DE VOORZEIDE LEER DE VOORZEIDE LEER
IA I" Ica ICb I" IE
IF 16
I"" Tub I"' IK IL Im • IN • I° IP "IQa . IQb IR Is Iz II IIIA III"
De Heilige Schrift: Inleiding op de Thora — Genesis-Exodus, door Ds. C. Vonk Leviticus, door Ds. C. Vonk Numeri, door Ds. C. Vonk Deuteronomium, door Ds. C. Vonk Inleiding op de Profeten — Jozua, door Ds. C. Vonk Richteren, door Ds. C. Vonk i en 2 Samuel, door Ds. C. Vonk I en 2 Koningen, door Ds. C. Vonk Jesaja, door Ds. C. Vonk Jeremia-Ezechiel, door Ds. C. Vonk Hosea-Maleachi, door Ds. C. Vonk Inleiding op de Geschriften — Psalmen (0, door Ds. F. van Deursen Psalmen (ii), door Ds. F. van Deursen Spreuken, door Ds. F. van Deursen¹) Job, door Ds. F. van Deursen Hooglied-Prediker, door Ds. F. van Deursen Ruth-Klaagliederen-Esther, door Ds. F. van Deursen Daniël-Kronieken-Ezra-Nehemia, door Ds. C. Vonk Mattheüs-Marcus, door Ds. C. Vonk Lucas-Johannes, door Ds. C. Vonk Handelingen van de Apostelen (I), door Ds. F. van Deursen Handelingen van de Apostelen (n), door Ds. E van Deursen De Openbaring van Johannes, door Ds. C. Vonk De Heidelbergse Catechismus en het Doopformulier, door Ds. C. Vonk 1 ) De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 1-21 en 25-26, door Ds. C. Vonk') De Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 22-24 en 27-37, door Ds. C. Vonk I)
I) Uitverkocht
DEEL is
DE VOORZEIDE LEER
Deel Is
DE HEILIGE SCHRIFT
Handelingen van de Apostelen it 15-28
DOOR
F. van Deursen
ISBN 90 5881 063 © 2001 Buijten & Schipperheijn — Amsterdam
Buijten & Schipperheijn — Amsterdam —
2001
§2I
HANDELINGEN 15: 1-35 HET JUDAISME AFGEWEZEN Het evangelie was dus al doorgedrongen tot diep in Klein-Azie, het huidige Turkije. Zowel Joden als heidenen hadden zich door Paulus' prediking bekeerd tot Messias Jezus. Hoe zouden die gemengde gemeenten zich nu ontwikkelen? Tot een nieuwe Joodse sekte met eerste- en tweedeklasleden? Of tot de heilige, algemene christelijke kerk, die zowel uit Messiasbelijdende Joden als tot Hem bekeerde heidenen bestond? Beiden waren door het evangelie uit een godsdienstige gevangenis bevrijd. De eersten uit Joods-godsdienstige boeien en de anderen uit heidens-godsdienstige. Zouden zij in de vrijheid van Christus standhouden of zich opnieuw laten ketenen, thans in christelijk-godsdienstige kluisters? Met andere woorden: zouden zij vrij en blij bij de genade van de Here Jezus blijven of slaven worden van een nieuwe 'Wet'? Deze vragen rezen in de Joods-heidense gemeente van Antiochië nadat Paulus en Barnabas van hun eerste apostolische reis waren teruggekeerd en hadden gerapporteerd dat God ook voor heidenen de deur voor het geloof had geopend. Zonder van hen te eisen de Wet van Mozes te onderhouden, Hand. 14: 27. Als gevolg daarvan brak een felle kerkelijke brand uit. In Antiochië kon die weliswaar nog geblust worden, maar nog in de apostolische tijd zou hij zich als een veenbrand over heel Paulus' werkterrein verbreiden. Om daarna alle eeuwen door, nu hier en dan daar, telkens opnieuw op te laaien en gemeenten in vuur en vlam te zetten. Wij bedoelen het vuur van het judaïsme. 1. JUDAISTEN TRACHTEN BEVRIJDE HEIDENEN EEN NIEUW SLAVENJUK OP TE LEGGEN, HAND. 15: 1 Mijn neef ds. C. Mak, emeritus-predikant te Barneveld, bewees mij als congeniaal-kritisch meelezer zeer gewaardeerde diensten bij het persklaar maken van dit deel. Ik betuig hem daarvoor mijn hartelijke dank.
F. van Deursen
In Antiochië, de Syrische wereldstad, was een grote gemeente ontstaan, die vooral uit bekeerde heidenen bestond (meer hierover bij Hand. II : 19-21). Geen wonder dat het judaïsme daar velen in verwarring kon brengen. 7
§ 21
Het judaïsme afgewezen
De brandstichters waren enkele Joodse christenen uit Judea. In Gal. 2: 4 typeert Paulus hen of hun geestverwanten als 'valse broeders', die waren 'binnengedrongen' om 'onze vrijheid die wij in Christus Jezus hebben te bespieden en ons zo in slavernij te brengen'. Zij maakten de gelovigen uit de heidenen wijs: 'Broeders, als je je niet naar de zede van Mozes laat besnij den, dan kun je niet gered worden!' Want zij waren nu wel door het geloof in Messias Jezus in Israël ingelij fd, maar moesten dan ook nog door het inlijvingsteken van de besnijdenis van de ongelovige heidenen onderscheiden worden. Anders was het met hen nog niets gedaan. Zonder besnijdenis konden zij onmogelijk zalig worden. De Judese leraars wezen het met de vinger in de Wet van Mozes aan : 'Iedere onbesnedene (...) moet verwijderd worden', Gen. 17: 14. Zij legden weliswaar de nadruk op de besnijdenis, maar eisten daarmee natuurlijk gehoorzaamheid aan de Me Wet van Mozes. Ook aan de spijs- en reinigingswetten van Lev. I 1 -15 en de onderhouding van het Joodse 'kerkelijke jaar' van Lev. 23-25. Paulus noemde deze handelwijze later: heidenen dwingen als Joden te leven, Gal. 2: 14. Hij gebruikte daarvoor het Griekse woord joedaidzein. Vandaar dat wij deze dwaalleraars nu judaïsten noemen. Het ligt voor de hand dat zij, evenals hun geestverwanten in Jeruzalem, vroeger farizeeër waren geweest, vgl. vs. 5. 1 ) Toen hadden zij al niet van Gods genade of ónverdiende gunst geleefd, maar door strenge 'wets'-onderhouding naar wélverdiende gunst gestreefd, vgl. Luc. 18: 9-14. Deze zuurdesem of leer van de farizeeën (Mat. 16: 5I 2) hadden zij bij hun overgang naar de christelijke gemeente niet uitgezuiverd, maar meegenomen. Zeker, zij waren christen geworden. Zij aanvaardden Jezus als de Messias. En evenals Jakobus van Jeruzalem en meer Messiasbelijdende Joden leefden zij nog volgens de Wet van Mozes. Alleen maakten zij van die Wet een 'Wee . Let alstublieft op de aanhalingstekens! Zij lazen die Wet nog steeds door een farizeese bril en beroofden haar zodoende van Gods barmhartigheid. Zij maakten van de echte Wet — het Evangelic naar de beschrijving van Mozes! — een godsdienstige arbeidsovereenkomst, die zij ook nog hadden aangevuld met honderden zelfbedachte bepalingen.
8
Het judaïsme afgewezen
§ 21
Hun farizeese zelfverheffing als Gods uitverkoren yolk hadden ze evenmin afgelegd. Ze gingen nog steeds prat op hun afstamming van Abraham en zagen niet dat door Christus' werk de Wet als scheidsmuur tussen Joden en heidenen was neergehaald, Ef. 2: 14-16, (vgl. deel 1, 149-151). Zodat onbesnedenen nu ook zonder besnijdenis, alleen door het geloof in Christus, tot zijn gemeente mochten toetreden. Kortom, deze judaïsten waren er niet gerust op dat het kruisoffer van Christus voor onze verlossing voldoende was. Zij zochten daarnaast nog aanvullende steun in eigen godsdienstigheid en harde wettische vroomheid. Zij wisten zich niet vrijgekochte slaven van Christus, maar leefden als halfbekeerde farizeeën nog steeds als loonarbeiders. Omdat ze dachten dat ze voor hun verlossing zelf nog moesten bijbetalen met strenge gehoorzaamheid aan de 'Wet'. De Antiocheense kerkstrijd had dus als inzet de kern van het evangelic: worden wij gered door het geloof alleen, dat is door de Here Jezus alleen en door genade alleen? Of moeten daarbij menselijke godsdienstige prestaties worden opgeteld? Nauw daarmee verbonden was de wettigheid van Paulus' volwaardige apostelschap. De judaïsten wensten voor zijn apostolische gezag niet te buigen, vgl. Gal. 1v. Latere variaties op het judaïstische grondpatroon De judaïsten verwrongen het evangelic tot de optelsom van Christus' verdiensten + die van de godsdienstige mens. Zij beroofden bekeerde heidenen daarmee van hun evangelische vrijheid en brachten hen weer onder het slavenjuk van een 'Wee. Het vervolg van de kerkgeschiedenis laat zien hoe die godsdienstige prestaties van de mens op den duur al meer op de voorgrond geschoven werden, zodat er van het ware evangelic tenslotte zo goed als niets overschoot. Schematisch voorgesteld verliep de ontwikkeling als volgt:
Christus + Wet. Beter gezegd: Christus + 'Wee. Op den duur werd dat: 'Wee + Christus. Totdat Hij tenslotte afviel en het werd: 'Wee. Op dit judaïstische grondpatroon werd vanaf de apostolische tijd in verschillende vormen voortgeborduurd. Wát de misleide gelovigen als 9
§ 21
Het judaïsme afgewezen
'Wet' werd opgelegd, was in de loop der eeuwen weliswaar niet steeds hetzelfde, maar het was en bleef steeds een optelsom: Christus wat + wij wat. Het begon in Antiochië met: Christus + de besnijdenis. In Kolosse werd het onder heidense invloed: Christus + ongehuwde staat + vegetarisme + geheelonthouderschap. In de Middeleeuwen: Christus + de hulpzaligmakers (Maria en de heiligen) + de werken van de roomse godsdienst en eventueel + het klooster. Na de reformatie: Christus + de godsdienstige protestantse bevinding en bekeerdheid. En van welke oude gebruiken, gewoonten, afspraken en regelingen kunnen godsdienstige mensen verder al geen onverbiddelijke 'Wet' maken om elkaars gewetens te binden, met alle nare gevolgen van dien? De evangeliën laten veelvuldig zien hoe de farizeese 'Wets'-drijverij haar voorstanders misvormde tot onbarmhartige, hoogmoedige, laatdunkende, felle, formalistische en vitterige scherpslijpers. Het judaïsme schiep de eeuwen door in de christelijke kerk eenzelfde klimaat. Want overal waar het evangelie verjuridiseerd wordt tot een 'Wet', daar knalt steevast de zweep van het: 'God wil het!' En doordat mensen elkaars gehoorzaamheid in zo'n sfeer streng controleren, ontstaan daar onvermijdelijk onenigheid en heerszucht, haat en nijd, twist en tweedracht, die vroeg of laat uitlopen op partijschappen en scheuringen. Al moeten we alle wetticisme niet voetstoots voor judaïsme verslijten. Wetticisme ontaardt pas in judaïsme wanneer het ongehoorzamen aan zijn 'Wet' gaat slaan, vervolgen, uitwerpen, excommuniceren. Wetticisme vervólgt niet, maar judaïsme is bloeddorstig. Zoals de onruststokers te Antiochië bij voorbaat verkondigden: 'Als u zich niet naar de zede van Mozes laat besnijden, kunt u niet gered worden!' Wie over dit kerk en geloof ondermijnende (neo)-judaïsme nader geïnformeerd wil worden, verwijzen wij in deze boekenreeks naar de brede excurs over dit onderwerp in het deel over Leviticus, p. 397-473. Daar wordt ook de vraag beantwoord: hoe overwinnen we toch de geest van het judaïsme?
10
Het judaïsme afgewezen 2. PAULUS EN BARNABAS WEERSPREKEN DE JUDAISTEN EN GAAN HET OORDEEL VAN DE APOSTELEN HOREN, HAND. 15: 2-5
De grote Joods-heidense gemeente van Antiochië telde wellicht honderden onbesneden mannen en jongens. Velen van hen zullen de judaïstische predikers met angst en beven hebben aangehoord. Waren zij feitelijk nog geen van alien door de Here Jezus gered? Moesten zij daarvoor eerst als Joden gaan leven? Geen wonder dat er grote verwarring en verontrusting ontstond! Voor argeloze hoorders leek de judaïstische eis immers voluit schriftuurlijk. Was en bleef de Wet van Mozes niet Gods Woord? En had God daarin de besnijdenis niet duidelijk geboden en op nalating daarvan uitroeiing uit Gods yolk bevolen? (Gen. 17: 9-14). En namen zij die daarop wezen de weg der verlossing niet veel ernstiger op? En waren zij niet veel schriftgetrouwer dan zo'n lichte prediker als Barnabas, die hun indertijd deze eis niet had gesteld? (Hand. 1 r: 2224). Om van zo'n 'tweederangs apostel' als die Paulus maar te zwijgen. Ook onder de Joodse gelovigen zullen er wel zijn geweest op wie de 'principiële' taal van de judaïsten indruk maakte. Felle godsdienstige taal vindt altijd wel ergens gehoor. Inderdaad, waar moest het naar toe wanneer er niet alleen zo gemakkelijk de hand gelicht werd met aloude, voorvaderlijke gewoonten, maar zelfs met het uitdrukkelijke Woord van God? Want daarin werd over verzakers van de besnijdenis kortweg de vloek uitgesproken, Gen. 17: 14! De gemeente van Antiochië raakte in rep en roer. Paulus en Barnabas bieden krachtige tegenstand 2a God heeft Paulus en Barnabas toen twee gaven geschonken, die in deze situatie onmisbaar waren: een helder onderscheidingsvermogen én een moedig hart. Door de eerste onderkenden zij dat de judaïsten het hart uit het evangelie sneden en door de tweede durfden zij deze dwaling krachtig te weerstaan. Ook al liepen zij daarmee het risico voor vrijzinnige leraars te worden aangezien, die Gods Woord niet eerden. De strijd laaide hoog op. Zeker, Paulus schreef later weliswaar: 'Een dienstknecht van de Heer moet niet twisten', 2 Tim. 2: 24. Maar 11
§ 21
Het judaIsme afgewezen
hier ging het om de kern van het evangelie: Jezus alleen, uit genade alleen, door het geloof alleen. Hier mocht om de lieve vrede beslist niet gezwegen worden. In felle disputen kwamen Paulus en Barnabas op voor de waarheid van het evangelie. De judaïsten hielden de gelovigen uit de heidenen voor: 'Als u zich niet laat besnijden, kunt u niet gered worden', vs. 1. Maar Paulus ging daar dwars tegenin en verkondigde dat het juist andersom was: 'Als u zich [wel] laat besnijden, zal Christus u niets baten', Gal. 5: 2. Want dan fungeert de besnijdenis als bijbetaling. En wie Christus' werk met eigen 'werk' wil aanvullen, verloochent Hem als algenoegzame Zaligmaker. Daarbij zal hij in Antiochië dezelfde boodschap verkondigd hebben als aan de Galaten: 'Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen (...). Nogmaals verzeker ik ieder die zich laat besnijden dat hij verplicht is de gehele wet te onderhouden', Gal. 5: I, 3. Ten diepste geen strijd tegen vlees en bloed Overigens staarde Paulus zich niet blind op de personen van zijn judaïstische tegenstanders. Achter deze ménsen zag hij als de eigenlijke drijfkracht satan met zijn gevallen engelenwereld, Ef. 6: 12. Barnabas en hij hadden hem door hun evangelieprediking prooien afhandig gemaakt, zoals Sergius Paulus, de proconsul van Cyprus en de Zeusvereerders in Lystra. Nu zulke arme heidenen uit satans duistere macht tot God waren geleid, trachtte de boze zijn weggelopen slaven opnieuw gevangen te nemen. Deze bevrijde heidenen moesten wederom in godsdienstige boeien geslagen worden, zodat hun Leven opnieuw beheerst zou worden door angst en slavernij. Als dat niet op heidense wijze kon, dan moest het maar op 'christelijke' wijze gebeuren. Dat was satans strategie. Daarom trachtte hij er nu een opvatting van Christus' werk en met name over zijn betekenis voor de Wet in te hameren waardoor er van zijn evangelie zo goed als niets zou overblijven. Deze bovenmenselijke achtergrond van het judaïsme onderkende Paulus scherp: 'Onze strijd is niet gericht tegen vlees en bloed, maar tegen de heerschappijen, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis en tegen de geesten van het kwaad in de bo12
Het judaïsme afgewezen
§ 21
venaardse regionen', Ef. 6: 12. Daartegen kon ook de apostel in eigen kracht niet op. Vandaar dat hij zoveel op zijn knieën steed, God biddend om zijn bijstand en bescherming, vgl. Ef. 3: 14. Het levensgevaarlijke judaïstische 'optelsom-evangelie' kon alleen met de wapenrusting van God weerstaan worden, Ef. 6: 13. Voor overleg naar Jeruzalem 2b Toen Paulus en Barnabas in heftige disputen krachtig tegen de judaïstische dwaalleraars opkwamen, droeg men beiden op om samen met enkele andere gemeenteleden naar Jeruzalem te gaan om deze kwestie daar aan de apostelen en oudsten voor te leggen, vgl. Gal. 2: 1 9. Niet omdat men er in Antiochië zelf niet uit kwam en de zaak nu door de apostelen wilde laten beslissen. Paulus twijfelde geen moment aan de waarheid van zijn verkondiging en had geen nieuw licht nodig. Zelfs niet van de andere apostelen. Hij schreef aan de Galaten: 'Maar al zouden wijzelf of een engel uit de hemel u een ander evangelic verkondigen dan het evangelic dat wij u verkondigd hebben: hij zij vervloekt! ', Gal. I : 8. Hij had het immers 'niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus', Gal. I : 12. Daarom had hij na zijn roeping ook geen apostelen geraadpleegd, Gal. I: I5vv. God had hem geroepen en gezonden. Wat had een nietig mens hem dan af- of aan te raden? Overigens wisten ook de andere apostelen dat de Here van bekeerde heidenen geen besnijdenis eiste. Dit had Hij hun door de begenadiging van de heiden Cornelius te Caesarea duidelijk geopenbaard, Hand. IOV. De Antiocheense strijdvraag betrof dus geen zaak waarin zij nog onwetend waren. Lucas vermeldt ook niets over ernstig en aanhoudend gebed om Goddelijk licht, in Antiochië al evenmin als straks in Jeruzalem. We kunnen ons voorstellen dat Paulus overleg met de apostelen in Jeruzalem overbodig vond. De Here had Zich over de onderhavige kwestie duidelijk geopenbaard. Nu zou het de schijn kunnen wekken dat hij in onzekerheid verkeerde. Maar de apostel hechtte kennelijk zo hoge waarde aan 'de eenheid van de Geest' (Ef. 4: 3) met de andere apostelen dat hij over zijn mogelijke bezwaren heenstapte en zich nederig liet afvaardigen. ,
13
§21
Het judaIsme afgewezen
Als Gal. 2 over dezelfde reis spreekt als Hand. 15 dan ging Paulus, ook vergezeld van Titus, 'op grond van een openbaring', Gal. 2: 2. Misschien heeft de Here hem daarin laten weten dat hij gerust kon gaan, omdat het de judaisten niet zou gelukken verdeeldheid tussen de apostelen te zaaien. 2 ) De exegeten zijn het er echter niet over eens dat Gal. 2 en Hand. 15 inderdaad over dezelfde reis handelen. 3 ) Onderweg naar Jeruzalem 3 Nadat de gemeente hen van reisbenodigdheden had voorzien4 ) en uitgeleide had gedaan, wat als een eerbewijs gold, reisden zij door Fcnicië en Samaria. Daar waren Joods-christelijke gemeenten in Sidon, Tyrus, Ptolemais, Caesarea, Joppe en andere plaatsen. Sommige waren gesticht door Jeruzalemse vluchtelingen die door de vervolging na de dood van Stefanus over het land verspreid waren en toen nog uitsluitend aan Joden het evangelie verkondigd hadden, vgl. I1: 19. In Caesarea kunnen ze de centurio Cornelius hebben ontmoet, aan wie de Heilige Geest had bewezen dat de scheidsmuur tussen Joden en heidenen was neergehaald. Zouden ze in Joppe ook Dorkas hebben gezien, die uit de dood was opgewekt? En Simon de leerlooier, op wiens dakterras de Heilige Geest Petrus had geleerd dat het evangelie ook aan heidenen verkondigd mocht worden? Overal waar ze kwamen vertelden ze uitvoerig over de bekering van de heidenen op Cyprus en in Klein-Azie. Dit verwekte onder deze Joodse christenen grote vreugde. Zij waren blijkbaar nog niet aangetast door het virus van het judaisme, want over kritische navraag naar de besnijdenis van de bekeerde heidenen vernemen we niets. Alleen dat het bericht hun grote blijdschap bracht. Aankomst te Jeruzalem 4 Bij hun aankomst in Jeruzalem werden ze verwelkomd door de gemeente en de apostelen en oudsten. Het vast ontroerende weerzien, vooral met de in Jeruzalem zo geliefde Barnabas, vond plaats in een `gemeentevergadering'. In vs. 6 is sprake van een bijeenkomst van de apostelen en de oudsten. Vs. 22 spreekt van overleg met de hele gemeente. Hand. 15 spreekt dug op zijn minst over meer dan een vergadering. Wij zullen ze het convent van Jeruzalem noemen (de benaming 14
Het judaIsme afgewezen
§ 21
-
Apostelconvent brengt te weinig het aandeel van de oudsten en gemeente in rekening). Paulus en Barnabas begonnen niet meteen over de kerkstrijd in Antiochie. Zij brachten eerst verslag uit van alles wat God door hen tot stand had gebracht op Cyprus, te Antiochie in Pisidie, alsmede in de Zuid-Galatische steden Ikonium, Lystra en Derbe. Daar had de Here niet alleen Joden, maar ook onbesneden heidenen door het geloof in zijn universele gemeente opgenomen! Daarmee zullen ze bewust de toon hebben gezet voor de nu volgende besprekingen. Daarin zouden immers niet menselijke opvattingen en tradities de doorslag moeten geven, maar wat God door zijn Zoon en Geest in de heidenwereld bezig was te doen. JudaEsten eisen ook hier: Christus + de 'Wet' 5 Na hun reisverslag stonden er enkele broeders op die betoogden: deze bekeerde heidenen zullen besneden moeten worden en zich aan de Wet van Mozes moeten houden. Geloven in Messias Jezus is op zichzelf niet genoeg. Deze eis werd gesteld door gelovigen over wie we hierboven reeds spraken: bekeerde farizeeen die, toen zij tot geloof in de Here Jezus kwamen, hun farizeese zuurdesem niet radicaal hadden uitgezuiverd, vgl. p. 7. Het onderwijs van Stefanus kenden zij blijkbaar niet of het was door hen afgewezen, vgl. § 9. Zelf wensten zij kennelijk niet van Gods genade alleen te leven. 3. PETRUS VALT PAULUS EN BARNABAS BIJ, HAND. 15: 6-12
De vergaderingen waarvan Lucas nu verslag doet, waren achteraf beschouwd van wereldkerk-historisch belang. Ook wij hebben er nog dagelijks mee te maken. Hoeft u om gered te worden alleen in de Here Jezus te geloven? Of vergt zijn offer van onze kant nog enige bijbetaling? Daarover zou door dit Convent een voor alle eeuwen geldende uitspraak gedaan worden. Dit zou beslissen of Christus' gemeente een Joods-nationalistische zaak zou blijven of dat zij zou uitgroeien tot de heilige, algemene christelijke kerk. En of het evangelie de boodschap van Gods vrije genade zou blijven of misvormd worden tot een 'wet' of religieus 15
§ 2.1
Het judaïsme afgewezen
arbeidscontract. Of de vrijheid in Christus gehandhaafd zou blijven of vervangen worden door een nieuwe vorm van godsdienstige slavernij. De apostelen en oudsten beleggen een bijeenkomst 6 Om nader op deze zaak in te gaan hielden de apostelen en oudsten enige vergaderingen. Blijkens vs. 22 vonden deze niet plaats achter gesloten deuren, maar werd ook de gemeente betrokken in de beraadslagingen. Al hadden de apostelen en oudsten uiteraard de leiding. Men heeft dit wel 'de eerste synode' genoemd, maar alleen reeds door de aanwezigheid van apostelen waren deze vergaderingen uniek. En als met de oudsten oud-leerlingen van Jezus worden bedoeld die op één lijn met de apostelen worden gesteld (vs. 2, 4, 6, 22v.) 5 ), dan geldt dit nog sterker. Bovendien zijn in synodes véle kerken vertegenwoordigd, terwijl er hier slechts twee in vergadering bijeen waren: de jonge kerk van Antiochie pleegde inzake een leergeschil overleg met de oudere gemeente van Jeruzalem. Zonder zich daarbij op voorhand aan de uitspraak van de moedergemeente te binden. Ook hier verschil van mening 7a Aanvankelijk kwam het ook hier tot een hevige woordenstrijd (sv: `groote twisting'). Geen wonder, we zijn hier in een puur Joodschristelijke gemeente! Velen was het farizeese wetticisme met de paplepel ingegoten. Zij waren opgegroeid bij farizeese stiptheid: niet alleen spijswetten naleven, reinigingswetten onderhouden, nieuwemaansfeesten vieren, sabbatten in acht nemen, maar je ook aan de vele geboden houden die de rabbijnen aan Gods gebod hadden toegevoegd. In zo'n wetticistisch klimaat ging felle judaYstische taal er bij menige goedgelovige gemakkelijk in. Zij schenen de Wet veel serieuzer te nemen dan Paulus en Barnabas met hun: ...thans hoeft iedereen alleen maar in Messias Jezus te geloven'. Petrus bewijst dat God de zaak allang beslist heeft 7b Toen stond Petrus op. Niet om een abstract betoog op te zetten over de Wet, maar om aan te tonen dat God allang zijn licht over het onderhavige twistpunt had laten schijnen. En wel door onweersprekelijke feiten. Daartoe herinnerde hij de vergadering aan wat hij 16
Het judaIsme afgewezen
§ 21
ongeveer tien jaar tevoren op het dak van Simon de leerlooier te Joppe en in het huis van de officier Cornelius te Caesarea had geleerd. Daar was het God zelf die hem had duidelijk gemaakt dat Hij de Wet als scheidsmuur tussen Joden en heidenen had neergehaald, Ef. 2: 14. Nadat hij in visionaire toestand had geweigerd onreine dieren te slachten en op te eten, was het een stem uit de hemel geweest die hem had verzekerd: 'Wat God gezuiverd heeft, moet jij niet onrein maken.' Toen hij zich vervolgens op bevel van de Geest naar de heidense centurio Cornelius had begeven, was de Heilige Geest daar voor Petrus' ogen op het onbesneden gezelschap neergedaald Daarop had hij hen laten dopen, Hand. 10. Zo had God de onderhavige zaak toen reeds beslist. Hij had Petrus al in het begin uitgekozen om de boodschap van het evangelie onder de heidenen te verspreiden en hen zo tot geloof te brengen. Let wel: tot geloof en niet tot slavernij aan een 'Wet'. 8 Toen hij zich daarover — notabene ook in Jeruzalem — had moeten verantwoorden, had hij gezegd: 'Als God hun dus wegens hun geloof in de Here Jezus Christus hetzelfde geschenk heeft gegeven als aan ons, hoe had ik Hem daar dan van kunnen weerhouden?', Hand. II: i-18. Deze feiten hield hij opnieuw aan de vergadering voor: God was blijkens het reisverslag van Paulus en Barnabas (vs. 4) thans op nog veel grotere schaal voor de heidenen opgekomen door hun in onbesneden staat zijn Geest te geven. Zo had God getuigd dat Hij nu ook onbesneden gelovigen tot zijn kinderen aannam, vgl. Rom. 8: 16. Als kenner der harten kwam het voor Hem niet meer aan op het uiterlijke teken van iemands besnijdenis en nationaliteit, maar op zijn gelovige hart. 6 ) 9 Sindsdien maakt God geen onderscheid meer tussen besneden Joden en onbesneden heidenen, vgl. Rom. o: 12. Hij reinigt hun harten (= wederbaart hen) door het geloof en niet door geloof + slaafs wetticisme, dat in uiterlijkheden blijft steken. Zo vormt hij uit Joden en heidenen samen zijn nieuwe Godsvolk. o Daarop richtte hij zich tot de judaïstische tegensprekers met de vraag: Waarom wilt u na zo'n Goddelijke getuigenis Hem nu tarten en zijn uitgedrukte wil trotseren door leerlingen van heidense afkomst een juk op de schouders te leggen dat onze voorouders noch wijzelf konden dragen?' 17
§ 21
Het judaïsme afgewezen
Daarmee sprak Petrus beslist geen kwaad van Gods goede, door en door evangelische Wet, vgl. Ps. 119. Maar dat 'Evangelie naar Mozes' (zoals we de Wet ook zouden kunnen noemen) had naast haar heerlijke genadeverkondiging toch óók de taak vervuld van een oppasser of bewaker, die Israel met stevige hand naar de dag van Christus moest leiden. Die hand was wel liefelijk, maar tegelijk nogal streng. Zij hield Israel 'in verzekerde bewaring', Gal. 3: 23v. 7 ) i i Daarop trok hij zijn conclusie waarin hij Paulus en Barnabas gelijk gaf: wij geloven dat er maar één middel is waardoor zowel wij Joden als heidenen gered worden: Gods genade, die de Here Jezus door zijn lijden en gehoorzaamheid voor ons verdiend heeft. En die ons alleen door het geloof wordt toegeeigend, vgl. Rom. 5: i, Gal. 2: 15v. Zonder enige bijbetaling door gehoorzaamheid aan de Wet, want die is door Christus vervuld, vgl. § 9. En nog minder door gehoorzaamheid aan de farizeese 'Wet' met haar 613 afgeleide voorschriften. Dit is het laatste wat we in Handelingen over het optreden van de apostel Petrus lezen. Van nu of treedt Paulus in dit bijbelboek op de voorgrond. Ook onder de heidenen deed God tekenen en wonderen 12 De hele vergadering werd stil van wat Petrus naar voren had gebracht. Inderdaad, God kon alleen Goddelijke voorschriften ter zijde stellen. Met de besnijdenis had Hij dat jaren geleden bij Cornelius al gedaan. Dan hadden Paulus en Barnabas inderdaad het gelijk aan hun kant. Daarop namen die beiden weer het woord. Zij wisten niet beter te doen dan zich evenals Petrus op Gods daden te beroepen. Zij hadden al verslag uitgebracht van Gods werk onder de heidenen, vs. 4. Maar nu vertelden zij vooral welke grote tekens en wonderen Hij door hen onder de heidenen had verricht. En hoe Hij daardoor bevestigd had dat onbesneden heidenen zonder wetsonderhouding in zijn gemeente mochten worden opgenomen. Op Cyprus was de Romeinse gouverneur tot geloof gekomen. En toen de Joodse hofastroloog hem daarvan trachtte of te houden, had de Here het prille geloof van die onbesneden heiden beschermd door die waarzegger met blindheid te straffen, Hand. 13: 6-12. Zo had de Here hun evangelieprediking onder de heidenen telkens bevestigd door te18
Het judaïsme afgewezen
§ 21
kenen en wonderen en zodoende velen van hen tot geloof gebracht in het Pisidische Antiochie, Ikonium, Lystra en Derbe, Hand. 14: 3. In Lystra had Paulus een van zijn geboorte of verlamde man mogen genezen. En toen hij er gestenigd was en voor dood de stad uitgesleept, kon hij opeens weer opstaan en verder reizen! Waren dit geen beslissende feiten? Zou God dit gedaan hebben als Paulus een vijand van Gods Woord was geweest? Of bewees Hij daarmee juist zijn instemming met Paulus' prediking van geloven-enanders-niets? En waren dit niet stuk voor stuk nieuwe bewijzen bij wat Petrus gesteld had: God maakt met zijn genade thans geen onderscheid meer? Hij rechtvaardigt nu ook onbesneden heidenen. En wel buiten de Wet om. Alleen door het geloof in de Here Jezus. 4. JAKOBUS BEWIJST DAT DE ROEPING VAN DE HEIDENEN VERVULLING VAN DE PROFETIE IS, HAND. 15: 13-21
Na de apostel Petrus betuigde Jakobus, de halfbroer van de Here Jezus, zijn steun aan Paulus en Barnabas. Als een van de voornaamste oudsten in de gemeente van Jeruzalem genoot hij groot gezag. Hij had niet voor niets de bijnaam 'de rechtvaardige' ontvangen. Bovendien hield hij zich persoonlijk nog strikt aan de Wet van Mozes, Hand. 2 1 : 18-20. Des te opvallender was het dat hij niet de judaIsten, maar Paulus en Barnabas bijviel en wel met krachtig schriftbewijs. Echter zonder bij de toepassing daarvan de wijsheid van boven uit het oog te verliezen, die volgens zijn brief in de Bijbel 'vóór alles zuiver, maar ook vredelievend, vriendelijk, altijd voor rede vatbaar, rijk aan barmhartigheid' is, Jak. 3: 17. Jakobus verwijst naar de profetie van Amos 13 Nadat Paulus en Barnabas waren uitgesproken, nam Jakobus het woord: 'Broeders, luister naar mij. 14 Simeon [Jakobus noemt Petrus in deze Joodse omgeving bij zijn Hebreeuwse naam!] heeft uiteengezet hoe God in Caesarea zijn Geest gaf aan de heidense officier Cornelius en zijn huis. En dat God dus al in het begin van plan was ook onder de heidenen een yolk te vormen dat zijn naam vereert.
19
§ 2 I
Het judaïsme afgewezen
15 Welnu, dat stemt overeen met de woorden van de profeten. Dit bewees Jakobus door de vergadering Amos 9: 11,12 voor te houden. Lucas geeft de aanhaling in de Griekse vertaling 8 ): 16 'Dan keer Ik op mijn schreden terug. Ik zal de vervallen but van David weer opbouwen; wat omver ligt zal Ik herbouwen en weer overeind zetten.' Deze profetie behoefde voor Jakobus' Joodse hoorders geen nadere uitleg. Het prachtige gebouw van Davids éne en ongedeelde koninkrijk was na de dood van Salomo gescheurd en was in de dagen van Amos niet meer dan een vervallen hut'. Maar Jahweh zou hem weer oprichten door een nieuwe 'David' te geven, Ez. 34: 23v. Inmiddels waren deze profetieen vervuld in Messias Jezus. Aan Hem had God de troon van zijn vader David gegeven (Luc. I : 32) en Hem tot de hemel verhoogd, Hand. I : 9, 2: 33. 17 Alleen niet om uitsluitend over Israel te regeren, maar ook over de rest van de mensheid. Gods voornemens omvatten namelijk veel meer dan alleen Israëls redding. Hij zou Davids vervallen koningshuis herstellen, opdat ook de heidenen Hem zouden zoeken. 'Dit zegt de Here die dit 18 al van oudsher [lett. van eeuwigheid = al heel lang] aangekondigd heeft', Jes. 45: 21. Hij had de roeping van de heidenen immers reeds aan Abraham beloofd, Gen. 12: 3. Dus al voor de grondlegging van de Israelitische wereld op Horeb, Ef. I : 4. 9 ) Waarmee Jakobus maar wilde zeggen dat de omstreden zaak niet als iets splinternieuws uit de lucht was komen vallen, maar reeds door de profeten was voorzegd en wel als werk dat God zich al eeuwen tevoren had voorgenomen. Het voorstel van Jakobus 19 In het licht van de profetie was het volgens Jakobus duidelijk wat de vergadering te doen stond. Ik voor mij ben van mening, zei hij, dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen. En hen dus zeker niet met judaïstische eisen lastig mogen vallen, maar hun christelijke vrijheid-van-de-wet volledig erkennen, vgl. Rom. 3: 21 v, Ef. 2: 8v. 20 Dit vooropgesteld diende men echter ook wijsheid te betrachten. Men verkeerde immers nog volop in de overgangstijd van het Oude naar het Nieuwe Verbond (zie bij 2: 46). Dit schiep zowel voor gelovigen uit de Joden als uit de heidenen bepaalde moeilijkheden. Zo 20
Het judaïsme afgewezen
§2I
waren er vier dingen die voor Joden in de omgang met heidenen, vooral aan tafel, hoogst aanstotelijk waren. Ten eerste: vlees uit de vleeshallen van heidense tempels, waar het vooraf bezoedeld was door wij ding aan een afgod. Als sommige bekeerde heidenen te Korinte dit al als erkenning van een andere god beschouwden, dan zeker ook menige Jood, I Kor. 8: 1-13. Ten tweede: ontucht. Daarmee zal hij hier gedoeld hebben op huwelijken in graden van bloedverwantschap, die door Lev. 18: 6-18 verboden waren, vgl. I Kor. 5: I . Ten derde: niet uitgebloed vlees, bijvoorbeeld van dieren die hun eigen dood waren gestorven, in een strik geworgd of verdronken. Ten vierde: het gebruik van het bloed zelf, vgl. Gen. 9: 4, Lev. 17: 10-14. Als de christenen uit de heidenen zich in zachtmoedige wijsheid van deze dingen onthielden, zouden zij het samenleven van Joden met ex-heidenen veel gemakkelijker maken. Jakobus stelde voor dit schriftelijk aan de niet-Joodse christenen te vragen. Niet als een nieuwe 'wet', maar als een paar tijdelijke richtlijnen voor de moeilijke overgangstijd die zij beleefden. Ofwel als een vrijwillige beperking van hun vrijheid-van-de-wet, die Jakobus overigens volmondig erkende. 21 Moeilijk en vreemd zouden de christenen uit de heidenen zijn voorstel niet vinden. Velen van hen hadden immers al jarenlang de synagoge bezocht, waar iedere sabbat de Wet van Mozes werd voorgelezen. Zij hadden daaruit vast al begrepen dat zij hun Joodse medegelovigen een groot genoegen zouden doen als zij zich vrijwillig onthielden van afgodenvlees, bloed, vlees dat nog verzadigd is van bloed en ontucht', vs. 29. 10 ) Temeer als zij bedachten dat de afschuw daarvan er bij de Joden al meer dan dertien eeuwen lang ingebrand was! Ook Paulus kon zich in deze overgangsregeling goed vinden, vgl. I Kor. 8, 9: 19-23, Dr): 23-11: I 5. HET ANTWOORD AAN DE BROEDERS UIT DE HEIDENEN, HAND. 15: 22-34
De woorden van Petrus en Jakobus vonden brede instemming. De eisen van de gelovigen uit de farizeeën (vs. 5) werden afgewezen. Gelovige heidenen konden zonder besnijdenis en onderhouding van de Wet van Mozes als volwaardige leden in de christelijke gemeenten opgenomen worden. 21
Het judaisme afgewezen
§ 21
22
Zoals we bij vs. 6 reeds opmerkten was dit geen uitspraak van de eerste 'generale synode' of het eerste 'algemene concilie' van de christelijke kerk, maar van de apostelen en de oudsten, die bij hun overleg ook de gemeente betrokken. Deze unieke vergadering besloot enkele afgevaardigden uit haar midden met Paulus en Barnabas mee te zenden om haar antwoord aan de gemeente van Antiochie over te brengen en toe te lichten. Tevens konden de beide omstreden broeders dan niet van partijdige rapportage beschuldigd worden. Men koos daarvoor Judas, die ook wel Bar-Sabbas genoemd werd, en Silas, waarschijnlijk dezelfde als de bekende Silvanus. Twee leidende figuren uit de gemeente. Silas bezat het Romeinse burgerrecht (16: 37vv) en zal Paulus straks op diens tweede apostolische reis vergezellen en nauw betrokken worden bij de brieven aan de Tessalonicenzen. Hij zal als Hellenist vloeiend Grieks gesproken hebben. Het besluit op schrift 23 Zij kregen een brief mee, die volgens de toenmalige briefstijl begon met de groeten: 'De apostelen en oudsten groeten als broeders hun broeders uit de heidenen in Antiochië, Syrië en Cilicië.' De 'kwes-tie-Paulus' was dus al tot in de Syrische en Cilicische gemeenten bekend geworden! Zij werden echter als volwaardige broeders aangesproken. Een moedgevende aanhef! 24 'Wij hebben vernomen dat er bij u grote verwarring en onzekerheid is ontstaan doordat enkelen van ons u hebben verteld: Als u zich niet laat besnij den, kunt u niet gered worden! Wel, dat hebben zij niet in onze opdracht gedaan.' — Daarmee distantieerden de apostelen en oudsten zich meteen van deze bovenschriftuurlijke eis. Geen juda1st zou zich daarvoor ooit nog op de apostelen kunnen beroepen. 25 Vervolgens werd de deputatie voorgesteld: 'Gehoord de onrust en verwarring die bij u gesticht is, hebben wij eenstemmig besloten twee mannen uit te kiezen en die mee te sturen met onze geliefde broeders Barnabas en Paulus, 26 die hun Leven (met alles wat daarin aangenaam is) hebben overgehad voor de naam van onze Here Jezus Christus.' Daarmee werden deze beide van onrechtzinnigheid verdachte broeders van elke verdenking gezuiverd. Barnabas en Paulus wetsverachters? De apostelen beschouwden hen als geliefde broeders! Daarmee erkenden zij de 22
Het judaIsme afgewezen
§ 21
'eenheid van de Geest' (Ef. 4: 3) waarin zij met hen het evangelie ver-kondigden. 11 ) 27 'Wij hebben dus Judas en Silas afgevaardigd; zij zullen u dezelfde boodschap ook mondeling overbrengen.' 28 De uitspraak in de onderhavige kwestie steunde niet eenvoudig op het gezag van de apostelen en oudsten. Want zij schreven uitdrukkelijk: 'Het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht u geen enkele last op te leggen dan alleen wat strikt noodzakelijk is.' Wij zagen reeds hóe de Heilige Geest zich had uitgesproken en hoe deze vergadering wilt dat haar besluit met Zijn mening strookte. Eerst had Petrus gememoreerd dat de onderhavige kwestie reeds in Caesarea door de Geest was beslist. Daar was Hij op Cornelius en de zijnen met hoorbare kentekenen neergedaald, Hand. Jo: 44vv. Zó had Hij te kennen gegeven dat het Hem goed dacht dat onbesneden gelovigen in de gemeente werden opgenomen. Vervolgens had Jakobus de Heilige Schrift, het Boek van de Geest, geopend. Daarin had Hij reeds geprofeteerd dat God mettertijd het koningschap van Davids grote Zoon ook over de heidenen zou uitbreiden. Dus in het Woord van God was de kwestie ook allang beslist. Zó had de Heilige Geest in die vergadering zijn mening kenbaar gemaakt. a) door Petrus' herinnering aan wat de Geest had gedaan; b) door wat de Geest volgens Jakobus in zijn Woord had gezegd. Hieruit leide men vooral niet of dat sindsdien alle kerkelijke vergaderingen per definitie ook namens de Heilige Geest zouden spreken. Omdat Hij háár 'in alle waarheid zou leiden'. Want dit beloofde de Here niet aan zulke vergaderingen in het algemeen, maar aan zijn apostelen en wel met het oog op hún toekomstige werk, Joh. 14: 25v, 16: 13. 12 ) Thans kunnen kerkelijke vergaderingen zich alleen op de leiding van de Heilige Geest beroepen wanneer zij met de vinger bij de betreffende schriftplaats kunnen verklaren: 'Het heeft de Heilige Geest in zijn Woord — en daarom ook ons — goed gedacht... vgl. i Kor. 4: 6, I Petr. 4: 11. 29 En welk verzoek richtten de Joodse broeders in Jeruzalem tot de broeders uit de heidenen om in vrede met hen te kunnen samenleven? Over de omstreden besnijdenis repte de brief met geen woord! Onderhouding van de sabbat werd evenmin gevergd, vgl. Kol. 2: I6V. 23
§ 21
Het judaïsme afgewezen
De heidenen werd alleen gevraagd hun christelijke vrijheid-van-de-wet voorlopig vrijwillig in te perken door zich te onthouden van afgodenvlees, bloed, verstikt slachtvee en ontucht, vgl. vs. 2o. 'Als u daarvan afblijft, is het in orde. Het ga u goed!' Het is bekend dat christenen uit de heidenen zich inderdaad van deze voor Joden aanstotelijke dingen hebben onthouden. Toen heidenen later lasterden dat christenen kinderen opaten, riep de martelares Biblias te Lyon uit dat dit onmogelijk was, daar het hun zelfs niet geoorloofd is het bloed van redeloze dieren te nuttigen' . 13 ) Toch besefte men dat deze schikking een voorlopig karakter droeg. Groeiend inzicht bij de Joodse gelovigen in de vervulling van de Wet door Jezus Christus zou het verzoek van Jeruzalem op den duur vanzelf in het vergeetboek doen raken. Guido de Brès beriep zich in de zestiende eeuw in zijn 'Baston' op dit voorbijgaand karakter van de Jeruzalemse besluiten ten einde daardoor de rechtskracht te bestrijden van látere kerkelijke bepalingen, waaronder de gelovigen van zijn dagen zuchtten. 14 ) Het judaïsme verliest een slag, maar is niet verslagen Hiermee had satan op het hoofdfront in Jeruzalem de slag verlorem Hij had de apostelen en oudsten er niet toe kunnen verleiden van Christus' gemeente een exclusieve Jodenkerk te maken. De judaïstische afgoderij met de 'Wet' was afgewezen, het evangelic van loutere genade opnieuw bevestigd, de eenheid van de universele kerk gewaarborgd. De reeds geplante heidenkerken werden bemoedigd, 15: 31, 16: 4v. De evangelieverkondiging kon op dezelfde wijze voortgezet worden. Het belang van het Convent van Jeruzalem kan dus moeilijk overschat worden. Het was een van de moedigste en grootmoedigste uit de hele kerkgeschiedenis. 15 ) Alle ware gelovigen genieten nog dagelijks van de vruchten ervan. Maar verslagen was de judaïstische duivel daarmee niet. De apostelen hadden zijn dwaalleer nu wel afgewezen en Paulus in het gelijk gesteld. Maar als een zwerm horzels zouden de judaïstische dwaalleraars hem straks op al zijn reizen achtervolgen. Als een afschuwelijk kankergezwel zou hun contra-evangelie alom het gemeentelijke leven aantasten door uitzaaiingen in Rome, Korinte, Filippi, Kolosse, Efeze 24
Het judaïsme afgewezen
§ 2I
en de Galatische kerken. En hoe deze dwaalleer, telkens wat anders ingekleed, de christelijke gemeenten in later eeuwen heeft geteisterd, haalden we reeds op. Vreugde en opluchting in Antiochië 3o Nadat men afscheid van hen genomen had, vertrokken Paulus en Barnabas, samen met de Antiocheense broeders (vs. 2) en Judas en Silas, naar Antiochië. Daar riepen zij de gemeente bijeen en overhandigden de brief. 31 Toen die was voorgelezen, waren de gelovigen uit de heidenen heel blij met de bemoedigende en vertroostende inhoud. Menige onbesneden man en jongen was geschokt en in verwarring gebracht door de judaïstische eis: Als je je niet éérst laat besnijden en volgens onze 'Wet' gaat leven, helpt geloven in de Here Jezus je niets. U begrijpt dat zulke christenen geweldig opgelucht waren door wat de apostelen en oudsten in Jeruzalem hun schreven. Wie zelf ooit bevrijd werd uit de beklemming van een soortgelijk 'optelsom-evangelie' (Jezus + 'Wet') kan zich de vreugde van deze gelovigen het best voorstellen. Wat zal ook Teofilus Lucas' verslag en de conclusies in deze brief met vreugde hebben gelezen. Hij was er persoonlijk en direct bij betrokken. Hij behoefde zich dus niets aan te trekken van judaïstische propaganda, vgl. dl. I, 14. Hij kon ook als niet-Jood gered worden en wel alleen door het geloof in de Here Jezus, zonder besnijdenis en zonder te leven naar de Wet van Mozes! 32 Judas en Silas, die zelf ook profeten waren (vgl. i i : 27, 13: i), spraken langdurig met de broeders. Zij bemoedigden en versterkten de gelovigen uit de heidenen in het geloof aan Jezus' algenoegzaam zaligmakerschap en zijn vervulling van de Wet. In de geest van Gal. 5: i zullen zij hen hebben opgewekt: 'Voor die vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt. Houd dus stand en laat u niet opnieuw het slavenjuk opleggen.' 33 Toen Judas en Silas enige tijd in de gemeente van Antiochië doorgebracht hadden, lieten de broeders hen teruggaan naar Jeruzalem. Maar niet zonder hun verzocht te hebben de hartelijke vredesgroeten over te brengen aan de apostelen en gemeente die hen hadden afgevaardigd. 25
§ 21
Het judaïsme afgewezen
34 [Maar Silas besloot daar te blijven (alleen Judas ging naar Jeruzalem).] Dit vers ontbreekt in oudere handschriften. Mogelijk heeft een latere overschrijver het toegevoegd om Silas' aanwezigheid in Antiochië (vs. 40) te verklaren. Of viel het Silas op het laatste moment te zwaar deze gemeente te verlaten? 35 Maar Paulus en Barnabas bleven nog in Antiochië. Ze gaven er geloofsonderwijs en verkondigden met nog vele anderen het Woord van de Here. NOTEN 1) In de codex Bezae luidt vs. 1: 'En enigen die uit Judea gekomen waren, van degenen die van de sekte der farizeeën tot het geloof gekomen waren, leerden de broeders...' 2) 'Deze openbaring des Heeren op zichzelve is nog geen wettiging der samenkomst te Jerusalem, allerminst eene goedkeuring, of Goddelijke aanwijzing, dat zij recht en naar Zijnen wil was. Want die samenspreking was niet noodig geweest. God had in deze zaak Zijne openbaring reeds gegeven. Paulus en de anderen wisten wel reeds Gods wil omtrent haar. En aan deze vergadering en samenspreking waren van menschenkant vele gevaren verbonden. God kon die afwenden en heeft die gekeerd. Maar wij mogen God niet verzoeken. Wij mogen ons niet begeven in situaties waar alleen Gods bizondere leiding of ingrijpen voor kleinere of grotere rampen bewaren kan en moet. Daarom is deze openbaring des Heeren aan Paulus, dat hij nu rustig naar Jeruzalem kon en mocht of moest gaan, op zichzelve en zonder meer nog geen Goddelijke goedkeuring van dit drijven der uit Jeruzalem te Antiochië gekomen menschen, noch van de samenkomst aldaar, en dus ook geene aanwijzing, dat bij moeiten in eenige of meerdere kerken de oplossing gezocht moet worden op dergelijke wijze, door het samenkomen en samenspreken van die kerken in classisvergadering of synode. Hier moet niet te spoedig en overijld geconcludeerd worden. Verboden heeft de Heere aldus dergelijke samenkomsten niet, doch ook heeft Hij ze aldus nog niet voorgeschreven. Zitten er goede kanten aan, er kunnen ook kwade kanten aan zijn, die gevaren opleveren', S. Greijdanus, Schriftbeginselen van kerkrecht, Enschede z.j., p. 34v. Zie ook K. Doornbos, De vergadering te Jeruzalem (Hand. 15) was geen synode, in: Kerk-zijn en in-de-kerk-zijn, Amsterdam 1962, 97-108. 3 ) De commentatoren zijn hierover verdeeld. S. Greijdanus neemt aan van wel, H. J. Jager en S. J. Kistemaker achten zowel het een als het ander mogelijk. Vgl. voor een bespreking van de uiteenlopende meningen omtrent de bestemming en datering van de brief aan de Galaten D. Guthrie, New Testament
26
Het judaïsme afgewezen
21
Introduction, fourth edition (revised), Leicester, 1990. J. van Bruggen, Paulus, Kampen 2001, 76-87, 269v. 4) W Bauer, s.v. propempoo: '...zur (Weiter)Reise ausstatten m. Lebensmitteln, Geld, durch Stellung v. Begleitern, Beschaffung v. Fahrgelegenheit u.s.w.'. Vgl. 3 Joh. : 5-8. 5) Aldus J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk, Kampen 1984, 7891. Vgl. voor het karakter van de vergadering in Hand. 15 in deze serie Leviticus, 406. 6) S. J. Kistemaker wijst er op, dat in Jezus' bevel om tot geloof gekomen heidenen te dopen (Mat. 28: 19) ligt opgesloten dat de doop in de plaats van de besnijdenis gekomen is, comm. a.l. Vgl. Kol. 2: I i v. 7) Vgl. in deze serie Genesis-Exodus, 244v. 8) Vgl. voor de tekstverschillen tussen de m. T. en de Lxx: F.W. Grosheide, comm. al., Amsterdam, 1948 en F. F. Bruce, comm. 3 e herziene en uitgebreide druk, Leicester-Grand Rapids, 1990. Zie ook in deze serie: Hosea-Maleachi, 73 8 9) Zie ook in deze serie Genesis-Exodus, 497-502. 10) Zie ook in deze serie Leviticus, 272v., 407v. 11) Hoe belangrijk is het dat bij alle — vaak onvermijdelijk diepgaande — meningsverschillen in de christenheid de inzet voor Jezus erkend blijft en voor wezenlijk gehouden wordt. Hoe zwaar heeft de evangelische christenheid in dit opzicht gezondigd. Hoe gering achtte zij vaak de inzet voor Jezus tegenover theologische afwijkingen in de leer. Hoe is ze vaak omgegaan met mannen, 'die hun leven hebben overgehad voor de naam van onze Here Jezus Christus'. Aldus Werner de Boor, comm. a.l. 12) Zie ook in deze serie Lucas-Johannes, 627vv, 642vv. Rome verdedigt haar vele na-bijbelse en bovenschriftuurlijke dogma's met het argument dat de Geest volgens Christus' belofte de kerk daarin ook na de afsluiting van de Heilige Schrift verder heeft geleid. Vgl. J. Keulers, Het evangelic volgens Johannes, Roermond en Maaseik 1951, 285v. 13) Eusebius, Kerkgeschiedenis,V, 1, 25. 14) Vgl. in deze serie deel De Nederlandse Geloofsbelijdenis, Barendrecht 1955, 52. 15) Aldus R. N. Longenecker, comm. a.l. •
27
1: Syrië, Cilicië, Galatië, Troas
§ 22
HANDELINGEN 15: 36-16: 10 PAULUS' TWEEDE APOSTOLISCHE REIS I: SYRIE, CILICIE, GALATIE, TROAS Nu gaan we Paulus volgen op zijn tweede apostolische reis, die naar schatting ruim drie jaar zou duren. Op deze tocht zal hij gemeenten stichten in Filippi, Tessalonika, Berea en in de toenmalige metropolen Athene, Korinte en Efeze. In de wereldhavenstad Korinte zal hij maar liefst achttien maanden verblijven. En bepaald niet als vrijgesteld evangelist, want vaak moest hij als tentenmaker zelf zijn kost verdienen, 18: 3, 2 Kor. II: 9, r Tes. 2: 9. Ook voor ons zou dit een zeer belangrijke reis worden! Want nu zal hij met het evangelic doordringen tot wat wij nu de westkust van Turkije en de oostkust van Griekenland noemen. Daarmee zal hij nu hij het evangelic gaan verkondigen in Europa en begint de historische proloog van onze heiligmaking. 1 ) Want door Paulus' prediking gaat de Geest van Jezus het fundament leggen van de kerstening van ons werelddeel. Zeker, voor het besef van Paulus' tijdgenoten maakte het huidige Turkije eenvoudig deel uit van de éne Grieks-Romeinse wereld. Maar wij lezen het boek Handelingen thans in de eenentwintigste eeuw. En voor Ens besef stak Paulus vanuit Troas over naar het voorchristelijke Europa, waar onze verre voorouders woonden. Voor het gemak bespreken wij ook deze tweede apostolische reis niet in één, maar in meerdere paragrafen. Het begon allemaal met een pijnlijk conflict. 1. PAULUS EN BARNABAS OM MARCUS UITEEN, HAND. 15: 36-40A
Wie had dit ooit kunnen denken: Paulus en Barnabas verbitterd uit elkaar! Een raadsel temeer als we op de voorgeschiedenis van hun vriendschap letten. 28
22
De goede Jozef, bijgenaamd Barnabas (vertrooster), die een hele akker verkocht om met de opbrengst de armen te steunen (4: 36v.), had als eerste naar Saulus omgekeken toen deze bekeerd uit Damascus in Jeruzalem terugkwam (9: 27). Wat hadden ze sindsdien veel voor de naam van de Here Jezus mogen doen. Jarenlang hadden ze samen het evangelic verkondigd, eerst in het Syrische Antiochië, later op Cyprus en in Klein-Azië. Zo hadden ze samen gereisd, gegeten, gepreekt, gebeden en geleden. In het Pisidische Antiochië waren ze de stad uitgezet. In Ikonium bijna gestenigd. In Lystra als neergedaalde goden vereerd, maar later was Paulus er gestenigd en voor dood de stad uitgesleept. Na hun terugkeer in Antiochië waren ze alweer samen door de judaïsten van dwaalleer beschuldigd. Zij hadden van bekeerde heidenen de besnijdenis moeten eisen. Zij aan zij hadden ze daarop het evangelie verdedigd van Jezus alleen, geloven alleen en genade alleen. Samen waren ze daarvoor naar het Convent van Jeruzalem gereisd. Waardoor kon deze hechte samenwerking verbroken worden? Niet om een leergeschil, maar vanwege een beleidsgeschil. Marcus ongeschikt? 36 Niet lang na hun terugkeer uit Jeruzalem, zei Paulus tegen Barnabas: 'Hoe zouden de broeders en zusters het maken in al die steden waar we het Woord van de Here gebracht hebben? Zullen we hen nog eens opzoeken om te kijken hoe het met hen gaat?' De apostel voelde zich blijkbaar nog voor hen verantwoordelijk, vgl. 2 Kor. I is 28. Zelf stond hem een apostolische 'visitatietoche of pastorale 'nazorgreis' voor ogen, zoals ze al eerder gemaakt hadden, 14: 2Ivv. Maar door het ingrijpen van de Heilige Geest (16: 6v) zou deze uitgroeien tot de tweede apostolische reis, waarop het evangelic voor het eerst ook op Europese bodem verkondigd zou worden. 37 Barnabas ging met dit voorstel akkoord en wilde nu ook zijn neefJohannes, bijgenaamd Marcus, weer meenemen, Kol. 4: lo. Deze had hen op hun eerste reis tot in Pamfilië vergezeld, maar was toen om redenen die Lucas niet noemt naar Jeruzalem teruggekeerd, 13: 13. 38 Paulus voelde daar echter niets voor. Hij vond dat ze iemand die hen en hun werk al in Pamfilië in de steek had gelaten beter niet dag in dag uit 2 ) bij zich konden hebben. Zo'n man achtte hij ongeschikt
29
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
voor deze taak. De goede en geduldige Barnabas beoordeelde Marcus' gedrag milder en wilde hem nog wel een kans geven. Maar hoe hij ook voor zijn neef pleitte, Paulus hield voet bij stuk. 39 Barnabas bleef echter ook op zijn strepen staan. Toen rees er, ondanks beider liefde voor de evangelieverkondiging, een scherp conflict tussen de boezemvrienden. Het liep zelfs zo hoog op dat de beide wapenbroeders hun samenwerking verbraken en uiteengingen. Dat Lucas ook deze zwarte bladzijde heeft opgenomen, bewijst dat hij geen geïdealiseerd beeld van de vroeg-christelijke kerk wilde tekenen... We krijgen niet de indruk dat zij de gemeente van Antiochië in hun twist betrokken, al zal die de onenigheid wel betreurd hebben. Barnabas was ongetwijfeld bijzonder geliefd in Antiochië, II: 22. Toch lijkt deze nobele man zijn aanzien niet gebruikt te hebben om steun te verwerven voor zijn standpunt. 3 ) Hij nam Marcus mee en voer of naar Cyprus, het eiland waar hij oorspronkelijk vandaan kwam. Zij hadden daar indertijd ook al met Paulus gewerkt (13: 4v.) en zo bleef hij meteen in de lijn van diens plan: een hernieuwd bezoek brengen aan de oude plaatsen. Dit is het laatste wat we van Barnabas in Handelingen vernemen. Daar steekt niets achter. Lucas beperkt zich van nu of eenvoudig tot de verbreiding van het apostolische getuigenis door Paulus. De andere apostelen noemt hij ook niet meer. 4o Paulus koos Silvanus als reisgenoot, hier kortweg Silas genoemd. Een vooraanstaande figuur in de gemeente van Jeruzalem. Hij was evenals Paulus Romeins staatsburger (16: 37) en zal goed Grieks gesproken hebben. Voorts bezat hij de gave van de profetie (15: 32) en was hij lid geweest van de commissie die de besluiten van het convent (15: 22-29) aan de gemeente te Antiochië moest overbrengen en toelichten. Hij genoot dus ook het vertrouwen van de apostelen. Later zou hij Petrus assisteren bij het schrijven van diens eerste brief, I Petr. 5: 12. Paulus vond hem een geschikte plaatsvervanger van Barnabas. Als derde man zal Timoteüs straks de plaats van Marcus innemen. Nadat hij door de broeders was toevertrouwd aan de genade van de Here verliet ook Paulus met zijn nieuwe reisgezel Antiochië. Nog onbewust van de grote dingen die de Here op deze nieuwe reis door hem zou gaan doen.
30
E Syrië, Cilicië, Galatië, Troas
§ 22
Leerzaam Het is voor ons niet uit te maken wie in het conflict tussen Paulus en Barnabas gelijk had. Eén ding maakt ook deze geschiedenis duidelijk: 'Als iemand wil roemen, laat hem dan roemen in de Heer' (1 Kor. : 31) en zelfs niet in zijn voornaamste dienaren, laat staan in de lagere. Zij moeten allen met Paulus belij den: 'Ik weet dat er in mij, dat wil zeggen in mijn vlees (= zondige natuur), geen goed woont', Rom. 7: 18. Daarom lukte het de satan nadien maar al te vaak Christus' gemeenten in vuur en vlam te zetten. Lukt hem dit niet door leergeschillen? Dan probeert hij het wel door persoonlijke tegenstellingen en beleidskwesties. Demonisch sluw tracht hij onophoudelijk broeders en zusters uit elkaar te drijven door de kleinste bijzaken op te blazen tot hoofdzaken. Daarom klonk reeds in de apostolische tijd de waarschuwing: 'Pas op dat niemand de genade van God verspeelt. Laat geen bitter, schadelijk onkruid opkomen dat uw hele gemeente vergiftigt', Heb. II: 16. Het geschil tussen Paulus en Barnabas laat echter ook zien hoe de Here kwaad ten goede kan wenden. Want als gevolg van deze broedertwist trokken er nu twee teams op uit om het evangelie te verkondigen. Wat tenslotte de onderlinge verhoudingen betreft: in i Kor. 9: 6 spreekt Paulus met grote waardering over Barnabas. De verwijdering tussen Paulus en Marcus zal niet zo lang geduurd hebben. Tijdens Paulus' eerste gevangenschap in Rome was Marcus bij hem, Kol. 4: I o, Filem. 24. Kort voor zijn executie schreef hij Timoteüs: 'Ga Marcus halen en breng hem met u mee, want ik kan hem goed gebruiken voor het werk', 2 Tim. 4: 11. Naast Lucas en Timoteüs hoorde hij toen weer bij Paulus' vertrouwdste medewerkers. 2. PAULUS EN SILAS TREKKEN DOOR SYRIË EN CILICIË, HAND. 15: 41
Na zijn vertrek uit Antiochië begaf Paulus zich niet over zee naar Klein-Azië, zoals op zijn eerste reis, maar over land. Daardoor konden zij ook de Syrische en Cilicische kerken bezoeken, aan wie de Jeruzalemse brief eveneens geadresseerd was, 15: 23. Maar laten we eerst trachten ons enigermate een beeld te vormen van de verschijning en uitrusting van reizigers in de oudheid. 31
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
Antieke voetreizigers Zoals de meeste reizigers in die tijd zullen ook Paulus en zijn helpers de weg wel to voet hebben afgelegd. Een flinke voetganger legde per dag vaak meer dan 35 km. af. Wij vinden de Vierdaagse al een hele prestatie, maar toen liep men weken, soms maanden achtereen. Stevig schoeisel was daarbij uiteraard een eerste vereiste. Elke reiziger droeg als reismantel een lange, mouwloze en geheel gesloten cape, een soort duffel van dikke, wollen stof. Ook had men op reis steeds een vilten hoed met brede randen bij zich, die zowel tegen de felle zonnestralen als tegen de regen beschutting bood. Had men hem daarvoor niet nodig, dan hing men hem aan een band op de rug. Zijn handbagage droeg de antieke voetreiziger in een schoudertas. Als hij wat meer bij zich had, zoals levensmiddelen, bediende hij zich van een met riemen verbonden dubbele zak, waarvan de ene helft op zijn Borst en de andere op zijn rug hing. Een stok completeerde zijn reisuitrusting. Paulus zal bij zijn reizen over land dikwijls gebruik gemaakt hebben van de Romeinse heerwegen, die tussen de drie en zes meter breed waren en waarvan het plaveisel bestond uit op maat gehouwen harde kalksteenblokken. Voetreizigers waren daarop even gewoon als fietsers op onze wegen. Op geregelde afstanden boden herbergen de reiziger een weinig comfortabel en niet bepaald hygiënisch onderdak. 4 ) Al zal de tentenmaker Paulus onderweg ook vaak zijn draagbare tent als nachtverbijf opgeslagen hebben. Met gastvrijheid was men uiteraard beter af. Geen wonder dat die in het Nieuwe Testament meermalen wordt aanbevolen. 5 ) Syrië en Cilicië 41 Zij trokken door Syrië en Cilicië, destijds twee Romeinse provincies. In de laatste lag ook Tarsus, Paulus' geboorteplaats. De brief van het Jeruzalemse convent was ook aan de gemeenten in deze streken gericht, 15: 23. Lucas vertelt niet wanneer en door wie zij gesticht waren, maar dat kan het werk van Paulus zijn geweest tijdens zijn langdurig verblijf in deze omgeving, na zijn vlucht uit Jeruzalem, vgl. 9: 3o, I I : 25. Zou hij toen ook in Tarsus een gemeente gesticht hebben? 32
Syrië, Cilicië, Galatië, Troas § 22 Deze kerken werden nu door hem bemoedigd en gesterkt. Daarbij zal ook de genoemde brief een rol hebben gespeeld. De gelovigen waren blijkbaar ook hier door judaïsten in verwarring gebracht. Maar nu werden zij door Paulus en Silas bevestigd in het geloof aan Jezus' algenoegzame zaligmakerschap en in de christelijke vrijheid van de 'wet'. Daarna trokken zij westwaarts door de Cilicische Poorten, een gevaarlijke pas door het grimmige Taurusgebergte, ten noorden van Tarsus. 6 ) Deze streek werd vanaf onheuglijke tijden door gespuis onveilig gemaakt. Op zulke trajecten zal Paulus doelen als hij later schrij ft over 'gevaren van rivieren en gevaren van rovers (...) met tobben en zwoegen, veel slapeloze nachten, honger en dorst, vaak zonder eten in kou en naaktheid', 2 Kor. i i : 26v. 3. DERBE EN LYSTRA. TIMOTEUS WORDT MEDEWERKER, HAND. 16: 1-5
Na de zware tocht door het Taurusgebergte kwamen Paulus en Silas in het zuidelijke deel van de Romeinse provincie Galatia, waar Paulus op zijn eerste reis christelijke gemeenten had gesticht in Ikonium, Lystra en Derbe. In Ikonium was hij bijna en in Lystra werkelijk gestenigd. Toch had hij ook daar discipelen van de Here Jezus gemaakt, 14: 21v. Wat zullen ze hun geestelijke vader (vgl. r Kor. 4: 14v) blij verrast hebben ingehaald! I Het was waarschijnlijk in Lystra dat de apostel als een Goddelijke bestiering ('en zie'!) de jonge discipel Timoteüs ontmoette. Jaren later zou hij hem nog voorhouden: 'Niemand mag u verachten om uw jeugd', i Tim. 4: 12. Dus toen Paulus voor de tweede maal in Lystra kwam, was Timoteüs misschien amper twintig. Hij had een Griekse (= niet-Joodse) vader — een proseliet? 7 ) — en een Joodse moeder, Eunike genaamd. Haar moeder heette Loïs. Zij waren beiden gelovige vrouwen, die hun (klein)zoon van kindsbeen af in de Heilige Schrift hadden onderwezen, 2 Tim. I : 5, 3: 15. Zich niet ervan bewust dat zij de jongen daarmee voorbereidden op zijn grote, toekomstige taak als naaste medewerker van de apostel Paulus. 2 Hij was een bijzonder fijn christen, voor wie de gelovigen in Lystra en Ikonium veel respect hadden. Waarmee hij voldeed aan een eerste vereiste voor leiders van christelijke gemeenten, i Tim. 3: 2,10. 33
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
3 Paulus zag in hem een uitstekende medewerker. Hij was Jood, hij kende de schriften, beheerste de Griekse taal en stond heel goed aangeschreven bij de broeders en zusters. Alleen wist iedereen in die streek dat hij een niet-Joodse vader had. Als kind van een Joodse moeder was hij volgens Joods recht weliswaar een Jood, maar om onbekende redenen was hij niet besneden en daarom in Joodse ogen een afvallige. Als Paulus hem zo had meegenomen, zou de antichristelijke Joodse propaganda daar ongetwijfeld munt uit slaan: 'Die rabbi werkt samen met een onbesneden Jood uit een door de Wet verboden huwelijk! vgl. Deut. 7: 3v. Timoteüs zou dan niet eens mogen spreken in de Joodse synagogen en geen toegang krijgen tot Joodse huizen. Om zulke moeilijkheden te vermijden, besloot Paulus hem eerst te (laten) be snij den. Timotei,is besneden Op het eerste gezicht een merkwaardig besluit! Vs. 3: Timoteüs werd besneden. Vs. 4: Zij maakten alom bekend dat de besnijdenis niet langer noodzakelijk was, vgl. Hand. 15. Hier bleek echter hoe fijngevoelig Paulus onderscheidde waarop het toen en daar aankwam, vgl. Fil. : 9v, Ps. 119: 66. Want alle situaties waren en zijn niet aan elkaar gelijk. Elke messiasbelijdende Jood die volgens de Thora bleef leven, was daardoor nog geen judaïst. Alle wetticisme is immers nog geen judaïsme. Tegenover wettische Joden was de apostel zeer inschikkelijk: 'Bij de Joden leef ik als Jood om de Joden te winnen. Met hen die onder de wet staan, leef ik als aan de wet onderworpen — hoewel zelf niet gebonden aan de wet — om hen die onder de wet staan, te winnen', Kor. 9: 20, vgl. Hand. 18: 18, 21: 20-26. Daarom besneed Paulus zijn nieuwe medewerker Timoteüs. Omdat hij zo zielsgraag ook Joden tot geloof bracht, was hij in dit geval 'de Joden een Jood'. Op zichzelf was Timoteüs' besnijdenis ook niet in strijd met de besluiten van het convent te Jeruzalem. 'Want in Christus Jezus is niet de besnijdenis of de onbesnedenheid van belang, maar het geloof dat werkzaam is door de liefde', Gal. 5: 6. In Lystra en omgeving hield Paulus rekening met wetticistische broeders en met Joden die het evangelie nog niet kenden en daarom ook nog niet begrepen dat de besnijdenis had afgedaan. In zulke situa34
Syrië, Cilicië, Galatië, Troas
§ 22
ties mogen wij best een concessie doen. Dat is heel wat anders dan wijken voor judaïstische vijanden van het evangelie. 8 ) Maar toen Paulus met zijn onbesneden medewerker Titus in Jeruzalem kwam en daar met judaïsten te maken kreeg, werd Titus niet besneden, Gal. 2: 3v. Pertinent niet. Omdat het toen en daar een heel andere situatie betrof. Als de apostel toen Titus had gedwongen zich te laten besnijden, zou hij de schijn hebben gewekt dat hij de christelijke vrijheid inruilde voor de judaïstische gevangenis. Wij kunnen van zijn handelwijze leren niet alle situaties en alle medechristenen over één kam te scheren, maar goed tijd, plaats en wijze te onderscheiden. Wat Kier beslist niet meer geduld kan worden, zou daar met inschikkelijkheid nog wel geregeld kunnen worden. Paulus was tegenover wettische gelovigen tegemoetkomend, maar tegenover judaïsten onbuigzaam. Beide op grond van het evangelic. Daarom besneed hij Titus niet en Timoteüs wél, terwille van hetzelfde evangelie. Paulus' geestelijke zoon Zo vond Paulus de medewerker van wie hij zOveel zou gaan houden dat hij hem later 'mijn geliefd kind' of 'mijn waar kind in het geloof' zou gaan noemen, I en 2 Tim. 1: 2. Met deze wat verlegen jongeman zou hij zo eensgeestes worden dat hij in zijn laatste brief schreef: 'Maar jij bent me steeds trouw gevolgd in mijn leer, mijn manier van leven en mijn streven; in mijn geloof, geduld, liefde en volharding, in vervolgingen en ontberingen', 2 Tim. 3: i ov. Of je nu Paulus had gehoord of Timoteüs, maakte zakelijk geen verschil, vgl. i Kor. 4: 17. Meermalen trad hij op als afgevaardigde en plaatsvervanger van de apostel, 17: 14, 19: 22, 1 Kor. 4: 17, Fil. 2: 19, 1 Tes. 3: Iv. Deze noemt hem zelfs als mede-afzender in zijn brieven aan de Filippenzen, Kolossenzen, Tessalonicenzen en Filemon. In al Paulus' brieven bij elkaar wordt Timoteüs zelfs zeventien maal vermeld. En toen de apostel de marteldood voor ogen had, verlangde hij zo naar zijn geestelijke zoon dat hij hem schreef: 'Doe uw best om spoedig bij mij te komen', 2 Tim. 4: 9. De Zuid-Galatische gemeenten gesterkt in het geloof 4 Toen zetten Paulus en Silas hun rondreis langs de verschillende Zuid-Galatische steden voort. Nu samen met de jonge Timoteüs, die 35
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
door zijn moeder Eunike en grootmoeder Lois voor de evangeliedienst was afgestaan. Daarmee brachten de beide vrouwen geen gering offer, want zij herinnerden zich natuurlijk nog levendig hoe Paulus na zijn steniging in hun stad voor dood was opgenomen, 14: 19. Zulke gevaren bedreigden voortaan ook hun Timoteiis ! Uit I Tim. 4: 14 weten we het een en ander van zijn uitzending. In een samenkomst van de gemeente van Lystra had een van de profeten hem toegesproken. Vervolgens hadden de gezamenlijke oudsten hem de handen opgelegd. Had Paulus hem toen eveneens de handen opgelegd, ten teken dat de Heilige Geest door hem zou werken? (2 Tim. I : 6). Op hun rondreis zullen zij de steden Derbe, Lystra, Ikoriium en mogelijk ook het Pisidische Antiochie hebben aangedaan. Daar had Paulus op zijn eerste apostolische reis gemeenten gesticht. Overal waar ze kwamen, vertelden ze wat de apostelen en oudsten te Jeruzalem besloten hadden inzake de kwestie die in al meer Joods-heidense gemeenten rees: moeten heidenen eerst besneden worden, voordat ze zich volwaardige kinderen van God mogen noemen? Of is geloven in de Here Jezus voldoende? Hoewel de brief van de apostelen en oudsten aan de gemeenten in Syrie en Cilicie gericht was, moet het voor Silas een vreugde zijn geweest hem ook in deze Zuid-Galatische kerken voor te lezen. Daarin stond zwart op wit dat de apostelen en oudsten in Jeruzalem volledig met Paulus instemden: bekeerde heidenen mochten onvoorwaardelijk vertrouwen op het verzoenbloed van Messias Jezus. Silas, die zelf uit Jeruzalem kwam, kon dit mondeling bevestigen. 9 ) Het enige wat hun vriendelijk gevraagd werd, was op enkele punten enige inschikkelijkheid te betonen tegenover hun Joodse medegelovigen, vgl. 15: 20, 28v. 5 Door het onderwijs van Paulus en Silas kwamen de gemeenten steeds sterker te staan in het geloof dat God hun, zonder enige verdienste van hun kant, alleen uit genade, de volkomen genoegdoening en gerechtigheid van Christus toerekende, alsof zij zelf alle gehoorzaamheid volbracht hadden die Hij voor hen volbracht had. En doordat ze bevestigd werden in het geloof, groeiden bij hen ook de vruchten van de Geest: liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing, 36
Syrie, Cilicie, Galatia, Troas
§ 22
vgl. Gal. 5: 22. En dat maakte haar aantrekkelijk voor buitenstaanders, zodat zij niet alleen groeiden in geloof, maar ook dagelijks in ledental. 4. DE GEEST VAN JEZUS DRINGT PAULUS NAAR EUROPA, HAND. 16: 6-10
Van de Noordkaap tot Gibraltar vinden wij thans in elke stad of dorp wel een kerkgebouw met de Bijbel. En welke Europeaan heeft nu werkelijk nog nooit van Jezus gehoord? Maar toen Paulus door `Turkije' reisde, was ons werelddeel nog volslagen heidens. Niemand had ooit gehoord van een God die genade bewees en zijn Zoon als Verlosser naar de aarde had gezonden. Deze onkunde had het leven in al zijn aspecten radicaal verwoest. In Rom. I : 18-31 tekent Paulus de wereld van zijn dagen. De beroemde Grieks-heidense cultuur leek op een beerput waaruit een walm van ongerechtigheid opsteeg. De levende God was ingeruild voor dode afgoden. Verdwaasd als het mensdom daardoor was, gaf het zich over aan de grofste uitspattingen op zedelijk gebied. West-Europa vertoonde hetzelfde beeld. Onze Germaanse voorouders lee fden `zonder hoop en zonder God', EL 2: 12. Bij de begrafenissen van geliefden waren zij radeloos, want van Jezus, de overwinnaar van dood en graf, had nog nooit iemand gehoord. Men beefde voor Wodan en Donar, want godsdienst betekende dat je eeuwig voor goden en geesten in angst zat. Deze dingen moeten we bedenken wanneer we lezen hoe de Here Jezus door zijn Geest de apostel Paulus met het evangelie naar Europa drong en daarmee een aanvang maakte met de kerstening van ons werelddeel. Thans twintig eeuwen achter deze feiten staande, zien wij nog scherper welk een wereldhistorische wending Hand. 16: 6-I o ons verhaalt. Temeer als we bedenken dat het eveneens Europa zou worden van waaruit het evangelic zich in de volgende eeuwen zou verbreiden over Afrika, Azie, Noord- en Zuid Amerika en Australia. De Geest van Jezus stuurt de apostel naar het westen 6 Als het toen van Paulus had afgehangen, was hij met het evangelic in de Romeinse provincie Asia (= West-Turkije) gebleven. Daar lagen de zeven steden die wij uit Openb. 2 en 3 kennen, waaronder Efe37
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
ze, de voornaamste havenplaats van Klein-Azie. Maar de Heilige Geest bepaalde Paulus' reisroute en Hij zou drie koerscorrecties aanbrengen, die verstrekkende gevolgen zouden hebben voor het verdere verloop van deze reis. Met zijn eerste ingreep belette Hij de apostel het evangelie nu reeds in de provincie Asia te verkondigen. Dat zou hij pas tij dens zijn derde reis mogen doen. Dan zou hij zelfs twee jaar in Efeze mogen werken, Hand. 19: i (). Hoe de Geest deze koerscorrectie aanbracht, vertelt Lucas niet. Door een profetie (Silas bezat die gave), een Broom of door belemmerende omstandigheden? In elk geval maakte Hij duidelijk dat de apostel niet naar de provincie Asia, maar in noordelijke richting moest doorreizen. Zodoende 1 °) trokken de drie evangelisten door Frygie en het oorspronkelijke Galatische land, waar de apostel op zijn eerste reis niet geweest was, maar waar hij blijkens Hand. t 8: 23 thans gemeenten stichtte. 11 ) 7 Toen ze bij de grens van Mysie kwamen, wilden ze doorreizen naar Bithynie aan de Zwarte Zeekust, waar Nicea en Chalcedon lagen, belangrijke steden met een talrijke Joodse bevolking. Paulus, zelf een Aziaat, wilde in Azie blijven. Als het aan hem gelegen had, was het evangelie indertijd Europa voorbijgegaan. Dan was er een christelijk Azie gekomen en zou Europa zendingsgebied gebleven zijn. Maar toen volgde de tweede ingreep van de Heilige Geest: Hij stood hun niet toe in Azie te blijven en naar Bithynie te reizen. Nee, Paulus, je moet naar Europa! Lucas noemt Hem bier 'de Geest van Jezus', vgl. Fil. 1: 19, Rom. 8: 9, I Petr. . Een sprekende uitdrukking, die we thans niet vaak horen gebruiken. Sinds Pinksteren had de Vader zijn Geest aan zijn tot de hemel verhoogde Zoon Jezus ten dienste gesteld, opdat Hij voortaan door de Geest zijn verlossingswerk op aarde kon voortzetten. Vandaar dat de Heilige Geest sinds Pinksteren ook wel de `Geest van Jezus' genoemd wordt, vgl. dl.1 , 21. En omdat de verheerlijkte Christus zijn kerk ook in Europa wilde planten, was Hij de handelende hoofdpersoon, die door zijn Geest Paulus liet weten dat hij niet moest doorreizen naar het oosten, maar naar het westen. En alweer deelt Lucas niet mee hoe de Geest hem dat te kennen gaf.
38
r. Syria, Cilicie, Galatia, Troas
§ 22
8 Zo trokken ze, gehoorzaam aan de leiding van de Geest, door Mysie tot ze de belangrijke havenstad Troas bereikten aan de kust van de Egeische Zee, in het uiterste westen van Klein-Azie. Hier had Alexander de Grote indertijd zijn spies in de grond gestoken als teken dat hij Azie ging onderwerpen. Paulus zou vanuit dezelfde plaats een begin maken met de verovering van Europa, alleen hij, met het zwaard van de Geest, het Woord van God, Ef. 6: 17. Dit grote reisdoel kende hij bij zijn aankomst in Troas echter nog niet, want bier kon hij opnieuw verschillende kanten op. Waar wilde de Here toch met hen naar toe? 12 ) Dit maakte de Geest bekend door zijn derde ingreep. 9 Deze kwam 's nachts. In zijn slaap kreeg Paulus een visioen waarin hij duidelijk een Macedonische man voor zich zag staan, die hem kort, maar krachtig smeekte: 'Toe, steek over naar Macedonia en kom ons te hulp! ' 13 ) Wij zien nu achteraf dat op dat ogenblik de Zon der gerechtigheid zijn eerste stralen door de heidense duisternis van ons werelddeel boorde en dat de Geest van Jezus door dit nachtgezicht een begin maakte met onze historische heiligmaking als Europese christenheid. 14 ) Lucas gaat mee o Het is opmerkelijk dat Lucas zijn reisverslag vanaf dit vers van de zij-vorm in de wij-vorm verandert. Daaruit leiden we of dat hij zich in Troas, maar misschien zelfs al eerder, bij Paulus' gezelschap gevoegd had. Zulke zogenaamde `wij-passages' treffen we ook nog aan in Hand. 16: 10-17 (van Troas naar Filippi); 20: 6-21: 18 (van Filippi naar Jeruzalem); 27: 1-28: 16 (van Caesarea naar Rome). Op bescheiden wijze laat hij zo weten dat hij deze gebeurtenissen als ooggetuige beschrijft. 15 ) Hoe hij te Troas gekomen was, waar hij voor die tijd woonde of als arts zijn praktijk uitoefende en hoe hij met Paulus in contact kwam, kan men slechts gissen. 16 ) In elk geval is Lucas als gelovig geneesheer en ontwikkelde Griek Paulus tot grote steun geworden. Op het laatst van zijn leven schreef hij: Aileen Lucas is bij me', 2 Tim. 4: 11. Zo kwam het dat er de morgen na het merkwaardige visioen vier mannen tangs de kade van Troas liepen, op zoek naar een schip dat hen zo spoedig mogelijk naar Macedonia kon brengen. Want, schrijft Lucas, toen wij de feiten een voor een naast elkaar legden 17 ) — want God39
§ 22
Paulus' tweede apostolische reis
delijke leiding sloot menselijk overleg voor hen niet uit — pasten alle stukjes van de legpuzzel opeens keurig in elkaar: God had hun prediking in Asia, Mysie en Bythinie opzettelijk verhinderd, omdat Hij ons riep om aan de overzijde van de zee de blijde boodschap te verkondigen! NOTEN 1) Vgl. in deze serie Inleiding profeten—Jozua, 341-346 en Heidelbergse Catechismus, 234-236. 2) Inf praes. sumparalambanein. 3) Hierop attendeert Everett F. Harrison, comm. a.l. 4) Vgl. A. Sizoo, De Antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 149v. Idem, Reizen en trekken in de oudheid, Kampen 1962, 6ov, 78v. 5) De oudheid kende ook een uitgebreid systeem van georganiseerde gastvriendschap, die was vastgelegd in verdragen tussen personen en zelfs gemeenten, A. Sizoo, Reizen en trekken in de oudheid, Kampen 1962, 76v. 6) The New Bible Dictionary, London, 1962, s.v. Een foto van een der Cilicische Poorten van het Taurusgebergte staat afgedrukt in L. GrollenbergA. van Deursen, Atlas van de Bijbel, Amsterdam-Brussel, 1956, 135. 7) Volgens H. Mulder, comm. was dit `zonder twijfel' het geval. 'De dochter van de gelovige Lois zou niet met een rasechte heiden in het huwelijk zijn getreden.' 8) Vgl. in deze serie Leviticus, 389v, 461, 465v. 9) H. Mulder acht het een gelukkige omstandigheid dat Silas Paulus vergezelde. Hij was lid van de delegatie die de Jeruzalemse besluiten moest toelichten, 15: 22. Als dit niet het geval was geweest, had de afwezigheid van Barnabas wellicht argwaan kunnen wekken, comm. a.l. 10) Volgens de sv. en NV. trokken zij eerst door het Phrygisch-Galatische land en werden toen verhinderd het evangelie in Asia te verkondigen. De GNB, wv en NBV zijn nauwkeuriger. Omdat de Geest hen eerst verhinderd had (kooluthentes) naar Asia te reizen, trokken zij noordwaarts naar het Phrygisch-Galatische land. 'No aorist participle expresses subsequent action (...) The participle is causal and thus antecedent', R. C. H. Lenski, comm. a.l. 11 ) In de apostolische tijd werden met de naam Galatie twee gebieden aangeduid. In de eerste plaats de Romeinse provincie Galatia, die behalve de landstreek Galatie ook delen van Pontus, Frygie, Lykaonie en Pisidie omvatte. In het zuiden van deze provincie lagen de steden die Paulus op zijn eerste reis had bezocht: Antiochie i.P., Ikonium, Lystra en Derbe. Exegeten die hier de ontvangers van de brief aan de Galaten zoeken, staan bekend als de aanhangers van de Zuid-Galatische hypothese. Tot haar behoren alle oude exegeten. Volgens hen vond de stichting van de Galatische kerken plaats op Paulus' eer-
40
r. Syrie Cilicie, Galatie, Troas
§ 22
ste reis. In de tweede plaats was Galatie de naam van de landstreek waar de echte Galaten woonden, namelijk in het noorden van de Romeinse provincie van die naam. Deze eigenlijke Galaten waren oorspronkelijk Kelten of Galliers die in de derde eeuw v. Chr. naar deze streek waren verhuisd. Exegeten die hen beschouwen als de geadresseerden van de brief aan de Galaten staan bekend als aanhangers van de Noord-Galatische hypothese. Volgens haar werden de Galatische kerken gesticht tijdens Paulus' tweede reis. De Zuid-Galatische hypothese telt onder de nieuwere exegeten de meeste aanhangers, maar J. van Bruggen verdedigde in zijn dissertatie Na veertien jaren' (Kampen, 1973) nog de Noord-Galatische hypothese. Ik kom er niet uit en stem in met H. J. Jager: 'Maar of we nu kiezen voor de Noord-Galatische hypothese, of voor de Zuid-Galatische, de inhoud van de brief wordt er niet anders van. De boodschap blij ft voor ons dezelfde. Hetzelfde geldt van de tijd, wanneer deze brief geschreven werd. Achten we de Zuid-Galatische hypothese juist, dan is de brief geschreven aan de gemeenten Ikonium, Lystra en Derbe, door Paulus op de eerste zendingsreis gesticht. Dan zal de brief een paar jaar vroeger geschreven zijn dan bij aanname van de NoordGalatische hypothese, die de geadresseerden zoekt in het landschap Galatie, bezocht op de tweede en derde zendingsreis (cf. Hd 16,6 en 18,23). Of de brief nu geschreven is ongeveer 51 n. C. uit Korinthe, of ongeveer 53 uit Efeze, de inhoud verandert er niet om.' Bovendien 'staat de chronologie van Paulus nogal op losse schroeven (geen twee deskundigen zijn het helemaal eens)' , De brief aan de Galaten, collegediktaten, Kampen, 1966, p. 5, 3o 12) S. Kistemaker citeert hierbij comm. a.l.: 'Patient waiting is often / the highest way / of doing God's will' — Jeremy Collier. 13) 'This vision has often been regarded as picturing the need of all heathen people, as calling on us to bring them the help of the gospel. That, however, is not strictly correct. (...) The better application made of this text is to point out that we would bring the gospel wherever God opens the door for us. (...) He does not now use visions to direct us, but he does use plain providential indications, and these are the cries to us to come and help', R. C. H. Lenski, comm. a.l. 14) Vgl. in deze serie Heidelbergse Catechismus, p. 234-239. Idem, Inleiding profeten — Jozua, 342-346. 15) Dat taal en stij1 van de `wij-passages' niet te onderscheiden zijn van de rest van Lucas-Handelingen, is door meer dan een onderzoeker overtuigend aangetoond, aldus F. E Bruce, comm. (199o), p. 4. 16) Vgl. H. Mulder, comm. a.l. 17) Sum-bibazo: zusammenbringen, vereinigen, W. Bauer, a.v. Vgl. over de samenhang van leiding en overleg J. R. W. Stott, a.l.
