124 127 128 128 129 130 131 131 133
135
135 135
Hoe het boek eindigt, 22:6-21
140
1.
140
Een aanbeveling van Christus, vs 6, 7
7.
Een gesprek tussen Johannes en de engel, vs 8-11 Een opwekking van Jezus tot christelijk leven, vs 1216 Het antwoord van de Geest en de gemeente, vs 17 Het boek Openbaring is een bijbelboek, vs 18, 19 Jezus belooft nogmaals spoedig te zullen wederkeren, vs 20 De slotzegen van Openbaring, vs 21
149