De Vimalakirti nirdesa soetra
Naar de vertaling van Robert A.F. Thurman copyright 1976, The Pennsylvania State University 1 De zuivering van het boeddhaveld Eer aan alle boeddha’s, bodhisattva’s, edele volgelingen en eenzame boeddha’s in het verleden, het heden en de toekomst![1] Zo heb ik het gehoord: Op een keer verbleef Boeddha in de tuin van Amrapali, in de stad Vesali, in het gezelschap van een grote bijeenkomst. Er waren achtduizend monniken die allemaal heilig waren. Ze waren vrij van onzuiverheden en passies, en ze hadden allemaal de zelfbeheersing bereikt. Hun geest was volledig bevrijd door volmaakte kennis. Ze waren kalm en waardig, als koninklijke olifanten. Ze hadden hun werk volbracht, gedaan wat gedaan moest worden, hun lasten afgeworpen, hun doel bereikt en alle banden met het bestaan vernietigd. Ze hadden allemaal de hoogste volmaaktheid van elke vorm van geestesbeheersing bereikt. Er waren tweeëndertigduizend bodhisattva’s, grote spirituele helden, die alom bejubeld werden. Ze waren toegewijd door de doordringende activiteit van hun grote overstijgende kennis en werden door de gratie van Boeddha gesteund. Ze waren de bewakers van de stad van de dharma, ze hielden de ware doctrine hoog, en hun groot onderricht klonk als leeuwengebrul in de tien richtingen. Zonder daartoe gevraagd te worden waren ze de natuurlijke weldoeners van alle levende wezens. Ze behielden de opvolging van de drie schatten ononderbroken door demonen en vijanden te verslaan en alle criticasters te overweldigen. Hun alertheid, intelligentie, verwezenlijking, meditatie, bezwering en welsprekendheid waren allemaal volleerd. Ze hadden de intuïtieve verdraagzaamheid van de uiteindelijke onbegrijpelijkheid van alle dingen verworven. Ze draaiden het onomkeerbare wiel van de dharma. Ze waren bestempeld door de onderscheidende tekens van de vormeloosheid. Ze muntten uit in het onderkennen van de geestelijke vermogens van andere levende wezens. Ze waren moedig in het vertrouwen dat alle bijeenkomsten imponeerde. Ze hadden de grote opslagplaats van de verdiensten en wijsheid verzameld en hun lichamen - mooi en zonder sierraden - waren getooid met de voorspoedige tekens en sporen. Ze waren verheven in roem en glorie, zoals de reusachtige berg Sumeru. Met hun grote standvastigheid die zo stevig was als diamant, en onbreekbaar in hun geloof in Boeddha, de dharma en de sangha,[2] deden ze de nectar regenen die vrijkomt door de lichtstralen van het
dharmajuweel dat overal schijnt. Hun stemmen waren volmaakt in voordracht en draagkracht en ze waren bedreven in alle talen. Ze waren in het diepe principe van de onderlinge afhankelijkheid doorgedrongen en hadden de hardnekkigheid van de instinctieve geestelijke gewoontes vernietigd die aan de grondslag liggen van alle opinies over eindigheid en oneindigheid. Ze spraken onverschrokken als leeuwen, en deden de donder van het prachtige onderricht klinken. Ze waren ongeëvenaard en overtroffen elke maat. Ze waren de beste kapiteins voor de ontdekkingsreis naar de schatten van de dharma, de opslagplaatsen van verdiensten en wijsheid. Ze muntten uit in de weg van de dharma, die recht, vredig, subtiel en zacht is, die moeilijk om te zien is en moeilijk te verwezenlijken. Ze waren begiftigd met de wijsheid die de gedachten van levende wezens en hun komen en gaan begrijpt. Ze waren gewijd met de zalving van de onvergelijkbare kennis van Boeddha. Met hun grote standvastigheid benaderden ze de tien machten, de vier onverschrokkenheden en de achttien bijzondere eigenschappen van een boeddha. Ze hadden de vreselijke afgrond van de slechte wedergeboorten overgestoken, maar namen nog vrijwillig reïncarnaties in alle migraties aan om levende