41
Filippi: Europoort voor het evangelic
§ 23
HANDELINGEN 16: 11-40 PAULUS' TWEEDE APOSTOLISCHE REIS II: FILIPPI: EUROPOORT VOOR HET EVANGELIE
Het spreekt bepaald niet vanzelf dat Europa een christelijk werelddeel mocht worden. Zoals het evenmin voor de hand ligt dat hier nu al eeuwenlang miljoenen christenen zondag aan zondag hun plaats in de kerk mogen innemen. En dat in al die ontelbare kerkgebouwen tussen de Noordkaap en Gibraltar en van de Atlantische kust tot aan de Oeral de Bijbel ligt, als het onmiskenbare bewijs van Gods genadige bemoeienis met deze landen. Voor deze zee van Godskennis, die ons werelddeel overstroomd heeft, hebben de Europese volken niet zelf gekozen. Ook hebben zij die niet aan Paulus' initiatief to danken. Als het aan hem gelegen had, was het evangelie in zijn tijd Europa voorbijgegaan en was er een christelijk Azie tevoorschijn gekomen, vgl. § 22. Maar de Geest van Jezus behield de leiding en drong de apostel al meer naar het noordwesten, totdat hij via Troas in Filippi arriveerde. En deze Romeinse stad werd de Europoort waardoor Paulus met het evangelie ons werelddeel binnenkwam. Via Filippi zou het mettertijd ook onze verre voorouders aan de Rijnmond bereiken. Kortom, de kerstening van Europa was tenslotte geen mensenwerk, maar behoort tot de verdere Handelingen van de verhoogde Here Jezus Christus. 1. LYDIA EN HAAR HUTS: BEGIN VAN DE CHRISTELIJKE KERK IN EUROPA, HAND. 16: 11-15
Geen mens kon vermoeden wat een wending de Heilige Geest aan de wereldhistorie gaf toen er op zekere dag een schip de haven van Troas uit zeilde met als bestemming het Griekse vasteland. Dit schip had namelijk Paulus, Silas, Timoteils en dokter Lucas aan boord. Ogen42
3
schijnlijk vier gewone passagiers, maar in feite de fundamentleggers (I Kor. 3: io) van de christelijke kerk in Europa. II De oversteek over de Egeische zee (23o km) vergde soms vijf dagen, 20: 6. Maar Paulus en de zijnen troffen het zo met weer en wind dat zij er slechts twee dagen over deden. De eerste dag bereikten zij reeds het eiland Samotrake en de volgende dag stapten zij in Neapolis, de havenstad van Filippi, aan wal. Daarmee bevonden de vier evangeliedienaren zich op Europese bodem, in het voorportaal van ons toen nog totaal heidense werelddeel. Filippi, een Romeinse stad in de Griekse wereld 12 Van Neapolis liepen zij over de Via Egnatia, de grote Romeinse verbindingsweg van west naar oost, naar het 16 km verder gelegen Filippi, een belangrijke en kosmopolitische garnizoensstad in dat deel van Macedonie. 1 ) Zoals meer steden in het Romeinse rijk was Filippi een colonia (vgl. het Duitse Köln = Colonia Agrippina). Dit waren volksplantingen van Romeinse boeren en burgers op strategische plaatsen in bezet gebied. Velen van deze `kolonisten' waren gedemobiliseerde veteranen, die een overeengekomen aantal veldslagen tot een goed einde hadden gebracht. 2 ) Zij ontvingen van de keizer een stukje grond, bezaten het Romeinse burgerrecht 3 ) en genoten bepaalde belastingvoordelen. De vele in Filippi gevonden Latijnse inscripties doen vermoeden dat er overwegend Latijn gesproken werd. Bestuurlijk was zo'n stukje Rome-in-het-buitenland ingericht naar Romeins model. Het hoogste gezag berustte bij de zogenaamde `tweemannen', die de rang van pretor bezaten. Zij werden in het openbaar begeleid door een lijfwacht van `roedendragers', die hen ook terzijdestonden bij het handhaven van de openbare orde. Het mosterdzaadje van het Europese christendom Op hun verkenningstochten door de stad zagen de vier evangelisten wel de heiligdommen van allerlei heidense goden, maar een synagoge ontdekten zij er niet. Er woonden blijkbaar zo weinig Joden in Filippi dat zij er geen kerkgebouw bezaten. Keizer Claudius had in 49 de Joden uit Rome weggejaagd. Had de Romeinse kolonie Filippi dat voorbeeld misschien nagevolgd? 43
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
13 Toch beschouwde Paulus het als zijn roeping ook hier het evangelic eerst aan de leden van het oude verbondsvolk te verkondigen. Als de weinige Joden van Filippi ergens in de open lucht samenkwamen, lag het voor de hand die gebedsplaats langs de rivieroever te zoeken, omdat daar water beschikbaar was voor de reinigingen die de wet van Mozes voorschreef, Ps. 137: 1. Daarom gingen zij op de sabbat de stad uit en vonden inderdaad een Joodse gebedsplaats langs de rivier. En daar startte Paulus de kerstening van Europa. Maar bepaald niet met een massameeting. Zij troffen er namelijk alleen enige vrouwen aan en geen enkele man (voor een officiele kerkdienst waren tien Joodse mannen vereist). 4 ) Zo kleinschalig begon het Europese christendom: even onaanzienlijk als een mosterdzaadje, het kleinste van alle zaden. 'Maar als het is opgeschoten', zei Jezus, `dan is het groter dan de struiken en wordt het een boom', Mat. 13: 32. Zoals wij kunnen constateren! 14 Een van die vrouwen luisterde met bijzondere aandacht. Zij was een zakenvrouw die handelde in purperen stollen, een kostbaar luxe-artikel, dat vanwege zijn koninklijke kleur bij welgestelde Romeinen zeer gewild was. Het ligt daarom voor de hand dat zij een vermogende vrouw was, die een groot huis bewoonde. Straks kan zij de vier evangeliedienaars onderdak en de gemeente een vergaderplaats aanbieden, vs. 15, 4o. Zij was afkomstig uit Thyatira in Lydie (KleinAzie), een stad die beroemd was om haar purpurindustrie. Omdat vrouwen vaker genoemd werden naar hun land van herkomst, was Lydia (= de Lydische) mogelijk niet haar eigennaam, maar haar bijnaam. Zij `vereerde God' en behoorde tot de vele heidenen die hun buik vol hadden van de afgodendiensten en 's zaterdags de Joodse synagogen bezochten om naar de voorlezing van Gods Woord te luisteren. Voordat ze Paulus hoorde, leefde zij dus reeds bij de Schriften en geloofde zij die. Het hart openen = aan het verstand brengen Nu lezen we dat 'de Here haar hart opende'. Dit kan dan niet slaan op het begin van Gods genadewerk in Lydia's hart. Alsof dat eerst door de Heilige Geest wedergeboren moest worden, veerclat ze het evangelie kon horen en geloven, want zoals gezegd eerde zij God en zijn Woord al wie weet hoe lang.
44
Filippi: Europoort voor het evangelie
§ 23
Haar geloof was alleen nog oudtestamentisch-onvolmaakt. Zij wist dat Israel de Messias verwachtte, maar nog niet dat Hij al gekomen was. En wie het was. Maar dat heeft de Here Jezus haar toen door middel van Paulus' prediking beter aan het verstand gebracht. Want hij verkondigde de vrouwen: `Ik heb groot nieuws voor u: de Messias is gekomen! En het is Jezus van Nazaret, die voor zondaars gekruisigd, gestorven en opgewekt is.' Wat hij hun vervolgens aan de hand van het hun bekende Oude Testament bewees. Jezus' eigen discipelen hadden daar tot op het laatst niet aan gewild. Een gekruisigde Messias? Toen had Hij hen na zijn opstanding uit de droom geholpen ofwel 'bun hart geopend'. Dit deed Hij door de Wet, de Profeten en de Psalmen met hen door te bladeren en hun aan de hand daarvan te laten zien dat de Messias eerst moest lijden en pas dan zijn heerlijkheid binnengaan. Zo `opende Hij hun verstand om de Schriften te begrijpen', Luc. 24: 45. Hetzelfde deed Hij nu bij Lydia. Lucas schrij ft wel dat de Here haar hart opende, maar de woorden 'hart' en `verstand' wisselen elkaar in de Schrift meermalen af. 5 ) Iemands hart openen is dan ook zoveel als iemands verstand openen: maken dat hem het licht opgaat en hij de juiste kijk op iets krijgt. Dit bewerkte de Here bij Lydia door Paulus' prediking. Zij kende en geloofde de Wet en de Profeten al wel, maar nu ging haar daarover nieuw licht op. Haar geloofsinzicht werd verhelderd en versterkt, zodat ze inzag dat de Schriften van Jezus getuigden. 6 ) De Here had haar hart of verstand zelfs zo wijd geopend dat zij zich hield (beter dan: aandacht schonk) aan wat Paulus te zeggen had. Ze deed er ook naar 7 ), want wat Paulus leerde, bracht zij in praktijk. Dit bleek uit het volgende. Lydia en haar huis gedoopt 15 Ten eerste liet zij zich dopen. Daarmee beleed zij haar onreinheid, haar zonde en vervloeking, maar ook haar geloof aan haar verlossing door de dood en opstanding van de Here Jezus. Zij nam Hem openlijk aan als Messias en Middelaar. Maar dit deed zij niet als los individu (zulke op zichzelf staande wezens heeft God niet geschapen), maar verbonden met haar hele huis. Men kan daarbij in de eerste plaats aan haar kinderen denken, want die
45
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
behoorden in het nieuwtestamentische spraakgebruik ook steeds tot iemands 'huis', vgl. I Tim. 3: 4-5,12; 5: 4. 8 ) Al valt niet te bewijzen dat Lydia inderdaad kinderen had. Als vermogende zakenvrouw zal zij echter zeker meerdere slaven en slavinnen bezeten hebben, wat doet vermoeden dat er ook slavenkinderen tot Lydia's huis behoorden. 9 ) Zulke menselijke eigendommen behoorden ook tot haar huis en die werden eveneens gedoopt. Daarmee handelde men geheel volgens het verbondsrecht dat God Abraham al had voorgeschreven. De Here had zijn verbond immers niet opgericht met Abraham als religieuze enkeling, maar met Abraham als patriarch. Ofwel met Abraham als slavenhouder en hoofd van een groot 'huis' (hij kon er een leger van 318 man uit samenstellen, Gen. 14: 14). Ook alle slaven, die door geboorte of aankoop tot Abrahams huis en bezit behoorden en onder zijn gezag stonden, moesten op Gods bevel besneden worden, Gen. 17: 12v. Uiteraard met de verplichting dat Abraham alle leden van zijn huis zou leren hoe zij zich aan de weg van de Here dienden te houden, Gen. 18: 19. Geheel volgens deze oude verbondsregel werden allen die rechtens tot Lydia's huis behoorden gedoopt. Omdat zij samen met haar eveneens waren opgenomen in Gods verbond met Abraham, Isaak en Jakob. Zo werd de Here erkend als de God van hele huizen en geslachten, die zijn genadeverbond nooit alleen met individuele gelovigen opricht, maar dan meteen ook hun zaad en 'huis' onder het beslag van zijn beloften, bevelen en bedreigingen brengt (al kunnen jongeren deze stand van zaken uiteraard zelf nog niet gelovig aanvaarden). 1 °) (Over bijbels gemeenschapsbesef en verbondenheid in zegen en vloek van huizen en geslachten, zowel in heden als verleden, handelden wij in deze serie breder in Psalmen n § 22.) ,
Lydia's gastvrijheid heeft grote gevolgen Omdat Lydia geloofde dat de Here Jezus zijn leven voor haar had gegeven, gaf zij zich geheel aan Hem. `U bent er toch van overtuigd dat ik de Here Jezus trouw ben, anders had u mij toch niet gedoopt? Welnu,' zo bood zij Paulus en zijn helpers aan, `neem dan ook uw intrek bij mij. Gebruik mijn huis voor de zaak van Messias Jezus', vgl. Luc. I o: 5-7. 'En zij drong er sterk bij ons op aan haar uitnodiging te aanvaarden.' 46
ii:
Filippi: Europoort voor het evangelie
4 23
Vermoedelijk ook omdat antieke herbergen allesbehalve aangename verblijfplaatsen waren. Zij waren vuil, gevaarlijk, duur en vaak weinig meer dan bordelen, vgl. p. 32. Vandaar dat gastvrijheid een christelijke deugd en plicht bij uitstek werd, vooral voor vrouwen en opzieners, vgl. Rom. 12: 13, Hebr. 13: 2, 1 Tim. 5: II:), Tit. I: 8, 1 Petr. 4: 9;. Uit de aandrang die zij op Paulus en de zijnen uitoefende, krijgen wij de indruk dat zij aanvankelijk voor Lydia's uitnodiging bedankten. God had hen immers naar Macedonia geroepen en dat omvatte meer dan die ene stad Filippi. Bovendien nam Paulus niet graag vergoeding aan voor zijn apostolische werk. Om lasterpraatjes te voorkomen, matte hij zich liever of om met eigen handen de kost te verdienen, vgl. 20: 33v, I Kor. 4: 12, 9: 15, 18, I Tes. 2: 9, II, 3: 7v. Maar voor Lydia's hartelijke aandrang bezweek hij en zo bleef hij langer in Filippi dan hij waarschijnlijk van plan was. En dit zou onder Jezus' leiding grote gevolgen hebben. Het een haalde namelijk het ander uit. Doordat hij bij een slavin een waarzeggende geest uitdreef, kwamen Paulus en Silas in de gevangenis. En daardoor kwam de cipier met zijn huis tot geloof. Toch zijn niet Lydia en deze gevangenbewaarder de hoofdpersonen in deze geschiedenis, maar alleen de Here Jezus. En de hoofdzaak is hoe Hij door zijn Woord en Geest zijn gemeente te Filippi stichtte. In dat kader prijkt Lydia's naam met ere in de Bijbel. 2. PAULUS WERPT EEN WAARZEGGENDE GEEST UIT EN WORDT MET SILAS GEVANGENGENOMEN, HAND. 16: 16-24
Lydia en haar huis waren `ontrukt aan de macht van de duisternis en overgebracht naar het koninkrijk van Gods geliefde Zoon', Kol. I : 13. Misschien niet als de allereersten, maar wel als eerstelingen van het heidense Europa. 11 ) Deze inbreuk op zijn domein liet de vorst der duisternis echter niet op zich zitten. Hij zette de tegenaanval in met zijn twee voornaamste wapens: bedrog en geweld. Paulus verlost een waarzegster van haar boze geest 16 Om hun boodschap te ontkrachten, stuurde de ratan een van zijn demonen op de evangelieverkondigers Deze had een slavin 47
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
overweldigd en haar helderziend gemaakt. Door haar mond onthulde hij zogenaamd verborgenheden of toekomstige gebeurtenissen (dat hij zelf spoedig door de kracht van de Here Jezus zou worden uitgeworpen, voorzag hij blijkbaar niet), vgl. dl. 1, p. 188v. De eigenaars van het arme meisje verdienden schatten aan haar waarzeggerij. Telkens als Paulus en de andere broeders zich naar de Joodse gebedsplaats begaven, kwam zij ons (Lucas was er blijkbaar zelf bij) tegen. 17 Dan liep ze Paulus en ons achterna en schreeuwde die boze geest in haar aan een stuk door: `Deze mannen zijn dienaren van de allerhoogste God en ze wijzen je de weg om gered te worden!' Dit waren ook voor heidenen bekende termen, want die erkenden ook een `allerhoogste god', van wie zij `redding' verwachtten. Alleen dachten zij daarbij niet aan de levende God en Vader van onze Here Jezus Christus, maar aan de een of andere dode afgod, die boven alle goden en godinnen verheven zou zijn. 12 ) 18 Dit toneel herhaalde zich dag in, dag uit. Op een gegeven moment kon Paulus het niet langer aanhoren. Op zichzelf sprak de waarzeggende duivel door haar mond wel de waarheid. 13 ) Al was het opmerkelijk dat hij met geen woord sprak over Jezus Christus, die hij ongetwijfeld kende als de Zoon van de allerhoogste God en voor wie ook hij vast demonische angst koesterde, vgl. Mat. 8: 28v, Mar. 1: 2327, Luc. 4: 31-37, 8: 28. Geleid door de Heilige Geest onderkende de apostel dat bijval van deze zijde een aanval op zijn evangelie betekende. Zo werd namelijk de indruk gewekt dat de waarzegster en hij uit dezelfde troebele bron putten. En zo werd het evangelie vervolgens op een hoop geveegd met de boodschap van al die honderden waarzeggers en gelukspredikers waar de wereld vol van was, want straatpredikers behoorden tot het gewone straatbeeld. 14 ) Ze verkondigden allen een vorm van 'redding' 15 ), alleen niet van de schuld en macht van de zonde. Maar tussen Christus en Beliar bestaat geen enkele overeenstemming (2 Kor. 6: 15) en dat moest duidelijk gemaakt worden. Daarom draaide Paulus zich om en richtte hij zich rechtstreeks tot de boze geest in de slavin: 'In naam van Jezus Christus beveel ik je uit dit meisje weg te gaan!' Op hetzelfde moment verliet de demon op gezag van de Sterkere (Luc. i 1: 22) zijn slachtoffer. Ze hield op met schreeuwen en was opeens een gewone jonge vrouw. Voor ons een bemoedigend teken dat satans tirannie gebroken is en ten einde loopt. 48
Filippi: Europoort voor het evangelic
§ 23
Deze mensen zijn een gevaar voor de maatschappij! 19 Op hetzelfde ogenblik dat de slavin van haar boze geest verlost was, had ze ook haar helderziendheid verloren. Toen haar eigenaars merkten dat daarmee hun rijke bron van inkomsten was opgedroogd, werden ze woedend op Paulus en Silas, vgl. Mar. 5: I 6v, Hand. 19: 23vv. Ze sleurden hen naar de markt, waar niet alleen handel gedreven werd, maar ook het stadsbestuur zetelde en recht gesproken werd. 20 Daar leidden ze hen voor aan het `tweemanschap'. Nu hoefden ze bij deze magistraten niet aan te komen met een klacht over een slavin die haar helderziendheid verloren had. Daarom uitten ze een beschuldiging die de stadsbestuurders wel hoog zouden moeten opnemen: `Deze mannen verstoren de openbare orde in onze stad. Het zijn namelijk Joden!' Waarschijnlijk maakten ze zo listig gebruik van de golf van antisemitisme, die toen over het Romeinse rijk sloeg. Misschien wisten zij dat keizer Claudius alle Joden bevolen had Rome te verlaten, Hand. 18: 2. 21 Weliswaar hadden de Joden de vrijheid ontvangen om slechts een God te belijden (`religio licita'), daarom mochten zij nog niet de Romeinse maatschappelijke orde aanvallen en hun Joodse zeden aan Romeinse burgers opdringen. Paulus had door zijn duiveluitbanning de relatie slavin-heer verstoord en daarmee inbreuk gemaakt op de gezags- en loyaliteitsverhoudingen van de Romeinse samenleving. Daarom werden Silas en hij van een staatsgevaarlijke misdaad beschuldigd: `Het zijn Joden en zij propageren een godsdienstige levenswijze 16 ) die wij als Romeinen (u proeft de arrogantie van de wereldveroveraars) niet mogen overnemen of volgen.' Paulus en Silas zouden niet de laatsten zijn tot wie een dergelijk verwijt gericht werd. Wat dit betreft vormen de gebeurtenissen in Filippi een exempel van de toekomst, die veel christenen in het Romeinse rijk te wachten stond. 17 ) Sterker nog, tot in onze eigen tijd toe zouden talloze christenen, nu hier en dan daar, dezelfde beschuldiging te Koren krijgen als Paulus en Silas in Filippi: `Deze mensen verstoren de maatschappelijke orde!'
49
5C 23
Paulus' tweede apostolische reis
ti:
§ 23
4: 4, vgl. i Tes. 5: 16,18. Zoals hij ook uit eigen ervaring de troost leerde kennen, die hij later zo treffend in Rom. 8 onder woorden zou brengen. Lucas vertelt niet wat zij zongen, maar alle eeuwen door zong Gods lijdende yolk het liefst psalmen. Zongen zij die nacht misschien ook Ps. 42: 'Des daags zal de HERE zijn goedertierenheid gebieden en des nachts zal zijn lied bij mij zijn, een gebed tot de God van mijn leven'?, vgl. Ps. 119: 62. De grondtoon van wat zij zongen zal wel dezelfde geweest zijn als die van het Hallel (Ps. 113 -118), dat de Joden bij bepaalde gelegenheden zongen (Mat. 26: 30) en dat Paulus en Silas ongetwijfeld uit het hoofd kenden:
Gegeseld en in het blok gesloten 22 Intussen was op het marktplein een hele menigte te hoop gelopen, die met veel geschreeuw de aanklagers steunde. Zonder nader onderzoek bevalen de pretoren Paulus en Silas een aantal stokslagen te geven. Dit was zo'n zware tuchtiging, dat al eeuwenlang bij de wet verboden was Romeinse staatsburgers daarmee te straffen. 18 ) Gelegenheid om zich op hun Romeinse burgerrecht te beroepen, kregen Paulus en Silas blijkbaar niet. De kleren werden hun van het lijf gerukt en daar daalden de stokslagen op hun blote ruggen en ledematen. De Joodse `veertig-min-een'-regel kenden de Romeinen niet; niemand hield het aantal slagen bij, vgl. 2 Kor. 1 1: 24v, Hand. 9: 16. Het wrede heidense publiek keek gretig toe. 23 Nadat zij vreselijk waren toegetakeld, werden zij in de gevangenis gegooid. Meer dood dan levend. De directeur kreeg orders hen streng te bewaken. 24 Deze nam geen risico en bracht hen naar de diepste kerker. Was hij bang voor iemand die een geest kon uitbannen? Voor alle zekerheid sloot hij hun voeten in het blok. Waarschijnlijk wijdbeens, een ongemakkelijke houding die al spoedig ondraaglijke spierpijn veroorzaakte.
Ps. 113: Hij tilt de arme uit het stof, Hij trekt de geringe omhoog uit het vuil. Ps. 114: Gij aarde, beef voor het aangezicht des Heren, voor de God van Jakob. Ps. 115: Onze God is in de hemel. Hun afgoden zijn zilver en goud. Ps. 116: Ik heb de HERE lief, want Hij hoort mijn stem. Ach, HERE, red mijn leven. Ps. 117: Looft de HERE, alle gij volken, want zijn goedertierenheid is machtig over ons. Ps. 118: De HERE is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?
3. PAULUS EN SILAS WORDEN BEVRIJD EN DE CIPIER KOMT TOT GELOOF, HAND. 16: 25-34
Wanneer Paulus in i Tes. 2: 2 deze verschrikkelijke ervaring met afgrijzen ophaalt, spreekt hij over 'de mishandelingen en beledigingen die wij (...) in Filippi hadden te verduren'. 25 Zij moeten die nacht vreselijke napijn geleden hebben. Toch waren ze tegelijkertijd blij, want ze kenden het woord van de Meester: `Zalig bent u wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u!', Mat. 5: 10-12. Paulus en Silas deden dit. Ze waren bont en blauw geslagen. Hun ruggen waren opengereten, hun handen gebonden, hun voeten in het blok gesloten. Elke beweging verergerde hun pijn. Slapen was onmogelijk. Toch gaven zij zich niet over aan zelfbeklag en protest, maar rond middernacht baden zij zingend en zongen zij blij lofliederen tot eer van God, vgl. Luc. 6: 22V, Hand. 5: 41. Zo bracht de apostel zelf in praktijk wat hij later aan de gemeente van Filippi zou schrijven: `Verheug u altijd in de Here! ', Fil. 50
Filippi: Europoort voor het evangelic
Zo beleden de beide evangelisten met hun gestriemde lichamen voor hun heidense medegevangenen hun geloof in de levende God. Hoeveel gelovigen zullen zij hiermee nadien al niet getroost en bemoedigd hebben? De bevrijding 26 En de Here bekrachtigde hun gezongen prediking met een nieuw, machtig teken dat op 66n lijn staat met de andere wonderen waarmee Hij de apostolische prediking bevestigde, Mar. 16: 20, vgl. Handelingen 1, 63-66. Plotseling voelden ze een zware aardschok. Het leek alsof iemand de fundamenten van de gevangenis been en weer schudde. Het hele gebouw stond te trillen op zijn grondvesten. Met1
51
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
een sprongen alle deuren open en schoten bij iedereen de boeien los van de muren. We krijgen de indruk dat dit gebeurde terwijl Paulus en Silas Gods lof zongen. Dat doet denken aan de muren van Jericho, die neerstortten toen de Israelieten zeven dagen gebeden hadden (Joz. 6: 1-2o). 19 ) En aan Josafats vijanden, die ook verslagen werden terwijl de Israelieten God loofden, 2 Kron. 20: 22. Voor de Schepper van hemel en aarde is het natuurlijk een peulenschil de grond in Macedonia even te laten trillen om twee van zijn dienaren te bevrij den. 27 Ook de gevangenisdirecteur was door de aardbeving wakker geschoten. Toen hij zag dat de gevangenisdeuren open stonden, meende hij dat alle gevangenen ontsnapt waren en zag hij zich hierom al ter dood veroordeeld, vgl. 12: 19, 27: 42. Dan pleegde hij echter nog liever zelfmoord. In paniek trok hij zijn zwaard en stond op het punt zichzelf van het leven te beroven. 28 Maar Paulus schreeuwde: 'Doe uzelf niets aan, we zijn immers allemaal nog hier!' Er waren twee wonderen gebeurd: de gevangenen waren bevrijd, maar geen van allen ontsnapt! Een van hen die hij nog extra had gemarteld door hun voeten in het blok te sluiten, bekommerde zich zelfs om het leven van zijn bewaker! 29 Nadat hij om licht had gevraagd, rende de geschokte gevangenbewaarder de kerker binnen en viel bevend voor Paulus en Silas neer. In een flits zag hij in de aardbeving een Goddelijke aanwijzing dat deze gevangenen onschuldig gearresteerd en mishandeld waren. Dit waren geen misdadigers, maar godsgetuigen die hij door een knieval behoorde te eren!, vgl. Luc. 8: 28, 47. Aangrijpende aanblik voor de andere gevangenen. De cipier komt tot geloof 3o Daarop bracht hij Paulus en Silas naar buiten en met de eerbiedigste aanspraak van een mindere tegenover zijn meerdere vroeg hij: `Heren 20 ), wat moet ik doen om gered te worden?' Was hij bang dat hun God zich op hem zou wreken? Of wist hij wat de waarzegster dagenlang had geroepen: `Deze mannen zijn dienaren van de allerhoogste God en zij wijzen je de weg om gered te worden' en vroeg hij nu typisch-heidens wat hij daarvoor moest doen? Zijn afgoden eisten immers altijd tegenprestaties. In elk geval was het de vraag van een 52
ii:
Filippi: Europoort voor het evangelic
§ 23
door schuld verslagen, radeloos mens die nog maar even tevoren bijna zelfmoord had gepleegd. 31 Het antwoord van Paulus en Silas was zo helder als kristal en geldt sindsdien als een van de treffendste samenvattingen van het evangelie, die reeds ontelbare harten heeft bemoedigd. De cipier behoefde om gered te worden niets te `doen'. `Geloof (of: stel uw vertrouwen in) de Here Jezus Christus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten', Joh. 6: 29, Rom. Jo: 9. Geen woord over Jood-worden, besnijdenis en leven naar de Wet, maar alleen geloven in de Here Jezus. 32 Nog diezelfde nacht verkondigden Paulus en Silas met hun pijnlijke lichamen de gevangenbewaarder, zijn wakker geschrokken huisgenoten en de medegevangenen het evangelie. Als zij hun vertrouwen stelden op de Here Jezus dan konden zij allen voor eeuwig gered worden. Al zouden de beide evangelisten maar een uur gesproken hebben, dan kunnen ze nog veel verteld hebben van wat God door de Here Jezus had verkondigd en gedaan. 33 Terwijl Paulus en Silas spraken, vond er een nog groter wonder plaats dan de opening van de gevangenis: de cipier en zijn huisgenoten kwamen tot geloof! Zij bekeerden zich van hun afgoden tot de God van Israel en tot zijn gekruisigde en opgewekte Zoon. En dit gebeurde in de tijd van enkele uren! De Heilige Geest werkte daar wel zeer krachtdadig. Het geloof van de gevangenbewaarder bleek meteen uit zijn liefdedaden, vgl. Jak. 2: 14-17. Heidense wreedheid maakte plaats voor christelijke barmhartigheid. Want nog diezelfde nacht nam hij Paulus en Silas mee naar zijn huis. Het ligt voor de hand dat dit in Romeinse stijl was gebouwd: rond een open binnenplaats met een watervoorziening. Daar maakte hij hun wonden schoon en toen liet hij zich dopen. Dus hij waste hen, maar werd zelf ook gewassen; zij van hun wonden en hij van zijn zonden, zoals Chrysostomus (ca. 400) het in een preek uitdrukte. 21 ) Samen met zijn vrouw en kinderen (als hij die had) en de eventuele slaven en slavinnen die tot zijn 'huis' behoorden, ontving hij het teken en zegel van zijn inlijving in de christelijke gemeente. In de Romeinse wereld waren sekten en religieuze verenigingen veelal uitsluitend voor een select gezelschap van ingewij den. Vrouwen, kinderen en slaven waren al bij voorbaat uitgesloten. 22 ) Maar evenals 53
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
bij Lydia handelde de apostel ook hier volgens het royale verbondsrecht dat de HERE bij Abraham had ingesteld (Gen. 17: 7), vgl. vs. 15; I I : 14. Indien de gevangenisdirecteur als hoofd van zijn 'huis' tot geloof kwam, zou de Here meteen genadig zijn hand op dat hele 'huis' leggen: op zijn vrouw en kinderen, j a zelfs op zijn slaven en slavinnen en hun eventuele kinderen. We lazen reeds dat aan deze doopbediening enig onderwijs was voorafgegaan (vgl. vs. 32), al was het niet langdurig geweest. 34 Nog steeds in het hoist van de nacht, nam de bekeerde directeur Paulus en Silas, die al wie weet hoe lang niet gegeten hadden, na de doop mee naar zijn woonvertrek. Daar zette hij hun als zijn geeerde gasten een maaltijd voor. 23 ) Bezwaar tegen niet-kosjer voedsel koesterden Paulus en Silas allang niet meet En met de blijdschap van de eerste liefde verheugde de gevangenbewaarder zich dat hij met zijn hele huis tot geloof in God gekomen was. Voor het eerst van zijn leven kende hij Hem als de levende Vader van onze Here Jezus Christus, die mensen liefheeft en hun zonder enige tegenprestatie hun zonden vergeeft en het eeuwige leven belooft. Zou Paulus bij de bekering van de cipier nog teruggedacht hebben aan de Macedonische man, die hem in een visioen te Troas was verschenen en hem had gesmeekt: `Steak over naar Macedonia en help ons'?, Hand. 16: 9. 4. PAULUS EIST PUBLIEKE VERONTSCHULDIGING EN EERHERSTEL, HAND. 16: 35-40
De bijgelovige Romeinen beschouwden een aardbeving als een angstwekkend teken dat de goden vertoornd waren. Zouden de stadsbestuurders daarbij gedacht hebben aan de vreemdelingen, die de vorige dag op hun bevel en zonder vorm van proces waren mishandeld? 24 ) 35 Toen het dag geworden was, stuurden de pretoren de gerechtsdienaars (lett. `roedendragers') naar de gevangenisdirecteur. De vorige dag hadden zij Paulus en Silas afgetuigd. Nu moesten zij het bevel overbrengen: Stel die mannen in vrijheid!' Vond het `tweemanschap' dat de beide Joden hun les nu wel geleerd zouden hebben? Dan waren Paulus en Silas eerst zonder enig gerechtelijk onderzoek en vorm van proces gearresteerd en mishandeld, en werden ze nu met dezelfde willekeur in vrijheid gesteld. 54
If: Filippi: Europoort voor het evangelie
§ 23
36 Zelf natuurlijk ook opgelucht, bracht de cipier Paulus de boodschap van de pretoren over: `Wij moeten u vrijlaten. U mag vertrekken. Ga in vrede!' 37 Maar daar ging Paulus niet zomaar mee akkoord. Zoals hij al vaak bewezen had, was hij zeker bereid voor de naam van de Here Jezus Christus onrecht te lij den. Hij wilde niet dat christenen tegen elkdar procedeerden voor de wereldlijke rechter. In zo'n geval schreef hij: `Waarom lijdt u niet liever onrecht?', i Kor. 6: 7. Maar daarmee beweerde hij niet dat overheden en rechters de hand mogen lichten met de handhaving van recht en wet. De hele Schrift getuigt: 'de HERE bemint het recht', Ps. 37: 28. Een rechtvaardige rechtspraak is een zegen voor een land (Spr. 29: 4), waarvan de gelovigen zo nodig vrijmoedig gebruik mogen maken. De apostel deed het zelf ook meerdere malen, Hand. 22: 25, 25: i 1. Pas wanneer God ons de geoorloofde middelen om recht te verkrijgen onthoudt, ontstaat voor ons de plicht om onrecht te lij den. Zo ver was het volgens Paulus in dit geval nog niet. Het stadsbestuur had een ernstige wetsovertreding begaan door hem als Romeins staatsburger wederrechtelijk met de roede of to ranselen. En dit nog wel in een Romeinse colonia. Maar zwaarder dan zijn persoonlijke eer, woog voor hem de eer van de jonge gemeente te Filippi. Als hij dit grove onrecht op zijn beloop had gelaten of in der minne had geschikt, zou men na zijn vertrek smalend kunnen vragen: 'Is de stichter van deze sekte hier indertijd niet als een ordeverstoorder gegeseld en na een nacht achter de tralies gezeten te hebben de stad uitgezet? Zou zijn aanhang ook uit zulke oproerkraaiers bestaan?' Dit zou na zijn vertrek nieuwe incidenten kunnen uitlokken (zie daarvoor Fil. I : 27-30) en de verkondiging van het evangelie schade toebrengen. Daarom beriep de apostel zich in dit geval (dat heel anders lag dan dat in I Kor. 6: 7) vrijmoedig op het heersende Romeinse recht en antwoordde hij de gevangenbewaarder: `Ze hebben ons, hoewel we Romeins burger zijn, in strijd met het Romeinse recht, zonder vorm van proces in het openbaar gegeseld en gevangen gezet. En willen ze ons nu stiekem wegsturen en zo deze wetsschennis verdonkeremanen? Geen denken aan! Ik eis publiek eerherstel in de vorm van een officieel uitgeleide. Laten ze ons zelf maar in vrijheid komen stellen.' 55
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
38 Toen de `roedendragers' dit aan de beide pretoren voorlegden, sloeg dezen de schrik om het hart. Een Romeinse burger mocht nooit gegeseld worden (vgl. Hand. 22: 25) en evenmin zonder vorm van proces opgesloten. Zij hadden een bestuurlijke misdaad begaan door het staatsburgerschap van deze gevangenen te schenden. Dus niet deze arrestanten, maar zij zelf hadden de openbare orde in de stad in gevaar gebracht, vgl. vs. 20. Dit zouden de hogere overheden hen wel eens als een halsmisdaad kunnen aanrekenen!, vgl. 22: 29. 39 Daarom kozen ze gauw eieren voor hun geld. Zij begaven zich in hoogst eigen persoon naar de gevangenis. En nadat zij Paulus en Silas daaruit (voor menig oog?) met de nodige egards uitgeleide gedaan hadden, verzOchten zij hun beleefd de stad te verlaten, waarschijnlijk om verdere onrust te voorkomen. Zo werden door dit officiele eerherstel niet alleen de apostelen, maar ook de pasbekeerde gelovigen van staatsgevaarlijke verdachtmaking gezuiverd. Later kon Paulus Filippi ongehinderd nogmaals bezoeken, Hand. 20: 6. Lucas zal dit laatste optreden van de magistraten met genoegen aan Zijne Excellentie Teofilus doorgegeven hebben. Het was immers een van de oogmerken van zijn beide boeken om deze hooggeplaatste Romein ervan te overtuigen: Christenen zijn geen onruststokers, maar loyale staatsburgers, bij wie hij zich als hoge ambtenaar gerust kon aansluiten, vgl. dl. 1 , 14. Afscheid van de gemeente 4o De evangelisten waren bereid op verzoek van de magistraten de stad te verlaten, maar zij maakten daarmee geen haast. Want zij wilden voorkomen dat hun vertrek voor de stadsbevolking op een smadelijke vlucht zou lijken. Overigens zal de slechte lichamelijke conditie van Paulus en Silas daarbij ook een rol gespeeld hebben (wat een weldaad dat zij dokter Lucas bij zich hadden). Voordat zij Filippi verlieten, begaven zij zich eerst naar het huis van Lydia. Haar woning was blijkbaar de vergaderplaats van de gemeente geworden, want daar ontmoetten zij broeders. Er waren dus ook at enige mannen tot geloof gekomen. De jonge huisgemeente had door het oproer en de arrestatie van de apostelen eveneens benauwde uren doorgemaakt, ook met het oog op haar eigen toekomst. Want lijden voor je godsdienst was voor de Joden al wel eeuwenlang een be56
Filippi: Europoort voor het evangelie
§ 23
kend verschijnsel, maar voor deze voormalige heidenen was het iets ongekends! Daarom verliet de apostel de stad niet voordat hij hen moed had ingesproken, vgl. Hand. 14: 22, Fil. i : 27-30. Vast ook door zijn relaas dat de Here die nacht ook de gevangenisdirecteur en zijn huis tot het geloof had gebracht. Filippi — Paulus' vreugde en kroon Dit was de geboortegeschiedenis van de christelijke gemeente te Filippi. De eerste op het Europese continent en in de eigenlijke Romeinse wereld. Wij kennen haar uit Paulus' brief aan deze Filippenzen als de gemeente van Lydia en de gevangenbewaarder, van Euodia en Syntyche, en van Clemens en Epafroditus, Fil. 4. En misschien ook wel van de vroeger waarzeggende slavin. Omdat Lucas van Hand. 16: 17-20: 6 niet meer in de wij-vorm schrijft, leiden we daaruit af dat hij er nog een tijdlang gebleven is en er het nodige opbouwwerk heeft verricht. Mensen als de gevangenbewaarder en zijn huisgenoten waren immers amper enige uren uit de Heilige Schrift onderwezen. Als Paulus ongeveer zes jaar later in Filippi terugkomt, ontmoet hij daar Lucas opnieuw, Hand. 20: 5. Had de dokter er al die tijd herderlijk werk verricht? Timoteiis bleef er na Paulus' vertrek ook achter, maar hij voegde zich in Berea weer bij de apostel, Hand. 17: 15. Deze trok intussen met Silas dieper Macedonia en zo Europa in. Maar zoals Korinte later Paulus' zorgenkind zou worden, zou Filippi altijd zijn lieveling blijven. Haar noemde hij `mijn vreugde en mijn kroon' (Fit. 4: (), van wie hij levenslang veel zou blijven houden en veel liefde zou ondervinden. Ze was de enige van wie hij giften aannam, Fil. 4: 15-18. Ongeveer tien jaar later schreef hij haar vanuit een andere gevangenschap zijn genoemde brief, waaruit die onderlinge liefde treffend blijkt. `Ik dank mijn God', schreef hij haar, ledere keer als ik aan u denk; en telkens wanneer ik voor u allen bid, doe ik het met blijdschap, vanwege uw aandeel in de verbreiding van het evangelie van de eerste dag af tot nu toe (...) En dit is mijn bede: dat uw liefde steeds rijker wordt aan ware kennis en fijngevoeligheid in alles, om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt (...) Daarom, mijn geliefde broeders en zusters, naar wie ik zo verlang, mijn vreugde en 57
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
mijn kroon, houd aldus stand in de Heer, mijn geliefden', Fil. 3vv, 9v, 4: I.
NOTEN 1) Macedonia was door de Romeinen verdeeld in vier districten. Volgen we de lezing prootes meridos dan toont Lucas zich daarmee opnieuw een nauwkeurig geschiedschrijver, want Filippi behoorde inderdaad tot het eerste van de vier. Vgl. Colin J. Hemer, The Book ofActs in the setting of hellenistic history, Tiibingen 1989, 113. Maar deze aantrekkelijke lezing mist voldoende steun in de Griekse manuscripten, S. Kistemaker, comm. a.l. 2) Deze veteranen waren geen oude, gepensioneerde mensen, maar veelal nog in de kracht van hun Leven, H. M. Matter, De brief aan de Philippenzen en de brief aan Philemon, Kampen 1965, 7 (Commentaar op het Nieuwe Testament). 3) Uitgerekend aan de gemeente in de colonia Filippi, waar velen het Romeinse burgerrecht bezaten, schrijft Paulus later: 'Maar Ens politeuma (het staatsverband waaraan wij ons burgerrecht ontlenen) is in de hemel', Fil. 3: 20. 4) Paulus verachtte dit onaanzienlijke begin niet. Laat geen prediker ook maar het kleinste gehoor verachten en zich verbeelden dat hij voor zo weinig mensen zijn best niet hoeft te doen, R. C. H. Lenski, comm. a.l. 5) 'Het hart is ook het geestelijke centrum van bezinning, overleg, begrip, inzicht, wijsheid.' Vgl. `Doch de HERE heeft u geen hart gegeven om te verstaan', (Deut. 29: 4), F. J. Pop, Bijbelse woorden en hun geheim, ii 's Gravenhage 1958, s.v. hart. Typerend voor de dwaas is, dat 'zijn hart ontbreekt' (sv). De Nv vertaalt hier 'hart' door 'verstand'. Zie voor het hart als zetel van a) het denken: Mat. 9: 4, Heb. 4: 12; b) het verstaan: Mat. 13: 15, Rom. 1: 21; c) het overleggen: Mar. 2: 6, Luc. 24: 38. Meer voorbeelden bij Behm, ,
TWNT III, 615.
6) Hier is geen sprake van een eerste genadewerk van God in Lydia's hart, maar van voortgaand genadewerk. En evenmin van een on-middel-lijke wedergeboorte (dat wil zeggen: door de Geest, zonder het middel van Gods Woord), die altijd zou moeten voorafgaan aan het horen van Gods Woord. Volgens de Schrift werkt de Geest het geloof met het Woord, 1 Petr. : 23 en sterkt, verheldert en vermeerdert het ook met het Woord. Of bijbellezen en kerkgaan ook noodzakelijk zijn! Zie ook zondag 25 Heidelb. Cat., art. 24 Ned. Geloofsbel. en Dordtse Leerregels, v, 14 (dat het Gode beliefd heeft `dit Zijn werk der genade in ons te beginnen door de prediking des Evangelies'). De Geest laat het u maar niet aanwaaien, zei men ter Dordtse synode. 7 ) Het onderhavige woord (prosechein) betekent meer dan alleen maar 'horen', 'acht geven'. F. W. Grosheide vertaalt hetzelfde woord in Heb. 2: I met: daarom moeten we ons temeer houden aan het gehoorde', Hebreeen, Kampen 1953, 22 (Korte Verklaring der Heilige Schrift). 58
it:
Europoort voor het evangelic
§ 23
8) Nieuwere vertalingen spreken in I Tim. 5: 4 over een familie, maar ook hier staat het Griekse woord oikos, dat letterlijk 'huis' betekent, vgl. de letterlijke Statenvertaling a.l. Christenen die het dopen van zuigelingen afwijzen, moeten aannemen dat Hand. 1 o: 33, 16: 33, 18: 8 en 1 Kor. : 16 zonder uitzondering spreken van kinderloze 'huizen', wat ongerijmd is. 9) R. C. H. Lenski, comm., 66o en 661. 10) Vgl. Kantt. Statenvertaling bij Luc. 19: 9: ...alzoo de huisvader in Christus geloovende, het geheele huisgezin in het verbond ook gerekend wordt [volgens de belofte Gen. 17: 7; Hand. 2: 39 en 16: 15,33] tenzij dat zij door hunne ongeloovigheid deze genade verwerpen'. Zie voor het recht van de kleine kinderen van de gelovigen op de doop in deze serie de bespreking van art. 34 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis in De Voorzeide Leer 111 B, met name p. 376-396 en die van Zondag 27 (Heidelb. Cat.) in deel ii. En een kortere bespreking van dit recht in mijn Je baby laten dopen, Amsterdam, 1997. 11) Met zekerheid durven we niet te stellen dat Lydia en de haren de allereersten waren. Het is immers mogelijk dat het Romeinse proselieten waren die reeds na Petrus' pinksterpreek als eerstelingen van Europa de Here Jezus hadden aangenomen, Hand. 2: lo. Ook christelijke kooplui en soldaten kunnen het evangelie al eerder dan Paulus in Europa verkondigd hebben, HeinzWerner Neudorfer, Die Apostelgeschichte des Lucas (Bibel-Kommentar), Teil 2, Neuhausen-Stuttgart, 1990, 122. 12) Onder de goden die door de heidenen als `de allerhoogste god' erkend werden, beyond zich niet alleen Zeus, maar onder meer ook Isis, de Aziatische moedergodin, W. J. Larkin Jr., Acts, Illinois (usA), 1995, 238 (The IVP New Testament Commentary Series; 5). 13) Onder Gods opperbestuur kunnen mensen onder invloed van boze geesten blijkbaar soms de waarheid spreken, vgl. Bileam (Num. 22-24), Kajafas (Joh. : 5ov). Ook boze geesten worden uiteindelijk door de Here gedirigeerd, vgl. r Sam. 16: 14, 1 Sam. 28, 1 Kon. 22: 21-23. Hoe de activiteit van ratan 'ingekapseld' kan zijn in die van de Here, zien we als we 2 Sam. 24: 1 vergelijken met r Kron. 21: I, vgl. D. Holwerda in Opbouw, 4oe jrg. (1996), 447v. 14) A. Sizoo, De Antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 125. 15) Ook de verschillende mysterie-culten stelden soteria (`redding') in het vooruitzicht, F.F. Bruce, comm. (199o), a.l. 16) 'Het woord ethos (`zede', `gewoonte') is meestal een religieus begrip, dat vooral gebruikt wordt in verband met de wetten van Mozes (6: 14; 15: ; 21: 21; 26: 3; 28: 17)', Studiebijbel, Soest I990, a.l. Kantt. sv: 'Da is: wijzen om God te dienen, andere dan de Romeinen en heidenen hadden.' Vgl. Preisker, TWBNT II, 370V.
59
§ 23
Paulus' tweede apostolische reis
17) J. van Eck, a.w., 28. 18) Het was reeds in 508 v. Chr. door de Lex Valeria verboden en in de Lex Porcia van 195 v. Chr. bekrachtigd, F. E Bruce, comm. (199o), a.l. Idem, H. Mulder, comm. a.l. 19) Vgl. in deze serie Inleiding profeten — Jozua, 92-99. 20) Volgens W. de Boor was de aanspraak `heren' (kurioi) destijds meer dan een beleefdheidsvorm. Er klonk eerbied voor de een of andere hogere macht in mee. Volgens hem wezen Paulus en Silas in hun antwoord impliciet deze betiteling voor henzelf of en beleden zij dat alleen Jezus 'Heel' is, comm. a.l. 21) F. F. Bruce, comm. (199o), a.l. 22) Studiebijbel Handelingen, a.l. 23) David J. Williams oppert de mogelijkheid dat deze agape of liefdemaaltijd `may have included a celebration of the Lord's Supper', Acts, Peabody, Mass., 199o, a.l. (New International Biblical Commentary). Zo ook I. H. Marshall, comm. a.l. 24) In sommige handschriften is het begin van dit vers veel langer: 'En toen het dag geworden was, kwamen de pretoren samen op de markt, en toen ze zich de aardbeving die had plaatsgehad herinnerden, werden ze bevreesd en ze zonden, enz.'
60
§ 24 HANDELINGEN 17: 1-15 PAULUS' TWEEDE APOSTOLISCHE REIS III: TESSALONICA EN BEREA
Tessalonica bestaat nog steeds. Het heet thans (Tes)saloniki en is na Athene en Piraeus de grootste stad van Griekenland. In Paulus' tijd was het reeds de belangrijkste in- en uitvoerhaven van Macedonia. Een stad van kaden en schepen, matrozen en havenarbeiders, zakenlui en slaven, woonhuizen, pakhuizen en kantoren. Zij bezat zelfs een eigen munt. Men schat dat er destijds wel tweehonderdduizend mensen woonden. De apostel werkte graag in zulke internationale verkeersknooppunten, omdat het evangelie zich van daaruit makkelijk kon verbreiden. De Romeinen hadden de stad aangesloten op de beroemde Via Egnatia, de grote oost-westverbinding, die aan de overzijde van de Adriatische zee aansloot op de Via Appia, die naar Rome voerde. Deze met grote stenen geplaveide Romeinse heerbanen waren zeer bevorderlijk voor de handel en de militaire organisatie, maar hebben ook de verbreiding van het evangelie grote diensten bewezen. Van Neapolis reisde Paulus over de Via Egnatia naar Filippi en vandaar naar Tessalonica. Deze oude weg loopt thans nog als een van haar hoofdstraten dwars door Saloniki. En ook nog onder de oude naam: de Egnatische weg.' ) Er woonde in de oudheid een groot aantal Joden, die in dit internationale handelscentrum wel emplooi wisten te vinden. Paulus heeft er niet lang gepredikt, want reeds spoedig werd hij gedwongen de stad te verlaten. Daardoor zat de gemeente, die hij er gesticht had, na zijn overhaaste vertrek nog met verschillende vragen. Daarop gaf hij antwoord en nascholing in zijn beide brieven aan de Tessalonicenzen. We zullen er bij de bespreking van Paulus' verblijf aldaar het een en ander uit aanhalen. 6
61
§ 24
Paulus' tweede apostolische reis 1. PAULUS VERKONDIGT MET VEEL VRUCHT MESSIAS JEZUS IN DE SYNAGOGE TE TESSALONICA, HAND. 17: 1-4
'Korn over en help ons!', had een Macedonische man Paulus in een visioen toegeroepen, 16: 9. Gehoorzaam aan dit gezicht waren Paulus en Silas uit Filippi vertrokken om ook dieper in Macedonia het evangelie te verkondigen. Ondanks zijn mishandelde rug, had de apostel daartoe 'met de hulp van onze God' de nodige moed gevonden, i Tes. 2: 2.
i Met enige fantasie zien we hen over de Via Egnatia lopen (of had Lydia hun misschien een rijdier bezorgd?), vgl. p. 32. Eerst van Filippi naar Amfipolis: 53 km. Vervolgens van Amfipolis naar Apollonia: 48 km. En tenslotte van Apollonia naar Tessalonica: 6o km. Al met at een (voet)tocht van zo'n 16o km in de warme Griekse zon. Zo kwamen Paulus en Silas op zekere dag de grote havenstad binnen, waar het heidendom hen overal aangrijnsde. In tegenstelling met Filippi vonden zij hier wet een synagoge. Er woonden zelfs vele `godvrezenden': heidenen die 's zaterdags de synagoge bezochten om daar te luisteren naar de voorlezing uit de Thora van Mozes, de rollen van de Profeten en de Psalmen. Maar dat die Schriften sinds enige jaren vervald waren, wisten zij nog niet. Paulus verkondigt en bewijst dat Jezus de Messias is 2 Tot er op zekere dag drie buitenlandse gasten in de kerkdienst aanwezig waren, onder wie een sehriftgeleerde uit de beroemde school van Gamaliel te Jeruzalem. Want zoals de apostel gewoon was, wendde hij zich ook hier eerst tot de Joden, 'de zonen van de profeten en van het verbond' (3: 25) en tot de godvrezende heidense synagogegangers. Na de voorlezing uit de Wet en de Profeten werd de geleerde rabbi uitgenodigd een bemoedigend woord te spreken, vgl. 13: 15. Hij koos daarvoor het onderwerp waarover elke echte Jood het liefst hoort spreken: de komst van de Messias. Wat hij daarover opmerkte, was zo opmerkelijk dat hij ook de volgende weken werd uitgenodigd de preekbeurt te vervullen. Zodoende sprak hij drie sabbatten lang — en wellicht ook doordeweeks — met hen aan de hand van de Schriften over de Messias. 62
iii:
Tessalonica en Berea
§ 24
3 Wat deze rabbi echter over Hem uit de Schrift aanhaalde, wekte bij velen in de synagoge grote verbazing. Alsof hij over brandend water of een omhoogvallende steen sprak. Hij liet hun namelijk zien dat de imposante, onoverwinnelijke Messias-Koning, naar wie Israel uitzag en aan wie de wereldheerschappij was beloofd, volgens Gods raad eerst een verschrikkelijke lijdensweg moest aflopen, ja zelfs moest sterven! Maar dat Hij daarna zou opstaan van tussen de doden! Dit verklaarde en bewees hij door de Schriften en Jezus' levensloop naast elkaar te plaatsen. 2 ) Zoals we Petrus en hem at eerder zagen doen, kan hij daarbij ook hier gewezen hebben op Ps. 2: 1-7, 16: 8-1i, 'To: 1, 118: 22, Deut. 21: 22V. En vast ook op wat Jesaja had geprofeteerd over de Messias als de lijdende knecht van Jahweh. 3 ) `Zo spreekt Jahweh, Israels verlosser en Heilige, tot de diep verachte, die door het yolk verafschuwd wordt... Jes. 49: 7. `Mijn rug heb ik prijsgegeven aan hen, die mij wilden slaan, en mijn wangen aan hen die mij de baard uitrukten; mijn gezicht heb ik niet onttrokken aan beschimping en bespuwing', Jes. 5o: 6. `Hij werd gefolterd, maar Hij onderwierp zich; hij heeft zijn mond niet geopend, zoals een lam dat naar de slacht wordt geleid. (...) Men gaf hem een graf bij de boosdoeners, en een laatste rustplaats bij de rijken. (...) Waarlijk, hij heeft zichzelf tot een zoenoffer gemaakt', Jes. 53: 7, 9v. Dezelfde profetieen kondigden echter ook de verhOging van de Messias aan: `Als koningen het zien, staan zij op van hun tronen, en vorsten buigen zich diep' voor de Messias als Gods uitverkorene, Jes. 49: 7. 'De Here God staat mij bij, daarom kom ik niet bedrogen uit', Jes. 5o: 7. `Zie, mijn knecht zal slagen, hij zal oprijzen en hoog, zeer hoog verheven zijn. (...) Omdat hij zijn Leven heeft uitgegoten in de dood', Jes. 52: 13, 53: 12. Van at Gods lijdende knechten zou de Messias er het diepst onderdoor gaan, om daarna ook het hoogst verheven te worden. Toen verkondigde Paulus dat at Gods beloften en profetieen over de Messias vervuld waren in Jezus van Nazaret. Zoals Hij had geleden, hadden zelfs een Jesaja en Jeremia niet geleden. Hij was de kruisdood gestorven. Maar daarna had God Hem opgewekt en verhoogd aan zijn rechterhand en zo tot Heer en Messias aangesteld!, vgl. 2: 36, 26: 22v. De apostel zal daarvoor ook de nodige ooggetuigenissen aange63
§ 24
Paulus' hveede apostolische reis
haald hebben, vgl. 1 Kor. 15: 5-8. In I Tes. 1: 5 herinnert hij hen eraan dat hij hun het evangelie had verkondigd `niet alleen met woorden, maar ook met kracht en Heilige Geest en voile overtuiging'. Enkele Joden en vele heidenen komen tot geloof 4 Helaas, de meeste Joden stootten zich aan Paulus' prediking. Een gekruisigde Messias was voor hen een onoverkomelijke aanstoot, Kor. 1: 23. Toen scheidde ook hier 'Israel naar het vlees' zich of van het 'Israel Gods' (Gal. 6: 16), dat samen met de gelovige heidenen het Nieuwe Israel zou vormen. Het was echter slechts een `overschot' (Rom. 9: 27) dat zich liet overtuigen door Paulus' feitenrelaas over de Here Jezus en het schriftlicht dat hij daarover liet schijnen. (Sprekende uitdrukking voor geloven: zich 'Alen overtuigen!) Deze Joden werden Paulus en Silas `toebedeeld' 4 ), wat wijst op het `trekkende' werk van God de Vader, Joh. 6: 44. Evenals in Ikonium (13: 43) kwam er zelfs een grote groep godvrezende, Griekssprekende heidenen tot geloof, onder wie een groot aantal vrouwen uit de hogere kringen, vgl. Mat. I : 15, 1 Kor. : 26. De gemeente van Tessalonica bestond dus grotendeels uit bekeerde heidenen. Zij hadden zich, zoals Paulus hun later schreef, bekeerd 'van de afgoden tot God, om de levende en waarachtige God te dienen en om uit de hemel zijn Zoon te verwachten, die Hij uit de dood heeft opgewekt: Jezus, die ons redt van de komende toorn', Tes. 1: 9. Die goddelijke gramschap heeft de apostel niet verdoezeld. Integendeel, hij heeft Joden en heidenen in Tessalonica gewaarschuwd voor het laatste oordeel en Gods verbolgenheid over hen die Jezus zouden afwijzen. Evangelieverkondigers die `weten hoezeer de Here te vrezen is' (2 Kor. 5: i 1), zullen dit thans evenmin verzwijgen. Drie broeders uit Tessalonica kennen we bij name: Jason, die straks uit zijn huis gesleurd wordt (vs. 5vv); Aristarchus, een Messiasgelovige Jood (Kol. 4: ov); en Secundus, mogelijk een bekeerde heiden, Hand. 20: 4. Aristarchus heeft Paulus vergezeld toen hij als gevangene naar Rome werd overgebracht: 'In ons gezelschap beyond zich Aristarchus, een Macedonier uit Tessalonica', Hand. 27: 2. Elders noemt Paulus hem zijn medegevangene', Kol. 4: To. Mogelijk kwam Demas (Kol. 4: 14) ook uit deze stad, want toen hij Paulus 'uit liefde 64
iii:
Tessalonica en Berea
§ 24
voor deze wereld' in de steek had gelaten, was hij `naar Tessalonica vertrokken', 2 Tim. 4: 1o. 2. JOODSE AGITATIE DRIJFT PAULUS UIT TESSALONICA, HAND. 17: 5-10A
Toen ging ook bier de profetie van Simeon over Messias Jezus in vervulling: `Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israel en tot een teken dat weersproken wordt (...), opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden', Luc. 2: 34v. 5 Uit de kring van de ongehoorzames) Joden kwam diepe af-
gunst aan het licht. Zij konden het niet uitstaan dat het evangelie van een gekruisigde (!) Messias zoveel overtuigingskracht uitoefende, vooral op de niet-Joodse dames uit de hoogste kringen van de stad. Want vele godvrezende heidenen, die voorheen de diensten in de synagoge bezochten, sloten zich nu bij Paulus en Silas aan. Felle godsdiensthaat richtte zich op de beide evangelisten.
De Joden stellen de christenen in staatsgevaarlijk daglicht Evenals in Jeruzalem (4: 25-28; 12: 1-3) en Ikonium (14:5), besloten de Joden de Romeinse overheid voor hun moordzuchtige kar-
retje te spannen. Daarmee vertoonde de situatie weer het aloude patroon van Psalm 2: de `volken' van Israel en 'de koningen der aarde'
spannen samen tegen God en zijn Gezalfde, vgl. dl. 1 , 95v. Ze begrepen wel dat ze bij het heidense stadsbestuur niet hoefden aan te komen met Paulus"afwijkende gevoelens' over de Messias van Israel. Daarom besloten zij hem als een gevaar voor de Romeinse staat of te schilderen, dan mOest de overheid wel ingrijpen! Op grond van deze aanklacht was de Here zelf gekruisigd (Luc. 23: 2, Joh. 19: 12) en sindsdien is deze beschuldiging nooit meer verstomd. Straks zullen de Joden in Jeruzalem Paulus aan stadhouder Felix voorstellen als `een pest, iemand die opstanden verwekt onder alle Joden over de ganse wereld', 24: 5. En tot in onze eeuw toe zou nu hier, dan daar de verdachtmaking gehoord worden: `Christenen zijn staatsgevaarlijk!' Ook zou deze aantijging, evenals hier, meermalen uit de koker komen van de valse kerk, die daarmee de overheid zou trachten op te zetten tegen de ware gelovigen. 6 )
65
§ 24
Paulus' tweede apostolische reis
Om hun beschuldiging aannemelijk te maken, besloten de Joden eerst rellen te organiseren, om die vervolgens Paulus en Silas in de schoenen te kunnen schuiven. Met behulp van onguur straatvolk veroorzaakten ze een oploop en brachten daarmee de stad in rep en roer. Ze trokken naar het huis van Jason om Paulus en Silas voor de yolksvergadering te brengen, het hoogste rechtsprekende college van de stad. Tessalonica behoorde namelijk tot de zogenaamde `vrije steden', die een hoge mate van zelfbestuur bezaten. 6 Toen zij hen daar echter niet aantroffen, sleurden zij Jason zelf met nog enkele broeders voor de stadsbestuurders. Daar schreeuwden de Joden 7 ): 'Die gevaarlijke lui die de hele wereld in opstand brengen, zijn nu ook hier opgedoken!' 7 Jason is medeplichtig aan hun revolutionaire acties, want hij heeft ze in huis genomen. Ze handelen allen in strijd met de wetten van de keizer, want zij beweren dat iemand anders koning en kurios is, namelijk Jezus!' (In de Griekssprekende provincies werd de Romeinse keizer ook konings) en kurios = heer genoemd). Had men misschien iets opgevangen uit Paulus' prediking over de komst (lett. parousie = koninklijk bezoek) van Kurios Jezus?, vgl. I Tes. : 9v, 4: 13-18; 2 Tes. 2. In elk geval beschuldigden zij de apostel van niets minder dan hoogverraad! 8 Daarmee brachten zij zowel bij het te hoop gelopen yolk als bij de stadsbestuurders schrik en ontsteltenis teweeg. Als nu niet krachtig voor de eer en het gezag van de keizer werd opgekomen, zou hij hen van hoogverraad kunnen beschuldigen en Tessalonica haar voorrecht van `vrije stad' kunnen ontnemen. Voor Paulus en Silas was deze levensgevaarlijke aanklacht om twee redenen nog des te ernstiger. Ten eerste omdat er toen inderdaad overal in het Romeinse rijk Joodse onruststokers optraden. 9 ) Niet alleen in Judea, waar het verzet tegen de Romeinse bezetters na 44 al sterker toenam, maar ook in grote steden als Rome, waar destijds tienduizenden Joden woonden en Alexandria, waar het er zelfs honderdduizenden waren, vgl. dl. 1, 43. Keizer Claudius had de Joden zelfs uit Rome verbannen, Hand. 18: 2. Ten tweede omdat zij van Romeinse autoriteiten niet konden verwachten dat die het onderscheid zagen tussen de apostolische messiasprediking en het militante messianisme van de Joodse Zeloten, die op revolutie tegen Rome aanstuurden. 66
iii:
Tessalonica en Berea
§ 24
Hier stuiten we op een van Lucas' bijoogmerken met zijn boek Handelingen: de hoge Romeinse ambtenaar Teofilus het onderscheid leren tussen de apostolische en de zelotische messiasverwachting, dl. I, 14. Eeuwen later stond Guido de Bres met artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis iets dergelijks voor ogen. Hij wilde daarmee de rooms-katholieke koning Filips It ervan weerhouden de gezagsgetrouwe gereformeerden over een kam te scheren met de oproerige dopersen. Men leze de apostolische vermaningen om de Romeinse overheden te eren ook in dit apologetische licht, Rom. 13: 1-7, Tit. 3: 1, 1 Petr. 2: 13,17. Paulus' prediking voortijdig afgebroken 9 De autoriteiten van Tessalonica waren gelukkig verstandiger dan die van Filippi. Zij onderzochten de zaak en Jason wist hen er blijkbaar van te overtuigen dat er geen woord waar was van wat de demonstranten riepen. En zolang de beide hoofdverdachten onvindbaar bleven, was de overtreding van Jason (het huisvesten van oproerige elementen) niet aantoonbaar. Nadat hij en de anderen zich er met een borgsom garant voor gesteld hadden dat Paulus en Silas de stad direct zouden verlaten, liet het stadsbestuur hen vrij. Voor Jason en de andere meegesleurde broeders begon het lij den om Christus' wil daarmee wel heel spoedig! Zij waren amper enkele weken christen en leden nu al schade en schande vanwege hun geloof. Deze vijandige stemming zou nog enige tijd aanhouden. Niet lang hierna schreef de apostel hun: 'En u bent navolgers geworden van ons en van de Heer, toen u het woord hebt aangenomen onder allerlei beproevingen en toch met vreugde van de Heilige Geest', 1 Tes. : 6, vgl. 2: 14v, 3: 3v. oa Voor Paulus en Silas was verder werken in Tessalonica onmogelijk gemaakt. Onder bescherming van de nachtelijke duisternis stuurden de broeders hen naar Berea, zo'n 5o km van Tessalonica. Een vlucht die de Meester zijn apostelen had toegestaan, Mat. o: 23 (zie ook bij 14: 6). Zijn overhaaste vertrek leek de gelovigen in Tessalonica alleen maar nadeel te bezorgen, doch nu zou hij hun twee brieven schrijven, die voor de gemeente van alle eeuwen van onschatbare waarde zouden blijven.
67
§ 24
Paulus' tweede apostolische reis
iii:
en Berea
§ 24
3. TERUGBLIK OP PAULUS' VERBLIJF IN TESSALONICA In 1 Tessalonicenzen vertelt de apostel hoe neerslachtig hij was nadat hij de gemeente bij nacht en ontij had moeten verlaten. Geen dag was zij uit zijn gedachten. Zou de verleider haar weer overhalen, zodat al zijn moeite vergeefs was geweest? Tweemaal had hij geprobeerd terug te keren, maar de satan had het hem belet, i Tes. 2: 18. Nadat hij in Berea een gemeente had gesticht en hij in Athene was aangekomen, kwelde hem ook daar nog steeds de zorg om Tessalonica. Deze drukte hem zelfs zo zwaar dat hij nog liever moederziel alleen in die heidense wereldstad was achtergebleven en Timoteiis naar Tessalonica had gezonden (een reis van 30o km), dan daarover nog langer in onzekerheid te moeten verkeren, i Tes. 3: I. Na enkele weken kwam hij terug met de verzekering dat de gemeente na Paulus' vertrek wel zwaar vervolgd was (1 Tes. 1: 6), maar nog steeds volhardde in het geloof en het evangelie ijverig verbreidde. Zij bleek haar strategisch gelegen woonplaats aan de Via Egnatia daarvoor goed uit te buiten, i Tes. I : 8. Zodra de apostel dit goede nieuws vernomen had, greep hij de pen om zijn eerste, blijde brief aan de Tessalonicenzen te schrijven. `Wij Leven weer op, nu blijkt dat u standhoudt in de Heer!', i Tes. 3: 8.
Dag en nacht geploeterd Overigens heeft Paulus die weken in Tessalonica naast het inspannende werk van de verkondiging ook nog zware handenarbeid verricht, mogelijk als tentenmaker, vgl. 18: 3. En dit alles zo kort na de mishandeling in Filippi. Enkele maanden na zijn vertrek schreef hij: `U. herinnert zich wel, broeders en zusters, hoe we hebben gezwoegd en geploeterd. Dag en nacht hebben we gewerkt om in ons onderhoud te voorzien, zodat we bij de verkondiging van Gods boodschap niemand van u ten laste hoefden te zijn', i Tes. 2: 9. Was hij misschien ook bang dat boze tongen hem na zijn overhaaste vertrek hadden uitgemaakt voor een van die religieuze klaplopers, die destijds in groten getale stad en land afreisden? Toch kon hij ondanks al zijn geploeter niet rondkomen, want in strijd met zijn principe — nets aannemen voor het evangelie! — zag hij zich in Tessalonica genoodzaakt materiele ondersteuning vanuit Filippi te aanvaarden: 'Al in Tessalonica hebt u mij tot tweemaal toe de hulp gestuurd die ik nodig had', Fil. 4: 16.
Zo'n jonge gemeente en toch al zo bijbelvast Maar hoe kon zo'n jonge gemeente reeds na enkele maanden op eigen benen staan? Ja, zelfs een voorbeeld worden voor alle gelovigen in Macedonia en Achaje en een centrum van evangelieverkondiging?, I Tes. i : 7v. Dit verbaast ons temeer wanneer wij de brieven lezen die Paulus zulke gemeenten schreef. Want daarin verkondigde hij bepaald geen evangelie in een notendop, maar veronderstelde hij bij zijn pasbekeerde lezers grote schriftkennis. De verklaring hiervoor zullen we moeten zoeken in het onderwijs dat zij in de synagoge ontvangen hadden. Deze scholing moeten wij niet onderschatten. Veel godvrezende' heidenen die wekelijks de Joodse kerkdiensten bezochten, hadden daar al jarenlang de schriftlezingen aangehoord. En niet een paar losse verzen per keer, maar brede gedeelten uit de Wet, de Profeten en de Psalmen. Vandaar dat zij reeds voor Paulus' komst behoorlijk thuis waren in de schrift. Ver-
Kort verblijf Volgens vs. 2 was deze gemeente ontstaan nadat de apostel slechts drie sabbatten lang in de synagoge de Schriften had geopend. Moeten we daaruit afleiden dat hij er niet meer dan drie voile weken gewerkt heeft? Dit lijkt voor het ontstaan van een `grote menigte' (vs. 4) gelovigen wel erg kort. We vernemen ook niet hoeveel tijd er verliep tussen die derde sabbat (vs. 2) en Paulus' gedwongen vertrek. Als we bedenken dat een retour Filippi-Tessalonica een dag of acht vergde en dat hij vandaar tweemaal broeder(s) ontving, dan lijkt het ook om deze reden aannemelijk dat hij er wel kort, maar toch iets langer dan drie weken geweest moet zijn. Temeer als we ons herinneren dat de apostel bij dit alles ook nog persoonlijke zielszorg beoefende: `Hebben we u niet ieder persoonlijk aangespoord en bemoedigd zoals een vader zijn kinderen?', r Tes. 2: i 1. Wel zullen we voor de duur van zijn verblijf eerder aan weken dan aan maanden moeten denken.
68
moedelijk waren zij zelfs bijbelvaster dan menige hedendaagse christen. Zodoende konden zulke heidenen de apostel goed volgen wanneer hij uit de Schriften bewees dat Jezus de Messias is. 10 )
I
69
24
Paulus' tweede apostolische reis 4. IN BEREA TREFT PAULUS WELWILLENDE JODEN AAN, HAND. 17: 10B-12
Hoewel zijn Joodse volksgenoten in Tessalonica hem fel vervolgd hadden, vervulde dit Paulus niet met woede en haat. Hij schreef hen ook niet alien af. Integendeel, later bekende hij: 'In mijn hart is grote droefheid en een pijn die niet ophoudt. Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten daarmee kon helpen', Rom. 9: 2V. Dit bleek ook in Berea. lob Want toen hij daar aangekomen was, begaf hij zich alweer eerst naar de synagoge. Ondanks zijn slechte ervaringen te Tessalonica, erkende hij daarmee opnieuw dat de Joden als erfgenamen van Gods verbond het eerst het evangelie moesten horen, vgl. 3: 26, 9: 15. En hier zou hij een van de mooiste episoden van zijn apostolische loopbaan beleven. I Want in Berea waren de Joden edelmoediger en welwillender dan in Tessalonica. Hier stootte hij niet op hatelijke tegenspraak en koude onverschilligheid, maar trof hij oprechte belangstelling en liefde voor Gods Woord aan. Niet dat deze volksgenoten zijn boodschap lichtgelovig en kritiekloos aannamen. Integendeel, niet alleen op de sabbatten, maar dag in dag uit bestudeerden zij de heilige schriftrollen. Aileen niet uit lust tot tegenspraak, maar om na te gaan of wat hij over de Messias verkondigde daarmee klopte, vgl. Luc. 16: 29, Joh. 5: 39. Zij deden precies wat Paulus nu zo graag in alle synagogen had willen aantreffen: eerlijk onderzoek aan de hand van Wet en Profeten naar de echtheid van zijn apostolische getuigenis omtrent Jezus' messiasschap. Hun edele gezindheid kwam hierin uit dat zij dit onbevooroordeeld deden. Bij hen had de Schrift het laatste woord en niet de rabbijnse traditie. 12 Toen mocht Paulus tot zijn vreugde constateren dat God zijn yolk niet verstoten heeft, maar een rest daaruit bewaart, Rom. i 1: i-5. Want omdat zij voor de Schrift bogen, kwamen hier veel Joden tot geloof in Messias Jezus. Evenals een groot aantal vooraanstaande, invloedrijke Griekse vrouwen en mannen, wat de gemeente een zeker aanzien verschaft zal hebben. Zij wilden zich wel laten overtuigen dat Jezus de beloofde Messias was. Een van deze gemeenteleden kennen we bij name: Sopater, de zoon van Pyrrus, Hand. 20: 4. Overigens le-
70
iii:
en Berea
§ 24
zen we nergens dat Paulus Berea later nogmaals bezocht heeft of haar een brief geschreven heeft. Berea, lichtend voorbeeld Wie van de Bereers had kunnen vermoeden dat zij door hun eerbiedige bijbelstudie zo'n lichtend voorbeeld zouden blijven? Bij hen was de Schrift geen dood kapitaal en evenmin het exclusieve eigendom van een `geestelijke stand', maar het levende bezit van de hele gemeente. Daardoor was de uitleg van de Schrift ook geen voorrecht van theologen, maar voorbehouden aan alle gelovigen. Dit recht misbruikten zij echter niet om een zelfverzonnen `waarheid' in de Schrift in te lezen, maar om de ene echte Waarheid daarin op te sporen. Zij handelden daarbij naar de gulden regel van Schrift met Schrift vergelijken, omdat ze erkenden dat de Schrift haar eigen uitlegster is. De Here geve ons in deze tijd meer `Bereers'! In hun huizen wordt de Bijbel dagelijks eerbiedig gelezen, overdacht en gehoorzaamd. En in hun gemeentelijke samenkomsten regeert Gods Woord en geen mensenwoord. Haar herders en leraars beperken zich niet tot een bloemlezing van losse, stichtelijke `teksten', maar openen de Schrift in haar voile breedte en diepte. En moderne Bereers horen niets liever dan wat de Geest in de Schrift tot de gemeenten zegt! 'De ware schat van de kerk is het allerheiligst evangelie van de heerlijkheid en genade Gods' (een van Luthers 95 stellingen). Daarom is schriftonderzoek het beste middel voor geloofsgroei en de opbouw van 'Berea-gemeenten ' . 5. JOODSE AGITATIE VANUIT TESSALONICA VERDRIJFT PAULUS OOK UIT BEREA, HAND. 17: 13-15
Toen bleek opnieuw hoe waar Jezus' profetie was dat Hij tussen huisgenoten verdeeldheid kwam brengen, Luc. 12: 51 v. 13 Dankzij het netwerk van contacten, dat destijds tussen de synagogen bestond, kwam het de Joden in Tessalonica ter ore dat 'die Paulus' nu ook in Berea verkondigde dat Jezus van Nazaret de Messias is. En dat zijn prediking bij velen geloof vond, ook hier weer bij vele voorname en invloedrijke Grieken. Toen laaide hun godsdiensthaat opnieuw op. Een stel Joden uit Tessalonica, die mordicus tegen Messias 71
§ 24
Paulus' tweede apostolische reis
Jezus gekant waren, reisde naar het 5o km verderop gelegen Berea om ook daar het yolk op te hitsen en demonstraties tegen Paulus en Silas op touw te zetten, vgl. i Tes. 2: 14. In i Tes. 2: 15v typeerde Paulus zijn Joodse tegenstanders aldus: `...die zelfs de Here Jezus en de profeten gedood hebben en ons tot het uiterste vervolgd hebben, die Gode niet behagen en tegen alle mensen ingaan, daar zij ons verhinderen tot de heidenen te spreken tot hun behoud, waardoor zij te allen tijde (de maat) hunner zonden volmaken. De toorn is over hen gekomen tot het einde'. 14 Na verloop van tijd werd de situatie voor Paulus ook hier levensgevaarlijk. Daarom stuurden de broeders hem direct verder, in de richting van de kust. Daarmee ontvluchtte hij voor de achtste maal een stad: Damascus — Jeruzalem — Antiochie-in-Pisidie — Ikonium Lystra — Filippi — Tessalonica — Berea. Silas en Timoteils liet hij er voor de nodige nazorg en nascholing achter. 15 Omdat de broeders hem in de richting van de kust leidden, is Paulus mogelijk per schip over zee naar Athene gereisd. Maar als hij te voet langs de kustweg over land ging, was de tocht vanwege rovers en plunderaars niet zonder gevaar. Vooral in Asia en Griekenland slaagden de Romeinen er nooit geheel in dit gespuis uit te roeien. Voorzichtige reizigers sloten zich daarom wel aan bij een voorbijtrekkend legeronderdeel.1 1) Het zal daarom mede met het oog op zijn veiligheid zijn geweest dat de gemeente Paulus een aantal broeders als escorte meegaf. Hij vond het blijkbaar niet nodig dat Timoteiis en Silas nog lang in Berea bleven, want zijn begeleiders moesten hen na hun terugkeer verzoeken de apostel, zodra het werk dit toeliet, te volgen. Zo kwam er een einde aan Paulus' arbeid in Macedonia.
Tessalonica en Berea
5C 24
NOTEN I) A. Sizoo, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 165. 2) Grieks: paratithemenos, vgl. E F. Bruce, comm. a.l. : ...setting (the scriptures) side by side with the events which had fulfilled them'. 3) Zie over de wijze waarop Paulus vanuit wet en profeten argumenteert: Herman Amelink, Paulus, Kampen 1994, 143v. 4) Proseklerothêsan, als een klêros, een door het lot toegemeten (erf)deel. Een fijne zinspeling op Psalm 2: 8, waarin God zijn Messias-Koning `volkeren tot uw erfdeel' belooft? Aldus een suggestie van J. van Eck, Paulus en de koningen, Franeker 1989, 36v. 5) De Statenvertaling volgt in dit vers een ander handschrift: 'Maar de Joden die ongehoorzaam waren, dit benijdende...' Een schriftmatige toevoeging. Ongeloof is volgens Jezus ongehoorzaamheid, vgl. Joh. 3: 36. 6) Zie voor dit vervolgingspatroon in de kerkgeschiedenis in deze serie Psalmen 1, 176-179. Calvijn klaagt in zijn commentaar op dit vers dat de `papisten' (...) in zijn dagen tegen beter weten in `ons ten laste leggen, dat wij nl. alle gezag omver willen werpen, dat wij de wetten en rechtbanken willen opheffen, en de macht der koningen willen nederwerpen' en ons uitmaken voor `vijanden van de openbare veiligheid'. 7) 'Het subject hoi loudaioi uit vs. 5 blijft van kracht tot in vs. 8', J. van Eck, a.w. 107. 8) Vgl. F. E Bruce, comm. a.l. Zelf noemden de keizers zich nooit rex, omdat zij koningen onder zich hadden, R. C. H. Lenski, comm. a.l. 9) William J. Larkin Jr., Acts, Leicester 1995, a.l. (The IVP New Testament Commentary Series; 5). 10) Vgl. C. van der Waal, Gij kustlanden, Goes 1976, 20. 11) Vgl. H. Mulder, comm. a.l.
Vooruitblik
Timoteiis reisde de apostel spoedig achterna en voegde zich (samen met Silas?) in Athene bij hem. Daar Paulus zich zoals we zagen grote zorgen maakte over Tessalonica, zond hij Timoteiis al spoedig daarheen terug. Zelf begaf hij zich intussen van Athene naar Korinte. Daar zouden Timoteiis en Silas hem weer ontmoeten en geruststellen met hun rapporten, 18: 5. Daarop schreef Paulus vanuit Korinte zijn beide brieven aan de Tessalonicenzen, i Tes. 3: 1-6. 72
73
Athene
In dit centrum van kennis en kunst hadden wereldberoemde wijsgeren hun visie op de werkelijkheid ten beste gegeven. Maar nu zou hier een leraar optreden die hun wijsheid als dwaasheid zou ontmaskeren, vgl. T Kor. 1: 19v.
§ 25
HANDELINGEN 17: 16-34 PAULUS' TWEEDE APOSTOLISCHE REIS IV: ATHENE
En toen liep de kleine Jood Paulus op zekere dag door de straten en zuilengangen van Athene, de culturele hoofdstad van de antieke wereld. Het was alleen niet meer het Athene van staatslieden als Pericles en wijsgeren als Socrates, Plato en Aristoteles. Zijn bloeitijd was reeds eeuwen voorbij. Het was nu nog maar een provinciestad van amper tienduizend inwoners, die geheel overvleugeld was door de wereldstad Korinte. Wel was het met Alexandria nog altijd een van de belangrijkste cultuurcentra van de toenmalige wereld en een juweel van bouw- en beeldhouwkunst, dat toen al door talloze toeristen werd bezocht. Sterker dan waar ook kwam bier het heidendom in al zijn verdwazing op de apostel af. Overal staarden de dode ogen van een marmeren god of godin op hem neer, want er stonden in Athene talloze tempels, altaren en standbeelden. Volgens een hekeldichter kwam je in Athene eerder een god tegen dan een mens! Alle goden van de Olympus stonden wel ergens in marmer of zelfs zilver en goud afgebeeld. Openbare gebouwen waren aan een god(in) gewijd en voor de ingang van veel huizen stond een pilaar met het hoofd van Hermes, de god van wegen en poorten. Zou Paulus ook de Acropolis bestegen hebben? Op deze zestig meter hoge, ver boven stad en land uit torenende heuvel stond het grootste kunstwerk van de oudheid: het Parthenon, een majestueuze tempel met achtennegentig dorische zuilen van maar liefst vijftig meter hoogte en vijftig levensgrote beelden van de godin Athena. Binnenin de tempel stond haar dertien meter hoge beeld uit goud en ivoor. De stad was zelfs naar haar genoemd! 74
§ 25
1. PAULUS IN DE SYNAGOGE EN OP DE MARKT VAN ATHENE, HAND. 17: 16-21
Paulus onderging Athene wel heel anders dan de antieke en moderne toeristen. Hoewel hij in Tarsus en op zijn reizen al heel wat afgoderij had gezien, overtrof Athene in dit opzicht alles. Hevig verontwaardigd 16 Toen hij namelijk op Silas en Timoteils wachtend (vs. 15) door de stad dwaalde, werd hij pijnlijk getroffen door het enorme aantal afgodsbeelden en tempels dat hij tegenkwam. En terwijl de toeristen genoten van het machtige Parthenon en de volmaakte techniek van de godenbeeldhouwers, werd de apostel door dit alles vervuld met heilige ergernis. Hij proefde namelijk de demonische geest waaruit deze godsdienstigheid voortkwam en hij kende Gods diepe afkeer daarvan: `Ik ben Jahweh, dat is mijn naam, mijn glorie deel Ik met geen ander, Ik geef mijn roem niet aan godenbeelden', Jes. 42: 8, vgl. Ex. 34: 14. En juist omdat hij de Here zo vurig liefhad, was hij zo diep verontwaardigd I ) over wat Hem bier werd aangedaan. Zijn recht om als enige God en Schepper geeerd en geprezen to worden, had Athene Hem brutaal ontnomen en aan afgoden (= boze geesten) toegekend, vgl. Rom. I: 23,25, 1 Kor. to: 20. Voelen wij ons nog pijnlijk getroffen door de talloze afgoden in onze steden en dorpen, waardoor God en zijn Zoon van hun eer worden beroofd? Immers, alles wat God verdringt en vervangt, is een afgod! Maar ook aan dit verblinde en verdwaasde Athene wilde God de overweldigende rijkdom van zijn genade tonen, zowel aan de hoogontwikkelde als aan de onontwikkelde heidenen. Daartoe had Hij Paulus naar deze stad geleid.
75
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
iv: Athene
In de synagoge 17a Gewoontegetrouw begaf hij zich eerst naar de synagoge. Want daar lagen de rollen van Mozes en de Profeten en daar kon hij misschien Grieken ontmoeten die de God van Israel reeds kenden. Hier moest hij het grote nieuws verkondigen dat Jahweh zijn beloften had vervuld en dat Hij de Messias had gezonden. Lucas neemt aan dat wij nu wel weten hoe Paulus dit placht te doen, vgl. Hand. 13: 16-41;17: 2VV. Hij vertelt ook niet of hier Joden en godvrezenden tot geloof kwamen. Zij kunnen behoord hebben tot de `anderen' die hij in vs. 34 noemt.
