De VLEKHO-studentenclubs en Brussel Bullynck Kurt 1. Een woordje vooraf Toen ik besloten had om een kort stukje over mijn persoonlijke indrukken van de VLEKHO neer te schrijven en enkele dagen later een beknopt overzicht ontving van de titels van de andere inzendingen werd ik bevangen door een gevoel van twijfel. Had ik de brief van professor Cajot verkeerd geïnterpreteerd of had ik, zoals tijdens examens soms gebeurde, de keerzijde van het blad over het hoofd gezien? Het ging toch om een jubileumboek? Maar mijn ogen bleven rollen over de ronkende titels van artikels over de laatste ontwikkelingen op de financiële markten en andere diepgaande studies over linguïstische deelgebieden. Respect en bewondering vervulden mijn gemoed en ik boog ootmoedig het hoofd… Maar mijn motivatie was er niet minder om, integendeel. Ik bleef bij mijn voornemen om een kleine bijdrage te leveren en daarbij even terug te denken aan een niet onbelangrijk sociologisch gegeven. Uiteraard zou mijn nederig schrijfsel fel afsteken tegen de academische essays van mijn collegae, maar niemand kan mij evenwel tegenspreken als ik stel dat een jubileumproject van een hogeschool toch wel even de aandacht moet schenken aan de essentie van haar bestaan: haar studenten. Tot nader order zijn zij een conditio sine qua non, want zelfs al zou de instelling een wereldwijde reputatie genieten, dan nog is ze minder dan niets, zelfs letterlijk dode letter en onleefbaar, als ze geen studenten heeft. Daarenboven roept de gedachte aan een jubileum en het onderwerp van dit artikel bij iedereen sowieso enkele van de mooiste jeugdherinneringen op. Elke student was trots op zijn sociale status en het epitheton “student” verleende je trouwens, als het ware vanzelfsprekend, een schier onbegrensde vrijheid: alles kon, alles mocht, alles moest. Zaken waarvoor een modale burger minstens twee weken aan de publieke schandpaal kon genageld worden, werden voor een student minzaam bedekt met de mantels van liefde en meewarig begrip. Daarenboven is de studententijd ook de enige periode in een mensenleven waarin je zo intens en soms op extreme wijze geconfronteerd wordt met je eigen persoonlijkheid, je eigen mogelijkheden én beperkingen, met alle menselijke gevoelens, met het leven tout court. En alles overkomt je die eerste keer met een intensiteit die later nooit meer geëvenaard kan worden. Het hoeft geen betoog dat deze jaren van doorslaggevend belang zijn voor het verfijnen van sociale en professionele vaardigheden en dus ontegensprekelijk je toekomst kunnen bepalen. Je verwerft immers kennis én kennissen. Trouwens, het staat als een paal boven water dat de slaagkans in het leven vergroot als kennis en relaties hand in hand gaan. De klassieke “kennis” en professionele inzichten moeten hoe langer hoe vaker vergezeld gaan van emotionele intelligentie en uitzonderlijke sociale vaardigheden. Dus geef nu zelf toe: wanneer krijg je ooit nog eens zoveel kansen om deze talenten te vervolmaken als tijdens je studententijd? Meer nog, het bewijs van het onschatbare belang hiervan is makkelijk te leveren: wie kan er immers zonder moeite twintig vakken opnoemen uit zijn kandidaturen en/of licenties samen? Juist: bijna niemand, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten. Wie kan er daarentegen geen twintig namen opsommen van vrienden of docenten die hij aan de VLEKHO heeft gekend, mensen die een sterke indruk hebben nagelaten in het collectieve studentengeheugen of personen die prachtige herinneringen oproepen aan deze of gene anekdote of onvergetelijke gebeurtenis? U merkt het bij uzelf: dit gaat inderdaad al heel wat gemakkelijker. Trouwens, hoeveel hebben er, naast een universitair diploma, geen lief, man of vrouw in de VLEKHO gevonden…
Begrijpt u nu waarom ik het onontbeerlijk vind dat een jubileumboek aangevuld wordt met een stukje over de eigenlijke jubilarissen? Het is onmogelijk, ja zelfs onverantwoord, om te spreken over de exquise smaak van een gerecht zonder de ingrediënten te vermelden. Er is nog een reden. Wie ooit in de buurt van het Noordstation, de Haachtsesteenweg en de omgeving van de Koningsstraat heeft rondgewandeld, wordt nu niet bepaald onmiddellijk vertederd door schattige huisjes, bloemperkjes, spelende kinderen, lachende buren en glimmende trottoirs. De rauwe en sombere omgeving grijpt je naar de keel: verkrotting, occasionele opstootjes, malafide bars, toenemende criminaliteit, onveiligheid en prostitutie zijn niet bepaald de meest overtuigende argumenten waarmee een beginnend student en zijn ouders kunnen overhaald worden om naar de VLEKHO te trekken. Er zijn mijns inziens andere elementen die iets meer aanslaan. Maar zodra je indertijd gekozen had voor de VLEKHO en zelfs op kot durfde gaan in het vooraf verketterde Brussel was elke vergelijking met de studentensteden Gent en Leuven dan ook totaal uitgesloten. Wie immers niet naar de VUB ging en toch naar Brussel werd meestal voor gek verklaard; men overwoog in sommige gevallen zelfs onmiddellijke collocatie. Daarenboven was (en is) de omgeving van de Koningsstraat totaal anders dan de Oude Markt in Leuven of de Overpoortstraat in Gent: de weinige horecazaken in de omgeving van de VLEKHO sloten betrekkelijk vroeg, vermits ze toen vooral aangewezen waren op ambtenaren, spoorreizigers, buurtbewoners en niet-studenten. Een echt studentenpubliek bestond er immers niet. En toch: jaar in, jaar uit groeiden de studentenclubs van de Vlaamse Economische Hogeschool en sprak elke student in Brussel met lof, ja zelfs met lichte afgunst, over de sfeer en de gezellige aantrekkelijkheid van deze Brussels studentengemeenschap. Dit is dan ook een van de redenen geweest voor dit artikel: het voortdurende succes van een kleine instelling in een onaantrekkelijke omgeving. Dat unieke en onverklaarbare fenomeen was eenzijdig en uitsluitend te danken aan de studentenclubs van de VLEKHO. Meer nog: wie in Brussel gestudeerd heeft, heeft het over een echte stad, waar veel meer te beleven valt dan Gent en Leuven, omdat het leven er gewoon authentieker is. Men vindt er geen straten met het ene studentencafé naast het andere. Integendeel, je moet goed zoeken om er soms een enkele te vinden. Maar het enorme voordeel ervan was en is dat je daarentegen duizend-en-één “echte” café’s hebt waarin je in alle stilte kunt verzinken, dat je Brussel moet verkennen om iets te vinden, dat je je kunt koesteren in de anonimiteit én dat er een onuitgesproken en onverklaarbare charme uitgaat van deze stad van zodra je haar wat begint te kennen. Brussel is zonder enige twijfel een wereldstad, de enige die ons land rijk is, en dat merkte je gewoon elke dag opnieuw. Niettemin blijft het een vaststaand feit dat het merendeel van de universiteitsstudenten nog steeds neerkijkt op Brussel, hoewel deze mentaliteit vaak uitsluitend gebaseerd is op vage geruchten, de indrukken die ze krijgen bij het binnenrijden van de stations of losse beelden van verloederde wijken die regelmatig het nieuws halen. Maar de studenten aan de VLEKHO en andere Brusselse instellingen weten heus wel beter. Met dit artikel wil ik dus enkel weergeven hoe ik en heel wat andere studenten onze tijd aan de VLEKHO ervaren hebben, welke plaatsen en mensen een onuitwisbare indruk hebben nagelaten bij al wie erbij betrokken was (en is), wat nu precies die kleine dingen waren die deze kleine Brusselse instelling op vele vlakken met kop en schouder deden uitsteken boven heel wat anderen, waar het eigenlijk allemaal om draaide. Het is een kleine terugkeer in de tijd (voor oud-studenten, ex-studenten en docenten), en als u ook maar even (in een flits) één moment herbeleeft en met een glimlach achteroverleunt, zal ik heel tevreden zijn.