wezens te disciplineren. Ze waren grote koningen van de geneeskunde die alle ziektes van de passies begrepen en daardoor konden ze het medicijn van de dharma op een juiste wijze toedienen. Ze waren onuitputtelijke mijnen van onbegrensde deugden en ze verheerlijkten ontelbare boeddhavelden met de schittering van deze deugden. Ze verleenden grote voordelen als ze gezien, gehoord of zelfs benaderd werden. Zelfs als men hen gedurende ontelbaar veel honderdduizenden miljoenen eonen verheerlijkte, dan nog zou men hun machtige stroom van deugden niet kunnen opsommen. Deze bodhisattva’s heetten: Samadarsana, Asamadarsana, Samadhivikurvitaraja, Dharmesvara, Dharmaketu, Prabhaketu, Prabhavyuha, Ratnvyuha, Mahavyuha, Pratibhanakuta, Ratnakuta, Ratnapani enzovoort, en de rest van de tweeëndertigduizend. Er waren daar ook tienduizend brahma’s bijeengekomen, met aan hun hoofd Brahma Sikhin,[3] die van het Asoka heelal met zijn vier sectoren gekomen was om Boeddha te zien, te vereren en te dienen, en om de dharma uit zijn eigen mond te horen. Er waren twaalfduizend sakra’s uit verschillende universa met vier sectoren. Er waren andere machtige goden: lokapala’s, deva’s, naga’s, yaksa’s, gandharva’s, asura’s, garuda’s, kimnara’s en mahoraga’s.[4] Tenslotte was er de viervoudige gemeenschap van monniken, nonnen, mannelijke leken en vrouwelijke leken. Aldus omringd en vereerd door deze menigte van vele honderdduizenden levende wezens, zat Boeddha op zijn majestueuze leeuwentroon en begon hij de dharma te onderrichten. Net zoals de berg Sumeru, de koning van de bergen, hoog boven de grote oceanen afsteekt, zo beheerste Boeddha de menigte. Hij scheen, straalde en schitterde, zittend op zijn magnifieke leeuwentroon. Daarop kwam uit de stad Vesali de Licchavi bodhisattva Ratnakara met vijfhonderd Licchavi jongeren die elk een waardevolle parasol vasthielden die gemaakt was van zeven verschillende juwelen. In het park van Amrapali stelden ze zich voor. Ze kwamen aan bij Boeddha, bogen neer aan zijn voeten, liepen zeven maal links om hem heen, legden hun waardevolle parasols als offer neer en gingen aan de kant zitten.[5] Zodra al deze waardevolle parasols neergelegd waren, veranderden ze plotseling, door de wonderbaarlijke kracht van de Heer, in één enkel waardevol baldakijn dat zo groot was dat het een scherm over heel dit heelal met zijn miljard werelden vormde. De oppervlakte van heel het heelal met zijn miljard werelden werd in de binnenkant van het grote waardevolle baldakijn weerspiegeld, waar de hele inhoud van dit heelal gezien kon worden: eindeloze domeinen van
zonnen, manen en hemellichamen, de domeinen van de deva’s, naga’s, yaksa’s, gandharva’s, asura’s, garuda’s, kimnara’s en mahoraga’s,[6] net als de domeinen van de vier hemelse koningen,[7] de koning van de bergen: de berg Sumeru, de berg Himadri, de berg Mucilinda, de berg Mahamucilinda, de berg Gandamadana, de berg Ratnaparvata, de berg Kalaparvata, de berg Cakravada, de berg Mahacakravada, alle grote oceanen, rivieren, zeestromingen, stromen en bronnen en tenslotte alle dorpen, buitenwijken, steden, hoofdsteden, provincies en jungles.[8] Iedereen kon dat allemaal duidelijk zien. En iedereen kon de stemmen van de boeddha’s van de tien richtingen horen die in alle werelden hun dharmaonderricht gaven, waarvan de geluiden echoden in de ruimte onder het grote waardevolle baldakijn. Bij het zicht van dit prachtige mirakel dat door de bovennatuurlijke kracht van Boeddha verricht werd, was de hele menigte extatisch, vol vreugde, verbaasd, verrukt, bevredigd en vervuld van verwondering en plezier. Ze bogen allemaal neer voor de Tathagata, gingen aan de kant zitten met hun handpalmen tezamen gedrukt en staarden