Discussies met wijsgeren 18 De meeste gewone Grieken met wie de apostel sprak, zullen de vele goden en hun beelden nog wel serieus genomen hebben. Maar de `modern' filosofen van die tijd zagen niet veel meer in het naieve volksgeloof. Enigen van hen — filosofen van de epicuristische en stoische richting — raakten meermalen met Paulus in discussie. De epicuristen, volgelingen van de wijsgeer Epicurus (30o v. Chr.), leerden dat de wereld ontstaan was uit een toevallige ontmoeting van atomen. Het kwam er maar op aan dat een mens zich gelukkig voelde en zoveel mogelijk van het leven genoot. Daarvoor moest hij zich vooral niet bang laten maken voor goden, zelfs niet voor de dood. Want goden bemoeien zich niet met de wereld en als de dood er is, zijn wij er niet meer en is alles uit. Men kan zich afvragen of het post-christelijke heidendom in Europa en Amerika feitelijk niet teruggezakt is in de levensbeschouwing van de oude epicuristen. `Als de doden niet verrijzen, laten we dan maar eten en drinken, want morgen gaan we dood', i Kor. 15: 32. 4 ) De storcijnen, volgelingen van de wijsgeer Zeno (30o v. Chr.), leerden een soort pantheisme. De godheid viel volgens hen praktisch samen met de rede en de natuur; zij was zoiets als de grote wereldziel. Na de dood loste je ziel daarin op en hield je op te bestaan. Het voornaamste was volgens hen dat je onverstoorbaar je plicht deed en je gevoelens beheerste en dat je alles rustig verdroeg. Lijden, maar ook rijkdom en genot lieten de ware stoicijn koud. Zondebesef kenden zij niet. 5 ) Blinde geleerden! Van zonde en schuld, van genade en vergeving, van eeuwig leven en eeuwige dood hadden zij geen besef Ook hun trachtte Paulus het grote nieuws te vertellen van Jezus Christus, die gestorven was aan een kruis, maar door God was opgewekt als Leidsman naar het eeuwige leven, 3: 15. Men begreep er echter niet veel van. Sommigen spotten in plat-Atheens: 'Dal is een praatjesmaker (lett. zaadpikker) 6 ). Wat wil die ons nu eigenlijk vertellen?' Zij hielden hem voor een derderangs intellectueel, die hier en daar wat ideeen van anderen had opgepikt en deze nu met een air van geleerdheid aan de man bracht. Anderen namen hem serieuzer en merkten op: 'Het schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn.' En daar stonden zij wel open
Op de agora 17b Op de sabbatten sprak Paulus in de synagoge, maar op de andere dagen onderhield hij zich ook met mensen die hij op de markt (Grieks: agora) aantrof. Daarbij moet u niet denken aan een Hollands marktplein. Op de agora van Athene kon je van alles en nog wat kopen, tot slaven en slavinnen toe. 2 ) Maar zij bestond feitelijk uit een heel complex van pleinen, pleintjes en bazaars, die ingesloten werden door prachtige hallen, tempels en openbare gebouwen. In de statige en schaduwrijke zuilengangen rond de agora zag de apostel een rijk geschakeerd publiek aan zich voorbijgaan: marktkooplui en haveloze ezeldrijvers; deftige magistraten die zich door slaven in een draagstoel lieten vervoeren en buitenlandse studenten die in Athene hun wijsgerige en retorische opleiding voltooiden; toeristen die van heinde en ver gekomen waren om de kunstschatten te bewonderen en de theaters te bezoeken. Allerlei redenaars beklommen hier de spreekgestoelten; filosofen gingen hier discussies aan en straatpredikers verkondigden de voorbijgangers hoe ze gelukkig konden worden. In dit geheel viel Paulus niet op. Alleen vrouwen zag men er weinig. De mannen deden de inkopen en lieten die door een slaaf naar huis brengen. De warme middaguren brachten zij daarna luierend en pratend door onder de schaduwrijke platanen van de agora of in een wijnschenkerij . 3 ) Op deze agora sprak Paulus als de gelegenheid zich voordeed over de Here Jezus. Hiermee was het evangelie doorgedrongen van de zuilengang (= stoa) van Salomo in Jeruzalem (Joh. Jo: 23, Hand. 3: I 1, 5: 12) tot de stoa's van Athene, het bolwerk van de antieke heidense be schaving. 76
§ 25
I
77
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
voor. De hellenistische mengcultuur waarin zij leefden, had immers al veel nieuwe goden en godinnen aan de bestaande galerij toegevoegd, vooral oosterse. Omdat Paulus de Here Jezus en zijn opstanding (Grieks: anastasis) verkondigde, dachten zij wellicht dat hij weer een nieuw godenpaar introduceerde: de god Jezus en zijn gemalM Anastasis. 19 Gelukkig kreeg Paulus gelegenheid zich nader te verklaren. Ze namen hem mee naar een hoorzitting van de Areopagus, de prestigieuze Raad voor Opvoeding en Wetenschap, die onder meer toezicht hield op zeden, religie en onderwijs. Dit college ontleende zijn naam aan de Areopagus (=Aresheuvel), thans een kleine kale bergtop, waarop het vaak zitting hield. Het is niet duidelijk of men Paulus daarheen voerde of naar de koninklijke zuilengang aan de agora, waar de Raad ook wel samenkwam. 7 ) Toen de vergadering geopend was, vroeg men hem: `Kunt u ons uitleggen wat die nieuwe leer inhoudt, die door u wordt uitgedragen? 20 Want u vertelt dingen die ons nogal vreemd in de oren klinken Daarom zouden we graag nauwkeuriger willen weten wat u bedoelt.' 21 Dit vroegen ze niet uit heilbegerigheid, maar uit onverzadigbare nieuwsgierigheid. 8 ) Want alle Atheners en de daar woonachtige buitenlanders besteedden hun tijd het liefst aan het uitwisselen van nieuwtjes, zoals de nieuwste ideeen op theologisch en filosofisch gebied. 9 ) Lichamelijke arbeid lieten zij aan slaven over. Maar de verhoogde Here Jezus, die alle dingen leidt, schonk zijn gezant zo een ongedachte gelegenheid om deze nieuwsgierige intellectuelen het grootste nieuws van alle tijden te verkondigen: Gods genade in Jezus Christus! Helaas zouden maar weinigen van hen aan zijn oproep tot geloof en bekering gehoor geven, vs. 34. 2. PAULUS MAAKT DE ONBEKENDE GOD BEKEND, HAND. 17: 22-32
En toen zag die in hun ogen kleine Jodenman zich opeens geplaatst voor de intellectuele elite in het culturele centrum van de antieke wereld! Moeilijker publiek dan dit verwende auditorium van intellectuele lekkerbekken, theoretische bespiegelaars en tegelijk blinde heidenen kan men zich nauwelijks voorstellen. 78
Athene
§ 25
Wijsgeren zonder schriftkennis Aanknopen bij enige kennis van Mozes en de Profeten kon hij hier niet. Het was immers al bijna tweeduizend jaar geleden dat God het Woordcontact met de heidenwereld had afgebroken om voortaan alleen tot Israel te spreken, Ps. 147: 19v, Hand. 14: 16. Er deinden nog wel enkele verwrongen restanten van die Woordopenbaring bij hen na, maar in feite hielden zij de waarheid omtrent God reeds eeuwenlang in ongerechtigheid ten onder, Rom. I : 18. Ook de geleerden van de Areopagus leefden met al hun wijsgerige beschouwingen `zonder hoop en zonder God', Ef. 2: 12. De apostel zag zich dus genoodzaakt eerst hun afgoderij te ontmaskeren en hun de enige, waarachtige God bekend te maken. Pas wanneer hij hun het abc van de ware Godskennis had bijgebracht, kon hij hun de Here Jezus verkondigen. Hoe heeft hij zich van deze zware opdracht gekweten? Geen aanpassing, maar verkondiging Men heeft Paulus ervan beschuldigd dat hij zich in zijn toespraak voor de Areopagus teveel aan de Griekse filosofie zou hebben aangepast. Om bij dit hoogontwikkelde gehoor in het gevlij te komen, zou hij teveel wijsgerig water bij de wijn van het evangelie hebben gedaan. Daaraan zou het te wijten zijn dat er zo weinig Atheners tot bekering kwamen en dat hij vandaar als een teleurgesteld man in Korinte aankwam. Vast besloten deze preekmethode voorgoed vaarwel te zeggen om voortaan weer de gekruisigde Christus centraal te stellen. Dit zou blijken uit 1 Kor. 2: 1-5. Maar waarom zou Lucas deze `mislukte' toespraak van zijn vriend dan opgenomen hebben? Omdat de evangelist blijkbaar beter dan Paulus' latere critici begreep dat deze rede van a tot z geput was uit het Oude Testament. En dat hij daarin niet over de waarheid omtrent God en mens filosofeerde, maar die met apostolisch gezag verkOndigde. Gewoon in de praktisch-profetische taal van de Schrift, zodat ook onontwikkelde omstanders hem zonder schriftkennis konden begrijpen. En als, hij daarbij enkele malen woorden gebruikt die ook in het stoIcijnse gedachtegoed voorkwamen, dan vult hij die met een schriftuurlijke inhoud. 1 °) Uiteraard geeft Lucas ook nu van Paulus' toespraak slechts een korte samenvatting, die wij in minder dan twee minuten lezen. De 79
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
apostel heeft de zaken uiteraard breder uitgewerkt dan de evangelist ze weergeeft. Wetenschappers op hun onwetendheid aangesproken 22 Nadat Paulus midden in de vergadering was gaan staan, sprak hij haar als volgt toe. `Atheners! Ik merk aan alles dat u buitengewoon godsdienstig bent. 11 ) 23 Want toen ik hier rondliep en bezichtigde wat u zoal vereert, ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: Aan de onbekende god. U geeft daarmee toe dat er naast de goden van wie u veel weet, nog een bestaat van wiens naam, werk en kracht u niets weet. U vereert dus ook iets wat u niet kent.' Bij die onwetendheid van de Wetenschappelijke Raad knoopte hij aan: `Welnu, wat Ti zonder het te kennen vereert, dat kom ik u verkondigen!' Dat het schilldige onwetendheid was, verweet hij hun nu niet, vgl. Rom. 1: 18-2o. Het ging er nu om hun harten te winnen voor het evangelie van Jezus Christus. Daartoe moesten deze veelgodendienaars en van het volksgeloof losgeslagen filosofen eerst horen dat de hun onbekende God de ene waarachtige en persoonlijke God was, de Schepper van hemel en aarde en de Heer der volken. Wat verlangde Hij van hen en wat was Hij met de mensheid van plan? Hij is de Schepper en Heer van hemel en aarde 24a De apostel stelde zich meteen niet synthetisch, maar antithetisch tegenover het heidendom op. Want hij redeneerde niet wazig over 'het goddelijke', 'de wereldrede' of 'het hoogste wezen', zoals de filosofen deden. Evenmin over vele goden en godinnen, zoals de gewone man deed, die voor elk levensterrein een speciale god vereerde. Maar hij sprak over God in het enkelvoud. En niet als een 'het', maar als een de Heer van hemel en aarde. Voorts verkondigde Paulus niet in de eerste plaats dat God de wereld zo had liefgehad, maar dat Hij haar geschapen had! Hij begon dus niet bij Joh. 3: 16, maar bij Gen. 1: 1. Volgens hem was dit blijkbaar het abc van alle ware Godskennis: 'In den beginne schiep God de hemel en de aarde.' Voor ons is het zonneklaar dat Paulus hiermee direct de Schrift nasprak, vgl. Ex. 20: 11, Ps. 146: 6, Jes. 42: 5, 66: 2. Maar voor zijn 80
Athene
§ 25
geleerde keurmeesters was dit spreken over een God en nog wel een persoonlijke en scheppende God iets totaal ongehoords, wat frontaal botste met hun filosofieen! Feitelijk werd hiermee reeds al hun religieuze wijsheid als dwaasheid ontmaskerd en aan de hele Atheense godengalerij de genadeslag toegebracht. Volgens hen was de materiele wereld eeuwig. Zelfs als ze door een demiurg (een lagere wereldbouwer) was gemaakt, had hij dit gedaan van voorhanden materiaal. En volgens de stoicijnen was alle materie zelf ook goddelijk. Nu hoorden zij van Paulus dat er naast God de Schepper niets of niemand goddelijk was. Dat er los van Hem niets was ontstaan en kon bestaan. En dat Hij de enige, waarachtige en souvereine God is. Hij woont niet in tempels 24b Als Schepper en Albestuurder is God oneindig ver boven zijn maaksels verheven. Daarom was het absurd te menen dat Hij in een tempel woonde en dus neergehaald en opgesloten kon worden in een gebouw dat mensenhanden voor Hem hadden gemaakt. En Athene stond vol met tempels! Paulus kon deze heidenen zoals gezegd niet naar de Schrift verwijzen. Maar dit neemt niet weg dat zijn toespraak doorspekt is met uitdrukkingen die soms letterlijk aan de Schrift ontleend zijn. Zo horen we hier tweeerlei echo. Ten eerste van Gods eigen woord: 'De hemel is Mij een troon, de aarde mijn voetenbank. Wat voor een huis zou u voor Mij willen bouwen? (...) Dit alles heb Ik met eigen handen gemaakt', Jes. 66: i v. En ten tweede van wat Salomo beleed: 'Maar zou God werkelijk op aarde wonen? Zelfs de hemel en de hemel der hemelen kunnen U niet bevatten! Hoeveel minder dit huis dat Ik gebouwd heb', i Kon. 8: 27. Hij heeft onze verering niet nodig 25 Wat ging de Heer van hemel en aarde vanaf onze schepping intiem met de mensen om! Hij blies de levensadem waardoor alle mensen leven in Adams neus (Gen. 2: 7), zodat zij met Elihu kunnen belijden: 'De adem van de Almachtige laat mij leven', Job 33: 4. En hoe teer beschrij ft David in Psalm 139 Gods vertrouwelijke gemeenschap met hem. De HERE stond hem nog nader dan zijn vader en moeder. 81
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
Wat was het heidendom dan diep gezonken, ook in Athene. Want daar werd hij compleet als een Vreemde behandeld. Hoewel Gods adem ook in hun neusgaten was en Hij dus al vlakbij hen was (vgl. vs. 27v), trachtten zij Hem naar zich toe te trekken en op te sluiten in hun beelden en tempels. Ze hadden er kapitalen voor overgehad, want om het met goden `goed te maken' moest je hen tevredenstellen met kostbare godsdienstigheid. Maar Paulus verkondigde hen dat zij zich daarmee fataal vergisten. Als Schepper en Eigenaar van hemel en aarde heeft God de dienst (lett. `therapie') van mensenhanden beslist niet nodig. Een misverstand dat ook in christelijke vorm voorkomt.I 2 ) God is absoluut niet van ons afhankelijk, maar wij wel totaal van Hem! Onze levensadem en alles wat verder ons leven in stand houdt, moeten wij van ogenblik tot ogenblik van Hem ontvangen. Hoe zouden wij dan die Geyer van alles ook maar iets kunnen geven? Sommige epicuristen hadden hiervan nog enige weet. Zoals ook stokijnse filosofen beweerden dat wat zij 'god' noemden de bron van leven is. 13 ) Wat ons niet behoeft te verwonderen, want de Schrift erkent dat er bij de heidenen nog enige wijsheid bestaat, i Kon. 4: 3o, Spr. 8: 1 5v; 31: r Tenslotte hebben alle religies de voor-Abrahamietische Woordopenbaring als gemeenschappelijke wortel en die was in Paulus' dagen nog niet totaal vergeten en verdrongen.I 4 ) Maar dit betekent niet dat hij opzettelijk op epicuristisch of stoIsch gedachtegoed zinspeelde, ook al bevatte dit oorspronkelijke waarheidsrestanten. Nog minder dat hij daarmee zijn prediking wilde staven. De bron en norm daarvan was niet de Griekse filosofie, maar dit waren de Schriften van het Oude Testament. De volgende schriftwoorden kunnen hem daarbij voor de geest gestaan hebben. `Zo spreekt de HERE God, die de hemel geschapen en uitgespannen heeft en de aarde heeft gespreid met alles wat zij voortbrengt, die adem geeft aan de mensen die er wonen en levensgeest aan iedereen die er zijn weg gaat', Jes. 42: 5, vgl. Ps. 104: 29, Dan. 5: 23. `Ik wil niet nog een stier van uw erf, niet nog een bok uit uw kooien (...), want van Mij is de aarde met al wat zij draagt', Ps. 5o: 8-12. 'Van U komt dit alles en wij schenken U slechts wat wij uit uw hand ontvangen hebben', i Kron. 29: 14.
82
Athene
§ 25
God, de Schepper en Heer der volken 26 De Atheners kenden verschillende mythen en theorieen over de oorsprong van de mensheid. Over een ding waren ze het daarbij roerend eens: Grieken waren ver verheven boven niet-Grieken of `barbaren'. Alweer dwars daartegenin verkondigde Paulus de oude waarheid van Genesis r: dat de ene, ware God geen Grieken en barbaren schiep, maar uit een enkele stamvader het hele mensdom heeft voortgebracht. Met de bedoeling dat dit als een familie van gelijken de hele aardbodem zou bewonen. Nadat God de wereld en mensheid geschapen had, moesten die uiteraard onderhouden en geregeerd worden. De stokijnen geloofden dat alles door het toeval geregeld werd en de epicuristen ontkenden elke bemoeienis van de goden met de mensen. Maar Paulus leerde dat de levende God zich wel degelijk met de volkerenwereld bemoeit! Hij regeert en leidt haar naar Zijn einddoel, vgl. vs. 31. Daarbij laat Hij de mensheid grote vrijheid en verantwoordelijkheid en spelen talloze oorzaken en gevolgen mede een rol. Maar tenslotte is Hij het die de teugels in handen houdt en geen grillig toeval. Hij stelde voor elk yolk de tijdperken vast van hun opgaan, blinken en verzinken. Zo was toen Paulus sprak de Griekse wereldheerschappij opgevolgd door de Romeinse. God was het ook die door de natuurlijke grenzen van bergen, zeeen en rivieren de woongebieden van de volken had afgebakend. Dit putte Paulus alweer uit het vele dat het Oude Testament leert over Gods hand in de wereldgeschiedenis, vgl. Deut. 32: 8; Jes. 16-23; Jer. 18: 5-1o; 46-51; Dan. 2: 36vv; 7: 6vv. Ook deze passage was voluit evangelieverkondiging. Als de Areopagieten — en hun moderne geestverwanten — hiervoor hun hart openden, zou dit hen bevrij den uit de ban van hun mythische kosmogonieen en noodlotstheorieen. De stokijnen hoefden dan niet langer hun levensangst in eigen kracht te beheersen. En de epicuristen hoefden zich niet langer van alle goden verlaten te voelen. Maar allen zouden vrede vinden in het geloof dat de ganse kosmos in de liefdevolle hand ligt van hun Schepper, de almachtige God en Vader van onze Here Jezus Christus.
83
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
God wilde gezocht en gevonden worden 27 Want waartoe schiep God de mensheid? Niet opdat ieder yolk zijn eigen god of goden zou vereren. Maar opdat de hele wereldbevolking eenparig gemeenschap zou zoeken met Hem, haar Schepper en Heer, wiens hand ze in alles kon opmerken. Helaas heeft de zonde het mensdom al verder van Hem vervreemd, zodat de Atheners Hem niet eens meer kenden, getuige hun altaar voor de onbekende God'. Toch was dit niet nodig geweest. Want ook al had Hij de Woordopenbaring aan het heidendom afgebroken (Ps. 147: 19v), daarmee had Hij zich niet totaal onkenbaar, onvindbaar en onbereikbaar voor hen gemaakt. Integendeel, nog steeds is Hij van niemand van ons ver verwijderd. Dat doet Hij nog altijd opdat iedereen die serieus zoekt en tast, Hem kan vinden. Zoals een blinde tastenderwijs nog veel kan zoeken en vinden. Dit `tasten' moet men natuurlijk geschikt opvatten. God is in de hemel en wij zijn op de aarde. Maar voor wie zijn verstand gebruikt, is Hij bij wijze van spreken in zijn hele schepping 'met handen te tasten'. leder mens wordt daarin immers dagelijks gedragen en omringd door Gods almachtige en alomtegenwoordige kracht. Zodat ook iedereen Hem overal met zijn eeuwige macht en Godzijn (Rom. 1: i 9v) aan het werk kan zien. Kortom, God dringt zich met zijn almacht, wijsheid en goedheid als het ware dagelijks aan de mensheid op. 28 Maar er was nog een veel krachtiger bewijs van Gods nabijheid! Daarvoor moesten de Areopagieten eens letten op hun eigen polsslag en ademhaling. Want wij leven 'in' Hem. Doordat Hij ons de levensadem schenkt, kunnen wij ons bewegen. Wij bestaan van ogenblik tot ogenblik 'in' Hem. Zo dicht als de adem in onze neusgaten en de kracht in onze ledematen, zó dicht is God bij ieder van ons! Daarvan hadden ook enkele van hun eigen dichters nog enige weet: `Uit Hem komen ook wij voort'. (Of: Wij stammen ook van Hem af). Men heeft deze uitspraak aangetroffen bij de stokijnse dichters Aratus en Cleanthes (ca. 30o v. Chr.), die hiermee de lof bezongen van Zeus, de Griekse hoofdgod. Maar als echte pantheIsten nOemden zij Zeus, doch bedOelden zij de logos, hun alles doordringend `goddelijk principe'. 15 ) Het betreft hier dus een stukje verwrongen waarheid. Maar Paulus haalt die dichtregels uit hun heidense verband, buigt de
84
: Athene
§ 25
verdraaide waarheid recht en annexeert haar voor zijn verkondiging van de ware God, op Wie ze alleen van toepassing is. 16 ) Want wij zijn inderdaad 'van goddelijke afkomst'. Niet omdat wij een goddelijke kern zouden bezitten, maar omdat Hij ons schiep `naar zijn beeld en als zijn gelijkenis' (Gen. I : 26) en als `weinig minder dan een god', Ps. 8: 6v. Als Schepper is God de Vader van alle mensen, omdat alien hun leven aan Hem te danken hebben. Maar als Verlosser is God de Vader van alien die Hij in Christus uit genade tot zijn kinderen heeft aangenomen. God is geen product van mensen 29 Maar Paulus wilde met de genoemde dichtregels ook de ongerijmdheid van Athenes godenbeelden aan de kaak stellen. Zijn hoorders waren het met hem eens dat alleen levende mensen gelijkenis met de levende God vertonen. Maar dan moesten `wij' toch niet denken dat ook dood materiaal als zilver en goud aan het goddelijke gelijk is. Hoe kunstig zo'n beeld ook verzonnen en vervaardigd mag zijn. Onze Schepper kan nooit gelijk zijn aan een voortbrengsel van zijn voortbrengsel. Wij horen hier duidelijk de echo van de scherpe kritiek die de profeten op beeldenverering hadden uitgeoefend, vgl. Deut. 4: 15vv, Ps. 115: 4-7; 135: 15-17, Jes. 40: 18, 25; 44: 9-20. Vandaag de dag treft de kritiek van Paulus ook de vele denkbeelden die theologen met hun verstand van God hebben gevormd en die door hun misleide volgelingen met de levende God worden verward. Einde van de onwetendheid 3o Tot dusver sprak Paulus over de periode van Abraham tot Christus. Dat waren de eeuwen waarin Gods Woord alleen tot Israel kwam en de heidenen Hem niet kenden en dienden. Al die tijd had Hij ze hun eigen doolgang laten gaan en veel zonden van hen verdragen, zonder hen daarvoor altijd te straffen, 14: 16, Rom. 3: 25. Maar aan die tijden van schuldige onwetendheid en tastend zoeken had Hij nu een eind gemaakt. Hij wilde ze — om Christus' wil — door de vingers zien en ze voor zijn verdere handelen niet maatgevend laten zijn. 17 ) Niet omdat al het kwaad uit die periode Hem onverschillig liet (vgl. Rom. 1: 18-32),
85
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
maar omdat Hij dit thans nog niet met het Laatste Oordeel wilde straffen. Want God 'wit dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen', I Tim. 2: 4. Daarom luidde Hij nu eerst nog een nieuw tijdperk in, waarin Hij niet langer uitsluitend de Joden, maar ook de heidenen vergeving van zonden en eeuwig leven aanbood. Om voor deze Goddelijke gratieverlening in aanmerking te komen, beval Hij nu alle mensen overal op aarde zich tot Hem te bekeren, Luc. 24: 47. Letterlijker: tot andere gedachten te komen en in een andere gezindheid te gaan leven. Zoals Ezechiel het uitdrukte: Wernieuw uw hart en uw geest', Ez. 18: 31. Zij zouden hun afgoden, theologieen en filosofieen met haar verwrongen kijk op de werkelijkheid overboord moeten werpen. Dit waren alle producten uit de tijd dat zij de levende God niet kenden. Voortaan zouden zij zich met hoofd en hart moeten buigen voor wat Hij in zijn Woord had geopenbaard over zichzelf, over de wereld en over de afkomst en toekomst van de mensen. 31 Van deze bekering hing hun eeuwig heil of onheil af. Want de stolcijnen en epicuristen ontkenden het wel, maar het zou zeker komen: een universeel Godsgericht. Alle mensen moeten eenmaal voor die hemelse rechtbank verschijnen, 2 Kor. 5: 10. Dit oordeel zal 'in gerechtigheid' voltrokken worden. Paulus sprak alweer bijbeltaal, vgl. Ps. 9: 9, 96: 13, 98: 9. God is er vast toe besloten. Hij heeft de Dag van het Oordeels al vastgesteld en de Rechter reeds aangewezen. Hij zal namelijk zelf niemand oordelen, want Hij heeft het hele wereldgericht overgedragen aan een Man (zijn naam deed er nog even niet toe), Dan. 7: 13v, Joh. 5: 27. Het geloofwaardig bewijs van diens bevoegdheid had God ook at geleverd. Hij had die Man namelijk reeds uit de dood doen opstaan, 10: 41v. Als Heer van leven en dood zou hij zowel de levenden als de doden voor zijn rechterstoel dagen. Dit was andere taal dan die van de epicuristische en stokijnse professoren met hun: `Kop op! Pluk de dag! Je hoeft nergens bang voor te zijn. De goden bemoeien zich niet met de mensen en met de dood is alles uit.' De heren waren gewaarschuwd: 'God laat niet met zich spotten', Gal. 6: 7. Op onwetendheid konden zij zich nu nooit meer beroepen.
86
Athene
§
25
Voortijdig afgebroken 32 Welke man zou tot zoiets groots als het wereldgericht in staat zijn? Deze vraag had Paulus vast verwacht en dan zou hij ongetwijfeld geantwoord hebben dat dit Jezus Christus was, de Zoon van God. En dat God juist deze Man als Wereldrechter had aangesteld, omdat Hij Hem voordien als Wereldredder had gezonden; waarna Paulus dan het nodige van dit reddingswerk zou hebben verteld. Om hun vervolgens te verkondigen dat als zij zich tot God bekeerden, Hij hun door diezelfde Man genadig vrijspraak van hun zondeschuld en het eeuwige leven zou schenken. Maar voor deze boodschap kreeg hij de gelegenheid niet meer. 18 ) Hij was voor de Areopagus geleid, omdat men aanvankelijk meende dat hij predikte over Jezus en een godin die Anastasis (= Opstanding) heette. Maar nu begreep men hem beter. Hij verkondigde geen godin `Opstanding', maar de reele, lichamelijke opstanding van doden uit hun graven. En dat een reeds uit de dood verrezen Man hen straks allen voor zijn rechterstoel zou dagen. Op dit moment werd Paulus' toespraak plotseling afgebroken. Helaas niet door de schuldbewuste vraag: `Mijnheer, wat moeten wij doen om gered te worden?', vgl. 2: 37, 16: 30. Sommige filosofen die beseften dat Paulus' hun hele gedachtewereld omverwierp, begonnen hardop met hem te spotten. Het was namelijk echt Grieks om een mens te beschouwen als de optelsom van een lager, sterfelijk lichaam + een hogere, onsterfelijke ziel. Sterven betekende in deze visie de bevrijding van de ziel uit de kerker van het lichaam. Als Paulus dit ook had geleerd, had hij bij menigeen op instemming kunnen rekenen. Maar opstanding van doden vonden de Atheense geleerden eenvoudig absurd. Dit zou immers volgens hen terugval in het lagere, stoffelijke bestaan meebrengen. 19 ) En dit achtten zij niet alleen onmogelijk, maar ook belachelijk. Anderen merkten op: `Daarover moet u ons een andere keer nog maar eens vertellen.' Toonden die daarmee echte belangstelling? Of gaven ze hem zo in beleefde termen te kennen: `Zo is het genoeg. Houd nu maar op', vgl. 24: 25. Daarop werd de vergadering gesloten en was het evangelie van de levende God en de opgestane Jezus door de Areopagus afgewezen. De Atheense doctoren' en `professoren' wilden niet erkennen dat hun `wijsheid' dwaasheid was en dat Paulus"dwaze' boodschap Goddelijke wijsheid inhield, r Kor. : 18-25. 87
§ 25
Paulus' tweede apostolische rein
33 Maar ook de apostel Paulus kende geen speciale evangelisatiemethode om hoogmoedige intellectuelen tot bekering te brengen. Hij had hun de onbekende God bekend gemaakt en hen tot bekering opgeroepen. Nu men zijn woorden niet aannam, was hij aan het einde van zijn kunnen en moeten! De Meester had hem tenslotte niet opgedragen in zo'n geval eindeloos door te drammen, maar bij voorbaat toegestaan zo'n huis of stad te verlaten, Mat. 1o: 14. Daarom vertrok hij uit hun midden, vgl. 13: 51. 3. TOCH EEN GEMEENTE IN ATHENE, HAND. 17: 33V
Paulus' vertrek uit de Areopagus betekende echter niet dat hij nu ook Athene onmiddellijk verliet. 34 Want Gods Woord keerde niet vruchteloos naar Hem terug, Jes. 55: i i. Het deed ook bier wat Hem behaagde: ook in dit centrum van wetenschap en cultuur een gemeente stichten. Er waren namelijk toch enkele mannen die Paulus lieten uitspreken en tot geloof kwamen. 20 ) Onder hen beyond zich zelfs een lid van de Areopagus, met name Dionysius, dus een invloedrijk man! Ook een vrouw die Damaris heette sloot zich bij Paulus aan, samen met nog enkele anderen (zowel Joden als heidenen?). Zij gaven gehoor aan Paulus' oproep tot bekering en vormden de kleine christelijke gemeente van Athene. Maar een kleine gemeente is ook een gemeente, Op. 3: 7v. 'Want waar er twee of drie in mijn naam bijeen zijn, daar ben Ik in hun midden', Mat. 18: 20. Voordat hij verder reisde, heeft de apostel deze gelovigen ongetwij feld nog meer verteld over de woorden en daden van de Here Jezus Christus. De Bijbel bevat echter geen brief van Paulus aan de Atheners. 4. ZO VERKONDIGDE PAULUS HET EVANGELIE AAN BESCHAAFDE ONGELOVIGEN
Paulus' ontmoeting met de Atheense filosofen die God niet meer kenden, is leerzaam voor de evangelieverkondiging aan onze geseculariseerde wereld. Ook daarin wordt de waarheid omtrent God en mensheid door vele hoog ontwikkelden veracht — en de grootste dwaasheid grif geloofd. Het is opmerkelijk dat Paulus de intelligentsia van Athene niet benaderde met een gekortwiekt `evangelie', waaruit hij zorgvuldig alles 88
Athene
§ 25
had verwijderd wat in de ogen van Griekse intellectuelen `dwaasheid' was, vgl. I Kor. I : 23. Integendeel, zijn evangelisatietoespraak had een veelomvattende inhoud. Hij wandelde feitelijk met grote stappen de hele wereldgeschiedenis door, vanaf de eerste scheppingsdag tot de Laatste Oordeelsdag. 21 ) Evenals in zijn preken voor de Joden stelde hij niet de Here Jezus centraal, maar God de Vader als de enige, levende en waarachtige God. Wie Jezus wil verkondigen, moet met God de Vader beginnen. Ter inleiding wees hij zijn hoorders op Gods oneindige grootheid, zoals die blijkt uit de schepping van de kosmos, inclusief die van alle mensen uit een man. En wel met de bedoeling dat zij Hem zouden dienen. Als de Onderhouder 'in' wie wij Leven en bewegen en die ons dus zeer nabij is, hoeft Hij voor niemand 'de onbekende God' te zijn. Hij acht zijn bestaan zonder meer voor alle mensen kenbaar. Dit geldt thans nog des te sterker, nu de mensheid zoveel meer weet van Gods scheppingswerk dan in Paulus' dagen. De apostel wees God ook aan als de absolute Albestuurder. Hij is de Heer van de geschiedenis. Hij bepaalt het lot van de volkeren, hun opkomst, blinken en verzinken. Voor cyclisch denkende heidenen ongehoorde taal. Evenals voor moderne intellectuelen die alleen rekening houden met binnenwereldse causaliteit. God is ook de Koning voor wiens Rechter straks alle mensen rekenschap moeten afleggen. Deze scherpe kant aan zijn boodschap verdoezelde Paulus niet. Hij waarschuwde zijn hoorders voor het onontwijkbare, laatste oordeel en in Athene verkondigde hij de Here Jezus zelfs in de eerste plaats als Wereldrechter. Het is liefdeloos de moderne mens niet te waarschuwen voor 'de dag van de toorn, wanneer Gods rechtvaardig oordeel openbaar zal worden', Rom. 2: 5. Met het oog daarop riep hij zijn hoorders dringend op zich te bekeren voordat het te laat was. `Wetend dat wij ontzag moeten hebben voor de Heer, proberen we de mensen te overtuigen', 2 Kor. 5: I I . De oproep tot bekering is essentieel voor alle evangelieverkondiging. Johannes de Doper en de Here Jezus stelden hem voorop: `Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen', Mat. 7. Dit alles vormde feitelijk de inleiding tot wat Paulus had willen zeggen over het verzoenende lij den en sterven van onze Here Jezus Christus. Helaas deed het woord `opstanding' voor de Atheense filo89
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
sofen de deur dicht, zodat Paulus' prediking voortij dig werd afgebroken. Al kon geen enkele toehoorder zich hierna ooit nog beroepen op onwetendheid met betrekking tot zijn Schepper en zijn Rechter. NOTEN I) Paroxyno. Daarmee wordt in de Septuaginta aangeduid hoe gekrenkt en getergd God zich voelde bij de aanblik van Israels gouden kalverenbeelden bij de Sinai en te Dan en Betel. Vgl. in de Septuaginta Jes. 65: 2v; Deut. 9: 7,18,22; Ps. 105: 28v; Hos. 8: 5. 2) C. van der Waal, Gij kustlanden, Goes 1976, 171, noot 92. 3) A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948,
I 23VV. 4) 'Post-Christian
paganism in our day has been unable to come with anything better' (nl. dan de epicuristen en stoicijnen), R.N. Longenecker, comm. a.l. 5) Hun leer was in de antieke wereld sterker verbreid dan die van Epikurus en oefende nadien ook in de christenheid grote invloed uit. R. J. Dam, Stoa en litteratuur in het licht der Schrift, Goes, 1949 6) 'Characteristically Athenian slang', F. F. Bruce, comm. a.l. 7) Vgl. F. F. Bruce, a.w. 377v, A. Sizoo, a.w., 127. R. ten Kate verdedigt als de enige mogelijkheid dat Paulus op de heuvel sprak, `Grieks Erfgoed in het Nieuwe Testament (ii)', Bijbel en Wetenschap, 19e jrg. 1994, 237v. 8) David J. Williams acht het mogelijk dat de vraag sarcastisch bedoeld was, comm. a.l. 9) 'The world still has many religious Athenians. Religion must be progressive, have new doctrines, 'advanced ideas', not everlastingly repeat the 'old categories or patterns of thought", R. C. H. Lenski, comm. a.l. (1934!) 10) Vgl. F. W. Grosheide, De Handelingen der Apostelen it, Amsterdam, 1948, 137-166. J. H. Bavinck, Alzoo wies het Woord, Baarn z.j., 152-1 87. 11) Het Griekse woord deisidaimoon (`religieus') kan zowel in positieve zin `vroom, godsdienstig' als in negatieve zin `bijgelovig' betekenen. 12) "Kultus' heiszt eigentlich `Pflege', Gottes-'dienst' will Gott `bedienen'. Die GOtter werden natiirlich deshalb `gepflegr und `bediene, damit sie ihrerseits die Wiinsche und Bedtirfnisse des Menschen erfiillen. Wie sehr trkgt auch die `christliche Religion' und sehr viel `christlicher Gottesdienst' diesen Charakter! Wie tief steckt der Wahn, `als ob Gott etwas bediirfe', als ob wir mit unserer FrOmmigkeit ihm einen Gefallen taten, in unsern Herzen. Das Evangelium, die Botschaft von der freien Gnade des ewig reichen Gottes ist das Ende aller 'Religion', alles Gottes-'dienstes' im alten Sinn', W. de Boor, a.w., 318, noot 400. 13) F. F. Bruce, comm. a.l. 14 ) B. Holwerda, Diktaten Historia Revelationis, I, Kampen, 1954, 76vv. 90
iv : Athene
§ 25
15) F. F. Bruce, comm. a.l. Overigens citeert Paulus vaker heidenen, nl. Menander in I Kor. 15: 33 en Epimenides in Tit. t 12, vgl. John R.W. Stott, comm. 286, noot 29. A. Sizoo vraagt zich of of Paulus wel wist wie hij citeerde. 'Het kan gegaan zijn, zooals het ook ons wel overkomt, dat we een spreekwoordelijk gebruikten versregel aanhalen, zonder dat we weten van welken dichter hij afkomstig is. Hoeveel woorden van Vader Cats zijn er niet in omloop! Ook Vondel, Tollens en Bilderdijk citeeren we wel, zonder dat ieder precies weet, wien hij aanhaalt. Ik stel me voor, dat het zoo ook is gegaan met Paulus... ', De Antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 187. 16) Hieronymus deed in een brief aan Magnus, redenaar van de stad Rome (ca. 398 n. Chr.), een beroep op bijbelse voorbeelden om voor de christenen het recht op te eisen gebruik te maken van de profane geschriften. In dat verband schrij ft hij na Paulus' citaat van Aratus in Hand. 17: 28 vermeld te hebben: ' ...de aanvoerder van het christelijk leger en de onoverwinnelijke redenaar slingert bij het bepleiten van de zaak van Christus zelfs een toevallig op een altaar gelezen inscriptie terug om als bewijs voor het geloof te dienen (vgl. Hand. 17,23). Want van de held David had hij geleerd hoe men het zwaard aan de handen van de vijanden moet ontwringen en het hoofd van de geweldige trotse Goliath met zijn eigen degen afhakken. In Deuteronomium (21, 10-13) had hij gelezen hoe de stem van de Heer bevolen had het hoofd van een gevangen vrouw kaal te scheren, haar wenkbrauwen, al haar haren en nagels of te snijden en haar zo te huwen. Wat is er dus voor wonderlijks aan, als ik de wereldse wijsheid, vanwege de fraaie stijl en de schoonheid van haar leden, van een slavin en gevangene tot een Israelitische vrouw wil maken, als ik al wat er dood aan haar is — afgodendienst, wellust, dwaling, hartstochten — of afsnijd of afscheer, en met dat nu zeer reine lichaam verbonden, slavenkinderen uit haar verwek voor de Heer der heerscharen', `Zelfs de Schrift citeert soms profane auteurs', Hermeneus, Tijdschrift voor antieke cultuur, 58e jrg., nr. 2, p. 125. 17) Th. Zahn, Die Apostelgeschichte des Lucas, II, Erlangen 1921, 626, n. 99: huperidein: ...nicht beachten, nicht Ilk sein Handeln maszgebend sein Lassen (...), das Nichtstraffen kleiner und groszer Verstindigungen im Gegensatz zu zorniger Bestrafung. So hier'. 18) John R. W Stott meent dat Paulus al wel over het kruis gesproken had, al vermeldt Lucas' samenvatting dit niet, comm. 289. 19 ) Vgl. voor de Griekse dichotomie in deze serie Leviticus, 52, 57. Volgens J. Keulers geloofden de epicuristen en stoicijnen niet aan de onsterfelijkheid van de ziel.
91
§ 25
Paulus' tweede apostolische reis
20) `Ik schroom niet een dergelijke vrucht van een rede, onder zoo moeilijke omstandigheden uitgesproken, verbazingwekkend te noemen. Men kan beter spreken tot wilde kannibalen of tot hoeren en tollenaars dan tot zulke rhetorische vormaanbidders en geblaseerde veelweters als die menschen van Athene waren', J. H. Bavinck, a.w. 185v. 21) Vgl. John R. W. Stott, comm. 29ov.
§ 26
HANDELINGEN 18: 1-22 PAULUS' TWEEDE APOSTOLISCHE REIS V: KORINTE EN DE TERUGREIS NAAR ANTIOCHIE
Zullen we eerst wat door het oude Korinte wandelen? Dan kunnen we ons enigszins voorstellen waar Paulus driemaal is geweest, anderhalf jaar heeft gewoond en een grote gemeente heeft mogen stichten. Twee van de brieven die hij haar schreef, bezitten wij nog in onze Bijbel. Het was bepaald geen elitegemeente. Niet veel van de Korintische christenen 'waren wijs, invloedrijk of voornaam naar menselijke maatstaf', i Kor. i : 26. Integendeel, de meesten waren van geringe afkomst. Er zullen vast ook slaven en slavinnen tot de gemeente behoord hebben. In welke omgeving leefden deze christenen en waar werden ze dagelijks mee geconfronteerd? Aan welke verzoekingen stonden ze bloot? Kortom, wat was Korinte voor een stad? 1 ) I. KORINTE: WERELDBERUCHTE WERELDHAVEN
Korinte was in Paulus' tijd een wereldstad van zo'n 700.000 inwoners en evenals het huidige Rotterdam een wereldhaven. De grote transitohaven voor het passagiers- en goederenverkeer tussen het oostelijke en westelijke bekken van de Oude Wereldzee. Het lag namelijk zeer gunstig op de landengte die Midden- met Zuid-Griekenland verbond. Alle verkeer te land moest deze landbrug passeren. Tegelijk scheidde het destijds de Egeische en Adriatische Zee nog van elkaar, zodat Korinte twee zeehavens bezat. Grote schepen uit Spanje en Italie voeren tot de westelijke haven Lechaeum en schepen uit de Aziatische provincies en Egypte tot de oostelijke haven Kenchreeen. De vracht werd overgeladen en doorgaande reizigers brachten enkele dagen in Korinte door om vervolgens op een ander schip over te stappen. Kleinere schepen werden met rolwerktuigen via een overtoom van de ene naar de andere zeehaven getrokken. 92
93
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
Modern en kosmopolitisch Korintes ligging stempelde het tot een internationaal verkeersknooppunt en een kosmopolitische handelsstad. Paulus moet er op straat voortdurend Griekse, Joodse, Romeinse, Syrische en Egyptische kooplieden, zeelieden, reders en reizigers hebben opgemerkt. De Korintiers zelf werkten op de scheepswerven, in de pakhuizen, de bronsgieterijen, de pottenbakkerijen, de weverij en en verffabrieken. Omdat mogelijk meer dan de helft van de bevolking uit slaven bestond, moet de stad ook grote sociale tegenstellingen hebben gekend. Tot in de gemeente toe, I Kor. I I: 2ov. Toen de apostel er verbleef, was de stad nog vrij nieuw. Honderd jaar tevoren was ze door de Romeinen verwoest, maar inmiddels moderner en imposanter herbouwd dan ze ooit geweest was. Ze bezat drie stadions of theaters, waarvan het grootste 20.000 toeschouwers kon bevatten. De grote markt was 255 m lang en 127 m breed en daarmee een van de grootste pleinen van heel Griekenland. Ook vele straten waren breed aangelegd. Er waren vijf markthallen, twee basilica's: grote gebouwen voor rechtszittingen en handelszaken, vijf badhuizen, een uitgebreid net van waterleidingen, die waren aangesloten op vijf bronnen. En ergens tussen al die gebouwen stond ook een synagoge, want er woonden veel Joden in dit grote handelscentrum. Heidens en zedeloos Deze prachtige metropool was ook door en door heidens. Zij telde liefst 23 tempels voor alle mogelijke Grieks-Romeinse en Aziatische erediensten. Een ervan was gewijd aan Asklepios, de god van de genezing. Hij droeg de titel Soter (= Heiland), hetzelfde woord als de Schrift voor de Here Jezus gebruikt. De christenen van Korinte passeerden dagelijks talloze, soms metershoge godenbeelden, zoals dat van Athene midden op de grote markt en dat van Artemis (= Diana, vgl. 19: 23v) en Poseidon (= Neptunus), de god van de zee, vgl. I Kor. 8: 5. De priesters hadden vaak ook het geldwezen in handen, zodat de tempels behalve als vleeshallen ook als banken fungeerden. Voor de gemeente van Korinte werd het een brandende kwestie of je als christen vlees mocht eten dat in zo'n tempel aan een afgod gewijd was, vgl. 1 Kor. 8: 1-13; To: 23-I1: I. 94
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§ 26
De stad was ook berucht om haar zedeloosheid! 'Leven als een Korintier' was in de antieke wereld een aanduiding voor zuipers en hoerenlopers. Aan de tempel van Afroditê (= Venus), die in Paulus' tijd misschien nog bestond, waren duizend gewijde slavinnen verbonden, die hun lichaam voor `heilige' prostitutie aan de godin van de hadden gewijd. Een bezoek aan zo'n publieke vrouw was voor de Korintiers de gewoonste zaak van de wereld. Daarom moest de apostel de pasbekeerde heidenen van Korinte uitleggen waarom omgang met een hoer voor een christen verboden was, i Kor. 6: 13-2o. Een goede indruk van het ontaarde leven in het oude Korinte en dat van Grieken en Romeinen in het algemeen, krijgt u wanneer u Rom. I: 18-32 leest. Paulus schreef deze brief namelijk tijdens zijn tweede bezoek aan Korinte. Men mag veilig aannemen dat hij de ongeevenaarde zedeloosheid die hij in deze verzen tekent, in Korinte dagelijks om zich heen zag. Sommige gemeenteleden hadden er voor hun bekering volop aan deelgenomen, i Kor. 6: 9-I I. In deze verdorven metropool heeft de apostel in de kracht van de Heilige Geest een grote en begaafde gemeente mogen stichten. Maar ook een lastige gemeente, van wie hij grijze haren gekregen heeft. Als de gemeente van Filippi zijn lievelingskind was, dan was die van Korinte zijn zorgenkind, dat hij overigens ook zeer liefhad. 2. PAULUS ONTMOET IN AQUILA EN PRISCILLA VRIENDEN VOOR HET LEVEN, HAND. 18: 1-3
Paulus' tweede apostolische reis was tot dusver heel anders verlopen dat hij zich bij zijn vertrek had voorgesteld, vgl. 16: 6v. De Geest van Jezus had hem steeds westelijker gedrongen en via Troas van Asia naar Europa geleid. Daar had hij nu kerken geplant in Filippi, Tessalonika, Berea en Athene. Vandaar reisde hij, nog steeds zonder Silas en Timoteus, naar het 8o km verder gelegen Korinte. We zagen reeds dat hij graag in grote bevolkingscentra preekte, omdat het evangelie zich dan makkelijk kon verbreiden. Ditmaal zag hij echter tegen zijn nieuwe arbeidsterrein op. Nederig bekende hij later dat hij bepaald niet als een geestelijke krachtpatser het grote, zedeloze Korinte was binnengekomen, maar met veel vrezen en beven: 'Ik voelde mij zwak tegenover u, bang en 95
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
onzeker', i Kor. 2: 3. Bovendien was hij eenzaam en nog altijd vol zorg over de Tessalonicenzen, i Tes. 2: 17-3: 5. 2 In die gemoedsgesteldheid moest hij eerst werk en onderdak zoeken. Dit was niet eenvoudig. Bij heidenen kon hij als Joodse rabbi niet intrekken, want dit zou hem bij voorbaat verdacht maken in de synagoge. Maar logies zoeken bij Joden stuitte ook op bezwaren. Stel je voor dat zij Messias Jezus reeds kenden, maar niets van Hem moesten hebben! Wat zal hij om een goed kosthuis gebeden hebben! En de Here hoorde hem. Hij liet hem een Joods echtpaar ontmoeten waarvan hij gedurende de rest van zijn leven zeer veel vriendschap en steun zou ondervinden. Hij heette Aquila (= Arend) en was afkomstig uit Pontus, een havenstad aan de Zwarte Zee. Zij heette Prisca, maar werd met een koosnaampje ook wel Priscilla genoemd (vgl. ons Paula en Paulientje). In Rom. 16: 3 getuigt Paulus 'dat zij hun leven voor mij op het spel hebben gezet'. Als hij kort voor zijn dood zijn afscheidsbrief aan Timoteiis schrijft, verzoekt hij hem ook Prisca en Aquila van hem te groeten, 2 Tim. 4: 19. Zij waren kort te voren uit Rome verdreven. Volgens de Romeinse geschiedschrijver Suetonius hadden de vele daar woonachtige Joden voortdurend ongeregeldheden veroorzaakt. Daarom had keizer Claudius, die hen eerst goed gezind was geweest, hen bevolen Rome te verlaten. 2 ) Aquila en Priscilla hadden daarop de wijk genomen naar Korinte en daar vond Paulus hen. Door een Goddelijke beschikking. Zoals de Here Jezus en zijn apostelen elkaar ook door Gods leiding hadden gevonden, Joh. 35-46. 3 Paulus `vond' hen waarschijnlijk toen hij op zoek ging naar werk. Volgens de gewoonte van de rabbijnen had hij in zijn jeugd een vak geleerd, namelijk dat van leerbewerker. Paulus kon draagbare lederen tenten, zadels, riemen en dergelijke vervaardigen. 3 ) Een zwaar beroep. Het weinige gereedschap dat hij daarvoor nodig had, kon hij op zijn reizen makkelijk meenemen. Toen bleek dat zij collega's waren en dat Aquila nog wel een knecht kon gebruiken, trok hij bij dit echtpaar in en verdiende hij de eerste weken met hard werken zijn brood. 'We verrichten zware handenarbeid', schreef hij later, en werken `dag en nacht', i Kor. 4: 12, 1 Tes. 2: 9. Van de Korintiers heeft hij ook later nooit 'honorarium' aangenomen, i Kor. 9: 6-18, 2 Kor. 11: 7-12, 12: 13-18. 96
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§ 26
Of Aquila en zijn vrouw bij hun aankomst in Korinte al christenen waren, deelt Lucas niet mede. Zij konden zowel in Rome als in Pontus al wel van de Here Jezus hebben gehoord, Hand. 2: 10, 1 Petr. 1: i . Lucas stelt Aquila echter niet voor als `een discipel', maar als een Jood'. 4 ) Spoedig bleek dat hun nieuwe knecht een apostel was van Messias Jezus. En als zij Hem nog niet kenden, dan zullen zij — wellicht onder het leersnijden door— met brandende harten Paulus' getuigenis aan de hand van de Schriften hebben aangehoord en Jezus als de Messias hebben aanvaard. 5 ) 3. PAULUS GETUIGT IN DE SYNAGOGE DAT JEZUS DE MESSIAS IS, HAND. 18: 4,5
's Zaterdags lag het werk in de tentenmakerij van Aquila stil (de zondag daarna vermoedelijk niet). Dan liepen Paulus en hij door de drukke straten naar de synagoge, de enige plaats in deze heidense wereldstad waar de levende God werd aangeroepen en de Schrift werd voorgelezen. Daar zaten behalve de Joden, de lijfelijke kinderen van Abraham, ook de Jodengenoten (Jood geworden heidenen) en de onbesneden Grieken die de God van Israel vereerden. Vooraan in het eregestoelte zat Crispus (= Kroeskop), de synagogebestuurder. Hij was de man die de dienst leidde en na de schriftlezingen en gebeden iemand uitnodigde een bemoedigend woord te spreken, vgl. 13: 15. Uiteraard met inachtneming van iemands schriftkennis en bekwaamheid. Zo werd op zekere dag rabbi Saulus uit Tarsus gevraagd de vergadering toe te spreken. 4 Daarop beklom Paulus de preekstoel om ook hier het grote nieuws te verkondigen dat Jahweh, volgens zijn eeuwenoude beloften, had omgezien naar zijn yolk en de Messias had gezonden. Jezus van Nazaret was de langverwachte Messias-Koning van Israel. De volgende sabbatten gaf Crispus Paulus telkens weer de spreekbeurt en zo trachtte de apostel enige weken lang Joden, Jodengenoten en Grieken ervan te overtuigen dat Jezus de Messias was. Nee, Paulus' voordracht viel de Joodse intellectuelen, die van Griekse welsprekendheid en geleerdheidsvertoon hielden, niet mee. Dit gaf hij later zelf ook toe: 'Het woord dat ik u verkondigde, overtuigde niet door geleerde woorden, maar het getuigde van de kracht van de Geest', i Kor. 2: 4. Crispus, het hoofd van de synagoge, onderken97
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
de dit en het verlangen naar `geleerdheid' en oratorie negerend, nodigde hij Paulus sabbat aan sabbat opnieuw uit. 6 ) 5 In die tijd kwamen Silas en Timotefts uit Macedonia aan. En tot Paulus' diepe opluchting brachten zij goed nieuws mee over Tessalonika: `Ze staan in de Here en verlangen erg naar u!', 1 Tes. 3: 6. Dankbaar en blij schreef hij daarop meteen zijn eerste brief aan de Tessalonicenzen, i Tes. 3: 1,2,6. Ongeveer een halfjaar later gevolgd door zijn tweede brief. Beide geschreven vanuit Korinte. Doordat zijn beide medewerkers ook een geldelijke gift voor hem meebrachten (2 Kor. i 1: 9, Fil. 4: I 4v), kon hij de leerbewerkerij vaarwel zeggen en zich voortaan volledig op de verkondiging richten. Krachtig betuigde hij de Joden dat Jews de beloofde Messias was. Hoe Paulus dat deed, zagen we reeds bij 13: 16-41. Ook nu toonde hij onweerlegbaar aan dat Jezus' optreden, opstanding en hemelvaart volledig klopten met het beeld dat Mozes en de Profeten van de Messias hadden geschetst. Voor velen glansden de Schriften als nooit tevoren. 4. PAULUS SCHEIDT ZICH AF VAN DE SYNAGOGE, HAND. 18: 6-11
Maar toen ging opnieuw de profetie van Simeon in vervulling: Hij zal de val of de redding betekenen voor velen in Israel. Hij zal een teken zijn dat verzet oproept', Luc. 2: 34v. Wanneer we Lucas' mededelingen over de gebeurtenissen in de synagoge van Korinte combineren met die van Paulus in 1 Kor. I : 18-2: 5, dan krijgen we het volgende beeld. Oppositie 6 Toen hij zijn apostolische getuigenis over Jezus doorgaf, hingen sommige Joden aan zijn lippen, maar andere keken hem met stekende blikken aan. Zij verwachtten als Messias een geweldenaar, een volksheld die voor niets en niemand opzij zou gaan. Zij dachten bij de Messias vooral aan tekens van kracht. En in de laatste plaats aan zoiets aanstotelijks als een Koning aan een kruis, het toonbeeld van schande en onmacht, vgl. 1 Kor. I : 22V. Gaandeweg groeide het verzet tegen het Woord dat Paulus verkondigde. leder ogenblik werd hij in de rede gevallen door onredelijke tegenwerpingen, die geen enkele grond vonden in de Schrift. Sommi98
v: Korinte en de terugreis naar Antiochiê
§ 26
gen kwamen er zelfs toe godslasterlijke (lett. blasfemische) taal over de Here Jezus uit te slaan, vgl. 13: 45. Ze zullen Paulus van dwaalleer en duivelswerk beschuldigd hebben en Crispus dat hij als hoofd van de synagoge de leertucht niet handhaafde. Afscheiding Het was zonneklaar: een deel van de Joodse kerk te Korinte verwierp Jezus als Zoon van God, Messias-Koning en Redder van de wereld. Hiermee was een van de twee grenzen bereikt, die Gods Woord stelt ten aanzien van onze plicht geduldig de gebreken van een kerk te verdragen: 1) Men zal u in de synagoge geselen en uitbannen, Mat. 23: 34, Joh. 16: 2. 2) Lastering van Jezus Christus en van Gods Woord, Hand. 18: 6, 19: 9. In dit laatste zag Paulus een schriftuurlijke grond om zich bier af te scheiden van de synagoge. 7 ) Tenslotte had de Meester ook bevolen: `Geef het heilige niet aan de honden en gooi jullie parels niet voor de zwijnen', Mat. 7: 6. Wij mogen een gemeente van God zeker niet zomaar de rug toekeren. Maar waar openlijke vijandschap tegen Gods Woord en zijn Zoon aan het licht treedt, mógen we zelfs niet langer blijven. Zo kwam het op zekere dag zover dat Paulus, de brenger van de Goede Boodschap, alle betrekkingen met deze Joden doorsneed. Plechtig stond hij op, schudde zijn kleren uit (zoals zij zelf deden wanneer zij bij heidenen vandaan kwamen) en met nadruk op ieder woord sprak hij tot zijn tegenstanders: `Uw bloed kome neer op uw eigen hoofd: ik heb er geen schuld aan; van nu af aan ga ik (bier in Korinte) naar de heidenen', zie ook bij 13: 51, 20: 26; vgl. Neh. 5: 13. 8 ) Misschien zouden ze dan jaloers worden en zich alsnog bekeren, vgl. Rom. Natuurlijk hoorden zij als goede schriftkenners dat Paulus zinspeelde op Ez. 3: 17-21 en 33: 4,8,9, waar gewezen wordt op de eigen verantwoordelijkheid van zowel de hoorders als de verkondigers van Gods Woord. Met beroep daarop betuigde Paulus dat hij onschuldig was aan hun ondergang. Hij had hun de weg naar de redding gewezen. Kerk vlak naast synagoge 7 Titius Justus, een van de Godvrezende heidenen die 's zaterdags bij de Joden kerkten, bezat een ruim huis dat vlak naast de syna99
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
goge stond. Hij bood Paulus aan in het vervolg bij hem aan huis te preken. Dit moet voor de Joden een doom in het oog zijn geweest, maar voor Paulus een uitkomst. Een bijkomend voordeel was dat heidenen er allicht gemakkelijker toe kwamen een woonhuis te betreden dan een Joods kerkgebouw. Sindsdien vergaderden er te Korinte twee kerken vlak naast elkaar. In het aloude synagogegebouw bleven die Joden vergaderen, die de Christus hadden verworpen. En in het pand er pal naast kwamen die Joden en Grieken bijeen, die Jezus als Messias hadden aangenomen. Als Paulus deze afgescheidenen' later brieven schrijft, dan adresseert hij die aan de gemeente van God te Korinte', I Kor. : I, 2 Kor. I : I. 8 De volgende sabbat werd de kerkscheuring pijnlijk zichtbaar. Vele Jodengenoten kwamen als gewoonlijk de synagogestraat in, maar tot woede van de Joden liepen zij het synagogegebouw voorbij om de samenkomst in het huis van Titius Justus te bezoeken. Paulus had voortdurend verdriet van Israels ongeloof, maar tot zijn vreugde kwamen er hier toch ook geboren Joden tot geloof. Onder hen beyond zich Crispus, het uitgestoten ex-hoofd van de synagoge, met heel zijn huis. In zijn plaats werd Sostenes in het synagogebestuur opgenomen, 18: 17. Ook Prisca en Aquila kerkten in de huisgemeente bij Justus. En telkens opnieuw kwamen er Korintiers die Paulus hadden gehoord tot geloof en lieten zich dopen. Hoofden van een heel huis uiteraard met hun kinderen, zie bij 16: 15. Zoals ook uit I Korintiers blijkt, bestond 'de gemeente Gods te Korinte' in meerderheid uit bekeerde heidenen. Overigens heeft Paulus zelf maar enkele gelovigen eigenhandig gedoopt: Crispus, Gajus en het gezin van Stefanas, i Kor. I: i4vv. Behalve hen kennen we nog enkele gemeenteleden bij name: Erastus, de beheerder van de stedelijke financien 9 ) en een zekere Quartus, Rom. 16: 23. Voorts Tertius, die later als Paulus' secretaris de brief aan de Romeinen op schrift stelde, Rom. 16: 22; Chloe en haar huis, Fortunatus en Achakus, i Kor. I : II; 16: 17. Met brandende harten vol van de eerste liefde luisterden allen naar het evangelic van de Here Jezus Messias, die ook gekomen was om in het verdorven Korinte zondaars te redden.
100
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§
26
Bemoedigd 9 Was Paulus na die eerste botsing en kerkscheuring bang dat hij ook Korinte voortij dig zou moeten verlaten? Dit zou na alle moeiten die hij in Antiochie, Ikonium, Lystra, Filippi, Tessalonika en Berea had ondervonden geen wonder zijn. Toen heeft onze Here Jezus Christus — de handelende hoofdpersoon in Handelingen — hem in een nachtelijk visioen krachtig bemoedigd. Paulus herkende Hem daarin meteen, vgl. 9: 3vv, 22: I7V, 23: 1 1 . De Here gaf hem drie korte bevelen: houd op met vrezen, zwijg vooral niet, maar ga voort met spreken. 10 Bovendien kreeg hij de belofte dat hem hier geen haar zou worden gekrenkt: Want Ik sta je bij en niemand zal een vinger naar je uitsteken om je kwaad te doen, want veel mensen in deze stad behoren Mij toe, vgl. Joh. o: i6. Zo had de Here de moedeloze Elia lang geleden ook getroost, i Kon. 19: 18. IT Deze belofte mocht de apostel overvloedig in vervulling zien gaan. Afgezien van Antiochie in Syrie heeft hij het evangelie nergens met zoveel zegen verkondigd als in Korinte. Hij bleef anderhalfjaar in de goddeloze havenstad en onderwees velen het Woord van God over de Redder van de wereld. Ook in Kenchreeen, een van de voorsteden van Korinte, ontstond een gemeente. Febe diende haar als diacones, Rom. 16: i. Jo, in de hele provincie Achaje kwamen mensen tot geloof in de Here Jezus. 5. DE PROCONSUL GALLIO NEEMT PAULUS TEGEN DE JODEN IN BESCHERMING, HAND. 18: 12-17 Wel hebben de Joden nog gepoogd Paulus het preken onmogelijk te maken. Zij wensten zich niet voetstoots neer te leggen bij de scheuring van hun kerk. De nationale en godsdienstige eenheid van alien die de Joodse godsdienst beleden, diende koste wat het kost gehandhaafd te worden! Daartoe deinsden zij er ook hier niet voor terug de Romeinse overheid er toe te bewegen de christelijke gemeente in Achaje onwettig te verklaren. Zo trachtten zij de kerkscheuring alsnog ongedaan te maken. 12 De gelegenheid leek gunstig. Zoals uit inscripties valt of te leiden, had de keizer in de provincie Achaje, waarvan Korinte de hoofdstad was, juist weer een nieuwe proconsul benoemd. Het was Gallio, de oudste broer van Seneca, de bekende stokijnse filosoof en 101
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
leraar van keizer Nero. Deze Gallio stond algemeen bekend als een zeer innemend man. Seneca had eens van hem geschreven: 'Niemand van de stervelingen is ook maar aan iemand zo dierbaar als deze aan allen is.' Later zou keizer Nero beide broers dwingen zelfmoord te plegen. Gallio bekleedde zijn ambt nog maar kort toen de Joden zich als een man tegen Paulus keerden. Waarschijnlijk onder leiding van Sostenes, de nieuwe overste van de synagoge, brachten zij de apostel voor de rechterstoel. Daarmee stond Paulus opnieuw voor een Romeinse proconsul, alleen onder heel andere omstandigheden dan voor Sergius Paulus, vgl. 13: 7. De aanklacht 13 Mogelijk bijgestaan door een Joodse advocaat (vgl. 24: I v), beschuldigden zij Paulus van propaganda voor een bij de wet verboden godsdienst. Deze zware aanklacht grondden zij op de volgende overwegingen. De Joodse godsdienst is een `religio licita', een bij de Romeinse wet erkende en beschermde godsdienst. Maar hoewel deze Paulus ook een Jood is, verkondigt hij een van het Jodendom afwijkende godsdienst. Met dit nieuwe geloof komt hij echter in strijd met onze Wet. (Dat zij daarmee niet de Romeinse wet, zoals in Filippi en Tessalonika, 16: 21; 17: 7, maar de mozaische wetgeving bedoelden, blijkt uit Gallio's antwoord, vs. 15.) Omdat het hier een nieuwe religie betreft, die niet als `religio licita' erkend is, handelt hij ook in strijd met de Romeinse wet. Voor rechtsbescherming kan hij zich daarop dus niet beroepen. Integendeel, de man is strafbaar. De `kerkdiensten', die hij in het huis van Titius Justus belegt, zijn illegaal en dienen daarom verboden te worden. Als Gallio in deze zaak de Romeinse wet niet zou handhaven, zou deze `kerk' een gevaar voor de openbare orde blijven, zowel onder het Joodse bevolkingsdeel als in heel Korinte. Heftig gesticulerend stonden de woedende Joden voor de rechterstoel. Hoe lang zou dit nog moeten voortduren? Al deze opschudding was de schuld van die onruststoker. Overal waar hij met zijn nieuwe godsdienst kwam, zaaide hij beroering: in Antiochie, in Lystra, in Filippi, in Tessalonika en nu ook in Korinte.
102
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§ 26
De uitspraak 14 Paulus zou zich tegen deze aanklacht ongetwijfeld op dezelfde wijze verdedigd hebben als hij later voor de stadhouders Felix en Festus en voor koning Agrippa zou doen. TegenOver hen betuigde hij dat het evangelie van Jezus Christus allerminst in strijd was met de Wet van Mozes, maar er juist de vervalling van was, 24: 14, 25: 8, 26: 22V. Maar Gallio achtte een zelfverdediging van de apostel blijkbaar buiten de orde, want hij gaf hem er niet eens gelegenheid voor, vgl. 26: I. Op hetzelfde moment waarop Paulus zijn mond wilde opendoen, nam de proconsul het woord. Als door God ingestelde overheid was hij geroepen de losbandigheid van de mensen te beteugelen en de burgerlijke orde te handhaven. Tegenover hem stonden fanatici die om godsdienstige redenen de openbare orde dreigden te verstoren en hem voor hun religieuze karretje trachtten te spannen. Gallio vond echter meteen de juiste houding: ordeverstoring werd niet geduld. Deze opstelling was kenmerkend voor het ordelievende karakter van het Romeinse regime. Daarom was de stadssecretaris van Efeze vuurbang voor oproer, 19: 40. En keizer Claudius had de Joden uit Rome verbannen vanwege onlusten rond een zekere Chrestus. Anderzijds heeft de tribuun Claudius Lysias Paulus later voor een Joodse moordaanslag bewaard, 23: 12-35. En Festus weigerde hem aan de Joden uit te leveren, 25: 1-5. Gallio volgde in Korinte dezelfde gedragslij n. Als de woedende Joodse heren Paulus hadden beschuldigd van een misdrijf of een ernstige vorm van crimineel gedrag, dan zou hij hun aanklacht uiteraard ontvankelijk verklaard hebben. Maar Gallio doorzag hun ijver' voor de handhaving van de Romeinse wet. Het ging hun niet om verstoring van de burgerlijke rechtsorde, 15 maar om religieuze geschillen. Daarom verklaarde hij de Joodse aanklacht onontvankelijk: `Ik weet dat u, Joden, voortdurend met elkaar aan het twisten bent over de interpretatie van een woord en namen in uw eigen Wet (vgl. Mat. 23). Zolang de staatsveiligheid daarbij geen gevaar loopt, wil ik mij als rechter met die interne godsdienstige richtingsgeschillen en haarkloverijen van u niet inlaten. Zoek die onder elkaar maar uit!'
103
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
Hadden alle overheden nadien Gallio's wijze voorbeeld maar nagevolgd! Dan hadden zij in de loop der eeuwen niet zoveel onschuldig christenbloed vergoten. Weggejaagd 16 Blijkbaar protesteerden de Joden heftig tegen deze uitspraak en weigerden zij van voor de rechterstoel weg te gaan. Daarmee pleegden zij openlijk verzet tegen de Romeinse proconsul en dit stelde hen strafbaar. Deze gaf daarop de parketwachters bevel om het podium (of: de rechtszaal) te ontruimen en de heren de straat op te jagen. 17 Daar stond een massa yolk, dat wist hoe de vork in de steel zat, want vele Grieken hadden Paulus gehoord, vs. 8. Misschien was het ook bekend dat de goede Crispus als hoofd van de synagoge was afgezet en dat Sostenes zijn plaats had ingenomen. Kortom, het publiek wist wie hier de feitelijke verdrukkers en onruststokers waren. Toen het zag dat de agenten de Joodse heren met harde hand wegjoegen, hielp het hen een handje door Sostenes, het nieuwe hoofd van de synagoge, te grijpen en hem — nog wel voor de rechterstoel — een flunk pak slaag te geven. Gallio had zo'n onrechtmatige aframmeling zeker niet mogen toelaten, maar ditmaal kneep hij een oogje dicht. Zijn uitspraak strookte blijkbaar met het rechtsgevoel van zijn onderdanen. Daarom liet het hem ditmaal koud dat de Joodse leider werd afgeranseld. Het zou voor de heren een reden te meer zijn hem voortaan nooit meer met dergelijke onbenulligheden lastig te vallen. Als de afgeranselde Sostenes dezelfde is als die in 1 Kor. 1: i genoemd wordt, dan is ook deze synagogenleider later tot bekering gekomen. Het belang van Gallio's uitspraak Zo vervulde de Here zijn belofte dat niemand in Korinte Paulus kwaad zou kunnen doen, vs. i o. Ook de gemeente werd geen strobreed meer in de weg gelegd. De betekenis van Gallio's uitspraak reikte echter verder dan Korinte. In feite had hij nu ook het christendom als religio licita, een bij de wet beschermde godsdienst, erkend. Hiermee schiep hij meteen een belangrijk precedent voor de hele provincie Achaje, die een groot deel van het Griekse vasteland en de eilanden omvatte. 1 °) Als Paulus' tegenstanders zich elders met dezelf104
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§ 26
de aanklacht tot provinciale gouverneurs zouden wenden, zouden dezen zich zeker richten naar de uitspraak van een voortreffelijk proconsul als Gallio. Althans in de jaren vijftig (Paulus was rond 51 in Korinte). Pas in de jaren zestig zou de houding van de Romeinse overheid zich wijzigen. Maar dankzij Gallio's uitspraak kon de verkondiging van het evangelie voorlopig niet gestuit worden met beroep op de Romeinse wet. 11 ) Anderzijds had Gallio aan de christenen in Korinte en Achaje goede burgers. `Iedereen moet zich aan de overheid onderwerpen', had Paulus hun geleerd, vgl. Rom. 13: 1. Teofilus, de hooggeplaatste Romein aan wie Lucas zijn boek opdroeg, zal deze geschiedenis met instemming gelezen hebben. Zijn keus voor Jezus Christus zou hem niet tot een revolutionair stempelen. 6. PAULUS KEERT TERUG NAAR ZIJN THUISBASIS: ANTIOCHIE IN SYRIE, HAND. 18: 18-22
Naar veler schatting waren nu ongeveer twee jaren verlopen sinds Paulus met Silas uit Antiochie in Syrie was vertrokken. 18 Na de mislukte poging van de Joden om de Romeinse overheid tegen Paulus op te zetten, verkondigde hij nog geruime tijd 12 ) in Korinte het evangelie. Maar toen wilde hij terug naar zijn thuisbasis, vast ook om daar verslag te doen van wat de Here door hen gedaan had. Hij nam afscheid van de broeders en begaf zich naar Kenchreeen, de oostelijke haven van Korinte. Priscilla en Aquila zouden tot Efeze met hem meereizen. Maar eerst liet hij in Kenchreeen zijn haar knippen vanwege een gelofte. Dit gebeurde ook wanneer iemand zijn nazireeergelofte had vervuld, Num. 6: 1-2I. Nu zagen we al eerder dat de apostelen niet meteen radicaal braken met alle ceremonien van de Thora, vgl. deel 1, 68. Maar of Paulus 13 ) een nazireeergelofte had afgelegd? Daarmee beloofde een nietlevitische Israeliet zich immers enige tijd op bijzondere wijze aan de Here te wij den. Maar dit deed Paulus toch al volop? Hij kon evengoed beloofd hebben zijn haar te laten groeien totdat God hem ongedeerd uit Korinte zou laten vertrekken. 14 ) 19 Na de Egeische Zee overgestoken te zijn, deden ze Efeze aan, een grote havenstad aan de kust van Klein-Azie. Aquila en Priscilla bleven bier achter. Ze hebben er geruime tijd gewoond en zijn voor de gelovigen van Efeze tot grote steun en zegen geweest. Later zijn ze 105
§ 26
Paulus' tweede apostolische reis
weer naar hun oorspronkelijke woonplaats Rome teruggekeerd, 18: 2, Rom. 16: 3. Paulus had na zijn tocht door het Frygisch-Galatische land at graag naar Efeze willen gaan, maar de Heilige Geest had hen naar Troas in het noordwesten gedrongen en zo naar Macedonia geleid, 16: 6-9. En hoewel hij thans op doorreis was, greep hij toch de gelegenheid aan om in de synagoge van Efeze van Messias Jezus te getuigen. Al hadden veel Joden in Korinte wel niets van de Here Jezus willen weten en had hij &dr gezegd: 'Nu ga ik naar de heidenen!' — daarom meed hij voortaan nog niet alle synagogen. De Joodse broeders te Efeze hoefden niet te lijden onder de kerkscheuring te Korinte. 20 Tot zijn vreugde vond zijn prediking bier een welwillend gehoor. Zij verzochten hem zelfs wat Langer in Efeze te blijven. Natuurlijk om meer over Messias Jezus te horen. Op dit verzoek ging hij niet in. Volgens de handschriften waarop de Statenvertaling steunt, zei hij: `Ik moet voorzeker het toekomende feest te Jeruzalem houden.' Dit biedt een goede verklaring voor zijn haast. 21 Hij nam afscheid met de belofte dat hij terug zou komen, maar zei er wel bij: als God het wil'. Hij had op de heenreis geleerd dat niet hij, maar de Heilige Geest het reisplan bepaalde. Daarna ging hij aan boord van een schip en voer hij van Efeze weg. (Ongeveer een jaar later zou Paulus inderdaad in Efeze terugkomen en er zelfs twee jaar en drie maanden blijven. Aquila en Priscilla waren er toen nog, 18: 26.) 22 Het schip meerde in Caesarea, 400 km zuidelijker dan Seleucie, de haven van Antiochie in Syrie, vanwaar hij vertrokken was. Dit pleit ervoor dat Paulus inderdaad eerst het nu nog slechts loo km zuidelijker gelegen Jeruzalem wilde bezoeken. Temeer daar Lucas letterlijk schrijft: ...hij ging op' — een vaste uitdrukking voor een (pelgrims)reis naar het hoger geleden Jeruzalem, vgl. o.a. Ps. 122: 4, Luc. 18: 3i, Joh. II: 55. 15 ) Daar groette hij de gemeente en zal hij besprekingen gevoerd hebben met sommige apostelen en met Jakobus en de oudsten. Wat had hij hun veel te vertellen over de voortgang van het apostolische getuigenis!, vgl. 1: 8. Wilde hij met dit bezoek ook de eenheid van het geloof bevestigen tussen de gemeenten uit de heidenen en de `moedergemeente' te Jeruzalem? Het is opmerkelijk dat hij straks op zijn derde reis in Macedonia en Korinte een grote collecte organiseert voor de 106
v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
§ 26
arme christenen van Jeruzalem, 24: 17, 1 Kor. 16: 1, 2 Kor. 8v. Had hij er tij dens dit bezoek armoe opgemerkt? Daarna 'ging hij af' naar Antiochie, de lager gelegen wereldstad aan de Orontes, vgl. dl. I, 26ov. Een (voet?)reis van zo'n 500 km. Daarmee was Paulus' tweede apostolische reis volbracht. Hij was ongeveer twee jaar onderweg geweest. In Antiochie zullen evenals na Paulus' eerste reis gemeentevergaderingen zijn belegd waarin hij verslag deed van wat God door zijn dienst verricht had, vgl. 14: 27. Tot hun grote vreugde zullen de gelovigen van hem vernomen hebben dat de anti-judaistische rondzendbrief (15: 23-29) in de Syrische en Cilicische gemeenten goed was ontvangen. En dat de Heilige Geest hem zelfs naar Griekenland had gedrongen, waar hij christelijke gemeenten had mogen stichten in Filippi, Tessalonika, Berea, Athene, ja zelfs in de beruchte metropool Korinte. NOTEN 1) Wij ontleenden onze gegevens vooral aan A. Sizoo, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 148-153. Idem, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 34-36. A. van Deursen, Christelijke Encyclopedia ii , Kampen 1957, 3o I v. Nicos Papahatzis, Das antike Korinth, Die Museen von Korinth, Isthmia and Sikyon, Athen 2000 (ISBN 960-213-2167). Deze gids bevat ook reconstructietekeningen. 2) De Romeinse geschiedschrijver Suetonius schreef in zijn biografie van keizer Claudius: `Hij (Claudius) verdreef de Joden uit Rome, omdat zij op aanstichten van Chrestus voortdurend onlusten veroorzaakten.' Werd dit tumult veroorzaakt door twisten tussen Christusbelijdende en Christusverwerpende Joden, zoals in Tessalonika en straks ook in Korinte?, Hand. 17: 1-9, 18: 1217. Of was deze Chrestos niet de Christus, maar een verder onbekende, recalcitrante Jood? Dit laatste lijkt waarschijnlijker omdat Chrestos een veel voorkomende naam was en Hand. 28: 21v moeilijk met omvangrijke ordeverstoringen te Rome vanwege de Here Jezus valt te rijmen. Vgl. F. W. Grosheide, comm. a.l.. Volgens J. P. van Bruggen is het overwegen waard dat Claudius de Joden in Rome strafte als represailles voor de onlusten die een zekere Chrestos onder de Joden in Judea veroorzaakte, De oorsprong van de kerk te Rome, Groningen 1967, 24v, vgl. 14-34. 3) A. Sizoo, De Antieke Wereld, 109v. 4) E W Grosheide leidt hieruit af dat zij vermoedelijk nog niet christen waren. Als Paulus met Joden-Christenen in aanraking komt, vinden we mathê-
107
§ 26
Paulus' tweede apostolische rein
tês of adelphos, De eerste brief aan de kerk te Korinthe, Commentaar op het Nieuwe Testament, Kampen 1957, 12. Vgl. J. P. van Bruggen, a.w., 26v. 5) Over Aquila en Priscilla, vgl. A. Janse, De Kerk, Schiedam 1953, 215-219. H. Amelink, Paulus, Kampen 1994, 78vv. 6) Zie over Crispus: A. Janse, a.w., 219-222. 7) Zie mijn Twist des HEEREN met Zijn wijngaard, Barendrecht 1969, 39-44. 8) 'Wieder sehen wir Paulus nicht sich bestiirzt fragen, inwiefern er durch seine Fehler an solchem Miszerfolg schuld sei und welche besseren Methoden man anwenden miisse, urn die Juden doch noch zu gewinnen. Er macht vielmehr die Ablehnenden selber fiir ihre Entscheidung verantwortlich.' (...) Wer sich nicht Jesus als dem wahren Messias Israels von Herzen unterwirft, musz ihn als falschen Messias, als Gotteslaster, als Verfluchten verwerfen. (...) Die Hochschatzung Jesu bei vielen heutigen Juden ist darum zwar erfreulich, aber auch zugleich fur Juden und Christen bedenklich. Nachdem man Jesus Thron und Krone genommen, fiihrt man mit ihm unverbindliche religiiise Gesprdche', Werner de Boor, comm. a.l. 9) Men heeft in Korinte bij het theater op een stuk marmer een opschrift ontdekt, dat vermeldt dat Erastus uit eigen portemonnee een vloer liet aanbrengen. Wan zijn eigen geld', staat erbij — voor een wethouder van financien, vooral in Korinte, verstandig om erbij te zetten, C. van der Waal, Gij kustlanden, Goes 1976, 177. 10) J. van Eck, Paulus en de koningen, Franeker 1989, 1o8, n. 11. 11) R.N. Longenecker, comm. a.l. 12) Het valt moeilijk uit te maken of deze `verscheidene dagen' in of na de `anderhalf jaar' van vs. i i vallen. Vgl. de Excurs Chronologie van Handelingen, Studiebijbel 6, 855. 13) De Griekse tekst laat in het midden of het Aquila of Paulus was die zijn haar wegens een gelofte liet afscheren. 'Het is ook niet van veel belang', Calvijn a.l. Wij volgden de voorkeur van de meeste commentatoren. R. C. H. Lenski kiest op grammaticale gronden voor Aquila. Ein Nasiraat, wie es das Gesetz beschrieb, kann man das nicht heiszen; denn dazu gehorte, dasz das Haar im Tempel zugleich mit der Darbrengung von Opfern geschnitten wurde', A. Schlatter, Erlauterungen zum Neuen Testament, Stuttgart 1922, a.l. 15 ) J. van Bruggen, stelt dat dit het bezoek aan Jeruzalem was waarover Paulus in Gal. 2: I-10 spreekt, Na veertien jaren: de datering van het in Galaten 2 genoemde Overleg te Jeruzalem, Kampen 1973, 4o-43, I 14-I 7; 223-228, vgl. F. Bruce, a.w. 400. 14)
108
,
§ 27
HANDELINGEN 18: 23-20: 1 PAULUS' DERDE APOSTOLISCHE REIS I: EFEZE
Opnieuw neemt Lucas ons mee naar een antieke wereldstad: Efeze, de grootste havenplaats van Klein-Azie aan de Egeische zee. Tevens de hoofdstad van de provincie Asia en de residentie van de Romeinse stadhouder, onder wie het een grote mate van zelfbestuur bezat. Het was na Alexandrie en Antiochie de meest volkrijke stad van het Oosten. Er woonden in Paulus' tijd zo'n 300.000 mensen.') Omdat de omgeving zoveel monden niet kon voeden, moest graan worden geimporteerd uit Egypte, de grootste korenschuur van de oude wereld. Efeze had prachtige verbindingswegen met Sardes en Smyrna en via een oude karavaanweg zelfs met de landen rond de Eufraat. Zo konden allerlei producten uit het Midden-Oosten over land naar Efeze worden vervoerd en vandaar over zee naar alle delen van de toenmalige wereld. Het moet ook een schitterende stad zijn geweest. Op de markt stond een prachtige triomfpoort. Men heeft er een winkelpromenade opgegraven die i i meter breed was, geplaveid met marmer en — een unicum voor die tijd — 's avonds en 's nachts verlicht was. Het had een grote waterleiding, een luxueuze voorziening in die tijd en de op een na grootste bibliotheek ter wereld. Er is een stadion of renbaan opgegraven van 23o x 3o m, waarin wedlopen, vuist- en zwaardgevechten gehouden werden. Het is opvallend dat Paulus met name in de brieven die hij in en aan Efeze schreef zoveel sport- en militaire termen gebruikt, vgl. i Kor. 9: 24vv, Ef. 6: 10-17. Ook bezat de stad een prachtig openluchttheater dat als een reusachtige schelp tegen de helling van een berg was gebouwd. Het kon liefst 24.500 toeschouwers bevatten. De 140 m brede halve cirkel van de oplopende rijen zitplaatsen bood over het toneel been een prachtig uitzicht op de zee. 109
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
Beschermster van de beroemde Artemistempel
Maar wereldberoemd was Efeze vooral door de tempel van de godin Artemis (= Diana), een van de zeven wereldwonderen. Het grondvlak van dit gebouw mat 13o x 67 m en was daarmee anderhalf maal zo groot als de Dom van Keulen. De 127 marmeren zuilen waren 16 m hoog en hadden onderaan een doorsnede van ruim 2 m. Ze stonden ongeveer 7,5 m van elkaar af. Het interieur was met de mooiste kunstwerken versierd. Uiteraard stond het beeld van Artemis centraal. Als Moeder Aarde en godin van de vruchtbaarheid werd ze uitgebeeld als een vrouw met vele borsten, te vergelijken met de Kanaanitische Astarte. Duizenden vrouwen hadden als `heilige' tempelprostituee haar lichaam aan de godin gewijd. De feesten te harer ere leken sprekend op die van Astarte. Evenals in het hele oude Oosten gingen dan godsdienst en bandeloze seks hand in hand. In de tempel was een florerende geldbank gevestigd, die onder officiele controle stond van de stadsgriffier, 19: 35. De opperpriester van de godin was tevens directeur van de bank. Deze beheerde de gelden die door haar aanbidders aan de godin geschonken werden. Maar ook hadden verscheidene koningen, steden en particulieren hier hun deposito's. De grote bedragen aan hoerenloon die de tempelprostituees ontvingen, werden aan de tempelbank vermaakt. Vruchtbare, maar zware jaren voor Paulus
In dit internationale verkeersknooppunt, waar hij naast een talrijke bevolking ook buitenlandse zakenlui, doorreizende ambtenaren, militairen en toeristen kon ontmoeten, heeft de apostel bijna drie jaar het evangelic verkondigd en een gemeente mogen stichten. Van hieruit werd het grote nieuws over de Here Jezus in de hele provincie Asia bekend, 19: Jo. Wanneer hij later zijn brief aan de `Efeziers' schrijft, mogelijk een rondzendbrief aan meerdere Klein-Aziatische gemeenten 2 ), herinnert hij hen daarin aan hun heidense verleden: `Besef dus goed (...) dat u indertijd van Christus gescheiden was, uitgesloten van Israels burgerschap en vreemd aan de verbondsbeloften, zonder hoop en zonder God in de wereld. Nu echter bent u die eertijds veraf was, in Christus Jezus dichtbij gekomen door het bloed van Christus', Ef. 2: 11-13.