Ik draag dit stukje dan ook met veel respect op aan al de mensen die ik toen heb leren kennen, binnen én buiten de VLEKHO, en die voor een onvergetelijke periode hebben gezorgd vol lief en leed, uit dankbaarheid voor de unieke herinneringen die zij mij geschonken hebben. 2. VLEKHO: mannen (en vrouwen) weten waarom Tijdens de laatste jaren van de humaniora kreeg je allerhande mysterieuze verhalen te horen over studeren aan de universiteit of een hogeschool. Er was altijd wel een oom die op feestjes tot vervelends toe uit de doeken deed hoe hij in Brussel, Gent of Leuven zijn diploma behaald had. En tot ieders verbazing schudde zelfs de meest saaie leraar wel eens een anekdote uit zijn mouw waarmee hij willens nillens wou bewijzen dat hij in een vorig millenium ooit behoord had tot dat uitgestorven ras, die uitgelezen schare van oerstudenten en dat wij niet het minste benul hadden welke homerische kwellingen wij als student zouden ondergaan en hoe zwaar het leven an sich wel kon zijn. Vaste ingrediënten van dergelijke verhalen waren steevast een zolderkamer (liefst met gebroken venstertje), een lief (bij voorkeur jonger en veruit de mooiste van d’r jaar), de obligate vierde zittijd (weliswaar uitsluitend te wijten aan kwaad opzet of de beruchte Wet van Murphy, die ene bladzijde weet je wel), een stunt tijdens een examen (net dat examen dat de doorslag gaf), permanent geldgebrek, chronische dorst en een beroemd medestudent (die weliswaar niet zo intelligent was als de verteller, maar die uiteraard veel meer studeerde). Ik zie je knikken, want het klinkt je inderdaad bekend in de oren. Welnu, ik had ook de meest waanzinnige dingen gehoord en begon mij dus stilaan af te vragen waar ik de eerstvolgende jaren mijn toekomst zou verknoeien en, niet onbelangrijk, in welke stad van ons Vlaams luilekkerland. Enkele maanden, een vijftigtal infobrochures en drie gesprekken met intimi later zag ik plots licht in de intellectuele duisternis: het zou en moest een richting zijn waarin talen centraal stonden. Talen waren nu eenmaal mijn dada en ik had me voorgenomen om dit kleine talent verder te ontwikkelen. Maar in welk keurslijf zou ik mij laten prangen? Germaanse of Romaanse filologie spraken mij niet onmiddellijk aan; ik wou immers talen studeren zoals ze nú gesproken werden. Het moest dynamisch onderricht worden, met kwalitatief hoogstaande en boeiende colleges, en hoewel ik ontzettend verslingerd was (en ben) op boeken en literatuur konden de vooruitzichten aan schier eindeloze gevechten met middeleeuwse teksten en talloze lijstjes “verplichte literatuur” mij niet echt bekoren. Maar waar zou ik een dergelijk Walhalla vinden? Mijn vrienden gingen, een of twee militaire uitzonderingen niet te na gesproken, naar het sublieme Leuven of het totaal waanzinnige Gent. Dit deden ze in de eerste plaats omwille van de vele wilde verhalen die hun ouders, ooms, tantes, broers of zusters hen waarschijnlijk opgedist hadden en in tweede instantie omdat zij ervan overtuigd waren dat de richting die ze zouden volgen hen (na enkele jaren noeste arbeid) wel zou bevallen. Maar ik had voor mezelf één belangrijke voorwaarde gesteld: naast een universitaire studie die mij echt aansprak, wou ik absoluut vermijden dat ik met dezelfde vriendenkring zou geconfronteerd blijven. Hoewel ik het stuk voor stuk opperbeste kerels vond, was er iets waardoor ik verlangde om een nieuw stukje wereld te ontdekken, andere mensen te ontmoeten en dit alles liefst in een omgeving waar niet enkel studenten centraal stonden, een plek die voor mij bij voorkeur terra incognita zou zijn. En toen gebeurde het: ik kreeg als bij toeval een lijvige infobrochure van de Vlaamse Economische Hogeschool in handen en instinctief bekroop mij dat gevoel van onmiddellijke en onverklaarbare herkenning, een flits van déjà vu die je op de meest onmogelijke momenten kan te binnen vallen. Mijn besluit stond vast: Brussel zou mijn uitvalsbasis worden en de VLEKHO mijn garnizoen.
Ik weet trouwens nog als de dag van toen hoe ik mij heb ingeschreven. Mijn lieve moeder en ik namen de trein van Oostende naar Brussel, want we hadden afgesproken om die memorabele dag optimaal te benutten en naast het inschrijven van zoonlief ook een kot te gaan zoeken. Na eerst verkeerdelijk afgestapt te zijn in Schaarbeek kwamen wij aan in Brussel-Noord en we beklommen als volleerde alpinisten de Dupontstraat om vervolgens afgemat de Koningsstraat af te dweilen, op zoek naar de VLEKHO. Na enkele keren voor de verkeerde gevel halt te hebben gehouden, stonden wij opeens toch voor het gebouw dat we zochten: een monumentaal huis in prachtige staat van ontbinding. Maar het hád wel iets, zoals architecten plegen te zeggen als ze een ruïne proberen aan te prijzen als de allerlaatste sensatie op bouwkundig vlak. De ontvangst aan de receptie was correct en professioneel, zoals het een goede instelling betaamt. In dit voorhistorische kader voelde ik mij op slag thuis, want ik had een hekel aan glimmend design en secretaressen met een prefab glimlach. Dit gebouw had iets authentieks: de versleten marmeren trappen straalden wijsheid en eerbiedige rust uit en het geheel baadde in een sfeer van intimiteit en ons-kent-ons. Nadat ik enkele standaardformulieren had ingevuld en mijn moeder zich vergewist had van de juistheid van mijn keuze, betaalde zij contant het inschrijvingsgeld en ik kreeg mijn studentenkaart, een lijstje met adressen van enkele leegstaande kamers in de buurt en als afscheid een welgemeende glimlach van de receptioniste. Terug op de Koningsstraat voelde ik mij trots en op slag twee jaar ouder, hormonaal gesproken weliswaar. Ik wou uiteraard ook een kot dat mij zou bevallen (en dat liefst niet te duur zou zijn), een arendsnest van waaruit ik mijn verovering van Brussel kon coördineren, een schuiloord om onder te duiken in geval van nood en een geheim nest voor mijn toekomstige handlangers. En die dag had ik geluk: als klap op de vuurpijl vond ik diezelfde namiddag dan ook een authentiek zolderkamertje in de Dupontstraat (met écht koud water), mijn moeder betaalde een voorschot (opnieuw contant), de eigenares voelde zich geroepen de loftrompet te steken over de andere huurders (“gaan zelden uit, elk jaar onderscheiding en proper, mevrouw”) alsof ze mij wou waarschuwen en tot slot keerden mijn moeder en ik, moe en voldaan, terug naar de kust. De eerste stappen waren gezet, rien ne va plus, er was geen weg meer terug. 3. VLEKHO en de voorbereiding op het leven als student Die zomer van 1985 duurde een jaar. Ik telde de dagen, uren en minuten af tot ik Brussel zou kunnen bestormen, ik zag de meest heroïsche taferelen op mijn netvlies dansen en in mijn wildste dromen werden wij rondgedragen op de Grote Markt, terwijl mijn vrienden SintMichiel als ware beeldenstormers van zijn voetstuk duwden en wij de vlag van de VLEKHO hesen over de bevrijde binnenstad. Ik zou student worden. In Brussel. No pasarán. De eerste week van oktober was het dan eindelijk zover: ik had dagen niet meer geslapen, de adrenaline deed mijn lichaam bijna ontploffen en ik had al weken geleden mijn sanctum sanctorum ingericht met de onmisbare attributen van elk beginnend student: een asbak (uiteraard voor bezoekers), een radio-cassette, een tiental uitgelezen cassettes (met Tibetaanse tantra’s ter bevordering van mijn concentratie, volksliederen uit de Mongoolse steppe voor mijn onmisbare nachtrust en fluitmuziek uit de Boliviaanse hoogvlakte ter preventie van stress), twee kilo kladpapier (voor de verplichte dagelijkse studie die ik mijzelf had opgelegd), enkele rijen boeken (met zeer ingewikkelde titels en liefst in een niet-Europese taal), een immense voorraad voedsel in blik (van al dat studeren zou ik immers honger krijgen en ik zou helemaal geen tijd hebben om “Comme chez soi” naar de kroon te steken) en enkele metershoge posters (bij voorkeur van Che Guevara, Jimi Hendrix en de anti-oorlogsposter “WHY”). U ziet dat mijn voorbereiding geen enkel aspect over het hoofd had gezien.