met gefixeerde aandacht naar hem. De jonge Licchavi Ratnakara knielde neer op zijn rechterknie, groette Boeddha met opgeheven handen en samengedrukte handpalmen en prees hem met het volgende lofdicht: “Zuiver zijn uw ogen, groot en mooi, als de blaadjes van de blauwe lotus. Zuiver zijn uw gedachten, die de hoogste overstijging van alle trances ontdekt heeft. Onmeetbaar is de oceaan van uw deugden, de verzameling van uw goede daden. U bevestigt het pad van de vrede. O, grote asceet, ik buig voor u neer! Leider, stier der mensen, wij aanschouwen de openbaring van uw mirakel. De prachtige en schitterende velden van de Sugata’s[9] verschijnen voor ons en uw uitvoerig geestelijk onderricht dat naar de onsterfelijkheid leidt, laat van zich horen in de hele spanwijdte van de ruimte. Koning van de dharma, u heerst met de dharma over uw dharmakoninkrijk, en bekleedt daarbij alle wezens met de schatten van de dharma. U munt uit in de diepe analyse van de dingen en onderricht hun uiteindelijke betekenis. Machtige heer van de dharma, ik buig voor u neer! Al deze dingen verschijnen, afhankelijk van elkaar en van oorzaken. Toch bestaan ze niet, maar zijn ze ook niet onbestaand. Er zit geen ego in, noch iemand die ervaart of handelt. En toch verliest geen enkele goede of slechte daad zijn gevolgen. Dat is uw leer. O Shakyamuni, die de machtige legers van Mara overwint, U vond de vrede, de onsterfelijkheid en het geluk van die hoogste verlichting die door geen enkele heterodox verwezenlijkt wordt, hoezeer zij ook hun gevoelens, gedachten en mentale processen doen ophouden. O wonderbaarlijke koning van de dharma, U deed voor mensen en goden het wiel van de dharma draaien
met zijn drievoudige omwenteling,[10] zijn veelvuldige aspecten, zijn zuivere aard, en zijn buitengewone vrede. En zo werden de drie schatten geopenbaard. Wie door uw waardevolle dharma goed gedisciplineerd is, is vrij van ijdele denkbeelden en is altijd diep vredig. Hoogste dokter, u maakt een einde aan geboorte, verval, ziekte en dood. Onmetelijke oceaan van de deugd, ik buig voor u! Net als de berg Sumeru wordt u niet bewogen door eer of laster. U houdt evenveel van immorele wezens als van morele. Stabiel in gelijkmoedigheid is uw geest als de hemel. Wie zou zulk een waardevolle schat niet eren? Grote wijze, in heel deze menigte hier verzameld, die naar uw aangezicht kijkt met een oprecht geloof in het hart, beschouwt iedereen de Overwinnaar alsof hij net voor hem staat. Dit is een bijzondere eigenschap van een boeddha. Hoewel de Heer maar met één stem spreekt, nemen de aanwezigen diezelfde stem verschillend waar, en begrijpt iedereen hem in zijn eigen taal en volgens zijn eigen noden. Dit is een bijzondere eigenschap van een boeddha. Vanuit de handeling van de leider van in één enkele stem te spreken ontwikkelen sommigen enkel een instinct om te onderrichten, en verwerven anderen de verwezenlijking. Anderen zien al hun twijfels kalmeren. Dit is een bijzondere eigenschap van een boeddha. Ik buig voor u, die de kracht van het leiderschap en de tien krachten beveelt. Ik buig voor u, die onversaagd bent en geen vrees kent. Ik buig voor u, leider van alle levende wezens, die de bijzondere eigenschappen manifesteert. Ik buig voor u, die de boeien van alle ketenen doorgesneden heeft. Ik buig voor u, die naar de andere kant ging en op vaste bodem staat. Ik buig voor u, die de lijdende wezens redt. Ik buig voor u, die niet in de migraties blijft. U gaat met levende wezens om door hun migraties te bezoeken, maar toch is uw geest bevrijd van alle migraties. Net als de lotus die uit de modder groeit en er niet door besmeurd wordt, zo bewaart de lotus van de Boeddha de verwezenlijking van de leegte.