110
1: Efeze
§
27
Deze rijke oogst heeft de apostel echter ten koste van veel moeite binnengehaald. In zijn beide brieven aan de Korintiers doet hij daar een boekje over open. Hier in Efeze heeft hij om zo te zeggen met wilde beesten gevochten', 1 Kor. 15: 32. Ja, hij kreeg het daar in Asia zo zwaar te verduren dat hij soms wanhoopte aan zijn leven, 2 Kor. 1 : 8, 4: 9v. Van alle kanten werd hij er belaagd. Bij dit alles kreeg hij hier ook nog te horen dat er in de gemeente te Korinte partijstrijd was uitgebroken en dwaalleer de kop opstak, i Kor. : 1 i v, 16: 17. In reactie daarop schreef hij toen vanuit Efeze minstens vier brieven aan de Korintiers, waarvan wij er nog twee bezitten. Kortom, de jaren in Efeze waren vol `moeilijkheden, nood, ellende, slagen, gevangenschap, oproer, zwaar werk, slaapgebrek en te weinig eten', it Kor. 6: 4vv. Hieruit blijkt wie ook in Efeze de handelende hoofdpersoon was. We lezen in Handelingen 19 wel veel over Paulus, maar als zwakke knecht van de machtige Here Jezus. Niet Paulus, maar Gods Zoon heeft door zijn Geest en Woord ook in deze heidense wereldstad de macht van de satan geknakt. 1. DOOR GALATIE EN FRYGIE NAAR EFEZE, HAND. 18: 23
Paulus' derde apostolische reis begon evenals de tweede: met een bezoek aan de gemeenten die hij op zijn eerste reis had gesticht in Frygie en Galatie, 15: 36. Het zou de laatste reis worden en hij zou vijf jaar duren. 23 Hoe lang Paulus in Antiochie is geweest, valt uit Lucas' vage aanduiding (`enige tijd') niet op te maken. Maar het zal wel minstens enkele weken of zelfs (winter?)maanden zijn geweest. Toen besloot hij opnieuw op reis te gaan. Ging hij alleen? Hij had de Joodse broeders in Efeze beloofd Deo volente bij hen terug te zullen komen, 18: 21. Maar hij besloot van Antiochie niet via de snelste en minst vermoeiende route overzee naar Efeze te reizen, maar via de afmattende, 2500 km lange tocht over land. Dan kwam hij langs de gemeenten in het Galatische en Frygische land, dat met Lykaonie en Pisidie deel uitmaakte van de Romeinse provincie Galatia. Hier lagen de steden Antiochie, Ikonium, Lystra en Derbe, waar hij op zijn eerste reis gemeenten had gesticht. Uit drie van deze steden was hij gewelddadig verdreven, 13: 5ovv., 14: 4-7. In Lystra was hij 111
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
zelfs gestenigd en voor dood opgenomen, 14: 19v. Op zijn tweede reis had hij deze gemeenten opnieuw bezocht, 15: 36. Er valt veel voor te zeggen dat hij nog tij dens die reis tot zijn ontsteltenis vernam dat de gelovigen in Galatia na zijn vertrek door judaistische predikers waren `betoverd' door het optelsom-evangelie: Christus + Wet, Gal. 3: 1, vgl. p. 7. Daarmee hadden deze dwaalleraars de bekeerde heidenen een nieuw godsdienstig slavenjuk opgelegd en Paulus' apostolische gezag ontkend. Vermoedelijk schreefhij toen nog tijdens zijn tweede reis (vanuit Korinte?) zijn brief `aan de Galaten', waarin hij zijn evangelie en Goddelijke roeping hartstochtelijk verdedigt. 3 ) U begrijpt dat hij deze aangevochten gelovigen op deze derde reis graag nogmaals wilde versterken, zowel tegen vervolging van buitenaf als tegen bestrij ding van binnenuit. Zodat ze vast zouden staan in het evangelie van alleen-maar-geloven, zonder enige bijvoorwaarden. Daarvoor had hij die vermoeiende tocht over land naar Efeze graag over. Wat zullen zij hun geestelijke vader blij hebben verwelkomd. Hij van zijn kant beschouwde hen als zijn `kinderen', Gal. 4: 18. Zou hij in Lystra Eunike en Lois, de moeder en grootmoeder van Timoteiis, nog ontmoet hebben?, 16: 1, 2 Tim. 5. 2. APOLLOS TE EFEZE BIJGESCHOOLD DOOR AQUILA EN PRISCILLA, HAND. 18: 24-28
Voordat hij verder vertelt over Paulus, vermeldt Lucas eerst hoe de Here een tot dusver onbekende, retorisch en exegetisch goed geschoolde Jood tot de verkondiging van het evangelic riep: Apollos, een man van formaat, die door zijn gaven van hoofd en hart voor veel gelovigen een grote steun zou worden. Ook voor Paulus, die in hem een bekwame medewerker en vriend zou ontvangen. Academicus en leerling van Johannes de Doper 24 Terwijl de apostel nog in Galatia en Frygie werkte, was Apollos in Efeze aangekomen. Hij was een Hellenistische Jood en afkomstig uit Alexandria, de tweede stad van het Romeinse rijk. In heel Egypte woonden destijds een miljoen Joden, van wie de meesten in Alexandria (twee van de vijf stadswijken waren Joods). Daardoor was het de grootste Joodse kolonie in de diaspora. 112
r. Efeze
§ 27
In de apostolische tijd had Alexandria als wetenschappelijk en cultureel centrum Athene overvleugeld. De wereldberoemde `universiteitsbibliotheek' telde liefst 900.000 boekrollen. Behalve de Griekse wetenschap bloeide bier ook de Joodse geleerdheid en schriftstudie. Ten behoeve van de honderdduizenden Joden die Been Hebreeuws kenden, was bier in ca. 200 v. Chr. de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, tot stand gekomen. 4 ) Later zouden ook beroemde kerkleraars als Origenes en Athanasius in Alexandria onderwij s geven. Lucas typeert Apollos met een woord dat zowel geleerd als welsprekend kan betekenen. Hij was zowel een uitzonderlijk begaafd schriftgeleerde als een brilj ant spreker. Waarschijnlijk had ook hij aan de beroemde universiteit van zijn geboortestad gestudeerd. Afgaande op de toenmalige onderwijsmethoden moet hij grote delen van de Bijbel uit het hoofd hebben gekend. 5 ) 25 Maar meer dan afgestudeerd theoloog van de universiteit van Alexandria was Apollos leerling van Johannes de Doper! Onderwezen door enigen van diens volgelingen, geloofde hij dat Jezus de Messias was. Zijn kennis reikte echter niet verder dan wat Johannes had verkondigd: het koninkrijk der hemelen is ophanden! Jezus zou op Israels dorsvloer voor eeuwig het kaf van het koren scheiden, de boetvaardigen dopen met de Heilige Geest en de onboetvaardigen met vuur. Verder wist Apollos dat Jezus Messiaanse profetieen had vervuld doordat Hij veel mensen van ziekten, blindheid en boze geesten genas, vgl. Jes. 29: i8, 35: 5v, Luc. 7: 18-22. Ook kende hij de doop van bekering tot vergeving van zonden, die Johannes als redmiddel van de komende toorn had verkondigd. Mogelijk had hij zich als goede leerling van de Doper daartoe zelf ook schuldbewust vernederd. Maar het inzicht dat Johannes nog miste, bezat Apollos evenmin: de betekenis van de hogepriesterlijke offerande van de Messias aan het kruis, zijn opstanding, zijn hemelvaart, de uitstorting van de Heilige Geest, de neergehaalde scheidsmuur van de mozaische Wet tussen Israel en de volken en Jezus' bevel die nu alle te onderwijzen en te dopen in zijn naam. 6 ) Wat hij echter wel van Johannes over de Messias had gehoord, dat gafApollos door. Vurig van geest (of: in de Geest) sprak en gafhij atom onderricht in wat hij van de Here wist. Op zichzelf klopte dit nauw113
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
keurig. Hij kwam alleen niet verder dan de doop van Johannes en bleef zo op de drempel naar de nieuwe bedeling steken, Luc. 7: 28. Bijgeschoold door een tentenmaker en diens vrouw 26 Toen hij in Efeze de synagoge bezocht, begon hij ook daar vrijmoedig te verkondigen dat Jezus de Messias was. Aquila en Priscilla, die dit vast tot hun blijdschap hoorden, bemerkten al spoedig dat zijn prediking onvolledig was. Zij waren echter zo verstandig hem hierom niet openlijk aan te vallen of achter zijn rug te veroordelen. Fijngevoelig namen zij hem apart en nodigden hem uit bij hen thuis door te spreken over Messias Jezus. Als Paulus nog in de stad was geweest, hadden zij zich niet als leraar van een leraar aangeboden. Nu zagen zij zich als eenvoudige gelovigen geroepen de hoogontwikkelde schriftgeleerde bij te scholen. Maar met al zijn geleerdheid was Apollos nederig van hart. Hij nam hun voorstel aan. Verheffend toneel moet dat geweest zijn! Daar kreeg in onze termen uitgedrukt een gepromoveerd theoloog catechisatie van een tentenmaker en diens vrouw. Omdat Priscilla vaker voor Aquila genoemd wordt (vgl. Rom. 16: 3, 2 Tim. 4: 19), vermoedt men dat zij begaafder en beter onderlegd was dan hij. Al zal zij hem zeker als haar hoofd geeerd hebben, zoals Paulus ook haar had geleerd, Ef. 5: 22. In de kerkdiensten te Korinte moest ze als vrouw zwijgen, i Kor. 14: 34. Maar bij hen thuis vertelden zij en haar man de academisch gevormde Apollos alles wat zij van Paulus over Jezus hadden geleerd. Tenslotte had de apostel in Korinte achttien maanden bij hen ingewoond. Wat een vragen zal Apollos hun gesteld hebben en wat werd zijn inzicht in Wet en Profeten nu geweldig verdiept! Van dit eenvoudige echtpaar leerde hij in korte tijd meer dan hij ooit van zijn hoogleraren in Alexandria had opgestoken. En hij schaamde zich niet voor zijn ongeschoolde leraar en lerares! Wetenschap en nederigheid gingen bij hem hand in hand. 7 ) En bij hen bescheidenheid en vrijmoedigheid. Misschien was dit wel de belangrijkste dienst die dit echtpaar de zaak van Jezus Christus bewezen heeft. Want nu Apollos het volle evangelic kende, kon hij voor Paulus een waardevolle medewerker worden. Gezegend de herder en leraar die in onze tijd zo'n moeder in 114
1: Efeze
§ 27
Christus' ontmoet en dan niet te trots is om van haar te leren! Luther vermoedt dat Apollos de onbekende schrijver van de brief aan de Hebreeen is. Krachtig apologeet 27 Mogelijk dankzij Paulus' korte verblijf in Efeze en door gesprekken met Prisca en Aquila waren er in de Joodse gemeente van Efeze al meerderen tot geloof in Messias Jezus gekomen, vgl. vs. 19. Het echtpaar zal vast over Paulus' werk in Korinte hebben verteld. Zij hadden er tenslotte ruim anderhalfjaar gewoond en de hele kerkstrijd en scheuring meegemaakt. Toen Apollos naar Achaje (Zuid-Griekenland) wilde oversteken, moedigden de gelovigen hem daartoe hartelijk aan. Zij zagen in dat deze begaafde broeder er zegenrijk werk zou kunnen doen. Zij gaven hem een `attestatie' mee voor de discipelen in Achaje, waarin zij hem aanbevalen als een Messiasgelovige schriftgeleerde en een betrouwbare evangelieverkondiger En inderdaad was hij na zijn aankomst tot grote steun voor de gelovigen. Met name door de genade van zijn leraarstalent. 8 ) 28 Het was door de uitspraak van Gallio (vs. 12-17) voor de Joden weliswaar onmogelijk geworden gewelddadig op te treden tegen de Messiasgelovigen. Maar mondeling werd de kerkstrijd blijkbaar nog voortgezet. Daarin betoonde Apollos zich een krachtig apologeet, want debatteren kon hij! Keer op keer wist hij Joodse tegensprekers de mond te snoeren. Daarin leek hij op Stefanus, 6: 8-1o. Want met ijzersterk schriftbewijs en grote welsprekendheid bewees hij in het openbaar dat Jezus de Messias was. Zo zette hij het werk van Paulus voort (vgl. vs. 5) en hielp hij weifelaars om vrijmoedig toe te treden tot de christelijke gemeente, die vlak naast de synagoge samenkwam in het huis van Titius Justus, vs. 7. 'Ik ben van Apollos!' Hij maakte in Korinte zelfs zo'n grote opgang als prediker dat hij het voorwerp werd van persoonsverheerlijking. Paulus was geen grote redenaar Kor. 2: 1,13, 2 Kor. o: 10, it: 6), Apollos daarentegen was een briljant spreker. Als echte Grieken waren de Korintiers zeer gevoelig voor welsprekendheid. Zo werd hij — vermoedelijk tegen wil 115
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
en dank — het idool van een bepaalde groep gelovigen, die als leus voerden: `Ik ben van Apollos! Kor. : 12, 3: 4. Hoewel Paulus deze groepsvorming veroordeelde, bleef hij Apollos als een betrouwbare medewerker erkennen: `Ik heb geplant, Apollos heeft begoten', i Kor. 3: 6. Paulus waardeerde hem zeer, want later verzocht hij hem dringend nogmaals een werkbezoek aan Korinte te brengen, i Kor. 16: 12. Oprecht dankbaar voor de grote gaven die Apollos wel en hij niet bezat, betrok hij hem zonder enige rivaliteit bij het werk en bewaarde hij zorgvuldig de onderlinge eenheid. Laten de christelijke gemeenten met de uiteenlopende gaven van haar voorgangers op dezelfde wijze omgaan als Paulus. Dan vermijden zij de groepsvorming en persoonsverheerlijking die de gemeente van Korinte zo beschadigde. 3. PAULUS VERKONDIGT DISCIPELEN VAN JOHANNES DE DOPER DE VOLLE WAARHEID, HAND. 19: 1-7
Apollos was niet de enige leerling van Johannes de Doper die twintig jaar na diens dood nog achter de heilsfeiten aanliep. Zo moeten er destijds meer zijn geweest. In Efeze (Klein-Azie) was er zelfs een snort Johannes-gemeente en wie weet waar nog meer. De invloed van Johannes' prediking heeft veel verder gereikt dan vaak wordt gedacht. Deze leerlingen wisten wel iets van Jezus' optreden — Johannes de Doper had Hem als zijn meerdere erkend, Joh. I : 29-34; 3: 22-36 — maar het volledige inzicht in Christus' komst bezaten ze nog niet. En wat je niet weet, dat kun je nu eenmaal niet geloven. Om allerlei redenen hadden zij zich nog niet aangesloten bij de christelijke gemeenten. Aan dit isolement en overgangsstadium diende echter wel een eind te komen. Paulus verlost hen uit hun achterstand I Inmiddels was Paulus uit Galatie en Frygie vertrokken en door het binnenland van Klein-Azie naar Efeze gereisd om daar zijn belofte van 18: 21 gestand te doen. Apollos trof hij er niet meer aan, want die was reeds naar Korinte vertrokken, vs. 27. Wel ontmoette hij er enige discipelen die nog geheel apart en zonder band met de christelijke gemeente leefden. 116
r
I: Efeze
§
27
2 Aanvankelijk meende Paulus dat het volgelingen van de Here Jezus waren. Maar bij nader inzien miste hij bij hen kenmerken van nieuwtestamentisch leven door de Geest. Mogelijk bemerkte hij dit aan hun onvolmaakte kennis van het heil en aan hun zwijgen over de Here Jezus. Zij waren kennelijk onvolledig ingelicht en heilshistorisch niet bij de tijd. Hoewel Johannes de Messias en zijn Geestesdoop had aangekondigd, hadden zij nog niet eens gehoord dat in Jezus de Messias reeds gekomen was en dat Hij inmiddels de Heilige Geest overvloedig had uitgestort. 3 Daarop vroeg Paulus in wiens naam ze dan gedoopt waren. Want de doop van volwassenen onderstelt geloof en geloof is een vrucht van de Heilige Geest. Zijn inwoning is onder het Nieuwe Testament de grote Gave en het kenmerk van een gelovig hart, Rom. 8: 9, Kor. 12: 3, 2 Kor. 4: 13, I Tes. I: 5v, Heb. 6: 4, I Joh. 3: 24, 4: 13. En door een hart dat vol is van de Geest, wordt de Christus verheerlijkt. Daarop vertelden ze dat ze in de doop van Johannes gedoopt waren. Verder dan dit voorstadium van het christelijke geloof waren ze nog niet gekomen. Zij leefden voor eigen besef nog onder het Oude Testament, dat culmineerde in Johannes de Doper. Dat de Here Jezus inmiddels het Nieuwe Testament had ingeluid, wisten zij nog niet. Vergeet niet dat het nieuws er toentertijd veel langer over deed om overal bekend te raken dan tegenwoordig. De gelovigen rond Aquila en Priscilla hadden ze blijkbaar ook nog niet ontmoet, wat in een stad van 300.000 mensen geen wonder was. In zulke steden kennen christenen elkaar ook thans nog niet allemaal. 4 Toen heeft Paulus hen geholpen hun achterstand in te lopen. Daartoe sprak hij niet allereerst over de Heilige Geest, maar over Jezus! En wel aan de hand van diens voorloper. Want deze discipelen van de Doper misten blijkbaar ook het juiste zicht op de taak van hun meester. Deze moest het yolk voorbereiden op de komst van Jezus, die vlak achter hem aankwam en het kaf van het koren zou scheiden. Met het oog op dit Messiaanse gericht riep Johannes iedereen op zich te bekeren en in Jezus te geloven. Wie zich verootmoedigde en zijn zonden beleed, kon zich door Johannes laten dopen als teken van boetvaardigheid. En zo ontving men vergeving van zonden en vrijwaring voor het komende gericht, vgl. Luc. 3: 1-18. Dit hadden deze mannen gedaan. 117
§ 27
Paulus' derde apostolische rein
5 Toen zij Paulus' vervolgonderwijs hoorden, ging er een wereld voor hen open. Zij kwamen tot geloof in de Here Jezus en werden in zijn naam gedoopt. Dit is de enige keer dat het Nieuwe Testament rept van een herdoop. Alleen kan men hierop geen recht en plicht tot massale wederdoop gronden, omdat het hier een uniek, heilshistorisch bepaald geval betreft. Met de doop van Johannes waren deze leerlingen op de drempel van de heilstijd blijven staan. Want dit was in zekere zin nog een oudtestamentische doop, die bediend was door de laatste en grootste profeet van het Oude Testament. Maar door de komst van Christus was deze doop verouderd en achterhaald. Nu Jezus het Nieuwe Testament had ingeluid, behoorde de doop bediend te worden in zijn naam. En deze christelijke doop betekent en verzegelt al het heil dat Christus Jezus verworven heeft. Toen de twaalf mannen Hem gelovig hadden aangenomen, mochten ze ook in de naam van de Here Jezus gedoopt worden, als bevestiging van het nieuwtestamentische evangelie. Hieruit blijkt dat wij de doop van Johannes en de christelijke doop niet zo direct in een lijn moeten zien dat we ze haast vereenzelvigen. De christelijke doop is de vervulling van de doop van Johannes, zoals het huwelijk de vervulling is van de verloving. Daarom heeft de christelijke doop een meerwaarde. Hij maakt wel de doop van Johannes overbodig, maar omgekeerd de doop van Johannes niet de christelijke doop. Dat de christelijke doop van Apollos (i 8: 25) niet vermeld wordt, is nog geen bewijs dat hij hem niet ontvangen heeft. Ook op de laatste Pinksterdag kan er onder de drieduizend Joden die de christelijke doop ontvingen (2: 41), menigeen zijn geweest, die voordien reeds door Johannes gedoopt was. 9 ) Tot hiertoe hadden de twaalf mannen een op zichzelf staande groepering gevormd tussen jodendom en christendom in. Maar door de christelijke doop waren zij thans uit hun isolement bevrijd en verbonden met de christelijke wereldkerk. Hiermee riep Lucas alle destijds nog overgebleven leerlingen van Johannes op zich eveneens door de christelijke doop met de gemeenten van Christus te verenigen.
118
1: Efeze
§
27
Mini-Pinksteren 6 De inlijving van deze semi-christelijke groep in de christelijke kerk werd daarna op bijzondere wijze bekrachtigd. Want toen Paulus hun incorporatie met apostolische volmacht door handoplegging bevestigde, kwam de Heilige Geest over hen. Even herhaalden zich toen in Efeze op kleinere schaal dezelfde tekenen als bij de uitstorting van de Heilige Geest te Jeruzalem. De mannen spraken namelijk enige tijd (imperfectum) in (vreemde) talen en profeteerden, God verheerlijkend, vgl. 2: I I, 1o: 46. Dit gebeurde niet meteen met en door hun doop, maar na Paulus' apostolische handoplegging. 7 Bij elkaar bestond deze groep leerlingen van Johannes de Doper uit een man of twaalf. Dit is de laatste maal dat er in het Nieuwe Testament sprake is van hun leermeester. Niet veralgemenen Het Nieuwe Testament leidt uit deze gebeurtenissen geen algemeen blijvende regels af. Alsof alle gelovigen hetzelfde zouden moeten ervaren als deze leerlingen van Johannes. Het verhaalt immers ook van talloze gelovigen die werden gedoopt zonder dat zij daarna in tongen spraken: de drieduizend op de Pinksterdag, 2: 41; de minister uit Ethiopie, 8: 38v; Paulus in Damascus, 9: i8; Lydia met haar huis, i6: 15; de cipier in Filippi met zijn huis, 16: 33. Wie niet in tongen spreekt, moet niet de indruk hebben dat hij tekortschiet. Slechts driemaal daalde de Heilige Geest op dezelfde wijze neer als op Pinksteren in Jeruzalem. En wel bij unieke gelegenheden als de inlijving van nieuwe categorieen gelovigen in de christelijke kerk: I) de Samaritanen (8: 17); 2) de heidenen (1 o: 44-46); 3) de nog achterlopende leerlingen van Johannes in Efeze (19: 6) Bij deze drie grensovergangen bevestigde de Heilige Geest op opzienbarende wijze: a) dat Israels uitzonderingspositie voorbij was; b) dat de opname van de nieuwe groeperingen zijn volledige goedkeuring had; c) dat de doop van Johannes verouderd en ontoereikend was. Uniek was ook dat de komst van de Geest in deze drie gevallen gepaard ging met handoplegging door een of meer apostelen (i. Petrus en Johannes; 2. Petrus; 3. Paulus). In andere gevallen van handoplegging betrof het de bevestiging in een ambt of dienst, vgl. 13: 3, I Tim. 4: 14, 5: 22, 2 Tim. I: 6. 119
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
Zulke `grensoverschrijdingen' maakt het evangelic sinds de apostolische tijd niet meer. Johannesleerlingen zijn thans nergens meer te vinden. En voor Samaritanen (in Nabloes leven er nog) en heidenen staat de deur al eeuwen open. Voor volwassenen die tot de gemeente toetreden zijn vier elementen kenmerkend gebleven: geloof in de Here Jezus, bekering, de doop in zijn naam, de gave van de Heilige Geest. 4. PAULUS BREEKT MET DE SYNAGOGE VAN EFEZE, HAND. 19: 8-10
Tij dens zijn tweede apostolische reis had Paulus op de terugweg reeds een kort bezoek aan Efeze gebracht en in de synagoge het evangelie verkondigd. Toen had men hem graag langer aangehoord (18: I9vv), maar nu zou zijn prediking er op een kerkscheuring uitlopen. Afscheiding 8 In Hand. 13: 14-41 liet Lucas zien hoe Paulus in synagogen preekte. Hij verkOndigde het evangelic, en ging daarbij discussie niet uit de weg. Zo trachtte hij Joden en godvrezende heidenen ervan te overtuigen dat Jezus van Nazaret Israels langverwachte Messias was. En dat Hij met zijn lijden, sterven, opstanding en hemelvaart de Wet, de Profeten en de Psalmen had vervuld. Drie maanden lang kon hij in de synagoge van Efeze vrijmoedig spreken over het koninkrijk van God, dat met Messias Jezus gekomen was. Iedereen die in Hem geloofde, zou in dat rijk vergeving van zonden en eeuwig leven ontvangen. Maar ongeloof zou als ongehoorzaamheid beschouwd worden, Joh. 3: 36. 9 Helaas lieten niet alien zich overtuigen. Sommige broeders luisterden weliswaar met brandende harten en aanvaardden Jezus als de Messias. Maar anderen begonnen zich te verharden, een proces dat altijd bij de mens zelf begint. 1 °) Wat de apostel ook uit de Schrift naar voren bracht, zij bleven er keihard onder en weigerden het evangelic te geloven. In felle godsdiensthaat spraken zij luid en heftig kwaad van de `weg', de heilsweg van het evangelic, en daarmee van Jezus zelf, de Weg in eigen persoon, Joh. 14: 6. Zij deden dit niet slechts êênmaal, maar voerden een complete lastercampagne. En nog wel ten aanhoren van de gemeente, die zich door haar stilzwijgen hieraan mede schuldig maakte. Want Jezus zei: `Wie niet voor Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij bijeenbrengt, jaagt uiteen', Luc. II: 23. 120
is Efeze
§ 27
Uit de synagoge gebannen werd de apostel hier nog niet. Volgde hij daarom het principe: `Zolang zij mij er niet uitzetten, zal ik er zeker niet uitgaan'? Nee, hij zag in de afwijzing van de Christus een kerkelijke breuk die hij niet kon en mocht helen. Gods eigen Woord had hier scheiding gemaakt. En dieper kan men God niet beledigen dan door zijn Zoon te verwerpen. Daarom bleef hij niet eindeloos redetwisten, maar maakte hij een eind aan zijn optreden in de synagoge. Anders werd het parels voor de zwijnen werpen, Mat. 7: 6. Vast met grote droefheid (Rom. 9: 2) scheidde hij zich met zijn discipelen af van deze vijanden van de waarheid en zocht hij een andere vergadergelegenheid. 1 1 ) In de aula van Tyrannus Hij vond die in het schoollokaal van een zekere Tyrannus, mogelijk een filosoof of leraar in de welsprekendheid. Een van de Griekse bijbelhandschriften vermeldt in de marge dat Paulus over deze ruimte de beschikking had 'van de vijfde ure tot de tiende', dat is van II tot 16 uur. Volgens de gewoonte van die tijd begon Tyrannus zijn colleges vroeg in de morgen, om tegen de tijd dat het erg warm werd een flinke pauze in te lassen. In de late namiddag, wanneer de grootste hitte voorbij was, kon hij weer doorgaan. In de tussenliggende uren was de aula beschikbaar voor Paulus.' 2 ) Als deze toevoeging juist is, stond hij op het heetst van de dag, terwijl iedereen een dutje deed 13 ), te onderwijzen en zaten zijn leerlingen te luisteren. En niet alleen op zaterdag (sabbat), maar elke dag! Wie weet hoe hard zij voordien al gewerkt hadden. Hij werkte reeds van 's morgens vroeg af in de tentenmakerij van Aquila, vaak na een van zijn vele slapeloze nachten, 2 Kor. r i : 27. En dan gaf hij 's avonds ook nog onderricht bij gemeenteleden aan huis, 20: 7, 20, 31. Wellicht was de school van Tyrannus 's middags meteen een soort seminarie voor de opleiding van voorgangers in de groeiende gemeenten van Asia. 14 ) Wat Paulus onderwees, zal zakelijk wel hetzelfde geweest zijn als wat hij schreef in zijn brieven, vooral die aan de Romeinen. Zou er nooit eens een leerling van Tyrannus zijn nagebleven om Paulus te horen? Want ook in dit schoolgebouw onderwees hij niet alleen Joden, maar ook heidenen. 15 )
121
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
Vanuit Efeze heel Asia geevangeliseerd 10 Twee jaar kon Paulus hier ongestoord het evangelie verkondigen. En, ging er wat uit van samenkomsten in een schoolgebouw, op een uur waarop iedereen siesta hield en in een tijd waarin nog geen drukpers bestond? Jawel, want na enige tijd hadden alle bewoners van de provincie Asia kennisgemaakt met de boodschap van de Here Jezus, Joden zowel als Grieken. Hier lagen de steden Kolosse, Hierapolis en de zeven gemeenten uit Op. 2 en 3. Waarschijnlijk zullen daar in deze periode gemeenten zijn gesticht. Dit kan het werk zijn geweest van Paulus' medewerkers: Epafras, Filemon en Archippus in Kolosse (Kol. 2: I, 4: 13, Filem. Iv), Tychikus (EL 6: 21) en Trofimus, die uit Asia afkomstig was, 20: 4. Al zullen we hierbij zeker ook moeten denken aan de vrijmoedigheid waarmee de gelovigen het evangelie doorvertelden, vgl. I I: 20V. De centrale ligging van Efeze zal hierbij ook een rol gespeeld hebben. Heeft Paulus samen met Titus in deze periode vanuit Efeze een bezoek gebracht aan Kreta?, Tit. 1: 5. In elk geval heeft hij tijdens zijn tweejarig verblijf in Efeze zijn eerste brief aan de Korintiers geschreven, i Kor. 16: 8. 5. PAULUS' PREDIKING EN APOSTOLAAT BUITENGEWOON KRACHTIG BEVESTIGD, HAND. 19: 11-20
Het was ook in Efeze dat de Here op ongehoorde wijze liet zien dat Paulus een Godsgezant was, die Gods Woord verkondigde over niemand minder dan Gods eigen Zoon. En dat Hij mensen bevrijdt, zowel van de schuld der zonde als van haar macht en gevolgen, ook de lij felijke. Zoals Hij hun voor zijn hemelvaart had beloofd (Mar. 16: 1720), had de Here vanuit de hemel de prediking van zijn apostelen reeds door vele tekenen ondersteund. 16 ) Maar de wonderen die God door Paulus in Efeze deed, waren zelfs in vergelijking met voorgaande wonderen buitengewoon groot. 12 Lucas moet ze als arts met diep ontzag genoteerd hebben. Het betrof hier immers de wel zeer opmerkelijke genezing van ziekten en bevrijding van demonen. 17 ) Het 'ongewone' ervan was dat de Here er vaak niet eens Paulus' handen bij inschakelde, maar er diens lijfgoed 122
Efeze
§ 27
en werkschorten voor gebruikte, vgl. Luc. 8: 44. Als men die op de zieken legde, bewerkte God dat hun kwalen van hen weken en dat de duivelse geesten uit hen weggingen. De patienten zagen hierin blijkbaar geen magie, maar de helende kracht en barmhartigheid van de levende Heiland. Anders had Paulus het vast verhinderd, vgl. Luc. 8: 48, Hand. 5: 15. Dit Goddelijk machtsvertoon maakte uiteraard enorme indruk in de stad. Het verleende het evangelie van de Here Jezus en de persoon van zijn apostel grote aantrekkingskracht. Zowel uit Efeze als uit de provincie Asia trok Paulus vele hoorders. Ook de gemeenten van Kolosse, Hierapolis en Laodicea moeten met behulp van deze hemelse steun zijn ontstaan en gegroeid. (Zie voor de blijvende functie van de nieuwtestamentische tekens en wonderen: dl. I, 63-66.) Een demon verdreven en Jezus geprezen 13 Maar de roem van onze grote God en Heiland Christus Jezus zou nog hoger stijgen! En wel door zijn schitterende overwinning op het wereldbekende occultisme van Efeze. Hoewel de Thora dit Israel in Deut. 18: 10-14 streng verbood, lieten ook Joden zich daarmee in. Simon de tovenaar en Barjezus waren twee van zulke Joodse magiers, 8: 4-25, 13: 6v, vgl. Luc. I I: 19. Een paar van zulke rondreizende Joodse geestenbezweerders probeerden Paulus' opzienbarende duiveluitbanningen te imiteren. Hoewel zij niet in Hem geloofden, waagden zij het ook de naam van de Here Jezus uit te spreken over mensen die in de macht van demonen waren. Alsof die naam een magische kracht was, waardoor je toverkunsten kon uitoefenen, vgl. Mat. 7: 22V. Voorheen gebruikten ze daarvoor graag de naam van Salomo, maar nu zeiden ze tot de boze geesten: 'Ik bezweer jullie bij Jezus, die door Paulus wordt verkondigd.' Met deze nieuwe toverformule meenden ze hun omzet flink te kunnen vergroten. Zo trachtte satan het evangelie van Jezus Christus voor te stellen als een nieuwe vorm van occultisme en het te laten ondergaan in syncretisme 14 En dat nog wel met inschakeling van Joden. Want het waren de zeven zonen van Skevas, een Joodse opperpriester, die hun toverpraktijken in de naam van Jezus wilden voortzetten.
123
27
Paulus' derde apostolische reis
15 Maar daar zijn ze letterlijk en figuurlijk niet zonder kleerscheuren vanaf gekomen. Toen zij op zekere dag een boze geest wilden bezweren, reageerde deze met: `Jezus ken ik en wie Paulus is weet ik ook, maar wie zijn jullie?' Jezus (er)kende hij als Zoon van de allerhoogste God, die hem kon vernietigen, Mar. 1: 24, 5: 7, Luc. 4: 41. En tegen Paulus, Jezus' gezant, moest hij het ook afleggen. Maar het onderscheid tussen Jezus' apostel en de misbruikers van die naam doorzag de boze geest scherp. In het rijk van satan weet men blijkbaar of iemand echt bij Jezus behoort of zijn volgeling niet is. 16 Want zo bang als duivelen zijn voor Jezus, zo brutaal traden ze op tegen deze ongelovige exorcisten. Als Paulus het in Jezus' naam had bevolen, was de demon uitgevaren, maar nu deed die naam hem niets. Hij dwong zijn slachtoffer op de bezweerders of te springen en gaf hem zoveel bovenmenselijke kracht dat hij in zijn eentje (!) alle zeven exorcisten overweldigde, vgl. Luc. 8: 29. Hij takelde hen zo toe dat ze `naake (zonder kleren of zonder bovenkleren) en onder het bloed de straat op vluchtten. Laat iedereen deze waarschuwing ter harte nemen die pretendeert apostolische macht over demonen te bezitten en zich zo met het rijk der duisternis inlaat! 17 Hoewel Efeze een wereldstad was, ging dit nieuws als een lopend vuurtje bij alle Joodse en Griekse inwoners rond: je al gehoord van de zeven geestenbezweerders die de naam van Jezus misbruikten?' Door hun smadelijke afstraffing werd iedereen met diep ontzag vervuld. En men verstond het gebeurde goed, want men zag in Paulus geen supermagier, maar prees de naam van de Here Jezus! Algemeen erkende men dat Hij sterker was dan de gevreesde boze machten, waartegen men in Efeze tovenaars in de arm nam. Bekeerde tovenaars verbranden openlijk hun boeken 18 Vooral op de Efeziers die al tot geloof gekomen waren, maakte de afranseling van de zeven duivelbezweerders diepe indruk. Velen van deze pasbekeerden waren echter nog `kinderen in het christelijke geloof', i Kor. 3: 1, vgl. Ef. 4: 22-24, 5: i i. Zij hadden nog niet radicaal gebroken met bijgelovige gewoonten en magische praktijken uit hun heidense verleden. (Zie voor de toegepaste magie in de Grieks-Romeinse wereld: dl. 1, 188v.) Maar nu zagen zij in dat zij zich ook van alle vormen van toverij en duivelskunst moesten bekeren, omdat God 124
Efeze
27
daarvan gruwt, Deut. 10-14. Ootmoedig kwamen zij hun zonden belijden en hun occulte praktijken opbiechten. (Maakten zij daarbij ook hun geheime bezweringsformules openbaar, zodat die daardoor waardeloos werden?) 19 Een flink aantal christenen die zich voor hun bekering met zwarte kunst opgehouden hadden, lieten publiekelijk zien dat zij daar nu radicaal mee braken. Zij hadden nog zogenaamde `Efezische boeken' in huis.I 8 ) Kostbare toverboeken, waarin allerlei uiterst geheime bezweringsformules en toverkunsten stonden. Zij piekerden er niet over die aan heidenen te verkopen, maar gooiden al deze heidense rommel resoluut op een hoop en staken er in het openbaar de brand in. Vast tot ontzetting van de heidense bevolking die niet wist wat zij zag, want geheime toverformules waren zeer gezocht en peperduur. Men berekende globaal dat er op die brandstapel at gauw voor vijftigduizend zilveren denarien in rook opging. Dat was 5o.000 maal het dagloon van een arbeider, Mat. 20: 2. Voor huidige begrippen een paar miljoen gulden! Daarom was deze boekrolverbranding meteen een indrukwekkende prediking voor het bijgelovige Efeze: christenen doen daar niet meer aan mee. Zij vinden rust bij Jezus, Mat. 28. 20 Zo zegevierde het Woord van de Heer. Alles wat satan er tegen in het geweer had gebracht, kon hier niet tegenop. Paulus' dappere evangelieverkondiging, de wondertekens waardoor God het bevestigde, de nederlaag van de exorcisten, het algemene respect voor de naam van Jezus en de publieke verbranding van toverboeken bewezen alle de onoverwinnelijke kracht van Gods Woord. De gemeente groeide erdoor, zowel in getal als in geloofskracht. En steeds meer buitenstaanders gaven gehoor aan het Woord. Zo kwam ook deze antieke wereldstad at meer onder beslag van het evangelie. Voorheen was Efeze een stapelplaats van magische geschriften geweest, nu werd het de bewaarplaats van verscheidene apostolische geschriften. Het ontving Paulus' brief `aan de Efeziers' en zal een kopie hebben bezeten van die aan de Korintiers, welke hij van hieruit had geschreven. En ook de beide brieven aan Timoteils schreef Paulus toen zijn geestelijke zoon in Efeze werkte.
125
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
6. PAULUS' TOEKOMSTPLANNEN, HAND. 19: 21 22 Toen de apostel ruim twee jaar in Efeze en omgeving had gewerkt, besloot hij zijn arbeid daar af te ronden en beraamde hij nieuwe reisplannen. Lucas spreekt daar in deze verzen vrij kort over. Wij vullen zijn mededelingen aan met wat Paulus er zelf over vertelt in zijn brieven aan de Korintiers en Romeinen. -
De balans 21 Tijdens zijn tweede apostolische reis had de apostel in Griekenland gemeenten gesticht in Filippi, Tessalonika, Berea, Athene en Korinte. En thans had hij op zijn derde reis een grote gemeente mogen planten in Efeze, waaruit dochterkerken waren voortgekomen in de hele Romeinse provincie Asia (= West-Turkije). Daarmee had hij aan weerszijden van de Egeische Zee het evangelic verkondigd. `Zo heb ik van Jeruzalem en omstreken tot Illyrie (= Dalmatia) de prediking van het evangelic van Christus voltooid (...) Nu heb ik in deze streken geen arbeidsveld meer', Rom. 15: 19, 23. Hiermee liep Paulus' apostolische pionierswerk in de oostelijke Middellandse-Zeelanden af. Hij had er christelijke centra gesticht van waaruit het evangelic zich verder kon verbreiden. Nu bezon hij zich op reisplannen voor de komende jaren, uiteraard in gebed en 'in de Geest', die zijn route tot op heden had bepaald, vgl. 16: 7-10, 20: 22. 19 ) Plannen Allereerst wilde hij in Macedonia en Achaje (= Griekenland) de gemeenten van Filippi, Tessalonika, Berea en Korinte nogmaals bezoeken om de gelovigen daar te versterken. (De Klein-Aziatische kerken had hij na hun stichting zelfs tweemaal voor nazorg bezocht, 15: 36, 16: 1-5, 18: 23.) Tevens wilde hij er een collecte organiseren voor de arme gelovigen in Jeruzalem. En dan koesterde hij het plan de opbrengst daarvan zelf in Jeruzalem te gaan afdragen. Dan kon hij meteen verslag doen van zijn werkzaamheden aan Jakobus en de oudsten. Indien enigszins mogelijk wilde hij er met Pinksteren zijn. Dit plan valt af te leiden uit 20: 16, 21: 18v, Rom. 15: 26v, i Kor. 16: 1-3, 2 Kor. 8. Maar, verklaarde hij, als ik daar ben geweest, moet ik ook een bezoek aan Rome brengen. Dit laatste had de Geest hem blijkbaar al bekendgemaakt, vgl. 23: I r. Intussen droomde hij ook al van een reis 126
r. Efeze
§ 27
naar Spanje, de meest westelijke voorpost van de Romeinse beschaving! 20 ) Straks schrijft hij tijdens zijn tweede verblijf in Korinte in zijn brief aan de Romeinen: 'Al jaren verlang ik vurig u te bezoeken als ik naar Spanje ga. Ik hoop namelijk op doorreis u te zien' (gesticht was de gemeente er immers reeds door anderen), Rom. 15: 23v., vgl. 1: I I v. Maar eerst moest de collecte van Macedonia en Achaje in Jeruzalem afgedragen worden. Daarna `zal ik over uw stad naar Spanje reizen', 15: 28. 21 ) Aanvankelijk was Paulus van plan linea recta van Efeze over zee naar Korinte over te steken, vervolgens vandaar naar Macedonia te reizen en dan weer naar Korinte terug te keren, 2 Kor. : I5v. Maar van dat voornemen zag hij af. Hij besloot nu over land via Macedonia naar Korinte te gaan, dus langs een grote omweg door het noorden. 22 Timoteiis en Erastus, twee van zijn medewerkers, zond hij vooruit naar Macedonia om de Griekse gemeenten voor te bereiden op de inzameling voor Jeruzalem. Dan was dit geregeld wanneer Paulus zou aankomen, i Kor. 16: 1-4. Zelf bleef hij bij nader inzien nog enige tijd in Asia. Daarvoor had hij twee redenen. In de eerste plaats vanwege de problemen in de gemeente te Korinte. Hij had haar reeds enkele brieven geschreven (ook ons i Korintiers) en onlangs Titus erheen gezonden om de partijen met elkaar te verzoenen. Zeer benieuwd wachtte Paulus nu zijn terugkomst en rapport af, 2 Kor. 7: 6v. In de tweede plaats deden er zich nieuwe kansen voor het evangelic voor. Misschien vanwege de toestroom van pelgrims en toeristen voor het grote feest van de godin Artemis in mei? In elk geval schreef hij aan de Korintiers: `Ik kom [niet regelrecht] bij u, [maar] wanneer ik [eerst] in Macedonia geweest ben.' Als het kan, blijf ik `misschien wel de hele winter'. (...) 'Maar tot Pinksteren blijf ik nog in Efeze, want de deur staat bier wijd open voor mijn werk, ook al zijn er veel tegenstanders', i Kor. 16: 5v, 8v. In Hand. 20-28 vertelt Lucas dat Paulus' reisplannen wel zijn uitgevoerd, maar langs heel andere wegen dan hij zich in Efeze nog voorstelde. Hij zou Rome als gevangene betreden. Maar dit zou nog minstens drie jaar duren. Voorlopig zal hij door de wijziging van zijn plannen betrokken raken bij de massale betoging die de zilversmid Demetrius tegen hem en het evangelic organiseerde. 127
§ 27
Paulus' derde apostolische reis 7. MASSABETOGING TEGEN PAULUS EN HET EVANGELIE, HAND. 19: 23-41
Nergens had Paulus het evangelie zo lang ongestoord kunnen verkondigen als in Efeze. Maar tegen de tijd van zijn vertrek werd hij het middelpunt van een massabetoging waarbij zijn leven groot gevaar liep. Doelde hij ook hierop toen hij in 2 Kor. I : 8-i I over zijn `moeilijkheden in Asia' schreef, waarbij 'we zelfs wanhoopten aan ons leven'? En zouden Prisca en Aquila toen hun leven voor hem op het spel hebben gezet?, vgl. Rom. i6: 3v. Demetrius voert actie tegen het evangelie 23 Vele heidenen waren nu al uit de duisternis van satan geroepen tot Jezus, het licht van de wereld, Joh. 8: 12, Ef. 5: 8. De wereldberoemde tempel van Artemis, een bolwerk van de duivel, trok reeds minder belangstelling. Maar daar legde de boze zich natuurlijk niet zonder slag of stoot bij neer. Van zijn twee klassieke wapens list (dwaalleer) en geweld koos hij ditmaal het laatste. Door middel van een massabetoging voor Artemis en tegen Jezus als de levende heilsweg trachtte hij de gemeente te vernietigen. 24 We spraken al over de genoemde tempel, p. I I o. De stromen toeristen die dit wereldwonder kwamen bezichtigen, kochten grif een kleine zilveren afbeelding ervan om het aan de godin te wijden of als souvenir en amulet mee naar huis te nemen. Een zekere Demetrius, een zilversmid22 ), had een zaak waar deze miniatuurtempeltjes en meer van dergelijke dingen, zoals zilveren en terracotta beeldjes van de godin, werden gemaakt. Daarmee verschafte hij aan heel wat vakmensen een ruim inkomen. De vraag naar tempeltjes was echter sinds de komst van Paulus merkbaar gedaald. Verdere achteruitgang van de Artemisdienst zou vooral hen financieel gevoelig treffen. 25 Daarom riep hij de hele vakgroep in vergadering bijeen en hield daar als een echte volksmenner een listige toespraak, waarin hij meesterlijk inspeelde op hun eigenbelang en hun godsdienstige gevoelens. Hij deed dit in deze veelzeggende volgorde: ) hun geld; 2) hun tempel; 3) de luister van de godin. `Mannen', zo stak hij van wal, `jullie weten dat wij van ons bedrijf voortreffelijk kunnen leven. 26 Maar jullie zien en horen zelf ook dat die kerel, die Paulus — ze kenden hem blijkbaar allemaal — met zijn propaganda een massa 128
1: Efeze
§ 27
mensen heeft omgepraat en afvallig gemaakt, niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia.' Demetrius was uitstekend van Paulus' prediking op de hoogte: hij beweert dat goden die door mensenhanden zijn gemaakt, helemaal geen goden zijn. Dit had Paulus blijkbaar niet alleen in het afgodische Athene (17: 24v, 29), maar ook in Efeze nadrukkelijk verkondigd. Mogelijk gaven ook velen die geen christen werden hem daarin gelijk. 27 'Dm is gevaarlijk', vervolgde Demetrius, 'want daardoor krijgt onze bedrijfstak, waarin wij alien een goede boterham verdienen, een slechte reputatie. Bovendien wordt het wereldberoemde heiligdom van de grote godin Artemis volledig van zijn aanzien beroofd. En zij die in heel Asia, ja in de hele wereld wordt vereerd, zal al haar majesteitelijke luister verliezen.' Kortom, de roem en economie van Efeze eisten krachtige bestrijding van 'de nieuwe godsdienst'. 28 Deze toespraak sloeg geweldig in. Verstandige mensen zouden gezegd hebben: `Laat Artemis zichzelf verdedigen' (vgl. Richt. 6: 28-32), maar de zilversmeden lieten zich opzwepen. Dwars tegen Paulus' verkondiging van de levende God en zijn Zoon Jezus Christus in, begonnen ze woedend te schreeuwen: 'Groot is de Artemis van de Efeziers!' Uiteraard om zo de hele stad tegen de verkondigers van het evangelic op te zetten. Antichristelijk oproer 29 Die opzet slaagde maar al te goed. De vlam sloeg in de pan en de hele stad raakte in verwarring en opschudding. Wat er precies aan de hand was, wist men niet (vgl. vs. 32), maar dat het om de grote Artemis ging, was iedereen duidelijk. Als een man stormden ze massaal naar het openluchttheater, dat plaats bood aan duizenden betogers, vgl. p. 109. Gajus en Aristarchus, twee Macedonische reisgenoten van Paulus, werden hardhandig meegesleurd. Wellicht omdat hij zelf onvindbaar was. Demetrius' plan was duidelijk. Een volkstribunaal zou Paulus' verdere verkondiging van het evangelic onmogelijk moeten maken. 3o Toen de apostel vernam dat twee van zijn medewerkers waren opgepakt, wilde hij zich ook naar het theater begeven om de menigte toe te spreken. Als gezant van Jezus Christus wilde hij diens zaak verdedigen en zijn medewerkers te hulp komen. Maar ook al was hij 129
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
Romeins staatsburger en had hij in Lystra een steniging overleefd en in Filippi een zware mishandeling, dit vonden de leerlingen blijkbaar ondoordacht, vgl. 9: 25, 30; 17: 10, 14. Daarom hielden ze hem hier vanaf. Als mikpunt van de volkswoede zou de hysterische massa naar hem zeker niet luisteren. Integendeel, zij zou hem kunnen lynchen. 31 Zelfs enkele leden van het provinciaal bestuur van Asia, die hem vriendschappelijk gezind waren, stuurden hem een boodschap met het dringende advies zich niet in het theater te wagen. Hierin kwam Gods beschermende hand wel op bijzondere wijze uit. Want deze Asiarchen waren notabene belast met het toezicht op de keizercultus en in Efeze met de zorg voor de Artemis-verering! Een nieuw voorbeeld van Paulus' grote invloed in Asia! Hiermee ontving Zijne Excellentie Teofilus, aan wie Lucas zijn boeken opdroeg, een nieuw bewijs dat christenzijn hem niet per se in conflict met de overheden behoefde te brengen. Goede christenen werden ook door hoge Romeinse regeringsfunctionarissen in Efeze niet als potentiele relschoppers, maar als loyale staatsburgers beschouwd, vgl. 18: 12-17, 23: TO, 24: 221/, 25: 25, 26: 3ovv, Rom. 13: 1-7, I Petr. 2: 13v. 32 Intussen heerste er in het theater een volslagen wanorde. Alle betogers stonden door elkaar te schreeuwen, want de meesten waren zomaar meegelopen en wisten niet eens waarvoor ze bij elkaar gekomen waren. Ja, er was iets met Artemis aan de hand, maar niemand wist er het fijne van. De Joden distantieren zich van het christelijk geloof 33 Nu dreigde de situatie ook voor de Joden in Efeze gevaarlijk te worden. Zij stonden immers eveneens bekend om hun strenge eengodendom en afkeer van godenbeelden. Hoe gemakkelijk zou de haat van de opgezweepte massa zich nu ook tegen hen kunnen keren. Daarom moest koste wat koste vermeden worden dat de volksmassa jodendom en christendom over een kam zou scheren. Om dit te voorkomen schoven zij een zekere Alexander, een Jood en een begaafd spreker, naar voren. Uiteraard met de opdracht klaarheid te verschaffen en zich namens de hele Joodse gemeenschap in Efeze openlijk van het christelijk geloof te distantieren. En misschien ook Paulus zwart te maken, vgl. vs. 9. Hij wenkte met de hand om stilte, en wilde het yolk duidelijk maken dat de Joden onschuldig waren. 130
Efeze
§ 27
34 Maar toen de mensen (aan zijn kleding?) merkten dat hij een Jood was, raakten ze in een godsdienstige extase en begonnen ze als uit een mond te scanderen: 'Groot is de Artemis van de Efeziers!' Dit hield de opgezweepte volksmassa wel twee uur (!) aan een stuk vol. Het machtige spreekkoor uit duizenden kelen moet in de hele stad te horen zijn geweest. Ook in de schuilplaats van Paulus, die er de woede en macht van satan tegen het evangelie in beluisterde. Maar dit was ook het enige wat zijn aanhang hier kon uitrichten: zich schor schreeuwen. De stadsgriffier brengt de menigte tot bedaren 35 Pas nadat hij de menigte zich eerst twee uur moe had laten schreeuwen, verscheen de stadsschrijver' op het toneel. Dit woord geeft de positie van deze autoriteit echter onvoldoende weer. Efeze was een vrije rijksstad en daarin was hij de hoogste autoriteit onder de Romeinse proconsul, die de hele provincie Asia bestuurde. Hij leek daardoor meer op de burgemeester van een moderne wereldstad dan op een gemeentesecretaris. Op de munten die gedurende zijn ambtstermijn werden geslagen, prijkte zijn naam! Deze hoge ambtenaar was verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Ook de tempel van Artemis, die tevens als belangrijke depositobank fungeerde, stond onder zijn controle. Hij was dan ook de aangewezen man om het oproer te stillen. En inderdaad slaagde hij erin de hysterische menigte tot bedaren te brengen. Hij wist haar te overtuigen met vier argumenten. Ten eerste: de faam van Efeze is onaantastbaar Tactvol speelde hij in op de trots van de bevolking op haar stad en tempel. Wie ter wereld wist niet dat Efeze de `tempelhoedster' was van de grote Artemis en van haar beeld dat uit de hemel was gevallen? Deze eretitel stond zelfs op munten uit die tijd. Met deze retorische vraag omzeilde hij handig het punt waar het Demetrius om ging (tanende eerbied voor de godin) en goot hij olie op de golven. Waar maakte men zich druk om? Beweerde Paulus dat door mensen gemaakte godenbeelden geen goden konden zijn? Maar in Efeze ging het toch om het uit de hemel gevallen beeld van Artemis! (Grieks: Diopetes = van Zeus gevallen.) Mogelijk was dit een inge131
§ 27
Paulus' derde apostolische rein
slagen meteoriet, die later bewerkt was tot een beeld van de godin of daarin verwerkt was. 36 Opnieuw voorbijgaand aan de slinkende verkoop van zilveren tempeltjes, verzekerde de griffier dat de roem van Efeze als 'beschermvrouwe' van de Artemistempelonloochenbaar was. Christelijke predikers konden daar volgens hem niets aan afdoen. Daarom diende men zijn kalmte te bewaren en geen onbezonnen dingen te doen. Daarmee stapte hij over op zijn tweede argument: de onschuld van Gajus en Aristarchus. Ten tweede: onschuldigen gevangen genomen 37 Men had deze mannen nu wel voor het yolk gesleept, maar het waren geen tempelschenders en ze hadden ook onze godin niet gelasterd. Dat waren in de Grieks-Romeinse wereld zware misdrijven. De magistraat wist echter dat zij die niet bedreven hadden. Dan kende hij Gajus en Aristarchus of hij had inlichtingen over hen ingewonnen. Wat de apostel over de levende God verkondigd had, liet hem koud. Het ging hem alleen om het herstel van de openbare orde. Terloops vernemen we van hem dat Paulus en zijn helpers hadden gehandeld volgens Gods gebod: 'De naam van vreemde goden mag u niet uitspreken, ze mogen uit uw mond niet gehoord worden', Ex. 23: 13, vgl. Ps. 16: 4. En hoewel ze blijkbaar nooit op de godin hadden afgegeven, verkocht Demetrius duidelijk minder tempeltjes. Niet als gevolg van kracht of geweld, maar door Gods Geest, Zach. 4: 6 . Ten derde: de wettelijke weg niet bewandeld 38 Goed, Demetrius en zijn collega's konden best een privaatrechtelijk geschil met iemand hebben. Maar de stadssecretaris' wees hen erop dat daarvoor op de markt rechtszittingen werden gehouden en dat je daarvoor proconsuls had, bij wie je in hoger beroep kon gaan. Dus als zij iets tegen iemand hadden, dan dienden zij hun zaak bij de rechtbank aanhangig te maken. Daar konden zij Paulus desgewenst in rechte aanspreken. Beschamende reprimande voor de heren zilversmeden! 39 'En als u nog meer wilt, dingen van publiek belang, dan kan daarover in een wettig samengeroepen volksvergadering worden be132
I: Efeze
§ 27
slist. Maar niet door een wilde en illegale actie als Demetrius nu op touw had gezet.' Ten vierde: Rome duldt geen ordeverstoringen 4o De stadsgriffier wist maar al te goed dat de regering in Rome fel gebrand was op strenge handhaving van de openbare orde. Want die vormde het fundament van de Pax Romana, de vrede in het Romeinse rijk. Daarom waarschuwde hij ernstig voor de mogelijke gevolgen van deze ordeverstoring. En niet voor de christelijke kerk, maar voor de hele stad! Er dreigde namelijk een veel groter gevaar dan enige teruggang in de toeristenindustrie: wij lopen het risico van oproer te worden beschuldigd vanwege de onrust van vandaag! Want we kunnen die natuurlijk op geen enkele wijze rechtvaardigen (waarmee hij de onschuld van de christenen nogmaals bevestigde). De Romeinen zouden voor straf privileges kunnen intrekken, vgl. Joh. I I : 48. 41 Met deze vier argumenten en zijn tactvolle optreden wist de bekwame bestuurder de heftig bewogen massa tot rust te brengen. Zo wild als de betoging begonnen was, zo tam eindigde zij. Wij zien hierin de hand van de Koning der kerk, die zijn apostel en gemeente beschermde tegen deze satanische aanval. Daarvoor gebruikte Hij de wijsheid van een heidense stadsbestuurder, zoals Hij eerder die van Gallio had ingeschakeld, vgl. 18: 12-17, Spr. 2I: 1. 23 ) 8. PAULUS NEEMT AFSCHEID VAN EFEZE, HAND. 20: 1
Nergens had Paulus zo lang gewerkt en gewoond als in Efeze, namelijk drie jaar lang, 20: 31. Nu achtte hij de tijd gekomen om verder te reizen. Een buitengewoon zware periode in zijn leven was hiermee beeindigd. Zijn vertrek was niet gedwongen en overhaast (13: 50, 14: 6, 20), want na de toespraak van de stadsgriffier was de rust in Efeze weergekeerd. De apostel kon daardoor zijn werk rustig afronden. Bovendien had hij reeds voordat de opschudding losbrak, besloten Efeze te verlaten om via Macedonia naar Jeruzalem te gaan, vgl. 19: 2 i v. Toen het tumult bedaard was, liet Paulus de leerlingen bij zich komen Aquila en Priscilla, zijn boezemvrienden, zullen erbij geweest zijn en leerlingen die hij tijdens de middaghitte in de school van Ty133
§ 27
Paulus' derde apostolische reis
rannus onderwezen had. Verder misschien ook de twaalf volgelingen van Johannes de Doper, die de Here Jezus voor Paulus' komst nog niet kenden. Kortom, vele Joden en heidenen die door hem tot geloof gekomen waren. Grote dingen had de Here de afgelopen jaren door hem in de Klein-Aziatische wereldstad gedaan. Hij liet er een gemeente achter waarin de mozalsche scheidsmuur was neergehaald, zodat Joden en heidenen bier een ongedeelde, nieuwe mensheid vormden, Ef. 2: 1416. Er waren inmiddels ook oudsten en opzieners uit zijn leerlingen voortgekomen, aan wie hij de herderlijke zorg voor de gemeente kon toevertrouwen, 20: 28. Hij sprak hen vertroostend en bemoedigend toe. Dit hadden ze wel nodig na de grote antichristelijke betoging in het theater. Zelf had hij in Asia beter dan waar ook geleerd dat we maar nooit iets van onszelf, doch alles van God moeten verwachten, 2 Kor. : 9. Dit moest de gemeente nu ook doen. Hij ging vertrekken, maar de verhoogde Here Jezus bleef met zijn Geest en Woord bij hen. En zijn hand was bij machte hen te beschermen, zoals het verloop van de antichristelijke betoging had bewezen, vgl. 14: 22. Daarna nam hij afscheid. Hoewel zij hem graag bij zich hadden gehouden, stonden zij hem met liefde of voor zijn werk in de Macedonische en Griekse zusterkerken. De gemeente zou hij niet meer terugzien, haar oudsten op zijn terugreis nog wel, 20: 17-38. Naar de gewoonte van die tijd zal een aantal broeders en zusters hem nog een eindweegs uitgeleide gedaan hebben. Toen keerden zij terug en reisde hij verder naar Macedonia. Hoewel de gemeente nog maar Jong was, zou zij na zijn vertrek grote inspanning en standvastigheid aan de dag leggen. Zij zou valse apostelen ontmaskeren en om Jezus' wil zware lasten dragen. Ook zou zij straks de (rondzend?)brief aan de Efeziers nog van hem ontvangen. Kortom, dit was de tijd van haar `eerste liefde', waar de Here haar later aan zou herinneren, Op. 2: 2-4.
134
Efeze
§
27
NOTEN 1) Wij ontleenden deze en volgende gegevens over Efeze aan A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 159-163, 174-179. Idem, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 157-I60. C. van der Waal, Gij kustlanden, Goes 1976, 62-71 2) Vgl. S. Greijdanus, Ephese, Philippenzen (Korte verklaring der Heilige Schrift), Kampen 1949, 10. Fritz Rienecker, Der Brief an die Epheser, Wuppertal 1968,24. Volgens J. van Bruggen is de brief gericht aan Efeze, Paulus, Kampen 2001, 143, 273. 3) Wij volgden o.m. William Hendriksen, Exposition of Galatians, New Testament Commentary series, Grand Rapids 1968, I 4v. Deze mening wordt gedeeld door Zahn, Lenski, Ridderbos, Kistemaker. Anderen, onder wie S. Greijdanus, J. A.T. Robinson en J. van Bruggen, zijn van mening dat Paulus de brief op zijn derde reis schreef en wel vanuit Efeze. Zie ook § 22, noot I 1. 4) Vgl. in deze serie Genesis-Exodus, 15v. 5) Christelijke Encyclopedia, Kampen 1961, vi, 114. 6) 'Men bevreemde zich hierover met het oog op Apollos' schriftkennis niet. Wel geven ons de oudtestamentische Schriften een volledig beeld van den Messias, maar dit beeld is, om zoo te zeggen, niet uit een blok gehouwen; zijn deelen liggen verspreid, en men moet ze saamvoegen om het geheel voor zich te verkrijgen. Dit is geen licht werk; aan den Dooper zelven laat zich zien dat wat van den koninklijken en den priesterlijken Christus voorzegd is, ons zonder hoogere verlichting onvereenigbaar toeschijnt', J. van Andel, comm. a.l. Vgl. Luc. 24: 44v. 7) Apollos 'is an example for all the high and mighty men of education today and for the green beginners for whom a little learning is already a dangerous thing. They scorn the old faith, look down even upon godly parents who cling to it and on the church that keeps the sacred fire burning. Apollos shall judge them at that day!', R.C.H. Lenski, comm. a.l. 8) D. Holwerda, De Schrift opent een vergezicht, Kampen 1995, 429vv. 9 ) J. P. Versteeg, 'De doop volgens het Nieuwe Testament', in: Rondom de doopvont, W van 't Spijker e.a. (red.), Kampen 1983, 56-6o. 19 ) Esklêrunonto met Lenski opgevat als ipf. med. refl. Een mens wordt pas door God verhard wanneer hij eerst zichzelf verhard heeft. Verharding is van Gods kant altijd straf op verharding. 11) Wer zu solchen Scheidungen nicht Mut hat, erreicht nichts und gefährdet alle Schwankenden und Schwachen', W.de Boor, comm.a.l. Ook Calvijn, die overigens een diepe afkeer had van nodeloze kerkscheuringen (Inst. Iv, hfdst. f, § 12), beschouwt deze geschiedenis als een voorbeeld waardoor `wij vermaand worden, om, wanneer wij gevaar loopen van onherstelbare en ongeneeselijke verhardheid, niet langer vergeefsche moeite behoeven te beste-
135
§ 27
Paulus' derde apostolische rein
den. Zoo vermaant Paulus ons zelf (Tit. 3: o) om een kettersch mensch na de eerste en tweede vermaning te verwerpen. Want het woord Gods wordt onwaardiglijk gesmaad, indien het voor de zwijnen en honden wordt geworpen. Bovendien moeten wij ook de zwakken onderrichten, opdat hun geloof niet aan het wankelen wordt gebracht door schandelijke lasteringen van de heilige leer. Daarom scheidde Paulus de discipelen van hen af, opdat deze bokken, de schapen der kudde niet zouden verontreinigen; en vervolgens opdat degenen, die God op zuivere wijze dienden, de waarheid te vrijmoediger zouden belijden', comm. a.l. (vert. G. Wielenga), Kampen 1899. 12) A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 128-130. R. C. H. Lenski betwij felt de juistheid van deze lezing, comm. a.l. 13) 's Middags om 1 uur sliepen er in Efeze meer mensen dan 's nachts om uur, E F. Bruce, comm. a.l. 14) S. J. Kistemaker, comm. a.l. 15) Vergeleken bij Paulus' verkondiging in de school van Tyrannus is hedendaags evangelisatiewerk vaak te `kerkelijk', te emotioneel, te haastig en te oppervlakkig, aldus John R.W. Stott in zijn excurs Paul's strategy for urban evangelism, comm. p. 311-314. 16) Paulus noemt deze wondertekenen en machtige daden in 2 Kor. 12: 12 `de kenmerken van de apostelen'. Het is opmerkelijk dat de auteur van de brief aan de Hebreeen, blijkbaar iemand van de tweede generatie, over deze wondertekens spreekt in de verleden tijd, Hebr. 2: 3,4. 17) 'As a doctor, Luke carefully distinguishes between deseases and afflictions caused by evil spirits to make clear that not all illness stems from demonic causes', John MacArthur Jr., Acts 13-28, Chicago 1996, a.l. 18) `Okkultismus und Zauberei sind 'angst nicht ausgestorben. Vieles spricht sogar far eine Neubelebung an der Wende zum 3. Jahrtausend', Heinz-Werner Neudorfer, Die Apostelgeschichte des Lukas, Neuhausen-Stuttgart 1990, 20I v. Hij verwijst naar Kurt E. Koch, Seelsorge und Okkultismus, 15. Aufl., Berghausen o.J. en citeert enige van diens ervaringen met christenen die toverboeken e.d. bezaten. 19) Wij vertalen met de St. Vert., W. de Boor, F. F. Bruce en S. J. Kistemaker pneuma liever door `Geese dan door `geest'; ook gezien het volgende dei, dat in het NT meestal naar Gods wil verwijst, by. Luc. 17: 25, Joh. 20: 9, Hand. 17: 3, 23: 11 27: 24. 20) John R.W. Stott citeert in zijn comm. a.l. met instemming Bengel: 'no Alexander, no Caesar, no other hero, approaches to the large-mindedness of this little ( a play on his name Paulos, 'little') Bejaminite'. 21) Lucas zwijgt over Spanje. Toen hij Handelingen schreef wist hij waarschijnlijk evenmin als wij nu of Paulus daar al of niet heengegaan is. Het einddoel van zijn boek was Rome. F. F. Bruce, comm. a.l.
Efeze
§ 27
22) Eigenlijk: zilverslager. Zie voor het werk van zilversmeden in de oudheid A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 1134i o6, 23) Lucas gebruikt in zijn weergave van deze toespraak zoveel specifieke termen die in dezelfde betekenis ook zijn aangetroffen in inscripties, papyri, munten en andere geschriften, dat men zich verbaast over zijn nauwkeurige kennis en gebruik daarvan. ' Those who fault him in other places do not praise him here. They are simply silent. But the great fact stands out that Luke is absolutely reliable aside from inspiration', R. C. H. Lenski, comm. a.l.
,
136
137
ii:
§ 28
2a Uit Paulus' tweede brief aan de Korintiers komen we er wat meer over aan de weet. Toen hij Efeze verliet, verkeerde hij in een neerslachtige stemming. Hij had het hier dan ook al te zwaar te verduren gehad, 2 Kor. 1: 8. Bovendien wist hij nu al dat wolven van dwaalleraars de gemeente in de toekomst niet zouden sparen, 20: 29.
§ 28 HANDELINGEN 20: 2-12 PAULUS' DERDE APOSTOLISCHE REIS II: MACEDONIE, GRIEKENLAND EN TROAS
Paulus' werk in Klein-Azie en Griekenland nadert thans zijn voltooiing. Het is alles afscheid wat de klok slaat. De gemeente van Efeze had hij reeds voor het laatst toegesproken. Straks volgt het afscheid van de Griekse kerken, van de gemeente te Troas en het ontroerende afscheid van de ouderlingen van Efeze in de haven van Milete. Als we Lucas' relaas over dit deel van de reis combineren met wat Paulus erover schreef, dan wordt ons een ding duidelijk: dit was wel heel iets anders dan de zorgeloze vakantiereis waarvan moderne toeristen in dit zonnige gebied genieten. De apostel was overstelpt met werk. Hij werd gekweld door angst en zorg voor het kerkelijke leven in Korinte. Hij ontsnapte voor de zoveelste maal aan een moordaanslag. En dan die schokkende ervaring in Troas. Terwijl hij daar voorging in een kerkdienst op de derde verdieping van een flat, viel er een jongeman uit het venster en was op slag dood. Dit alles nog afgezien van de moeiten die het veelvuldige reizen in de antieke wereld toch al met zich meebracht. Kortom, ook deze episode in Paulus' leven getuigt van een zwakke apostel en een krachtige Here Jezus Christus, die voortging de oude verbondsbelofte aan Abraham te vervullen: 'In u zullen alle geslachten op aarde worden gezegend', Gen. 12: 3. 1. VAN EFEZE VIA MACEDONIE NAAR GRIEKENLAND, HAND. 20: 2-6
Lucas' reisverslag is hier wel erg kort. In vs. 2a beschrijft hij in tien Griekse woorden een periode die meer dan een jaar geduurd kan hebben.
138
Macedonie, Griekenland en Troas
Tweede bezoek aan Troas voortijdig afgebroken Intussen maakte hij zich vooral grote zorgen over de conflicten in de gemeente van Korinte. Hij had er Titus heengezonden als vredestichter. In Troas hoopte hij hem te ontmoeten. Maar toen hij er zijn medewerker niet aantrof, raakte hij nog dieper in de put. En dat terwijl hij zich juist zo stellig had voorgenomen hier nu wel het evangelie van Christus te verkondigen. Want toen hij op zijn tweede reis in Troas was aangekomen, had het visioen van een Macedonische man hem meteen naar de overkant geroepen, 16: 6-1o. Uit Azie weg, naar Europa. Maar hoewel de Here de deur hier nu wijd voor hem opende, `kwam mijn geest toch niet tot rust, omdat ik er mijn broeder Titus niet aantrof', 2 Kor. 2: 12v. Overal deed hij navraag: `Hebt u Titus gezien?' Waarom bleef hij toch zo lang weg? Zou hij niets bereikt hebben in Korinte? Was het daar mis gegaan? Toen nam zijn brandend verlangen naar bericht van Titus hem dermate in beslag dat hij zelfs het bijzonder gezegende werk in Troas eraan gaf. Hij scheurde zich los van de gretige hoorders die hij daar aantrof en stak de Egeische Zee over naar Macedonie. ZO'n grote plaats had de gemeente van Korinte in zijn hart dat hij er Troas voor in de steek liet. Macedonie In Macedonie lagen de steden Filippi, Tessalonika en Berea, waar Paulus op zijn tweede reis gemeenten had gesticht. Hij had die echter gedwongen moeten verlaten. Hoelang hij de tijd nam om deze kerken te versterken, wordt ons niet meegedeeld. Wel dat hij van alle gemeenten die hij na zijn vertrek uit Efeze bezocht, dus ook de Macedonische, met vele bemoedigende toespraken afscheid nam. Al deze gelovigen uit de heidenen waren zijn dierbare kinderen, van wie hij als hun vader-in-Christus voorgoed afscheid nam, i Kor. 4: 14v.
139
§ 28
Paulus' derde apostolische reis
Intussen zat hij ook hier in Macedonie rondom in de narigheid. Van binnen en van buiten. `Ruzies om ons heen, angsten in ons hart', 2 Kor. 7: 5. Tot hij hier eindelijk Titus weer ontmoette en tot zijn grote opluchting bracht die goed nieuws over Korinte mee. Er had daar een radicale omkeer plaats gevonden. De gestoorde verhouding met Paulus was geheel hersteld. Toen schreef de apostel, vooruitlopend op zijn bezoek, alvast zijn, ons bekende, 2 Korintiers. Wat had God hem nu getroost in al zijn tegenspoed!, 2 Kor. 1: 2vv. Hij beval meteen de hulpactie voor de armen in Jeruzalem nogmaals aan, 2 Kor. 8v. Achaje 2b Nadat hij de provincie Macedonie (= Noord-Griekenland) was doorgereisd, kwam hij in Hellas ofwel de provincie Achaja (= Zuid-Griekenland). 1 ) Daar lagen de steden Athene, Korinte en Kenchreen, die hij op zijn tweede reis ook reeds had bezocht, 17: 1-18: 18. In deze provincie bracht Paulus de drie wintermaanden door, mede omdat de antieke zeescheepvaart dan geheel stillag, 27: 9-12, I Kor. 16: 6. Vermoedelijk vertoefde hij de langste tijd in Korinte, want blijkens de inhoud van 2 Korintiers viel daar veel te bespreken. Al kan hij onderweg ook de gelovigen in Athene bemoedigd hebben. Tijdens deze wintermaanden heeft de apostel vanuit Korinte de brief aan de Romeinen geschreven, Rom. 15: 25-29; 16: Als we bedenken dat hij altijd eigenhandig zijn kost verdiende en ook aan de huizen het Woord van God onderwees (20: 20, 34), dan kunnen we ons enigszins voorstellen onder welke omstandigheden deze diepe en rijke brief geschreven werd. In gedachten zien we het toneel voor ons: de werkplaats van een tentenmaker, waar het leer en zeildoek eindelijk waren neergelegd en een klein olielampje wat licht verspreidde. Paulus dicterend en Tertius (Rom. 16: 22) schrijvend. Niet op het gladde papier dat wij kennen, maar met een ganzenveer op veel ruwere, aan elkaar gelijmde stroken papyrusriet. Men heeft becijferd dat voor de brief aan de Romeinen wellicht zo'n vijftig vellen papyrusriet nodig waren. Alleen het dicteren al moet zo'n honderd uur in besiag genomen hebben. En dan zwijgen we nog over het nodige denkwerk dat aan het schrijven voorafging. Want de apostelen waren geen dode dicteermachines, maar levende instrumenten van de Heilige Geest. Als dit alles avond- en nachtwerk is 140
Macedonie Griekenland en Troas
§ 28
geweest, begrijpen we dat Paulus `tal van nachten zonder slaap' gekend heeft, 2 Kor. 6: 5, II: 27. Moordaanslag ontweken 3 Toen de wintermaanden voorbij waren en de zeevaart hervat werd, besloot Paulus per schip naar Syrie en vandaar naar Jeruzalem te reizen. Waarschijnlijk vanuit Korinte. Er voeren om die tijd veel buitenlandse Joden naar de tempelstad om daar de grote feesten te vieren. De apostel had mogelijk ook op zo'n pelgrimsschip passage geboekt. Op het laatste moment kwam hij erachter dat de Joden een sluipmoord op hem beraamden. Ze haatten hem blijkbaar nog diep vanwege de kerkscheuring te Korinte, waardoor er pal naast de synagoge een Messiasgelovige gemeente vergaderde, 18: 6-8. Ook de schande van het mislukte proces voor Gallio hadden ze nog niet vergeten, 18: 1217. Wilden ze hem in de drukte op de kade een mes tussen zijn ribben steken of hem straks in voile zee `onschadelijk' maken? Toen dit plan uitlekte, stelde hij zijn leven niet nodeloos in de waagschaal, maar wijzigde hij zijn reisplan. Hij besloot nu over land via de lange omweg door Macedonie naar Asia te reizen en pas daar scheep te gaan. De collecte afdragen 4 Een van Paulus' reisdoelen was nu zo spoedig mogelijk de opbrengst van de collecte over te brengen. De heiden-christelijke gemeenten in Asia, Macedonie en Achaje hadden namelijk op zijn verzoek voor de arme Judese gelovigen een inzameling gehouden. Het zal een groot bedrag zijn geweest, want de Macedonische gemeenten hadden ondanks hun diepe armoede eigenlijk meer gegeven dan zij missen konden, 2 Kor. 8: 2v. De apostel werd vergezeld door een zevental afgevaardigden uit de gemeenten die aan de inzameling hadden bijgedragen, 1 Kor. 16: 3. Het waren Sopater, de zoon van Pyrrus uit Berea; Aristarchus en Secundus uit Tessalonika; Gajus uit Derbe, Timotefis, en Tychikus en Trofimus uit Asia. Zij droegen en bewaakten de opbrengst van de collecte. Mogelijk in de vorm van cheques, want die kende de oudheid ook al. 2 ) Waarom Paulus zo'n groot belang hechtte aan deze internationale hulpactie? Ten eerste omdat hij diep medelij den had met de arme ge141
§ 28
Paulus' derde apostolische reis
ii:
Macedonia, Griekenland en Troas
§ 28
lovigen in Judea, die eerst onder een zware kerkvervolging geleden hadden (8: I) en later onder hongersnood, I I : 28-30. Ten tweede omdat de apostelen hem speciaal hadden verzocht de armen te gedenken, Gal. 2: 10. En ten derde omdat de eenheid in Christus van de gemeenten uit de Joden en die uit de heidenen op deze wijze krachtig versterkt kon worden. Om nu even op de geschiedenis vooruit te lopen: wat zullen ze in Jeruzalem hebben opgekeken toen Paulus enige weken later met zeven bekeerde heidenen in Jeruzalem aankwam en die onbesneden mannen toen een enorm bedrag overhandigden: Alstublieft, dit is een liefdegave van uw Griekse en Aziatische broeders en zusters, voor de armen in uw gemeente!' Ontroerend teken van de nieuwe geloofsgemeenschap van Joden en heidenen in de ene Heer!
Enige maanden tevoren had Paulus zich ter wille van Korinte losgescheurd van zijn gezegende arbeidsveld in Troas. Nu leidde de Here het zo dat hij hier tijdens zijn derde bezoek een zeldzaam teken van het komende Koninkrijk mocht oprichten: de opwekking van een dode!
Filippi 5 Voorlopig was het echter zover nog niet. De zeven deputaten (of alleen de beide laatstgenoemden?) reisden Paulus om niet nader genoemde redenen (per schip?) vooruit en spraken of dat zij in Troas op hem zouden wachten. 6 Zelf koos hij de omweg over land, waarbij hij opnieuw langs Berea, Tessalonika en zijn geliefde Filippi kwam. Zou hij daar Lydia en de cipier nog ontmoet hebben? Vanaf vs. 5 schrijft Lucas opnieuw in de wij-vorm, wat hij na 16: 10-17 (de eerste komst in Filippi) niet meer had gedaan. Zou hij daar de ongeveer vijf tussenliggende jaren als arts en evangelist gewerkt hebben? In elk geval heeft Paulus deze boezemvriend daar opnieuw ontmoet. Voortaan zouden ze voorgoed bij elkaar blijven. Toen Paulus uit Filippi vertrok, was de week van het Pascha reeds voorbij. Als hij nog voor Pinksteren in Jeruzalem wilde zijn, begon de tijd te dringen, 20: 16. Of hij het Pascha in de heidenchristelijke gemeente van Filippi ook werkelijk heeft gevierd, is nog de vraag. Er was immers niet eens een synagoge (16: 13) en onder mensen die de wet van Mozes niet hadden, wilde hij zich best gedragen als iemand die zonder deze wet leeft, i Kor. 9: 20. Christenen behoeven zich volgens hem niet aan bepaalde dagen te houden, Rom. 14: 5v, Gal. 4: 1o, Kol. 2: 16. Bovendien was van het christelijke paasfeest, trouwens van heel het kerkelijke jaar, in de eerste eeuw nog geen sprake. 3 )
Kerk na het werk 7 De afscheidsdienst werd gehouden op de avond van de eerste dag van de week. Volgens de Joodse tijdrekening was dat een zaterdagavond. 4 ) De sabbat was dan met zonsondergang voorbij. Maar waarschijnlijk ging Lucas als niet-Jood van de Griekse tijdrekening uit, waarbij een dag begon bij zonsopgang. Want de `zonsopgang' van vs. IT was 'de volgende dag' van vs. 7. Zo beschouwd was de gemeente op zondagavond bijeengekomen. Maar of ze nu op zaterdag- of op zondagavond samenkwam: het was in elk geval op de eerste dag van de week en niet meer op de zevende, de Joodse sabbat, vgl. i Kor. 16: 2, Op. : 10. Een Goddelijk gebod had zij hiervoor niet, Gal. 5: r, Col. 2: 16. 5 ) Hoewel de sabbat nergens meteen werd afgeschaft, kozen de gelovigen in christelijke vrijheid en wijsheid geleidelijk de opstandingsdag van onze Here als vaste wekelijkse vergaderdag. 6 ) Overigens was dit destijds nog een gewone werkdag. Gedurende de eerste drie eeuwen was er nog geen sprake van een vrije zondag en viel kerktijd altijd voor of na werktijd. 7 ) Het is niet onmogelijk dat de gelovigen van Troas die morgen in alle vroegte, voordat zij naar hun werk gingen, reeds bijeen geweest waren. 8 ) Nu waren ze na gedane arbeid (nogmaals?) bijeengekomen om 'brood te breken' (samen eten en avondmaal vieren, zie bij 2: 42, 46) 9 ) en naar de verkondiging van het evangelic te luisteren.
142
Hoe het zij, na de Joodse paasdagen voer hij met zijn gezelschap van Neapolis, de havenstad van Filippi, naar Troas. Hadden ze wind tegen? Ze deden er namelijk ditmaal vijf dagen over; drie meer dan vroeger, vgl. 16: 1 I . Daar voegden zij zich bij de rest van het gezelschap en verbleven er zeven dagen. Het zou een onvergetelijke week worden. 2. DE GEMEENTE TE TROAS DOOR WOORD EN WONDER BUITENGEWOON GESTERKT, HAND. 20: 7-12
143
Paulus' derde apostolische reis
5C 28
Kerkdienst in een1 17at Het was een bijzondere dienst: Paulus ging voor de laatste maal bij hen voor. De volgende morgen (volgens de Joodse tijdrekening: zondag, volgens de Griekse: maandag) zou hij verder reizen. Daarom sprak hij langer dan gewoonlijk. Hij wilde hen nog zoveel op het hart binden dat hij zelfs tot middernacht doorging. De samenkomst werd gehouden op de derde etage van een flat, want hoge huizen kenden de grote antieke steden toen ook al. Zelfs wel van zes tot tien verdiepingen hoog. Ze hadden gemeenschappelijke trappen, die door de portier schoongehouden werden. 1 °) Op elke etage woonden verscheidene gezinnen. De bovenzaal in Troas zal wel geen groot aantal mensen bevat hebben, vooral als we bedenken dat de gemeenteleden er ook samen aten. Grote kerkgebouwen met massa's kerkgangers en kanselredenaars op hoge preekstoelen kwamen pas na 313, toen keizer Constantijn christen werd. Voordien was eenvoud troef. 8 Omdat er nogal wat olielampjes brandden, die behalve licht ook warmte verspreidden — en de avonden waren in Klein-Azie om die tijd toch al warm — moet er op den duur een benauwde atmosfeer in de bovenzaal ontstaan zijn. .
Eutychus opgewekt 9 Een jongeman, een zekere Eutychus, (een veel voorkomende naam van slaven), was in de raamopening gaan zitten." ) Misschien omdat de ruimte propvol was en hij daar bovendien wat frisse lucht opving. Want er zat geen ruit in het venster en de luiken waren blijkbaar niet gesloten. Toen Paulus zijn toespraak almaar rekte, kon de jongen zijn ogen al minder openhouden. Het was ook al haast middernacht en hij was waarschijnlijk moe van de lange werkdag die hij reeds achter de rug had. Hij begon te dommelen en werd opeens door zo'n diepe slaap overmand dat hij zijn evenwicht verloor en van de derde verdieping naar beneden stortte. Toen ze hem optilden, bleek hij al dood te zijn. Lucas zal zich als arts daarin niet vergist hebben. Diepe verslagenheid en luid gejammer onder de gemeenteleden! o Toen gebruikte de Here Jezus voor de tweede maal een apostel om een dode op te wekken. Hij had er Petrus bij ingeschakeld toen de lieve Dorkas was gestorven (9: 36-42) en nu werd Paulus zijn instrument. De apostel onderbrak meteen zijn prediking, rende de trap 144
Macedoniê, Griekenland en Troas
§ 28
af en deed hetzelfde als Elia en Elisa indertijd Kon. 17: 2 I V, 2 Kon. 4: 34): hij ging op de dode liggen en sloeg zijn armen om hem heen. 12 ) Toen week de bijna oppermachtige dood voor de Zoon van de almachtige God, die de sleutels van het dodenrijk had ontvangen, Op. 1: i8. De jongen ademde weer! Toen Paulus dat zag, zei hij tot de diep geschokte en weeklagende gelovigen: `Wees maar niet ongerust, want hij leeft!' Toen aanschouwden zij een schitterend bewijs van Jezus' macht en een voorteken van de jongste dag, waardoor zij krachtig versterkt werden in hun geloof. I Want wat zal deze gemeente al met al van de Bijbel bezeten hebben? In elk geval had zij nog geen compleet Nieuwe Testament, want dit moest grotendeels nog geschreven worden. De brief aan de Romeinen had Paulus pas enkele maanden tevoren geschreven. Bezat men misschien een afschrift van een evangelic, bijvoorbeeld dat van Marcus? Of wisten ze bijna alles alleen nog van horen zeggen? Schrijven en papier waren duur. Daardoor was het geheugen van de meeste mensen gelukkig goed geoefend. Hoe dan ook, aan dit wonder alleen hadden zij niet genoeg. Het was een teken bij Gods Woord, zoals het dat voor ons nog is. Daarom ging Paulus zelfs na middernacht nog door met zijn onderwijs. Hij ging de trap weer op en bovengekomen brak hij het brood en at met hen. De tweede maaltijd die nacht? En hoewel hem de volgende dag een voettocht van ruim dertig kilometer wachtte, zag hij af van enige nachtrust en sprak hij nog tot het aanbreken van de morgen over de verlossing door Jezus Christus. Toen moesten apostel en gemeenteleden voorgoed van elkaar afscheid nemen. Zij moesten weer aan het werk en hij weer op reis. I2 Maar zij brachten de jongen (het woord kan hier ook of `kneche betekenen) gezond en wel weg en voelden zich buitengewoon bemoedigd. En niet alleen door dit buitengewone teken, maar vooral door het evangelic van de Here Jezus, waarnaar dit teken heenwees. Troas' troost nog Dit was de laatste van de dodenopwekkingen waarvan de Schrift verhaalt: de zoon van de weduwe van Sarefat, de zoon van de Sunamitische, de dode die inderhaast in het graf van Elisa was gelegd, de 145
Paulus' derde apostolische reis
§ 28
jongeman te Nain, het dochtertje van Jairus, Lazarus, de doden die na Jezus' opstanding uit hun graven kwamen, Dorkas en Eutychus. Door de eerste drie versterkte God de profetieen van Elia en Elisa. Door de volgende bekrachtigde Hij de legitimiteit en bevoegdheid van onze Here Jezus als Gods gezalfde Profeet, Priester en Koning. En door de laatste twee bevestigde hij het apostolische gezag waarmee Petrus en Paulus mondeling en schriftelijk het evangelie verkondigden. Nieuwe opwekkingen acht de Here voor ons blijkbaar niet meer nodig. Ons bezit van de complete Bijbel weegt daar blijkbaar ruimschoots tegenop. Bovendien heeft de Heilige Geest van alle verrijzenissen procesverbaal laten opmaken in de Heilige Schrift. Daardoor functioneren deze wondertekens ook voor ons nog steeds. Telkens wanneer wij ze lezen, versterken zij opnieuw ons geloof, vgl. dl. p. 63-66. Mede door de dodenopwekkingen van Petrus en Paulus lezen wij hun brieven met des te meer eerbied voor hun apostolische gezag. Hun Zender heeft hen door deze wonderen immers wel buitengewoon krachtig als zijn spreekbuis geautoriseerd. Vooral worden wij nu bijzonder bemoedigd door wat zij ons leren over de opstanding van Christus als garantie van onze zalige opstanding. Wij denken in dit verband bij voorbeeld aan 1 Korintiers 15, 1 Tessalonicenzen 4: 13-18, Petrus : 3-1(), 5: 1ov, vgl. dl. 1 p. 234vv.
Macedonia, Griekenland en Troas
§ 28
7) De Grieken en Romeinen kenden zelf ook geen wekelijkse rustdag. Zij kenden de Schepper en zijn scheppingsweek niet meer. Seneca bespotte de Joden, omdat ze met hun sabbat zoveel tijd verspilden. Vgl. Simon J. Kistemaker, comm., 718v. 8) Er is een brief bewaard gebleven van de stadhouder Plinius die in 112 aan keizer Trajanus over de christenen in zijn provincie Bithynie schreef dat zij regelmatig op een bepaalde dag 's morgens in alle vroegte (bij dageraad) bij elkaar kwamen, een lied ter ere van Christus zongen, uit elkaar gingen en daarna 's avonds weer bijeenkwamen om samen te eten. 9) Vgl. in deze serie i en ii Koningen, 715, n. 31. 10) A. Sizoo, De antieke wereld en het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 39. David J. Williams, comm. a.l. 11) Vgl. A. Sizoo, AWNT, 45. 12) Om redenen van welvoeglijkheid knielde Petrus bij de dode Dorkas, 9: 4 0 .
,
NOTEN I) Als de apostel tijdens deze reis tot Illyrie het evangelie heeft verkondigd (Rom. I5: 19), dan is hij van Macedonia westwaarts naar de Adriatische Zeekust getrokken en langs de westkust van Griekenland door Epirus in Korinte aangekomen, vgl. W. de Boor, comm. a.l 2) R. C. H. Lenski, comm. a.l. 3) K. Deddens, Het liep uit op Trente, Goes 1981, i i . Vgl. in deze serie Psalmen I, 283v, 286 n. 22. 4) Zo vat F. W. Grosheide, comm. a.l. de tekst op. 5) Vgl. in deze serie: Numeri, § 21: Mijn sabbatten inachtnemen, p. 695-70o. John MacArthur Jr, Acts 13-28, Chicago 1996, a.l. 6 ) R. C. H. Lenski verwijst hierbij in zijn comm. a.l. naar de op dit punt leerzame Confessio Augustana, art. 28, § 57-6o.
146
147
iii:
§ 29 HANDELINGEN 20: 13-38 PAULUS' DERDE APOSTOLISCHE REIS III: AFSCHEID VAN DE OUDSTEN VAN EFEZE
Ongeveer een kwart van het boek Handelingen bestaat uit preken en toespraken, bijna alle gehouden voor Joden of heidenen. De enige die gericht was tot christenen uit de heidenen is Paulus' afscheidspreek voor de oudsten van Efeze. Waarschijnlijk is dit ook de enige van deze toespraken die Lucas zelf heeft gehoord en mogelijk stenografisch vastgelegd. 1 ) Inhoudelijk vertoont deze preek overeenkomst met Paulus' pastorale brieven aan Timotefts en Titus. Hoe dienen leer- en regeerouderlingen Christus' gemeente pastoraal te bearbeiden? Met welke hartengesteldheid moeten zij dat doen en welk gedrag daarbij vertonen? Wat moeten zij haar voorhouden en waarvoor op hun hoede zijn? Hiervoor valt niet alleen veel te leren uit wat de apostel in genoemde brieven schreef, maar ook uit wat hij de ouderlingen van Efeze voorhield. Wij willen preek en brieven of en toe naast elkaar leggen. 1. VAN TROAS NAAR MILETE, HAND. 20: 13 17 Het lijkt wel of Lucas ons nu een blik in zijn dagboek gunt, want dit traject beschrij ft hij van dag tot dag. 13 Als de afscheidsdienst te Troas inderdaad op zondagavond gehouden werd, dan vertrok Paulus op maandagmorgen uit Troas naar Assus. Lucas en de zeven andere leden van het gezelschap liet hij per schip gaan. Een omweg die meer tijd kostte, zeker bij ongunstige wind. Zelf zou hij om onbekende redenen over land reizen, een voettocht van 35 km. En dat na die zware nacht en zonder geslapen te hebben. Wilde hij misschien graag enige uren alleen zijn? Het Pascha was reeds voorbij (2o: 6) en vermoedelijk genoot hij die maandag onderweg van prachtig voorjaarsweer. -
148
Afscheid van de oudsten van Efeze
§ 29
14 Nog diezelfde dag stapte hij in Assus bij de anderen aan boord. Nu steekt er 's zomers in de EgeIsche Zee tussen middernacht en zonsopgang vaak een noordenwind op, die tegen de avond gaat gen.') Daarvan profiterend voer het schip — vermoedelijk een kustvaarder — langs de huidige Turkse westkust naar Mitylene, de prachtige hoofdstad van het eiland Lesbos. Daar ging het voor anker. Het had die dag zo'n I3o km afgelegd. 15 Dinsdags voer het verder zuidwaarts om alweer tegen de avond bij het eiland Chios voor anker te gaan. Woensdagmorgen werd de oversteek gemaakt naar Samos en donderdags kwam men al vroeg in Milete aan, een belangrijke havenstad op het vasteland van Asia, vgl. 2 Tim. 4: 20. 16 Dat het schip Efeze niet had aangedaan, paste geheel in Paulus' plan. Hij begreep dat een bezoek aan de gemeenten in en rond Efeze veel tijd zou kosten, terwijl hij eigenlijk al in Jeruzalem had willen zijn. De dreigende aanslag op zijn leven in Griekenland had zijn reisplan vertraagd, 20: 3. Daarom haastte hij zich nu om zo mogelijk tegen Pinksteren in Jeruzalem te zijn. Waarvoor hij nu nog ongeveer een maand de tijd had. 3 ) Want voor alles wilde hij thans de collecte van de Macedonische kerken in Jeruzalem afdragen. Als een tastbaar symbool van de geloofsverbondenheid van de gemeenten uit de heidenen met de `moederkerk'. Misschien hoopte hij dan ook enigen van de apostelen te ontmoeten. Het was nu immers al vier jaar geleden dat hij in Jeruzalem was en wat had hij hun niet veel te vertellen! 17 Maar omdat hij nu vlak bij Efeze was, wilde hij wel graag de oudsten van die gemeente ontmoeten. Voordat hij voorgoed afscheid van hen nam, wilde hij hen nog belangrijke dingen op het hart binden. Daarom stuurde hij iemand naar Efeze met het verzoek of zij naar hem in Milete wilden komen. Een afstand die hemelsbreed ongeveer 50 km bedroeg, maar waarvoor een voetreiziger wel twee dagen nodig had. 2. PAULUS' TOESPRAAK TOT DE OPZIENERS, HAND. 20: 18-35
Paulus' afscheidspreek voor de oudsten van Efeze was uiteraard in de eerste plaats tot hen gericht. Maar doordat de Heilige Geest deze toespraak in de Schrift heeft bewaard, wendt de apostel zich daarmee tot 149
29
Paulus' derde apostolische reis
de oudsten van alle kerken die hij had mogen stichten. Jo, alle voorgangers dienen deze preek thans nog ernstig ter harte te nemen. Zij bevat fundamentele aanwijzingen voor de uitoefening van hun ambt.
Neem een voorbeeld aan mijn optreden Toen de oudsten vernamen dat hun geliefde apostel zo dicht bij Efeze was, gaven ze graag gehoor aan zijn verzoek naar Milete te komen. Het was nu ongeveer een jaar geleden dat hij uit Efeze naar Macedonia en Achaje was vertrokken en zij hem voor het laatst hadden gezien. 18 Toen ze waren aangekomen, herinnerde Paulus hen eerst aan zijn optreden tijdens zijn driejarig verblijf in Efeze. Uiteraard opdat ze daaraan een voorbeeld zouden nemen. Want zoals Christus zich ten voorbeeld stelde (Joh. 13: 15, Rom. 15: 5), moeten ook zijn dienaren voorbeelden zijn voor de gemeente. Paulus had dit in Efeze gedaan en de oudsten zouden hem daarin moeten navolgen, vgl. i Kor. 4: 6, Fil. 3: 17, I Tim. 4: 12, I Petr. 5: 3. Jullie weten, zei hij, hoe ik onder jullie heb geleefd, vanaf de eerste dag dat ik in Asia was: 19 ik heb als een gehoorzame slaaf de Here gediend (zo noemde hij zich wel vaker: Paulus, een slaaf van Jezus Christus, Rom. : 1, Gal. r: io, Fil. : i). Hoewel hij een groot deel van het Nieuwe Testament had mogen schrijven en tientallen gemeenten had mogen stichten, had hij zich daarop nooit laten voorstaan en zich altijd heel nederig gedragen. Steeds bereid de minste te zijn, vgl. i Kor. 4: 9-13, 1 Tes. 2: 6. De oudsten konden getuigen dat hij de waarheid sprak. Zoals ze ook wisten hoeveel tranen Paulus' apostolaat in Efeze hem had gekost. Niet eens zozeer om wat men hem persoonlijk aandeed, maar vanwege het fanatieke verzet tegen het evangelie dat hij steeds weer had ontmoet. Vooral zijn eigen volksgenoten hadden hem in dit opzicht veel Teed berokkend! Vele van zijn beproevingen, ook in Efeze, waren het gevolg van Joodse samenzweringen. Toch ging zijn liefde nog altijd naar hen uit! Het was op dit moment nog maar enkele weken geleden dat hij zijn brief aan de Romeinen had geschreven met daarin deze ontroerende bekentenis: ...in mijn hart is grote droefheid en een pijn die niet ophoudt. Waarlijk, ik zou wensen zelf vervloekt en van Christus gescheiden te zijn, als ik mijn broeders, mijn lijfelijke verwanten daarmee kon helpen, ik bedoel de Israelieten', Rom. 9: 1-3, vgl. Fil. 3: 18. 150
iii:
Afscheid van de oudsten van Efeze
§ 29
Waarom Paulus de ouderlingen aan zijn moeiteft in Efeze herinnerde? Misschien ook om zich te verdedigen tegen laster (i Tes. 2: I12), maar vooral om hun zijn gedrag ten voorbeeld te stellen. Want dit was een zeer belangrijk onderdeel van hun pastorale taak: zelf het goede voorbeeld geven! `Wees een voorbeeld voor de gelovigen door woord en gedrag, in liefde, in geloof en in zuiverheid', i Tim. 4: 12. Nog altijd het abc in de vormingscursus voor toekomstige kerkenwerkers, vgl. Joh. 13: 15, Fil. 3: 17, 1 Tes. : 6, Heb. 13: 7, 1 Petr. 5: 3.