Ook mijn voornemens logen er niet om. De colleges nauwgezet volgen, uitgebreide notities nemen (liefst van hoog kalligrafisch niveau en uiteraard mét fluo-markering), elke avond de opgedane kennis doornemen en laten bezinken (na mijn dagelijkse fitnesstraining), vervolgens vroeg onder de wol kruipen (morgenstond en goud, weet je wel) en in het weekend de moeilijkste vakken integraal repeteren terwijl ik mijn vader, moeder en jongere broer zou overdonderen met mijn extreem toegenomen parate kennis. Jawel, ik zou dé student bij uitstek worden, het neusje van de zalm, de primus inter pares. Bill Gates, here I come! In die dagen begon ik als vanzelfsprekend ook stilaan te denken aan Oxford, Cambridge, Yale en Harvard, maar ik besloot een definitieve keuze vooralsnog wat uit te stellen aangezien ik nog niet wist welke nationale en internationale beurzen mij te beurt zouden vallen en ik niemand uit de academische wereld op voorhand wou teleurstellen… 4. VLEKHO en de eerste indrukken Op een zondagavond vertrok ik met de trein naar Brussel, alleen en met een grote sportieve tas vol kleren en eten, op weg naar mijn eerste week in het hartje van Brussel. Naarmate de ultieme treinreis echter vorderde, voelde ik mij vreemd genoeg niet meer zo sterk en almachtig als bij aanvang en hoe dichter ik Brussel naderde, hoe kleiner mijn hart werd. Met de minuut groeide ook de twijfel: zou ik dit alles wel aankunnen, zou het meevallen op kot, had ik wel de goede keuze gemaakt? Eenmaal aangekomen in Brussel slenterde ik naar de achterste uitgang van het Noordstation en in het schemerdonker toog ik alleen naar mijn kamertje. Op kot pakte ik m’n tas uit (tussen mijn klederen vond ik een kaartje met “succes” en een zak snoep, van vader en moeder), zette mij stilletjes in de enige zetel die ik rijk was, keek rond (wat trouwens vlug gebeurd was) en besloot dan maar in bed te kruipen. Mijn eerste nacht in Brussel en tot mijn trieste verbazing was ik helemaal zo stoer niet meer. De volgende dag stond ik vroeg op en na een sober ontbijt (ik was brood vergeten) trok ik naar het departement van de vertalers-tolken van de VLEKHO in de Ginestestraat. Ook dat gebouw was een klassering waard en toen ik op de eerste verdieping was aanbeland, keken tientallen gezichten mij vragend en onderzoekend aan. Andere eerstejaarsstudenten hadden diezelfde hoopvolle maar ietwat onzekere blik in de ogen, de oudere studenten daarentegen monsterden mij met spottende en autoritaire blik. Ik voelde mij als een Amerikaan in Libië. Na enkele beleefde hoofdknikjes zette ik mij zo nonchalant mogelijk op de bovenste trappen en probeerde nonchalant en zelfverzekerd door een laag raam te staren. Terwijl de ingang stilaan volstroomde met andere lotgenoten ebden de grootste spanningen weg. De eerste horde was genomen en het was nu wachten op de aangekondigde plechtigheid: de opening van het academische jaar. Ook dat zou een moment worden dat ik niet vlug zal vergeten, want het was mijn eerste kennismaking met het tot dan toe onbekende universum van de VLEKHO: het grote auditorium (dat zich als een volwassen bunkertje knal onder de spoorweg bevond) was tot aan de nok gevuld met studenten. Ook op de trappen krioelde het van lichamen en vooraan stond een geïmproviseerde eretribune waarop de prominenten hadden plaatsgenomen: de directeur, zijn adjunct en rechterhand, enkele studiebegeleiders en de praeses van het departement. De toespraken waren kort en duidelijk, voor zover ze niet onderbroken werden door het geraas van een of andere boemeltrein die elk kwartier boven het auditorium raasde. Wij werden welkom geheten, we kregen de opdracht allemaal ambassadeurs van Vlaanderen in Brussel te worden, we moesten slagen tot eer en glorie van de VLEKHO (en onze ouders) en het praesidium had uit humanitaire overwegingen enkele gratis vaten koel gezet. Uit diep altruïstische redenen werden de eerste lessen dan ook gebrost en werden de eerste Brusselse vriendschappen van mijn studententijd gesloten. We bleven die namiddag trouwens in de bar,
omdat wij tot de vaststelling kwamen dat onze gesprekken van fabelachtig hoog niveau waren en omdat wij er stellig van overtuigd waren dat eerste zittijd heus niet van die paar gemiste colleges zou afhangen. Limburgers, West-Vlamingen, Oost-Vlamingen en Brabanders verbroederden en pasten hun dialect grootmoedig aan in een poging klare taal te spreken. Het bleef dan ook bij een poging en het resultaat was studenten vertalers-tolken waardig: enkele uren en vaten later hoorde men links en rechts neo-dialecten waarvan het bestaan tot op heden het onderwerp uitmaakt van talloze linguïstische discussies en werden voor de eerste maal woorden en uitdrukkingen gebruikt die nog steeds vele binnen- en buitenlandse taalgeleerden voor een volkomen raadsel plaatsen. Die avond had ik al besloten om deze eerste contacten te bestendigen en ik had op kot afgesproken met een nieuwbakken vriend uit Limburg. Wij zouden samen onze eerste stappen in de Brusselse nacht zetten onder het welgemeend voornemen onze omgeving wat beter te leren kennen. Per slot van rekening zouden we er toch enkele jaren doorbrengen. Soit. ‘s Anderendaags misten wij de eerste echte colleges en we besloten om de rest van de dag dan maar verder op te dragen aan de nobele en sociale plicht kennis te maken met onze andere lotgenoten in de bar van de studentenclub. Daar vernamen we dat er die avond een fuif zou plaatsvinden en morgen een andere. Resultaat: we beloofden plechtig de rest van de week eveneens als inloopperiode te beschouwen. Na het weekend zouden we onze schade wel inlopen en zo nauwgezet mogelijk onze eerder gemaakte morele en intellectuele voornemens ten uitvoer brengen. Niets is mooier en vergankelijker dan de beloften die een student zichzelf maakt. 5. VLEKHO en de filantropische instellingen van algemeen nut En zo begon die mooie studententijd. Gedurende de eerste weken kwam je met meer mensen in contact dan je ooit voor mogelijk had gehouden en de talloze activiteiten die her en der georganiseerd werden, creëerden een gevoel van samenhorigheid en vriendschap dat zelden geëvenaard zou worden. In die tijd (ik spreek over het academiejaar 1985-1986) waren er in de VLEKHO vier plaatsen die centraal stonden in elke denkbare studentenactiviteit: de bar “Marie-Haps” (die autonoom werd uitgebaat door het praesidium van het departement vertalers-tolken), de bar in de kelderruimte van het (oude) VLEKHO-gebouw (uitgebaat door studenten van het departement handelswetenschappen), café “Het Wit Lavendel” en café “Rembrandt”. “Het Wit Lavendel” was een café-restaurant dat toen uitgebaat werd door de Brugse dichterkok-filosoof Marnix en zijn voltallige gezin. Vooral in de periode 1985-1987 kende deze zaak waarlijk gouden tijden en stond zij bij de kotstudenten in het middelpunt van hun leefwereld. De meeste kotstudenten gingen ‘s avonds immers op zwier en een of twee keer per week fladderden zij bij Marnix binnen, op zoek naar een warme, betaalbare maaltijd en een koele, goed getapte pint. Elk bezoek aan “Het Wit Lavendel” eindigde steevast op dezelfde manier: de ene student na de andere kwam binnenrollen, na het eten werd het restaurant als vanzelf omgetoverd tot café en werden de bloempjes (mét bloempot) buitengezet, bij voorkeur tot in de vroege uurtjes. En elke keer was er wel iemand die zijn rekening “vergat” te betalen, maar Marnix maakte er een erezaak van nooit aan te dringen bij betrokkene en de studenten beloonden hem op grootmoedige wijze voor deze opmerkelijke eigenschap door hem het saldo terug te betalen met schier eindeloze rondjes gerstenat. In “Het Wit Lavendel” werden ook talloze memorabele gesprekken gehouden en daarenboven was er elke avond wel een of ander onverwachts gebeuren dat de gemoederen deed oplaaien: de studenten kwamen zoals steeds druppelsgewijs binnen om wat te eten en te drinken, schoven vervolgens bij elkaar aan en