U doet overal alle vormen in alle dingen teniet. U bent niet onderworpen aan eender welke wens naar wat dan ook. De wonderbaarlijke kracht van de boeddha’s is onvoorstelbaar. Ik buig voor u, die nergens staat, zoals de oneindige ruimte.” Nadat hij Boeddha met deze verzen geprezen had, richtte de jonge Licchavi Ratnakara zich verder tot hem: “Heer, deze vijfhonderd jonge Licchavi’s zijn waarlijk op weg naar de onovertroffen volmaakte verlichting en ze vroegen wat de zuivering van het boeddhaveld van de bodhisattva is. Alstublieft, Heer, leg hen uit wat de zuivering van het boeddhaveld van de bodhisattva is.” Boeddha gaf zijn goedkeuring aan het verzoek van deze jonge Licchavi Ratnakara: “Goed, goed, jongeman! Je vraag aan de Tathagata over de zuivering van het boeddhaveld is inderdaad goed. Luister daarom goed, jongeman, en onthoud wat ik je zal uitleggen over de zuivering van het boeddhaveld van de bodhisattva!” “Heel goed, Heer,” antwoordden Ratnakara en de vijfhonderd Licchavi jongeren, en ze luisterden toe. Boeddha zei: “Edele zonen, het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van levende wezens. Waarom? Een bodhisattva omhelst het boeddhaveld in de mate waarin hij de ontwikkeling van levende wezens veroorzaakt. Hij omhelst het boeddhaveld in de mate waarin de levende wezens gedisciplineerd worden. Hij omhelst het boeddhaveld in de mate waarin levende wezens tot de boeddhakennis ingeleid worden door in het boeddhaveld binnen te gaan. Hij omhelst het boeddhaveld in de mate waarin de levende wezens hun heilige spirituele vermogens vergroten door in dat boeddhaveld binnen te gaan. Waarom is dat? Edele zoon, het boeddhaveld van een bodhisattva komt voort uit de intenties van levende wezens. Bijvoorbeeld, Ratnakara, als je in de lege ruimte wilt bouwen, dan kun je eraan beginnen, hoewel het niet mogelijk is om in de lege ruimte iets te bouwen of te tooien. Zo ook moet een bodhisattva, die maar al te goed weet dat alle dingen als de lege ruimte zijn, het boeddhaveld willen bouwen om de levende wezens op te voeden. Hij kan eraan beginnen, hoewel het onmogelijk is om in de lege ruimte het boeddhaveld te bouwen of te tooien. Toch is, Ratnakara, het boeddhaveld van een bodhisattva een veld van heilzame gedachten. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die vrij zijn van hypocrisie en leugenachtigheid. Edele zoon, het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van grote standvastigheid. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die de oogst van de deugd in de twee opslagplaatsen[11] binnenhalen en de wortels van deugd geplant zullen hebben. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van deugdzame ijver. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die volgens alle deugdzame principes leven. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van het ontvangen van de geest van de verlichting. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die daadwerkelijk aan de mahayana deelnemen. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van vrijgevigheid. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die al hun bezittingen wegschenken.
Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van geduldige verdraagzaamheid. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden met de deugden van de verdraagzaamheid, discipline en hoogste trance, en daarom zullen zij mooi zijn met de tweeëndertig voorspoedige tekens. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van meditatie. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die evenwichtig zijn door hun alertheid en hun aandacht. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van wijsheid. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die voorbestemd zijn voor het ultieme. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van de vier onmetelijkheden. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die volgens de liefde, het mededogen, de vreugde en de gelijkmoedigheid leven. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van de vier verenigende middelen. Als hij de verlichting bereikt, zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die bij elkaar gehouden worden door alle vormen van bevrijding. Het boeddhaveld van een bodhisattva is een veld van vaardigheid in bevrijdingstechnieken. Als hij de verlichting bereikt zullen in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die behendig zijn in het gebruik van alle bevrijdingstechnieken en activiteiten. Het boeddhaveld van een bodhisattva bestaat uit de zevenendertig hulpmiddelen tot de verlichting: levende wezens die zich inzetten voor de vier fundamenten van de aandacht, de vier juiste inspanningen, de vier bases van de magische kracht, de vijf heilzame vermogens, de vijf krachten, de zeven factoren van de verlichting en het achtvoudige heilige pad, zullen in dit boeddhaveld geboren worden. Het boeddhaveld van een bodhisattva is zijn totaal toegewijde geest. Als hij de verlichting bereikt, zal de tooi van alle deugden in dit boeddhaveld verschijnen. Het boeddhaveld van een bodhisattva is de leer die de acht moeilijkheden uit de weg ruimt. Als hij de verlichting bereikt, zullen de drie slechte migraties[12] ophouden, en zal er in dit boeddhaveld niet meer zoiets als de acht moeilijkheden bestaan. Het boeddhaveld van een bodhisattva bestaat uit zijn persoonlijke observatie van de basisvoorschriften[13] en zijn weerzin om anderen hun overtredingen te verwijten. Als hij de verlichting bereikt, zal zelfs het woord ‘misdaad’ in dit boeddhaveld niet meer uitgesproken worden. Het boeddhaveld van een bodhisattva is de zuiverheid van het pad van de tien deugden. Als hij de verlichting bereikt, zullen er in dit boeddhaveld levende wezens geboren worden die zeker zijn van een lang leven en rijkdom en die een kuis gedrag zullen leiden, versterkt door de juiste manier van spreken, zachtjes, vrij van intriges die tweedracht zaaien, en handig in het verzoenen van partijen door hun gesprekken te verlichten, vrij van jaloezie, vrij van kwaadwilligheid en begiftigd met de volmaakte visies. Dus, edele zoon, net zoals het voortbrengen van de geest van de verlichting van de bodhisattva, zijn zijn heilzame gedachten. Net zoals zijn positieve gedachten is zijn deugdzame ijver. Zijn deugdzame ijver stemt overeen met zijn grote standvastigheid, zijn grote standvastigheid stemt overeen met zijn vastberadenheid, zijn vastberadenheid stemt overeen met zijn beoefening, zijn beoefening stemt overeen met zijn totale toewijding, zijn totale toewijding stemt overeen met zijn bevrijdingstechniek, zijn bevrijdingstechniek stemt overeen met zijn opvoeding van levende
wezens, en zijn opvoeding van levende wezens stemt overeen met de zuiverheid van zijn boeddhaveld. De zuiverheid van zijn boeddhaveld weerspiegelt de zuiverheid van levende wezens, de zuiverheid van levende wezens weerspiegelt de zuiverheid van zijn kennis, de zuiverheid van zijn kennis weerspiegelt de zuiverheid van zijn leer, de zuiverheid van zijn leer weerspiegelt de zuiverheid van zijn beoefening die naar de andere oever leidt, de zuiverheid van zijn beoefening die naar de andere oever leidt weerspiegelt de zuiverheid van zijn eigen geest.” Daarop bedacht de eerbiedwaardige Sariputra, op magische wijze beïnvloed door Boeddha: “Als het boeddhaveld alleen zuiver is in de mate waarin de geest van de bodhisattva zuiver is, dan moet de geest van Boeddha Shakyamuni tijdens zijn carrière als bodhisattva onzuiver geweest zijn. Hoe zou dit boeddhaveld anders zo onzuiver kunnen zijn?” Boeddha, die op telepathische wijze de gedachte van de eerbiedwaardige Sariputra kende, zei tot hem: “Wat denk je, Sariputra? Is het omdat de zon en de maan onzuiver zijn dat een blindgeborene hen niet kan zien?” Sariputra antwoordde: “Nee, Heer. Dat is niet zo. De fout ligt bij de blindgeborene en niet bij de zon of de maan.” Boeddha verklaarde: “Op dezelfde manier, Sariputra, is het feit dat sommige levende wezens het schitterende vertoon van de deugden van het boeddhaveld van de Tathagata niet aanschouwen te wijten aan hun onwetendheid. Het is niet de fout van de Tathagata. Sariputra, het boeddhaveld van de Tathagata is zuiver, maar jij ziet dat niet.” Toen zei Brahma Sikhin tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Eerbiedwaardige Sariputra, zeg niet dat het boeddhaveld van de Tathagata onzuiver is. Eerbiedwaardige Sariputra, het boeddhaveld van de Tathagata is zuiver. Ik bekijk de schitterende uitgestrektheid van het boeddhaveld van Boeddha Shakyamuni