Neem een voorbeeld aan mijn prediking 20 Ook zijn verkondiging van het evangelic hield hij hun ter navolging voor. Hij had namelijk nooit de beloften, bevelen en bedreigingen van het evangelic afgezwakt om mensen te behagen en moeiten te ontlopen, vgl. Spr. 29: 25. Integendeel, hij had hun Mies wat zij voor hun redding moesten weten en geloven, bekend gemaakt. Zowel in het openbaar (de synagoge en de school van Tyrannus) als in de huisgemeenten, vgl. Rom. 16: 5, Kol. 4: 14, Filem.: 2. Voorgangers moeten het Paulus na kunnen zeggen: `Als ik nog mensen trachtte te behagen, zou ik geen dienstknecht van Christus zijn', Gal. 1:10, vgl. i Kor. 9: i6. Zij moeten met het voile Woord komen en niet met bloemlezinkjes uit de Heilige Schrift waaruit Gods waarschuwingen zijn weggelaten. Ook at zou dit bij sommige hoorders verzet oproepen. 4 ) Dit hield de apostel Timotefts ook voor: `Verkondig het Woord, dring te pas en te onpas aan, weerleg, berisp, bemoedig, met at het geduld dat het onderricht vereist', 2 Tim. 4: 2, vgl. Ez. 3: 16-21; 33: 1-20. 21 Zo had Paulus zelf zonder aanzien des persoons Joden en Grieken bezworen zich te bekeren. Wat inhield dat zij tot heel andere gedachten moesten komen over God en zijn Christus en in een radicoal andere gezindheid zouden gaan leven. De Joden moesten breken met hun blinde leidslieden en de heidenen met hun dode afgoden. Om zich beiden berouwvol te wenden tot de levende God en hun geloof te vestigen op zijn Zoon Messias Jezus en zo vergeving van zonden en eeuwig leven te ontvangen, vgl. 26: 20, vgl. EL 2: 12-22.
151
§ 29
Paulus' derde apostolische reis
Afscheid van de oudsten van Efeze
Neem een voorbeeld aan mijn bereidheid om te lijden 22 Zoals de broeders wisten (vgl. 19: 21), was Paulus thans op weg naar Jeruzalem, voor hem het hol van de leeuw. Ook aan dit reisdoel was hij gebonden door de Heilige Geest. Voor de buitengewone omstandigheden waaronder hij zijn buitengewone bediening vervulde, had hij een buitengewone leiding met buitengewone openbaringen van de Geest nodig, vgl. o: 19. Zoals Hij hem indertijd had verhinderd naar Asia en Bithynie te reizen (16: 6v), zo drong Hij hem nu naar Jeruzalem. Aan die leiding gaf Paulus zich gewillig over, nog niet wetend wat hem daar overkomen zou. 23 Althans niet precies. Wel had hij in zijn kort tevoren geschreven brief aan de Romeinen gevraagd: 'Bid voor mij tot God, dat ik mag ontkomen aan de weerspannigen in Judea', waarheen hij onderweg was, Rom. 15: 31. Ook had de Heilige Geest hem al wel van stad tot stad verzekerd dat hem nieuwe gevangenschap en kwellingen te wachten stonden. Straks zal de Geest hem door de profeet Agabus meedelen dat de Joden in Jeruzalem hem zouden uitleveren aan de heidenen, 21: I ovv. 24 Maar dit vooruitzicht schrikte hem niet af. Want niet zijn leven, maar zijn apostelschap was voor hem het kostbaarste. Die taak beschouwde hij niet als een harde plicht, maar als het dagelijkse bewijs van Gods barmhartigheid (2 Kor. 4: I ) en van zijn begenadiging door Jezus Christus, I Tim. 1: 12. Als ex-inquisiteur moest deze gratiering hem genoeg zijn, 2 Kor. 12: 9. Sindsdien was zijn diepste verlangen: `dat Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood. Want voor mij is het zo gelegen: [blijven] leven betekent [doorwerken voor] Christus en sterven [terechtgesteld worden met de marteldood] betekent [dan voor Christus zelfs nog] een vOOrdeel [omdat de mensen dan zullen zeggen: heb je dat gehoord?]', Fil. 1: 20V. Al hoopte hij wel zijn `wedloop' als apostel pas te mogen voltooien (vgl. 2 Tim. 4: 7) nadat hij de overweldigende rijkdom van Gods genade in Christus Jezus ook nog in Rome en Spanje had mogen verkondigen, Rom. I5: 24, 28. Met deze mentaliteit stelt Paulus zich eveneens aan de voorgangers van toen en nu ten voorbeeld. `Wees mede bereid voor het evangelie te lijden in de kracht van God', 2 Tim. 1: 8, vgl. : 12, 3: I OV, 4: 152
§ 29
5. Dit geldt vooral hun die hun hele leven aan de verkondiging van het evangelie mogen wijden. Beschouwen zij hun ambt bij alle moeite die het meebrengt ook als een genade van God? 5 ) Voor niemands ondergang verantwoordelijk 25 Paulus wist nog niet wat hem in Jeruzalem boven het hoofd hing. Hij was op het ergste voorbereid, 21: 13. Maar als hij dit bezoek mocht overleven, zou hij toch niet meer naar Klein-Azie en Griekenland terugkeren. In dat gebied was zijn taak af, Rom. 15: 23. Dan wilde hij met het evangelie naar Italie en Spanje. Daarom moest hij nu voorgoed afscheid nemen van deze broeders, met wie hij zoveel lief en Teed had gedeeld. Diep ontroerd hoorden zij hem zeggen: 'En nu, geliefde broeders, zie ik weet dat niemand van jullie mij ooit weer zal terugzien.' Ik heb als Gods heraut onder jullie rondreizend in Asia zijn kortinklijke genadeheerschappij geproclameerd. 26 Daarom neem ik nu met een goed geweten afscheid van jullie. — Daarbij gingen zijn gedachten naar wat God tot Ezechiel had gezegd: Als een wachter ziet dat er gevaar dreigt, moet hij op de bazuin blazen. Maar als iemand het signaal wel hoort, maar zich er niet aan stoort en omkomt, dan komt zijn bloed alleen op hem neer en valt de wachter niets te verwijten, Ez. 33: 4; 3: 17-19. Daarop zinspelend vervolgde Paulus: daarom verklaar ik vandaag tegenover jullie als oudsten van Efeze dat ik geen schuld heb aan het bloed van wie dan ook. Mochten er op de oordeelsdag christenen uit Efeze wegens ongeloof verloren gaan, dan zullen zij mij daar geen verwijt van kunnen maken. 27 Want ik herhaal (vgl. vs. 2o) dat ik niet heb nagelaten jullie Gods reddingsplan in zijn voile omvang te verkondigen. —Als hij vrees voor mensen had gekend of eigen voordeel nagejaagd, dan had hij de scherpe punten van zijn boodschap afgeslepen, zodat Joden en heidenen er zich niet aan konden stoten. Maar hij wist dat hij eenmaal rekenschap zou moeten afleggen aan de Here, i Kor. 4: 4v, Hebr. 13: 17. Daarom had hij moedig Gods hele heilsplan verkondigd, Gods hele openbaring in Jezus Christus, zonder de `aanstoof en `dwaasheid' daarvan ook maar iets af te zwakken of weg te laten, Rom. 1: 16, 1 Kor. : 23. Hij bracht zijn boodschap dwars tegen het hoogmoedige verI
153
§ 29
Paulus' derde apostolische reis
stand en de geest der eeuw in. Misschien keerde hij zich hier indirect ook tegen de diepere kennis' voor `ingewijden', waar de gnostici zich op beroemden. (En waarmee hun moderne geestverwanten thans de feitelijkheid van het evangelie ondergraven), vgl. dl. I, p. 14. Hiermee wees hij niet alleen de oudsten uit Efeze op hun plicht deze boodschap onverkort vast te houden, maar alien die geroepen zijn het evangelie van het koninkrijk te verkondigen. Hoevelen van hen zouden wel schuld hebben aan het bloed van hun hoorders? Omdat zij niet het voile, maar een op de natuurlijke mens toegesneden evangelie verkondigden? Terloops valt uit Paulus' afscheidsrede of te leiden wat volgens hem de substantie is van schriftgetrouwe christelijke prediking. Zij bevat namelijk alles wat nuttig is voor onze redding, vs. 20; de oproep tot geloof en bekering, vs. 21; het evangelie van Gods genade, vs. 24; de proclamatie van het koninkrijk, vs. 25; Gods hele heilsplan, vs. 27. Alles uiteraard in zijn onderlinge verband en samenhang. Opzieners over Gods duurgekochte gemeente 28 Maar voortaan rustte de verantwoordelijkheid voor de gemeente niet meer op Paulus, maar op de ouderlingen. Hij noemt hen episkopos (waarvan ons woord `bisschop' is afgeleid), opziener, oppasser, toezichthouder. Let wel: van de gemeente te Efeze. Het latere spraakgebruik om de titel episkopos of bisschop te reserveren voor de leider van een groot aantal kerken, noemt Calvijn een verbastering van de taal van de Heilige Geest'. 6 ) Een gemeente met acht ouderlingen mag zeggen dat ze acht episkopen' of `bisschoppen' telt. Om hen van hun grote verantwoordelijkheid te doordringen wees Paulus hen op het volgende. Het toezicht op de gemeente begint met toezicht op jezelf, broeders! Als je anderen dicht bij de Heer wilt houden, moet je eerst zelf dicht bij Hem blijven. En als je naar een voorbeeldige gemeente verlangt, dan moet je zelf in leer en leven een voorbeeldige voorganger zijn, vgl. I Tim. 4: 16. 'Want een opziener [episkopos] moet als beheerder van Gods huis onberispelijk zijn, niet arrogant, niet driftig, niet aan de wijn verslaafd, niet vechtlustig, niet geldgierig, maar gastvrij, deugdzaam, bezonnen, rechtvaardig, vroom, ingetogen; hij moet zich houden aan het betrouwbare woord van het onderricht, zodat hij in 154
Afscheid van de oudsten van Efeze
§ 29
staat is om de gemeente met de gezonde leer aan te moedigen en tegensprekers te weerleggen', Tit. 1: 7vv, vgl. I Tim. 3: 2-4, 7. Vergeet niet in wiens dienst je staat. Je bent als opzieners aangesteld door de Heilige Geest, de zaakwaarnemer van Jezus Christus! Aan Hem ben je verantwoording schuldig. Laat dit besefje mogen bezielen met vurige ijver voor de gemeente, die Hij vergadert, beschermt en onderhoudt. En laat het je bij al je zwakheid ook troosten dat Hij het eigenlijke werk doet, I Kor. 3: 7, 2: 22, 1 Tes. 5: 24. Wees er ook diep van doordrongen dat zij niet jullie gemeente, maar Gods gemeente is. Houd bij je pastorale werk steeds voor ogen dat wij van de prijs die zij Hem gekost heeft niet het flauwste benul hebben. Hij verwierf haar namelijk door 'het bloed van zijn eigene', dat is van zijn geliefde en eniggeboren Zoon. 7 ) Het rode bloed van Jezus was het hartenbloed van zijn Vader. Daarom is de gemeente waarvoor jullie mogen zorgen, voor Hem van onschatbare waarde. Wee de dienaar die haar verwaarloost, niet voedt, niet bewaakt en onverschillig behandelt! Jullie zijn pastors of onderherders van de Goede Herder en hebt de taak zijn kudde trouw te `hoeden'. Dit betekent ten eerste: dat je haar weidt ofwel van (geestelijk) voedsel voorziet. Ten tweede: dat je haar bewaakt en beschermt tegen de wolven die Paulus al zag rondsluipen, vs. 29. Ten derde: dat je voor zijn hele kudde zorgt. Een goede pastor ziet niet alleen om naar sympathieke en meelevende leden, maar ook naar de kleinmoedigen, de zwakken en de afdwalende schapen. Wee de huurling, die zich niet om de schapen bekommert, Joh. 10: 121/. 8 ) Want Paulus kon nu wel verklaren dat hij rein was van aller bloed, maar de oudsten moesten hem dit straks na kunnen zeggen! Zij zouden eenmaal rekenschap moeten afleggen van hun herderlijke zorg, Heb. 13: 17. Laat dan niet een afvallige jou kunnen verwijten: Waarom heb je mij nooit gewaarschuwd?' Want dan zal zijn bloed van jouw hand geeist worden, Ez. 3: 18, 33: 7V. De kudde door wolven belaagd 29 Paulus voorzag overigens niet alleen voor zichzelf, maar ook voor de oudsten zware tijden. 1k weet dat er na mijn vertrek valse leraars bij jullie zullen binnendringen. Als bloeddorstige wolven zullen 155
29
Paulus' derde apostolische reis
zij zich niets ontziend op de kudde storten om haar zo mogelijk te verslinden, Mat. 7: 15, i o: 16. Wij denken daarbij vooral aan de twee eeuwige kerkvijanden judaisme en gnostiek, die de gemeente van Christus alle eeuwen door en onder allerlei benamingen en gestalten hebben geteisterd. Wat de judaisten betreft, het was tij dens Paulus' toespraak in Milete nog niet zo lang geleden dat hij deze fanatiekelingen in zijn brief aan de Galaten fel had bestreden. Op al zijn reizen zijn ze hem als een zwerm horzels gevolgd. Om overal waar hij het evangelie had verkondigd de gelovigen te waarschuwen: 'Pas op, zo makkelijk als Paulus het u voorstelt, zal het niet gaan. Om gered te worden, komt er meer kijken dan alleen in Jezus geloven.' Volgens de apostel was dit een vervloekte dwaling, Gal. I : 8. We spraken er breder over op p. 7-1o, vgl. dl. p. 15v. En wat de gnostiek betreft, deze verschrikkelijke wolf heeft de kudde van de Here Jezus eveneens vanaf de apostolische tijd tot op de huidige dag vreselijk toegetakeld. Paulus noemde haar een `voortwoekerend kankergezwel' (2 Tim. 2: 17), demonische leringen', `banaal en leeg geredeneer', i Tim. 4: 1, 6: 20. Johannes betitelde hen als `antichristen', i Joh. 2: 18, 22; 4: 3. Er is bijna geen onderdeel van de christelijke leer of het is door dit kankergezwel aangetast. De gnostiek scheepte de christenheid op met een onbijbels spreken over God, zijn Zoon en diens menswording, zijn Woord, zijn schepping, zonde, genade, geloof, verzoening, rechtvaardiging, heiliging, vlees, lichaam, ziel, dood, opstanding. Maar met haar zogenaamd `diepere' kennis ondergroef de gnostiek de geopenbaarde waarheid. Zie in deze serie Leviticus, p. 50, 91, 414; Numeri, p. 230, noot II; Handelingen i, P. 1 4v. 3o Tijdens de massabetoging in het theater van Efeze (19: 2140) werd de gemeente van buitenaf bedreigd, maar het gevaar van dwaalleer zou volgens Paulus van binnenuit komen: Zelfs uit jullie eigen kring zullen mensen opstaan die wel de wOOrden van het evangelie in hun mond nemen, maar de betekenis daarvan zullen verdraaien. Om op deze slinkse wijze de leerlingen te verleiden met jullie te breken en hen met hun valse leer te volgen. Toen Timotei,is in Efeze werkte, was deze kerkstrijd daar al ontbrand. Gnostici als Hymeneus en Filetus beweerden dat je de opstanding niet letterlijk moest op156
iii:
Afscheid van de oudsten van Efeze
§ 29
vatten, maar als een gebeurtenis in je binnenste. Daarmee brachten zij het geloof van sommigen aan het wankelen, I Tim. I : 3, 19v, 6: 20v, vgl. 2 Tim. 2: i6- I 8. 31 Daarom bond de apostel de ouderlingen van toen en nu op het hart: Wees op je hoede! Herinner je hoe ik mij drie jaar lang dag en nacht voor de kudde heb ingezet. 's Morgens verdiende ik mijn brood als tentenmaker. Tij dens de hete middaguren, wanneer half Efeze sliep, gaf ik bijbelles in de school van Tyrannus, 19: 9. En 's avonds was ik nog bezig gemeenteleden te onderwijzen. Zo heb ik rusteloos ieder van jullie het goede voorgehouden. Je weet hoeveel tranen van verdriet en teleurstelling dit pastorale werk mij heeft gekost. Zo ijverig en liefdevol moeten jullie als ik straks weg ben voor de kudde zorgen. En nooit als huurlingen voor de wolf op de vlucht slaan, Joh. 1o: 12. Aan de Here opgedragen 32 Intussen vergat Paulus niet dat zij allen slechts medewerkers van God waren. Gemeenten vergaren en bewaren is Goddelijk werk. Hij schakelt daarbij wel mensen in, maar het eigenlijke werk doet Hij door zijn Geest en Woord, i Kor. 3: 7-9. Daarom droeg de apostel kerkenraad en gemeente van Efeze tenslotte op aan God en het Woord van zijn genade. Want het evangelie is de Goddelijke kracht (Rom. r: 16) waardoor Hij bij machte is ondanks alle tegenstand voorgangers en gemeenten op te bouwen in het geloof, zodat zij waarheid en leugen kunnen onderscheiden. Om tenslotte samen met alle geheiligden het beloofde erfdeel te ontvangen: eeuwig leven op de nieuwe aarde. Twintig eeuwen kerkgeschiedenis laten zien dat Paulus terecht tot waakzaamheid opriep. Alle eeuwen door werd de christenheid door wolven in schaapskleren geteisterd en gescheurd. Maar steeds bewaarde de Here door de kracht van zijn Woord genadig een heilig overblijfsel, dat vasthield aan de apostolische leer. Neem een voorbeeld aan mijn onbaatzuchtigheid 33 Evenals Samuel in zijn afscheidspreek (i Sam. 12) wees ook Paulus tenslotte op de belangeloosheid waarmee hij zijn taak had vervuld. De oudsten konden het alweer zelf getuigen dat hij zijn apostelschap nooit had misbruikt om er materieel beter van te worden. Hij kon naar waarheid verklaren: Ik heb van niemand zilver, goud of kleding 157
Paulus' derde apostolische reis
§ 29
begeerd. Ook hieraan moesten de broeders een voorbeeld nemen: `Een opziener moet niet geldzuchtig zijn', I Tim. 3: 2V. 34 Al mogen verkondigers van het evangelie zeker ook van het evangelic leven. Deze regel had de Here zelf ingesteld, Mat. o: Io, Kor. 9: 14, I Tim. 5: 18. Maar om de verdachtmaking te voorkomen dat hij goed verdiende aan het evangelic, had Paulus van zijn recht op vergoeding geen gebruik gemaakt. Op die eer was hij zeer gesteld. Hij had er de Korintiers onlangs nog uitvoerig aan herinnerd, I Kor. 9: 118, vgl. i Tes. 2: 9, 2 Tes. 3: 8. Ook van de Efeziers had hij geen enkele vergoeding aanvaard. Terwijl hij zijn beide, door het zware tentenmakerswerk getekende handen opstak, verklaarde hij dat die twee in zijn behoefte hadden voorzien. Jo, zelfs in die van zijn medewerkers! Met hun hulp had hij vanuit Efeze in de hele provincie Asia het evangelic verkondigd. Misschien had hij zelfs de kosten van hun vele en lange dienstreizen van zijn eigen zuurverdiende geld betaald. 35 Ook met deze vergaande belangeloosheid stelde hij zichzelf ten voorbeeld. Hij had als tentenmaker zelfs zo hard gewerkt dat hij nog wat had overgehouden voor armen en hulpbehoevenden. Daarin moesten alle christenen eveneens de zin van hun arbeid zien. Gelovigen moeten 661( ijverig werken om sociaal en lichamelijk zwakken te kunnen helpen. Daarbij moesten zij maar voortdurend het niet in de evangelien opgenomen woord van de Here Jezus in gedachten houden: `Het is zaliger te geven dan te ontvangen.' Zo eindigde Paulus zijn toespraak met een woord van de Here Jezus. Hartroerend afscheid 36 Toen hij uitgesproken was, ging hij voor in gebed. In diep besef van hun kleinheid en afhankelijkheid van de Here God boog de apostel zij knieen, vast door alle aanwezigen gevolgd. Op deze ootmoedige wijze riep hij de naam van de Here aan om de oudsten en de gemeente van Efeze aan Hem op te dragen (vs. 32) en zijn hulp en bijstand voor hen of te smeken. Hij zal dit in dezelfde geest gedaan hebben als in Ef. I: 15 23, Fil. 3-ii, Kol. 1: 3-14, i Tes. : 2V, 3: II13, 5: 23v. 37 Toen kon niemand zich nog langer bedwingen en barstten allen in luid gesnik los. Naar 's lands wijs werd Paulus door alle oudsten -
158
Afscheid van de oudsten van Efeze
§ 29
omhelsd, gekust en nog eens gekust. Zij konden hem bijna.niet loslaten. Zo fel als zijn vijanden hem haatten, zo innig hadden zijn vrienden hem lief. 38 Wat hen nog het meest pijn deed, was dat zij hem volgens zijn zeggen niet meer zouden terugzien. Dit was teveel voor hen. Drie jaar had hij onder hen verkeerd. Door hem hadden zij God en de Here Jezus leren kennen. Sommigen misschien als eerstelingen van Efeze. Moesten zij nu heus voor altijd afscheidnemen van hun geestelijke wader en hadden zij hem thans voor de allerlaatste maal gehoord en gezien? 't Was of ze een stervende vaarwel zeiden. Diep bedroefd begaven alien zich met hem naar de haven van Milete en deden hem uitgeleide tot aan het schip. Toen voer hij weg. NOTEN 1) 'Al mag men de mogelijkheid van stenografie niet uitschakelen: men had in de oudheid `notarii, stenografen, die in de tachygrafie (de kunst om door middel van allerlei notae het gesproken woord snel op te schrijven) geoefend waren, die daarin ook onderricht gaven. Deze kunst was in Rome reeds in Cicero's dagen bekend: de uitvinder der stenografie was zijn vrijgelatene Tiro (notae Tironianae)', Woltjer: Serta Romana pag. 362. Vgl. ook Maurice Jones: The N.T. in the twentieth Century, Londen 1924, p. 288-29o', H. N. Ridderbos, Karakter en structuur van de groote redevoeringen opgenomen in de Handelingen der Apostelen, GTT, Febr. 1934. 54. Vgl. Oxford Classical Dictionary, s.v. Tachygraphy. H. Mulder, comm., 22. 2) William M. Ramsay, St. Paul the traveller and the Roman Citizen, 293. 3) Lucas vertelt vrij precies hoe Paulus de zeven weken tussen Pascha en Pinksteren doorbracht. De reis van Neapolis naar Troas duurde vijf dagen, 20: 6. Hij bracht een week in Troas door, 20: 6. Vandaar had hij vier dagen nodig om naar Milete te reizen (2o: 13-16) en waarschijnlijk bijna een week om van Milete naar Tyrus te varen, 21: 1-3. Daar bleef hij een week, 21: 4. Met inbegrip van zijn bezoeken in Caesarea had hij minstens een week nodig om vandaar Jeruzalem te bereiken, 21: 7-15. Dan hield hij al met al nog slechts een dag of tien over voor onvoorziene omstandigheden, vgl. R. C. H. Lenski, S. J. Kistemaker, comm. a.l. 4) Vgl. Practical considerations in 20: 17-21 van S.J. Kistemaker, comm. a.l. 5) `Sehen wir alle, die wir das Gliick haben, unser Leben ungeteilt der Verkiindigung des Evangelium widmen zu diirfen, unsern Dienst auch so an?', W. de Boor, comm. a.l. 6) Calvijn, comm. a.l. 7 ) E E Bruce, comm. a.l.
159
5C 29
Paulus' derde apostolische reis
8)
'One wonders if it is the neglect of this obligation which is a major cause of today's theological confusion. If, when false teaching arises, Christian leaders sit idly by and do nothing, or turn tail and flee, they will earn the terrible epithet 'hirelings' who care nothing for Christ's flock', J. R.W. Stott, comm. 329.
§ 30
HANDELINGEN 21: 1-16 PAULUS' DERDE APOSTOLISCHE REIS IV: TYRUS, PTOLEMAIS, CAESAREA, JERUZALEM Het is nu drie jaar geleden dat Paulus uit Antiochie in Syrie vertrok voor zijn derde grote reis, maar ditmaal keert hij daarheen niet terug. Als apostel was hij niet door haar uitgezonden, maar door de Heilige Geest, 13: 2-4. Hij was haar dan ook geen verantwoording schuldig, al had hij haar na vorige reizen wel verslag uitgebracht van wat de Here door hem gedaan had, 14: 27, 18: 22. Ook om door zijn rapport de kerkelijke eenheid van de gelovigen uit de Joden met die uit de heidenen te versterken. Maar ditmaal reisde hij `gebonden door de Geest' (20: 22) naar Jernzalem, waar hij binnen een maand zal aankomen. Daarom liet hij Antiochie deze keer links liggen. Van stad tot stad heeft de Geest hem reeds laten weten dat hem daar `boeien en verdrukkingen' te wachten staan, 20: 23. Hij weet dus al dat hij nog maar korte tijd als vrij man kan rondlopen, maar nog niet dat hem niet minder dan vier jaren gevangenschap wachten, twee jaar in Caesarea en twee jaar in Rome. Toch aarzelt hij niet verder te reizen naar Jeruzalem. Niet omdat hij zo'n sterke persoonlijkheid' is — hij kon ook vrezen en beven (i Kor. 2: 3) — maar als navolger van Christus (i Kor. 1 i : 1) en in de kracht van de Geest. 'Want God heeft ons niet een geest gegeven van lafhartigheid, maar een geest van kracht, liefde en zelfbeheersing', 2 Tim. I : 7. 1. VAN MILETE NAAR TYRUS, HAND. 21: 1-6 Paulus werd op dit laatste deel van de reis vergezeld van maar liefst acht broeders: Lucas, Timoteiis en de zes afgevaardigden van de Griekse en Macedonische kerken die de collecte voor de armen in Judea bij zich hadden: Sopatros, de zoon van Pyrrus, uit Berea, Aristarchus en
160
161
§ 30
Paulus' derde apostolische reis
Secundus uit Tessalonica, Gajus uit Derbe, en Tychicus en Trofimus uit Asia, 20: 4. Het afscheid van de ouderlingen van Efeze was aangrijpend geweest, 20: 36-38. Paulus moest zich gewoon van hen losscheuren. Hij reisde blijkbaar met een kleine kustvaarder, die in de nanacht als de wind opstak vertrok, en tegen de avond als de wind ging liggen voor anker ging, zie bij 20: 4. Dan viel het afscheid wellicht in de nanacht en zagen de ouderlingen hem in de duisternis wegvaren. Het schip zette rechtstreeks koers naar het eiland Kos. De volgende dag bereikte het Rodos en de derde dag Patara, een belangrijke havenstad aan de (nu Turkse) zuidwestkust. Vandaar vertrokken grotere zeeschepen naar Syrie en Egypte. 2 Hier vonden ze een schip dat niet via de tijdrovende omweg langs de kust, maar rechtstreeks over open zee naar Fenicie (nu Libanon) zou oversteken. Een afstand van zo'n 65o km, die afhankelijk van de wind in vijf tot zeven dagen kon worden afgelegd. De kapitein was bereid de negen passagiers mee te nemen. Comfortabel zal de reis niet geweest zijn, want passagiersaccommodatie bezaten schepen destijds nauwelijks. Meestal moesten zeereizigers ook voor hun eigen proviand zorgen en sliepen ze onder hun eigen reismantel aan dek ('s winters lag de zeevaart stil). 1 ) 3 Wat een herinneringen zullen Paulus tijdens deze zeereis door het hoofd gespeeld hebben! Achter hem verdween de kust van KleinAzie. Daarachter lagen de gemeenten van Ikonium, Lystra en Derbe. Hoe zouden die het maken? Enkele dagen later doemden aan de horizon de bergen van Cyprus op. Hier had de apostel op zijn eerste reis — nu negen jaar geleden — met Barnabas en Marcus het evangelic verkondigd. De landvoogd Sergius Paulus was toen tot bekering gekomen en Elymas de tovenaar plotseling blind geworden, 13: 4-13. Het schip deed het eiland niet aan, maar passeerde het aan de zuidzijde en zeilde door naar Syrie. Het had namelijk lading aan boord voor Tyrus, toen al eeuwenlang een van de grote handelscentra van de Levant, vgl. Ez. 26: 1-28: 19. 4 Hier hadden vluchtelingen uit Jeruzalem (I I : 19) het evangelie verkondigd en een gemeente gesticht. Let wel, in de stad waar Izebel vandaan kwam! Psalm 87: 4 was in vervulling gegaan: ook Tyriers waren nu in Sion kind aan huis! Het was geen grote gemeente, want 162
IV:
Tyrus, Ptolemais, Caesarea, Jeruzalem
§ 30
Lucas schrijft: `Wij vonden de discipelen', blijkbaar pas na enig zoeken. Paulus was er zeven jaar eerder ook al eens langs gekomen (15: 3), misschien zelfs al eerder, I I : 30, 12: 25. In dit kleine kerkje van Tyrus bleef hij een week. Misschien omdat het schip er zeven dagen bleef liggen of omdat ze zolang op een ander moesten wachten. Maar wat hadden de christenen in Tyrus hem graag bij zich gehouden. Want ook bier waren gelovigen met profetische gaven, door wie de Heilige Geest opnieuw liet weten dat Paulus op weg was naar de gevangenis. Meer zei Hij niet. Maar de gemeenteleden gingen een stap verder. Zij trokken daaruit — vast goed bedoeld — de verkeerde menselijke conclusie dat de apostel dan beslist niet naar Jeruzalem moest doorreizen Paulus was dit echter niet met hen eens. Hij hoorde in deze boodschap geen verbod om naar Jeruzalem te gaan, maar een bevestiging van wat de Geest hem al eerder had laten weten (19: 21, 20: 23): er wacht je daar gevangenschap en vervolging. Waartoe die vroegtijdige aankondiging? Waarom de Geest hem dit 'van stad tot stad' (20: 23) betuigde? Natuurlijk in de eerste plaats voor hemzelf. Om hem gelegenheid te geven zich op die zware tijd voor te bereiden. Maar in de tweede plaats ook met het oog op de gemeenten, zodat die zich er eveneens bijtijds op konden instellen! 2 ) Anders zou het bericht van Paulus' gevangenneming straks een geweldige schok en aanvechting voor hen betekenen. Maar nu de Geest ook hen er vroegtij dig van op de hoogte had gesteld, hoefden ze als het zover was aan Gods leiding niet te twijfelen. Dan hadden ze bij voorbaat al gehoord dat Paulus' arrestatie een plaats en een bedoeling had in Jezus' plan! Zo had de Here Jezus zijn discipelen toch ook al voor zijn hemelvaart, verbanning uit de synagoge en voor sommigen de marteldood aangekondigd. `Dit heb Ik jullie gezegd om je te waarschuwen: als die tijd komt, zul je je herinneren dat Ik jullie crop gewezen heb', Joh. 16: 4, vgl. Mat. 24: 25. Na zijn hemelvaart gaf Hij daartoe bovendien in het bock Openbaring nog een brede `profetie' van `wat weldra moet geschieden', Op. i : I, 3. Eveneens om zijn verdrukte gelovigen bij voorbaat te troosten: de Here heeft het wel geweten, het gaat niet buiten Hem om en de zaak van zijn Rijk loopt Hem heus niet uit de hand. 163
§30
Paulus' derde apostolische reis
Afscheid op het strand 5 Paulus' acht reisgenoten en de christenen van Tyrus hadden elkaar voordien nog nooit ontmoet. Maar na die week waren de geloofsen liefdebanden over en weer zo sterk geworden, dat de hele gemeente hen uitgeleide deed. Mannen, vrouwen en zelfs kinderen liepen mee naar het smalle strand buiten de stadsmuur. Op hun knieen droegen zij daar elkaar en de zaken van het koninkrijk aan de Here op. Ook de jeugd werd erbij betrokken! 6 Daarop namen zij afscheid in het besef dat de apostel een moeilijke tijd tegemoet ging en dat zij elkaar waarschijnlijk nooit meer zouden weerzien. Toen gingen zij voorgoed uiteen. Paulus en de zijnen begaven zich weer aan boord van het schip, dat in de voorbije week was gelost en geladen. De gemeenteleden bleven achter. Zij keerden in voile vrijheid naar hun huis en bezigheden terug. Hij zou straks naar de gevangenis gaan. Een verschil dat nog altijd in Christus' wereldkerk voortduurt: bier rijke en vrije christenen, daar arme en verdrukte gelovigen. 2. PTOLEMAIS EN CAESAREA, HAND. 21: 7 14 -
Het gezelschap nadert nu al meer Jeruzalem. 7 Van Tyrus voer het schip naar de 4o km zuidelijker gelegen havenstad Ptolemais (= Akko). Ook bier was een gemeente, waarschijnlijk gesticht door gelovigen, die na de dood van Stefanus de kerkvervolging in Jeruzalem ontvlucht waren, 8: 1, 4; 1 1: 19. Zeven jaar geleden was Paulus bier na zijn eerste apostolische reis ook al eens op bezoek geweest, 15: 3. Nu bleef hij er een dag. 8 De volgende dag vertrokken de negen broeders, vermoedelijk weer per schip, naar Caesarea, de prachtige hoofdstad van de Romeinse provincie Judea en de residentie van de stadhouders. Hier had Petrus de officier Cornelius en zijn huis gedoopt, 1 o: 1-48. Paulus was er al vaker geweest, 9: 30, 18: 22. Hij zou er binnen enkele weken voor lange tijd gevangengezet worden. De zeereis van Milete naar Caesarea was blijkbaar zo voorspoedig verlopen dat hij nu geen haast meer hoefde te maken om op Pinksteren in Jeruzalem te zijn. Hij had zelfs tijd over om enige dagen bij de evangelist Filippus door te brengen, vroeger een van de zeven Griekssprekende leiders van de Jeruzalemse armenzorg, 6: i -6. 164
iv: Tyrus, Ptolemais, Caesarea, Jeruzalem
5C 30
9 Deze had vier dochters, die van de Heilige Geest de gave van de profetie ontvangen hadden, waardoor zij de gelovigen konden stichten, vermanen en bemoedigen', i Kor. 14: 3 (zie ook bij i I : 27 en 13: ). Lucas vermeldt niet of en wat zij tijdens Paulus' verblijf profeteerden. Zij waren allen ongetrouwd, waardoor zij zich volledig aan de zaak van de Heer konden geven, i Kor. 7: 34. Men denkt daarbij wel aan catechese voor vrouwen en kinderen. Deze negen gasten herbergen zal voor hen een vreugde geweest zijn. Wat moeten het voor hen en hun vader onvergetelijke dagen geworden zijn toen zij Paulus, Lucas, Timotefis en de zes heidenchristenen uit Klein-Azie en Griekenland enige dagen onderdak mochten verlenen! Wat hadden zij elkaar veel te vertellen. Het was nu twintig jaar geleden dat Filippus de eerste Afrikaan, de opperschatbewaarder van Ethiopie, had gedoopt, 8: 26-40. Paulus was toen nog een gevreesde inquisiteur, voor wie hij was gevlucht, 8: 4v. En nu zat die voormalige kerkvervolger als kerkplanter bij hem in huis en vertelde over de gemeenten die de Here door hem had gesticht in Pisidie, Galatie, Efeze, Troas, Filippi, Tessalonika, Berea, Athene en Korinte. Zou Lucas toen uit de mond van Filippus ook feiten genoteerd hebben, die wij nu lezen in Hand. 6-8? De profetie van Agabus to Na enkele dagen kwam de profeet Agabus uit Judea op bezoek. Wij kennen hem nog als de man die indertijd had aangekondigd dat het hele Romeinse rijk door een zware hongersnood getroffen zou worden, 11 : 27v. Nu kwam hij met de laatste en duidelijkste bevestiging van wat de Here de afgelopen weken Paulus al enkele malen had geopenbaard, 20: 23, 21: 4. In de stijl van de profeten Jesaja, Jeremia en Ezechiel illustreerde hij zijn boodschap met een symbolische handeling. Hij kwam namelijk op ons af, pakte de lange linnen doek die Paulus als gordel om zijn heupen gewikkeld droeg; bond die eerst om zijn eigen enkels, daarna om zijn polsen, en zei: `Dit zegt de Heilige Geest: zó zullen de Joden in Jeruzalem de eigenaar van deze riem binden en hem uitleveren aan de heidenen.' Meer zei Agabus niet. Hij hield zich eerbiedig aan de letterlijke tekst van de boodschap die de Geest hem had ingegeven, zonder daar165
§ 30
Paulus' derde apostolische reis
aan zelf raadgevingen te verbinden. Daarmee stelde hij zich nederiger op dan de gelovigen in Tyrus, die een soortgelijke aankondiging van de Geest eigener beweging hadden aangevuld met het dringende advies dat Paulus dus niet naar Jeruzalem moest gaan, 21: 4. 12 Alle aanwezigen waren door de realistisch uitgebeelde profetie van hun stuk gebracht: Timoteiis en Paulus' andere reisgenoten, Filippus en de aanwezige gelovigen uit Caesarea, ook Lucas. Eerlijk schrijft hij: `Toen wij dit hoorden, drongen wij en de pldatselijke gelovigen er bij hem op aan om niet naar Jeruzalem te reizen.' Deze reactie getuigde ongetwijfeld van welgemeende bezorgdheid voor het welzijn van de geliefde apostel en voor de zaak van de Heer. In gedachten horen we hen Paulus voorhouden: `Ga toch voor deze dreiging opzij! De Geest waarschuwt je niet voor niets van stad tot stad. Wat Agabus je verkondigt, hoorden we in Tyrus toch ook al? Dit kost je misschien je leven en wij kunnen je nog lang niet missen. Jezus zei toch zelf: `Wanner ze jullie vervolgen in de ene stad, vlucht dan naar de andere'?, Mat. 10: 23. Dit heb je toch al vaker gedaan? Je wilt toch nog naar Rome en Spanje? De vertegenwoordigers van de Griekse kerken kunnen hun collecte toch wel alleen gaan afdragen?' Zo smeekten allen hem met tranen in de ogen (vs. 13) niet naar de fatale stad toe te gaan. Ze maakten dus dezelfde vergissing als de broeders in Tyrus. Ook zij verwarden de mededeling van de Geest met hun eigen verklaring daarvan. Zij vatten de profetie van Agabus op als een negatief reisadvies. Terwijl zij in feite diende om Paulus en hen voor te bereiden op zware tijden, zodat zij dan niet aan Jezus' eindoverwinning zouden wanhopen, vgl. p. 163. 13 Intussen was Paulus de enige die zijn hoofd koel en zijn gevoelens in bedwang hield. Hij onderkende in de tranen en smeekbeden van de broeders zelfs een verzoeking het spoor van de Meester te verlaten. Vriendelijk, maar vastberaden wees hij hen terecht: `Waarom proberen jullie mijn hart door je tranen week te maken?' Je zou me alle moed en standvastigheid benemen. Maar ik leg jullie raad naast mij neer. 'Want ik ben niet alleen bereid om me in Jeruzalem gevangen te laten nemen, maar ook om er te sterven omwille (ten bate) van de naam [= faam of daden of evangelie] van de Here Jezus.' Zo sprak hij ook al tot de ouderlingen van Efeze: 166
Iv: Tyrus, Ptolemais, Caesarea, Jeruzalem
§ 30
mijn bediening gaat boven mijn leven, 20: 24, vgl. Fil. 1: 20V, Kol. : 24. 14 Toen na enige tijd van bidden en smeken bleek dat hij niet te overreden was (lett.: `niet overreed wordend'), staakten zij hun pogingen. Zoals een hele groep zich vaker optrekt aan de standvastigheid van een man, vermanden zij zich nu ook en zeiden tenslotte in herwonnen geloofskracht: `Wat de Heer wil, moet gebeuren.' Daarop deden zij er het zwijgen toe. De zaak was beslist. Deze geschiedenis vormt tevens een bevestiging en verklaring van Paulus' voorschrift dat de profetieen `beoordeeld' moesten worden, i Kor. 14: 29. De boodschappen die de Geest hem op deze reis gaf, vroegen van hem een eigen oordeel. En dit moest gegrond zijn op wat de Geest hem al eerder had geopenbaard (20: 22v) en daarmee niet in tegenspraak. Daarbij maakten de discipelen in Tyrus en Caesarea het hem onbedoeld erg moeilijk, terwijl de bescheiden en eerbiedige Agabus hem de nodige ruimte liet. Kort hierna verscheen de Here Jezus hem in een bemoedigend visioen, waarin Hij hem verzekerde dat hij op de goede weg was, 23: 11. De Here wilde dat hij van Hem zou getuigen in Jeruzalem en voorts aan de hoven van `heidenen en koningen', 9: 15. Als gevangene zou hij daarvoor gelegenheden ontvangen die hij als vrij man nooit gekregen had. Overigens werd de profetie van Agabus niet letterlijk, wel zakelijk vervuld. De Joden wilden Paulus vermoorden. Om dat te voorkomen sloegen de Romeinen hem in boeien, 21: 31-33. 3. OP NAAR JERUZALEM, HAND. 21: 15 16 -
Nu nadert het einde van Paulus' derde apostolische reis. Hij was drie jaar onderweg geweest. 15 Toen kwam het moment dat Paulus en de zijnen ook afscheid moesten nemen van Filippus en zijn dochters, alsmede van de gemeente van Caesarea. Vreesden zij dat het voor altijd was? Dan zal ook dit afscheid aangrijpend zijn geweest. Geen van alien wist dat hij twaalf dagen later al weer in Caesarea terug zou zijn. Alleen dan als gevangene van de Romeinen, opgesloten in het paleis van Herodes, 23: 31-35; 24: II. De bagage werd gepakt (en op ezels geladen?) en de negen broeders maakten zich gereed voor de laatste etappe van hun Lange reis. Het 167
Paulus' derde apostolische reis
§ 30
iv: Tyrus, Ptolemais, Caesarea, Jeruzalem
§ 30
NOTEN 1) E. Hilgert, 'Ships, boats', International Standard Bible Encyclopadia, herz. uitg., 486. A. Sizoo, Reizen en trekken in de oudheid, Kampen 1962, 67-71. Idem, Techniek in de oudheid, Kampen 1961, 81-88 2) Op deze nevenbedoeling werden we geattendeerd door H. Smit, `Tegenstrijdigheid'?, Opbouw, 41e jrg., 6ov. Idem, 'Het loopt de Here niet uit de hand', Opbouw, 3 le jrg., 73. 3 ) S. J. Kistemaker, comm. a.l. Vgl. R. C. H. Lenski, comm., 835.
gevaar dat Paulus tegemoet ging, weerhield de trouwe broeders niet met hem mee to gaan. De afstand van Caesarea naar Jeruzalem bedroeg ca. ioo km. Men kon die in twee a drie dagen afleggen. 16 Evenals bij zijn vertrek uit Berea naar Athene (17: 15) kreeg Paulus een escorte mee. Enkele leerlingen uit Caesarea begeleidden de reizigers naar Jeruzalem. Mede ter bescherming van de collecte die zij in opdracht van de Griekse gemeenten naar Jeruzalem moesten brengen? Tussen drommen pelgrims, die voor het pinksterfeest naar Jeruzalem trokken, naderde het gezelschap de tempelstad. Zijn begeleiders brachten hem bij Mnason, evenals Barnabas een leerling van het eerste uur. Omdat hij een Grieks sprekende Cyprioot was, vormde zijn huis een geschikt logeeradres. De afgevaardigden van de kerken in Asia en Griekenland waren merendeels van heidense afkomst en dus onbesneden. Een wettische Jood zou hiermee wellicht moeite gehad hebben (vgl. vs. 2ov), maar de Hellenist Mnason heeft dit bijzondere gezelschap vast vrijmoedig en blijmoedig onderdak verleend. Van Pascha in Filippi tot Pinksteren in Jeruzalem Van de laatste zeven weken van Paulus' derde reis geeft Lucas zo'n nauwkeurig verslag dat we aan de hand daarvan het volgende overzicht kunnen opstellen. 3 ) Vertrek uit Filippi na Pasen. Reis naar Troas: vijf dagen, 2o: 6. Tweede week Zeven dagen in Troas, 20: 6. Reis naar Milete: vier dagen, 20: 13-16. Derde week Vierde week Reis van Milete naar Tyrus: vermoedelijk zeven dagen, 21: 1-3. Zeven dagen in Tyrus, 21: 4. Vijfde week Reis naar Ptolemais: een dag, 21: 7. Zesde week Verblijf van een dag in Ptolemais, 21: 7. Reis naar Caesarea: een dag, 21: 8. Zevende week Verscheidene dagen in Caesarea, 21: 10,15. Reis naar Jeruzalem: twee a drie dagen, 21: 15. Aankomst in Jeruzalem, 21: 17. Eerste week
168
I
169
Gearresteerd
§ HANDELINGEN 21: 17-40 PAULUS IN JERUZALEM (I): GEARRESTEERD
Het was nu zo'n vijfentwintig jaar geleden dat de Here Paulus tot apostel had geroepen. Ten koste van veel moeite en Teed had hij het evangelie verkondigd, van Syrie tot Griekenland. Inmiddels waren er ook vijfentwintig jaar verlopen van het genade-interim, dat God Jeruzalem na de kruisiging van zijn Zoon nog had gegund, vgl. dl. I, 24. Zoals wij achteraf weten, restte het thans nog amper vijftien jaar om zich te bekeren. Omdat het dit helaas weigerde, liet God in het jaar 7o stad en tempel door de Romeinen verwoesten. Maar genadig en lankmoedig als Hij is, liet Hij de Joden voordien ook door Paulus nog eenmaal de feiten omtrent Jezus Christus verkondigen, in de hoop dat ze zich alsnog zouden bekeren. Zoals alle prediking zou ook dit allereerst genadeverkondiging zijn. Tegelijk zou hij echter ook als getuige a charge moeten optreden. Want vanwege de verwerping van Messias Jezus had God een rechtszaak met zijn afvallige yolk, vgl. dl. I 23v. Naar Gods wijs bestel zou de apostel deze opdracht het best kunnen uitvoeren als `een gezant in boeien', Ef. 6: 20. Hoe had hij anders zoveel Jeruzalemmers tegelijk kunnen verkondigen dat Jezus was opgestaan en in de hemel opgenomen? En hoe had hij het Sanhedrin kunnen toespreken en de stadhouders Felix en Festus en koning Agrippa, compleet met hun gevolg, tot bekering en vergeving van zonden kunnen oproepen?, vgl. 24: 25, 26: 20. Jo, hoe had hij ooit als vrij man voor de Romeinse keizer kunnen verschijnen? Als gevangene kreeg hij daartoe echter ruimschoots de gelegenheid. Bovendien danken wij aan zijn gevangenschappen vier bijbelboeken: Efeziers, Filippenzen, Kolossenzen, Filemon. ,
170
§3I
Ook daaruit blijkt dat wij nog steeds Handelingen van Jezus lezen. Hij hield koninklijk de teugels en regie in handen. We zagen reeds hoe Hij zowel Paulus als de gemeenten tijdig op deze gevangenschap had voorbereid. De Geest van Jezus had hem op zijn derde reis van stad tot stad laten weten dat hem in Jeruzalem boeien en verdrukking wachtten, 20: 23, 21: I Negen dagen na zijn aankomst ging deze profetie reeds in vervulling en begon voor hem een gevangenschap, die minstens vier jaar zou duren. 1. BEZOEK AAN JAKOBUS EN DE OUDSTEN, HAND. 21: 17-20A
Bijna zeven hoofdstukken, een kwart van zijn boek, besteedt Lucas aan het getuigenis dat Paulus als gevangene mocht afleggen voor 'heidenen, koningen en Israelieten', 9: 15. Dit vond hij blijkbaar voor het doel van zijn boek zeer belangrijk. Terloops laat hij ook zien wat satan al niet in het werk stelde om Paulus uit Rome te houden, 19: 21. Joden omhelzen heidenen 17 Toen bekend werd dat Paulus in Jeruzalem was aangekomen en bij Mnason logeerde, kwamen veel gemeenteleden hem daar hartelijk begroeten. Dit christelijk liefdeblijk, zo kort voor zijn arrestatie, heeft hem vast goed gedaan. Een week later zou een woedende massa `weg met hem!' roepen, 21: 36. 18 De volgende dag begaf hij zich met zijn reisgenoten naar Jakobus, de halfbroer van de Here Jezus, die een vooraanstaande plaats innam in de gemeente van Jeruzalem, vgl. p. 19. Ook de vermoedelijk vele oudsten van deze grote gemeente waren bij dit bezoek aanwezig. Apostelen worden niet genoemd, die verbleven blijkbaar elders. 19 Voor alle aanwezigen moet dit een aangrijpende ontmoeting zijn geweest! Jakobus en de oudsten zagen na jaren Paulus weer, vergezeld van acht medewerkers en afgevaardigden van heidenchristelijke gemeenten die hij had mogen stichten. De bijeenkomst begon uiteraard met de wederzijdse begroeting, volgens oosterse gewoonte met een kus. De Joodse christenen omhelsden Lucas, Timoteiis, Trofimus, Sopater, Aristarchus, Secundus, Gajus en Tychikus. Op Timotefis na alien onbesneden gelovigen uit de heidenen. Met hun vredeskus erkenden zij deze bekeerde heidenen als volwaardige `medeburgers van de 171
§3I
Paulus in Jeruzalem (I)
heiligen en huisgenoten van God', Ef. 2: 19. En de niet-Joodse gelovigen brachten aan de vertegenwoordigers van de `moedergemeente' in Jeruzalem de groeten over van hun heidenchristelijke gemeenten. Zij wisten dat het evangelic vanuit dit 'Sion' tot hen was gekomen, zoals Jesaja had geprofeteerd, Jes. 2: 3. We nemen aan dat de deputatie van de Griekse en Macedonische kerken bij deze gelegenheid de collecte heeft afgedragen, die hun gemeenten voor de hulpbehoevende broeders en zusters in Judea hadden gehouden, vgl. 24: 17. Vanwege het grote bedrag vermoedelijk niet in klinkende munt, maar in de vorm van cheques)) Hiervoor hadden Korintische havenarbeiders zuurverdiende koperstukjes en rijke slaveneigenaars als de heer Filemon goudstukken afgestaan. Hiermee bewezen zij op treffende wijze hoe nauw zij zich als voormalige heidenen in Christus verbonden voelden met de Joodse gelovigen. Het `kerkverband' bestond hier uit een hechte geloofs- en liefdeband. Om deze Geestelijke band te versterken, had Paulus zich voor deze collecte bijzonder ingespannen. Hij had er de gevers op gewezen dat zij als voormalige heidenen bij de Joodse ontvangers in het krijt stonden, Rom. 15: 27. Zelf had hij er zijn bezoek aan Rome voor uitgesteld (19: 21) en er zich de lange reis van Korinte naar Jeruzalem voor getroost. De Joden prijzen God om de redding van de heidenen Natuurlijk wilden alien graag uit Paulus' eigen mond horen wat hij sinds zijn laatste bezoek aan Jeruzalem voor de verbreiding van het evangelie had mogen doen. Daarop vertelde hij tot in bijzonderheden wat niet hij, maar God door zijn bediening onder de heidenen in Galatia, Frygie, Asia, Macedonia en Griekenland tot stand had gebracht, Lucas heeft dit voor ons samengevat in 18: 23-21: 16. De aanwezigheid van de zeven bekeerde heidenen moet de indruk van zijn verslag nog hebben versterkt. 2oa Toen ze dit alles hoorden, prezen en eerden de Joodse broeders God. Zelf onderhielden zij nog wel de Wet van Mozes, maar zij verheugden zich oprecht in de bekering van zoveel heidenen. Zij hadden er ook geen moeite mee deze onbesneden medegelovigen met hun onjoodse levenswijze als broeders en zusters in Christus te aanvaarden. Dit moeten we niet vergeten als zij straks met hun moeiten voor de dag komen. Ze zullen God vast ook geprezen hebben vanwege het enorme 172
Gearresteerd
§
bedrag (2 Kor. 8: zo) dat de bekeerde heidenen voor de armen in Judea hadden meegebracht. En dan te bedenken dat Paulus nog bang was geweest dat zijn hulpactie averechts zou uitvallen. Omdat men er zich bevoogd door zou voelen en gedwongen om Paulus' standpunt over de Wet en de besnijdenis over te nemen. Of omdat zo'n groot geschenk van onbesneden gelovigen uit de heidenen spanningen zou veroorzaken in de nog w61 besneden gemeente van Jeruzalem. Dit zou haar evangelieverkondiging onder de Joden in Jeruzalem en Judea kunnen bemoeilijken. Als dit vervolgens de verhouding tot hem en de gemeenten uit de heidenen onder druk zou zetten, zou hij zijn doel met de collecte missen. In plaats van het `kerkverband' te versterken, zou ze dit verzwakken! Wat rampzalig zou kunnen worden. Daarom had hij al voor zijn reis naar Jeruzalem in zijn brief aan de Romeinen gevraagd: 'bid voor mij tot God, dat (...) mijn hulpactie voor Jeruzalem bij de heiligen aldaar in goede aarde mag vallen', Rom. IS: 3ov. Maar deze vrees was gelukkig beschaamd! 2 ) 2. VOOR VREDE EN EENHEID IS PAULUS DE JODEN EEN JOOD, HAND. 21: 20B-26
Paulus' derde apostolische reis had ongeveer drie jaar geduurd en het uiterste van zijn krachten gevergd. Een welverdiende rustperiode was echter niet voor hem weggelegd. Meteen na zijn aankomst raakte hij weer in kerkelijke moeilijkheden betrokken. Ze zouden de aanleiding worden voor zijn arrestatie. Jeruzalem: een grote, nog wettische gemeente lob Paulus' komst stelde de `kerkenraad' van Jeruzalem namelijk voor een ernstig probleem. Je ziet, broeder, zeiden ze, hoeveel duizenden Joden tot geloof in Messias Jezus gekomen zijn. Aileen zijn het alien ijveraars voor de Wet. Jodenchristenen behoren zich volgens hen strikt te houden aan de mozaische voorschriften omtrent besnijdenis, sabbatten, tempeldienst, kosjer voedsel en wat daarmee samenhing, zoals de omgang met heidenen. Stefanus had al wel jaren geleden in Jeruzalem verkondigd dat Messias Jezus de Wet en de tempel had vervuld (6: 13v; vgl. dl. I, 1 43 147), maar dit zagen zij nog niet in. Zij konden de vrijheid die ze in 173
§
Paulus in Jeruzalem (I)
Christus bezaten nog niet aan. Door vast te houden aan de `goede, oude gewoonten' probeerden zij jonge wijn in oude zakken te bewaren, Luc. 5: 37. Hun geloof was nog `zwak' (Rom. 14: ), het was nog niet wat het wezen mocht en moest. Dit hoeft ons niet te verwonderen. Zij leefden nog volop in de overgangstijd van het Oude naar het Nieuwe Testament. De Wet van Mozes had meer dan twaalfhonderd jaar Israels leven bepaald. Dan is het onmogelijk duizenden gemeenteleden, onder wie vele pasbekeerden, in een handomdraai te leren dat ze daar nu vrij van waren. Temeer daar de tempel nog in vol bedrijf was. 3 ) Zolang 'de gruwel der verwoesting' (Mat. 24: 15) daarin nog niet te zien was, braken de eerste Joodse christenen niet revolutionairabrupt met wat Jezus 'het huis van mijn Vader' had genoemd. De apostelen hebben de Joodse gelovigen die de ceremonien van de Wet nog niet konden loslaten, hierom niet veroordeeld. Zij gingen zelf ook nog naar de tempel en hielden zich daarbij aan de Joodse gebedstijden, 2: 46, 3: 1, vgl. dl. I, 68v, 74. Zelfs de apostel Petrus durfde pas nadat hij een hemels visioen had ontvangen bij heidenen binnen te gaan en met hen te eten. Dan kan men gemeenteleden niet kwalijk nemen dat zij hem daarin niet meteen konden volgen, 10: I-I 1-3. Overgangstij den zijn nu eenmaal altijd moeilijke tij den. De Here was lankmoedig jegens gelovigen die zomaar niet los waren van twaalf eeuwen oude Goddelijke voorschriften. Daarom maande Paulus met apostolisch gezag geduld te oefenen tegenover deze `zwakken in het geloof' (Rom. 14: ivy) en aanvaardde hij de interim-toestand in Jeruzalem. Men moest vooral niets forceren en iemand de christelijke vrijheid niet krachtdadig opdringen. Alles wat mocht, moest niet. Over enkele jaren zou de verwoesting van de tempel aan al deze moeiten vanzelf een einde maken. Vrees voor onrust door Paulus' komst 21 Hoe zouden die duizenden wettische gemeenteleden in Jeruzalem op Paulus' verblijf in hun midden reageren? Hun is namelijk verteld, zo vervolgde de `kerkenraad', dat jij Joden die in het buitenland te midden van de heidenen wonen, van de Wet afvallig maakt. Je zou namelijk leren dat wie in Messias Jezus gelooft, niet meer aan haar voorschriften gebonden is. Zo zouden ze volgens jou hun pasgeboren 174
l
Gearresteerd Fira-
i
§3 1 -
jongetjes niet meer hoeven te besnijden en met de oude Joodse gebruiken moeten breken. Dit laatste was pure laster. Paulus had alleen verkondigd dat de onderhouding van de Wet niet meer noodzakelijk was om gered te worden. Bekeerde heidenen mochten daarom niet verplicht worden haar te onderhouden. Maar gelovigen uit de Joden had hij nooit verboden daarmee door te gaan. Dit was immers al rinds de dagen van Mozes hun leefwijze. Zo had Israel op Mozes' gezag al meer dan duizend jaar geen varkens- of konijnenvlees gegeten. Ze lUstten het niet eens. NU mochten ze het wel eten, maar daarom moest het nog niet. Zoals ze nu ook op de sabbat wel mochten werken, maar dat niet verplicht waren. Messiasgelovige Joden mochten gerust hun kerkdiensten op de sabbat blijven houden. Al zulke mozaische gebruiken waren volgens Paulus niet opeens verboden, vgl. 28: 17. Volgens het Convent van Jeruzalem ook niet, 15: 1-29. Als men maar niet beweerde dat God dit nog eiste! Ook niet van bekeerde heidenen. Zo sprak hij ook over de besnijdenis. In Christus Jezus maakte het niets uit of een man wel of niet besneden was, I Kor. 7: 18v, Gal. 5: 6; 6: 15. Zolang Messiasgelovige Joden er geen voorwaarde voor de zaligheid van maakten, mochten zij hun pasgeboren jongetjes gerust blijven besnijden. Paulus gebruikte zelf die christelijke vrijheid om Timoteiis wel te besnijden (16: 3), maar verdedigde diezelfde vrijheid door Titus niet te besnijden, Gal. 2: 3, vgl. p. 34. Waarschijnlijk hadden veel Joden in de diaspora na hun bekering met sommige van hun oude Joodse gewoonten gebroken. Want hoe evangelisch Gods goede Wet ook was, zij was ook vaak een drukkend juk geweest, 15: 10. Maar nu deze Joden in de vrijheid van Christus stonden, hadden zij dit juk opgelucht afgelegd, Gal. 5: I. Wonen, werken en zakendoen in een heidense omgeving was zo voor hen heel wat makkelijker geworden. Wettische of zelfs juddistisch gezinde Joden, die met zulke `vrije' Joodse christenen contact hadden, kunnen het kwade gerucht verspreid hebben dat Paulus hen tot hun breuk met de mozaische instellingen had aangespoord, alsof het een nieuw gebod gold. 22 We krijgen niet de indruk dat Jakobus en de andere Joodse broeders aan de praatjes over Paulus geloof hechtten of zijn prediking 175
X 3 1 Paulus
in Jeruzalem (1)
veroordeelden, vgl. vs. 25. Zij waren nog wel wat wettisch, maar beslist geen bloeddorstige judaisten (vgl. voor het verschil p. 1o). Anders hadden ze de onbesneden afgevaardigden van de Grieks-Macedonische kerken niet zo hartelijk begroet. Hun probleem betrof dan ook niet Paulus' leer, maar de Joodse zeden en gewoonten. Anders gezegd: niet de schriftuur, maar de cultuur. Met het oog daarop waren ze bang dat Paulus' aanwezigheid grote deining zou veroorzaken. Zowel bij verontruste gemeenteleden als bij de vele pelgrims die voor het pinksterfeest in de stad waren. Hun vraag was: wat nu? Hoe weerleggen wij die aantijgingen? Het voorstel van Jakobus en de oudsten 23 Nee, zij bevalen Paulus niets. Ze deden hem een voorstel, waardoor hij met een goed geweten de eenheid en vrede in de gemeente van Jeruzalem zou kunnen bevorderen. Ze hadden vier gemeenteleden die een nazireeergelofte afgelegd hadden. Zij hadden beloofd dat zij zich voor een bepaalde periode op priesterlijke wijze aan God zouden wijden. Al die tijd mochten ze hun hoofdhaar niet afscheren, niets van de wijnstok gebruiken en zich aan geen dode verontreinigen, Num. 6: -21. 4 ) Deze periode liep binnenkort of en dan moesten voor ieder van hen de voorgeschreven offers gebracht worden: een gaaf mannelijk lam als brandoffer, een gaaf ooilam als zondoffer, een gave ram als vredeoffer, een korf ongezuurde broden en koeken als spijsoffer en het bijbehorende wijnplengoffer, Num. 6: I4v. Daarna mocht hun aangegroeide hoofdhaar afgeschoren worden en in het offervuur geworpen. Daarmee waren ze volgens de Wet ontslagen van hun gelofte. 24 Blijkbaar waren deze vier mannen zo arm dat ze de verplichte offers zelf niet konden betalen. In zo'n geval gold het als een goed en vroom werk als iemand anders ze voor zijn rekening nam. Als Paulus dat nu eens deed en de hele afsluiting van hun nazireaat zou regelen! Daarvoor moest hij zich wel eerst door de priester cultisch laten heiligen, vgl. Num. 19. Dit alles zou natuurlijk ook door gemeenteleden in de voorhof worden opgemerkt. Wat juist de bedoeling van het voorstel was. Velen zouden zien hoe hij besprenkeld werd met reinigingswater en deelnam aan de plechtigheden waarmee het nazireaat van de vier broeders werd 176
Gearresteerd
§ 31
beeindigd. Zo zou de hele gemeente spoedig horen dat Paulus beslist niet de goddeloze verachter van de Wet was waarvoor hij werd uitgemaakt. Maar dat hij nog altijd diepe eerbied voor haar koesterde. 25 Nee, hiermee werd zijn prediking onder de heidenen niet veroordeeld en verloochend. Jakobus en de oudsten betuigden uitdrukkelijk dat zij niet tornden aan wat zij op het Convent van Jeruzalem hadden besloten: christenen uit de heidenen hoeven zich niet aan de Wet van Mozes te houden. Hun was alleen geschreven: Toe, onthoudt u in de omgang met ons, Joden, van afgodsoffervlees, niet-uitgebloed vlees, puur bloed en ontucht, 15: 19v., vgl. p. 2I vv. De christelijke vrijheid van de Wet bleef voor iedereen erkend. Daar kon Paulus gerust op zijn. Het voorstel van de kerkenraad' diende uitsluitend om de vrede onder de Joodse christenen te bewaren. Zij durfden die vrijheid nu eenmaal nog niet aan, omdat hun geloof er nog te zwak voor was. 5 ) Paulus' inschikkelijkheid 26 Toen heeft de apostel deze nog wat wettische broeders niet fel en heftig de les gelezen, met uiterst consequent en rechtlijnig beroep op het evangelic, zodat hij daar nu zelf ook weer een wet van maakte. Integendeel, hij is hen zachtmoedig en meegaand tegemoet getreden en heeft hun goed bedoelde verzoek ingewilligd. Zolang de waarheid van het evangelie niet in geding was, had hij veel voor de vrede en eenheid over. Tot deze toegefelijke en inschikkelijke houding tegenover de `zwakken' had hij al eerder de gemeenten te Rome en Korinte opgewekt, Rom. 14: 1-15: 13, 1 Kor. 8; io: 23-11: 1. Vanuit dezelfde instelling had hij ook ter wille van de Joden Timoteiis laten besnij den, 16: 3. Tegenover haar bestrijders verdedigde hij de christelijke vrijheid van de Wet met kracht, maar zonder nu van de weeromstuit slaaf van die vrijheid te worden. Vrijwillige gebondenheid is een hoge vorm van vrijheid en een groot goed in moeilijke overgangstijden. Trouwens, had de Meester, die vol was van zachtmoedige wijsheid (Jak. 3: 13), deze toegefelijke houding ook niet vertoond? Hoewel Hij zich als de Zoon van God vrijgesteld wist van de tempelbelasting, zei Hij tot zijn discipelen: betaal haar maar, om te voorkomen dat wij hun aanstoot geven', Mat. 17: 24-27. Wij, die gewend zijn `principieer te redeneren, los van tijd en omstandigheden, vinden deze 177
SC 3 1- Paulus in Jeruzalem (I)
Gearresteerd
wijsheid soms maar wat slap, `niet consequent van Paulus' en teveel tactiek. 6 ) Maar hij verstond deze wijsheid: `Hoewel ik van niemand afhankelijk ben, heb ik me toch de slaaf gemaakt van alien, om zoveel mogelijk mensen voor Christus te winnen. Bij de Joden leef ik als Jood om de Joden te winnen. Met hen die onder de wet staan, leef ik als aan de wet onderworpen — hoewel zelf niet gebonden aan de wet — om hen die onder de wet staan te winnen. Met de wettelozen werd ik als een wetteloze — hoewel niet zonder de wet van God en onderworpen aan de wet van Christus — om de wettelozen te winnen. Met de zwakken ben ik zwak geworden om de zwakken te winnen. Ik ben alles wat je maar wilt om in elk geval een paar mensen te redden', i Kor. 9: 19-23. Naar deze stelregel, die wij slechts tot onze grote schade kunnen negeren, heeft Paulus in Jeruzalem gehandeld. Hij beloofde de vier broeders de afwikkelingskosten van hun nazireaat voor zijn rekening te nemen. Om echter als hun sponsor in de tempel te kunnen optreden, moest hij zich, zoals gezegd, eerst door een priester met reinigingswater laten besprenkelen. Vermoedelijk om cultisch gereinigd te worden van zijn verblijf onder de heidenen. (De Wet van Mozes schreef dat niet voor; die eiste deze besprenkeling alleen na aanraking van een dode, Num. 19: 12, 20. Boog de apostel zodoende ook nog onder een eigenmachtige uitbreiding van de Wet?) Voorts deelde hij mee wanneer hijzelf geheiligd en de gelofte van de vier mannen volbracht zou zijn, zodat voor ieder van hen het offer gebracht kon worden. Paulus zal die offers bij voorbaat 7 ) als achteraf-offers' beschouwd hebben, waarbij hij zag op de Here Jezus Christus, die ze vervuld had en overbodig gemaakt. Hij had het niet mogen doen met ongelovigen, die de reeds aangebrachte verzoening, verlossing en vervulling door Messias Jezus afwezen. Zo dronk de apostel toen voor de lieve vrede in de grote, wettische gemeente van Jeruzalem nog maar eens `oude wijn'. Hoewel hij de jonge reeds had gedronken en beter vond, Luc. 5: 39.
gen, was Paulus nooit in Romeinse gevangenschap geraakt, laat staan in Rome gekomen, maar hadden zij hem voor die tijd omgebracht. Nu redden de Romeinen zijn leven.
3. JERUZALEM IN REP EN ROER, HAND. 21: 27 30 -
Het waren geen wettische Joodse christenen, die de aanleiding vormden voor Paulus' arrestatie. Ook geen judaisten, maar Joden uit de Romeinse provincie Asia (nu: West-Turkije). Als het aan hen had gele178
§
Paulus bijna gelyncht 27 Jakobus' opzet was dat Paulus in de tempel goedkeurend zou worden gadegeslagen door leden van de nog wat wettische Joodschristelijke gemeente. Maar toen de zeven dagen van zijn reiniging bijna waren verstreken, werd hij er ook opgemerkt door fanatieke vijanden uit Asia. Alle Joden hadden daar zijn prediking gehoord, 19: 10. Omdat zij Trofimus uit Efeze herkenden, waren zij daaruit waarschijnlijk ook afkomstig, vs. 29. Misschien hadden enigen van hen ook deelgenomen aan de massabetoging tegen Paulus in het theater van Efeze en waren zij nog woedend dat het stadsbestuur hem toen in bescherming genomen had, i9: 33-40. Paulus had gedurende de jaren dat hij er gewerkt had veel verdriet van deze Joden ondervonden. Hun felle verzet tegen het evangelie had hem gedwongen zich van de synagoge of te scheiden en zijn bediening voort te zetten in de school van Tyrannus, 19: 8v. Daarna hadden ze zelfs aanslagen tegen zijn leven beraamd, 20: 19. Nu ze hem hier terugzagen, ontvlamde hun oude godsdiensthaat meteen weer. Misschien konden ze hem nu uit de weg ruimen! In plaats dat ze het hoofd van de tempelwacht waarschuwden, namen ze het recht in eigen hand. Ze brachten grote opschudding teweeg onder de tempelbezoekers, grepen hem vast en schreeuwden: 28 `Mannen van Israel, help! Dit is die kerel die overal en aan iedereen een leer verkondigt die gericht is tegen ons uitverkoren yolk, tegen de wet van Mozes en tegen de tempel.' Dit was dezelfde valse beschuldiging als men eerst had ingebracht tegen de Here zelf (Mat. 5: 17, 26: 6ov), vervolgens tegen Stefanus (6: 13v) en nu tegen diens geestelijke erfgenaam Paulus (we bespraken deze aanklacht in deel 1, § 9). De naam van de Here Jezus werd zelfs niet genoemd. Alles wat Paulus met beroep op de Wet en Profeten over Hem en zijn werk in hun synagogen had verkondigd, verwierpen ze zonder meer. Het toppunt was dat hij nu ook nog de grootste misdaad bedreven had die een Jood zich denken kon: door Grieken, heidenen, in de tempel te brengen, had hij de heilige plaats ontwijd. 179
§ .3 1
Paulus in Jeruzalem (i)
29 Deze beschuldiging miste elke grond. Zij hadden hem kort tevoren met de heidenchristen Trofimus gezien. Niet in de tempel, maar ergens in de stad. Toch beweerden ze boosaardig dat Paulus hem niet in de voorhof der heidenen had gelaten, maar in de binnenste voorhof van de Joden had gebracht. Het betreden daarvan was voor heidenen een halsmisdaad! Op regelmatige afstanden waren stenen aangebracht met de inscriptie: Geen vreemdeling mag door de afscheiding gaan die de.tempel en de binnenhof omsluit. Iedereen die bij overtreding betrapt wordt, zal het aan zichzelf te wijten hebben dat hij ter dood gebracht wordt.' Het sanhedrin mocht die straf zelfs aan een Romeins staatsburger voltrekken. In dit geval was het echter niet alleen een valse, maar ook een dwaze aanklacht. Paulus was juist bezig zijn eerbied voor de tempel te bewijzen door zich levitisch te laten reinigen. En dit om, alweer conform de Wet, vier Joden te helpen bij de beeindiging van hun nazireaat. Maar ze haatten de apostel van Jezus en dat gaf de doorslag. Achter deze blinde godsdiensthaat ontwaren we opnieuw de oude frontlijn tussen rechtvaardigen en goddelozen, waarvan vooral de psalmen doortrokken zijn. In hun termen uitgedrukt waren deze `vrome' pelgrims vijanden' van Paulus, echte `geweldenaars', leugensprekers', `mannen van bloed en bedrog', die een rechtvaardige' naar het leven stonden. 8 ) 3o De verschrikkelijke beschuldigingen tegen Paulus verspreidden zich als een lopend vuurtje. De hele stad raakte in rep en roer en in korte tijd ontstond er een complete volksoploop. Zo'n tempelschender en wetsaanrander mocht geen ogenblik langer de heilige plaats verontreinigen, maar diende op staande voet gedood te worden! Omdat in de tempel geen mensenbloed vergoten mocht worden, pakten ze Paulus beet en sleurden hem naar de voorhof der heidenen. De poorten die het eigenlijke tempelterrein van die voorhof afgrensden, werden onmiddellijk gesloten. Eigenlijk was de arrestatie en executie van tempelschenders de taak van de tempelwacht. Maar als ze op heterdaad werden betrapt, werd een volksgericht door de vingers gezien. Ook had Paulus, evenals Stefanus, buiten de stad gestenigd moeten worden, 7: 58. Maar de haat was zo fel dat men zich daar geen tijd voor gunde en hem al begon of te ranselen. Men wilde hem ter plaatse doodslaan, vs. 31. 180
Gearresteerd
SC .3'
Zo ging Jezus' smartelijke klacht opnieuw in vervulling: `Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen stenigt die tot haar gezonden zijn!', Luc. 13: 34. De apostel van Jezus Christus uit de tempel gebannen Met deze actie voor tun' tempel (vgl. Mat. 23: 38), bezegelden de Joden zijn verwoesting en deed Jeruzalem een nieuwe stap op de weg naar zijn komende ondergang. Want de man achter wie de ternpelpoorten gesloten werden, was niet de eerste de beste, maar de apostel van Messias Jezus! Zoals alle Joden uit Asia konden weten, had hij de waarheid van zijn evangelie altijd met de Wet en de Profeten bewezen. Die Godsgezant werd nu met zijn Godswoord uit Gods huis verbannen! Deze verschrikkelijke gebeurtenis moet op Jakobus en de gemeente van Jeruzalem diepe indruk gemaakt hebben: de apostel Paulus met geweld uit de tempel verwijderd en bijna door zijn mede-Israelieten gedood! Zouden zij daarin ook een van de voortekens herkend hebben, die volgens de Here Jezus de ondergang van stad en tempel aankondigden?, Luc. 21: 12. Volgens zijn voorzegging zou hun generatie die nog beleven, Mat. 24: 1v, 9, 34. Dan vertoonde Paulus' verbanning uit de tempel overeenkomst met het visioen dat Ezechiel indertijd had gezien. Daarin begaf 'de heerlijkheid van de God van Israel' zich naar de dorpel van de tempel. Dit was de inleiding geweest van de toen onafwendbare ontruiming en verwoesting van zijn woning, Ez. 9: 3. 4. PAULUS UIT EEN VOLKSGERICHT GERED, HAND. 21: 31-36
Voor een goed begrip van het vervolg dient men te weten dat het hele tempelcomplex werd overheerst door de Romeinse burcht Antonia. Deze enorme vesting met 25 m hoge hoektorens bevatte kazernes, binnenplaatsen en een luxueus paleis voor de stadhouder als hij Jeruzalem bezocht. De burcht stond op de noordwestelijke hoek van de tempel en stak er hoog bovenuit. Het Romeinse gezag kon vandaar het hele tempelcomplex en grote delen van de oproerige stad uitstekend in de gaten houden. Brede trappen leidden vanuit de burcht rechtstreeks naar het tempelplein, zodat militairen bij ongeregeld181
§ 31
Paulus in Jeruzalem (I)
heden onmiddellijk konden ingrijpen. En die opstootjes kwamen in de jaren voor het uitbreken van de Joodse Oorlog in 66 steeds vaker voor. Het garnizoen dat op de burcht gelegerd was, bestond uit een cohort militairen, normaal duizend man: 76o infanteristen en 24o ruiters. Het stond onder opperbevel van een tribuun (lett. chiliarch: hoofdman over 1 000) en een aantal centurio's (lett. hoofdman over Too). De commandant heette Claudius Lysias, 23: 26; 24: 22. Hij was de plaatsvervanger van de stadhouder en belast met de handhaving van de openbare orde in de stad. Iedereen kende hem natuurlijk. Door middel van deze hoge officier redde de Here op het nippertje Paulus' leven. Enkele dagen later zou dezelfde tribuun 47o man inzetten om Paulus opnieuw te beschermen, 23: 23. Voor een lynchpartij bewaard 31 Terwijl de opgezweepte volksmassa de apostel al probeerde te lynchen, vernam de garnizoenscommandant van zijn schildwachten in de uitkijktorens dat er grote opschudding heerste in de stad en dat er in de buitenhof een volksgericht gaande was. 32 De commandant nam geen enkel risico, zeker niet nu er vanwege het Pinksterfeest ook veel pelgrims in de stad vertoefden. Hij sloeg meteen groot alarm en nam zelf het bevel op zich. Enkele centurio's stormden met hun manschappen de trappen of naar de menigte in de voorhof van de heidenen. Zij kwamen geen minuut te vroeg. Toen de Joden de commandant met zijn soldaten zagen aankomen, stokte hun `heilige' ijver en hielden zij op Paulus te slaan. Zo redde Claudius Lysias door zijn kordate optreden de apostel het leven. 33 Toen hij dichterbij kwam en de afgeranselde man zag, meende hij aanvankelijk met een gevaarlijk individu te doen te hebben, vs. 38. Daarom liet hij hem arresteren en met twee kettingen (tussen twee soldaten?) boeien. Daarmee ging de profetie van Agabus zakelijk in vervulling, 21: 1 ov. De heidense officier behandelde Paulus meteen beter en rechtvaardiger dan diens Joodse broeders. Om te beginnen maakte hij direct een eind aan hun volksgericht. Omdat hij meende dat zijn arrestant een Egyptische terroristenleider was (vs. 38) die geen Grieks sprak en die hij niet kon verstaan, trachtte hij bij de omstanders aan de weet te 182
Gearresteerd komen wie Paulus was en wat hij had misdaan. Twee basisvragen voor een ordelijk proces. 34 De mensen riepen echter van alles door elkaar. Velen wisten kennelijk niet eens wat er aan de hand was. Omdat de tribuun vanwege het lawaai de ware toedracht niet kon achterhalen, gaf hij bevel Paulus of te voeren naar de kazerne in de burcht Antonia. 35 In machteloze woede zagen de Joden hoe hun gevangene, vlak voordat zij hem ter dood konden brengen, buiten hun bereik werd gebracht. Maar de `wolven' lieten hun proof niet zomaar los, Mat. T o: 16. Bij de trappen naar de burcht begon de razende menigte zo onstuimig op te dringen dat de soldaten hem op de schouders moesten nemen. 36 Want de hele meute kwam achter hen aan, almaar schreeuwend: `Weg met hem! Sla dood die man!' Dezelfde kreet als bij de Meester had geklonken, Luc. 23: 18. Als de Romeinse overheid het niet verhinderd had, zouden deze Joden de apostel zeker hebben omgebracht. Zo werd hij opnieuw door de wereldmacht van zijn dagen in bescherming genomen. In Korinte had de proconsul Gallio hem vrijgesproken nog voordat hij zich verdedigd had, 18: 12-17. In Efeze hadden bevriende bestuurders hem gewaarschuwd zich niet in het theater te begeven, 19: 31. En op zijn reis naar Rome zou de centurio Julius hem straks heel vriendelijk behandelen. Lucas noteerde deze feiten graag voor Teofilus, de hoge Romeinse ambtenaar aan wie hij zijn boeken opdroeg, t: 1. En die zal ze met genoegen gelezen hebben. De hoge overheid was (nog) niet antichristelijk. 5. PAULUS ONTVANGT GELEGENHEID HET OUDE VERBONDSVOLK TOE TE SPREKEN, HAND. 21: 37-40
Intussen was Paulus de trappen van de burcht Antonia op gedragen en beyond hij zich bij de tribuun Claudius Lysias veilig op het bordes, enige meters boven zijn belagers. 37 Wat toonde hij daar bewonderenswaardige moed en geestkracht, maar tegelijk diepe liefde voor zijn Joodse broeders. Enige minuten tevoren hadden zij hem gegrepen, geschopt en geslagen. Maar in plaats van hen te verwensen, greep hij deze unieke gelegenheid aan om voor deze grote schare van Messias Jezus te getuigen. 183
§3I
Paulus in Jeruzalem (i)
Vlak voordat hij de kazerne zou worden binnengebracht, richtte hij zich tot de garnizoenscommandant. Zich bewust dat hij zich, nog wel als een geboeide arrestant, tot een hoge officier richtte, vroeg hij eerst beleefd in vloeiend Grieks, de toenmalige wereldtaal: `Zou ik u iets mogen vragen?' Verbaasd dat de gevangene die taal sprak, vroeg de commandant: Kent u dan Grieks? 38 Bent u dan niet de Egyptenaar die een poosje geleden een opstand ontketende en met die vierduizend Sicariers de wijk nam naar de woestijn?, vgl. Mat. 24: 11, 26. Hiermee doelde hij op Joodse vrijheidsstrijders uit de partij van de Zeloten. Ze heetten Sicariers vanwege de sica (= dolk) die ze in de plooien van hun mantels verborgen hielden. Daarmee vermoordden zij Joden die met de Romeinen heulden. Zij staken hun slachtoffers bij voorkeur bliksemsnel neer in het gedrang van een grote menigte. Volgens Flavius Josefus had de genoemde Egyptenaar zich uitgegeven voor een profeet en de menigte uitgenodigd hem naar de Olijfberg te volgen. Dan zou hij met een enkel machtswoord de muren van Jeruzalem laten instorten. Aangezien stadhouder Felix vermoedde dat de Egyptenaar zich van Jeruzalem meester wilde maken, had hij vierhonderd van zijn aanhangers gedood en er tweehonderd gevangengenomen. De sluwe vos wist zelf met vierduizend aanhangers te ontsnappen. 9 ) Even schoot het door de tribuun been dat die gevaarlijke Egyptenaar weer opgedoken was. Dan zou hij een geweldige vangst gedaan hebben! Maar Paulus' uitstekende Grieks had aan die illusie snel een eind gemaakt. Voor hem stond geen oproermaker, maar een beschaafde en ontwikkelde man. 39 Nee, die Egyptenaar was hij niet. `Ik (met nadruk) ben een Jood, burger van de welbekende stad Tarsus in Cilicie. Staat u mij alstublieft toe het yolk toe te spreken.' 4o De tribuun willigde Paulus' verzoek in. En daar stond de apostel. Op het nippertje van de dood gered. Vol builen en schrammen. Met gehavende kleren. Boeien om zijn pollen (en enkels?). Naast hem de garnizoenscommandant Claudius Lysias met zijn soldaten. Hoog boven hem de machtige burcht Antonia. Onder aan de trappen de opgewonden menigte, waarschijnlijk nog steeds om zijn dood roepend en slechts door de Romeinse militaire macht in bedwang gehouden. Voor 184
Gearresteerd
§ 31
hem het indrukwekkende tempelcomplex en het lager gelegen Jeruzalem. Toen hij een van zijn geboeide handen omhoog hief — het bekende gebaar waarmee antieke redenaars hun gehoor tot stilte maanden (13: 16) — stierf het geschreeuw allengs weg en daalde er een doodse stilte over het zojuist nog kolkende tempelplein. Viel er iets van 'de schrik des Heren' op de verzamelde menigte? Tot de tribuun had hij zich in het Grieks gericht, maar tot zijn volksgenoten sprak hij in het Hebreeuws. Hiermee kan Lucas het verwante Aramees aangeduid hebben, de taal die toen in Israel gesproken werd. De tribuun verstond dit niet (22: 24), maar ontnam hem daarom niet het woord. Misschien was hij onder de indruk van de plotselinge omslag waardoor de razende menigte opeens zwijgend luisterde naar de man die ze daarnet bijna had gelyncht. NOTEN ') R.C.H. Lenski, comm., a.l. 2) 'Jewish Christian solidarity with the Gentile mission was becoming more and more difficult to affirm if the Jerusalem church's relations with the nation were to be maintained and opportunities for an outreach to Israel kept open. Undoubtedly Paul recognized the increased tensions at Jerusalem. No wonder he feared that James and the elders, for the sake of their Jewish relations and mission, might feel themselves constrained to reject the contribution, thus severing, in effect, the connection between the Pauline churches and the Jerusalem church — which would have been a disaster in many ways. Luke, however, seems to have found all this exceedingly difficult to explain to his Gentile readers and so excluded any mention of the collection here and earlier in his account', R. N. Longenecker, comm. al, vgl. John R. W. Stott, comm. a.l. 3) Was de brief aan de Hebreeen misschien aan deze Joodse christenen in Jeruzalem en omgeving gericht? Als een zachte `vermaning' (13: 22) aan hen die onder de indruk van de tempeldienst dreigden of te vallen van het geloof in de hogepriester Messias Jezus? Vgl. in deze serie Leviticus, 391-396. 4) Zie voor de verplichtingen van een nazireeer, de zin en de beeindiging van zijn nazireaat in deze serie Numeri, 62-71. 5) Calvijn maakt aanmerking op de handelwijze van Jakobus c.s. `Ik laat in het midden of zij daarbij de goede maat niet te buiten zijn gegaan.' Hadden zij het yolk in het begin niet teveel toegegeven? Hij vraagt zich of of hun voorstel niet `eer ongeschikt dan billijk' was, comm. a.l.
185
§
Paulus in Jeruzalem (I)
6) P. K. Keizer, Vragen naar de bekende weg 1i, Kampen 1981, 67. 7) Paulus zou de offerplechtigheid niet meer bijwonen, want voordien was hij reeds gevangengenomen. 8) Zie voor de scherpe scheidslijn tussen rechtvaardigen en goddelozen in deze serie Psalmen 1, § 3 en 4. 9) A. Sizoo, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, 52v.
§ 32 HANDELINGEN 22: 1-23 PAULUS IN JERUZALEM (II): LAATSTE PUBLIEKE GETUIGENIS AAN ISRAEL IN DE TEMPEL
`Israelieten, help!', hadden Joden uit Asia geroepen. `Dit is de kerel die overal en aan iedereen een leer verkondigt die gericht is tegen het yolk, de wet en deze heilige plaats !', 21: 28. Volgens hen was Paulus evenals Stefanus (6: II-14) een verklaard vijand van Gods yolk, Gods Woord en Gods tempel! Tegen deze valse beschuldiging gaat Paulus zich nu verdedigen. Stefanus had dit gedaan door de geschiedenis van Israel op te halen (Hand. 7), maar Paulus doet dit door zijn levensgeschiedenis te vertellen. Alleen stelt hij daarin niet zichzelf, maar de Here Jezus centraal. Feitelijk is zijn relaas daardoor het zoveelste apostolische getuigenis dat Jeruzalem over Hem te horen krijgt. In Handelingen is het zelfs het laatste, althans voor het yolk. Het genade-interim dat God na `Golgota' had afgekondigd, liep al De `dagen van vergelding', die Jezus had voorzegd (Luc. 21: 22), waren nu op handen. `Omdat u, toen God naar u omkeek, dat niet hebt onderkend', Luc. 19: 44. Wij nemen aan dat Paulus deze toespraak kort na een van de pinksterfeesten tussen 55-57 hield. In 66 zou de Joodse Oorlog uitbreken (1.100s00 doden, 97.000 gevangenen) en in 70 zou de tempel tot de laatste steen afgebroken worden, Luc. 21: 6. Paulus sprak dus onder een hemel die zwart was van dreigend onheil. In deze situatie hield hij bepaald geen algemene, tijdloze evangelisatietoespraak. Zeker, nog steeds gold (en geldt) Petrus' oproep: `Bekeer u! leder van u moet zich laten dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden', 2: 38, 3: 19, Rom. I: 29. Maar evenals de andere apostelen trad Paulus hier indirect ook op als getuige a charge in het verbondsproces dat God had aangespannen tegen zijn ontrouwe yolk, dl.1 23v, 46vv. Vanaf Johannes de Doper had de oproep `bekeert u' geklonken. Nu zond de beledigde Koning de ,
186
187
§ 32
Paulus in Jeruzalem (ii)
apostel Paulus om nog eenmaal te getuigen van wat God door Messias Jezus in de eerste plaats voor Israel had gedaan, 3: 26. Dit laatste publieke getuigenis wilde Hij laten klinken in de ternpel, in het hart van Jeruzalem! En wel op een uitgelezen moment: kort na Pinksteren, toen de stad boordevol pelgrims was uit alle in Hand. 2 genoemde landen. Voor dit goede doel gebruikte Hij het kwaad van Paulus' arrestatie. 1. IK BEN EEN RASECHTE JOODSE SCHRIFTGELEERDE, HAND. 22: 1-3 Omdat we bij de bespreking van Hand. 9 Paulus' vroegere levensloop reeds schetsten en daarbij ook Hand. 22 en 26 betrokken, verwijzen we thans voor nadere bijzonderheden naar dl. 1 , p. 212-221. Innemende toon Hoe sprak de mishandelde apostel zijn hoorders aan? Zij hadden de broederband verbroken en hem zo-even als een vijand van Gods yolk bijna vermoord. Maar evenals Stefanus (7: 2) betuigde hij van zijn kant liefdevol zijn innige verbondenheid met dit yolk en sprak hij hen aan met 'broeders' en de ouderen met `vaders!' Hij voelde zich nog altijd Israeliet met de Israelieten en respecteerde de verbondsgrondslag waarop hij samen met hen stond, vgl. Rom. 9: 1-5. 1 ) Vervolgens vroeg hij ze welwillend te luisteren naar wat hij tot zijn verdediging had aan te voeren. Door onnodig scherpe en tegenspraak oproepende typeringen te vermij den, maakte hij hun het luisteren zo gemakkelijk mogelijk. 2 Voor het besef van de menigte was hij een Hellenist. Deze Griekssprekende Joden waren de oude Hebreeuwse taal niet meer machtig. 2 ) Ook het daarmee verwante Aramees, dat in hun vaderland gesproken werd, beheersten zij niet of slechts gebrekkig, vgl. dl. I, p. I 3ov. De Joden uit Asia, die Paulus beschuldigd hadden, spraken over het algemeen eveneens alleen Grieks. Maar tot verbazing van de hele menigte sprak die `vijand van zijn yolk' vloeiend Aramees, hun moedertaal! Of was het in zuiver Hebreeuws, zoals de tekst letterlijk zegt? 3 ) Daardoor nam hij ze voor zich in en werd de stilte op het plein nog dieper.