sleurden wat extra tafels bij, vertelden waanzinnige moppen, hielden zwaarwichtige gesprekken of hilarische geïmproviseerde toespraken, zongen regelmatig de kaders van de muren en planden er de meest uiteenlopende studentenacties. De wekelijkse activiteitenkalender van de VLEKHO-student werd daar als het ware opgesteld. In “Het Wit Lavendel” werd trouwens ook De “Raad der Wijzen” opgericht, een bonte verzameling van pleziermakers en lolbroeken met, jawel, zelfs een eigen clublied; het was een genootschap dat net zoals de Tempeliers opeens van de aardbodem verdwenen is en waarvan niemand precies weet welke mogelijke invloed de vroegere leden tot op vandaag nog steeds uitoefenen op ons bestaan… De studentenfuiven die destijds door de VLEKHO en andere clubs georganiseerd werden, grepen meestal plaats in een dichtbij gelegen zaaltje in de Koningsstraat tussen het Sporthotel en het oude VLEKHO-gebouw: “De Reinaert”. Omwille van deze zeer strategische ligging bleef de verplaatsing vaak (en in vele gevallen gelukkig) beperkt tot enkele tientallen meters: van tafel naar toog. Dit zaaltje bevond zich in de kelderverdieping van een gebouw dat eveneens eigendom was van Marnix van “Het Wit Lavendel” en waarin hij voor het overige enkele studentenkoten verhuurde. Het restaurant zelf is na enkele jaren tenslotte een stille dood gestorven: Marnix en zijn eega hadden besloten om hun droom te verwezenlijken en namen een klein kruidenierszaakje annex café over in het kosmopolitische Erps-Kwerps. We hebben hem nog eenmaal bezocht, vonden hem als een gelukkig man terug en zagen dat het goed was. Het restaurant zelf veranderde van uitbater en naam: “Fax-Food”, maar dit liedje duurde niet lang. Uiteindelijk werd de zaak opnieuw overgelaten en voortaan luisterde het geheel naar de naam “Othello”. Inspelend op de opkomende trend werden er voortaan lichte maaltijden, snacks en broodjes geserveerd. Mooi decor, lekker eten, maar totaal niet te vergelijken met de nostalgische, bohémienachtige kroegensfeer van “Het Wit Lavendel”. Er kan met evenveel heimwee nog uren verteld worden over de unieke samenstelling van hét kot bij uitstek, de Van Dijk, over de fuiven die er gehouden werden, de eerste liefdes die er ontloken, de nachtelijke schranspartijen in de keukens, de Middaglijnstraat met z’n beruchte cocktailfuiven en nog zo veel meer, want al deze elementen maakten toen integraal deel uit van het leven van de kotstudent van de VLEKHO. Uit praktische overwegingen zou enige uitweiding ons te ver afleiden, maar diegenen die het meegemaakt hebben, weten maar al te goed wat bedoeld wordt. Er zullen waarschijnlijk nog weinig studenten zijn die zich café “Rembrandt” herinneren, maar een artikel over de VLEKHO zonder hierover met ook maar een woord te reppen, zou cultuurhistorisch totaal onverantwoord zijn. Café “Rembrandt” was een klein, maar aangenaam etablissement dat vlak aan de uitgang van het Noordstation lag en dat twee toegangsdeuren had: één aan de kant van de Aarschotstraat en één aan de kant van de Brabantstraat. Het was een trekpleister voor spoorreizigers en ambtenaren en elke rechtgeaarde VLEKHO-student maakte er een traditie van om toch minstens eenmaal per week de toestand van de barkrukken en het debiet van de tapkraan aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen, weliswaar met gevaar voor eigen leven. De naam van het etablissement werd ontleend aan een zekere Rembrandt, een figuur die kan vergeleken worden met Tijl Uilenspiegel, en op de wanden van het café waren de belangrijkste momenten uit zijn leven dan ook met felle kleuren en knappe penseelstreken uitgebeeld. Hoewel het geen al te groot café was, zat het overdag eivol en na zonsondergang was “Rembrandt” het kloppend hart van de VLEKHO. Dit café had in de jaren 70 reeds zo’n speciale uitstraling dat er zelfs een boek over is verschenen, geschreven door stichter Jan van Driel en gelardeerd met impressies van klanten en studenten. Toen reeds was dit een Vlaams studentencafé bij uitstek, middenin een bruisende omgeving met bars, nachtcafés, frituren en dies meer. Toen de VLEKHO-studenten in 1985 in Brussel aankwamen
werd “Rembrandt” uitgebaat door Daniël, een frêle Brusselaar die enkele jaren later de zaak zou overlaten. En dus gebeurde het onvermijdelijke: het café werd overgenomen door Stoker, een laatstejaarsstudent die het lumineuze idee had opgevat om de uitbating van het café te combineren met het bijeenharken van zijn thesis. Voor de studenten was er nu helemaal geen enkele reden meer om het café links te laten liggen, wel integendeel. En zo ontstond er een unieke kruisweg voor de VLEKHO-student: van de auditoria in de Koningsstraat daalde men ofwel de trap (om naar de bar te gaan) ofwel de Dupontstraat af (richting “Rembrandt”). De studenten vertalers-tolken moesten weliswaar de berg beklimmen om de VLEKHO-bar te bezoeken, maar dit gebeurde in veel mindere mate omdat zij de ongelooflijke luxe hadden zelf over een enorme bar met zaal te beschikken aan de Brabantstraat dichtbij het Rogiercentrum. Maar daarover straks meer. Toen Stoker uiteindelijk afgestudeerd was, werd “Rembrandt” opgedoekt en overgenomen door een plaatselijke uitbater. De zaak werd verfranst en daarmee was de kous af. Zo werd één van de meest spraakmakende locaties uit de geschiedenis van de VLEKHO omgevormd tot een anoniem en troosteloos café zoals de rest in de omgeving. Deze gebeurtenis vormde trouwens het sluitstuk van een mentaliteitswijziging. Tot op dat moment was er omzeggens geen enkel contact tussen de hoofdzakelijk mannelijke en WestVlaamse studenten van het departement handelswetenschappen en de overwegend vrouwelijke, Brabantse studenten van het departement vertalers-tolken. Uiteraard waren er in beide kampen uitzonderingen, maar in hoofdzaak kon men een dergelijk fundamenteel onderscheid duidelijk vaststellen. Er was natuurlijk geen sprake van een staat van beleg, maar af en toe heerste er tussen deze twee VLEKHO-departementen een latente vorm van onverschilligheid. De economisten in spe bliezen steevast verzamelen in hun bar onder de VLEKHO of “Rembrandt”, terwijl de vertalers-tolken uit te bol gingen op eigen terrein. In het jaar dat “Rembrandt” ophield te bestaan, hadden er echter reeds enkele (soms noodgedwongen) kruisbestuivingen plaatsgevonden tussen de beide praesidia. Zo werden de fuiven van de economisten niet langer in een of andere Brusselse parochiezaal of duister lokaal gehouden, maar stelden de vertalers-tolken de bar “Marie-Haps” tegen billijke voorwaarden ter beschikking. Hetzelfde gebeurde voor allerhande andere activiteiten en de departementen begonnen elkaar te respecteren. Het gevolg