als de schittering van bijvoorbeeld de verblijfplaats van de hoogste goden.” Toen zei de eerbiedwaardige Sariputra tot Brahma Sikhin: “Maar ik, o Brahma, zie deze grote aarde, met zijn hoogtes en laagtes, zijn doornen, zijn ravijnen, zijn pieken en afgronden alsof hij helemaal gevuld is met drek.” Brahma Sikhin antwoordde: “Het feit dat je zulk een boeddhaveld als dit ziet alsof het onzuiver is, eerbiedwaardige Sariputra, is zeker een teken dat er hoogtes en laagtes in jouw geest zijn en dat jouw positieve gedachten met betrekking tot de boeddhakennis ook niet zuiver is. Eerbiedwaardige Sariputra, iemand van wie de geest onpartijdig is tegenover alle levende wezens en van wie de positieve gedachten tegenover de boeddhakennis zuiver is, ziet dit boeddhaveld als volmaakt zuiver.” Daarop raakte de Heer met zijn grote teen de grond van dit heelal met zijn miljarden werelden, en plotseling werd het omgevormd tot een reusachtige massa waardevolle juwelen, een magnifieke reeks van vele honderdduizenden groepen waardevolle edelstenen, tot het op het heelal van de Tathagata Ratnavyuha leek, dat Anantagunaratnavyuha heet. Iedereen van de hele bijeenkomst werd vervuld van verwondering en ieder zag zichzelf op een troon zitten van met juwelen bezette lotussen. Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Sariputra, zie je deze schittering van de deugden van het boeddhaveld? Sariputra antwoordde: “Ik zie het, Heer! Hier voor mij is een vertoon van een schittering die ik nog nooit gehoord of gezien heb.” Boeddha zei: “Sariputra, dit boeddhaveld is altijd zo zuiver, maar de Tathagata doet het verschijnen alsof het bedorven is door vele gebreken, om de inferieure levende wezens te doen
rijpen. Sariputra, de goden van de trayastrimsahemel nemen bijvoorbeeld al hun voedsel uit één enkele waardevolle kom, maar de nectar die elk van hen voedt, verschilt volgens de verdiensten die elk opgeslagen heeft. Net zo, Sariputra, zien levende wezens die in hetzelfde boeddhaveld leven de schittering van de deugden van de boeddhavelden van de boeddha’s volgens hun eigen zuiverheid. Toen deze schittering van de schoonheid van de deugden van het boeddhaveld scheen, ontvingen vierentachtigduizend wezens de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting, en bereikten de vijfhonderd Licchavi jongeren die de jonge Licchavi Ratnakara vergezelden allen het geduld van de ultieme geboorteloosheid. Toen trok de Heer zijn wonderbaarlijke kracht terug en in één klap was het boeddhaveld hersteld in zijn normale verschijning. Toen dachten zowel mensen als goden die het Voertuig van de volgelingen[14] volgden: “Helaas, alle geconstrueerde dingen zijn vergankelijk.” Daarbij zuiverden tweeëndertigduizend levende wezens hun onberispelijke, onverstoorbare oog van de dharma met betrekking tot alle dingen[15]. De achtduizend monniken werden bevrijd van hun geestelijke bezoedeling en bereikten de staat van het niet-grijpen. En de vierentachtigduizend wezens die toegewijd waren aan de grootsheid van het boeddhaveld en die begrepen hadden dat alle dingen van nature alleen maar goochelverschijnselen zijn, ontvingen allemaal de geest van de onovertroffen, volledige, volmaakte verlichting in hun geest. [1] Bodhisattva’s, volgelingen en eenzame boeddha’s > drie voertuigen. [2] Boeddha, dharma, sangha > drie schatten. [3] Brahma Sikhin > deva. [4] Lokapala’s ...mahoraga’s > acht bewakers. [5] De vaste manier om eerbied te getuigen in Indië. Het meest verhevene (het hoofd) wordt lager dan het laagste (de voeten) van de ander gebracht; door links om iemand te lopen blijft hij steeds aan de rechterkant, die in Indië werd geassocieerd met het betrouwbare, dan volgt soms een offer, en dan gaat de bezoeker aan de zijkant zitten. [6] Deva’s ... mahoraga’s > acht bewakers. [7] vier hemelse koningen > deva. [8] Voor de Indische kosmologie > heelal. [9] Sugata (Skt) Welgekomene, titel van Boeddha. [10] Dharma: onderricht > drievoudige omwenteling van de dharma. [11] Twee opslagplaatsen: van de wijsheid en de verdiensten. (> karma). [12] Drie slechte migraties: migraties in de (>) drie werelden. [13] Basisvoorschrift > tien voorschriften. [14] Voertuig van de volgelingen: de hinayana > drie voertuigen. [15] Oog van de dharma > vijf ogen.