188
Laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel
§ 32
Trouw aan zijn Joodse afkomst en geloof 3 Nee, Paulus was geen wetsaanrander en vij and van het Joodse volk. Integendeel, vervolgde hij, ik ben een rasechte Jood. Weliswaar een Hellenist, geboren in de diaspora, te Tarsus in Cilicie, maar hier in Jeruzalem grootgebracht. Ik ben opgeleid als wetgeleerde aan de voeten van de beroemde rabbi Gamaliel. Mijn zogenaamde `afval' is dus niet veroorzaakt door gebrek aan onderricht. Bij hem leerde ik de Wet en overleveringen van ons voorgeslacht zo stipt en streng mogelijk na te leven, vgl. Gal. I : 14. Kortom, ik had een even vurige ijver voor God als u vandaag toonde, toen u mij wilde doden. Het was beiderzijds wel een ijver zonder verstand' (Rom. 1o: 2), maar dat zei hij er nu maar niet bij. 2. IK HEB JEZUS' VOLGELINGEN FEL VERVOLGD, HAND. 22: 4,5 Velen van zijn hoorders kenden Paulus wellicht niet eens. Zij haatten hem eenvoudig omdat hij verkondigde dat Jezus de Messias was. Maar wisten zij eigenlijk wel hoe fel Paulus twintig jaar geleden tegen de leer en volgelingen van Jezus was opgetreden? 4 Ik wilde die Jezus-beweging met wortel en tak uitroeien. Als inquisiteur liet ik onschuldige mannen en zelfs vrouwen gevangen nemen en opsluiten. De ijver' van zijn hoorders had Paulus zo-even bijna het leven gekost, maar door zijn eigen `ijver' hadden sommige christenen werkelijk het leven verloren. 5 Een ongelofelijk verhaal? De hoogste Joodse instanties, de hogepriester en het Sanhedrin, kunnen u desgewenst bevestigen dat ik inderdaad een fanatieke inquisiteur ben geweest. Zij verleenden mij zelfs schriftelijk volmacht om ook in Damascus de volgelingen van Jezus te arresteren. Ik zou hen geboeid naar Jeruzalem overbrengen om hen hier hun gerechte strafte laten ondergaan. ZO'n ijveraar voor Gods wet, Gods huis en Gods yolk was ik destijds. Precies het tegenovergestelde van wat de Joden uit Asia van mij beweren, 21: 28. Er was een reeks van Godswonderen nodig om mij te veranderen.
189
§32
Laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel
Paulus in Jeruzalem (II) 3. JEZUS VAN NAZARET BEKEERDE MIJ VAN VERVOLGER TOT VERKONDIGER, 22: 6-11
§32
vanuit de hemel tot Paulus had gespr6ken. Ten derde dat Hij zich vereenzelvigde met zijn vervolgde gelovigen. 9 Deze Goddelijke openbaring was alleen voor Paulus bestemd. Zijn begeleiders zagen namelijk wel het bovenaardse licht, want dat omstraalde hen ook. Zij hoorden ook wel een stemgeluid, maar zij verstonden niet wat er gezegd werd. Dit was een nieuw wonder. `Ik was de enige die zowel het licht zag als die verstond wat Jezus zei.' io Hij legde koninklijk beslag op mij en had zijn plan voor mijn apostolische loopbaan al vastgesteld. Want toen ik diep verootmoedigd vroeg: `Wat moet ik doen, Heer?' zei Hij tegen mij: Sta op en ga naar Damascus; daar krijg je precies te horen wat er allemaal voor je geregeld is en wat je moet doen.' Zo had Jezus van Nazaret, wiens lijk gestolen zou zijn, Paulus vanuit de hemel toegesproken. Wat een hernieuwd getuigenis omtrent zijn opstanding uit de dood en verheffing tot Heer en Messias!, vgl. 2: 36. Driemaal had Paulus hem nu al eerbiedig genoemd, dezelfde titel als waarmee Israel God aansprak. II 'Maar daar ik door de felheid van dat hemelse licht volledig was verblind, moesten mijn metgezellen mij aan de hand nemen en zo brachten zij me naar Damascus.' Alweer voor wie oren had om te horen een sprekend getuigenis! De hele menigte kon nu weten wat God gedaan had met Jezus van Nazaret, de nederige rabbi die aan een kruis gestorven was. De lichtglans van diens hemelse heerlijkheid had Paulus op slag blind gemaakt!
Nu vertelt Paulus hoe deze wonderen zich inderdaad voltrokken en hoe hij van vervolger verkondiger werd. Niet doordat mensen hem tot inkeer brachten, maar doordat Gods Zoon hem een halt toeriep. Hiermee gaat zijn relaas over in een getuigenis omtrent wat God en de Here Jezus met hem gedaan hadden. 6 'Het gebeurde dicht bij Damascus. Rond het middaguur, toen de zon op haar hoogtepunt stond en haar helderste licht verspreidde. Opeens werd ik vanuit de hemel door een licht omstraald, dat nog veel feller was dan dat van de middagzon.' Dit was het eerste wonder. Zulk licht wees op een Godsverschijning, dat begrepen zijn hoorders meteen. God is licht, Hij woont in het Licht en verschijnt in licht, Ex. 13: 21, Ps. 104: 2, Hab. 3: 4, I Joh. 1: 5. 7 `Dit hemelse licht was zo overweldigend dat ik ervan op de grond viel. Toen volgde het tweede wonder: ik hoorde een stem die mij tweemaal bij mijn Hebreeuwse naam riep: Sjaoel, Sjaoel...' Ook dat wees op een Godsverschijning. Paulus' hoorders wisten uit de Schrift dat als God mensen riep, Hij vaak hun naam een keer herhaalde: 'Abraham, Abraham', Gen. 22: I I , vgl. 46: 2. Vanuit de brandende braamstruik zei Hij: `Mozes, Mozes', Ex. 3: 4. In de tabernakel riep Hij: 'Samuel, Samuel', i Sam. 3: 10 Het was duidelijk dat G6d Paulus riep. `Waarom vervolg je mij?', vroeg de stem. Dus de ijveraar voor God bleek een tegenstander van God! 8 Wie bent u, Heer?", vroeg ik. En toen kwam het verbijsterende antwoord: "Ik ben Jezus van Nazaret, degene die jij vervolgt." Dus de gekruisigde Jezus leefde wel! Hij was werkelijk door God opgewekt uit de dood en opgenomen in de hemel, zoals zijn apostelen getuigden. God stond aan Jezus' kant en Jezus stond aan de kant van hen die ik te vuur en te zwaard vervolgde. "Waarom vervolg je mij?", had Hij zelfs gezegd.' Voor Paulus was dit destijds een ervaring die zijn hele farizeese levenshuis omvergeworpen had. Voor zijn hoorders had dit een even schokkend getuigenis kunnen worden van drie feiten. Ten eerste dat Jezus blijkbaar niet dood was, zoals het Sanhedrin beweerde (Mat. 28: I 1-15), maar dat Hij was opgestaan en naar de hemel gevaren, om daar met Goddelijke heerlijkheid bekleed te worden. Ten tweede dat Hij —
190
4. EEN VROME JOOD BRACHT MIJ GODS OPDRACHT DAT IK VAN JEZUS MOEST GAAN GETUIGEN, HAND. 22: 12-16
En van wie hoorde Paulus in Damascus wat God hem opdroeg? Bepaald niet van iemand die vijandig stond tegenover de Wet, de tempel en het Joodse volk, zoals men van Paulus beweerde. 12 'Er kwam daar een vrome Jood naar mij toe, een zekere Ananias. Een man, die trouw de Wet naleefde en bij alle daar woonachtige Joden in hoog aanzien stond.' Paulus' toehoorders zouden dit grif toestemmen als zij hem kenden. (Ananias' voorbereiding op hun ontmoeting acht Paulus nu niet ter zake, vgl. 9: 10-16). I
191
§ 32
Paulus in Jeruzalem (ii)
13 `Deze man ging voor mij staan en zei: "Saul, broeder, word weer ziende!" Op datzelfde ogenblik kon ik weer zien en keek ik hem aan. Dit nieuwe wonder was voor mij het bewijs dat God mij deze man gezonden had.' Zonder Jezus' naam te noemen, getuigde Paulus daarmee ook van de Here Jezus. Eerst had diens hemelse heerlijkheid hem verblind en nu had Hij hem zijn gezichtsvermogen teruggegeven. Was dit geen duidelijk bewijs van zijn bovenmenselijke macht? 14 Zo hadden twee Goddelijke ingrepen Paulus van een vervolger in een volgeling veranderd: de verschijning van de opgestane Jezus en de boodschap die hij via Ananias had ontvangen van de God van Abraham, Isaak en Jakob. Zij omvatte vier mededelingen. Ten eerste: de God van onze vaderen had jou al van tevoren aangewezen om zijn wil met Jezus te leren kennen. Hij wil namelijk zondaars uit loutere genade rechtvaardigen door het geloof in Messias Jezus. Deze bijzondere openbaring van Gods wil verleent aan Paulus' prediking hetzelfde gezag als die van Mozes en de Profeten. Zij bevestigt ook dat Paulus' evangelie de Wet niet terzijde stelt, maar haar vervult, Rom. 3: 21V, vgl. dl. 1, 144-146. Ten tweede: God heeft jou vergund de Rechtvaardige te zien! Dit was een Messiaanse titel die de Joden kenden uit de Schrift, zie bij Hand. 3: 14. Zo had God Jezus van Nazaret genoemd! Vele Joden hadden Hem verworpen omdat Hij hun te nederig was, Jes. 53: 2. Maar G6d noemde Hem de Rechtvaardige of Volmaakt Onschuldige. Keken Paulus' hoorders nog steeds uit naar een glorieuze Messias? Welnu, God had Jezus z6'n ontzaglijke heerlijkheid verleend dat Paulus er op slag stekeblind van was! Ten derde: God heeft jou bovendien verwaardigd de stem van Messias Jezus uit de hemel te horen! Duidelijk en in het Hebreeuws had hij Hem horen zeggen: `Sjaoel, Sjaoel, waarom vervolg je Mij? (...) Sta op, ga naar Damascus. Daar zal je gezegd worden welke taak je is opgelegd.' 15 Ten vierde: zo had God hem voor zijn nieuwe taak bekwaam gemaakt en hem die door Ananias meegedeeld: `Jij moet voor Hem bij alle mensen gaan getuigen van wat je van de Rechtvaardige hebt gehoord en gezien.' Namelijk dat Jezus van Nazaret uit de dood was opgestaan en in de hemel de hoogste heerlijkheid had ontvangen. Als getuige daarvan stond Paulus daardoor op een lijn met de andere apostelen. 192
Laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel
§ 32
16 Drie dagen lang had hij niets kunnen zien en geen voedsel aangeraakt, 9: 9. Toen had Ananias hem van zijn blindheid genezen, hem Gods opdracht doorgegeven en hem tenslotte aangemoedigd: 'Korn, Saul, wat aarzel je nu nog? Roep zijn naam aan, laat je dopen en je zonden afwassen.' Anders gezegd: word lid van Jezus' gemeente. Laat je dopen en ontvang daarmee het teken en zegel bij Gods verklaring dat je zonden, ook je afgrijselijke verleden van kerkvervolger, zijn afgewassen door het bloed en de Geest van Jezus Christus. 4 ) Dit had Paulus gedaan. Daarmee beleed hij voor zijn luisteraars: door deze Godswonderen heb ik mij radicaal bekeerd van mijn Messiasverwerping en christenvervolging. Riep hij hen daarmee indirect niet op om allen zijn voorbeeld te volgen? 5. JEZUS ZOND MIJ NAAR DE HEIDENEN, HAND. 22: 17-21
Meteen na zijn roeping was Paulus in Damascus en omgeving begonnen van Messias Jezus te getuigen. Pas na een jaar of twee, drie was hij naar Jeruzalem teruggekeerd, zie bij 9: 23. Maar daaraan gaat hij nu voorbij, zoals aan meer dat Lucas in Hand. 9 wel vertelt. 17 'Nu het hete hangijzer: waarom ben ik naar de heidenen gegaan? Wel, zeker niet op eigen initiatief. Integendeel, ik wilde er aanvankelijk niets van weten en heb er ook de hand niet in gehad. Het is begonnen met wat ik na mijn terugkeer in Jeruzalem beleefde. Op zekere dag toen ik in de tempel in gebed was, raakte ik in extase.' Wijselijk laat hij hiermee terloops weten dat de tempel voor hem als goede Jood ook na zijn bekering tot Messias Jezus nog steeds de heilige gebedsplaats was. Joden uit Efeze hadden hem wel beschuldigd van tempelschennis (21: 28), maar hij was nooit anders geweest en gebleven dan een wetsgetrouwe Jood. (Zie over het tempelbezoek van Messiasgelovige Joden dl. 1 p. 68v, 74.) 18 `Tij dens mijn gebed werd ik opeens gegrepen door een visioen. Daarin kreeg ik opnieuw de verhoogde Heer en Messias te zien, nu zonder dat Hij mij verblindde. Uitgerekend in de tempel, die ik volgens sommigen zou hebben ontwijd, zei Hij tegen mij: Vertrek zo snel mogelijk uit Jeruzalem, want ze zullen van jou geen getuigenis over Mij aannemen.' Dat hieraan reeds meerdere moordaanslagen van Griekssprekende Joden waren voorafgegaan, laat hij onvermeld, 9: 29. ,
193
32
Paulus in Jeruzalem (ii)
19 `Ik was dit echter niet met de Here eens. Ik wilde beslist onder de Joden in Jeruzalem blijven ,n. Ik vond mijzelf als bekeerde inquisiteur de aangewezen man om mijn vroegere medestanders van hun ongelijk te overtuigen. Dit bracht ik de Heer ook onder ogen. Ik zei: `Heer, ze weten dat ik het was die in de ene synagoge na de andere de mensen die in U geloven gevangen nam en geselde. 20 En toen het bloed van Stefanus, uw getuige, werd vergoten, stond ik erbij. Ik was het ermee eens en paste op de kleren van degenen die hem ter dood brachten. Wie kon zulke vervolgers beter van hun zonde overtuigen dan een bekeerde vervolger? Kortom, ik hing zo sterk aan Jeruzalem en Israel dat ik hier wilde blijven.' In Rom. 9: 3 had hij al geschreven dat hij voor Israels zaligheid de zijne graag overhad. 21 Maar de Heer maakte een eind aan het gesprek. Niet omdat Gods Zoon kadaverdiscipline zou eisen en geen bezwaren van zijn heiligen zou willen aanhoren. Meermalen had God immers op hun gebed zijn plannen gewijzigd, vgl. Gen. 8: 16-33; Ex. 32: 9-14. Maar Paulus' bezwaren wees Hij of met de woorden: `Ga, want Ik stuurje ver weg, naar de heidenen.' Hij had al gezegd waarom: `Jeruzalem zal van jou geen getuigenis over Mij aannemen', vs. 18. Nu, dat bleek meteen! 6. JERUZALEM VERWERPT PAULUS' LAATSTE APOSTOLISCHE GETUIGENIS, HAND. 22: 22-23
Heel Paulus' relaas van zijn levensloop was in feite een krachtig getuigenis geweest over de Here Jezus. Met daarin voor de goede verstaanders een oproep tot berouw en bekering. Misschien had hij de menigte daartoe ook nog uitdrukkelijk willen oproepen, zoals Petrus jaren tevoren had gedaan, 3: 19. Maar dan kreeg hij daarvoor de gelegenheid niet meer. 22 Tot zover had de menigte doodstil naar hem geluisterd, zelfs toen hij Jezus noemde. Maar zodra hij had gezegd dat God hem had opgedragen het evangelie aan heidenen te verkondigen, brak er een verschrikkelijk tumult los. Niet omdat men bezwaar had tegen prediking aan heidenen, want de schriftgeleerden en farizeeen doorkruisten zee en land om een bekeerling te maken, Mat. 23: 15. Maar dan eisten die van zo'n heiden dat hij Jood werd en volgens de Wet van Mozes ging leven, maar dat was volgens Paulus niet meer nodig. Hij verkondigde de genade van de Here Jezus Christus voor alle 194
Laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel
§ 32
mensen die Hem gelovig als hun Redder aannemen, vgl. 16: 31. Volgens Paulus werden Joden en heidenen op gelijke wijze gered: door Jezus alleen, door genade alleen en door het geloof alleen. Dit maakte de menigte razend. Deze man miskende Israels unieke positie! Zij hadden het dus toch aan het rechte eind: wat hij leerde ging in tegen het uitverkoren yolk, tegen de Wet en tegen de tempel, 21: 28. Zo iemand was inderdaad in staat om heidenen in de tempel te brengen, 21: 29. Een oorverdovend geschreeuw brak los: `Weg van de aarde met die man! Zo iemand heeft niet het recht nog langer te leven!' Bijna dertig jaar eerder had een Joodse menigte ongeveer hetzelfde geroepen voor Pontius Pilatus, Luc. 23: 18. En zou Paulus ook zoiets geschreeuwd hebben toen Stefanus voor het Sanhedrin had getuigd: `Ik zie de hemelen open en ik zie de Mensenzoon staan aan de rechterhand van God'?, 7: 56v. 23 Zij gingen verschrikkelijk te keer. Krij send zwaaiden ze met hun kleren. Als ze hadden gekund, hadden ze Paulus ter plaatse gestenigd, evenals zijn voorganger Stefanus. Maar hij was nu helaas in Romeinse handen en daarom wierpen ze handenvol stof naar omhoog, waar Paulus bovenaan de trap geboeid tussen de soldaten stond. Zo verwierp een grote menigte van Joden uit Jeruzalem en Joodse pelgrims uit vele landen Paulus' laatste publieke getuigenis. Alles wat hij hun had doorgegeven over de huidige heerlijkheid van Jezus van Nazaret en de openbaring van de God van hun vaderen, werd onder luid geschreeuw verworpen. `Weg met die man en met alles wat hij verkondigt! Wij Joden willen alleen Gods yolk blijven. Daarin dulden wij niemand naast ons die geen Jood wordt.' Wij weten niet of Paulus' getuigenis bij sommigen nog geloof en bekering bewerkt heeft, vgl. 2: 37-40. Wel dat na deze toespraak aller verantwoordelijkheid voor hun verwerping van Messias Jezus nog was verzwaard. Want er had zo-even in Jeruzalem een man gesproken, die de opgestane Jezus in hemelse heerlijkheid had gezien, vgl. Ez. 2: 5. Daardoor was hun alle onschuld benomen. De verwoesting van Jeruzalem zou een rechtvaardige vergelding zijn, Luc. 21: 5-24. En wat de tempel betreft waarvoor zij zo hadden geijverd, die had zijn taak volbracht en kon afgebroken worden.
195
§32
Paulus in Jeruzalem (ii)
NOTEN 1) 'Zoo mag hij ze trouwens spijt hun ongeloof nog heeten, wijl hunne verwerping nog niet openbaar was; hij kan het kind des verbonds nog in hen eren', J. van Andel, comm. a.l. Evenzo Calvijn, comm. a.l. 2) `...even the greatest Jewish scholar of the first century, Philo of Alexandria, could not read the books of Moses (on which he wrote extensive commentaries) in Hebrew', I. Howard Marshall, comm. a.l. 3) uitleggers zeggen dat het wel Aramees geweest zal zijn. Paulus zegt in Hand. 26: 14 dat de Heiland hem op de weg naar Damascus in het Hebreeuws toesprak. Daar wordt de mogelijkheid van Hebreeuws soms wel opengehouden.Waarom kan Paulus deze toespraak in Jeruzalem dan niet in het Hebreeuws hebben gehouden?', H. Amelink, Paulus, Kampen 1994, 107. Men hoorde het Hebreeuws nog bij elke schriftlezing in de synagoge. 4) Zie in deze serie: dl. II De Heidelbergse Catechismus, 195o, 366-368.
33 HANDELINGEN 22: 24-23: 35 PAULUS IN JERUZALEM (III): GETUIGENIS VOOR HET SANHEDRIN, NIEUW COMPLOT TEGEN ZIJN LEVEN
Voordat het Sanhedrin de Here Jezus ter dood veroordeelde, had Hij zowel de leiders als het yolk overstelpend bewezen dat Hij de Messias was. Kort tevoren nog vlakbij Jeruzalem door de opwekking van Lazarus. Uitgerekend na dit grootste wonderteken besloot de Raad Hem te doden, Joh. I : 47. In hun vergadering had Hij voor het eerst ronduit beleden dat Hij de Zoon van God was, Mat. 26: 63v. Tenslotte behoorde de Raad ook nog tot de eersten die vernamen dat Hij was opgestaan uit zijn graf. Maar dat hadden ze voor het yolk glashard ontkend, Mat. 28: II 5 . Toch heeft Hij na dit alles ook dit hoogste Joodse college nog volop de gelegenheid gegeven zich van zijn Messiasmoord te bekeren. Een en andermaal betuigden de apostelen en Stefanus voor de Raad dat God Jezus had opgewekt en Hem volgens de profetie van Psalm 11 o als Heer en Messias aan zijn rechterhand had geplaatst, 2: 35v; 4-7. Sindsdien waren er ruim twintig jaren verlopen. Nu wilde de Heilige Geest als Openbare Aanklager (dl. I, 48) de Hoge Raad nog eenmaal deze feiten voorhouden, thans bij monde van Paulus. Zou men zijn getuigenis alsnog aannemen? Helaas, het liep uit op een nieuw complot tegen zijn leven. -
1. PAULUS' ROMEINSE BURGERRECHT BELET ZIJN GESELING, HAND. 22: 24-29 Omdat Paulus het yolk in het Aramees of zelfs in het Hebreeuws had toegesproken, had Claudius Lysias, de Romeinse garnizoenscommandant, er waarschijnlijk niets van verstaan. Maar toen de menigte bij een bepaalde passage opnieuw in woede was uitgebarsten, wilde hij er
196
197
Paulus in Jeruzalem (iii)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
haring of kuit van hebben. Men vond kennelijk dat de man een halsmisdaad bedreven had. 24 Daarom beval hij de arrestant de kazerne binnen te brengen en hem onder geselslagen te verhoren. Dan zou wel aan het licht komen waarom ze zo vervaarlijk tegen hem tekeergingen. 25 Had Paulus het Latijnse bevel van de commandant niet gehoord of kon hij er zich op dat moment niet tegen verweren? Want pas toen hij zag dat ze aanstalten maakten om hem vast te bindenl ) en zijn rug strak te spannen voor de slagen met de geselriemen, zei hij tegen de dienstdoende centurio: 'Mogen jullie een Romein geselen, en dat ook nog zonder vorm van proces?', vgl. i6: 37. Er had immers nog niemand een behoorlijke aanklacht tegen hem ingediend, zoals de wet allereerst vereiste. 26 Deze vraag veroorzaakte een schokeffect. Onmiddellijk haastte de officier zich naar de tribuun met de vraag: `Wat gaat u beginnen? Die man is een Romein!' Als hij die liet geselen en ook nog zonder vorm van proces, zou hij twee grondregels van de Romeinse rechtsorde schenden. Indien dit zijn superieuren ter ore kwam, zouden zij deze willekeur hoog opnemen. Kortom, de commandant dreigde lelijk zijn vingers te branden aan deze merkwaardige arrestant. 27 De tribuun begaf zich daarop persoonlijk naar de folterplaats en vroeg Paulus: `Zeg, bent u werkelijk een Romein?' Als een arrestant dit loog, wachtte hem de doodstraf. Maar de apostel hoefde deze vraag niet te vrezen en antwoordde zonder enige aarzeling: `Jazeker.' Het ligt voor de hand dat men zich zo nodig als zodanig kon legitimeren. 28 Daarop vervolgde de tribuun: `Ik ben het ook, ik heb een vermogen voor dat burgerrecht moeten betalen.' Er bestond destijds namelijk een uitgebreide handel in burgerrechtpapieren. 2 ) Maar Paulus zei: 'Ik ben als Romeins burger geboren.' Dit betekende dat hij behalve het burgerrecht van de stad Tarsus ook dat van Rome bezat. Met alle daarbij behorende voorrechten, ongeacht of hij of zijn voorouders er ooit hadden gewoond. 29 Onmiddellijk werden de voorbereidingen voor het verhoor onder foltering gestaakt. De soldaten maakten hem los en de gesels werden weggelegd. Ook de tribuun sloeg de schrik om het hart nu hij zich realiseerde dat hij een Romeins staatsburger voor een geseling had laten vastbinden, wat op zich reeds een schending van diens burger-
recht was. Als hij Paulus straks met een begeleidende brief overdraagt aan stadhouder Felix verdraait hij dit voor hem belastende feit handig in zijn voordeel, 23: 27.
§ 33
198
2. PAULUS GETUIGT VOOR HET SANHEDRIN, HAND. 22: 30-23: 11 Intussen wilt Claudius Lysias nog steeds niet waarom de hysterische menigte Paulus bijna aan stukken had gescheurd. 3o Toch wou en zou hij weten waarvan zij de man nu precies beschuldigden. Zonder behoorlijke aanklacht kon men immers tegen een Romeins staatsburger geen proces aanspannen. Dan moest het Sanhedrin de zaak maar uitzoeken. De volgende dag reeds riep hij de leidende priesters en de hele Raad bijeen. Als hoogste Romeinse gezagsdrager in Jeruzalem was hij daartoe bevoegd. Het Sanhedrin was hem in dit geval vast graag ter wille, want zo kreeg het de gehate Paulus misschien weer in handen. Wij zien nu dat de Raad ten diepste niet door de Romeinse officier, maar door de verhoogde Here Jezus werd opgecommandeerd. Want Hij wilde de voltallige Raad nog eenmaal zijn getuigenis laten horen. Claudius Lysias liet Paulus uit de gevangenis van de burcht Antonia halen en plaatste hem tegenover de Raad. Ongeboeid, want er was nog niet vastgesteld of hij wel een misdadiger was. Omdat een Joodse rechtbank geen Romeinse staatsburgers mocht berechten, was dit geen rechtszitting, maar zoiets als een door de commandant belegde hoorzitting. Zo stond Paulus nu ook voor het college dat de Here Jezus en Stefanus ter dood had veroordeeld en dat hem vroeger als inquisiteur zijn volmachten had verstrekt, 22: 5. Dit stempelde deze vergadering tot een historische gebeurtenis. Voordat de apostel zijn werk in het oostelijke Middellandse Zeegebied afsloot en op reis ging naar Rome (en Spanje?), sprak hij voor het laatst de hoogste instantie van zijn geliefde Israel toe. En wel in het hart van de oude tempelstad. Ten gerieve van Claudius Lysias zal de vergadering wel Grieks gesproken hebben. Botsing met de hogepriester i Met de aanspraak `mannen, broeders' sprak Paulus de leden van de raad mannelijk en als hun gelijke aan. Zolang God het Ko199
Paulus in Jeruzalem (iii)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
ninkrijk nog niet van hen had afgenomen (Mat. 21: 43), erkende hij hen als erfgenamen van Gods verbond, met alle verantwoordelijkheid van dien. 3 ) Zich bewust van zijn onschuld keek hij hen een voor een open en eerlijk aan. Hij wist wat ze van hem dachten. Hij was in hun ogen een verklaarde vijand van Gods Wet, Gods yolk en Gods tempel. Hoe was het mogelijk dat een leerling van Gamaliel leerling van Jezus werd en een kerkvervolger stichter van heidenkerken! Hoe kon een Joods schriftgeleerde dit met zijn geweten overeenbrengen? Daartegenover verklaarde de apostel: voor mij heb mij als burger' 4 ) — uiteraard van het Koninkrijk der hemelen, vgl. Ef. 2: 12,19; Fil. 3: 20 - 'tot de dag van vandaag altijd met een volstrekt zuiver geweten voor God gedragen.' Hiermee vatte hij indirect zijn getuigenis van de vorige dag samen en bekrachtigde hij zijn prediking dat God Jezus had opgewekt en Hem Heer en Messias van Joden en heidenen had gemaakt. Tegelijk bevestigde hij hiermee impliciet dat hij geen afvallige schriftgeleerde was, maar als getuige van Jezus Christus Mozes en de Profeten aan zijn zijde had, Rom. 1 : 2, vgl. 3: 21. Tevens lag in dit nadrukkelijk uitgesproken ik heb een goed geweten' het onuitgesproken verwijt: 'maar u hebt een kwaad geweten!' 2 Nauwelijks had de apostel zijn verdediging hiermee ingeleid of geergerd beval de hogepriester: Sla hem op zijn mond!' Getuige deze woedende reactie had hij Paulus heel goed begrepen. Als die beweerde met een goed geweten Jezus als de Messias te verkondigen, dan had de Hoge Raad wel een heel kwaad geweten! Want dan hadden zij de Messias gerechtelijk vermoord, nog wel met behulp van een verrader en valse getuigen. Daarna hadden ze zijn apostelen gegeseld en Stefanus gedood. Zakelijk hield Paulus hun met zijn korte verwijzing naar zijn goede geweten hetzelfde voor als Stefanus aan het slot van zijn lange redevoering, 7: 51-53. Met zijn bevel Paulus op de mond te slaan, veegde Ananias als president van Israels hoogste gerechtshof Paulus' indirecte getuigenis omtrent Jezus' Messiasschap bruut van tafel. Niemand protesteerde blijkbaar tegen dit antichristelijke optreden van de hogepriester. 3 Aileen Paulus reageerde met: 'God zal u slaan, witgekalkte muur! U zit hier om mij volgens de wet te berechten, en u overtreedt de wet door mij te laten slaan?' 5 )
Wij beluisteren hierin geen woedeuitbarsting van een beledigde Paulus, maar een profetische uitspraak. Hier stond immers een apostel van Jezus Christus voor een gerechtshof. En Hij had beloofd dat in zo'n geval de Geest van de Vader in hen zou spreken, Mat. 1o: 17-2o, vgl. Luc. 21: I3VV. Daarom nemen wij aan dat Paulus niet in drift sprak, maar onder leiding van de Heilige Geest de hogepriester typeerde als een witgekalkte muur en hem Gods oordeel aankondigde. Daarmee sprak hij op het hoge niveau van Ez. 13: io-i6. Daar wordt het beeld van een gepleisterde muur toegepast op valse profeten, van wie Ananias een geestverwant was, vgl. Mat. 23: 27. De schatrijke en machtige Ananias was inderdaad het toonbeeld van een bouwvallige muur die dankzij de witkwast en het pleisterwerk uiterlijk nog heel wat leek. Zo deed hij zich hier wel voor als onkreukbare rechter, maar intussen was hij berucht om zijn hebzucht, willekeur en wreedheid. Is zo'n figuur in profetische zin geen `witgekalkte muur'? Toen enige jaren later de Joodse Opstand uitbrak, werd hij vanwege zijn Romeinsgezindheid door Joodse vrijheidsstrijders vermoord. Zo ging Paulus' voorzegging in vervulling: 'God zal u slaan, witgekalkte muur!' 4 Blijkbaar had Paulus, toen hij dit zei, hem echter niet als de hogepriester herkend, want op de vraag: 'Scheid jij Gods hogepriester uit?', antwoordde hij: `Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was.' Wij zien geen reden aan de oprechtheid van deze woorden te twijfelen.°) De aankondiging van Gods oordeel over Ananias trok hij niet in. Wel erkende hij dat ook deze man vanwege zijn ambt eerbewijs toekwam: 'Er staat in de Schrift: U zult de leider van uw yolk niet verwensen', Ex. 22: 28. Betreurde hij daarmee niet meer de toon van zijn woorden dan de inhoud?
33
200
Verdeeldheid in de Raad En probeerde hij daarna met een handigheidje zijn leven te redden door zijn tegenstanders tegen elkaar op te zetten? Misschien krijgt men bij oppervlakkige lezing van vs. 6-9 deze indruk. Maar bij nader toezien blijkt dat hij niet uit was op ruzie, maar op redden! Wat gebeurde er immers?
201
§ 33
Paulus in Jeruzalem (iii)
6 Natuurlijk wist Paulus dat er in het Sanhedrin een sadducese en een farizeese fractie was. Om de Raad duidelijk te maken waar het in zijn zaak ten diepste om ging, riep hij uit: `Mannen, broeders, ik ben een farizeeer en een zoon van farizeeen, en ik sta bier terecht vanwege de verwachting dat de doden zullen opstaan.' 7 Nauwelijks had hij dit gezegd of de vlam sloeg in de pan. Er ontstond onenigheid tussen de farizeeen en de sadduceeen, zodat de vergadering in twee kampen uiteenviel. 8 In onze termen uitgedrukt kwamen bier vrijzinnigheid en orthodoxie met elkaar in botsing. Want de sadduceeen waren destijds wat wij nu de vrijzinnigen of modernen noemen en de farizeeen de orthodoxen. (Zo beschouwd vormt de hele apostolische eeuw feitelijk de generale repetitie van de hele daarop volgende kerkgeschiedenis. Dit bleef een grondpatroon.) Tot de sadduceeen behoorden de leidinggevende kringen, de overpriesters en oudsten. Zij ontkenden dat er een opstanding van doden is en dat er engelen en geesten zijn. Ook hielden zij de Wet van Mozes voor het eigenlijke Woord van God. `LJ zit op een dwaalspoor', had Jezus hun voorgehouden, 'omdat u de Schriften niet kent en evenMin de macht van God', Mat. 22: 29, vgl. Luc. 20: 27-40. Maar de farizeeen geloofden dit alles wel. Tot hen behoorden de meeste schriftgeleerden en het gewone yolk. 9 Er ontstond hooglopende ruzie tussen beide partijen. Enkele farizeese schriftgeleerden sprongen zelfs voor Paulus in de bres en protesteerden heftig: Volgens ons is er niets op deze man aan te merken. Het kan toch dat een geest of een engel met hem gesproken heeft?' io De ruzie liep zo hoog op en er werd van weerszijden zo hard aan Paulus getrokken dat de commandant, die alles verbaasd had aangezien, bang werd dat ze hem uit elkaar zouden scheuren. Daarom liet hij een afdeling soldaten aanrukken om hem tussen hen uit te halen en naar de kazerne terug te brengen. Dit was de tweede maal dat deze Romeinse officier Paulus' leven redde, vgl. 21: 31-36. Woedend constateerden de sadduceeen dat de kans deze belangrijke christelijke leider veroordeeld en geexecuteerd te krijgen, verkeken was. In de rest van het boek zijn zij Paulus' voornaamste tegenstanders, vgl. vs. 14.
202
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33 Geen true, maar een poging nog farizeeen te redden Nee, Paulus' uitspraak: 'Ik ben een farizeeer en sta bier terecht om de hoop op de opstanding der doden' was geen slimmigheid uit zucht naar zelfbehoud. Had hij kunnen voorzien dat hij daarmee zO'n enorm tumult zou veroorzaken? Wij proeven hierin een uiterste poging om althans nog enige farizeeen tot geloof te brengen. Wij kennen immers zijn voortdurende pijn en droefheid vanwege Israels ongeloof, Rom. 9: 1-3. Nu stond hij voor de eerste en laatste maal voor de hoogste vergadering van zijn geliefde yolk, waarmee hij zich nog altijd innig verbonden wist. Hij sprak ze nog steeds aan als broeders. Hij had zich met het evangelie overal eerst tot de synagoge gewend. Zou hij dan deze unieke gelegenheid niet met beide handen aangrijpen om nog enigen van hen te winnen voor Messias Jezus? Al onderscheidde hij daarbij wel scherp. Met de vrijzinnige sadduceeen had hij nog nauwelijks een gespreksbasis. Zij verwierpen Israels hoogste geloofsverwachtingen en waren menselijkerwijs gesproken niet meer te redden. Maar alle kloven zijn gelukkig niet even breed. Met de farizeeen deelde hij nog gemeenschappelijke geloofsstukken. Natuurlijk, met het farizeese wetticisme en hun showgodsdienstigheid had hij gebroken. Maar zijn verkondiging sloot wel aan bij wat zij ook verwachtten, namelijk de opstanding van de doden in het rijk van de Messias. Misschien mocht hij enigen van hen nog tot het geloof brengen dat Jezus de Messias is. Zij kenden alien de kern en basis van zijn prediking: dat God Jezus had opgewekt en tot Heer en Messias uitgeroepen om ons vergeving van zonden, vernieuwing van leven en opstanding uit de dood te bezorgen. 7 ) De vorige dag had hij nog van Jezus' opstanding getuigd, Hand. 22: I-21. Misschien had hij er na zijn botsing met de hogepriester ook nog over gesproken, want we krijgen de indruk dat Lucas' verslag van deze vergadering zeer beknopt is. 8 ) De vraag waarvoor ook de farizeese leden van het Sanhedrin zich nu gesteld zagen, was: verdient Paulus vanwege deze prediking de doodstraf? Enige farizeese schriftgeleerden beseften dat Paulus hen nader stond dan de sadduceeen. Hem veroordelen betekende in deze zaak dat zij feitelijk de dwaalleer van de sadduceeen bijvielen. Heftig betoogden zij daarom: Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan! Het kan toch dat een geest of een engel met hem gesproken heeft?' Had 203
Paulus in Jeruzalem (iii)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
Paulus hen met zijn omstreden uitspraak dichter bij het Koninkrijk gebracht? Zouden zij er ook zijn binnengegaan?
Redder van Joden en heidenen. Ditzelfde getuigenis zou hij straks volgens Jezus' plan ook in Rome moeten afleggen. Hartverheugend nieuws! Dus zijn verlangen ook daar het evangelie te mogen verkondigen (Rom. : 10-15; 15: 23) zou toch in vervulling gaan! Aileen beloofde de Here hem geen vrijlating en evenmin een plezierreis. Ook vertelde Hij hem niet dat hij twee jaren in de gevangenis van Caesarea zou moeten doorbrengen en dat hij op weg naar Rome schipbreuk zou lijden. Wel mocht hij weten dat hij onder Gods bescherming Rome zou bereiken en er van Jezus getuigen. Wat moet deze nachtelijke verschijning van de Here hem daarna vaak bemoedigd hebben. In het vervolg van Handelingen lezen we hoe wonderlijk de Here hem bewaarde tussen Jeruzalem en Rome.
§ 33
Zo kwam de zaak-Jezus voor het Sanhedrin onverwacht opnieuw ter tafel en stond het weer voor de vraag: was Hij dan toch de uit de dood verrezen Messias, de Redder van Joden en heidenen? De man voor hen had de vorige dag nog getuigd dat hij Hem op de weg naar Damascus in hemelse heerlijkheid had gehoord en gezien. In plaats dat Ananias voorstelde dit bij schriftlicht te bespreken, liet hij Paulus monddood slaan. In flagrante strijd met de Wet, Lev. 19: 15. Voor zover de raadsleden met deze verwerping van Jezus' apostel instemden, wezen zij Jezus' zoveelste genadeaanbod af en vielen zij onder zijn woord: ...wie jullie (mijn apostelen) afwijst, wijst Mij af; maar wie Mij afwijst, wijst Hem af die Mij gezonden heeft', Luc. o: i 6. Paulus door de Here zelf bemoedigd it Paulus was nu binnen twee dagen driemaal bijna gelyncht, gearresteerd en gevangengezet. Om nu maar te zwijgen van de spanning en de vijandschap die zijn toespraken meegebracht hadden. En daar zat hij nu, moederziel alleen in zijn cel. Wat had hij bier bereikt? Zou hij hier nog levend uitkomen? De Heilige Geest had hem er al wel van stad tot stad op voorbereid dat hem `boeien en verdrukkingen' wachtten (2o: 23, 21: 11), maar daarom bleefhij wel een man van vlees en bloed die ook kon vrezen en beven, i Kor. 2: 3. De Here Jezus vond het blijkbaar nodig hem na alles wat hij nu al voor Hem geleden had en de komende jaren nog zou moeten lijden, moed in te spreken. Diezelfde nacht stond Hij plotseling bij hem. In een visioen, in een droom of in werkelijkheid? Paulus had Hem al vaker gezien en herkende Hem meteen, 9: 4, 18: 9, 22: 17v. `Houd moed!', zei de Here, 'want zoals je in Jeruzalem van mij getuigd hebt, zo moet je ook in Rome van mij getuigen.' De Here betuigde dus zijn volledige instemming, zowel met Paulus' rein naar Jeruzalem, als met heel zijn optreden daar. Vanaf de kazernetrap had hij veel over Jezus' heerlijkheid tot de menigte kunnen zeggen. Voor het Sanhedrin (misschien) slechts enkele zinnen. Maar hij hoefde zich niets te verwijten. Heel Jeruzalem had het nogmaals gehoord: Jezus, de nazoreeer, was door God opgewekt en tot de hemel verhoogd als de 204
3. SAMENZWERING TEGEN PAULUS' LEVEN, HAND. 23: 12-22
Wel heel spoedig nadat de Here Jezus hem moed had ingesproken, had Paulus die al hard nodig. Want reeds de volgende morgen liep zijn leven opnieuw gevaar. De aanslag beraamd 12 Een aantal fanatieke Joden was woedend dat hun poging Paulus te vermoorden was mislukt en dat ook de Raad hem niet ter dood veroordeeld had. Volgens hen moest deze afvallige volksverleider zo spoedig mogelijk uit de weg geruimd worden. Vermoedelijk bevonden zich onder hen ook Zeloten, fel anti-Romeinse terroristen en ultranationalisten, die Paulus hartgrondig haatten. Temeer omdat hij heidenen verkondigde dat zij gered konden worden zonder Jood te worden. Daarmee verzetten zij zich ten diepste tegen het wereldreddingswerk van de Here Jezus Christus. Toen de dag aanbrak smeedden zij een complot en zwoeren doldriest: 'God mag ons vervloeken, ja nog erger als wij iets zullen eten of drinken voordat wij Paulus hebben gedood!' Zij gingen er dus vanuit dat zij daarin spoedig zouden slagen. 13 Het waren er heel wat die bij deze samenzwering betrokken waren: meer dan veertig man! Daardoor kon de samenzwering ook moeilijker geheim blijven, zoals het vervolg laat zien. Een neef van Paulus kwam erachter, vs. 16. 205
Paulus in Jeruzalem (iii)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
14 Zij wendden zich tot de sadducese hogepriesters en de oudsten, omdat die de vorige dag — in tegenstelling met de farizeese schriftgeleerden — op Paulus' dood aangestuurd hadden. De samenzweerders maakten hun voornemen bekend: `Wij hebben een dure eed gezworen dat we nets zullen eten voordat we Paulus hebben gedood.' 15 Om hem uit de gevangenis te krijgen, hadden zij echter de medewerking van het Sanhedrin nodig. Daarom stelden zij voor: dient u dus nu namens de hele Raad een verzoek in bij de tribuun om hem uit de kazerne naar u toe te laten brengen, onder het voorwendsel dat u de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht nauwkeuriger wilt onderzoeken dan gisteren mogelijk was. Dan staan wij klaar om hem voordat hij hier aankomt uit de weg te ruimen. Hierdoor werd het Sanhedrin na de gerechtelijke moord op Jezus opnieuw bij een moordaanslag betrokken en nog wel in dezelfde zaak, vgl. Mat. 26: 47, Hand. 4: 23, 25: 2,15. Daarvoor schrokken de heren en hun handlangers blijkbaar niet terug. Dat er dan ook militairen van het Romeinse escorte konden omkomen, namen zij op de koop toe. Evenals de wrede vergeldingsmaatregelen die de Romeinen in dat geval zouden nemen. Zelfs het verlies van hun eigen leven telden de eedgenoten niet. Al zullen ze wel niet de hongerdood gestorven zijn toen de aanslag mislukte. De wetgeleerden, die zich dagelijks met spitsvondigheden bezighielden, bedachten wel een oplossing waardoor zij van hun zelfvervloeking werden ontheven.
voor volstond dat God een neef van de apostel gebruikte om hem te beschermen. De jongeman nam de informatie serieus en ging er onmiddellijk mee naar de kazerne. Omdat vrienden en familieleden vaak zelf voor voedsel en kleding van gevangenen moesten zorgen, konden zij hen bezoeken, Mat. 11: 2,4, 25: 36, Hebr. Hi): 34, 13: 3. Bovendien was er nog steeds geen gegronde aanklacht tegen Paulus ingediend en werd hij als Romeins staatsburger met respect behandeld, vgl. 24: 23, 28: 3o. Toen de jongen toegang tot zijn `oom Saul' verkregen had, stelde hij hem van de samenzwering op de hoogte. 17 Paulus, die allengs ervaring had met Joodse moordaanslagen (9: 23, 29; 2o: 3), liet een van de centurio's bij zich komen en zei: Breng deze jongeman naar de tribuun, want hij heeft hem iets belangrijks mee te delen. 18 De centurio ging met hem naar de tribuun en meldde: De gevangene Paulus heeft mij bij zich laten komen met het verzoek deze jongen naar u toe te brengen, omdat hij u iets te zeggen heeft. 19 Vriendelijk en vaderlijk pakte Claudius Lysias hem bij de hand (blijkt hieruit dat het een nog jonge jongen was?), nam hem mee naar een plek waar niemand hen kon horen en vroeg: `Wat heb je me te melden?' 20 Daarop antwoordde de jongen: 'De Joden hebben afgesproken u te verzoeken of u morgenochtend Paulus voor het Sanhedrin wilt brengen, zogenaamd omdat men zijn zaak nog wat nauwkeuriger wil onderzoeken.' 21 Bang dat de commandant zich door de Joden zou laten ompraten, voegde hij eraan toe: 'Maar u moet hen niet geloven en zich door hen laten ompraten. Want meer dan veertig man hebben het op hem voorzien en willen hem vanuit een hinderlaag op weg naar de vergaderzaal overvallen. Ze hebben gezworen dat ze pas weer zullen eten en drinken als ze hem vermoord hebben. Alle voorbereidingen zijn reeds getroffen. Ze staan klaar staan om hun plan uit te voeren. Het wachten is alleen op uw toezegging.' 22 De tribuun nam de inlichtingen van de jongen serieus. Voordat hij hem liet gaan, drukte hij hem op het hart: `Vertel niemand dat je me hiervan op de hoogte hebt gesteld.' Dat zou de jongen immers zelf het leven kunnen kosten. Bovendien moest Lysias' eigen plan
33
De aanslag verijdeld De samenzweerders hadden met alles rekening gehouden, behalve met God, die wilde dat Paulus niet omkwam, maar in Rome van Christus' opstanding en heerlijkheid zou getuigen. Toen bleek opnieuw de waarheid: `Geen wijsheid, geen inzicht en geen beleid houden stand tegenover de HEER', Spr. 21: 30, vgl. Ps. 33: Iov, Jes. 8: 1o, 54: 17. 16 Er waren blijkbaar teveel mensen van de geplande hinderlaag op de hoogte, want het lekte uit. En laat het nog diezelfde dag ook een zoon van Paulus' zuster, die in Jeruzalem woonde, ter ore komen! Of zij ook christenen waren, vertelt Lucas niet. Het gaat hem in zijn boek tenslotte al niet om Paulus, dus nog minder om Paulus' familie, maar om de voortgang van het evangelie van Jeruzalem naar Rome. Daar206
207
Paulus in Jeruzalem (III)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
— Paulus meteen naar Caesarea overbrengen — strikt geheim blijven, om te voorkomen dat de Joden dan hiln plan zouden wijzigen.
25 De tribuun schreef ook een soort proces-verbaal om Felix officieel met het geval op de hoogte te brengen. 1 °) Het schrijven vertoont de antieke briefstijl die we ook in de brieven van Paulus ontmoeten. Voorop de afzender, vervolgens de geadresseerde(n) en daarna de groet, vgl. 15: 23. Procurator Felix wordt met dezelfde titel aangesproken als waarmee Lucas zich in de opdracht van zijn evangelieboek tot Teofilus richt, Luc. 1: 3. De commandant laat weten dat hij geen halsmisdaad bij Paulus had ontdekt. Feitelijk bepleit hij vrijlating. Hem was immers wel duidelijk geworden dat het een intern Joods godsdienstgeschil betrof en daarmee bemoeiden de Romeinen zich immers niet, vgl. 18: 14. Het tijdstip waarop hij het staatsburgerschap van zijn arrestant ontdekte, verdraait hij in zijn eigen voordeel. Dat hij hem al had laten boeien om gegeseld te worden, verzwijgt hij wijselijk, vgl. 22: 27-29.
§ 33
4. PAULUS OVERGEBRACHT NAAR CAESAREA, HAND. 23: 23-35
Claudius Lysias was nu dubbel en dwars gewaarschuwd. Eergisteren had een woedende menigte Paulus bijna gelyncht. Gisteren hadden de leden van de Hoge Raad om hem gevochten. En nu stonden er liefst veertig Joden klaar om hem te vermoorden. Zelf was hij echter nog steeds van Paulus' onschuld overtuigd. Daarom besloot hij de omstreden gevangene nog diezelfde dag over te dragen aan stadhouder Felix in Caesarea. Dan zouden de samenzweerders de volgende dag voor een voldongen feit staan. Tenslotte was Claudius Lysias verantwoordelijk voor de openbare orde in het altijd onrustige Jeruzalem, dat zo kort na Pinksteren nog boordevol pelgrims was. Als hij deze zaak verkeerd aanpakte, zou dit onberekenbare gevolgen kunnen hebben. Daarom besloot hij de gevangene nog diezelfde nacht met zO'n grote militaire overmacht naar Caesarea over te brengen, dat een eventuele aanval van Zeloten onderweg bij voorbaat kansloos was. Bovendien was Paulus een Romeins staatsburger, aan wie hij zijn vingers niet nogmaals wilde branden, 22: 25-29. Zo overlegde deze hoge Romeinse officier. Wij zien nu in het uitlekken van de moordaanslag en de krachtige maatregelen van de commandant vooral de leiding van de Here Jezus, die hiermee begonnen was Paulus op zijn eerste traject naar Rome de beloofde bescherming te bieden. 23 Meteen nadat Paulus' neef vertrokken was, riep de tribuun twee centurio's (bevelhebbers over honderd militairen) en zei: `Zorg dat er vanavond drie uur na zonsondergang (2 I.00 uur onze tijd) tweehonderd zwaargewapende soldaten klaar staan voor een reis naar Caesarea, met zeventig ruiters en tweehonderd lichtbewapende manschappen.' De vierhonderd infanteristen zouden in het gevaarlijke bergland de cavalerie met Paulus moeten beschermen tegen mogelijke terroristische acties. 24 'En zorg ook voor een stel rijdieren om Paulus veilig en wel naar procurator Felix te brengen.' 9 ) In totaal zouden 47o man Paulus tot Antipatris (vs. 3 r) bewaken. 208
De tekst van de brief 26 Claudius Lysias
aan Zijne Excellentie procurator Felix, gegroet! 27 Deze man was door de Joden gegrepen. Toen ze op het punt stonden hem te vermoorden, heb ik met mijn manschappen ingegrepen en hem ontzet, daar ik vernam dat hij een Romeins burger was. 28 Omdat ik wilde weten waarvan ze hem beschuldigden, heb ik hem voor hun Raad gebracht. 29 Daar bleek my dat de beschuldigingen betrekking hadden op geschilpunten inzake hun wet; er werd hem niets ten laste gelegd waarop dood of gevangenschap staat. 30 En toen er aangifte bij mij werd gedaan dat er een aanslag op de man zou worden gepleegd, lief ik hem onverwijld naar u overbrengen. Ook heb ik degenen die hem beschuldigden gelast dat ze hun grieven jegens hem aan u moeten voorleggen. Aankomst te Caesarea 31 De soldaten — onwetend in dienst van Jezus Christus — haalden Paulus overeenkomstig hun instructies op en brachten hem 's nachts naar Antipatris, ongeveer 6o km van Jeruzalem, halverwege 209
Paulus in Jeruzalem (iii)
Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven § 33
Caesarea. Voor de infanteristen een flinke mars. Ze kunnen er 's morgens rond zeven uur aangekomen zijn. Nog geen twee weken eerder had Paulus dezelfde weg in omgekeerde richting afgelegd, 21: I5v,
ruzalem te sterven, waartoe hij zich toen bereid verklaard had, was niet van hem geeist, 21: I o-13. Wel was hij 'ontkomen aan de weerspannigen in Judea', waarmee ook de gebeden van de Romeinse christenen waren verhoord, Rom. 15: 3ov. Sindsdien hadden de Joden geen directe zeggenschap meer over hem. Hoe zou de Here hem nu naar Rome leiden? Zou hij toch nog 'vol vreugde' de gemeenten daar mogen bezoeken en 'rust vinden in uw midden' (Rom. 15: 32), zoals hij al zo lang had gewild en zo dikwijls had geprobeerd?, Rom. 1: 10-13. Wat moet hij met het oog daarop in zijn cel veel hebben gehoopt, gebeden en gepeinsd.
§ 33
24: II.
32 Hier konden de samenzweerders het transport niet meer inhalen. Bovendien leidde de weg verder door een vlakte waarin de cavalerie de steun van de infanteristen niet langer nodig had. Daarom keerden zij de volgende dag terug naar hun kazerne in Jeruzalem en lieten zij de zeventig ruiters met Paulus verder gaan. Die konden nu ook sneller opschieten. 33 In Caesarea aangekomen overhandigden zij de brief aan de procurator en leverden Paulus bij hem af. Hoewel Claudius Lysias hem een rijdier ter beschikking had gesteld, moet de apostel na een nacht en een dag reizen moe voor de stadhouder verschenen zijn. 34 Nadat deze de brief gelezen had, vroeg hij uit welke provincie Paulus afkomstig was (zoals Pilatus daarnaar informeerde bij de Here Jezus, Luc. 23: 6). Dit om te weten of hij wel onder zijn jurisdictie viel. Toen hij gehoord had dat Paulus uit Cilicie kwam en inderdaad onder zijn rechtsmacht viel, 35 zei hij: 'Ik zal u verhoren zodra ook uw aanklagers aangekomen zijn.' Uit de brief van Claudius Lysias had hij al begrepen dat hij met een ongevaarlijk man te doen had. Had hij hem op grond van Lysias' rapport en het Romeinse burgerrecht op vrije voeten moeten stellen? 11 ) In plaats daarvan liet hij hem tot de komst van de Joden gevangenzetten in het zogenaamde pretorium van Herodes: het reusachtige paleis dat Herodes de Grote had laten bouwen en waarin nu de Romeinse stadhouders resideerden. Vermoedelijk hoefde Paulus hier geen hand- en voetboeien te dragen. Hij was Romeins staatsburger en er was nog geen officiele beschuldiging tegen hem ingebracht; daarom stond hij nog slechts onder militaire bewaking'. Al was dit bepaald geen genoegen. Vijf dagen later gelastte Felix hem `volgens Licht regime' in bewaring te houden `en geen van zijn vrienden te beletten hem behulpzaam te zijn', 24: 23. Hiermee was Paulus' getuigenis in Jeruzalem geeindigd. Hij was weer terug in Caesarea, waar Agabus hem twee weken tevoren deze gevangenschap had voorzegd. Maar voor de naam van de Here Jezus in Je210
NOTEN 1) Proeteinan niet opgevat als aoristus, maar als imperfectum, ...weil PI schwerlich die Vollendung dieser Handlung abgewartet haben werde', Th. Zahn, comm. a.l. 2) Omdat de overste Claudius Lysias heet (23: 26), is het waarschijnlijk dat hij dit burgerrecht gekocht heeft tijdens de regering van keizer Claudius (41-54 na Chr.). Geschiedschrijvers vermelden dat het juist deze keizer (en met name zijn vrouw Messalina) was, die het Romeinse burgerschap voor veel geld aan allerlei personen verkocht om er de eigen zak mee te vullen. De nieuwe 'burger' voegde gewoonlijk de familienaam van de regerende keizer bij zijn eigen namen', Studiebijbel, a.l. 3) Men ziet hoe lang Paulus in zijn prediking nog op de gemeenschappelijke verbondsbasis appelleerde. Bevat dit voor ons geen aanwijzing om in gesprekken met van het evangelie vervreemde mensen altijd zoveel mogelijk ons uitgangspunt te nemen in wat God reeds in hun voorgeslacht met en voor hen gedaan heeft? 4) Grieks: pepoliteumai. 5) De Here was voor ditzelfde Sanhedrin ook in het gezicht geslagen; Hij door een dienaar die dit eigenmachtig deed (Joh. 18: 20-23), maar Paulus op bevel van de hogepriester-voorzitter van de rechtbank. De verantwoordelijkheid en schuld hiervoor waren veel groter. Dit stelt Paulus eveneens vast, vgl. W de Boor, comm. a.l. 6) De redenen die men voor het tegendeel aanvoert, gaan niet op. De hogepriester droeg bij rechtszittingen niet zijn ambtskleding. Evenmin had Paulus hem aan zijn zetel of taak bij de opening van de vergadering moeten herkennen. Ook als de vergadering in een halve kring zat en hij in het midden, bewees dit nog niet dat hij de hogepriester was. Dat hij bij elke rechtszitting het onderzoek leidde, is onwaarschijnlijk en onbewezen. Wij leiden uit Paulus' woord af dat hij gedurende zijn studietijd in Jeruzalem menige rechtszitting
211
§ 33
Paulus in Jeruzalem (iii)
had bijgewoond die niet door Kajafas werd bijgewoond, maar b.v. door de oude Annas of door rabbijnen werd geleid. Het is evenmin verwonderlijk dat Paulus bij zijn laatste bezoeken aan Jeruzalem de hogepriester Ananias niet gezien had. Aldus A. Schlatter, Erlduterungen, a.l. 7) Vgl. Hand. 2: 24; 3: 15; 4: 2,10; 17: 31; 13: 30,34; 24: 15,21, 25: 19, 26: 22; 1 Kor. 15: 4-2o. Zie ook Heidelbergse Catechismus, Zondag 17, met de daar aangehaalde schriftplaatsen. 8) Zo krijgen we de indruk dat er na Paulus' botsing met de hogepriester om redenen die Lucas niet vermeldt reeds een luidruchtige woordenwisseling heeft plaatsgevonden. Want toen Paulus de vergadering duidelij• wilde maken waar het nu eigenlijk om ging, moest hij roepen om zich verstaanbaar te maken. 9) S. J. Kistemaker vraagt zich of waarom Lysias rijdieren (meerv.) voor Paulus bestelde. Mochten Paulus' vrienden Lucas en Aristarchus te paard met hem mee reizen? We weten het niet. Wel weten we dat Aristarchus Paulus' metgezel was vanaf het oproer in Efeze (19: 29), tijdens de reis van Korinte via Macedonia naar Jeruzalem (20: 4) en gedurende de zeereis naar Rome (27: 2). In zijn brieven noemt Paulus hem `mijn medegevangene' (Col. 4: o) en brengt hij aan Filemon de groeten van Aristarchus over (Filem. : 24), comm. a.l. 10) Lucas kon de brief kennen door bemiddeling van Paulus, die hem bij de terechtzitting hoorde voorlezen, J. Keulers, comm. a.l. 11 ) S. J. Kistemaker, comm. a.l.
212
§ 34 HANDELINGEN 24 PAULUS IN CAESAREA (I): GETUIGENIS VOOR FELIX
Het was niet alleen Paulus' roeping slaven en vrijen onder Joden en heidenen het evangelic te verkondigen, maar ook koningen en andere hooggeplaatsten, 9: 15. Zo zagen we hem reeds op Cyprus van Jezus getuigen voor proconsul Sergius Paulus, 13: 7-12. In Efeze werd hij beschermd door bevriende Asiarchen, hoge religieuze functionarissen, die vast ook zijn boodschap hadden gehoord, 19: 31. Nu zou hij nog moeten getuigen voor de procurators Felix en Festus, voor koning Agrippa en zelfs voor keizer Nero, 24: 1-28: 31 Waarbij hij dan ook aan hun onmiddellijke omgeving het evangelic zou kunnen verkondigen. De man die hem nu eerst zou horen was procurator Felix. Een man van hoge positie, maar van laag allooi. Hij was van afkomst een Griekse slaaf, waarschijnlijk toebehorend aan Antonia, de edele moeder van keizer Claudius. Na zijn vrijlating werd hij op voorspraak van zijn broer Pallas, de invloedrijke gunsteling van keizer Claudius, tot landvoogd van Judea benoemd. Daar voerde hij een waar wanbestuur. Nadat hij de aanhang van de Egyptenaar had verslagen (21: 38), werd het platteland afgestroopt door rovende en brandstichtende bendes. Bovendien tergde hij de Joden op velerlei wijze. Zo droeg hij veel bij tot de rampzalige opstand die in 66 tegen het overmachtige Rome uitbrak en die in 7o eindigde met de verwoesting van Jeruzalem. Het oordeel van de beroemde Romeinse schrijver Tacitus over hem luidde: Antonius Felix heeft in alle wreedheden en willekeur het recht van een koning met de mentaliteit van een slaaf gehandhaafd.' Voor deze man en zijn derde vrouw zou Paulus nu eerst van de waarheid moeten getuigen. Ook zij en hun hofhouding kregen als ellendige zondaars gelegenheid vergeving van zonden en vernieuwing 213
Paulus in Caesarea (I)
Getuigenis voor Felix 34
van hun leven te ontvangen door het bloed en de Geest van Jezus Christus.
oproerlingen en onschuldige burgers die hij had läten arresteren en kruisigen, waren ontelbaar. Hij voerde zo'n wanbestuur dat keizer Nero hem in 6o van zijn post terugriep. Maar alsof het een ware vader des vaderlands betrof, begon de gladde redenaar zijn betoog aldus: `Dat we dankzij u in duurzame vrede leven (een leugen: het land verkeerde in voortdurende onrust) en dat door uw vooruitziend beleid (een leugen: daaraan ontbrak het geheel) hervormingen ten gunste van het Joodse yolk tot stand komen, 3 erkennen we van ganser harte, Excellentie, en we (althans de Romeinsgezinde Ananias c.s.) zijn u daarvoor veel dank verschuldigd (maar het yolk verwenste Felix). 4 Ik weet dat u geen prijs stelt op huldebetoon (het was juist andersom). Ik wil u daarom niet langer ophouden met waarderende woorden en doe nu een beroep op uw welwillendheid (weer een leugen!) om een ogenblik naar ons te luisteren.' Na deze kruiperige aanhef kwam Tertullus met de aanklacht, die uit drie punten bestond, alle voor Paulus even gevaarlijk.
§ 34
1. PAULUS AANGEKLAAGD VOOR FELIX, HAND. 24: 1-9
Alweer zo'n fascinerend toneel! Je waant je haast toeschouwer op de publieke tribune, zo levendig doet Lucas verslag van deze rechtszitting in het pretorium van Herodes te Caesarea. Zou hij er zelf bij geweest zijn? De deputatie van het Sanhedrin had er bepaald geen gras over laten groeien. Vijf dagen nadat Claudius Lysias, de commandant van Jeruzalem, de samenzwering tegen Paulus had verijdeld en de heren naar procurator Felix had verwezen, waren zij al in diens residentie gearriveerd. Het was een zware deputatie, want hogepriester Ananias, de hoogste Joodse leider, had zich persoonlijk aan het hoofd ervan gesteld. Daaruit blijkt opnieuw hoe dodelijk de Joodse Raad Paulus haatte. Beter gezegd: hoe fel hij Jezus van Nazaret haatte. Om zijn gezant uit de weg te ruimen, namen de heren een vermoeiende reis van twee dagen voor lief. Zij hadden een gewiekste advocaat (lett. redenaar) aangetrokken, een zekere Tertullus. Een hellenistische Jood met een Latijnse naam of misschien zelfs een niet-Jood? 1 ) Deze juridische gladj akker hadden zij in de arm genomen om Felix met een listig betoog ertoe te brengen dat hij Paulus liet executeren of hem weer aan het Sanhedrin zou overleveren, wat eveneens zijn dood zou betekenen. 2a De zitting begon met het voorgeleiden van de aangeklaagde. Daarop betrad de apostel met zijn bewakers de rechtszaal, alsof hij een misdadiger was. Wij worden nog steeds behandeld als het schuim der aarde, als het uitvaagsel van de maatschappij', i Kor. 4: 13. Eerst was het woord aan de beschuldigers. Kruiperige aanhef 2b Het behoorde wel bij een antieke redevoering dat de spreker begon met een innemend woord aan het adres van de hoorders, maar Tertullus opende de aanklacht van het Sanhedrin wel op heel serviel vleiende wijze. Wij weten hoe de Joden in het algemeen over de Romeinse bezetters dachten en over gouverneur Felix in het bijzonder. De 214
Oproerkraaier, sektarier en tempelschender 5 `Excellentie, wij kennen u als een man des vredes, die ons met krachtige hand tegen rovers en opstandelingen beschermt. Welnu, het is ons gebleken dat deze vent een ware pestbuil is, iemand die overal in de wereld onder de Joden onlusten veroorzaakt en wiens dood een zegen zou zijn. Hij is een van de voornaamste leiders van de sekte van de nazoreeers.' Wat kan de advocaat hierbij al niet hebben aangevoerd om Paulus in een kwaad daglicht te stellen? Want Lucas geeft van dit hele geding uiteraard slechts een samenvatting. Er was — overigens buiten zijn schuld — onrust rond Paulus ontstaan in Damascus (9: 23-25) en Jeruzalem, 9: 29. Uit Antiochie was hij verdreven, 13: 5ov. In Lystra gestenigd, 14: 19v. In Filippi gegeseld en gevangengezet, 16: 19-23. In Tessalonika het middelpunt van een volksoploop, 17: 7. In Korinte voor de proconsul gesleept, 18: 12. In Efeze oorzaak van een ernstig tumult, 19: 2 I -4o. En nu was Jeruzalem na zijn terugkeer in rep en roer geraakt, 21: 27-36. (De meeste van deze gebeurtenissen vielen echter buiten Felix' rechtsbevoegdheid.)
215
34
Paulus in Caesarea (1)
6 IN heeft zelfs een poging ondernomen om de tempel te ontwijden, waarna we hem hebben overmeesterd.' 6b-8a [Andere handschriften hebben nog: 'om hem volgens onze wet te berechten. (In werkelijkheid had de volksmassa hem bijna ter plekke vermoord, 21: 31v.) Toen greep Lysias, de tribuun, echter in. Hij haalde hem met grof geweld bij ons weg en beval zijn aanklagers voor u te verschijnen' 2 ).] Zo had hij volgens hen de Joodse rechtsgang verhinderd. Over het grof geweld' waarmee de massa Paulus bijna had gelyncht, zwijgt de advocaat. 8b `Dat al onze beschuldigingen juist zijn, kunt u uit zijn eigen mond vernemen als u hem 3 ) eens goed aan de tand voelt.' 9 Ananias en de andere Joden, die deze rede van hun advocaat met voldoening hadden aangehoord, vielen hem bij en bevestigden de juistheid van de aanklacht. `Inderdaad, dat zijn de feiten, Excellentie!' Oproer — levensgevaarlijke aanklacht Op zichzelf bood het eerste punt van de aanklacht reeds voldoende grond voor een doodvonnis. De Romeinse overheid kende immers voor oproerkraaiers geen pardon, vgl. 16: 20; 19: 40. Onze Heiland is op die valse beschuldiging gekruisigd. Als Felix deze aanklacht voor waar aannam, was Paulus' doodvonnis getekend. Christenen buiten de wet Om het gemene en geslepene van het tweede punt van de aanklacht te onderkennen, dienen wij de rechtspositie van de Joodse godsdienst in het Romeinse rijk voor ogen te houden. De Romeinse regering had de Joden in godsdienstig opzicht in een uitzonderingspositie geplaatst. Hun godsdienst was een zogenaamde religio licita, een bij de wet erkende en beschermde godsdienst. Hun Joodse eengodendom werd naast het Romeinse veelgodendom getolereerd. Daarom was dit tweede punt van de aanklacht ook zeer gevaarlijk voor de apostel en bij gevolg voor alle christenen. Als de Joden er immers de procurator van konden overtuigen dat Paulus zich met zijn leer buiten het officiele jodendom had geplaatst, dan hadden zij meteen een ander uiterst belangrijk doel bereikt. Dan was het hele jonge Christendom meteen aangemerkt als een religio illicita, een ongeoorloofde, niet bij de wet erkende en beschermde godsdienst! Het christelijke een216
Getuigenis voor Felix
§ 34
godendom kon dan als een belediging opgevat worden voor het Romeinse veelgodendom. Met alle gevolgen van dien. Vandaar dat het sluwe opzet was Paulus aan de procurator voor te stellen als `een voorman van de sekte van de nazoreeers'. Hij kon deze man met zijn volgelingen onmogelijk als een variant van de Joodse religio licita behandelen! Deze tactiek hebben de Joden destijds overal in het Romeinse rijk gevolgd. Met alle macht hebben zij getracht de christenen buiten de bescherming van de Romeinse wet geplaatst te krijgen en de machtige Romeinse overheid tegen hen op te zetten. Wat het Sanhedrin niet gelukt was, moesten de Romeinen dan maar doen: de `sekte van de nazoreeers' met wortel en tak uitroeien. Tempelschennis — een halsmisdaad Het derde punt van de aanklacht was eveneens levensgevaarlijk. Paulus zou Trofimus uit Efeze in het heilige deel van de tempel hebben gebracht, 21: 28v. Daarmee zou hij niet alleen de Joodse, maar ook de Romeinse wet geschonden hebben. Want die stond de Joden toe tempelschenders zonder toestemming van de Romeinen te doden, vgl. p. 180. U begrijpt dat de Joden hun uiterste best deden dit laatste voor Felix aannemelijk te maken. Dan had hij nog een grond om Paulus ter dood te veroordelen of opnieuw ter berechting aan het Sanhedrin uit te leveren. 2. PAULUS' VERDEDIGING — EEN GETUIGENIS VOOR FELIX EN DE JODEN, HAND. 24: 10-23
Bij Paulus' betoog moeten we bedenken dat Felix' vrouw Drusilla een Jodin was. Mede door zijn standplaats en huwelijk kende hij het Joodse geloof vrij goed. Volgens Lucas gold dit ook van het christelijke geloof, vs. 22. Zodoende kon hij Paulus' verdediging makkelijk volgen. Voor zijn Joodse aanklagers was dit meteen het zoveelste getuigenis omtrent Messias Jezus dat zij te horen kregen. En nu kon Ananias niet bevelen: sla hem op zijn mond!, 23: 2. I o Nadat Tertullus was uitgesproken, knikte de procurator Paulus toe ten teken dat hij nu het woord mocht voeren. Kon er bij de voormalige slaaf geen woord tot de beklaagde af? Op de vuige Joodse aan217
§ 34
Paulus in Caesarea (i)
klacht reageerde Paulus met een zuiver christelijke verdediging. Een advocaat had hij niet nodig, de Heilige Geest was zijn parakleet, Mat. o: 19v., vgl. dl. I, 48. Hij greep de gelegenheid namelijk niet aan om nu op zijn beurt een reeks aanklachten over zijn beschuldigers uit te storten, hoewel hij er verscheidene tot zijn beschikking had. Hun medestanders hadden hem zonder vorm van proces bijna gelyncht. Het bevel van de hogepriester hem als Romeins staatsburger op de mond te slaan, was volgens de Romeinse wet een strafbaar feit. Voor het Sanhedrin was hij haast aan stukken gescheurd. Veertig Joden hadden hem nog wel met medewerking van het Sanhedrin willen vermoorden. Hoewel zij hem een pest' hadden genoemd, schold hij naar het voorbeeld van zijn Meester niet terug, 1 Petr. 2: 23. Al dit onrecht gaf Hij over aan de Here. Kalm en waardig hield hij zich strikt aan de drie punten van de aanklacht en die weerlegde hij stuk voor stuk. Hij begon evenals Tertullus met een captatio benevolentiae', een poging zijn hoorders voor zich te winnen. Maar wat hij zei was volkomen waar en gespeend van vleierij en huichelarij. `Ik weet, Excellentie', zei hij, dat u al vele jaren (het waren er ongeveer zeven) rechtspreekt over het Joodse yolk en met zijn godsdienstige wetten en verschillende richtingen goed op de hoogte bent. Daarom verdedig ik mijn zaak in goed vertrouwen dat u een onpartijdig oordeel zult vellen.' Daarna weerlegde hij eerst punt 1 van de aanklacht. Oproerkraaier? Nu moest hij vechten voor zijn leven, want op opstandelingen waren de Romeinen fel gebrand en met hen maakten zij zoals gezegd korte metten! i i `11 kunt u er van vergewissen dat deze beschuldiging onhoudbaar is. Vraagt u mijn aanklagers maar wanneer zij mij voor het eerst in de stad hebben gezien. Ik ben namelijk niet langer dan twaalf dagen in Jeruzalem geweest. 4 ) Uiteraard veel te kort om een opstand te organiseren. Ik ging ook bepaald niet met politieke bedoelingen naar de stad, maar om er te aanbidden.' Wat voor Paulus mede inhield: Christus' arme gemeenten in Judea verblij den met de collecte van de gelovigen uit de heidenen. Om daarmee tevens de banden te versterken tussen de heiden-christelijke en de joods-christelijke gemeenten. 218
Getuigenis voor Felix
§ 34
12 `Bovendien heeft niemand gedurende die dagen gezien dat ik in de tempel, in een van de synagogen of elders op straat als een politieke onrustzaaier een opruiend debat uitlokte of de openbare orde verstoorde. 13 Kortom, mijn aanklagers kunnen voor deze beschuldiging geen enkele getuige aanvoeren. En eiste de Thora er niet minstens twee of drie?', Deut. 17: 6; 19: 15. Voordat Felix hem als oproerkraaier veroordeelde, diende daarvoor wel eerst bewijs op tafel te komen. Want Paulus was Romeins staatsburger en die kon zeker niet zonder oor- en ooggetuigen als opstandeling veroordeeld worden. Dat had de advocaat toch moeten weten! Los van het jodendom? Hij is de voorman van een sekte die zich heeft losgemaakt van de Joodse religio licita en kan dus met zijn aanhang geen aanspraak meer maken op bescherming bij de Romeinse wet. Hiertegen heeft Paulus zich in de tweede plaats verdedigd. De hoge ambtenaar Teofilus (Hand. : 1) zal met intense aandacht gelezen hebben met welke argumenten Paulus zich tegen deze levensgevaarlijke beschuldiging verdedigde. Zij raakte de godsdienstvrijheid van alle christenen in het hele Romeinse rijk! Nu, de apostel ontkende zeker niet lafhartig dat hij in Messias Jezus geloofde. Wel weersprak hij ten stelligste dat hij daardoor lid was geworden van een sekte die zich had losgemaakt van het jodendom. En dat hij nu dus buiten deze `geoorloofde godsdienst' stond en daardoor in religieus opzicht geen aanspraak meer kon maken op bescherming door de Romeinse wet. Daartegenover stelde de apostel: `Ik ben als christen in onze Joodse godsdienst orthodoxer dan al mijn aanklagers! Mijn geloof is de zuiverste vorm van onze religio licita! 14 Maar wel wil ik hier verklaren dat ik overeenkomstig de Weg (zie bij 9: 2) die zij ten onrechte een sekte noemen niet een nieuwe God, maar nog altijd de God van onze voorouders dien. Dit houdt echter in dat ik juist alles geloof wat in de Wet en de Profeten geschreven staat. Die nieuwe Weg is daarmee geheel in overeenstemming. Het christendom is feitelijk het volgroeide jodendom! (Wat hamert de apostel daarop niet voortdurend in zijn brieven, vgl. Rom. 3: 31, o: 4, Gal. 3: 6-29.) Ik vereer de God van onze voorouders geheel zoals 219
§ 34
Paulus in Caesarea (1)
Getuigenis voor Felix
§ 34
onze heilige Schriften het vereisen!', vgl. 26: 6-8, 28: 20. Natuurlijk voelden de sanhedristen dat hij dit hen betwistte. Niet hij, maar zij waren zelf sektariers! 5 ) Temeer omdat de sadducese leden van de Raad feitelijk alleen de Wet van Mozes als het eigenlijke Woord van God beschouwden. 6 ) 15 `Zoals ik ook hierin niet van mijn (farizeese) aanklagers verschil dat ik als een echte, orthodoxe Jood op grond van de Heilige Schrift verwacht dat God zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen uit de dood zal doen opstaan', vgl. Dan. 12: 2, Joh. 5: 28v. 7 ) Ook om hen te oordelen! Zo plaatst Paulus zichzelf met zijn aanklagers en rechter terloops een ogenblik voor Gods gericht. Ananias c.s. zullen hierin ook een zinspeling op de opstanding van Messias Jezus hebben gehoord. Dat alles geloven, dat is pas echt de Wet en de Profeten geloven! i6 De sadduceeen (en hun hedendaagse volgelingen) geloofden niet aan de opstanding, Mat. 22: 3. Dan vrees je ook geen laatste oordeel. Maar dat was hun zaak. Paulus was vanwege dit vooruitzicht heel zuinig op zijn geweten! `Ik tracht dat steeds zuiver te houden tegenover God en de mensen.' Zijn innerlijke stem getuigde mee dat hij zich als christen juist niet van God, zijn Woord en Israel had losgemaakt. Men kan zich hierbij afvragen of wij, christenen uit de heidenen, ons voldoende bewust zijn dat wij een Joodse Redder hebben en zijn ingelijfd in de aloude Israelitisch-Joodse gemeente en als Wilde loten geent op de Israelitische olijf en deel hebben aan zijn sap. Zo nodig mogen gelovigen uit Israel zoals Paulus samen met de gelovigen uit de heidenen tegenover de ongelovige Joden volhouden: niet u, maar wij zijn de wettige erfgenamen van uw voorvaderlijke geloof.
door enkele Joden uit Asia. Uit eerbied voor het heiligdom had ik mij volgens onze wetten ritueel gereinigd. Er is geen sprake van dat ik dit heiligdom zou hebben ontwijd. Van een mensenmassa of tumult om mij heen was evenmin sprake. Alles verliep even ordelijk. 19 Maar die Joden veroorzaakten toen de volksoploop om mij heen waarmee alles is begonnen. Waarom hadden Ananias c.s. hen niet meegebracht? Want niet deze Jeruzalemse, maar die Aziatische Joden hadden hier voor u moeten verschijnen om mij aan te klagen, als ze al iets tegen me in te brengen hadden. Hun afwezigheid was intussen een ernstige inbreuk op de Romeinse rechtspleging. 8 ) Want zij logen dat Paulus de niet-Joodse Trofimus op verboden tempelterrein had gebracht, 21: 28. 20 `Laten anders deze afgevaardigden van het Sanhedrin eens zeggen van welk misdrijf zij zelfmij konden betichten toen ik voor hun Raad stond. 21 Van geen enkel! Of het moest die ene uitdrukking zijn dat ik in hun midden uitriep: Wegens de opstanding van de doden sta ik vandaag voor jullie terecht.' Maar was dat voor een Joodse vergadering een misdaad? Vele leden bleken dit trouwens met mij eens te zijn. En voor een Romeinse rechtbank is dit zeker geen misdrijf, vgl. 18: i 5v. Waarom brachten zij dit kernpunt van het hele geschil tussen mij en hen hier niet ter sprake?' Kortom, Paulus' aanklagers hadden van alles aangedragen, maar daarvoor geen enkel bewijs geleverd. Zo bevestigde de apostel wat Claudius Lysias aan Felix had geschreven: de hele zaak draaide om `geschillen over hun wet, maar ik vond geen beschuldiging waarop dood of gevangenis staat', 23: 29.
Tempelschender? Tegen de eveneens levensgevaarlijke beschuldiging van tempelschennis, verdedigde Paulus zich als volgt. 17 Ik getracht de tempel te ontwij den? Hoe komen mijn aanklagers erbij? Na vele jaren buitenslands geweest te zijn, kwam ik naar mijn yolk terug om liefdadigheid te bewijzen en offers op te dragen in verband met het beeindigen van het nazireeerschap, 21: 24vv. 18 Niet met tempelschendende daden, maar rustig met deze heilige handelingen in de tempel bezig zijnde, werd ik daar opgemerkt
Het proces verdaagd 22 Aanklager en aangeklaagde hadden beiden gesproken, nu was het woord aan de rechter. Aan deskundigheid ontbrak het hem niet, want Felix was goed bekend met de Weg, de nieuwe richting in het Jodendom rondom Jezus van Nazaret. Er waren tenslotte ook al Romeinse militairen christen geworden, hoofdstuk io. Misschien hoopte Paulus dat hij zou worden vrijgelaten, want zijn zaak was voor een Romeinse rechtbank duidelijk onontvankelijk. Maar tegen beter weten in besloot Felix de zitting te verdagen en zei: `Zodra Lysias, de
220
221
§ 34
Getuigenis voor Felix
Paulus in Caesarea (i)
was Felix reeds haar tweede man en zij zijn derde vrouw. Hij had haar overreed haar man voor hem te verlaten. Naar verluidt is zij, amper veertig jaar oud, samen met hun zoon Agrippa bij de beruchte uitbarsting van de Vesuvius in 79 onder de lava bedolven. Felix liet Paulus uit zijn cel halen omdat hij wel wat meer wilde weten van dat `nieuwe geloof' in Messias Jezus van Nazaret. En Drusilla was als Jodin waarschijnlijk nog niet los van wat zij in haar jeugd had gehoord over de levende God van Israel en de Messiasverwachting. Mogen we uit dit prive-bezoek afleiden dat deze harde politicus en zijn jonge schoonheidskoningin beseften dat ze er met al hun macht en rijkdom nog niet waren? Opnieuw een aangrijpend toneel! Paulus, sober geklede gevangene, getekend door zijn zware leven, staande voor Felix, de hoogste Romeinse autoriteit in Judea en zijn knappe, weelderig geklede vrouw. Uit zichzelf zouden ze nooit een christelijke `kerkdiense bezocht hebben, maar bier zond God hun een van zijn beste predikers om hun de goede boodschap te verkondigen. 25 En greep de onschuldige gevangene deze unieke gelegenheid toen met beide handen aan om vrijlating te bepleiten bij zijn machtige rechter? Nee, hij zocht niet zijn eigen belang, maar dat van de beide arme rijken voor hem. Hij heette Felix (= Gelukkige), maar was in feite doodOngelulckig, want hij miste de grootste schat: het geloof in de Redder Jezus. Zij had getracht `haar leven te winnen' door haar eerste man kwaadwillig te verlaten, maar was bezig het te verliezen. Paulus besefte dat deze paleisbewoners het evangelie even hard nodig hadden als de havenarbeiders van Korinte en de filosofen van Athene. Daarop vertelde hij hun wat God door de Here Jezus voor de wereld gedaan had. 1 °) Niet als een buigende en knikkende hofprediker, maar als een trouwe gezant van Jezus Christus. Zeker, hij zal het echtpaar eerst verkondigd hebben wat God om Jezus' wil belooft. Maar vervolgens verheelde hij niet dat Hij daarvoor geloof en bekering eiste. Zo hield hij de procurator, die zoveel onrecht op zijn kerfstok had, voor dat God gerechtigheid van hem vergde. I I ) En tot hem die met zijn derde vrouw leefde en tot haar die haar wettige man verlaten had, aarzelde hij niet over ingetogenheid en zelfbeheersing te spreken en hen te waarschuwen dat zij mettertijd rekenschap zouden moeten afleggen voor de rechterstoel van Jezus Christus, de Zoon van God.
tribuun, is aangekomen zal ik in uw zaak uitspraak doen.' (Over zijn komst horen we overigens niets.) 23 Hij gaf de centurio opdracht Paulus in hechtenis te houden. Dit zal de sanhedristen inzoverre aangenaam geweest zijn dat ze Felix nu verder konden bewerken. Anderzijds nam de Romein een mildere houding tegenover de apostel aan dan zijn kerkelijke vervolgers. Hij werd niet opnieuw aan het Sanhedrin uitgeleverd. Dit was voor hem tot op zekere hoogte gunstig, want doordat hij voorlopig onder Romeins arrest bleef, was hij veilig voor nieuwe Joodse aanslagen. Felix beval ook dat hij onder een mild regime in hechtenis bleef. Wel voortdurend bewaakt, maar vermoedelijk in een betere cel met gelegenheid tot studeren. Ook mocht niemand uit zijn kennissenkring verhinderd worden voor hem te zorgen, bijvoorbeeld met eten en drinken, en hem van boekrollen en schrijfgereedschap te voorzien. Twee jaar zou deze gevangenschap in Caesarea duren. Wie zouden hem gedurende die lange tijd bezocht hebben? In Caesarea was een gemeente, waartoe ook de evangelist Filippus en zijn zeven dochters behoorden. Lucas heeft vast nauw contact met hem onderhouden, evenals Paulus' medewerkers Trofimus (2 i : 29) en Aristarchus, 27: 2. Welke brieven schreef Paulus vanuit deze gevangenschap? 9 ) Wat zouden we zulke dingen graag weten! Maar voor het doel van zijn boek achtte Lucas dit nu bijzaken. Zelf zal hij gedurende deze jaren bij de nog levende ooggetuigen (Luc. I : 2) gegevens verzameld hebben voor zijn beide boeken, het Evangelic volgens Lucas, en Handelingen. 3. PRIVE-BEZOEK VAN FELIX EN DRUSILLA AAN PAULUS, HAND. 24: 24-27
De rechtszaak tegen de merkwaardige arrestant Paulus liet Felix na de verdaging niet los. 24 Reeds enkele dagen later begaf hij zich met zijn vrouw Drusilla naar de gevangenisafdeling van zijn paleis. Zij was telg van de beruchte familie Herodes. Haar vader, koning Herodes Agrippa i, had de apostel Jakobus laten doden en Petrus laten arresteren, waarna hij zelf door wormen aangevreten was gestorven. Haar overgrootvader had de kinderen van Betlehem omgebracht en haar oudoom had Johannes de Doper laten onthoofden. Op dit moment was zij pas zeventien en een vrouw van buitengewone schoonheid. Ondanks haar jeugdige leeftijd 222
5C 34
I
223
§ 34
Paulus in Caesarea (1)
Toen Paulus hem zo direct met Gods gebod en gericht confronteerde, sloeg Felix de schrik om het hart. Zou hij nu dezelfde vraag stellen als de cipier in Filippi: Wat moet ik doen om gered te worden?' Hoe graag had de apostel een berouwvol echtpaar uit de hoogste kringen vergeving van zonden door het bloed van de Here Jezus en reiniging van hun hart door de Geest van Jezus verkondigd. Maar op het beslissende moment nam Felix geen beslissing. 'Ga nu maar', zei hij, `als ik weer eens tijd heb zal ik u wel laten roepen.' Iemand tekende hierbij aan: Felix houdt van verdagen. Zowel in het proces van Paulus tegen de Joden als in het proces van zijn eigen leven voor de levende God. 12 ) 26 Inderdaad liet hij hem telkens weer komen voor een gesprek. Dan liet hij hem min of meer tactisch weten dat een flunk losgeld wel eens wonderen zou kunnen doen. Konden Paulus' vele volgelingen niet een mooi bedrag bijeenbrengen? Meer dan het Sanhedrin hem waarschijnlijk betaalde om Paulus gevangen te houden? 13 ) Zo wilde Felix best wel eens wat vrijblijvend met de apostel over God redeneren. Maar zich tot Hem bekeren weigerde hij, want zijn hart ging meer uit naar geld. Hij vergiste zich echter in de rechtschapenheid en onkreukbaarheid van de apostel, want Paulus kwam niet met steekpenningen over de brug. 'Hoe zouden wij nog in zonde leven, wij die dood zijn voor de zonde?', Rom. 6: 2. 27 Toen er twee jaar verstreken was, werd Felix wegens wanbestuur door keizer Nero teruggeroepen. Hij werd vervangen door Porcius Festus. En hoewel hij best wist dat Paulus nu al twee jaar onschuldig gevangen zat, liet hij hem niet vrij. Begreep hij het goed? Zou hij de Joodse autoriteiten een plezier doen als hij hem vasthield? En wilden zij dan wel gunstig over hem rapporteren bij de keizer, die hem terugriep? Goed, dan liet hij die Paulus in zijn cel.