liet zich dan ook raden: beide studentengroepen kwamen veel regelmatiger met elkaar in contact, er ontstonden heel wat meer grensoverschrijdende vriendschappen en gemeenschappelijke activiteiten, kortom, de studenten van de VLEKHO-departementen groeiden naar elkaar toe. Studenten kwamen en gingen, en dat was ook het geval met heel wat café’s. Toen “Rembrandt”, “Het Wit Lavendel” en de weinige andere café’s in de omgeving hun deuren gesloten hadden, had het centrum van de studentenactiviteiten van de VLEKHO zich al volledig verlegd naar de bar van de vertalers-tolken en de bar van de economisten. Als er evenwel nog wat tijd restte, werden de obligate afzakkertjes steevast genuttigd in “De Ultieme Hallucinatie”, waar Fred toen (en nu nog steeds) als een volleerd gentleman de vele bacchanten ontving en waar in de late uurtjes al eens wat door de vingers werd gezien. Linda, Luc, Henk, Fa en Jan Decorte waren er elke dag opnieuw de eeuwige tooghangers en onvermijdelijk de laatste gesprekspartners voor een onvermoeibare en immer dorstige studentenkern. Samen met het stijgend succes van de studentencafé’s zagen nu ook andere investeerders brood in dit immense potentieel en zo ontstonden in de buurt van de VLEKHO andere horecazaken. Zo had je er bijvoorbeeld het “Sporthotel”, een nieuwkomer die toen op zijn beurt (en op zijn eigen manier) een bijkomend aflossingspunt werd en ook enkele jaren deel heeft uitgemaakt van de VLEKHO-geschiedenis. Dat hotel bevond zich enkele huizen naast
“De Ultieme Hallucinatie” in de Koningsstraat en de oorspronkelijke bedoeling van de zaakvoerder, Walter voor de vrienden, bestond erin in te haken op de allernieuwste sportieve trends (racketball en snooker), waarvoor hij vanzelfsprekend mikte op de betere klant uit het Brusselse. Prachtige speelvelden en een nagelnieuwe snookertafel zorgden voor de nodige ontspanning, terwijl affiches op de vensters stijlvolle hotelkamers aanprezen voor de échte zakenlui. En de klanten kwamen. Maar ook de studenten kwamen. Aangezien er heel weinig café’s in de onmiddellijke nabijheid gevestigd waren en de student soms wat anders wilde dan de studentenbars of “De Ultieme Hallucinatie” werd deze nieuwkomer in het horecamilieu spontaan aan de boezem gedrukt en stante pede getest op zijn credibility en bijhorende mogelijkheden. Aanvankelijk werd een partijtje racketball minzaam gecombineerd met een occasionele snack en enkele gedoseerde verfrissingen (de sportdranken maakten toen immers hun eerste opgang), maar gaandeweg werd het accent verlegd en sloeg een verloren ziel soms nog eens op melancholische wijze tegen een balletje terwijl de andere sportieve aanwezigen minzaam de toog innamen voor enkele rondjes 421 met de dobbelstenen. En Walter zag dat het goed was: hij had onmiddellijk door dat hij een heel interessante bevolkingsgroep op bezoek kreeg en hij zou zich dan ook als een volleerd zakenman aanpassen aan de gegeven marktomstandigheden. Er kwam een happy hour (dat uiteraard steevast langer duurde dan de vooropgestelde zestig minuten), op de terreinen konden er (mits het aanbrengen van enkele houten planken) plots fuiven gehouden worden en de studenten mochten zelfs eigenhandig het glas onder de tapkraan houden. Moet er nog zand zijn? Maar zoals zo vaak gebeurt als de passie te fel wordt, koelde de relatie na enkele jaren serieus af. Er ontstonden wat kleine wrijvingen tussen Walter en enkele barmannen, de zaak boerde beetje bij beetje achteruit, de studenten lieten het daarom meer en meer afweten en er werd stilzwijgend besloten op zoek te gaan naar een andere ankerplaats. Nu was het zo dat er vooraan in het Sporthotel een ander horecazaakje onderverhuurd werd. Het ging om een kleine wijnbar waarvan de uitbaters, Bob en Maria, een rustig leventje leidden, ver weg van alle studentikoos geweld. Zij serveerden zeer lekkere maaltijden en snacks en wie op zoek was naar een plaats voor een aangename babbel en een passend wijntje kon steeds bij hen terecht. Toen er steeds maar minder studenten naar het Sporthotel gingen, besloten zij op hun beurt dit zwalpend marktsegment aan te boren en begonnen zij zich meer toe te leggen op het tappen van het levenswater van de student: bier. Als wijnbar verkochten zij weliswaar bijna geen bier, maar nu zij zeer gericht concentreerden op de VLEKHOstudenten en altijd goedlachs iedereen ontvingen, groeide hun klantenbestand zienderogen en binnen de kortste keren barstte het zaakje uit zijn voegen. Walter probeerde een leegloop van zijn zaakgedeelte alsnog te verhinderen door een proces aan te spannen tegen zijn onverwachte concurrent (want er was een stilzwijgende overeenkomst dat de ene zaak enkel wijn mochten schenken en de andere bier), maar dit veranderde weinig aan de realiteit van de hele situatie: Bob en Maria wonnen het pleit, werden een begrip en elke zondagavond vanaf 20 of 21 uur kwamen de kotstudenten er samen om na te praten over het weekend, om de week met goede voornemens te beginnen of gewoon om de sfeer er in te houden. Het gebeurde dan ook regelmatig dat enkele studenten de maandagmorgen reeds door hun weekgeld zaten, maar een kermis is nog altijd een fikse geseling waard. En zo draaide de wereld rond. Toen men al bezig was met de nieuwbouw van de VLEKHO hebben Bob en Maria de zaak overgelaten (zoals overal veranderden de studenten na enkele jaren van stamkroeg) en namen zij een piepklein Brussels café over aan de Sinte-Mariakerk, “Le Chapelet”. Reeds voor de overname werd dit cafeetje af en toe bezocht door de VLEKHO-studenten omwille van het typisch volkse karakter en de uitbundigheid van de bazin en haar imposante man. Maar toen Bob en Maria begonnen met “Le Chapelet” en de bar van
de vertalers-tolken op het punt stond afgebroken te worden, doemde er opeens een schrikwekkend, apocalyptsich beeld op waarbij in de nabijheid van de VLEKHO geen café’s meer zouden kunnen gevonden worden. Geen enkele plaats waar studenten gezellig student konden zijn. Kortom, rood alarm. Maar zoals in heel wat klassieke drama’s zorgt een deus ex machina vaak voor een totaal onverwachte wending in een verhaal: korte tijd na de onheilspellende vooruitzichten had een goede vriend van mij, Kürt Meuris, het unieke idee opgevat om deze nood te leningen en hij besloot in de onmiddellijke nabijheid van de moederinstelling zijn theoretische kennis economische wetenschappen om te zetten in de praktijk en (eindelijk) een eigen VLEKHOcafé uit de grond te stampen. Dit plan was dan ook het begin van een volwaardige kroeg aan het Koninginneplein (schuin tegenover het huidige gebouw van de VLEKHO). Het café dat er stond, een louche zaak met de naam “New Zeeman”, werd grondig verbouwd, het interieur werd opgefrist en de hele boel werd feestelijk omgedoopt tot “Den Bisnis”. Ik zie nog glashelder hoe wij in de weekends en tijdens de vakantie af en toe meehielpen aan de werken bij het nuttigen van een pint terwijl Kürt zijn droom stilaan werkelijkheid zag worden. De opening van het café werd dan ook een gebeurtenis om nooit meer te vergeten, niet in het minst omdat deze plechtigheid gepaard ging met meerdere vaten en het hele gebeuren opgeluisterd werd door de aanwezigheid van ontelbare studenten en boze omstanders, ongeveer 20 GTI’s van de Rijkswacht en een tiental combi’s. Het café had zijn entree niet gemist en tot op vandaag is de zaak een voltreffer. Natuurlijk waren er nog andere café’s en plaatsen die onmiskenbaar een rol hebben gespeeld in de illustere geschiedenis van de VLEKHO en haar studenten, maar het zou onbegonnen werk zijn om deze op te sommen. Ik geef enkel nog wat namen waarvan ik overtuigd ben dat ze bij heel wat oud- en ex-studenten een belletje zullen doen rinkelen: “Post 70”, “L’Amitié”, “Het Ezelsbrugske”, “Het Rijk der Zinnen”, “The 7th Hole”, “De Dolle Mol”, “De Palm”, “Au Ballon Nord”, “La Bécasse”, “Le Corbeau”, “Falstaff”, “L’Archiduc”, “Het Schip” (later herdoopt in “Het Narrenschip”), “De Kristallen Bol”, “Le Locomotif”, “De Kriekelaar”, “Le Cercueil”, “A la Mort Subite”, “Le VIP” en “Theater Toone”. 