2 De onvoorstelbare vaardigheid in bevrijdingstechnieken In die tijd leefde er in de grote stad Vesali een zekere Licchavi die Vimalakirti heette. Hij had de oude boeddha’s gediend, de wortels van deugd voortgebracht door hen te eren en offergaven te doen. Hij was verdraagzaam en welsprekend. Hij speelde met de grote overstijgende kennis. Hij had de kracht van bezweringen verwezenlijkt en was onverschrokken. Hij had alle demonen en tegenstanders overwonnen. Hij was doorgedrongen in de diepe weg van de dharma. Hij was bevrijd door de overstijgende wijsheid. Omdat hij zijn verwezenlijking geïntegreerd had in zijn vaardigheid in bevrijdingstechnieken, muntte hij uit in de kennis van gedachten en daden van levende wezens. Hij kende hun sterktes en zwaktes en, omdat hij begiftigd was met een ongeëvenaarde welsprekendheid, onderrichtte hij de dharma volgens ieders vermogen. Omdat hij zichzelf met alle kracht op de mahayana toegelegd had, begreep hij hem en volbracht hij zijn taken met grote verfijning. Hij gedroeg zich als een boeddha en zijn superieure intelligentie was weids als een oceaan. Hij werd geprezen, geëerd en begroet door alle boeddha’s en werd gerespecteerd door Indra, Brahma en alle lokapala’s. Om met zijn vaardigheid in bevrijdende technieken levende wezens te helpen ontwikkelen, leefde hij in de grote stad Vesali. Zijn onuitputtelijk rijkdom diende om de armen en hulpelozen te ondersteunen. Hij observeerde een zuivere moraal om de immorelen te beschermen. Hij bleef geduldig en beheerste zichzelf om boze, wrede, gewelddadige en harde wezens te verzoenen. Hij straalde van energie om luie mensen te inspireren. Hij bleef geconcentreerd, waakzaam en in meditatie om de geestelijk verstoorde mensen te ondersteunen. Hij bereikte een besliste wijsheid om de dwazen aan te moedigen.[1] Hij droeg de witte kleren van de leek, maar leefde onberispelijk als een religieuze beoefenaar. Hij leefde thuis, maar hield zich afzijdig van de wereld van het verlangen, de wereld van de zuivere vorm en de vormloze wereld.[2] Hij had een zoon, een vrouw, vrouwelijke dienaren en bewakers, maar hij beheerste zichzelf altijd. Hij scheen omringd te zijn door bedienden, maar leefde in eenzaamheid. Hij scheen getooid te zijn met juwelen, maar was altijd begiftigd met de voorspoedige tekens en sporen. Hij leek te eten en te drinken, maar ontnam zijn voedsel altijd uit de smaak van de meditatie. Hij deed zijn opwachting bij sportvelden en in casino’s, maar het was steeds zijn bedoeling om die mensen die gehecht waren aan spelen en gokken op te voeden. Hij bezocht modieuze en heterodoxe leraars, maar behield zijn onwrikbare trouw aan Boeddha. Hij begreep de wereldse en transcendente wetenschappen en esoterische praktijken, maar schiep steeds vreugde in de gelukzaligheden van de dharma. Hij mengde zich met het volk, maar werd als een hoogst vooraanstaande gerespecteerd. Om in harmonie te zijn met mensen, ging hij om met ouderen, mensen van middelbare leeftijd en de jongeren, maar sprak altijd in harmonie met de dharma. Hij was betrokken in allerlei zaken, maar was niet geïnteresseerd in winst of bezit. Om levende wezens te trainen verscheen hij op kruispunten en straathoeken, en om hen te beschermen nam hij deel aan de regering. Om mensen van de hinayana af te brengen en hen op de weg van de mahayana te doen gaan, verscheen hij tussen de luisteraars en leraars van de dharma. Om kinderen op te voeden, bezocht hij alle scholen. Om het kwade van het verlangen aan te tonen, ging hij zelfs naar de bordelen. Om dronkaards tot de juiste waakzaamheid te aan te moedigen ging hij naar alle cafés.