224
Getuigenis voor Felix
§ 34
NOTEN 1) Voor het laatste pleit dat hij in vs. 3 over `dit yolk' spreekt; voor het eerste dat hij verder in de wij-vorm spreekt. 2) 'This addition bears marks of genuineness', F.F. Bruce, comm. a.l. Volgens R. C. H. Lenski, comm. a.l., niet. De weglating door de meeste en beste Griekse handschriften is een sterk bewijs tegen de echtheid. 3) Volgens andere handschriften slaat dit niet op Paulus, maar op Lysias. Wat wist de laatste echter te getuigen van Paulus' optreden 'in de hele wereld'? 4) Volgens A. Schlatter en F.F. Bruce, comm. a.l. beslaan deze twaalf dagen de periode tussen Paulus' aankomst te Jeruzalem en zijn terugkomst in Caesarea, de vijf dagen die sindsdien verlopen waren niet meegerekend. We krijgen dan het volgende overzicht: Dag I: Paulus komt aan in Jeruzalem, 21: 17. Dag 2: Paulus en zijn gezelschap worden ontvangen door Jakobus en de oudsten, 21: 18. Dag 3: Paulus begint aan de reinigingsceremonie, 21: 26. Dag 3-9: De zeven dagen van de reiniging, 21: 27. Dag 1 o: Paulus aangevallen in de tempel en gered door de Romeinen, 21: 27-22: 29. Dag To: Paulus voor het Sanhedrin gebracht, 22: 30-23: 1o. Dag I : Samenzwering tegen Paulus. Weggezonden uit Jeruzalem, 23: 12-3o. Dag 12: Paulus komt aan in Caesarea, 23: 31-33. 5) 'The same thing applies today. Those who hold to the true and original Scriptural teaching belong to the great body that has held this teaching through the ages; they are the church. Only those are a sect and their teaching a hairesis who advocate some teaching that is contrary to the Scriptures. They usually also sever connections with others, cause a separation, and in this sense, too, form 'a sect.", R. C. H. Lenski, comm., 97o. 6) De Here beantwoordde hun twijfelvraag naar de opstanding waarschijnlij k daarom vanuit de Wet, Mat. 22: 23-33. 7) Vgl. in deze serie Psalmen I, 228-234 (Keken de gelovigen van het Oude Testament dan al over het graf heen?). 8) Aldus John Stott, comm. a.l., met verwijzing naar A. N. Sherwin-White, Roman society and Roman law in the New Testament (Oxford University Press, 1963; Baker, 1978), 52. 9 ) Volgens John A. T. Robinson, Redating the New Testament, Londen 1976, 352 schreef de apostel al zijn zogenaamde gevangenschapsbrieven tijdens zijn gevangenschap te Caesarea en wel in deze volgorde: Filippenzen, Filemon, Kolossenzen, Efeziers, 2 Timoteiis (alle in 58). Volgens hem slaat Paulus' `eerste verdediging' in 2 Tim. 4: 16 op deze zitting, a.w., 74. Vgl. § 38, noot 1 T . o) Calvijn tekent hierbij aan dat Paulus in het voorafgaande niet over Christus gezwegen had uit angst, maar omdat het toen de geschikte tijd daarvoor niet was. Als aangeklaagde voor de rechtbank moest hij op de hem ten laste • gelegde aanklachten antwoorden. Maar nu merkte hij dat hem een deur ge-
225
§ 34
Paulus in Caesarea (i)
opend was om te spreken, comm. a.l. Wij moeten niet altijd en overal evangeliseren, maar de geschikte gelegenheden daarvoor waarnemen, zoals de apostel ons herhaaldelijk voorhoudt, vgl. Gal. 6: 10, Ef. 5: 16, Fil. 4: i o, Kol. 4: 5. 11) Of had Paulus de toegerekende `gerechtigheid van God' op het oog, uit genade rechtvaardigt, zoals John Stott, comm. waardoor Hij de godd mogelijk acht? 12) Udo Smidt, Die Apostelgeschichte, 3. A. Kassel 196o, (= Bibelhilfe f. d. Gemeinde Bd. 5), aangehaald via W. de Boor, comm. a.l. 13 ) 'Es ist nicht nur moglich, sondern wahrscheinlich, dasz er auch von Jerusalem her Geld bekam, damit er Paulus im Getangnis lasse. Lucas sagt aber nur, was er weisz', A. Schlatter, Erkiuterungen zum Neuen Testament, a.l.
§ 35 HANDELINGEN 25 PAULUS IN CAESAREA (II): GETUIGENIS VOOR FESTUS
Porcius Festus, die Felix omstreeks 6o n. Chr. als procurator van Judea opvolgde, stak als regent gunstig of bij zijn voorganger. Hij stamde uit het zeer oude patriciersgeslacht Porcius. I ) Uit Romeinse bronnen weten we van hem alleen dat hij reeds twee jaar na zijn aantreden als stadhouder stierf. Hij wist de wanorde die Felix hem had nagelaten enigszins te beteugelen door de Sicariers, de beruchte sluipmoordenaars (zie bij 21: 38), uit te schakelen. Al was de toestand in het Joodse land bij zijn aantreden, zes jaar voor het uitbreken van de Joodse Opstand, reeds zo gespannen dat hij niet veel goeds meer tot stand kon brengen. Ook op hem hebben de Joodse leiders zware druk uitgeoefend om Paulus weer naar Jeruzalem over te brengen. Dan konden zij hem onderweg laten ombrengen. Maar in Jezus' plan had Paulus daar voldoende van Hem getuigd en moest hij nu naar Rome. Want Hij wenste zijn naam ook in de toenmalige wereldhoofdstad bekend te maken, zelfs tot aan het keizerlijke hof. Dan moest Paulus nu uit de gevangenis te Caesarea verlost en naar Rome overgebracht worden. Daarvoor gebruikte de Here de agitatie van het Sanhedrin en het effect daarvan op Porcius Festus. 1. FESTUS VOORKOMT DE ZOVEELSTE JOODSE AANSLAG OP PAULUS' LEVEN, HAND. 25: 1-5
Nadat Felix het proces tegen Paulus twee jaar slepende had gehouden, bracht de nieuwe procurator meteen schot in de zaak. Reeds drie dagen na zijn aankomst in zijn residentie Caesarea reisde hij door naar Jeruzalem, de Joodse hoofdstad en het geestelijke centrum van het wereldjodendom. Als nieuwkomer in Judea wilde Festus zich graag zo spoedig mogelijk orienteren in zijn provincie. 226
227
§ 35
Getuigenis voor Festus
Paulus in Caesarea (ii)
§ 35
aanslag op Paulus. Wij worden ons hierbij opnieuw bewust dat we Handelingen van de verhoogde Here Jezus lezen, die waakte over het leven van zijn gezant.
2 Onder de eersten die hij hier ontmoette, waren uiteraard de Joodse leiders, de hogepriesters (Ananias was inmiddels vervangen door een zekere Ismael) en andere kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Onmiddellijk maakten die van de gelegenheid gebruik om bij de nieuwe stadhouder met hun nude aanklachten tegen Paulus op de proppen te komen. De regeringswisseling leek hun een goede gelegenheid om Paulus alsnog van de aardbodem te laten verdwij nen. Of zij hem en zijn boodschap twee jaar na hun mislukte moordaanslag (23: 14) dus nog altijd intens haatten! Geen feller haat dan godsdiensthaat. 3 Aannemend dat de nieuwe procurator graag hun genegenheid wilde winnen, zou hij hun wel een gunst willen verlenen. `Welnu', zo verzochten zij hem tijdens zijn bezoek aan Jeruzalem, doet u ons dan het genoegen die man hierheen te laten komen om hier door het Sanhedrin berecht te worden.' Zelf was hij al in de stad! De kerkvorsten vertelden hem uiteraard niet dat zij Paulus onderweg wilden (laten) vermoorden. Omdat Festus vermoedelijk nog niets wist van hun vorige samenzwering tegen Paulus (23: 12-30), zou hij hem slechts met een klein escorte naar hen toe sturen. Voor wat vastberaden Sicariers (21: 38) zou het dan niet moeilijk zijn Paulus vanuit een hinderlaag dood te steken. Het Sanhedrin zou vervolgens `verontwaardigd' ach en wee roepen over 'de bandieten die het land tegenwoordig onveilig maken'. 4 De nieuwe gouverneur liet zich echter niet zo makkelijk door hen manipuleren. Een rechtszaak die hij niet kende en die al bij de vorige stadhouder hangende was, verwees hij niet terug naar het Sanhedrin. Het lag voor de hand dat die Paulus niet voor niets van Jeruzalem naar Caesarea was overgebracht. Resoluut wees hij het verzoek van de Joodse autoriteiten af: Paulus bleef te Caesarea in hechtenis. Zo was tenslotte de regel: de aanklager komt naar het gerechtshof en niet andersom. Maar als de zaak zo dringend was, wilde hij hen wel tegemoet komen door haar spoedig in behandeling te nemen. Binnenkort zou hij naar Caesarea vertrekken. 5 Laten uw vertegenwoordigers dan met mij meereizen en hem daar aanklagen als hij werkelijk iets verkeerds gedaan heeft. Als een goede Romeinse regent wilde hij dat het recht via een ordelijk proces zijn loop zou hebben. Nieuwe bittere teleurstelling voor de sanhedristen! Want hiermee verijdelde de procurator onwetend hun moord-
228
2. FESTUS NOODZAAKT PAULUS ZICH OP DE KEIZER TE BEROEPEN, HAND. 25: 6-12 Nu gaat diezelfde Heer Paulus' weg naar Rome banen. 6 Nadat hij hooguit acht tot tien dagen bij hen in Jeruzalem had doorgebracht, keerde Festus naar Caesarea terug. Voor de Joodse leiders schoot er niets anders op dan zijn voorstel aan te nemen en met hem mee te reizen. Na aankomst in zijn residentie zette hij haast achter de zaak, want reeds de volgende dag opende hij de rechtszitting, nam plaats op zijn hoge rechterstoel en gaf bevel Paulus voor te leiden. 7 Zodra de apostel in de rechtszaal verscheen, omringden de Jeruzalemse Joden hem zoals een troep wolven een schaap, Mat. 10: 16. Zij brachten een groot aantal zware beschuldigingen tegen hem in. Lucas vermeldt ze niet; het zullen wel dezelfde zijn geweest als die ze voor Felix hadden ingebracht: deze kerel veroorzaakt overal opstand en heeft getracht onze tempel te ontwijden, 24: 5v. Toen Festus hen echter verhoorde, bleek dat hun opgewonden woordenstroom geen enkel bewijs bevatte, hoe zwaar zij hun beschuldigingen ook aandikten, vs. i8. 8 Paulus' verdediging kwam kort en goed hierop neer: `Ik heb geen enkel misdrijf gepleegd, niet tegen de Joodse wet, niet tegen de tempel en niet tegen de keizer!' Uit Festus' verslag van de zitting blijkt straks dat de apostel daarbij ook de opstanding van de Here Jezus Christus ter sprake had gebracht. De procurator had begrepen dat de hele zaak een geschil betrof over Joodse godsdienstkwesties en 'over een zekere Jezus, een dode van wie Paulus beweerde dat Hij leeft', vs. 19.
Festus gaat overstag 9 De Joden hadden door hun gebrek aan bewijs Festus niet van Paulus' schuld kunnen overtuigen en dus juridisch geen been om op te staan, vgl. vs. 26. Toch hadden zij door hun optreden wel zoveel indruk op hem gemaakt dat hij nu meer dan de week tevoren geneigd was hun een gunst te bewijzen. Het beroemde Romeinse recht moest dan maar wat wijken voor zijn goede verstandhouding met de Joodse autoI
229
§ 35
Paulus in Caesarea (ii)
riteiten. Zonder hun medewerking zou hij de orde in het roerige Judea moeilijk kunnen herstellen. Hij gaf de zaak weliswaar niet geheel uit handen, zoals de Joden wensten, maar hij ging wel een eind overstag. Want hoewel de zaak nu al twee jaar hing en Festus overtuigd was van Paulus' onschuld (vs. 25), weigerde hij hem vrij te spreken. En tot hun grote vreugde hoorden de Joden dat de stadhouder nu bereid was het proces op hun verzoek in Jeruzalem voort te zetten. Zouden zij nu alsnog de kans krijgen Paulus onderweg uit de weg te laten ruimen? Omdat de apostel het Romeinse burgerrecht bezat, moest Festus hem wel eerst vragen: Ilebt u er bezwaar tegen naar Jeruzalem te gaan om daar in deze zaak voor mij terecht te staan?' Paulus beroept zich op de keizer 10 Maar Paulus doorzag meteen de draagwijdte van deze vraag. `Voor mij' in Jeruzalem terechtstaan? Bedoelde Festus dat hij daar zijn oordeel zou uitspreken? Wat had deze verandering van plaats voor zin? Als hij hem in Caesarea, de officiele zetel van de rechtbank, geen recht verschafte, dan zou hij het in Jeruzalem waar men Paulus zo diep haatte zeker niet doen. Nee, hij wilde kennelijk de Joden een gunst bewijzen en Paulus' zaak van de hogere Romeinse rechtbank terugverwijzen naar de lagere van het Sanhedrin. Dit zou hem ongetwijfeld ter dood veroordelen. Vervolgens zou Felix dit vonnis voor de lieve vrede met de Joden moeilijk kunnen vernietigen en zo zou hij formeel toch `voor de stadhouder' geoordeeld zijn, maar wel ter dood! In deze kritieke ogenblikken maakte Paulus voor de derde maal gebruik van zijn Romeinse staatsburgerschap (vgl. i6: 37vv, 22: 25), waarmee hij dankzij Gods voorzienig bestel (22: 14) geboren was. Na twee jaar gevangenschap zag hij in dat ook deze nieuwe landvoogd hem geen recht zou doen. Omdat hij wist dat de Here hem in Rome wilde hebben, had hij mogelijk al eerder besloten zich bij de eerste de beste gelegenheid op de keizer te beroepen. Deze kans deed zich nu voor en hij greep haar onmiddellijk aan. Waardig en mannelijk wees hij de procurator op de wet, die deze maar al te goed kende, vs. 4. Er was geen enkele reden de Joodse Hoge Raad nog weer eens bij de zaak te betrekken. Temeer omdat een Romeins staatsburger niet door een inheemse rechtbank berecht kon wor230
Getuigenis voor Festus
§ 35
den. ' Ik sta bier voor de keizerlijke rechtbank van Caesarea en als Romein behoor ik volgens de Romeinse wet hier geoordeeld te worden. Waarom was dit nog steeds niet gedaan? Tegen de Joden heb ik in geen enkel opzicht iets verkeerds gedaan, zoals fi zelf ook heel goed weet. Mocht ik toch schuldig zijn en iets hebben gedaan waarop de doodstraf staat, dan zal ik mij daar niet tegen verzetten. In dat geval zal ik niet om gratie vragen en ben ik bereid onder de handen van de beul te sterven. Maar als hun beschuldigingen tegen mij op niets berusten, heb ik recht op vrij spraak en kan niemand mij aan hen uitleveren, Touter om hen een genoegen te doen.' Paulus zei `niemand', maar hij bedoelde `u, Festus'. Hij liet duidelijk merken dat hij diens voorstel doorzag als een gunst aan de Joden. Een nauwelijks bedekte beschuldiging van partijdigheid! Speelde hij daarmee geen hoog spel? Niets verhinderde Festus nu wraak te nemen door een onrechtvaardig vonnis uit te spreken. Daarom greep de apostel onmiddellijk naar zijn laatste juridische redmiddel en sprak hij de (in het Grieks twee) woorden waarmee hij het proces hier feitelijk in enkele seconden beeindigde: Ik beroep mij op de keizer! Mogelijk gebruikte hij de Latijnse rechtsterm Caesarem appello. Een Romein had hiertoe het recht wanneer hij meende dat een lagere rechtbank hem geen recht deed. Wij kunnen alleen hoger beroep aantekenen tegen de uitspraak van een lagere rechtbank, maar de Romein mocht het al doen hangende het proces. Daarom kon Paulus zich op de keizer beroepen terwijl en omdat Festus nog geen uitspraak had gedaan. 2 ) 12 Het was nu aan de procurator en zijn assessoren uit te maken of de zaak inderdaad aan de keizer kon worden voorgelegd. 3 ) Een doodvonnis was nu uitgesloten, want Festus was gebonden aan deze wet: `Aan geweldpleging is schuldig hij die, wanneer hij met macht bekleed is, een Romeins burger, die zich beroept op de keizer, doodt of laat doden'. 4 ) Daarom moest hij Paulus na overleg met zijn juridische adviseurs wel meedelen: `LJ hebt u op de keizer beroepen, dan zult u ook voor 5 ) de keizer verschijnen.' Destijds was dit Nero (54-68) die onder invloed van de filosoof Seneca zijn regering met vijf goede jaren begon. 6 ) Natuurlijk beriep Paulus zich niet in de eerste plaats op hem ter wille van zijn eigen veiligheid, maar vooral vanwege de unieke gelegenheid die dit hem zou 231
§ 35
Paulus in Caesarea (ii)
bieden om het evangelie te verkondigen in de kringen waarin hij anders nooit zou komen, vgl. Ef. 6: 19v, Fil. : 19v, 2 Tim. 4: 17. Een bijkomend motief kan zijn geweest dat als hij zou worden vrijgesproken de door hem gestichte kerken uit de heidenen mettertijd als collegia licita, bij de wet geoorloofde gezelschappen, erkend zouden worden. 7 ) Voor de Joden was de zaak hiermee beeindigd. Zij hadden hun uiterste best gedaan de naam van de Here Jezus te verdelgen door zijn apostel te doden, maar zij hadden het tegendeel bereikt. Hij had hun kwaad ten goede gewend. Zonder het te willen hadden zij eraan meegewerkt dat de apostel de naam van Christus Jezus nu zou verkondigen in Rome, de hoofdstad van het wereldrijk. 3. FESTUS LEGT PAULUS' ZAAK VOOR AAN KONING AGRIPPA, HAND. 25: 13-27
Paulus had zich nu wel op de keizer beroepen, maar wat moest Festus daarover aan Zijne Majesteit schrijven? In die verlegenheid besloot hij koning Agrippa te raadplegen en dit consult gebruikte de Here om Paulus in de gelegenheid te stellen ook voor die vorst en zijn gevolg van Hem te getuigen. Hij had hem immers ook geroepen om zijn naam onder koningen uit te dragen, 9: 15. Daarom liet Hij hem het Joodse land niet verlaten voordat hij ook de Joodse koning en de Romeinse procurator met hun hoge gevolg het evangelie had verkondigd. Herodes Agrippa ii en Bernice bij Festus op bezoek 13 Enkele dagen na zijn ambtsaanvaarding en de rechtszaak tegen Paulus kreeg Festus twee hoge gasten op bezoek. Koning Herodes Agrippa ii, die over het aangrenzende gebied regeerde, kwam met zijn zuster `koningin' Bernice in Caesarea zijn opwachting maken bij de nieuwe procurator. Drusilla, de vrouw van de vorige stadhouder Felix (24: 24), was eveneens een zuster van hen. Zij stamden alle drie uit het antichristelijke geslacht van de Herodessen, vgl. p. 224. De Herodes Agrippa II over wie Lucas nu handelt, was zeer Romeinsgezind. Dit bezoek aan de nieuwe procurator getuigt daar ook van. Hij noemde zich Grote Koning, trouwe vriend van Caesar en vriend van Rome. Tijdens de Joodse Opstand (66-7o), die hij had getracht te voorkomen, koos hij de zijde van de Romeinen. Hij kende het 232
Getuigenis voor Festus
35
Jodendom door en door (26: 3) en was vertrouwd met de Hebreeuwse Bijbel, 26: 26v. De keizer had hem benoemd tot toezichthouder op de tempel en hem tevens het recht verleend de hogepriester te benoemen en of te zetten. Zijn zus Bernice was evenals zijn andere zus Drusilla een vrouw van buitengewone schoonheid, maar zij had een heel slechte reputatie. Van haar dertiende tot haar twintigste was ze in strijd met de Thora en op bevel van haar vader getrouwd geweest met zijn broer ofwel met haar oom. Na diens dood leefde zij met haar broer koning Agrippa, volgens velen als man en vrouw. Van deze incestueuze verhouding werd tot in Rome, waar hij was opgegroeid, schande gesproken. Om dit schandaal te camoufleren, was ze enige tijd gehuwd met de koning van Cilicie, maar die liet ze al gauw in de steek om naar haar broer terug te keren. Rond de val van Jeruzalem in 7o was zij eerst de maitresse van keizer Vespasianus en vervolgens van diens zoon keizer Titus. Haar hoop door een huwelijk met hem keizerin te worden, ging echter in rook op. De publieke opinie in Rome veroordeelde deze verbintenis met een Jodin bij voorbaat zo scherp dat Titus haar verstootte. Wat moet ik met die Paulus? 14 In het paleis van Festus dat hun grootvader had laten bouwen, hadden zij als kinderen gewoond en gespeeld. Gedurende de vele dagen die zij bij hem logeerden, bracht Festus ook de voor hem zo lastige zaak 'Paulus' ter sprake. Wat moest hij aan de keizer schrijven over een man die onschuldig was, maar die hij om de Joden te gerieven niet onschuldig had verklaard? Hij wilde wel eens horen wat een Joods vorst als Agrippa daarvan dacht. Daarop legde Festus de koning het geval aldus voor. Mijn voorganger Felix heeft hier bij zijn vertrek een man in arrest achtergelaten met wie ik eerlijk gezegd niet goed raad weet. 15 Toen ik namelijk in Jeruzalem was, dienden de hogepriesters en oudsten van de Joden een aanklacht tegen hem in en vroegen mij om zijn veroordeling. 16 Ik heb hun op dit verzoek geantwoord dat wij Romeinen niet gewoon zijn welk mens dan ook bij wijze van gunst uit te leveren. Eerst moet de beklaagde met zijn beschuldigers geconfronteerd worden en de kans krijgen de aanklacht te ontzenuwen. 233
§ 35
Paulus in Caesarea (ii)
r 7 Ze kwamen toen mee hiernaartoe en zonder verder uitstel heb ik me de volgende dag op de rechterstoel gezet en bevel gegeven de man voor te leiden. 18 Maar toen de aanklagers om hem heen stonden, beschuldigden zij hem tot mijn verbazing helemaal niet van het soort misdrijven dat ik verwacht had: oproer of zoiets, waarom ik hem gemakkelijk had kunnen veroordelen. Er was echter geen sprake van een overtreding of misdaad.' Hiermee veroordeelde Festus zichzelf: hij had Paulus dus ten onrechte vrijspraak onthouden! Bovendien hadden de Joden wel degelijk 'vele zware beschuldigingen' tegen Paulus ingebracht, alleen hadden ze die niet kunnen bewijzen, vs. 8. Toch doet Festus zich hier voor als een onkreukbare Romeinse rechter. 19 `Ze hadden alleen maar een paar kwesties met hem over hun eigen godsdienst en over een zekere Jezus die gestorven is, maar van wie Paulus beweerde dat hij leeft.' Hieruit blijkt dat Paulus bij zijn verdediging veel meer gezegd had dan Lucas in vs. 8 vermeldde. De apostel had ook hier — hoe kon het anders — de gelegenheid aangegrepen om voor de landvoogd te getuigen dat Jezus Christus van tussen de doden was opgestaan. Zijn sadducese aanklagers hadden dit wel fel tegengesproken, maar hij had met grote ernst en nadruk volgehouden dat hij Hem zelf na zijn opstanding had gezien en gehoord. En zou hij daarbij ook niet in enkele zinnen verkondigd hebben dat God deze Jezus tot Heer en Wereldredder had aangesteld voor ieder die in Hem geloofde? Festus had dit in elk geval goed van Paulus begrepen: Jezus leeft! Uit de afstandelijke toon waarop hij dit koning Agrippa meedeelt, valt of te leiden dat hij er niet door tot geloof gekomen was, maar er ook niet de minste reden in had gezien om Paulus te veroordelen. Toch had ook hij het apostolische getuigenis gehoord en de volgende dag zou hij het nogmaals te horen krijgen! 20 `Aangezien ik van deze problemen niet op de hoogte ben, vroeg ik hem of hij bereid was naar Jeruzalem te gaan om daar terecht te staan. 21 Maar toen nam de zaak plotseling een verrassende wending. Die Paulus weigerde opnieuw voor het Sanhedrin terecht te staan en beriep zich op de keizer. Uitlevering aan de Joden was daardoor onmogelijk geworden. In afwachting van de beslissing van Zijne Kei-
234
Getuigenis voor Festus
§ 35
zerlijke Hoogheid (Latijn: 'de Augustus') verkoos hij bier in voorarrest te blijven. Daarom heb ik bevel gegeven hem in hechtenis te houden tot ik hem met een transport naar Caesar kan doorsturen. Daar is nu het wachten op.' 22 Agrippa had in de laatste jaren ongetwijfeld al veel over Paulus gehoord en nu deed zich bier een prachtige kans aan hem voor die bekende woordvoerder van de christenen te ontmoeten. Daarom zei hij tot Festus: `Ik zou zelf die man ook wel eens willen horen.' Daartegen had deze geen enkele bezwaar, integendeel. Hoe eerder hoe liever. Hij zei dan ook: kan. U hoort hem morgen!' Zo verschafte de Here zijn apostel een nieuwe, prachtige gelegenheid om van Hem te getuigen voor koning Agrippa, koningin Bernice, de procurator Festus in gezelschap van vele hoge burgerlijke en militaire autoriteiten. Want God wil dat ook zulke hooggeplaatste mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen, 1 Tim. 2: 4. NOTEN I) Een geslachtsnaam die laat zien dat de alleroudste Romeinen boeren waren, want Porcius is afgeleid van het woord porcus, dat varken betekent. Festus is een minder prozaIsche naam: hij betekent feestelijk, vgl. A. Sizoo, Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen, 1948, 198. 2) Het gesprek waarin dit beroep plaats vindt is in het Grieks zeer fel van toon, vgl. J. van Eck, Paulus en de koningen, Franeker 1989, 65. Hij wijst er t.a.p. tevens op dat de ontstaansgeschiedenis en de juridische implicaties van het beroep op de keizer niet meer volledig te achterhalen zijn. 3) 'Het werd niet ingewilligd wanneer de zaak niet belangrijk genoeg was, wanneer de verdachte al een schuldbekentenis had afgelegd of wanneer het proces niet kon worden uitgesteld', Studiebijbel a.l. 4 ) `Vermoedelijk zal de lezer zich afvragen, hoe het mogelijk was, dat de keizer al de zaken in hooger beroep, die uit het onmetelijke rijk tot hem gezonden werden, kon berechten. We zijn met dit alles niet precies op de hoogte, maar waarschijnlijk moeten we daarover als volgt oordeelen. In den tijd van Paulus was het aantal van hen, die zich op den keizer beriepen, nog niet zoo groot, zoodat de meesten ook wel door den keizer konden berecht worden. Later ging dat niet meer en toen schijnt de keizer de zaken verwezen te hebben naar andere instanties, vooral naar den praefect van de keizerlijke lijfwacht. Trouwens, in het algemeen mag men wel aannemen, dat een beroep op den keizer beteekende een beroep op de hoogste instantie te Rome, die dan namens den keizer recht sprak', A. Sizoo, a.w., io4v.
235
§ 35
Paulus in Caesarea (ii)
`Suetonius vertelt in zijn levensbeschrijving van Augustus dat de keizer soms tot in de nacht doorging met rechtspreken. Soms — als hij zich lichamelijk niet wel voelde — gebeurde dat vanaf een bed dat neergezet werd op de plaats waar hij recht sprak, of zelfs bij de keizer thuis. 'De manier waarop hij recht sprak', vertelt Suetonius, 'was niet alleen zeer nauwgezet, maar getuigde ook van grote mildheid'. Hij probeerde niet te hoog te straffen en liet zoveel mogelijk verzachtende omstandigheden meespreken. Keizer Claudius was grilliger in zijn rechtspraak, terwijl Domitianus in zijn begintijd als zeer nauwgezet bekend stond', J. van Eck, a.w., 65. 5) `Epi means: "before Caesar shalt thou go" and not "to Caesar"', R. C. H. Lenski, comm. a.l. Vgl. W Bauer, s.v.: `vor den Kaiser kommen 25,12.' 6) Achteraf beschouwd als 'a miniature golden age, the quinquennium Neronis', F. F. Bruce, comm. a.l. 7 ) F. E Bruce, comm. a.l.
236
§ 36
HANDELINGEN 25: 23-26: 32 PAULUS IN CAESAREA (III): ZIJN GETUIGENIS VOOR KONING AGRIPPA EN DE VOORNAAMSTEN VAN DE STAD Alweer zo'n fascinerend toneel! De prachtige audientiezaal van het stadhouderlijke paleis in Caesarea. De ontplooide banieren van Agrippa, de Joodse koning van Galilea en andere provincies. Naast hem zijn zuster, prinses Bernice, een vrouw van buitengewone schoonheid. Voorts de procurator Festus. Hoge Romeinse officieren in gala-uniform. Militairen met hun schilden en brede zwaarden stram in de houding. Een groot aantal burgerlijke en militaire autoriteiten. Allen samengekomen om te luisteren naar Paulus, de apostel van Jezus Christus. Wie had hen daarvoor bijeengeroepen? Op het eerste gezicht de procurator. Toen koning Agrippa hem de vorige dag de wens te kennen had gegeven dat hij 'die man' ook wel eens wilde horen, had Festus reeds tegen de volgende dag aan dat verzoek voldaan. Zelf hoopte hij uit deze bijeenkomst materiaal te verzamelen voor de brief waarin hij Paulus' beroep op de keizer voor Zijne Majesteit zou toelichten. Maar Lucas verhaalt in dit boek verdere Handelingen van Jezus Christus, nu vanuit de hemel, vgl. dl. 1, p. 1o. Zo beschouwd was Hij degene die de hele militaire en bestuurlijke top van Caesarea bijeen had gebracht. Hij had Paulus immers geroepen om ook in de hoogste kringen zijn naam (= woorden en daden) bekend te maken, 9: 15. Daarom was Festus onbewust Jezus' instrument. Onder diens leiding had de procurator de gehoorzaal van zijn paleis als evangelisatielokaal beschikbaar gesteld en de hele elite van Caesarea opgetrommeld om naar het evangelie van Jezus Christus te komen luisteren. Om zich vervolgens samen met koning Agrippa en prinses Bernice ook onder Paulus' gehoor te scharen. 237
Paulus in Caesarea WO: Zijn getuigenis voor Helaas zei hij niet wat Cornelius in ditzelfde Caesarea indertijd tot Petrus had gezegd: `Wij zijn dan nu alien aanwezig voor het aangezicht van God, om te horen al wat u door de Here is opgedragen', io: 33. Maar naar hem luisteren, dat deden ze wel. 1. FESTUS OPENT DE BIJEENKOMST, HAND. 25: 23 27 In Korinte had Paulus enige tijd in een woonhuis gepreekt, meest voor onaanzienlijke mensen, Hand. 18: 7, 1 Kor. 1: 26. Maar hier in Caesarea stond hij in een paleis, voor een koning, een procurator en de voornaamste burgers van de stad. Er zullen ook wel aanzienlijke Joden bij geweest zijn, maar vermoedelijk waren de meeste aanwezigen heidenen. 23 Met veel vorstelijk vertoon betraden koning Herodes Agrippa ii en zijn zuster Bernice de gehoorzaal. Geescorteerd door hoge officieren in vol ornaat. Nadat allen hun plaats hadden ingenomen, werd de apostel op Festus' bevel voorgeleid. Als nederige, eenvoudig geklede gedetineerde stak hij scherp of bij de pracht en praal van zijn omgeving, maar als gezant van Jezus Christus was hij het die de hele samenkomst domineerde. -
Festus stelt Paulus voor 24 Voordat de procurator de leiding van het onderzoek overdroeg aan koning Agrippa, stelde hij de apostel Paulus met de volgende toespraak aan de vergadering voor. `Koning Agrippa (naar de gewoonte van die tijd werd Bernice niet genoemd), geachte aanwezigen! Hier ziet u de man om wie de hele Joodse bevolking, zowel hier als in Jeruzalem, zich met een zware aanklacht tot mij gewend heeft. Zij schreeuwden dat hij niet langer in leven mocht blijven.' Dat ze dit ook voor Festus hadden geroepen, wisten we nog niet, maar het ligt wel in de lijn van 21: 36 en 22: 22. 25 `Na gerechtelijk onderzoek bleek mij dat hij geen halsmisdaad heeft misdreven, maar dat het geschil tussen hem en de Joden om geloofszaken draaide die niet voor een Romeinse rechtbank thuishoorden, vs. 18v. (Teofilus zal dit met genoegen hebben gelezen. Alweer een Romeinse rechter die Paulus onschuldig verklaarde! , vgl. i 8: 14v.) Van de doodstraf die de Joden eisten, kon dus geen sprake zijn. Maar aangezien hij zich op Zijne Keizerlijke Hoogheid heeft beroe238
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
36
pen, heb ik besloten hem naar Rome te zenden.' Letterlijk noemde Festus de keizer de Sebastos (Latijn: 'de Augustus' = de vererenswaardige), een term die op vergoddelijking wijst. 1 ) 26 Alleen zit ik met het probleem dat ik onze Kurios (= Heer) iets concreets over deze gevangene moet schrijven, terwijl ik nets stelligs over hem te melden heb. Daarom heb ik hem hier in het bijzonder voor u, koning Agrippa, laten voorleiden in de hoop dat ik na afloop van dit onderzoek weet wat ik Zijne Majesteit moet schrijven. Als kenner van de Joodse religie (26: 3,26) ontdekt u misschien strafbare feiten die mij zijn ontgaan. Het zou dus voor Agrippa weer om dezelfde vraag draaien als voor Felix al aan de orde was geweest: als Paulus geen halsmisdaad had bedreven, had hij zich dan met zijn leer van de Joodse religio licita afgescheiden? Dit was een door de staat beschermde godsdienst. Als hij zich daartegen had misgaan, zou hij ook de Romeinse wet overtreden hebben, vgl. p. 216. Op dit punt hoopte Festus van de Joodse vorst informatie te ontvangen 27 'Het lijkt me namelijk onzinnig een gevangene in hoger beroep naar Rome door te sturen zonder te vermelden waarvan hij beschuldigd wordt.' Festus kon niet schrijven: `Majesteit, deze man is onschuldig. Maar omdat ik hem aan de Joden wilde uitleveren, sprak ik hem niet vrij en daartegen beriep hij zich op u.' Dan had de procurator zijn eigen onrechtvaardigheid erkend en zeker Nero's misnoegen op zijn hals gehaald. Festus noemde de keizer kurios, dat is Heer, godenzoon 2 ), vs. 26. Dezelfde titel gebruikten de antieke heidenen voor hun goden. Het Nieuwe Testament reserveert hem voor onze Kurios Jezus Christus. Honderd jaar later zou Polycarpus van Smyrna de brandstapel opgaan omdat hij weigerde `Kurios Jezus' te verloochenen door `Kurios Caesar' te zeggen. 2. PAULUS GETUIGT VOOR KONING AGRIPPA EN DE ELITE VAN CAESAREA DAT JEZUS IS OPGESTAAN ALS DE KURIOS EN REDDER VAN JODEN EN HEIDENEN, HAND. 26: 1-23
De bijeenkomst die Festus op verzoek van koning Agrippa in zijn paleis organiseerde, betekende voor Paulus geen nieuw verhoor. De vorst 239
§ 36
Paulus in Caesarea (III): Zijn getuigenis voor
bezat buiten de grenzen van zijn eigen rijk geen juridische bevoegdheid. En Festus' rechterlijke macht over Paulus was met diens beroep op de keizer beeindigd. De bijeenkomst had dus meer weg van een hoorzitting dan van een rechtszitting. Nadat Festus de vergadering had geopend, droeg hij de leiding over aan koning Agrippa. Deze Joodse vorst was Paulus welgezind. Hij had zelf te kennen gegeven dat hij Paulus graag eens zou horen preken, 25: 22. Hij koos dan ook niet voor een ondervraging, maar gaf de apostel alle ruimte om over zijn zaak te zeggen wat hij wilde. Daarmee bood hij hem een schitterende gelegenheid om aan heel dit hoge gezelschap te verkondigen dat met Jezus' opstanding voor Joden en heidenen het licht was opgegaan. Als een echte antieke redenaar strekte Paulus daarop als eerbetoon aan zijn hoorders zijn hand uit en stak van wal. Het is de laatste en grootste redevoering die we van hem te horen krijgen. Uiteraard biedt Lucas daarvan ook nu een samenvatting. Wij moeten er dus veel meer uit afleiden, dan Lucas woordelijk zegt' (Calvijn). Voor de derde maal Paulus' levensloop Evenals voor de Joden in Jeruzalem (22: 1-21) zette Paulus ook nu geen redenering op, maar kwam hij met feiten. Hij vertelde namelijk ook Kier hoe de Here hem op de weg naar Damascus tot apostel geroepen had. Daar had hij Jezus' heerlijkheid gezien en zijn stem gehoord en zodoende was hij getuige geworden van Jezus' opstanding. Dit onomstotelijke heilsfeit wilde hij zijn hoorders vooral voorhouden. Lucas vermeldt deze geschiedenis nu voor de derde maal, maar telkens in een ander kader en met andere accenten. In Hand. 9: Paulus' roeping tot het apostolaat onder de heidenen. In Hand. 22: het laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel. In Hand. 26: in de opstanding van Jezus Christus is de Hoop van Israel vervuld. Omdat we Paulus' vroegere levensloop bij Hand. 9 reeds schetsten en daarbij ook Hand. 22 en 26 betrokken, verwijzen we voor nadere bijzonderheden naar dl. I, 212-221. Wij gaan nu na hoe hij zich met het relaas van zijn levensloop verdedigde tegen 'alles waarvan ik door Joden word beschuldigd', vs. 2.
240
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
§36
Inleiding 2 Twee jaar (!) had de apostel nu door toedoen van zijn vijanden onschuldig in de gevangenis gezeten. Toch greep hij deze gelegenheid niet gretig aan om zijn vrijlating te bepleiten. Zelfs zonder een spoor van wraakzucht te vertonen, zweeg hij over eigen onrecht en greep hij de gelegenheid aan om koning Agrippa en de elite van Caesarea krachtig te betuigen dat Jezus leeft en dat Hij de Kurios en Redder is van Joden en heidenen. 3 ) Omdat hij door Joodse aanslagen en beschuldigingen gevangen zat, sprak hij er eerst zijn blijdschap over uit dat hij zich nu mocht verweren voor een Joodse vorst die bekend was met het Oude Testament: Ik feliciteer mijzelf, koning Agrippa, dat ik mij vandaag juist voor u mag verdedigen tegen de aanklachten die Joden tegen mij hebben ingediend. 3 U bent immers uitstekend op de hoogte van alle Joodse gebruiken en onderlinge geschillen (zoals die tussen farizeeen en sadduceeen over de opstanding van de doden). Daarom verzoek ik u geduldig naar mij te willen luisteren.' Ik sta terecht om de Hoop van Israel 4 'Wel, voor de Joden ben ik van kindsbeen of geen onbekende. Wie van mijn volksgenoten weet niet wat voor leven ik vanaf mijn prille jeugd onder hen heb geleid, eerst in Tarsus en later in Jeruzalem 5 Hoe lang kennen ze mij nu al! Als ze wilden — maar ze maken mij liever zwart — zouden ze van mij kunnen getuigen dat ik als farizeeer en leerling van Gamaliel leefde volgens de voorschriften van de strengste richting in onze godsdienst.' Koning Agrippa had dus bepaald geen vijand van het Jodendom voor zich, zoals Paulus' tegenstanders beweerden, maar een rasechte, orthodoxe Jood, in afkomst, opleiding en geloofsijver. 6 'En waarom sta ik nu terecht? Niet om misdaden tegen de Joodse wetten of de Romeinse overheid, maar in de grond van de zaak om wat de kern van ons geloof is: de hoop op de Verlosser die God aan onze vaderen heeft beloofd, Rom. 9: 4. Anders gezegd: ik sta terecht om de hoop op het vrederijk van de Messias.' Daarin verwachtten alle Joden (behalve de sadduceeen) de opstanding van de doden, dat wist Agrippa wel. 4 ) 241
sr 36
Paulus in Caesarea (iii): Zijn getuigenis voor
7 `Overal zien onze twaalf stammen met groot verlangen uit naar de vervulling van die belofte. Daarvoor dienen zij God onvermoeid, dag en nacht, met gebeden, morgen- en avondoffers en met bestudering van Mozes en de Profeten. Uitgerekend om die oerjoodse hoop word ik door Joden aangeklaagd, majesteit! En dan te bedenken dat ik `de hoop van Israel' (28: 2o) met alle kracht verkondig!' Waarom hij dan toch beschuldigd werd? 8 Nu, dat wisten alle Joden in de zaal. Omdat hij verkondigde dat met Jezus' opstanding uit de dood (25: 19) dit vrederijk op komst was en `de hoop van Israel' in vervulling ging! Waarom wordt het bij u (meervoud) ongeloofwaardig gevonden dat God doden opwekt?' Een retorische vraag, waarmee hij zich niet alleen tot Agrippa, maar tot zijn hele gehoor richtte. Wist dan geen enkele Jood in de zaal dat Jezus driemaal een Bode had opgewekt?, vgl. vs. 26b. In elk geval getuigde de Schrift dat God de zoon van de weduwe van Sarefat en die van de Sunamitische had opgewekt, 1 Kon. 17: 22, 2 Kon. 4: 35, vgl. 13: 21. Waarom kon Hij dan ook Jezus van Nazaret niet hebben opgewekt? Een vraag die op de aanwezige heidenen vast diepe indruk gemaakt heeft, vgl. 17: 31 v. Kende deze man een God die dOden opwekt? Jezus en zijn gemeente fel bestreden Paulus voelde zich echter boven dit ongeloof aan Jezus' opstanding niet verheven. Eerlijk en ootmoedig bekende hij dat hij zich er ook een tijdlang aan had bezondigd en hoe verblind hij toen was. Het relaas van zijn christenvervolging is hier uitgebreider dan in 9: 1 en 22: 4v. 9 `Grif geloofde ik de leugen van de Joodse Raad dat Jezus' discipelen zijn lijk 's nachts gestolen hadden, Mat. 28: 11-15. Ik was er vast van overtuigd dat Hij een valse messias was. Daarom meende ik God een heilige dienst te bewijzen als ik de naam (= woorden en daden) van Jezus van Nazaret fel bestreed. o Dit heb ik dan ook uit alle macht gedaan. Eerst in Jeruzalem. Met toestemming van de hogepriesters heb ik vele (!) heiligen [zo noemt Paulus hen nu, schuldbewust] in gevangenissen opgesloten. En wanneer het tribunaal een doodvonnis overwoog, stemde ik daar altijd mee in. Koning Agrippa, ik moet u met diepe schaamte bekennen dat ik als een dolle tegen de volgelingen van Jezus tekeer ben gegaan. Er 242
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
§ 36
was geen synagoge of ik heb er meer dan eens geprobeerd hen door pijnlijke lijfstraffen te dwingen hun geloof in Jezus af te zweren. Nu ik Hem als Gods Zoon ken, zie ik in dat ik hen daarmee tot Godslastering aanzette. In mijn tomeloze razernij heb ik ze zelfs in de steden buiten onze grenzen vervolgd. Z6 diep haatte ik Jezus en z6 stellig was ik ervan overtuigd dat Hij dood was en onmogelijk de Messias kon zijn.' Totdat de opgestane Jezus mij verscheen Natuurlijk vroeg de hele zaal zich nu af hoe zo'n felle bestrijder veranderd was in een belij der van Jezus' opstanding en Messiasschap. Deze ommekeer was geen vrucht van schriftstudie, want die las hij toen nog door een gekleurde bril. Jezus van Nazaret had zelf ingegrepen! We bespraken dit uitvoeriger bij 9: 3-8 en 22: 6-11. 12 'Het gebeurde toen ik als inquisiteur in opdracht en met volmacht van de hogepriesters op reis was naar Damascus. 13 Ik herinner het mij nog precies, koning. Het was midden op de dag. Plotseling zag ik rechtstreeks uit de hemel een licht zo verblindend fel, nog feller dan dat van de zon in haar zenit!' Dit was een Godsverschijning! Dat begrepen Agrippa en de overige Joden als schriftkenners natuurlijk meteen. 14 `Dit bovenaardse licht maakte zo'n overweldigende indruk op ons dat ik met mijn hele arrestatieteam op de grond viel. Toen hoorde ik een stem die mij niet aansprak bij mijn Griekse naam Saulos, maar mij in het Hebreeuws vroeg: Sjaoel, Sjaoel, waarom vervolg je mij? Verzet tegen Hem verklaarde Hij zinloos. Paulus was bezig Jezus' gemeente te vervolgen, maar Jezus wilde Paulus' gaven en talenten gaan gebruiken om haar uit te breiden. Nu leek hij met zijn bestrij ding van Jezus op een onwillig trekdier dat kwaad achteruit trapt, maar daarmee niets anders bereikt dan dat het zich bezeert aan de puntige stok van de drijver. 15 'Ik vroeg: `Wie bent u dan, Heer?' De Heer antwoordde: 'Ik ben Jezus, die jij vervolgt.' Verbijsterende ontdekking! Dus de man die naar Paulus' diepe overtuiging een valse Messias was geweest, maar gelukkig dood en begraven was, leefde wel! En in hemelse glorie! Wat het Sanhedrin over Jezus' lege graf had meegedeeld (Mat. 28: I 1-15), was een leugen! De christenen hadden gelijk: God had Hem wel opge243
§ 36
Paulus in Caesarea (III): Zijn getuigenis voor
wekt en daarmee tot Heer en Messias uitgeroepen!, vgl. 2: 36. God was begonnen de Hoop van Israel te vervullen! En dit Goddelijke heilswerk had hij, Paulus, te vuur en te zwaard bestreden! Levendiger en krachtiger kon Paulus Jezus' opstanding niet betuigen. Koning Herodes Agrippa, zijn zuster Bernice, de procurator Festus en alle andere autoriteiten in hun gevolg hoorden nu de waarheid omtrent Jezus van Nazaret. En wel uit de mond van een man die Jezus' stem had gehoord en bij het zien van Jezus' hemelse luister blind op de grond was gevallen. Dat hij Jezus eerst fel had gehaat, maakte zijn getuigenis des te geloofwaardiger. De opdracht die Hij me gaf Vervolgens vertelt Paulus wat Jezus hem daarna opdroeg. Dat Hij hem dit in Damascus via Ananias liet weten (9: io-16, 22: 12-15) en dat de Here hem later nogmaals verschenen was (22: 17-21), laat hij weg. Dit achtte hij op dit moment voor zijn gehoor niet van belang. 16 `Toen ik daar verpletterd en door zijn verschijning blind op de grond lag, riep Hij mij toe: `Korn overeind en sta op je voeten!" Zoals een knecht voor zijn heer staat, klaar om diens opdrachten uit te voeren, zo moest Paulus gedienstig voor Jezus `staan', vgl. Deut. 31: 14, Luc. I : 19. Zo had de Here Ezechiel ook toegesproken, toen Hij hem tot profeet riep: `Mensenkind, sta rechtop! Ik zend u naar de Israelieten. U moet hun mijn woorden overbrengen', Ez. 2: I, 3, 7. Paulus stond dus op een lijn met Jesaja, Jeremia, Ezechiel en de andere profeten! Zoals zij door de Here gezonden waren, was Paulus het ook. `Want,' vervolgde Hij, `Ik ben je verschenen om je aan te stellen als mijn dienaar en getuige van alles wat je van Mij zag en nog zult zien', vgl. 18: 9, 22: 17V, 23: II, 2 Kor. 12: I, Gal. I: 12. Zo was hij tot apostel geroepen en op een lijn geplaatst met de andere apostelen. Wat het inhield getuige van Christus te zijn, bespraken we in dl. I 23v. Kortom, uit dit eerste deel van Paulus' verdediging hadden Agrippa en de andere hoorders drie machtige feiten vernomen. Ten eerste dat de gekruisigde Jezus van Nazaret uit de dood was opgestaan. Ten tweede dat Hij van God hemelse heerlijkheid had ontvangen. Ten derde dat Hij van zijn vervolger zijn verkondiger had gemaakt. Dit getuigenis sloeg de bodem weg onder alle ontkenning van Jezus' opstanding en Messiasschap, zowel toen en daar als hier en nu. ,
244
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
§ 36
Met Zijn verrijzenis begon de Hoop van Israel (vs. 6v.) in vervulling te gaan. Hij was opgestaan als 'de eersteling van hen die ontslapen zijn', I Kor. 15: 20. Eerst de Jood, maar ook de Griek 17 Om dit te betuigen had Jezus Paulus niet alleen naar de Joden gezonden, maar vooral naar de heidenen. Een levensgevaarlijke opdracht! Daarom had Hij hem reeds bij zijn roeping op zware tegenstand voorbereid en verzekerd: `Ik zal je daarbij beschermen 5 ) tegen het verzet van de heidenen, maar vooral tegen dat van je eigen yolk.' Een dergelijke belofte had Jeremia eveneens ontvangen! , Jer. I : 8, 19. En hoeveel aanslagen tegen Paulus' leven had de Here sindsdien inderdaad al niet verijdeld? 18 Want Hij had zich niet laten kruisigen om zo min mogelijk zondaars te redden, maar zoveel mogelijk. De ogen van allen moeten ervoor geopend worden dat zij van nature in de macht van satan verkeren, in het rijk van duisternis, zonde, leugen en dood. Maar Jezus is als de Knecht van de Here het Licht van de wereld, Jes. 42: 6v, Joh. 8: 12, 9: 5, vgl. Ef. 5: 8,1 Petr. 2: 9. Hij heeft door zijn opstanding het onvergankelijke leven aan het licht gebracht. Wie in Hem gelooft en zich van satan tot God bekeert, krijgt vergeving van zonden en beerft met alle geheiligden het eeuwige leven, Kol. : 12, I Petr. : 4. Dat moest Paulus overal gaan verkondigen. Terwijl hij dit zei, deed hij het! Vol liefde voor deze arme rijken predikte hij het hoge gezelschap Gods genade in Christus Jezus. Hij verkondigde haar aan koning Agrippa en zijn zuster Bernice, twee telgen uit het geslacht van de Herodessen en evenals zovele Joden verloren schapen van het huis Israel. Tegelijk verkondigde hij Porcius Festus en de andere heidenen dat zij evengoed als de Joden Messias Jezus als Verlosser nodig hadden. Anders zouden zij ziende blind blijven, in de macht van satan, de aartsleugenaar. Maar als zij zich van de duisternis naar het licht keerden en hun vertrouwen stelden op Jezus van Nazaret, dan zouden zij ook burgers van het rijk van God worden en erfgenamen van het eeuwige leven. Daarvoor hoefden zij dan niet als Joden te gaan leven, maar alleen in God en zijn Messias te geloven.
245
§ 36
Paulus in Caesarea WO: Zijn getuigenis voor
Hierom hebben de Joden mij bijna vermoord 19 'Welnu, koning Agrippa, omdat niemand minder dan Jezus zelf mij deze verkondiging opdroeg, ben ik die hemelse verschijning nooit ongehoorzaam geweest. U begrijpt dat ik eenvoudig niet anders kon doen dan op slag van zijn vervolger zijn verkondiger worden. 20 Dit heb ik dan ook ijverig gedaan. Eerst wendde ik mij tot de inwoners van Damascus en Jeruzalem en op het hele Judese platteland 6 ), later ook tot de heidenen. Overal riep ik hen op zich met berouw van hun Joodse leven uit de 'wet' of van hun heidense afgoden te bekeren tot God en alles te doen wat bij hun nieuwe leven paste. Feitelijk verkondigde ik daarmee dezelfde boodschap als Johannes de Doper en Jezus zelf hadden gepredikt, Mat. 3: 2,8; 4: 17; Tit. 2: 14, 3: 8: 21 Dat, dat is de reden waarom de Joden mij in de tempel grepen en mij voor de zoveelste keer wilden vermoorden. 7 ) Wat zij tegen mij aanvoeren — dwaalleer verbreiden en oproer maken (2 1:26-29; 24: 5v) - zijn pure leugens. Alles zit vast op mijn verkondiging van de gekruisigde en opgestane Jezus! En vooral dat ik Hem niet alleen predik als Redder van de Joden, maar evengoed van de heidenen, Ef. 2: I I 22. Zonder van de laatsten gehoorzaamheid aan de Wet van Mozes te eisen. Dat heidenen daardoor voor God op een lijn worden gesteld met Joden, is voor hun Joodse trots onverteerbaar!, 22: 21, I Tes. 2: i6. Daarom haten zij mij zo intens dat ze mij in de tempel bijna hadden vermoord.' -
En nog getuig ik van Hem, in de lijn van Mozes en de profeten 22 Ja, hoe vaak hadden de Joden nu al een moordaanslag op hem gepleegd? Als gevolg van de laatste zat Paulus nu al twee jaar in de gevangenis. Maar daarover klaagt hij zoals gezegd met geen woord. Zeker, als gevangene stond hij nu tenminste onder Romeinse bescherming, maar daarin zag hij G6ds helpende hand. Tot nu toe had de Almachtige alle aanslagen van Joden en heidenen tegen hem verijdeld en was hij staande gebleven als getuige van Jezus Christus, voor hoog en laag. Hij had het evangelie verkondigd aan slaven en soldaten, maar evengoed aan de proconsul van Cyprus en nu aan koning Agrippa en procurator Festus met hun hoge gezelschap. En was hij daarbij in strijd gekomen met het officiele jodendom als `religio licita', zoals de Joden in het proces voor stadhouder Felix 246
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
§36
hadden beweerd?, vgl. p. 216v, 219v. Nee, ook deze beschuldiging miste elke grond. Paulus was in zijn verkondiging van Messias Jezus nooit afgeweken van wat Mozes en de Profeten over Hem hadden geprofeteerd, Luc. 24: 27, 44. 23 Jezus was gekruisigd en gestorven, daarOver waren Joden en christenen het eens. Maar was daarmee de Schrift vervuld? M6est de Messias lijden en sterven? En was Hij uit de dood verrezen, zoals Paulus getuigde? Hierom werd hij door de Joden fel bestreden en vervolgd. Toch had hij Mozes en de Profeten geheel aan zijn kant! Alle Joodse beschuldigingen tegen Paulus richtten zich dan ook feitelijk tegen de Heilige Schrift! De mozaische offerdienst had inderdaad de dood van de Verlosser geeist, Lev. 17: i 1, Hebr. Io. Ook de Profeten hadden zijn lijden en sterven voorzegd, maar tevens aangekondigd dat Hij als Eerste voorgoed uit de dood zou opstaan, Ps. 2: 7; 16: IO; I IO: I; 118: 17, 22V; Jes. 55: 3-t 1; Luc. 24: 25-27, 44-47; Hand. 2: 37; i Kor. 15: 20; Kol. 1: i 8. Om daarna zowel Joden als heidenen te (laten) verkondigen dat met zijn dood en opstanding het licht van Gods alomvattende heil was opgegaan over alle volken. Groot nieuws voor de heidenen in de gehoorzaal! Met hun toetreding tot Gods yolk gingen de Profeten eveneens in vervulling, vgl. Jes. 42: 6; 49: 6, 6o: 3. Koning Agrippa en de andere Joden in de zaal kunnen Paulus' toespelingen op de profeten niet zijn ontgaan. Waarschijnlijk haalde hij ze naar zijn gewoonte ook hier letterlijk aan. Daardoor plaatste hij hen voor de onvermijdelijke keus: 'U verwerpt de profetieen van Mozes en de Profeten over de Messias, maar dan blijft u in de duisternis. Of u aanvaardt dat ze in Messias Jezus zijn vervuld en dan komt u in het licht.' 3. AGRIPPA EN FESTUS VERWERPEN PAULUS' GETUIGENIS, HAND. 26: 24-29
Tot dusver had Paulus zich rechtstreeks tot koning Agrippa gericht. Aan hem had Festus immers de leiding van het `onderzoek' overgedragen en deze had Paulus het woord gegeven, vs. I . 24 Plotseling ontstond er grote consternatie in de gehoorzaal. Terwijl Paulus nog volop bezig was zich te verantwoorden over zijn apostolaat en tegelijk alle aanwezigen het evangelie verkondigde, viel Festus hem luidkeels in de rede. 247
§ 36
Paulus in Caesarea
Zijn getuigenis voor
Hij had zo gehoopt aan Paulus' toespraak argumenten te kunnen ontlenen voor zijn brief aan keizer Nero (25: 27), maar nu sprak die gevangene weer uitsluitend over Jezus, die volgens de Joden dood was, doch volgens het was opgestaan. De procurator had het Griekse Oude Testament blijkbaar nooit gelezen. Dat hij als Romein uit een Joods boek de waarheid zou moeten leren, vond hij blijkbaar absurd. Alles wat Paulus verkondigd had over Jezus als het Licht der wereld, door wie Joden en heidenen vergeving van zonden en eeuwig leven konden ontvangen, vond Festus nog steeds dwaasheid, vgl. 25: 19. In een poging zich tegen de kracht van deze prediking te verzetten en zijn ongeloof een schijn van recht te geven, schreeuwde hij opeens dwars door de toespraak heen: `Je bent gek Paulus en je slaat wartaal uit. Al die geleerdheid is in je bol geslagen.' 8 ) (Zo spotte het ongeloof op Pinksteren: `Ze zullen wel dronken zijn! , 2: 14.) Natuurlijk geloofde Festus zelf niet wat hij riep, want een krankzinnige stuur je niet als appellant op naar de keizer. 25 Op deze beledigende uitval reageerde Paulus waardig en respectvol. 9 ) Hij herkende in deze Romein de natuurlijke mens, die wat van Gods Geest komt dwaasheid vindt, r Kor. : 18, 2: 14. Hoffelijk en beheerst antwoordde hij: `Hoogedele Festus, ik ben niet gek en ik spreek ook geen wartaal. Integendeel, wat ik zeg is waar en getuigt van gezond verstand. De opstanding van Jezus Christus is een historisch feit dat bij meerdere getuigen te controleren is, i Kor. 15: 5-8. 26 U hoort deze dingen voor het eerst en houdt ze voor de waandenkbeelden van een verwarde geest! Maar ik sprak nu vooral tot de koning en die weet als Jood best waar het om gaat, vgl. p. 233, 258. Daarom kon ik er vrijuit tot hem over spreken. Ik kan mij tenminste niet voorstellen dat wat er rond en met Jezus gebeurd is aan zijn aandacht ontsnapt is.' Dit waren immers bepaald geen kleinigheden die zich ergens in een uithoek hebben afgespeeld. Jezus was een nationale figuur, wiens faam tot in het buitenland reikte. Zijn dood en opstanding vonden plaats in de hoofdstad Jeruzalem. Het Sanhedrin en de stadhouder Pilatus waren er nauw bij betrokken. En dat Jezus' apostelen daar in zijn kracht vele wonderen hadden verricht en een grote christelijke gemeente hadden gesticht, had Agrippa vast ook gehoord. Evenals het feit dat er ook reeds christelijke gemeenten waren in Fenicie, Cyprus, 248
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
§36
Antiochie, Klein-Azie, Macedonia, Achaje, ja zelfs in Rome. Het christendom was bezig een wereldgodsdienst te worden. 27 En toen, zich weer rechtstreeks tot de koning wendend, vroeg Paulus hem op de man af: `Koning Agrippa, gelooft u de profeten?' Schrok de vorst van die vraag en aarzelde hij met zijn antwoord? Dan wilde Paulus wel voor hem antwoorden: `Ik weet dat u ze gelooft!' Ook hun profetieen over de Messias. 28 Maar nu kwam de apostel de koning te na. Toestemmen dat hij de profetieen geloofde, kon hem in de ogen van de heidenen belachelijk maken. Maar het ontkennen kon hij zich als Joods vorst en beschermheer van de tempel evenmin veroorloven. Hij begreep dat de volgende vraag nu zou luiden: Gelooft u dat de profetieen in Jezus de Nazarener vervuld zijn?' Daarvoor deinsde hij eveneens terug, want de christennaam was bepaald nog geen erenaam, i Petr. 4: 16. Vermoedelijk enigszins uit de hoogte antwoordde Agrippa: `Nou, jij wilt mij wel heel gauw als christen laten optreden!' Man, je overrompelt me. Evenals Felix en zoveel anderen voor en na hen trachtte de koning de keus voor of tegen de Christus met een handigheidje te ontwijken en uit te stellen. Maar Jezus zei: `Wie met Mij niet is, die is tegen Mij', Luc. r r : 23. Je kiest de smalle of de brede weg; de derde weg die Agrippa zocht, bestaat niet, Ps. I, Mat. 7: 13. 29 Gevat en als een laatste appal op Agrippa's hart vervolgde de apostel toen: `Ik zou God wel willen bidden dat vroeg of laat 19 ) niet alleen u, maar alien die nu naar mij luisteren, net zo worden als ik, afgezien dan van mijn gevangenschap.' (Lett.: deze boeien, maar die behoeft hij als Romeins burger in voorarrest niet gedragen te hebben, vgl. 22: 29. 11 )) Het woord 'christen' gebruikte Paulus niet, maar de hele zaal begreep dat het zijn hartenwens was dat alle aanwezigen, van de laagste militair tot de procurator en koning toe, volgelingen van Jezus Christus zouden worden. Door het geloof in Hem verlost uit de macht van de satan, vrijgesproken van de zondeschuld en erfgenamen van het eeuwige leven. Had Paulus hier vergeefs getuigd? Festus had hem luidkeels voor gek verklaard en Agrippa had zich er voor dit moment van afgemaakt. Maar of daarmee al het hier uitgestrooide evangeliezaad op stenen of tussen dorens was terechtgeko249
§ 36
Paulus in Caesarea (iii): Zijn getuigenis voor
men? `Mijn woord (...) keert niet vruchteloos naar Mij terug, maar pas wanneer het heeft gedaan wat Mij behaagt en alles heeft volvoerd, waartoe Ik het heb gezonden', Jes. 55: i i . Wie weet hebben sommige toehoorders inderdaad op Paulus' gebed, `vroeg of laat', de Here Jezus aanvaard als het Licht van de wereld. 4. PAULUS ONSCHULDIG VERKLAARD AAN DE JOODSE TENLASTELEGGING, HAND. 26: 30-32
Hiermee had Paulus zich verdedigd tegen de Joodse beschuldigingen: deze man is een ware pest, een oproerkraaier, een tempelschender en een sektarier die zich heeft losgemaakt van de Joodse religio licita en die daarom met zijn aanhang geen aanspraak kan maken op bescherming bij de Romeinse wet, vgl. 25: 5, p. 215-221. Agrippa wees Paulus' oproep tot geloof in Christus Jezus af, maar wat zei hij van Paulus' verdediging? 3o De hoorzitting was op zijn verzoek belegd, 25: 22. Hij kon haar naar believen verlengen of bekorten. Toen Paulus hem echter indringende vragen begon te stellen, maakte hij abrupt een einde aan de audientie. Hij stond op en verliet de zaal, beleefd gevolgd door de procurator, prinses Bernice en alle notabelen, legeroversten en adviseurs die met hen hadden plaatsgenomen. Daarmee beeindigde de koning ook de evangelieverkondiging aan hem en zijn gevolg. 31 Maar de Joodse beschuldigingen tegen Paulus gegrond verklaren, dat deed hij niet. In zoverre bleef hij hem goedgezind. Bekend als hij was met de boeken van Mozes en de Profeten, had hij begrepen dat de apostel zich niet had afgescheiden van de Joodse religio licita. Met dit deskundige oordeel van een Jood kon Festus zijn winst doen. Nadat beiden zich voor overleg teruggetrokken hadden, bleken de heren het met elkaar eens te zijn: Paulus' toespraak was zo gespeend van revolutionaire agitatie en zo vol van Jezus' Messiasschap dat hij volstrekt geen gevaar vormde voor de veiligheid van de Romeinse staat. Eenstemmig concludeerden zij: die man doet niets waar doodstraf of hechtenis op staat. De proconsul Gallio, de overste Lysias en Festus, kortom alle instanties die ooit Paulus beoordeeld hadden, waren tot dezelfde conclusie gekomen, 18: 14V, 23: 29, 25: 25. Teofilus, de hoge Romein voor 250
koning Agrippa en de voornaamsten van de stad
■
§ 36
wie Lucas in de eerste plaats schreef, moet het alweer met genoegen gelezen hebben. Christenen waren niet staatsgevaarlijk. En toen de Romeinen in later jaren de christenen gingen vervolgen, bleef Lucas' verslag herinneren aan de welwillende houding die de Romeinse overheid aanvankelijk tegenover de christenen had aangenomen. 12 ) 32 Ook merkte Agrippa nog tegenover Festus op: `Als hij zich niet op de keizer had beroepen, had hij al vrij man kunnen zijn.' 13 ) Zo bleef Festus na deze consultatie (25: 25vv) nog steeds met de vraag zitten wat hij keizer Nero over Paulus moest schrijven. Niemand weet hoe hij zich hieruit gered heeft. Het zwaartepunt zal zijn gelegd op het hoger beroep van de arrestant zelf. 14 ) NOTEN I) J. van Eck, a. w., 71. 2) Augustus en Tiberius hadden deze titel nog afgewezen, maar Caligula en zijn opvolgers hadden hem aanvaard. Nero stond er op dat hij kurios genoemd werd, S. J. Kistemaker, comm. a.l. 3) H. Mulder, comm. a.l. 4) Zie voor het geloof aan de opstanding van de doden onder het Oude Testament in deze serie: Psalmen II, 228-234. 5) Wij volgen de WV, GNB en NB V, vgl. de sv die ex-aireo eveneens niet vertaalt door `verkiezen' (NV), maar door `verlossen'. Paulus is immers niet ook uit de heidenen verkoren tot het apostolaat. 6) Handelingen zwijgt over Paulus' prediking in Judea. Galaten ontkent haar zelfs. Een voorgestelde tekstverbetering luidt: 'in elk land, zowel aan de Joden als aan de heidenen", vgl. E F. Bruce, comm. a.l. R. C. H. Lenski lost het probleem als volgt op: 'This accusative states that Paul's proclaiming Christ in Damascus and in Jerusalem got to be known all over Judea as something that was almost incredible', comm. a.l. F. W. Grosheide en J. Keulers achten het mogelijk dat Paulus bij een van zijn bezoeken aan Jeruzalem ook op het platteland van Judea het evangelic verkondigde, comm. a.l. 7) Vgl. 9: 23, 29; 14: 5, 19; 2o: 3; 21: 27, 31; 23: 12-15; 25: 3. 8) J. van Eck meent dat men daarbij niet moet denken aan een teveel van geleerdheid, maar aan wat de Romeinen superstitio noemden: het najagen van een heil dat verder gaat dan het behoud van de Romeinse staat, het geloof in profetische boeken dat het gezond verstand aantast, Paulus en de koningen, Franeker 1989, 75v. 9) 'Want al was hij geen eere waardig, zoo was hij toch met het gezag bekleed', Calvijn, comm. a.l.
251
§ 36
Paulus in Caesarea (iii)
10) W. Bauer, WOrterbuch zum NT: `iiber kurz oder lang'. R. C. H. Lenski vertaalt: 'in short order and in great measure', comm. a.l. 11) R. C. H. Lenski, comm. a.l. 12) Everett F. Harrison, comm. a.l. 13) Men vraagt zich of waarom hij dan niet vrijgelaten werd. Strikt volgens de wet had dit wel gekund, maar hierbij speelden ook prestigekwesties en de relaties tussen keizer en procurator een rol. Vgl. Sherwin-White, Roman Society, 65, geciteerd bij E. E Harrison en David J. Williams, comm. a.l. 14 ) H. Mulder, comm. a.l.
§ 37 HANDELINGEN 27-28: 15 PAULUS' REIS NAAR ROME De gemeente te Rome is niet door Paulus gesticht. Zip bestond al toen hij haar aan het eind van de jaren vijftig vanuit Korinte zijn bekende brief aan de Romeinen schreef. Daarin liet hij weten dat het reeds jarenlang zijn hartenwens en bede was haar te mogen ontmoeten en versterken. `Telkens weer smeek ik Hem in mijn gebeden dat zijn wil het mij eindelijk mogelijk mag maken bij u te komen. Want ik verlang er vurig naar u te leren kennen, in de hoop u een of andere geestelijke gave te kunnen meedelen om u te sterken. Of eigenlijk, om bij u en met u de vertroosting te genieten van ons gemeenschappelijk geloof, het uwe zowel als het mijne. U moet wel weten, broeders en zusters, dat ik dikwijls van plan ben geweest u te bezoeken, om ook onder u, evenals onder de overige heidenvolken, enige vrucht te oogsten; maar tot nu toe was ik telkens verhinderd. Ik sta in de schuld bij Grieken en niet-Grieken, bij ontwikkelden en ongeletterden; vandaar mijn gretigheid om ook u, Romeinen, het evangelie te brengen', Rom. I : 10-15. Toen hij dit schreef moest hij echter eerst nog de grote collecte van de Macedonische kerken voor de arme gemeenten in Jeruzalem overbrengen, Rom. 15: 25v, vgl. Hand. 18: 21. `Wanneer ik dan deze taak heb volbracht en hun de opbrengst veilig ter hand gesteld heb, zal ik over uw stad naar Spanje reizen. (...) Maar ik doe een beroep op u (...): bid voor mij tot God, dat ik mag ontkomen aan de weerspannigen in Judea', Rom. 15: 3ov. Dit gebed was inmiddels verhoord, al hadden deze tegenstanders wel verschillende moordaanslagen op hem gepleegd en had hij als gevolg daarvan twee jaar in gevangenschap doorgebracht. Maar nu zou hij eindelijk naar Rome reizen. Aileen niet als vrij man, maar als gevangene, samen met een aantal criminelen.
252
253
§ 37
Paulus' reis naar Rome
Lucas heeft deze reis opvallend uitvoerig beschreven. Na lezing van zijn relaas blijft er maar een conclusie mogelijk: alles leek erop dat Paulus Rome nooit zou bereiken! Dat hij er tenslotte toch levend en wel aankwam en in de hoofdstad van het heidendom de Here Jezus verkondigd heeft, is een groot wonder. Het is alleen te danken aan de bewarende hand van 'Hem die in alles werkt naar de raad van zijn wil', EL 1: 11. En Hij wilde dat ook keizer Nero en zijn hof 'het Woord van God en het getuigenis van Jezus' zouden horen, 19: 21; 23: I I. 1. VAN CAESAREA NAAR KRETA, HAND. 27: 1 13 Lucas vertelt deze geschiedenis tot de aankomst in Rome weer in de wijvorm, waaruit we opmaken dat hij er zelf bij was. Hij zal tijdens Paulus' gevangenschap in zijn buurt gebleven zijn. Toen er op zekere dag een aantal gevangenen vanuit Caesarea naar Rome zou vertrekken, werd Paulus aan het transport toegevoegd. Hadden zijn lotgenoten zich ook op de keizer beroepen? Of waren het misdadigers, die bestemd waren om in de arena tot vermaak van het Romeinse publiek in de strijd met wilde dieren de doodstraf te ondergaan? Het commando over de gevangenen en de soldaten werd opgedragen aan de officier Julius, een centurio (honderdman) van de cohort Augusta. Het transport had ook grotendeels over land kunnen plaatsvinden, door het huidige Turkije en Noord-Griekenland. Maar dit nam vele maanden in beslag en was in de herfst en wintermaanden zeer bezwaarlijk. Bovendien was de bewaking van de gevangenen dan ook moeilijker. Er werd daarom besloten de reis naar Italie over zee te maken. Het gemakkelijkst was geweest over land naar Alexandria te gaan en zich daar in te schepen op een van de grote graanschepen of middelgrote vrachtvaarders die een geregelde lijndienst onderhielden tussen Rome en Egypte.') Want evenals de olietankers nu van levensbelang zijn voor West-Europa, waren de graanschepen dit toen voor de miljoenenbevolking van Rome. Zij was namelijk voor haar voedselvoorziening grotendeels afhankelijk van het graan uit Egypte, destijds de graanschuur van het Romeinse rijk. Per jaar had het de kolossale hoeveelheid van tweehonderd- tot vierhonderdduizend ton graan nodig. 2 ) De graanschepen waren particulier eigendom, maar waren gecontracteerd door de staat en stonden onder staatstoezicht. De gere-
254
Paulus' reis naar Rome
§ 37
gelde en voldoende aanvoer van graan uit Egypte was ook van het grootste belang voor de stabiliteit van de staat en de macht van de keizer, die beide gebaat waren bij voldoende 'brood en spelen' voor de bevolking. Het is heel goed mogelijk dat de centurio die Paulus naar Rome begeleidde tevens frumentarius was, een officier die belast was met het toezicht op de graantransporten (frumentum = graan). 3 ) Het gezag waarmee hij optrad op het graanschip waarmee Paulus schipbreuk Teed, versterkt dit vermoeden. Intussen liep het al naar de herfst en zo laat in het seizoen zou Julius waarschijnlijk in Alexandria geen schip meer vinden dat dan nog rechtstreeks naar Italie voer. Tussen half november en half april lag de zeescheepvaart namelijk grotendeels stil. De Romeinen hadden er zelfs een officiele term voor: mare clausum (`gesloten zee'). 2 Zodoende koos hij voor een kustvaarder uit Adramyttium, een plaats aan de huidige Turkse westkust, die de kustplaatsen van Asia zou aandoen. Daar zou men dan ergens nog wel een schip vinden met bestemming Italie. Vaak waren deze kustvaarders galeien die niet alleen zeil voerden, maar ook waren uitgerust met een behoorlijk aantal roeiriemen waardoor ze gemakkelijker een haven in en uit konden varen. Tot Paulus' grote vreugde reisden zijn vrienden dokter Lucas en Aristarchus uit Tessalonika als passagiers met hem mee. Beiden hadden deal uitgemaakt van de delegatie die samen met de apostel de collecte van de Griekse gemeenten naar Jeruzalem had overgebracht, 20: 4. We ontmoetten Aristarchus voor het eerst bij de massale antiPaulus demonstratie in het stadion van Efeze (19: 29) en later bij Paulus in de gevangenis, Kol. 4: to, Filem. 24. Zij zullen voor de onderweg noodzakelijke, niet aan bederf onderhevige etenswaren hebben gezorgd: biscuits, koeken, gezout, gerookt of gedroogd vlees, kaas, harde eieren en gedroogde vruchten. Water was bij de prijs inbegrepen. 3 Het schip voer op eigen roeikracht de haven uit en bereikte de volgende dag het 17o km noordelijker gelegen Sidon, een oude Phoenicische havenstad. Daar werd het gelost en nam het nieuwe lading in. Julius, die blijkbaar al sympathie en respect voor Paulus had opgevat, was uitzonderlijk vriendelijk voor hem. Hij verleende hem namelijk toestemming (zelfs niet vergezeld van een bewaker?) aan wal 255
§ 37
Paulus' reis naar Rome
te gaan en zich daar door zijn vrienden te laten verzorgen en van het benodigde voedsel en geld te laten voorzien. Hieruit blijkt dat ook in Sidon al een gemeente was, mogelijk gevormd door Jeruzalemse gelovigen die gevlucht waren voor de christenvervolging na de dood van Stefanus, 19. Paulus was al eens met Barnabas bij hen op bezoek geweest, 15: 3. Julius noemde hen Paulus' `vrienden'. Mogen we hieruit afleiden dat de gelovigen elkaar behalve 'broeders en zusters' ook vrienden' noemden?, vgl. 3 Joh.: 15. 4 Omdat de herfst intussen voor de deur stond en we dan ten zuiden van Cyprus zouden moeten optornen tegen harde westenwinden, besloot de schipper onder de wind langs de oostkant van dit eiland naar Klein-Azie te varen. Dit maakte de reis wel langer — in totaal 37o zeemijl — maar langs een beter te bezeilen route. 5 Ten zuiden van Cilicie (waar Paulus' vaderstad Tarsus lag) en Pamfilie stak de kustvaarder de open zee over. Nadat hij in een aantal havens geladen en gelost had, liep hij Andrialcê, de haven van Myra, binnen (een stad die thans nog bestaat aan de Turkse zuidkust). Omdat ook de tussenstops de nodige tijd gekost hadden, waren er mogelijk sinds het vertrek uit Caesarea al vijftien dagen verlopen en was het reeds september toen ze in Myra afmeerden. 4 ) Dit was destijds een belangrijke havenstad van waaruit regelmatige Romeinse troepen werden verscheept. Het was tevens een overslaghaven voor die graanschepen die vanuit Alexandria in Egypte via de noordelijke routes naar Italie voeren. Van Myra naar Kreta 6 Hier vond de centurio zo'n graanschip (vs. 38) uit Alexandria dat met koren geladen op weg was naar Italie en daarop liet hij het hele transport overstappen. Het was voor die tijd een groot vrachtschip dat behalve zijn lading tweehonderdzesenzeventig man mee kon nemen, vs. 37. Men vermoedt dat ze veertig tot vijftig meter lang waren, 13,75 x 13,25 meter breed en diep. Afhankelijk van de kiel die eronder zat, mat zo'n schip t000 tot 3500 ton. 5 ) met een laadvermogen van driehonderd tot vierhonderd ton. Al moet u zich van de passagiersaccommodatie niet teveel voorstellen. Het gros van hen verbleef aan dek, slechts onder een overkapping van zeildoek enigszins beschut tegen harde wind, overslaand water en de felle zon. De nacht brachten zij 256
Paulus' reis naar Rome
§ 37
daar eveneens door op kleden en matjes. Een zeereis was dus geen onverdeeld genoegen. 7 Kort na het vertrek uit de haven van Myra raakte men in moeilijkheden. De schipper had onder de Griekse zuidkust door op Kaap Spartivento willen aankoersen, het meest zuidoostelijke punt in de laars van Italie, om vandaar via de Straat van Messina naar Ostia, de haven van Rome, te varen. Maar door het noodzakelijke laveren tegen de harde noordwestenwind in vorderde het grote, zwaarbeladen schip dat diep in het water lag dagenlang maar heel langzaam. Met veel moeite kwam het ter hoogte van Knidus. Eenmaal uit de luwte van het vasteland van Klein-Azie zou men onbeschermd met de krachtige noordwester te maken krijgen. Daarom besloot de schipper het roer om te gooien en via een langere, zuidwestelijker route onder Kreta door te varen. Hij hoopte blijkbaar nog steeds Italie voor de herfststormen te kunnen bereiken. Halverwege moeten overwinteren betekende een zware financiele schadepost, want zoveel te later kon hij opnieuw graan gaan halen in Egypte. Zo zeilden ze Kreta aan de lijzijde voorbij, langs kaap Salmone (nu kaap Sideros). 8 Met zeer veel moeite rondde het schip deze kaap en meerde of in Kaloi Limenes (= Goede Rede of Schone Havens), dichtbij de stad Lasea aan de zuidoostkust van het eiland. Daar kwamen we weer in de luwte en had de wind wat minder vat op het schip. 9 Intussen was van de benodigde reistijd al heel wat verloren gegaan. Half september begon de zeevaart gevaarlijk te worden. En nu was zelfs 6 ) de vasten van de Grote Verzoendag (in het jaar 59 rond 5 oktober) reeds voorbij! De vaart werd zeer bedenkelijk. In de loop van november kon men de gevaarlijke herfststormen verwachten. Bewolkte luchten zouden dan orientatie op zon en sterren moeilijk of onmogelijk maken, vs. 20. De vraag ging klemmen of men dan al veilig en wel onder de kust van Sicilia of Italie zou zijn. Hoewel het voor hem verlies van inkomsten betekende, besloot de schipper-scheepseigenaar geen risico's te nemen en een overwinteringshaven op Kreta te zoeken. Maar welke? Schone Havens of een geschiktere? Toen daarover scheepsraad werd gehouden (vs. 12), liet Paulus een waarschuwing horen.