6. VLEKHO en de studentenclubs De VEH (een prille benaming van de Vlaamse Economische Hogeschool) die aanvankelijk maar één dochter had, met name het departement handelswetenschappen, kreeg in de jaren ‘80 (en totaal onverwacht) een adoptiekindje toegewezen: het departement vertalers-tolken. Deze afdeling, die tot dan toe altijd deel had uitgemaakt van het Franstalige “Institut Libre MarieHaps”, stond garant voor de opleidingen licentiaat vertaler en licentiaat tolk en kende, ondermeer door de link met voornoemde instelling, een heel eigen studententraditie die nauw aansloot bij de Franstalige “cercles”. De bewuste beslissing tot fusie werd echter van hogerhand (en eenzijdig) opgelegd en dus kreeg de hogeschool plots een volledig nieuw departement in de schoot geworpen. Hoewel alle betrokken partijen verre van gelukkig waren met deze gang van zaken, moesten zij zich noodgedwongen neerleggen bij deze drastische verandering van hun spectrum. Beide departementen hadden dan ook slechts één kans op overleven: er samen het beste van proberen te maken. Maar in het begin was er nauwelijks enig contact, wat mijns inziens zeer begrijpelijk was. De redenen lagen immers voor de hand: enerzijds werden de colleges in afzonderlijke gebouwen gegeven (de toekomstige economisten kregen “boven” les in de Koningsstraat en de vertalerstolken “beneden” in de Ginestestraat) en anderzijds leefden de studenten handelswetenschappen voort zoals ze dat altijd hadden gedaan, terwijl de studenten vertalers-
tolken nog voeling hadden met hun academische wederhelft en ook op eigen houtje hun club verder uitbouwden zonder enig contact te zoeken met hun nieuwe broers en zusters. Bovendien is het zo dat de mentaliteit van een departement “talen “ fundamenteel verschilt van de geest van een departement “handelswetenschappen”, al was het maar omwille van de totaal verschillende studierichtingen. Het was dus ook niet te verwonderen dat de vonk niet onmiddellijk oversprong en elk departement verder een eigen weg zocht. Zo waren de vertalers-tolken in 1985 nog maar pas overgenomen of prompt openden zij een eigen bar in de Brabantstraat, die ze meteen de naam gaven van hun studentenclub: “MARIE-HAPS”. De opening van deze bar zou niettemin het begin vormen van een korte, maar indrukwekkende en zeer intense periode die vijf jaar zou duren en waarin beide departementen de meest roemrijke hoogdagen uit hun bestaan zouden meemaken. Maar, zoals gezegd, daarover (en over de bar van de vertalers-tolken) later meer. Vanaf dat moment kwamen de beide clubs, VLEKHO en MARIE-HAPS, geleidelijk aan meer met elkaar in contact en kon men vanaf 1988 zelfs van een volwaardige wisselwerking spreken. Er waren echter weinig instellingen van universitair niveau waar twee clubs (binnen eenzelfde instelling) eerst zo grondig van elkaar verschilden en elkaar later toch zo goed aanvulden als VLEKHO en MARIE-HAPS. De studentenclub van de VLEKHO bestond, zoals eerder gezegd, hoofdzakelijk uit West-Vlaamse studenten van mannelijke kunne (hoewel er daar halfweg de jaren 80 stilaan verandering, en dus verbetering, in kwam). Economie was toen nog een richting die vooral door mannen gevolgd werd. De studentenvereniging MARIE-HAPS (van de vertalers-tolken) kende daarentegen een meer evenredige verdeling. Dit verschil kwam uiteraard tot uiting in de verschillende studentenactiviteiten en leidde tot een totaal andere benadering op het vlak van dopen, fuiven, aard van de activiteiten en dies meer. Meer nog, het leidde tot de creatie van twee afzonderlijke biotopen. Er was daarenboven nog een ander, veel belangrijker aspect, dat grotendeels deze vreemde twee-eenheid verklaarde. Aangezien het merendeel van de studenten economie uit WestVlaanderen afkomstig was, zaten deze bijna allemaal op kot. De vertalers-tolken daarentegen kwamen vooral uit Brussel, Brabant en Limburg, waardoor het aantal kotstudenten beduidend lager lag en er dus ook ‘s avonds veel minder eigen activiteiten konden georganiseerd worden wegens gebrek aan deelnemers. De weinige vertalers-tolken die wel op kot zaten, waren voor het avondvertier aanvankelijk dan ook aangewezen op de (veel grotere groep) economisten die op kot zaten. Het was zelfs empirisch vast te stellen dat het departement vertalers-tolken heel wat meer vrouwen onder haar studenten telde, wat uiteraard met plezier door de economisten werd gesmaakt (vermits hun statistieken en kansberekeningen opmerkelijk konden stijgen), maar wat ook ontegensprekelijk voor een eigen, zachtere sfeer zorgde binnen deze kleine studentengemeenschap. De uiteindelijke symbiose is nu weliswaar een feit en een vanzelfsprekendheid, maar ik denk dat de huidige VLEKHO-studenten, die enkel de nieuwbouw kennen en weinig of geen weet hebben van deze turbulente voorgeschiedenis, zich nog nauwelijks kunnen inbeelden dat beide studentengroepen een tiental jaar geleden zowel letterlijk als figuurlijk ver uiteen lagen. Een kleine opsomming van de verschillende activiteiten tijdens de gloriejaren kan misschien een beeld schetsen van de sfeer en de bedrijvigheid die er destijds heerste. Ik denk daarbij in eerste instantie aan de fuiven, zowel van VLEKHO als van MARIE-HAPS, de taalavonden (waar drank én eten in functie stonden van het land dat als thema figureerde), de magistrale cantussen van beide praesidia (met de regelmatige aanwezigheid van professor Vandenhoeck en het serene lied van Tom Dooley), de zeer hoogstaande voetbalwedstrijden tussen beide departementen, de schachtendopen op het Rogierplein en de tochten in de Brusselse binnenstad langs de Nieuwstraat en de Adolphe Maxlaan, de schachtenavonden, de concertuitstappen naar