257
1r § 37
Paulus' reis naar Rome
o Tenslotte had hij toen al minstens 65oo km over zee gevaren (vgl. 2 Kor. i I : 25) en daardoor een schat aan ervaring opgedaan. 7 ) Hij wist m a al te goed dat doorvaren onverantwoord was. Op zijn vroegst kon men begin maart de reis hervatten. `Mannen', zei hij, `verder varen is roekeloos. Ik voorzie grote risico's, niet alleen voor schip en lading, maar ook voor ons Leven.' 8 ) Dat God het leven van alien zou sparen, liet Hij hem pas twee weken later weten, vs. 23. Zijn onuitgesproken advies was: voorlopig in Schone Havens blijven. Hij kreeg echter geen bijval. De centurio, die (als officier van de staatsgraanvoorziening?) tijdens de reis een belangrijke stem had en Paulus goed gezind was, ging thans begrijpelijkerwijze liever af op de nautische kennis van de stuurman en de schipper dan op wat Paulus had gezegd. 12 Zij vonden Schone Havens ook minder geschikt om er met zo'n groot en kostbaar graanschip te overwinteren. Daarom besloot de meerderheid het erop te wagen naar Fenix door te varen, eveneens aan de zuidkust van Kreta. Daar kenden zij een baai die destijds 9 ) uitzag op het zuidwesten en noordwesten 1 °). Omdat ze daar uitstekend beschermd zouden zijn tegen de in dit jaargetijde overheersende noordelijke en oostelijke winden, wilden ze daar overwinteren. 13 Toen er een lichte bries uit het zuiden opstak, dachten ze dat ze een goede kans maakten. Ze lichtten het anker en zeilden voorzichtigheidshalve zo dicht mogelijk onder de kust van Kreta. Voor Paulus was dit vertrek uit Schone Havens een moeilijk moment. Hij had de blik gericht op Rome en op zijn roeping de mannen die vandaar het hele Romeinse rijk regeerden te vertellen wie Jezus was. Maar nu voorzag hij zware hindernissen. Ook in zulke ogenblikken streed hij 'de goede strijd van het geloof'. 11 ) 2. IN DE GREEP VAN DE EURAQUILO, HAND. 27: 14 44 -
Fenix lag vijfenveertig zeemijl van Schone Havens, een afstand die men bij zo'n gunstige zuidenwind binnen een etmaal moest kunnen afleggen. Toch bleef het vertrek een waagstuk. Want gewoonlijk kondigde het opsteken van de zuidenwind omstreeks deze tijd van het jaar weersverandering aan. Dat wist de schipper vast ook wel, maar de snelheid waarmee de omslag zich thans voltrok, moet hem onaangenaam verrast hebben. 258
Paulus' reis naar Rome
§ 37
14 Het duurde namelijk niet lang of het mooie weer sloeg om. Opeens stak er vanaf de bergen van Kreta uit het noordoosten een wervelstorm (Grieks: typhoonikos) op, die met orkaankracht tegen het schip aan sloeg. De zeelui kenden hem wel: het was de gevreesde euraquloon, een hevige wervelstorm die plotseling opsteekt en lang aanhoudt. Ditmaal zou hij minstens veertien dagen duren, vs. 27, 33. 15 Het zware vaartuig werd meegesleurd en hoewel het ongetwijfeld met bekwame zeelieden bemand was, konden zij de boeg niet in de wind houden, waardoor het schip onbestuurbaar werd en de golven ook zijdelings over het schip sloegen. Lucas, die blijkbaar zelf ook in angstige spanning en onzekerheid verkeerde, schrijft: 'We moesten de strijd tegen de elementen opgeven en ons machteloos met de orkaan laten meevoeren. En die dreef ons steeds verder van het veilige Fenix af, de opgezweepte Middellandse Zee in. r6 De hevige storm duwde het schip Tangs Klauda, een eilandje ongeveer 35 km ten zuidwesten van Kreta. Doordat zijn zuidkust meer dan driehonderd meter hoog uit zee oprijst, vonden we daar tijdelijk enige beschutting tegen de harde noordenwind. Toch kostte het de bemanning nog de grootste moeite om in de onstuimige zee de meegetrokken zware sloep aan boord van het hevig rollende schip te hijsen. Dit om te voorkomen dat die tegen het schip zou slaan en het Lek zou stoten. Met angst en beven zagen de opvarenden in dat ze zich moesten voorbereiden op een levensgevaarlijke dooltocht over voile zee, waarin al zo menig vrachtschip met man en muis was vergaan.' 17 Nadat de reddingboot aan boord was gehaald, trof men nog een andere noodmaatregel. Nu men nog in de betrekkelijke luwte van Klauda voer, besloot de bemanning het schip te ondergorden' teneinde zijn stijfheid te versterken en lekkage te voorkomen. Zwellend nat graan zou de scheepswand kunnen doen barsten. Het is niet duidelijk hoe men deze kabels spande. In de lengterichting enkele malen om het schip heen? Langsscheeps in het schip zelf, om de stevens naar elkaar toe te trekken, zoals op afbeeldingen van Egyptische schepen is te zien? Of overdwars om de kiel? 12 ) Deze laatste methode werd nog in de achttiende eeuw op grote zeilschepen toegepast. In elk geval wijst deze maatregel er op dat de toestand kritiek was. De passagiers moeten het met ontzetting hebben aangezien. 259
§ 37
Paulus'reis naar Rome
Intussen groeide de angst onder de opvarenden dat ze binnen enkele dagen voor de noordkust van Afrika op de zandbanken van de Syrte zouden stranden. Daar woonden namelijk beruchte zeerovers, die met de bemanning van gestrande schepen korte metten maakten of hen als slaven verkochten. Om dit te voorkomen, lieten zij een skeuos neer, in dit verband vermoedelijk een soort drijfanker. Men denkt daarbij aan een rechtop staande plank of een zeildoekse zak waarmee men de vaart enigszins uit het schip neemt. En toen maar hopen dat de wind zou draaien of afnemen! 18 Maar de volgende dag, toen de storm nog steeds in voile kracht woedde, moesten er nieuwe noodmaatregelen worden getroffen. Om de stabiliteit van het bij elke stortzee hevig slingerende en zwaar geladen schip te verbeteren, besloot de schipper een gedeelte van de lading overboord te zetten. Waartoe wellicht ook bagage en handelswaar van de passagiers behoorden. Deze methode werd tij dens noodweer vaker toegepast om de zeewaardigheid van het schip te bevorderen. Het vaartuig kwam dan iets hoger te liggen en maakte minder water. Het kostbare graan werd voorlopig nog in het ruim gelaten. Dat zou pas in het uiterste geval in zee gestort worden, vs. 38. 19 Toen op de derde dag na het vertrek uit Schone Havens het vreselijke noodweer nog steeds voortduurde, zag men in dat de toestand vrijwel hopeloos was. In paniek kwam de bemanning er toen zelfs toe eigenhandig allerlei scheepstuig overboord te werpen: reserveriemen, takelwerktuigen, tuigage en misschien zelfs de ra waaraan het grote vierkante razeil bevestigd was. Omdat dit zware rondhout hoog boven het zwaartepunt van het schip hing, slingerde het daardoor nog erger. De ra overboord zetten was uiteraard een wel zeer radicale noodmaatregel. Ankers en stuurriemspanen blijken straks nog aanwezig te zijn, vs. 29. 20 Omdat de antieke zeelieden het kompas nog niet kenden, waren zij voor het bepalen van positie en richting aangewezen op de zon en de sterren. 'Maar omdat die zich nu al verscheidene dagen en nachten niet hadden vertoond, wisten wij op geen stukken na waar we ons bevonden.' Daardoor moeten de opvarenden, die bij voorkeur voile zee vermeden en langs kusten voeren, doodsangsten hebben uitgestaan! `Omdat het noodweer intussen onverminderd aanhield, werd de hoop op redding ons langzaam maar zeker ontnomen.'Verwoordt Lucas bier 260
Paulus'reis naar Rome
SC 37
met `ons' het algemene gevoel van hopeloosheid aan boord of was hij zelf ook ten einde raad? De engel zal straks ook tegen Paulus zeggen: `Wees niet bang, Paulus', vs. 24. Paulus spreekt de opvarenden moed in 21 De ontreddering van de opvarenden was door hun benarde situatie zo groot dat de meesten al dagenlang vrijwel niets gegeten hadden. Onder normale omstandigheden bereidden zeereizigers zelf hun maaltijden op kleine komforen, maar dit was nu onmogelijk. Waren velen zeeziek van het aanhoudende stampen en slingeren van het schip? Waren er manden met voedsel overboord geslagen of door het overslaande zoute water bedorven? Aan drinkwater zal men geen gebrek hebben gehad omdat men regenwater had opgevangen. Onder deze omstandigheden ging Paulus, die al deze ellende van a tot z had meebeleefd, temidden van de wanhopige passagiers en bemanning staan om hen als Godsgezant moed in te spreken. `Mannen, zei hij, had maar naar mij geluisterd! Dan waren we niet van Kreta weggevaren en waren deze problemen en verliezen ons bespaard gebleven, want die heb ik u toen al voorzegd', vs. i o. Dit zei hij niet om zijn gelijk te halen, maar om hun te laten zien dat ze vertrouwen in hem konden hebben. Want nu kwam hij met een nieuwe voorzegging! 22 'Maar al hebt u deze vreselijke omstandigheden aan uzelf te wijten, toch wek ik u dringend op u niet over te geven aan een wanhoopsstemming, want niemands leven (lett. `ziel') zal verloren gaan, alleen het schip! 23 Dit zeg ik u niet op eigen gezag, maar dit weet ik op grond van een Goddelijke boodschap die ik heb ontvangen. Want in de afgelopen nacht heeft er een engel (of bode, gezant) bij mij gestaan van de God aan wie ik toebehoor en die ik vereer. 24 Hij zei: `Wees niet bang, Paulus, je moet voor de keizer verschijnen. Om ook voor hem van Jezus te getuigen, 23: II. Natuurlijk had God daarvoor alleen jouw leven kunnen sparen, maar nu schenkt Hij je bovendien genadig het leven van al je medeopvarenden.' 25 `Houd dus moed, mannen, want ik heb vertrouwen in God en ik reken er vast op dat het precies zo zal gaan als mij gezegd is. Doe 261
§ 37
Paulus' reis naar Rome
dat ook, vertrouw ook alien op Hem!' Vermoedelijk had Paulus de Here ook om de redding van hen allen gebeden en was dit Gods antwoord op zijn gebed. Van nu af toont hij zich ook verantwoordelijk voor hen te voelen, vs. 3o-35. We krijgen de indruk dat niemand de spot dreef met de verschijning en boodschap van de engel, maar dat allen het Godswoord serieus namen en nu een Godsgezant in hem herkenden. Zo gebruikte de Here vaker rampen en doodsdreiging om mensenharten ontvankelijk te maken voor zijn Woord. 26 `Ik kan u ook nog zeggen dat we op een of ander eiland moeten stranden.' Door deze bijzonderheid erbij te vermelden, zou straks niemand de landing op Malta aan het toeval kunnen toeschrijven. Land in zicht! 27 Sinds ons vertrek van Kreta waren er nu twee weken verlopen. Al die tijd zwalkten wij reeds rond in de kokende Adriatische Zee (zo werd destijds ook het hele middengedeelte van de Middellandse Zee aangeduid). De stormwind was intussen overwegend naar het oosten gedraaid. Toen de veertiende nacht aanbrak, vermoedde het scheepsvolk dat we land naderden. Merkten ze het aan de zeegang van het schip dat ze in ondieper water terechtgekomen waren? Hoorden ze de branding boven het rumoer van wind en golven uit? Of roken ze misschien de geuren van het land? 13 ) Zouden ze daar nu schipbreuk lijden op een rotskust? 28 Toen ze het dieplood uitwierpen, maten ze twintig vadem (± 37 m). Daar was de zee dus nog vrij diep. Maar toen ze na even gewacht te hebben weer peilden, maten ze nog maar vijftien vadem (± 28 m). Het was duidelijk dat ze inderdaad land naderden. Aan de onderkant van het lood zat een holte, waarin wat vet was aangebracht. Als het lood de zeebodem raakte, kleefde er wat grond aan de vetprop. Volgens Herodotus (5e eeuw v. Chr.) kon een ervaren zeeman vaak uit de grondsoort opmaken waar men zich beyond. 14 ) Maar ditmaal wilt men dit nog steeds niet. Een bewijs dat ze ver uit de koers waren geraakt. 29 Maar nu ontstond er nieuwe vrees: dat het schip tegen de klippen geslagen zou worden of op een zandbank zou lopen. Omdat die in het donker van de nacht niet te zien waren, liet de schipper vanaf de achtersteven vier ankers uitzetten om het schip met opgetrokken stuur262
Paulus' reis naar Rome
§ 37
riemspanen stil te leggen. Meer konden ze niet doen. In angstige spanning wachtten ze af of de ankers het in dit noodweer zouden houden en baden dat het gauw morgen mocht worden, want ze snakten naar daglicht. Dan konden ze zien of ze het schip op een, strand zouden kunnen zetten of dat ze rotsachtig land genaderd waren. De vluchtpoging van de bemanning verijdeld 3o In deze kritieke situatie besloot (een groot deel van?) de bemanning de passagiers aan hun lot over te laten en zelfzo mogelijk veilig aan land te komen. Paulus' belofte (vs. 22-26) namen ze kennelijk niet serieus. Onder het mom dat ze ook boegankers wilden plaatsen, streken zij de sloep voordat het schip op de rotsen of een zandbank zou lopen, waar de golven het tot wrakhout zouden slaan. 31 Maar Paulus doorzag hun plan. En hoewel hij vast op Gods belofte vertrouwde dat allen gered zouden worden, ging hij daarom niet met zijn armen over elkaar zitten. Nu God hem de levens van alle opvarenden had geschonken (vs. 24), voelde hij zich daar ook verantwoordelijk voor. Wat moesten zij beginnen zonder bekwame zeelieden aan boord? Met grote tegenwoordigheid van geest kwam hij haastig tussenbeide en terwijl de sloep al buitenboord hing, zei hij tot de centurio Julius en zijn soldaten: `Als de bemanning niet aan boord blij ft, kunt niet gered worden!' 32 En nu stelde de centurio zoveel vertrouwen in de apostel dat de soldaten op zijn bevel resoluut de strengen van de sloep doorhakten en hem in zee lieten ploffen, waar hij meteen leeg wegdreef. Een bewijs dat de Romeinse officier er ook op vertrouwde dat de God van Paulus hen voor de verdrinkingsdood zou bewaren! Eten, mannen! U komt alien behouden aan land 33 Intussen was het nog aardedonker en na dertien nachten loeide de wind nog onafgebroken door. In de verte klonk onheilspellend de branding van de onbekende kust. Honderden uitgeputte mannen, in de open lucht samengepakt aan dek, vroegen zich angstig af hoe zij die ooit levend zouden bereiken. Onder deze omstandigheden richtte Paulus zich tegen het ochtendgloren opnieuw tot zijn medeopvarenden. Daar er in de komende uren veel van hun krachten gevergd zou worden, spoorde hij iedereen aan om iets te eten. Hij zei: `Jullie wachten 263
§ 37
Paulus' reis naar Rome
nu at veertien dagen in spanning en doodsangst af hoe dit alles eindigen zal, zonder hoegenaamd iets gegeten te hebben.' Ach, wie wil en kan ook eten wanneer hij de dood voor ogen heeft? 34 `Jullie zijn daardoor volkomen uitgeput. Daarom raad ik jullie aan nu eerst iets te eten. Jullie redding is ermee gediend dat je eerst wat op krachten komt. Houd goede moed, want ik zeg jullie nog eens wat de God van wie ik ben mij heeft verzekerd: van niemand van jullie zal een haar worden gekrenkt.' 35 Terwijl hij dit zei was het nog halfdonker. Wind en golven gingen nog steeds tegen het schip tekeer. Het levensgevaar was nog niet geweken. Maar Paulus voegde de daad bij het woord en pakte brood. Daarna dankte hij God waar iedereen bij was voor zijn goede gaven, brak een stuk brood af en begon rustig te eten. Zo aan allen gelovignuchter het goede voorbeeld gevend. Want at had God beloofd dat niemand uit het schip zou vergaan, vs. 24, nochtans worden daarmede de middelen niet weggenomen, waardoor God deze zijne belofte wilde uitvoeren. En die daarin nalatig is, die gelooft God niet, maar verzoekt God' (Kanttekening Statenvertaling). Trouwens, met heel zijn optreden tijdens deze zeereis toonde Paulus hoe wij moeten omgaan met ongelovigen. Hij hield zich niet als een wereldvreemde, godsdienstige zonderling afzij dig van de heidense zeelieden, passagiers, soldaten en criminelen om hem heen, maar gedroeg zich als een van hen. Als hij sprak, was het niet uitsluitend over godsdienstige zaken. Bij Kreta wees hij nuchter op de risico's van de naderende winter. En toen ze zijn advies verwierpen en hij daardoor zelf ook in grote moeite kwam, sprak hij ze later toch moed in. Het was bij hem: bid en werk, geloof en gebruik je gezonde verstand. God zal jullie redden, maar dan moeten jullie wel eten. Van deze apostel krijgen wij aanwijzingen als: `Gedraag u verstandig jegens de buitenstaanders. Benut de gunstige gelegenheid. Laat uw spreken steeds innemend zijn, met een vleugje zout erbij, zodat u iedereen het juiste antwoord weet te geven', Kol. 4: 5v. `Herinner hen aan de plicht (...) vriendelijk te zijn en uiterst zachtmoedig in de omgang met alle mensen', Tit. 3: 3. Hier ziet u hoe hij dit zelf in praktijk bracht. Hij evangeliseerde niet opzettelijk, maar ongekunsteld, terloops, met fijn gevoel voor tijd en wijze. Pas toen de Here hem daartoe kenne264
Paulus' reis naar Rome
§ 37
lijk de gelegenheid bood, sprak hij kort maar krachtig over 'de God van wie ik ben en die ik ook dien' — de kortste geloofsbelijdenis in het Nieuwe Testament! Als Jood was hij gewoon God voor zijn brood te danken en dit deed hij ook nu. Maar voor een preek was het in die vliegende storm onder Malta de tijd niet. Ook niet om al die heidenen tot bekering op te roepen of te verwijten dat hun zeegod Poseidon (= Neptunus) het er lelijk bij liet zitten. Wel zei hij praktisch en natuurlijk: `U moet eten, mannen, anders redt u het niet!' 36 Deze woorden en vooral dit voorbeeld deden allen goed. Zeelui, passagiers, soldaten, gevangenen en mogelijk ook slaven vatten allen weer moed en begonnen eveneens te eten. 37 In totaal waren wij met tweehonderdzesenzeventig mannen aan boord. 15 ) En die zaten daar nu door Paulus' tactvolle optreden op dat schip in nood allemaal rustig te eten. Geen gezagvoerder had onder zulke omstandigheden het moreel beter kunnen versterken. 38 Toen iedereen genoeg had gegeten en weer op krachten was gekomen, nam de schipper een verstandig besluit. Hij beval uit voorzorg het schip nog lichter te maken door na alles wat reeds overboord geworpen was (vs. 18) nu ook het koren in zee te storten. 16 ) Hoe geringer de diepgang was, des te dichter konden zij het strand naderen. Het schip zelf moest toch als verloren worden beschouwd, zoals Paulus ook at had gezegd. De schipbreuk 39 Toen het eindelijk licht werd, herkenden ze de kust van Malta niet. Vermoedelijk omdat dit eiland buiten de gebruikelijke vaarroute lag van de graanschepen die op en neer zeilden tussen Alexandria en Rome. Wel bespeurden ze een diepe inham met een stuk strand en na enig overleg besloten ze een poging te wagen het schip daar aan de grond te zetten. Het alternatief was een schipbreuk op de rotsen. 4o Om de risico's van de stranding zoveel mogelijk te beperken, trof de schipper opnieuw enkele voorzorgsmaatregelen. Bij dit stormweer was het onmogelijk de ankers binnenboord te halen. Daarom liet hij de ankertouwen kappen, waardoor het schip nu ook nog zijn ankers aan de zeebodem prijsgaf. 17 ) Tegelijkertijd lieten zij de beide stuurriemspanen aan weerszijden van het achterschip weer in het water zakken, zodat ze het schip de baai in konden sturen. Teneinde in de 265
§ 37
Paulus' reis naar Rome
stormwind voldoende vaart te maken om het strand te bereiken, hesen ze het voorzeil en hielden voor de wind op het strand aan. 41 Maar toen het schip de baai binnenvoer, lieten ze het al dan niet opzettelijk 18 ) op een zandbank lopen. Het voorschip schoof niet ver genoeg door en kwam met een schok muurvast te zitten. Door het geweld van de branding begon het achterschip van het voorschip af te breken. Blijkens de Griekse werkwoordsvorm' 9 ) gebeurde dit niet ineens, zodat de opvarenden zich tijdig naar het voorschip konden begeven. De kans het schip ongeschonden op het strand te laten lopen was hiermee weliswaar verkeken. Maar wel was men de kust zo dicht genaderd dat iedereen die zonder al teveel moeite kon bereiken. Paulus bijna toch nog gedood 42 Romeinse soldaten die gevangenen moesten bewaken, waren hoofdelijk aansprakelijk als er een ontsnapte (denk aan de bewakers van Petrus, die na zijn bevrijding werden geexecuteerd, 12: 19). Omdat er nu een reele kans bestond dat er gevangenen zwemmend zouden ontsnappen, waren de soldaten van plan hen voor de zekerheid allen te doden. De meesten waren wellicht toch al ter dood veroordeeld. Ook de apostel dreigde dan in het zicht van zijn redding nog om te komen. Had de vorst der duisternis hierin de hand? 43 Maar Julius, de bevelvoerende centurio, zorgde ervoor dat de executie niet doorging. Vooral omdat hij Paulus' leven wilde sparen, want hij was tijdens de reis kennelijk al meer onder de indruk gekomen van deze bijzondere man. Zou hij die winter op Malta tot geloof gekomen zijn door Paulus' prediking? Wat zouden we Lucas ook hierover graag navraag doen! Julius beval dat eerst degenen die konden zwemmen overboord moesten springen om aan land te kornen. 44 De anderen moesten zich vastklampen aan planken of stukken wrakhout en zich zo naar het strand laten drijven. Zo kwamen ze inderdaad allemaal veilig en wel aan land. Scheepje onder Jezus' hoede Zo werd Gods belofte vervuld en faalden zijn plannen niet. Alle tweehonderdzesenzeventig schipbreukelingen hadden er het levend afgebracht. Er was er niet een verdronken! Ook niet van het scheepsvolk dat op het laatste moment alle opvarenden in de steek wilde 266
Paulus' reis naar Rome
§ 37
laten. Evenmin van de soldaten, die in het zicht van de redding Jezus' gezant hadden willen doden. Precies zoals voorzegd was men op een eiland aangeland en nog wel het enige in de 4430 km. tussen Tunesie en Sicilie! Het schip was, zoals eveneens was voorzegd, verloren gegaan. Daarmee lazen we opnieuw Handelingen van Jezus! De verheerlijkte Christus wilde dat zijn apostel ook aan het keizerlijke hof in Rome van Hem zou getuigen, vgl. 19: 21, 23: I I. Toen dit onmogelijk leek, maakte Hij het mogelijk. Hij bewaarde zijn gezant in het verschrikkelijke noodweer tussen Kreta en Malta voor de vierde maal bij een schipbreuk, 2 Kor. : 25. Lucas' relaas maakt het overduidelijk: Paulus' behouden vaart naar Rome was een Godswonder! Wij durven de storm die dit bijna verhinderd had niet rechtstreeks aan satan toe te schrijven. Alsof hij hem ontketende teneinde Paulus om te brengen, al weten we dat hij Jobs kinderen door een storm om het leven bracht, Job 1: i 8v. We dienen hierbij echter eveneens te bedenken dat stormen in dit jaargetijde en zeegebied normaal waren. Maar deze orkaan moet satan wel naar de zin geweest zijn, omdat alles er op leek dat Paulus' schip met man en muis zou vergaan en hij Rome niet zou bereiken. Maar de afloop bevestigde Jezus' woord: `Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde', Mat. 28: 18. De Here verleende zijn apostel tijdens het noodweer ook bijzondere autoriteit bij de opvarenden. De majesteit van zijn Heer straalde van hem af. Het moet hun duidelijk geweest zijn dat niet Poseidon (= Neptunus), hun god van de zee, wind en golven regeerde, maar de God van Paulus, wiens belofte stipt vervuld werd. Zouden sommigen van deze schipbreukelingen tijdens hun overwintering op Malta door Paulus' prediking tot geloof in zijn God gekomen zijn? Het was immers een treffend bewijs van Gods goedheid dat Hij tweehonderdrieenzeventig mensenlevens had gespaard omwille van Paulus!, vs. 24. Zo zou God in zijn goedheid omwille van tien rechtvaardigen Sodom en Gomorra nog hebben gespaard, Gen. 18: 2632, vgl. Spr. II: 11 . Laten wij vanwege de zwarte raadsels in Gods wereldregering uitreddingen als deze niet negeren. Bij voorbeeld bij een nieuwsbericht als: 'Boeing met vierhonderd passagiers maakt geslaagde noodlanding!'
267
SC 37
Paulus'reis naar Rome
Tenslotte is het geen vraag of Psalm 107: 23-31 in het hart en de mond van de schriftgeleerde Paulus was na zijn redding. Wij citeren deze verzen uit de Willibrordvertaling 1995: Weer anderen varen met hun schepen op de zee, vervullen hun taak op het machtige water; die mensen zagen met eigen ogen de wonderdaden van de HEER op de oceaan: op zijn bevel stak de stormwind op, op zijn bevel gaan de golven hoog; nu eens rijzen zij op tot de hemel, dan weer vallen zij in de diepte: in dat gevaar ontzonk hun de moed. Zij tollen, slingeren als dronkaards rond, het is afgelopen met hun stuurmanskunst. In hun nood riepen zij de HEER aan, en Hij redde hen uit hun ellende. Hij wist de storm tot zwijgen te brengen, zo viel het geweld van de golven std. Wat waren ze blij toen die ging liggen: Hij bracht hen naar de gewenste haven. Zij moeten de HEER om zijn liefde prijzen, om zijn wonderen voor mensen verricht. 3. OVERWINTERING OP MALTA, HAND. 28: 1 10 Doorweekt, maar zielsblij dat ze de schipbreuk hadden overleefd waren Paulus en de zeelui, soldaten, gevangenen en passagiers aan land gekropen. Daar stonden ze nu in hun drijfnatte kleren, huiverend in de koude noordoostenwind, op een onbekende kust. Het bleek dat ze op het eiland Malta gestrand waren. Dit zullen ze gehoord hebben van toegesnelde bewoners. Aangezien dit afstammelingen waren van Fenicische kolonisten die vermoedelijk een Kanadnitisch dialect spraken, verwant aan het Hebreeuws ofAramees, is het aannemelijk dat Paulus en zij elkaar redelijk konden verstaan. 2 Maar hoe zouden zij de schipbreukelingen ontvangen? Kustbewoners hadden in de oudheid vaak weinig medelijden met schipbreukelingen. Gewoonlijk werden die beroofd, gedood of als slaven -
268
Paulus'reis naar Rome
37
meegenomen, maar bier toonde de bevolking 20 ) juist buitengewone vriendelijkheid (Grieks: filantropie) en inschikkelijkheid voor de gestrande vreemdelingen. Het was anders geen kleinigheid opeens tweehonderdzesenzeventig schipbreukelingen voor drie wintermaanden aan voedsel en onderdak te helpen, maar ze heetten ons allemaal welkom. Omdat het koud was en ook nog was gaan regenen, legden de Maltezers eerst een groot houtvuur aan, zodat de drijfnatte en verkleumde schipbreukelingen zich daarbij konden warmen en hun kleren drogen. Paulus aangewezen als Godsgezant 3 Als echte christen van de daad hielp Paulus ijverig mee het vuur aan te houden. Toen hij een grote bos dor bout gesprokkeld had en die op het vuur gooide, kwam er als gevolg van de hitte een gifslang uit kruipen, die zich vastbeet aan zijn hand. En daarmee verkeerde de apostel plotseling opnieuw in levensgevaar. 4 Althans, naar de mening van de bijgelovige inlanders. Zij hadden wellicht reeds opgemerkt dat Paulus tot de gevangenen hoorde, die door de soldaten bewaakt werden. Toen zij het gevaarlijke beest aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tegen elkaar: 'Die man is vast een moordenaar; hij is aan de zee ontsnapt, maar nu heeft de wraakgodin Gerechtigheid hem toch te pakken! Zij wil blijkbaar niet dat hij blijft leven.' Voor hun besef voltrok de godin Dike door slangengif zijn doodvonnis. Dus deze heidenen geloofden tenminste nog dat er hogere machten waren die recht en gerechtigheid handhaafden en dat een misdadiger daar vroeg of laat niet aan ontkwam, vgl. Rom. I : 32, 2: I 4V. 5 Maar Paulus bleef onverstoord. Hij schudde de slang van zich of in het vuur en bleef volstrekt ongedeerd. Hij wist dat hij in Rome voor de keizer van Jezus Christus moest getuigen en een slangenbeet zou hem daar niet van afhouden. Had de Here zijn apostelen niet beloofd: 'Met hun handen zullen ze slangen opnemen, en als ze dodelijk gif drinken, zal dat hun niet deren', Mar. i6: i8, vgl. Luc. c): 19. 6 Huiverend keken de eilandbewoners toe hoe de godin deze verschrikkelijke misdadiger ging doden. Zij verwachtten dat zijn arm zou opzwellen en dat hij dan ineens dood zou neervallen, zoals het normale verloop was na zo'n giftige slangenbeet. Na lang wachten zagen de toeschouwers dat het gif Paulus geen enkel kwaad deed. Toen sloeg 269
§ 37
Paulus'reis naar Rome
hun mening pardoes om. Een man die een dodelijke slangenbeet overleefde, beschikte volgens hen over bovenmenselijke krachten en dat moest wel een god zijn. Nu, dit zal hij ongetwijfeld even krachtig ontkend hebben als in Lystra, 14: 11-15. Maar hij was wel een gezant van God en als zodanig heeft de Here hem door dit wonderteken gelegitimeerd. Hij vervulde zijn bovengenoemde belofte (immuniteit voor gifslangen) en bekrachtigde daardoor bij voorbaat Paulus' prediking op het eiland. Lucas maakt daar weliswaar geen melding van, omdat verkondiging bij de apostel vanzelf sprak. Zeker nu hij drie maanden op dit eiland zou blijven. Hoewel er tweehonderdzesenzeventig schipbreukelingen op het eiland waren gestrand, plaatste de Here hem meteen in het middelpunt van de aandacht. Goed, de apostel was nog altijd een gevangene, maar door die venijnige slangenbeet opende de Here de deur voor Paulus' prediking op Malta. Genezingen in de naam van Jezus 7 Niet ver van de baai waar we aan land gekomen waren, lagen verscheidene landgoederen waarop meerdere gebouwen stonden. Ze waren het eigendom van een zekere Publius 21 ), de Romeinse gouverneur van het eiland. Deze liet ons allen bij zich komen en onthaalde ons de eerste drie dagen bijzonder gastvrij. Intussen konden er voorzieningen getroffen worden om alle schipbreukelingen gedurende de wintermaanden elders op het eiland onderdak te verlenen. 8 Nu wilde het geval dat de vader van Publius op dat moment ernstig ziek op bed lag, gekweld door koortsaanvallen en buikloop (Grieks: dysenteria). Als de koorts niet zou verdwijnen, moest voor zijn leven worden gevreesd. Paulus, die blijkbaar gevraagd had of hij de zieke mocht zien, ging het vertrek binnen waar hij lag. Nu deden de apostelen evenmin als de Here zelf geen wonderen op eigen initiatief, maar altijd onder leiding van Gods Geest en in Gods kracht, Luc. 4: 14, 5: 17, Hand. 3: 12, 10: 38, 19: 11, Joh. II: 4 1v. Daarom ging Paulus eerst in gebed om te vragen of de Here deze ernstig zieke heiden door hem wilde genezen. Toen hem duidelijk werd dat dit inderdaad Gods wil was, ontving hij de benodigde kracht, legde de zieke de handen op, waarna deze in de tijd van een tel genezen was. Natuurlijk heeft Paulus daarbij vermeld dat hij dit deed in de naam van Jezus 270
Paulus'reis naar Rome
§ 37
Christus, ook dit hoefde Lucas er niet uitdrukkelijk bij te zeggen. En natuurlijk heeft Paulus daarop in de villa van Publius verkondigd wie Jezus Christus is en wat mensen al niet van Hem verwachten mogen. 9 Als een lopend vuurtje ging het nieuws over het eiland: Paulus, een van de schipbreukelingen die hier pas zijn gestrand, heeft Publius' vader van een ernstige ziekte genezen! Daarna kwamen ook de andere zieken op het eiland naar hem toe en die kregen eveneens hun gezondheid terug. Over verkondiging zegt Lucas alweer niets. Maar in het geheel van het boek Handelingen is het ondenkbaar dat hier op Malta alleen genezingen plaatsvonden, zonder dat de Here daardoor zijn Woord bevestigde, Mar. 16: 20, vgl. dl. 1, 63v. Zo werd als gevolg van de schipbreuk de naam van de Here Jezus ook hier bekend. Was Paulus' bewegingsvrijheid als gevangene beperkt? Dan was dit geen bezwaar, want de wondergenezingen trokken de mensen naar hem toe. io Zij waren dan ook uiterst dankbaar, vooral voor het evangelie van de Here Jezus Christus, dat Hij bovendien zo krachtig onder hen had bevestigd. Tegen de tijd dat wij weer zee zouden kiezen, lieten zij hun blijdschap op roerende wijze blijken. Paulus, maar ook Lucas en Aristarchus die hem bij zijn prediking hadden geholpen, werden overladen met eerbewijzen. Zij hadden bij de schipbreuk waarschijnlijk de meeste van hun bezittingen verloren. Maar de Maltezers die hen toen al niet hadden beroofd (zie bij vs. 2), voorzagen hen nu ruimschoots van al het benodigde. 4. VAN MALTA NAAR ROME, HAND. 28: 11 15 Inmiddels had de centurio in een van de havens van Malta een ander (graan?)schip uit Alexandrie gevonden. Het had eveneens op het eiland overwinterd en zou zodra het vaarseizoen heropend werd, koers zetten naar Italie. Of het alle 276 schipbreukelingen kon meenemen, is de vraag. Voor Julius, de soldaten, de gevangenen en Paulus met zijn metgezellen was er in elk geval plaats aan boord. Nadat zij de maanden november, december en januari op Malta hadden doorgebracht, was het zover. Op een vroege voorjaarsdag, toen er een zuidenwind waaide, besloot de schipper de oversteek van Malta naar Sicilie te wagen. Het was een afstand van amper 8o km die met deze gunstige wind in iets meer dan een dag kon worden overbrugd. Daarna zou men zonder veel risico langs kusten en havens varen. -
271
§ 37
Paulus'reis naar Rome
Het schip voerde aan de voorsteven de afgodsbeelden van de Dioscuren, Castor en Pollux. Volgens de Griekse mythologie waren dit tweelingzonen van de oppergod Zeus. Zij werden vereerd als beschermgoden van de zeevaart. In vele havensteden stonden tempels voor de beide broers. 22 ) In werkelijkheid voer het schip natuurlijk onder bescherming van Paulus' zender, de verheerlijkte Here Jezus Christus. 12 De vaart naar Syracuse, een havenstad aan de oostkust van Sicilie, verliep voorspoedig. Het oponthoud duurde hier drie dagen. Werd er lading gelost of moest men wachten op gunstige wind? 13 Vandaar voeren we langs de oostkust van Sicilie naar Regium, aan de punt van de laars van Italie. Nu had het schip de smalle, gevaarlijke zeestraat van Messina tussen Italie en Sicilie nog voor de boeg. Destijds berucht vanwege de gevaarlijke draaistromingen op haar smalste punt. Niet voor niets werden daar de mythologische Scylla en Charibdis gesitueerd. Na een dag ging de wind echter uit het zuiden waaien, de ideale windrichting om de Straat van zuid naar noord snel door te steken. Binnen twee dagen was de Dioscuren zo flink opgeschoten, dat het schip kon afmeren in de haven van Puteoli in de golf van Napels. In Paulus' tijd was dit met honderdduizend inwoners de belangrijkste havenstad van Italie. Zij lag even ten noorden van Pompeii, eveneens een havenplaats, dichtbij de Vesuvius. Toen Paulus daar voorbijvoer kon hij niet vermoeden dat deze stad in 79, amper twintig jaar later, bij de verschrikkelijke uitbarsting van de vulkaan onder de lava bedolven zou worden. En dat daarbij ook Drusilla, de vrouw van Felix, met hun zoon zou omkomen (Paulus had haar nog tot geloof in Christus Jezus opgeroepen, 24: 24v.). Bij de opgravingen bleek later dat er toen in Pompeii en het nabij gelegen Herculaneum ook al christenen hebben gewoond. Alexandrijnse graanschepen meerden in Puteoli af. Loste de Dioscuren hier ook zijn graan of voer het verder naar Portus, destijds de nieuwe en immense haven van Ostia, 3o km van Rome? 23 ) Passagiers gingen gewoonlijk in Puteoli van boord om de laatste 200 km naar Rome over land te reizen. Zo ook Julius met zijn soldaten en gevangenen. De zeereis die inclusief de overwintering op Malta minstens zes maanden had geduurd, was ten einde. Nu wachtte hen nog een voetreis van een dag of vijf en dan waren ze in Rome. 272
Paulus'reis naar Rome
X37
14 Het verwondert ons niet dat Paulus in dit internationale handels- en verkeerscentrum christenen vond. Gewone gelovigen die niet over de Here Jezus konden zwijgen, waren blijkbaar reeds bezig het evangelic te verbreiden. De broeders in Puteoli nodigden ons uit een week bij hen te blijven. Hoe dat kon, vermeldt Lucas niet. Zoals hij zoveel niet vertelt wat wij graag hadden geweten. Werd de centurio soms ook uitgenodigd en was hij misschien at christen geworden? 24 ) En zo begaven we ons zeven dagen later, gesterkt door de gemeenschap der heiligen van Puteoli, over de Via Appia, de mooiste en drukste Romeinse rijksweg, op weg naar Rome. Ingehaald door Romeinse broeders 15 Gezien het drukke verkeer tussen de beide steden was het niet moeilijk de gemeente(n) te Rome van Paulus' komst te verwittigen. Voor de gelovigen daar was hij zeker geen onbekende, evenmin als zij voor hem. Nu een jaar of drie geleden hadden zij 'de brief aan de Romeinen' van hem ontvangen, waarin hij liefst achtentwintig gemeenteleden met name liet groeten en voorbede vroeg voor zijn komst naar Rome, Rom. 5: 3o-16: 16.32. Na een voetreis van zo'n 110 km bereikten zij Forum Apii (Appiusmarkt), een poststation en pleisterplaats aan de Via Appia, ca. 65 km van Rome. En laat Paulus daar tot zijn grote vreugde worden opgewacht door een deputatie van de gemeente(n) van Rome! En in Tres Tabernae (= Drie Herbergen), een dorpje vijftien km verderop, heette een tweede deputatie hem welkom. Zij hadden (van de broeders in Puteoli?) reeds het een en ander over hem gehoord: dat hij twee jaar in gevangenschap had doorgebracht, schipbreuk had geleden en nu binnen enkele dagen in Rome zou arriveren. Nu betuigden zij hem hun liefde door hem zo'n vijftig, zestig km tegemoet te reizen en naar de hoofdstad te begeleiden. Voor Lucas had deze ontmoeting een diepe betekenis. Hij beschrijft haar met een term voor het inhalen van een nieuwe vorst of hoogwaardigheidsbekleder. 25 ) Wanneer zo iemand destijds aan de een of andere stad een staatsbezoek (parousie) bracht, dan wachtten de burgers zijn komst niet af, maar gingen zij hem buiten de poort een eindweegs tegemoet om hem feestelijk in te halen. Zo zullen wij de Here Jezus bij zijn parousie `tegemoet' (zelfde term) gaan in de lucht om 273
sC 37
Paulus'reis naar Rome
Hem op aarde in te halen, i Tes. 4: 17. lets van zo'n vorstelijk onthaal zag Lucas toen broeders uit Rome Paulus tegemoet gereisd waren om hem naar hun stad te begeleiden. Toen de apostel hen zag, dankte hij God voor de verhoring van zijn gebeden om ook in de hoofdstad van het Imperium Romanum het evangelic te mogen verkondigen. Wat had de Here hem sinds zijn arrestatie in Jeruzalem, nu bijna drie jaar geleden, wonderlijk bewaard! Nu stonden daar vertegenwoordigers om hem heen van de gemeente naar wie hij zo vurig had verlangd. Zo begon 'de vertroosting van ons gemeenschappelijk geloof waarover hij hun in zijn brief geschreven had, Rom. I: II-15; 15: 23. Nieuwe moed en kracht stroomden door hem heen. De onderlinge liefde die uit deze ontmoeting en begroeting bleek, moet ook op de centurio Julius diepe indruk gemaakt hebben. De laatste kilometers voerden langs de graftomben van duizenden doden. Toen betraden zij de buitenwijken van de miljoenenstad op de zeven heuvelen. Prachtige villa's in schitterende parken. Grote verkeersdrukte van voetgangers, rijtuigen, vrachtwagens en ezeldrijvers. In dat gewoel arriveerde de ambassadeur van Koning Jezus in Rome, als een onopvallende gevangene tussen bewakers en medegevangenen. Maar ook begeleid door een `erewacht' van medegelovigen. Voor het oog geen zegetocht, maar achteraf beschouwd was de intocht van deze gevangene voor de wereldgeschiedenis van oneindig veel groter betekenis dan die van alle veldheren die hier ooit triomfantelijk waren teruggekeerd.
NOTEN ') De meeste nautische gegevens en bijzonderheden over de antieke schepen in deze paragraaf ontlenen we aan Fik Meijer, Paulus'zeereis naar Rome, Amsterdam 2000, passim, en aan W. E. van Popta, De Bijbel en de zee, Amsterdam 1975, 134-176. 2) Brian M. Rapske, Acts, Travel and Shipwreck, in: The Book ofActs in Its First-Century Setting, Vol. 2: David W. J. Gill en Conrad Gempf red., The Book ofActs in Its Graeco-Roman Setting, Carlisle 1994, 25. 3) F. F. Bruce, comm. , 511v 4) Aldus de Westerse Tekst van Handelingen. 5) Brian M. Rapske, a.w., 31 6 ) E E Bruce, comm. a.l.
274
Paulus'reis naar Rome
37
7) Volgens de berekening van Ernst Haenchen, geciteerd door John R. W. Stott, comm. a.l. 8) Volgens Werner de Boor sprak Paulus niet alleen uit ervaring, maar ook `in einer profeti schen Gewiszheit', comm. a.l. Volgens F. F. Bruce daarentegen was het 'his private judgment, on the basis of past experience', comm. a.l. 9) 'Before the seismic uplift of the sixth century A.D.', F. F. Bruce, comm. a.1 10) Uit geografische overwegingen (de overheersend westenwinden in deze regio) koos de NBV voor de vertaling: `een haven op Kreta die bescherming biedt tegen de zuidwesten- en noordwestenwind', vgl. de verantwoording in Werk in uitvoering, Haarlem, 1998, 199. Fik Meijer verwerpt deze vertaling: `In de wintermaanden waaien de winden echter overwegend uit richtingen tussen noordwest en oost', a.w. Volgens W. E. van Popta (maritiem historicus) kan men vs. 12 het best aldus lezen: 'Phoenix, een haven op Kreta, liggende onder de zuidwesten- en noordwestenwind'. De Griekse tekst `bleponta kata liba kai kata chooron' betekent niet open in de richting vanwaar de wind waait, maar open in de richting waarheen de wind waait. Dat wil zeggen dat Phoenix niet open ligt naar het zuidwesten, maar van het zuidwesten af. R. C. H. Lenski relativeert het hele probleem: 'The point is a quite minor one. The vessel never reached this harbor', comm. a.l. 11) A. Schlatter, Erlduterungen zum NT, a.l. 12) 'Gorden, of zoals de juiste term luidt, sjorren van het schip, is zo oud als de zeevaart zelf. (...) Zo'n ondergording moest varende worden aangebracht. Enige mannen, staande bij de boeg, ter weerszijden van de steven, lieten een zwaar touw in zee zakken, zo diep, dat het onder het schip door kon schuiven. Dan liepen ze langs het boord naar achteren, tot ongeveer halverwege het schip, en maakten de einden vast. De tros snoerde zich steeds vaster om de romp. Achtereenvolgens werd een tweede, een derde en een vierde tros te water gelaten en onder het schip geschoven. De houten romp werd zo stevig omsnoerd, dat het schip niet gemakkelijk uit elkaar zou slaan', W. E. van Popta, a.w. 158v. 13 ) E Meijer vermoedt dat zij misschien de geuren van het land roken, a.w. 148. Maar Colin J. Hemer, The Book ofActs in the setting of Hellenistic history, Tubingen 1989, 146 merkt op: 'The smells of land would certainly not be carried seaward in a gale blowing from the sea.' 14 ) Fik Meijer, a.w., 149. 15 ) Overigens vertelt Flavius Josephus dat hij in diezelfde jaren van Caesarea naar Rome voer op een schip dat 600 opvarenden had. ' ...but we know that Josephus is prone to exaggerate numbers. (...) It may indeed be right, or not far from, but I hesitate to build too simply on him', Colin J. Hemer, a.w. 1 49.
275
§ 37
Paulus' reis naar Rome
16) Het graan was vermoedelijk in zakken verpakt, anders zou het veel tijd gekost hebben om het tijdens stormweer overboord te werpen, B. M. Rapske, a.w. 32. 17) De sv en NV zeggen ten onrechte dat zij de ankers ophaalden, Fik Meijer, a.w. I 6o. Van de voorzorgsmaatregelen in vs. 4o zei ooit een Nederlandse gezagvoerder `dat de gegevens vragen hadden kunnen zijn voor het examen eerste stuurman grote zeilvaart', W E. van Popta, a.w. 168. 18) Volgens Fik Meijer was het een weloverwogen beslissing van de schipper, die beter tot zijn recht komt in de vertaling: `zij stuitten op een ondiepte die aan twee kanten naar zee was gericht en zetten het schip daar aan de grond', a.w. 161. Vgl. sv: `zetten zij het schip daarop'. 19) Grieks: elueto, impf. pass. 20) Grieks: barbaroi (zie sv). Dit heeft hier niet de denigrerende en discriminerende betekenis van ons woord barbaren, maar zo noemden de Grieken en Romeinen alle volken die voor Grieks-Romeinse oren een onverstaanbare taal spraken. In Rom. 1: 14 is het vertaald door niet-Grieken; in Kol. 3: It staat het onvertaald. Een spreker in tongen kan op een `barbaar' (vreemde) lijken, i Kor. 14: i 1. Vgl. J. van Eck, Paulus en de koningen, Franeker, 1989, 78v. 21) "Publius' was his praenomen, and its use by Luke in place of the cognomen may indicate the intimate relation with the man into which Paul and his companions came', Lenski, comm. a.l. 22) 'Ostia spande de kroon. Daar nam de verering van Castor en Pollux zodanige vormen aan dat ieder jaar op 27 januari de pretor van de stad een festival ter ere van hen opende om een kalm en rustig vaarseizoen of te smeken. De cultus was in Ostia zo diep geworteld dat er zelfs aan het slot van de vijfde eeuw, toen het Romeinse Rijk nagenoeg geheel gekerstend was, een geweldig oproer uitbrak omdat paus Gelasius de waarde van dit festival in twijfel trok en de bewoners voorhield dat Castor en Pollux de zeevaart maar weinig goeds hadden gebracht', Fik Meijer, a.w., 182. 23) Colin J. Hemer, Book of Acts, Tiibingen, 1989, 154. Tot het midden van de eerste eeuw na Chr. beschikte de hoofdstad van het Romeinse Rijk niet over een haven met voldoende faciliteiten voor de grote graanschepen. Het graan werd in Puteoli overgeladen op kleinere schepen die langs de kust naar het noorden voeren, richting de Tiber. De nieuwe haven van Ostia werd omsloten door twee pieren van zevenhonderd meter lengte, waar de grote graanschepen veilig konden afmeren, Fik Meijer, a.w., 185. 24 ) Hierover zijn allerlei gissingen gemaakt, vgl. Brian M. Rapske, a.w. 18. Hij oppert de mogelijkheid dat een rijke christen ook Julius onderdak aanbood, wat hij na de zware zeereis en gezien de miserabele kwaliteit van de herbergen graag aanvaardde. Zo ook A. Schlatter, die opmerkt: `wahrscheinlich war er damals schon Christ', Erlduterungen, a.l. W de Boor merkt hier276
Paulus' reis naar Rome
§ 37
bij op: 'Aber wiirde Lucas das nicht doch ausdriicklich hervorgehoben haben?', comm. a.l. 25 ) Vgl. TWBNT s.v. apantesis, vgl. F. F. Bruce, comm., a.l., J. van Eck, a.w., 83v. `Darum wird es sich auch in i Th 4,17 nicht urn eine `Entriicicung' zum Herrn in den Himmel handeln, urn dort im Himmel bei ihm zu bleiben, so wenig die rOmischen Christen sich mit Paulus in Forum Appii oder Tres Tabernae niederlieszen, sondern urn die Einholung' des wiederkommenden Herrn durch seine Gemeinde', W. de Boor, comm., a.l.
277
Paulus' getuigenis in Rome
§ 38
HANDELINGEN 28: 16-31 PAULUS' GETUIGENIS IN ROME
Wie een indruk wil krijgen van Rome zoals het was toen Paulus er woonde, heeft aan prof. dr. A. Sizoo in zijn boek Uit de wereld van het Nieuwe Testament, Kampen 1948, p. 135-147 een uitstekende gids. Wij ontlenen aan zijn rondleiding het volgende. Hier was de apostel in het hart van het onmetelijke Romeinse rijk en in de belangrijkste stad die de wereld wellicht ooit gekend heeft. Het was toen al een echte metropool waarin destijds vermoedelijk 66n miljoen mensen woonden. Evenals onze moderne wereldsteden vertoonde ook het antieke Rome schrijnende tegenstellingen. Aan de ene kant was het een schitterende stad. Niet alleen in het centrum, op het forum Romanum, maar ook elders verhieven zich prachtige marmeren tempels, paleizen en zuilengangen. Een enorm aantal beelden en andere ornamenten versierde de straten en pleinen van de wijken waar de hooggeplaatsten woonden. Vele fonteinen leverden het frisse water dat van heel ver door grote waterleidingen werd aangevoerd. Boven dit alles torenden het Capitool uit met zijn tempel van Jupiter, allerlei andere gebouwen en de Palatijnse berg met zijn keizerlijke paleizen. Aan de buitenkant van de stad stonden de villa's van de rijke Romeinen in schitterende parken, waarvan er vele voor het publiek waren opengesteld. Dit alles vormde echter een schreeuwend contrast met de binnenstad, waar het proletariaat huisde in nauwe, kronkelende straten en overvolle huizenblokken. Daar was het ongelofelijk druk en klonk dag en nacht onophoudelijk lawaai. Mensen baanden zich dringend en stompend een weg door de nauwe straten. Rijken lieten een paar sterke slaven voor zich uit lopen om met hun vuisten en ellebogen een weg te banen. Vrachtverkeer kon daarom alleen 's nachts plaatsvinden. Dan 278
§ 38
werd de stilte verstoord door het geratel van wagefis en het gelal van dronkaards. Als Paulus door een venster naar buiten keek, zag hij een bonte verscheidenheid van mensen voorbijlopen. Deftige Romeinen in hun met purperen zoom afgezette toga's die zich door slaven in een draagstoel lieten vervoeren. Slaven afkomstig uit alle landen. Bakkers. Bedelaars. Straatventers. Matrozen. Griekse filosofen. Egyptische priesters. Blonde Germanen. Zwarte Nubiers. Schoolkinderen. Processies van zonderlinge godsdiensten. En tussen hen allen ook veel Joden. Dat Rome de hele wereld beheerste, was ook te zien in de winkelwijken waar producten uit vele landen te koop waren: Griekse oesters, Zwitserse kaas, Zwarte Zeevis, Arabische specerij en en parfums, Indische parels, Klein-Aziatisch marmer, Egyptisch linnen en glaswerk, zelfs Chinese zij de had de stad langs een Lange handelsweg bereikt. Je kon er levensmiddelen kopen, maar je had er ook boekwinkels en kapsalons. Gaarkeukens boden goedkope maaltij den aan. De bankiers hadden hun eigen wijk, waar je geld kon wisselen en reischeques kopen die je elders kon verzilveren. Circus en theater vormden een belangrijk element in het antieke leven. In het grote circus dat in Paulus' tijd 6o.000 zitplaatsen telde, werden de populaire wagenrennen gehouden. Ook vermaakte het publiek zich er met de bloedige gladiatorenspelen waarbij de zwaardvechters elkaar tot de dood toe bestreden. Voorts waren er verscheidene theaters waar toneelstukken werden opgevoerd. De vele weelderig ingerichte badhuizen bevatten afzonderlijke zalen voor koude, lauwe en hete baden, massage-inrichtingen en conversatiezalen. In deze grote wereldstad met haar paleizen, tempels, krotten en huurkazernes, leefden tussen honderdduizenden heidenen de christenen aan wie Paulus al voor hij er aankwam zijn brief aan de Romeinse huisgemeenten had geschreven. Waarschijnlijk waren die gesticht door Messiasbelijdende Joden, vgl. 2: io. In Rom. i6 noemt Paulus een aantal van hen bij name. Samen met bekeerde heidenen zonderden zij zich om Christus' wil of van de zonden die Paulus in Rom. I : 18-32 beschrijft, en die hen dagelijks omringden. In 64, kort na Paulus' tweejarig huisarrest in Rome, brak de grote brand uit die een groot deel van de binnenstad verwoestte. Hiervan zouden de christenen de schuld krijgen en op Nero's bevel bloedig ver279
,sC 38
Paulus'getuigenis in Rome
volgd worden. Volgens de overlevering is de apostel bier nog voor de zelfmoord van Nero (9 juni 68) onthoofd. 1. PAULUS IN VERZEKERDE BEWARING GESTELD, HAND. 28: 16
Toen de christenen uit Rome Paulus op zijn laatste twee dagreizen hadden begeleid, scheidden hun wegen. Zij gingen naar huis en hij moest in hechtenis worden genomen. 16 Maar toen de centurio zijn transport gevangenen in Rome had afgeleverd, moet hij bij de bevoegde instantie voor de apostel een uitzonderingspositie hebben bepleit. Behalve naar Paulus' Romeinse burgerrecht en zijn optreden tijdens de zeereis kon Julius daarvoor verwijzen naar het rapport van Festus. Daar moet wel in gestaan hebben dat Paulus geen misdrijf begaan had (26: 3 I ), maar dat hij als gevolg van een Joods godsdienstig geschil gearresteerd was. Daarop kreeg hij verlof om in afwachting van zijn proces buiten de kazerne op zichzelf te gaan wonen, daarbij wel door boeien en een bewaker verhinderd in en uit te gaan, vs. 30. De apostel huurde toen vast geen riante villa in een rustige buitenwijk, maar woonruimte in een van de grauwe huurkazernes in het toen al razend drukke centrum, waar het nooit stil werd. Daar heeft hij twee jaar lang ongehinderd de naam van de Here Jezus Christus kunnen verkondigen, vs. 30. Wij nemen aan dat christenen te Rome en elders de huishuur voor hem betaalden en hem van voedsel, kleding en andere noodzakelijke levensbehoeften voorzagen, vgl. Fil. 2: 25, 4: 10. 1 ) Wie kan hij daar tijdens zijn tweejarig huisarrest al niet hebben ontmoet? Zijn bewakers werden geregeld afgelost, zodat hij gedurende zijn gevangenschap menige soldaat leerde kennen en zij hem. Hij werd dag en nacht door hen bewaakt, zodat hij geen moment alleen was, zelfs niet als hij sliep. Alle gesprekken die hij met zijn bezoekers voerde, konden zij volgen en als hij bad en zong hoorden zij toe, vgl. 16: 25. Heeft hij zodoende ook sommigen van hen tot geloof mogen brengen? Als hij zijn brief aan de Filippenzen in Rome geschreven heeft 2 ), dan vernemen we daaruit dat zijn gevangenschap de evangelieverkondiging bepaald niet heeft belemmerd, maar bevorderd. U moet 280
Paulus'getuigenis in Rome
§ 38
weten `dat wat mij overkomen is juist veel heeft bijgedragen tot de voortgang van het evangelic. Zo is het in heel het pretorium (de kazerne van de keizerlijke garde) en voor alle anderen duidelijk geworden, dat ik mijn boeien draag ter wille van Christus', Fil. : I2v. De Here weet of en tot in welke verre streken bekeerde bewakers het evangelie hebben verbreid! 2. PAULUS' GETUIGENIS VOOR DE ROMEINSE JODEN, HAND. 28: 17-28
Amper wat bekomen van de maandenlange zeereis en de 200 km Lange voettocht van Puteoli naar Rome, dacht Paulus alweer aan zijn roeping om onder Joden en heidenen van Messias Jezus te getuigen, 9: 15. Zoals hij overal had gedaan, wendde hij zich ook bier eerst tot de Joden. En dat na alle haat en vervolging die hij van hen had ondervonden! Door hun vijandschap moest hij nu zelfs voor het gerechtshof van keizer Nero verschijnen! Wat betoonde hij zijn Israelitische volksgenoten dan grote liefde en trouw!, vgl. Rom. 9: 1-5. Het eerste gesprek 17 Men schat dat er omstreeks deze tijd rond veertigduizend Joden in Rome woonden en dat die minstens tien synagogen bezaten. 3 ) Reeds drie dagen nadat hij zijn woning had betrokken, nodigde Paulus de leiders van de belangrijkste synagogen uit bij hem op bezoek te komen. Zij gingen op zijn verzoek in en ontmoetten hem in zijn huurwoning. Rekening houdend met de mogelijkheid dat hij ook bij hen reeds verdacht was gemaakt, stond hij voor de delicate taak eerst zijn huisarrest te verklaren en zijn onschuld te verdedigen, zonder daarbij deze Joden bij voorbaat van zich te vervreemden. Hartelijk en vredelievend sprak hij hen aan met `mannen, broeders'. Daarmee respecteerde hij liefdevol de verbondsgrondslag waarop hij nog altijd met hen stond. Vervolgens verklaarde hij waarom zij hem als gevangene aantroffen. `Hoewel ik geen afvallige ben en niets heb gedaan tegen ons yolk of de voorvaderlijke gebruiken, ben ik toch door de Joden in Jeruzalem gevangengenomen en aan de Romeinen uitgeleverd.' Dat zij hem toen liever hadden vermoord, liet hij wij selijk achterwege. Ter wille van het evangelie vermeed hij ook nu alles waarmee hij Joden en heidenen tegen zich in het harnas zou kunnen jagen. 281
38
Paulus'getuigenis in Rome
18 `Nadat de Romeinen mijn zaak hadden onderzocht, constateerden zij dat er bij mij geen sprake was van een halsmisdaad en wilden zij mij vrijlaten, 23: 29; 25: 25v; 26: 31v. 19 Maar toen de Joden daar bezwaar tegen maakten en de Romeinen mij ter berechting aan het Sanhedrin dreigden over te dragen, was ik wel gedwOngen van mijn Romeinse burgerrecht gebruik te maken en mij op de keizer te beroepen. Overigens zonder dat ik nu vanwege deze kwade behandeling wraak wil nemen en mijn yolk van iets wil beschuldigen. Ik zocht mijn recht en levensbehoud alleen om de verkondiging van het evangelie te kunnen voortzetten', vgl. Fil. i : 22, 24. Ter wille van de lieve vrede verzwijgt hij dat hij in hoger beroep ging om aan een nieuwe Joodse moordaanslag te ontkomen, 25: 3. 20 Waarom ik u heb uitgenodigd met mij te komen spreken? Wel, dan kunt u zich er persoonlijk van overtuigen dat ik geen vijand van Israel ben, maar dat ik als christen juist een ware Jood ben, Rom. 2: 28v. Want het gaat in mijn zaak om de kern van ons geloof: de Hoop van Israel, de komst van de Messias met zijn vrederijk en de opstanding van de doden, vgl. 23: 6, 24: 15, 26: 6v. Daarom draag ik als schriftgetrouwe Jood deze Romeinse handboeien.' 4 ) 21 Hun reactie was hoffelijk, maar gereserveerd. Zo zwegen zij over contacten met Joodse leden van de christelijke gemeenten in Rome, hoewel die al jaren bestonden en wereldbekend waren, Rom. I : 8. Naar ze zeiden, hadden ze officieel noch officieus iets belastends over Paulus vernomen. `Wij hebben uit Judea geen brief van het Sanhedrin over u ontvangen.' De Hoge Raad had blijkbaar van verdere vervolging afgezien. Zelf was de vergadering hierover verdeeld (23: 6-9) en bovendien hadden twee gouverneurs en koning Agrippa II Paulus onschuldig verklaard. En hoewel er alleen al voor de grote feesten (vgl. 2: IO, 20: 3) druk gereisd werd tussen Rome en Jeruzalem, was er ook nog niemand officieus iets kwaads over Paulus komen melden. Mogelijk hadden de politieke spanningen, die aan de nu spoedig uitbrekende Joodse Opstand (66) voorafgingen, de zaak-Paulus in Jeruzalem uit de aandacht laten ontsnappen. 22 Wel wisten Paulus' bezoekers dat hij een vooraanstaand christen was en dat deze nieuwe richting in Joodse kringen overal op verzet stuitte. Hoewel ze daardoor enige achterdocht koesterden, wilden zij wel graag van hemzelf vernemen wat zijn denkbeelden waren. 282
Paulus'getuigenis in Rome
§
38
Zo brak voor deze Joden het uur der genade aan. Niemand minder dan een apostel van Jezus Christus, nog wel een farizeese rabbi en leerling van Gamaliel, zou hen uit de Schrift bewijzen dat Jezus de Messias was. Apostolisch getuigenis in de schaduw van het jaar 7o 23 Men besloot er een aparte samenkomst voor te beleggen en daarvoor een hele dag te reserveren. Op de afgesproken datum kwamen de Joodse leiders 's morgens vroeg naar hem toe. Het waren er zelfs nog meer dan bij de eerste ontmoeting. Zouden ook Lucas en enige Joodse christenen bij de besprekingen aanwezig zijn geweest? Paulus' huurwoning bood blijkbaar de nodige ruimte. Het werd een bijzondere bijeenkomst in een eveneens bijzonder tijdsgewricht. Het verbondsgeding tussen God en Israel over de rechtmatigheid van Jezus' Messiasschap naderde een einde. Nog slechts enkele jaren en dan zou de Joodse Oorlog (66-70) uitbreken, die zou eindigen met de verwoesting van Jeruzalem en zijn tempel. Daarin zou volgens de profetieen van Johannes de Doper en de Here Jezus Gods toorn over Israels eeuwenlange afkerigheid openbaar worden, Mat. 24: 1-28, Luc. 3: 7,16; 21: 5-36. Het genade-interim dat God voordien had ingelast, liep nu spoedig af. Onder deze dreiging legde Paulus voor de laatste maal in dit boek getuigenis van Messias Jezus af, vgl. 23: i i. En wel voor een groot aantal Joodse voormannen in het centrum van de toenmalige wereld. Dit was zowel een getuigenis a decharge als a charge. Als getuige a decharge moest hij Jezus verdedigen door te betuigen dat God Hem uit de doden had opgewekt en in de hemel opgenomen. En als getuige a charge moest hij Israel aanklagen vanwege zijn Messiasverwerping en zijn bezoekers oproepen zich los te maken van hun leiders in Jeruzalem, die Jezus hadden laten kruisigen. Als zij dat zouden doen, mocht hij hun vergeving verkondigen, vgl. dl. I, p. 23v. Van Lucas' brede verslag van Paulus' prediking in de synagoge te Antiochie in Pisidie (13: 14-43) weten we reeds hoe hij aan Joden het evangelie placht te verkondigen. Daarom kon Lucas zich nu beperken tot Paulus' hoofdonderwerp: het Koninkrijk van God en de plaats van Messias Jezus daarin. Aan de hand van de Wet van Mozes, de boeken van de Profeten en de Psalmen zal hij verkondigd hebben 283
§ 38
Paulus'getuigenis in Rome
hoe God begonnen was zijn koninklijke heerschappij op aarde te herstellen door Messias Jezus. Met de ene aanhaling na de andere bewees hij dat alle profetieen over de Messias in Jezus van Nazaret stipt waren vervuld, vgl. Luc. 24: 27. Hij was de beloofde Vredevorst van Psalm 72. Het Lam van God dat door zijn offerdood de eis der Wet vervuld had en de zonde der wereld wegnam. De Heiland en Leidsman ten leven, die volgens de Schriften eerst mOest lijden en sterven. Maar daarna had Hij, geheel volgens de profetie van Psalm i Io , als de opgestane Priester-Koning aan de rechterhand van God plaats mogen nemen. 'En ik heb Hem in zijn hemelse heerlijkheid gezien!', kon Paulus getuigen. Wie het koninkrijk van God wilde binnengaan, diende te buigen voor koning Jezus. Zo trachtte hij met al zijn inzicht in de Schrift de Joodse leiders ervan te overtuigen dat Jezus' weg en werk volmaakt met Gods Woord in overeenstemming waren. Een hele dag lang putte hij zich liefdevol uit om zijn broeders te bewegen in Hem te geloven. 24 Helaas, met al zijn Geestesgaven kon zelfs hij hen niet alien tot Christus brengen. Sommigen (de minderheid?) lieten zich inderdaad overtuigen door wat hij te berde bracht. Zij aanvaardden dat Jezus van Nazaret de beloofde Messias-Koning was, maar anderen wilden dit beslist niet geloven. Zo ontstond er verdeeldheid onder hen. De Messiasgelovige Joden zullen zich bij een van de christelijke gemeenten gevoegd hebben of een eigen Messiasbelijdende (huis)gemeente hebben gesticht. Maar zij die zich aan Paulus' christocentrische schriftverklaring beslist niet gewonnen wilden geven, verwierpen daarmee niet alleen Jezus Christus, Gods Zoon, maar ook Gods Geest en Woord, die van Hem getuigen. Voor wie dit aandurft, wordt de Schrift tenslotte een gesloten boek. Paulus waarschuwt voor verharding als straf op verharding 25 Voordat zij 's avonds vertrokken, heeft Paulus zijn ongelovige hoorders ernstig voor dit rampzalig gevolg van hun Messiasverwerping gewaarschuwd. Als zij zich daarvan niet bekeerden, dreigden zij door hetzelfde oordeel getroffen te worden als de Judeeers die zeven eeuwen eerder de prediking van Jesaja verworpen hadden. 284
Paulus'getuigenis in Rome
§ 38
Toen de HERE hem tot profeet riep, had Juda Gods verbond reeds vaak verbroken. En hoewel hele rijen profeten het naar God en zijn Woord hadden teruggeroepen, had het yolk hun prediking hardnekkig veracht. Toen brak de tijd aan dat er zelfs aan Gods geduld een einde kwam en Hij tot Jesaja sprak: `Ik zend je naar dit yolk als mijn boodschapper, maar Ik zeg je vooruit dat de massa niet naar je prediking zal wilden luisteren. Maar dat is nu net mijn bedoeling! Nil gun Ik hun niet meer dat ze mijn Woord verstaan. Ik maak hun hart daarvoor ongevoelig als vet. Ze hebben hun oren ervoor toegestopt? Nu mogen ze het niet meer horen. Ik straf hen met doofheid voor mijn Woord. Ze hebben hun ogen gesloten voor mijn daden van genade en gericht? Nu mogen zij die niet meer opmerken! Ik strijk nu zelf hun ogen dicht. Ze hebben zich al eeuwenlang in dit kwaad verhard? Nu geef Ik hen over aan verharding, als straf op hun verharding!' Toen Gods Zoon op aarde was, zag Hij deze profetie aan zijn tijdgenoten vervuld. Nadat de meerderheid van de Joden zich al meer van Hem afwendde, wendde Hij zich, verontwaardigd over zo'n schandelijke ontvangst en behandeling, al meer van hen af. Daarop besloot Hij hen niet langer ronduit, maar verhuld in gelijkenissen toe te spreken. In heilige ironie voegde Hij eraan toe: `Ze zouden zich nog eens moeten bekeren! ', Mat. 13: 10-17, vgl. Joh. 12: 37-41. Naar ditzelfde oordeelswoord verwees Paulus tenslotte de onwillige Joodse kerkleiders in Rome (in Rom. i i : 8 had hij het ook al aangehaald). 5 ) Hij leidde het in als een woord van de Heilige Geest, door Wie Jesaja van Messias Jezus had geprofeteerd. Als zij Hem bleven afwijzen, zou Gods toorn hen treffen, Joh. 3: 18, 36. Dan verdient u hetzelfde oordeel als de Heilige Geest terecht over `uw 6 ) voorouders' uitsprak toen zij Gods Woord door Jesaja even hardnekkig verwierpen als sommigen nu Gods Woord door mij, Paulus': 26 Ga naar dit yolk en zeg: U zult horen en horen, en toch niet verstaan. Paulus had de Schriften verklaard als zijnde Jezus' legitimatiebewijs, maar zo wilden zij die beslist niet verstaan. Welnu, dan zouden zij ze voortaan wel lezen, lezen, lezen, maar niet meer mogen verstaan. Wat hun als een levenwekkend aroma was verkondigd, zou een dodelijke walm voor hen worden, 2 Kor. 2: 16. Zie de aangrijpende geschiede285
§ 38
Paulus'getuigenis in Rome
nis van het wereldjodendom, al bewaarde de Here wel steeds genadig een overblijfsel voor dit oordeel, Rom. 11: 1-5, 2 Kor. 3: 14-16. En u zult kijken en nog eens kijken, en toch niet zien. Paulus had hun de genade en wondertekens verteld waardoor Jezus had bewezen dat Hij de Messias was, maar zij hadden die niet willen opmerken. Nu zouden zij ze niet meer künnen opmerken. Ondanks grote bijbelkennis de Schrift niet verstaan. Dit oordeel trof sindsdien al menige rabbijn en christelijke theoloog. De oorzaak van hun verblinding lag dan overigens niet bij God, maar bij henzelf. Hij verhardde hen, omdat zij zich eerst zelf verhardden. 27 Want het hart van dit yolk is afgestompt, door een dikke vetlaag, waar de Geest met zijn Woord vergeefs doorheen tracht te dringen. Hun oren zijn hardhorend, terwijl een mens zich nu juist aan Gods Woord zalig moet hOren. Wie daarvoor moedwillig zijn oren toestopt, kan en mag het op den duur niet meer horen, vgl. Hebr. 6: 4-8. En hun ogen houden ze gesloten. Toen God naar hen omkeek, onderkenden zij die heilstijd niet, Luc. 19: 44. Zoals sommige Joden, toen Paulus hun die dag de Schriften opende. Zij hielden hun harten, ogen en oren willens en wetens potdicht. Anders zouden ze zien met hun ogen, en zij wilden nu eenmaal in de Here Jezus de beloofde Messias niet zien; en horen met hun oren, en zij wilden Paulus' christocentrische schriftverklaring niet horen; en met hun hart verstaan, en zij wilden de profetieen over de Messias niet van Jezus verstaan; en zouden ze zich bekeren; want dan zouden ze zich van hun `vrome' eigengerechtigheid moeten bekeren tot een Leven van genade en dat wilden ze niet. ...en Ik zou hen genezen. 7) Zij wilden niet dat God hen door vergeving en heiliging genas (= redde). `Jeruzalem, Jeruzalem, Ik wilde... maar u wilde niet', zei de Here Jezus, Mat. 23: 37. Zij hadden de duisternis liever dan het licht, Joh. 3: 19.
286
Paulus'getuigenis in Rome
§ 38
Zouden Paulus' hoorders, die de Schrift uitstekend kenden, nog gedacht hebben aan wat Jesaj a na dit oordeelswoord had gevraagd: Hoe lang, Heer? Hij antwoordde: Totdat de steden in puin liggen, geheel ontvolkt, de huizen zonder bewoners zijn en het bouwland geteisterd is, een woestenij geworden, totdat de Heer de mensen ver heeft weggevoerd, en overal verlatenheid heerst in het land, Jes. 6: I I v. Slechts enkele jaren later werd Jeruzalem verwoest, lieten 1.100.000 Joden het Leven en werden 97.000 anderen als slaven gedeporteerd. Israels val — de opstanding van de heidenen 28 Paulus beeindigde zijn prediking die avond met een plechtige verklaring over de voortgang van het heil in Jezus Christus nu de Joden Hem alom verworpen hadden. Hij richtte haar tot de leiders (vs. 17) van de grote Joodse kolonie in deze wereldstad. Over hun hoofden spreekt hij meteen de hele Joodse wereld toe. Het valt op dat hij zijn ongelovige hoorders in zijn afscheidswoord niet langer aanspreekt met het woord broeders. Die titel hadden zij zich door hun ongeloof onwaardig gemaakt en die konden zij alleen terugwinnen door christen te worden. 8 ) Als Israelieten bezaten zij in het Koninkrijk van God de oudste rechten. Daarom had Paulus het evangelic overal eerst aan hen verkondigd. Pas wanneer zij het afwezen, wendde hij zich uitsluitend tot de heidenen. In het Pisidische Antiochie, in Korinte en waar al niet meer was hij niet uit de synagoge vertrokken alvorens een ernstige waarschuwing te laten horen, 13: 46, 18: 6. Nu ook in Rome een aantal Joden Messias Jezus verwierp, nam hij hier eveneens op plechtige en profetische wijze afscheid van hen. `U wilt dus niet luisteren. Dan dient u goed te weten dat de stroom van Gods heil voortaan aan u voorbij zal gaan. Maar keren kunt u hem niet, want God heeft hem reeds buiten zijn Israelitische bedding geleid om de hele aarde te overstromen. Israel zal op een overblijfsel na vallen; maar zijn val wordt de opstanding van de heidenen, Rom. 1 1: 11. 9 ) God is al begonnen de heilsboodschap aan hen bekend te maken en Hij zal daarmee doorgaan. Wat u weigerde, zullen zij wel doen: zich zalig horen.' Van nu of voelde de apostel zich niet langer verplicht eerst met het evangelic naar de Joden te gaan. 1 °) 287
§ 38
Paulus'getuigenis in Rome
Al hoopte hij wel door heidenen toe te brengen althans nog enkele ongelovige Joden tot afgunst te mogen prikkelen, zodat hij hen nog zou redden, Rom. : 14. Want nadat de Joodse leiders die avond vertrokken waren, moet het oude verdriet om Israels ongeloof zijn hart opnieuw vervuld hebben. Het waren immers zijn volksgenoten, die hun eigen Messias die dag hadden afgewezen; dat deed hem voortdurend pijn, vgl. Rom. 9: 1-5. 29 In de oudste handschriften komt dit vers niet voor. Daarom hebben sommige vertalingen het tussen haken geplaatst en andere het weggelaten. Volgens andere handschriften gingen de Joden nadat Paulus was uitgesproken onderling fel discussierend weg. Zij die tot geloof gekomen waren, hebben het blijkbaar nog diezelfde avond krachtig beleden! Zo ging de profetie van Simeon opnieuw in vervulling: `Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israel en tot een teken dat weersproken wordt', Luc. 2: 34. 3. PAULUS VERKONDIGT ONGEHINDERD HET EVANGELIE IN DE HOOFDSTAD VAN DE HEIDENWERELD, 28: 30, 31
Nu volgt het slot en tevens de climax van het boek. 3o Paulus verbleef de voile termijn van twee jaar te Rome in het huis dat hij er gehuurd had. Omdat hij er gevangen zat, kon hij niet voorgaan in Joodse of christelijke kerkdiensten. Maar zijn apostelambt kon hij er toch uitoefenen. Want iedereen die naar hem toe wilde gaan, mocht hij vrijuit ontvangen. Zo moeten er die jaren heel wat bezoekers uit Rome en de hele wereld, zowel Joden als heidenen, door hem onderwezen zijn over het koninkrijk van God en zijn Messias. Volgens de oudste traditie heeft de apostel tij dens deze gevangenschap zijn zogenaamde gevangenschapsbrieven geschreven (Efeziers, Filippenzen, Kolossenzen, Filemon). Als dit waar is (maar strikt te bewijzen valt het niet), dan konden zijn medewerkers Lucas, Tychikus, Aristarchus, Marcus en Epafras bij hem in en uit lopen, Kol. 4. 11 ) Ook zou Onesimus, de weggelopen slaaf van de beer Filemon in Kolosse, bier tot geloofgekomen zijn en de apostel een poos als huisknecht hebben gediend, Filem. vs. 8-20. Maar dit blijven vermoedens. In elk geval werd Paulus' huurwoning in dat centrum van de heidenwereld een 288
Paulus'getuigenis in Rome
§ 38
centrum van evangelieverkondiging, waarvan de actieradius alleen aan God bekend is. Omdat de Here hem uitdrukkelijk had verzekerd dat hij voor de keizer zou moeten verschijnen (27: 24), zal dit ook zeker gebeurd zijn. Op zekere dag heeft Paulus oog in oog gestaan met de wrede en grillige keizer Nero en voor hem van Jezus Christus getuigd (volgens de traditie is hij enige jaren later nog onder deze keizer onthoofd). Zo heeft de apostel tot in de allerhoogste kringen in Rome verkondigd hoe ook een keizer en senatoren door Jezus Christus gered konden worden. En hoeveel bekeerde militairen en zakenlieden zullen het evangelic vanuit Paulus' huurwoning op hun dienstreizen hebben meegenomen naar het donkere Gallic en Germanic? Het oudste christendom is niet verbreid door zendelingen, maar door de mond-tot-mond-evangelisatie van gewone' christenen en hun opvallende naastenliefde, bijvoorbeeld voor pestlijders en andere ellendigen. 31 Aan al zijn bezoekers bracht hij de goede boodschap van het koninkrijk van God en gafhij onderricht over de plaats en het werk van de Here Jezus Christus in dat rijk. Voor Jood noch Griek schaamde hij zich voor de aanstoot en dwaasheid van het evangelic: alleen geloven in de gekruisigde Christus, als de kracht en wijsheid van God, Rom. 1: 16, 1 Kor. : 21-25. Twee jaar lang zaten de Joden hem niet dwars en legden de Romeinen hem geen strobreed in de weg. Met deze triomfantelijke mededeling beeindigt Lucas zijn tweede bock. Want Paulus was nu wel geketend, maar het Woord van God was niet geboeid, 2 Tim. 2: 9. Twee volle jaren kon hij in de hoofdstad van het heidendom getuigen: `Jezus Christus is Heer!' Beschermd door de verhoogde Here Jezus Christus bracht hij dit getuigenis ongehinderd! Passend slot Wat hadden we nu graag nog wat meer gelezen over Paulus en de afloop van zijn proces, maar daarover laat Lucas ons in het ongewisse. Zijn bedoeling was immers niet het levenswerk van Nulus te beschrijven 12 ), maar de Handelingen die Jezus Christus na zijn hemelvaart door zijn apostelen had verricht, I : 2, dl. I, p. 12. Zij hadden van Hem de opdracht ontvangen overal ter wereld van Hem te getuigen, I : 8. 289
§ 38
Paulus'getuigenis in Rome
Nu, amper dertig jaar later, was het getuigenis van Jezus door apostelen en evangelisten van Jeruzalem via Judea en Samaria doorgedrongen tot in Rome en waren de groeikernen gesticht van de heilige, nieuwtestamentische, christelijke kerk. Toen Paulus het evangelie in Rome verkondigde, was dit grondleggende apostolische werk voltooid. Vanuit dit grootste verkeersknooppunt in de toenmalige wereld zou het getuigenis van Jezus nu zeker de einden der aarde bereiken. Ook die aan de Rijnmond, waar onze verre heidense voorouders woonden. Daarmee had Lucas zestig volstrekt unieke wonderjaren in de wereldgeschiedenis beschreven. De ruim dertig jaar van Jezus' werk op aarde in zijn eerste boek. En de dertig jaar van Jezus' onstuitbare heilsoffensief vanuit de hemel in zijn tweede boek. Toen kon hij de pen neerleggen. Hij had zijn doelstelling bereikt: de Handelingen beschrijven van de verhoogde Here Jezus. In dat kader waren Paulus' verdere lotgevallen niet van belang. 13 ) Stelt dit slot van Handelingen ons enigszins teleur? Wel, wees ervan overtuigd dat als de apostel het had gelezen, hij vast in de geest van i Kor. 3 tegen zijn boezemvriend zou hebben gezegd: `Goed zo, Lucas! En nu geen woord meer over mij! Laat niemand zich op mensen beroemen. Want wat is Paulus en wat is Petrus? Jezus Christus is Heer! Geloofd zij zijn naam! ' NOTEN 1) Of beschikte hij over eigen middelen? 'He may even have plied his trade. According to Ulpian, an eminent Roman jurist of the third century A.D., prisoners awaiting trial were allowed to work and to live in hired lodgings', David J. Williams, comm. a.l. S. Kistemaker merkt in dit verband op: 'He simply lacked the time to supply his financial needs, for which, we assume, he depended on his friends', comm., a.l. 2) Het is niet met zekerheid uit te maken tijdens welke gevangenschap Paulus deze brief geschreven heeft: die te Rome, te Caesarea of een ons niet nader bekende gevangenschap te Efeze. Het zal in elk geval ook in Rome wel gegaan zijn zoals hij bier beschrij ft. 3) S. J. Kistemaker, comm. a.l. 4) Uit halusis (= handboei) `mag worden afgeleid, dat de veel voorkomende voorstelling, dat Paulus aan een soldaat was vastgeboeid (...) op bezwaren stuit (...) en op goede gronden bestreden wordt. Lucas zegt trouwens nergens van Paulus, wat hij van Petrus zegt, 12: 6', F. W. Grosheide, comm. a.l. 290
Paulus'getuigenis in Rome
§ 38
5) De apostel citeert vrijwel letterlijk naar de Septuaginta. 6) Toen hij hen uitnodigde, sprak hij nog over onze vaders (vs. 17), maar nu de ongelovige leiders zijn onderwijs verwerpen, distantieert hij zich van hen en spreekt hij over uw (ongelovige) vaders. Zo deed Stefanus ook. Voor zijn afwijzing sprak hij over onze en na zijn afwijzing over uw vaders, vgl. 7: I I, 12, 15, 38 , 39, 44, 45 met 7: 51,52. Er zijn echter ook handschriften die in vs. 25 onze lezen. 7) 'We zouden bijna vertalen: en Ik hen dus zou moeten genezen', E W. Grosheide, comm. a.l. 8) J. van Andel, comm. a.l. 9 ) Idem, t.a.p. lo)) ...and Luke may well be presenting him as an example for the church generally to follow', I. Howard Marshall, comm. a.l. NA niet meer eerst de Jood'. 11) Het is echter niet met zekerheid uit te maken of hij deze brieven vanuit zijn gevangenschap in Rome schreef. C. van der Waal, Sola Scriptura, dl. 2, Goes 1979, a.I., J. van Bruggen Paulus, Kampen 2001, 271-273 zijn met anderen van mening dat de apostel deze brieven vanuit zijn gevangenschap te Caesarea verzond. 12) 'Lucas sah in seiner ganzen Darstellung des Paulus nie nur auf seine Persenlichkeit und seine Leidensgeschichte, sondern immer auf sein Werk, das er als Knecht Jesu ausgerichtet hat. (...) Als das Greszte und Herrlichste am Apostel gilt ihm jedoch nicht sein Martyrium, sondern seine Arbeit an den Juden und Heiden, dasz er sie zur Bekehrung zu Gott berief', A. Schlatter, Erlauterungen, a.l. 13 ) Men heeft getracht die uit zijn gevangenschapsbrieven of te leiden, maar omdat over de plaats en datum van deze brieven geen volkomen zekerheid bestaat, blijven dit onzekere vermoedens. Als hij zijn brieven aan de Filippenzen, Kolossenzen en Filemon inderdaad vanuit zijn huurwoning in Rome geschreven heeft, dan verwachtte hij nog vrijgelaten te zullen worden (Fil. I: 19, 25; 2: 24) en vroeg hij om een logeergelegenheid in Kolosse, Filem. 22. Uit zijn zogenaamde pastorale brieven (I en 2 Tim. en Titus) heeft men geconcludeerd dat hij na zijn ontslag uit deze gevangenschap nog naar Efeze en Macedonia (I Tim. I: 3;3: 14), Nikopolis (Tit. 3: 12) en Troas (2 Tim. 4: 13) is gereisd en volgens een overlevering ook nog naar Spanje, vgl. Rom. 15: 28. Hierna zou hij opnieuw gevangen genomen zijn en nog onder Nero (die in 68 zelfmoord pleegde) zijn onthoofd. Het is echter ook mogelijk dat de Jeruzalemse beschuldigers wel op tijd in Rome zijn verschenen en dat Paulus na twee jaar gevangenschap op hun aanklacht wegens ordeverstoring in de provincies ter dood gebracht werd. Daarbij zou Nero's vrouw Poppaea Sabina met haar pro-Joodse sympathieen een kwade rol gespeeld kunnen hebben. Mede omdat dit dan algemeen be291
§ 38
Paulus' getuigenis in Rome
kend zal zijn geweest, wilde Lucas zijn boek niet eindigen met Paulus' dood, maar met de voortgang van het evangelie. Kortom, `wir sind hier ganzlich aufVermutungen angewiesen', Werner de Boor, comm., 463. 'De christenheid heeft in Paulus een apostel die op aarde spoorloos is verdwenen', J. van Bruggen, a.w., 138v. 'It is wisest to acknowledge our ignorance, since the evidence is inadequate for a certain conclusion', F. F. Bruce, comm. 542.
292
v
•
▪
:TO
\ifj, di,-1.,,,,,
De reizen van Paulus
'',,k % 0.0.
.0 2
-7
2-
''' 0:' V,,,, 10
DALM TIE
,P °0 0 c c Gam, -
0
/`•
11.28: 15 Ts Tabemae
<<"
4
Appii
e
„--w
SAMAI
.
EDONIE
C:m
w
Terste reis (H. 15-14) Tweede reis (15: 36-18: 22) Derde reis (18: 23-23: 35) AIs gevangene Hoar Rome
,
ti
8:16
r
- • '
U.
VOLGENS HET BOEK HANDELINGEN
'`'S Cfa ' =0
2-
K.
. d:IGALI LE . 14.1.„
rg:"
P E 11 . 81'40
•
1E
Astelea
‹<\-;11. 16: 12
JU DEA
Gam •
BY
0 . 16 : 11, 12
7r,
e. 8:16
Neapoli
911.17:1 pol „J 101:1.41AIonia Reread,. II. 17: 10 • • -
uteoli
14.28:13
od
o
TESSALIE
Samotrace 11.16:11
c6'
• 000
o
rf
Regi
H
•14 .
II. ' 8: I Korinte H. ,8: in gt
8:13
1
• O
•
ACHAJ )
LY D I E Sardes Smyrna • E Filadelea
0
yricuse
•
.4" •
... 1.5c7dicea • Ereze" . .' 7 " 4) Kolosse 18 : 1 9CARIE
tta
................
v •i:•berbe II. 14: 20
14:
PHita2r41: 1 Myra
...IL
0
:5
••
LYKAONtE
• 4' . ' • . n. Mx 6, 2.12. Lystrk- .• k
MID 4,
LYC E
o
3: 14 11.13: 51 14: z1 14: 21 iodik• • :ylkonium
*v.
5.
.:
. •••
Sel
FYLIE . . ...
.....
eals:8
t6:1
:Perge H.13: 13 111 14: 25
H. 20: 13
°
e-
14.28: 12
+
... •
•
Milete
o p
Palestina in Handelingen
•
• Pergamum • Tyatira
Athene
Kenchree
icilie
Ch
7: 1 1
GA ATIE .•.. ..........
k-■-■1 ........ • •
Adramyttium
Mi
:"AC3
1DUMEA
11...20:
:
AzI
/8 MYSI : 6.. .......
11. 20:1
••
ene. I
. . .....
MICE ..... .
H. 13: 4
..... .......•• ..... ..
,.•■• • ••
•0 S
A
H. 11: 23-26
1i0Chie 1 4 : 26-2 7 RIE 18 :22
•
• .. • • . . .
Rodos
H. 21: 1
.. ....
Kre
Malta **%.. .......... .1
% .......... . ... ....•
Goede Rede
Clauda
.. . . . .. • ............. . ...........
27:
H.2 a se
6
rpbne
H. 27: 3
'Sid n
.2 7: 7
..........
•Damascus
Tyru II. 21: 3 Ptol mats II. 21: 7
••
D D E
N D S
, •• Caes•irti it. 218c: 822 1111 x+
Z E E
MS H.23: 31
rienrtu
23: 33 .. ...
Alexandrie
o
ern 11.15: 2-4 21:17
© Buijten & Schipperheijn - Amsterdam
INHOUD
§21
§ 22
Hand. 15: 1-35 — Het judai sme afgewezen
.
1.
JudaIsten trachten bevrijde heidenen een nieuw slavenjuk op to leggen, Hand. 15:1 2. Paulus en Barnabas weerspreken de judalsten en gaan het oordeel van de apostelen horen, Hand. 15: 2-5 3. Petrus valt Paulus en Barnabas bij, Hand. 15: 6-12 Jakobus bewijst dat de roeping van de heidenen vervul4. ling van de profetie is, Hand. 15: 13-21 Het antwoord aan de broeders uit de heidenen, Hand 5. 15: 22-34 Noten
Hand. 15: 36-16: 10 — Paulus' tweede apostolische reis is Syrie, Cilicie, Galatie, Troas
Paulus en Barnabas om Marcus uiteen, Hand. 15: 36-40a Paulus en Silas trekken door Syrie en Cilicie, Hand. 15: 2. 41 Derbe en Lystra. Timoteils wordt medewerker, Hand 3. 16: 1-5 De Geest van Jezus dringt Paulus naar Europa, Hand 4. 16: 6-to Noten I.
§ 23
Hand. 16: 11-40 — Paulus' tweede apostolische reis Filippi: Europoort voor het evangelie
7 7 II 15 19 21
26
28 28
31 33 37 40
42
Lydia en haar huis: begin van de christelijke kerk in Europa, Hand. 16: 11-15 42 2. Paulus werpt een waarzeggende geest uit en wordt met Silas gevangengenomen, Hand. 16: 16-24 47 3. Paulus en Silas worden bevrijd en de cipier komt tot ge loof, Hand. 16: 25-34 50 4. Paulus eist publieke verontschuldiging, Hand. 16: 54 35 - 4 0 58 Noten I.
297
Inhoud § 24
Inhoud Hand. 17: 1-15 - Paulus' tweede apostolische reis Tessalonica en Berea 1.
Paulus verkondigt met veel vrucht Messias Jezus in de synagoge te Tessalonica, Hand. 17: -4 2. Joodse agitatie drijft Paulus uit Tessalonica, Hand. 17: 5-ioa Terugblik op Paulus' verblijf in Tessalonica 3. In Berea treft Paulus welwillende Joden aan, Hand. 17: 4. ob-12 5. Joodse agitatie vanuit Tessalonica verdrijft Paulus ook uit Berea, Hand. 17: 13-15 Noten
Paulus verkondigt discipelen van Johannes de Doper de volle waarheid, Hand. t9: 1-7 Paulus breekt met de synagoge van Efeze, Hand. 19: 4. 8-l0 Paulus' prediking en apostolaat buitengewoon krachtig 5. bevestigd, Hand. 19: 1-20 Paulus' toekomstplannen, Hand. 19: 21-22 6. Massabetoging tegen Paulus en het evangelic, Hand. 19: 7. 23-41 Paulus neemt afscheid van Efeze, 20:1 8. Noten 3.
61 62
65 68 70 71 73
§ 28 § 25
Hand. 17: 16-34 - Paulus' tweede apostolische reis Iv: Athene 2.
Paulus in de synagoge en op de markt van Athene, Hand 17: 16-21 Paulus maakt de onbekende God bekend, Hand. 17:
22-32
3. 4.
Toch een gemeente in Athene, Hand. 17: 33v Zo verkondigde Paulus het evangelie aan beschaafde ongelovigen Noten § 26
Hand. 18: 1-22 - Paulus' tweede apostolische reis v: Korinte en de terugreis naar Antiochie
Korinte: wereldberuchte wereldhaven 2. Paulus ontmoet in Aquila en Priscilla vrienden voor het leven, Hand. 18: 1-3 3. Paulus getuigt in de synagoge dat Jezus de Messias is, Hand. 18: 4,5 4. Paulus scheidt zich of van de synagoge, Hand. 18: 5. De proconsul Gallio neemt Paulus tegen de Joden in bescherming, Hand. 18: 12-17 6. Paulus keert terug naar zijn thuisbasis: Antiochie in Syrie, Hand. 18: 18-22 Noten I.
§ 27
Hand. 19: 1-20: 1 - Paulus' derde apostolische reis is Efeze 1. 2.
298
Door Galatia en Frygie naar Efeze, Hand. 18: 23 Apollos te Efeze bijgeschoold door Aquila en Priscilla, Hand. 18: 24-28
Hand. 20: 2-12 - Paulus' derde apostolische reis Macedonia, Griekenland en Troas
74
I.
75
2.
78 88
Noten
88 90
§ 29
93
§ 3o
95 97 98 IOI
§ 31 105 107
I09 1I1
112
122
126 128 133 135
138 143 1 46
Hand. 20: 13-38 - Paulus' derde apostolische reis Afscheid van de oudsten van Efeze
Hand. 21: 1-16 - Paulus' derde apostolische reis Iv: Tyrus, PtolemaIs, Caesarea, Jeruzalem Van Milete naar Tyrus, Hand. 21: I-6 1. 2. PtolemaIs en Caesarea, Hand. 21 : 7 -1 4 Op naar Jeruzalem, Hand. 21: 15,16 3. Noten
120
138
Van Efeze via Macedonia naar Griekenland, Hand. 20: 2-6 De gemeente te Troas door Woord en wonder buitengewoon gesterkt, Hand. 2o: 7-12
Van Troas naar Milete, Hand. 20: 13-17 1. Paulus' toespraak tot de opzieners, Hand. 20: 18-35 2. Noten
93
116
1 48 1 48 1 49 159
161
161 164
Hand. 21: 17-40 - Paulus in Jeruzalem (I): gearresteerd
Bezoek aan Jakobus en de oudsten, Hand. 21: I 7-20a 2. Voor vrede en eenheid is Paulus de Joden een Jood, Hand 21: 203-26 Jeruzalem in rep en roer, Hand. 21: 27-30 3. Paulus uit een volksgericht gered, Hand. 21: 31-36 . 4. Paulus ontvangt gelegenheid het oude verbondsvolk toe 5. te spreken, Hand. 21: 37-40 Noten
167 1 69
170 171
173
178 181
183 185
299
Inhoud § 32
Inhoud Hand. 22: 1-23 — Paulus in Jeruzalem (II): Laatste publieke getuigenis aan Israel in de tempel 1. 2. 3.
lk ben een rasechte Joodse schriftgeleerde, 22: 1-3 lk heb Jezus' volgelingen fel vervolgd, Hand. 22: 4,5 Jezus van Nazaret bekeerde mij van vervolger tot verkondiger, 22: 6-11 4. Een vrome Jood bracht mij Gods opdracht dat ik van Jezus moest gaan getuigen, Hand. 22: 12-16 5. Jezus zond mij naar de heidenen, Hand. 22: 17-21 6. Jeruzalem verwerpt Paulus' laatste apostolische getuigenis, Hand. 22: 22,23 Noten
§ 33
Hand. 22: 24-23: 35 — Paulus in Jeruzalem Getuigenis voor het Sanhedrin, nieuw complot tegen zijn leven 1.
Paulus' Romeinse burgerrecht belet zijn geseling, Hand 22: 24-29 2. Paulus getuigt voor het Sanhedrin, Hand. 22: 30-23: 11 3. Samenzwering tegen Paulus' leven, Hand. 23: 12-22 4. Paulus overgebracht naar Caesarea, Hand. 23: 23-35 • • Noten
§ 34
Hand. 24 — Paulus in Caesarea (I): Getuigenis voor Felix 1. 2. 3.
Paulus aangeklaagd voor Felix, Hand. 24: 1-9 Paulus' verdediging — een getuigenis voor Felix en de Joden, Hand. 24: to-23 Prive-bezoek van Felix en Drusilla aan Paulus, Hand. 24:
24-27.
Noten
§ 35
187 188 189
237
Festus opent de bijeenkomst, Hand. 25: 23-27 Paulus getuigt voor koning Agrippa en de elite van Caesarea dat Jezus is opgestaan als de Kurios en Redder van Joden en heidenen, Hand. 26: 1-23 Agrippa en Festus verwerpen Paulus' getuigenis, Hand 3. 26: 24-29 Paulus onschuldig verklaard aan de Joodse tenlasteleg4. ging, Hand. 26: 30-32 Noten
191 1 93
194
196
§ 37 197
238
239 2 47
250 251
253
Hand. 27-28: 15 — Paulus' reis naar Rome
Van Caesarea naar Kreta, Hand. 27: 1-13 1. In de greep van de Euraquilo, Hand. 27: 14-44 2. Overwintering op Malta, Hand. 28: I-I o 3. Van Malta naar Rome, Hand. 28: 11 15 4. Noten
254 258
268 271
274
-
197 199 205
208
§ 38
211
213
214 217
278
Hand. 28: 16-31 — Paulus' getuigenis in Rome . . .
Paulus in verzekerde bewaring gesteld, Hand. 28: 16 Paulus' getuigenis voor de Romeinse Joden, Hand. 28: 17-28 Paulus verkondigt ongehinderd het evangelie in de 3. hoofdstad van de heidenwereld, Hand. 28: 30, 31 Noten 1. 2.
De reizen van Paulus
280 281
288 290
294
222
225
Hand. 25 — Paulus in Caesarea (ii): Getuigenis voor Festus
227
Festus voorkomt de zoveelste Joodse aanslag op Paulus' leven, Hand. 25: 1-5 2. Festus noodzaakt Paulus zich op de keizer to beroepen, Hand. 25: 6-12 3. Festus legt Paulus' zaak voor aan koning Agrippa, Hand 25: 13-27. Noten
Zijn Hand. 25: 23-36: 32 — Paulus in Caesarea getuigenis voor koning Agrippa en de voornaamsten van de stad 1. 2.
190
1.
300
§ 36
Inhoud
297
227 229 232 235
301