Vorst-Nationaal en de toenmalige Ancienne Belgique, de kaartavonden, de kroegentochten, de eerstesteenlegging met bijhorende plechtigheid in de Hallen van Schaarbeek, het overlevingsweekend in de Ardennen, de onvergetelijke verkiezingscampagnes, de galabals in het Hotel Métropole, het Palace Hotel of het Sheratonhotel (met ooit zelfs een exclusief optreden van The Scorpions) en de praesesverkiezingen met Clouseau, Raymond van het Groenewoud en Johan Verminnen. Wist je trouwens dat VLEKHO met een gemengde ploeg (samengesteld uit sportmensen van beide departementen) in die jaren het prestigieuze Economica-toernooi gewonnen heeft, het sporttoernooi bij uitstek tussen de verschillende departementen handelswetenschappen van de universitaire instellingen? En wie kan ooit de playbackshow vergeten, gepresenteerd door professor Franky Bostyn of de benefietavond in de Manhattan te Leuven met Clouseau en Peter Koelewijn? Of de sportdagen in “De Nekker” in Mechelen met de aansluitende barbecue in de bar MARIE-HAPS? En dan vergeet ik waarschijnlijk nog meer dan de helft… Er is trouwens nog een mooi laatste voorbeeld van de hechte samenwerking tussen beide praesidia dat perfect illustreert dat zij, als het moest, twee handen op één buik konden zijn. Toen de plannen voor de nieuwe gebouwen van de VLEKHO stilaan vaste vorm aannamen, hebben de praesidia van de respectievelijke departementen onmiddellijk voorgesteld om een herdenkingsplakket in de hall aan te brengen, op hun kosten uiteraard. En zo wordt elke bezoeker tot op de dag van vandaag herinnerd aan de zeer hechte band die er toen bestond tussen de directie, de praesidia en de beide studentenclubs. Maar de nieuwbouw met bijhorend plakket kondigden helaas ook het einde aan van een berucht studententijdperk. Enerzijds werden de oude gebouwen opgedoekt of geklasseerd (de lokalen langs de Ginestestraat met het enorme VLEKHO-reclamepaneel, dat zichtbaar was bij het binnenrijden in het Noordstation, werden zelfs afgebroken) en anderzijds verloren de beide studentenclubs op relatief zeer korte tijd hun studentenbars. De VLEKHO-bar behoorde weliswaar tot de oude gebouwen (die er nog steeds staan) en kon nog enige tijd dienst doen, maar de bar van MARIE-HAPS werd met de grond gelijkgemaakt voor een of ander notoir bouwproject dat zeer dringend moest gerealiseerd worden. Tot op heden ligt alles er evenwel nog steeds braak… Vermits de nieuwbouw ook de beide studentengroepen in één complex wou onderbrengen, streefde de directie ernaar de uniformiteit door te drijven. De studentenclub van het departement vertalers-tolken, die nog steeds de naam gebruikte van de vorige moederinstelling “Marie-Haps”, kreeg zelfs te horen dat de naam best zou gewijzigd worden. Elke verwijzing naar een ver verleden (en een ander instituut) moest vermeden worden om de eenheidsplannen van de hogeschool niet te dwarsbomen. Na heel wat wikken en wegen organiseerde het praesidium uiteindelijk een ideeënwedstrijd en een referendum, en niet zonder tegenstand (en met gemengde gevoelens) werd de club omgedoopt tot ARA LINGUA. Toch gebeurde dit zonder slag of stoot. Niemand maakte zich nog druk om deze toch wel zeer ingrijpende verandering en een algemene apathie had zich al van heel wat studenten meester gemaakt. De nieuwbouw, de aangekondigde afbraak van de bar en de opgelegde naamsverandering betekenden immers een zeer zware psychologische klap: de toenmalige studenten zagen hun leefwereld en directe omgeving in één klap dermate verminkt worden, dat er op korte termijn zelfs geen enkele directe oplossing kon gevonden worden. De leiders en kopmannen van de beide studentenclubs waren daarenboven bijna afgestudeerd en de opkomende generatie had te weinig ervaring om enigszins succesvol een vuist te maken en een oplossing uit de brand te slepen. Of hoe een traditie in enkele maanden kan gebroken worden. Ook inzake infrastructuur hadden de studenten niet langer de locaties, de onafhankelijkheid én de mogelijkheden waarover de voorbije generatie studenten had beschikt: naast één
gezamenlijke “cafetaria” konden de studenten enkel nog terugvallen op “Den Bisnis” en een paar kleine zaken in de ruime omgeving. Pogingen om een nieuwe bar te zoeken werden na een klein tijdelijk succesje zelfs definitief gestaakt en de strijd was gestreden. Sic transit gloria mundi of hoe een einde kwam aan een gouden bloeitijd. 7. Bar “MARIE-HAPS”: het bewijs dat God bestond en studenten liefhad Als je het Noordstation verlaat via de Aarschotstraat en je draait rechtsaf richting Rogierplein, dan kom je na enkele honderden meters aan een brug. Je gaat onder de brug door en als je op het einde gekomen bent, ligt er onmiddellijk links een braak stuk grond. Oudere mensen en oud-studenten die deze wijk in Brussel gekend hebben, weten dat er vroeger een postkantoor stond, maar als je er nu voorbij wandelt doet geen enkele aanwijzing vermoeden dat hier ooit een van de bestlopende studentencafé’s van Brussel heeft gestaan. Helaas ging dit stukje geschiedenis in het begin van de jaren 90 tegen de grond en stierf daarmee een deel van de VLEKHO. In 1985 huldigde de studentenvereniging van de vertalers-tolken op die plaats hun nieuwe bar in: bar “Marie-Haps”, naar analogie met de clubnaam. Het gebouw lag tussen een verfwinkel (die zich onder de brug bevond) en het café “Au Ballon Nord”, dat uitgebaat werd door Sus, een rasechte Brusselaar. Wat verder bevond zich een pizzeria waar Gino (de eigenaar die uit Sicilië kwam) en Guy (de ober, een rasechte Oostendenaar die zonder enige schroom enkel en alleen zijn kustdialect sprak) helemaal alleen instonden voor de goede gang van zaken. U ziet de Babelse toestanden waarschijnlijk al opdoemen en inderdaad, de etentjes waren er dan ook vaak van een onwaarschijnlijk hilarisch én historisch gehalte. De bar zelf was eigenlijk een voormalig postgebouw (inclusief met lokettenzaal en kluis) dat leegstond, maar via enkele relaties bij de Regie der Gebouwen kon de studentenclub deze afgeschreven ruimte huren voor een symbolische prijs van ongeveer 10.000 frank per maand. Een lokale bierhandelaar rustte het gebouw enerzijds uit met enkele tapkranen, leverde tafels, stoelen en bijhorend materiaal en de studenten stonden anderzijds zelf in voor het nodige plaken schilderwerk. De zaal beschikte over twee grote delen: een ruim café-gedeelte én een zaal voor fuiven en andere activiteiten, afgescheiden door een enorm bruin gordijn. Het praesidium van de vertalers-tolken ging trouwens heel ver in zijn engagement en stelde zich zelfs “hoofdelijk en ondeelbaar” garant om de extra voorgeschoten kosten (ten bedrage van één miljoen frank) integraal af te lossen op maandelijkse basis en klaar was kees. Nu was het zo dat deze bar in het begin bijna uitsluitend draaide op studenten van het departement vertalers-tolken. Zoals reeds eerder gezegd, hadden de studenten handelswetenschappen hun eigen vaste locaties en was er oorspronkelijk geen enkele noemenswaardige interactie tussen beide gemeenschappen. De zaak draaide overdag op spoorstudenten, brossers en een toevallige bezoeker en ‘s avonds werd er al eens een kaartavond, een fuif of een kleine activiteit georganiseerd. De studenten economie daarentegen konden door hun groter aantal uiteraard veel meer activiteiten organiseren, wat inhield dat zij hun stempel (althans in het begin) veel nadrukkelijker aanbrachten op het VLEKHO-imago, maar dit gebeurde nog steeds op externe plaatsen en niet in de bar van de vertalers-tolken. Men wist elkaar in geval van nood te vinden, maar veel meer contact was er niet. Leven en laten leven, dat was in den beginnen de boodschap. Maar het veranderde snel. Na enkele rellen met migranten en een paar tegenvallende fuiven gingen de studenten economie uit praktische en financiële redenen op zoek naar een andere zaal die zij voortaan zouden kunnen huren voor hun fuiven en andere activiteiten. En inderdaad, waar kwamen ze logischerwijs aankloppen: bar “Marie-Haps”. Ze hadden de zaal al
enkele keren gehuurd, maar telkens waren er kleine strubbelingen geweest: nu eens was het de betaling die uitbleef, dan was het de uitbating die te wensen overlieten, er werden nooit goede afspraken gemaakt zodat het prille vertrouwen wat aangetast werd, kortom er was altijd wel iets dat misliep. Maar de beide studentenclubs besloten om er toch wat van te maken en er werd een eerste verkennend gesprek gepland. De resultaten mochten er zijn: MARIE-HAPS zorgde voor een sluitend contract, vaste verantwoordelijken, duidelijke prijzen en goede afspraken inzake uitbating, terwijl VLEKHO zich ertoe verbond om de dag nadien stipt te betalen, de zaal zelf schoon te maken, de misbruiken tot een minimum te beperken en vooraf steevast een korte check-up in te lassen. En de trein was vertrokken: de fuiven werden een succes (de zaal had een capaciteit van ongeveer 500 man) en de mondelinge reclame deed de rest. Van heinde en verre kwamen de Brussels studentenclubs afzakken naar deze zaal en de redenen lagen voor de hand: het ging om een authentieke studentenbar (dus de administratie werd tussen praesidia geregeld), de zaal had een ideale omvang en de ligging was perfect, de afspraken waren minimaal en duidelijk en de huurders konden hun activiteit volledig zelf in de hand houden. De beide departementen en talrijke instellingen uit het omliggende hielden er dus hn fuiven of kwamen naar fuiven van andere clubs, de vertalers-tolken en IVERTO hadden er hun cantussen (het departement handelswetenschappen hield haar aangename, maar snikhete cantussen in de bar onder de VLEKHO-gebouwen), ALOISIANA organiseerde er haar megacantussen (met een verbruik van soms wel 20 vaten), kortom, de bar werd dé place-to-be voor de Brusselse studentengemeenschappen. De positieve gevolgen lieten dan ook niet lang op zich wachten: op enkele jaren tijd waren de verschillende studentenclubs zeer goed met elkaar vertrouwd geraakt en de activiteiten van één bepaalde club werden regelmatig (en soms massaal) door de anderen bijgewoond. Op die manier ontstond er een hechte band tussen de beide departementen van de VLEKHO en de respectievelijke clubs, VLEKHO en MARIEHAPS, waardoor er een toenemende wisselwerking ontstond op allerlei vlakken. Meer nog, deze uitzonderlijke cohesie lag zelfs aan de oorsprong van enkele nieuwe (en kleinere) studentenclubs zoals “Carpe Diem” bij de economisten van de VLEKHO en “Bruxellas” bij de studenten van de Ehsal. Zelfs de studenten van de hogeschool “Kardinaal Mercier” riepen de hulp en ervaring in van de VLEKHO-studentenclubs voor het oprichten van een eigen studentenclub… Naarmate de afwerking van de nieuwbouw vorderde en de officiële ingebruikneming naderde en naarmate de beide studentenclubs stilaan genoodzaakt werden om hun werking af te bouwen, verbeterde de verhouding nog meer. Iedereen voelde stilaan een zekere spijt en bedacht met stille weemoed dat binnenkort een periode afgesloten zou worden die nooit meer zou en kon terugkomen. Ik weet het wel, iedereen maakt soms de opmerking dat het in zijn of haar tijd beter was, maar in het geval van de VLEKHO, met haar toenmalige studentenclubs en de bijhorende café’s, kon men nu eenmaal niet ontkennen dat er na de nieuwbouw iets fundamenteels veranderd was. Heel wat andere studentenclubs hebben immers nog altijd dezelfde lokalen, café’s en auditoria als twintig jaar terug en de structuur is ook als vanouds ongewijzigd gebleven. Zij kunnen terugbogen op een vaste stek, een eigen geschiedenis die elk jaar uitbreidt, kortom, op een traditie. Maar bij de VLEKHO ligt de situatie lichtjes anders: er is letterlijk een deel van het collectieve geheugen afgebroken, waardoor de student niet langer in en rondom de hogeschool zijn of haar eigen leefwereld kan uitbouwen, maar eerder verplicht is uit te wijken naar de binnenstad of zelfs andere steden in de omgeving. De traditie heeft, samen met de oude gebouwen, het hoofd moeten buigen en de nieuwbouw moest ten allen koste een (gedwongen) renaissance inluiden. Maar daarmee werd ook de identiteit van beide studentenclubs aan banden gelegd en vervangen door een kunstmatige gemeenschap. Voeg daarbij nog de opgelegde schaalvergroting van de hogescholen (waardoor de VLEKHO
opnieuw aan eigenheid en autonomie moest inboeten) en de eindbalans is vlug gemaakt: het is niet echt meer hetzelfde als toen. En toch. Toch ben ik ervan overtuigd dat elke VLEKHO-student nog elke dag een klein beetje de sfeer kan opsnuiven van de vroegere gloriedagen. Tussen de glanzende nieuwbouw, de moderne lokalen en de designmeubelen voel je af en toe nog wel de adem van een verdwaalde geest, die je eraan herinnert dat je bezig bent de mooiste tijd uit je jeugd te beleven en dat je er dus best elke dag met volle teugen van geniet. Aan de VLEKHO uiteraard. 8. Epiloog Bij nader inzien heb ik in feite enorm veel geluk gehad. Vermits ik mij in een uitzonderlijke positie bevond (student vertaler-tolk, West-Vlaming én twee opeenvolgende academiejaren praeses geweest) heb ik beide studentenverenigingen zeer goed leren kennen en werden de contacten (via de respectievelijke studentencafé’s en de geleidelijke toenadering) elk jaar beter en beter. Naast enkele geluksfactoren was dit in ruime mate te danken aan het enorme vertrouwen (en de prachtige samenwerking) van alle praesidiumleden van MARIE-HAPS en de onvoorwaardelijk steun van mijn collega’s van de handelswetenschappen. Door de persoonlijke inzet van al deze mensen en een voortdurend groeiende samenwerking op elk vlak zijn wij erin geslaagd de VLEKHO als een echt geheel uit te bouwen met twee gelijkwaardige identiteiten, en de uiteindelijke nieuwbouw was er, misschien onbewust, het logische eindpunt en de bekroning van. Ik blijf het verlies van de studentenbars en het verlies van de autonomie en de eigenheid van beide studentenclubs betreuren, maar ik ben er ook rotsvast van overtuigd dat de huidige studentengeneratie op haar eigen manier instaat voor het behoud van het studentenleven in en rond de VLEKHO en zo rechtstreeks instaat de uitstraling van de VLEKHO. Tot slot denk ik ook vol warme vriendschap terug aan twee mensen die mij zeer na aan het hart liggen: Kürt Meuris (praeses 1987-1988) en Frank Rosseel (praeses 1988-1989). Samen met hen, en met de leden van de beide praesidia, heb ik onbeschrijflijke tijden mogen meemaken. Ik denk ook aan de talloze vrienden die ik er had en de mensen die ik, weliswaar voor korte periode, heb leren kennen. Speciale dank gaat ook uit naar Paul Dansercoer en Bavo Osaer voor hun hulp bij het nalezen van dit artikel. Ook Piet Taelemans verdient een vermelding voor moed en zelfopoffering omdat hij jarenlang mijn kotgenoot is geweest. Ik durf mij niet wagen aan een opsomming van alle vrienden, omdat ik de mensen die ik zou vergeten, geen onrecht wens aan te doen. Maar alle namen en gezichten staan in mijn geheugen gegrift, en ooit zullen wij op een grandioos weerzien samen terugdenken aan deze jaren. Bedankt voor jullie warme vriendschap en de ontelbare momenten van grenzeloos plezier.
Korte biografische schets
BULLYNCK, Kurt (° 1967, Oostende) - Studeerde af als licentiaat vertaler (Engels/Spaans) en is gehuwd met Kristel Adriaens (licentiate handelswetenschappen). Was praeses aan de VLEKHO tijdens de academiejaren 1987-1988 en 1988-1989. Begon zijn loopbaan als adjunct-directeur en events manager in de toeristische sector. Momenteel is hij de kabinetschef van de burgemeester van Oostende.