Hij werd geëerd als de zakenman onder de zakenlui, omdat hij de prioriteit van de dharma aantoonde. Hij werd geëerd als de grootste huisbaas onder de huisbazen, omdat hij de agressiviteit van bezit afzwoer. Hij werd geëerd als de grootste krijger onder de krijgers, omdat hij uithoudingsvermogen, de vastberadenheid en standvastigheid cultiveerde. Hij werd geëerd als de grootste edelman onder de edellieden, omdat hij trots, ijdelheid en arrogantie onderdrukte. Hij werd geëerd als de grootste ambtenaar onder de ambtenaren, omdat hij de werking van de regering in overeenstemming met de dharma regelde. Hij werd geëerd als een grootste prins onder de prinsen, omdat hij hun gehechtheid aan koninklijk genot en macht omkeerde. Hij werd geëerd als de grootste eunuch in de koninklijke harem omdat hij de jonge dames in overeenstemming met de dharma opvoedde. Hij kon omgaan met gewone mensen omdat hij de voortreffelijkheid van gewone verdiensten waardeerde. Hij werd geëerd als de Indra onder de indra’s omdat hij hen het tijdelijke van hun goddelijkheid aantoonde. Hij werd geëerd als de grootste brahma onder de brahma’s omdat hij hen de speciale voortreffelijkheid van de kennis toonde. Hij werd geëerd als de lokapala onder de lokapala’s omdat hij de ontwikkeling van alle levende wezens aanmoedigde. Zo leefde de Licchavi Vimalakirti in de grote stad Vesali, begiftigd met een oneindige kennis van de vaardigheid in bevrijdingstechnieken.] In die tijd toonde Vimalakirti zich, behendig in bevrijdingstechnieken als hij was, ziek. De koning, de ambtenaren, de heren, de jongeren, de edellieden, de huishouders, de zakenlui, de stadsmensen en de plattelandsbevolking en duizenden andere mensen kwamen naar de grote stad Vesali om de zieke te bezoeken en naar zin gezondheid te vragen. Wanneer ze toekwamen onderrichtte Vimalakirti hen de dharma. Hij begon zijn toespraak vanuit de toenmalige omstandigheden van de vier basiselementen: “Vrienden, dit lichaam is zo vergankelijk, fragiel, onbetrouwbaar en zwak. Het is zo insubstantieel en afbreekbaar, het leeft zo kort, het is zo pijnlijk, zo vol met ziektes en zo onderhevig aan veranderingen. Dus, vrienden, aangezien dit lichaam enkel een voertuig is voor vele ziektes, steunen wijze mensen er niet op. Dit lichaam is als een bal schuim die geen enkele druk aankan. Het is als een luchtbel op het wateroppervlak, die geen lang leven beschoren is. Het is als een luchtspiegeling, voortgekomen uit onze gehechtheden. Het heeft geen vaste substantie, net als de stam van de bananenboom, die geen kern heeft. Ach, dit lichaam is als een machine, een samenhangende groep van beenderen en pezen. Het is als een begoochelende illusie die bestaat uit vervalsingen. Het is als een droom, omdat het een irreële visie is. Het is als een weerkaatsing, omdat het een beeld van vorige daden is. Het is als een echo, omdat het van voorwaarden afhangt. Het is als een wolk, omdat het gekenmerkt wordt door onstuimigheid en ontbinding. Het is als een bliksemschicht, omdat het instabiel is en op elk moment oplost. Het lichaam heeft geen bezitter, omdat het het product is van een reeks verschillende voorwaarden. Het lichaam is inert, zoals aarde. Het heeft geen zelf, zoals water. Het is levenloos, zoals vuur, onpersoonlijk, zoals wind; en insubstantieel, zoals de ruimte.[3] Dit lichaam is onwerkelijk, omdat het een verbinding van de vier elementen is. Het is leeg, omdat het niet bestaat als een zelf of zichzelf niet beheerst. Het is onbezield, omdat het als gras, bomen, muren, aardklompen en hallucinaties is. Het is levenloos, omdat het voortgedreven wordt als een windmolen. Het is vuil, omdat het een samenklontering van etter en uitwerpselen is. Het is onwaar, omdat het voorbestemd is om gebroken en vernietigd te worden, hoeveel het ook gezalfd en gemasseerd wordt. Het wordt aangetast door de vierhonderd en vier ziektes. Het is als een oude bron, omdat het voortdurend door ouderdom overweldigd wordt. Zijn duur is nooit zeker. Zeker is alleen zijn
einde in de dood. Dit lichaam is een combinatie van aggregaten, elementen en zintuigen, die respectievelijk vergelijkbaar zijn met moordenaars, gifslangen en een lege stad.[4] Daarom zou je van zo’n lichaam moeten walgen. Je zou er wanhopig over moeten zijn en je zou je bewondering voor het lichaam van de Tathagata moeten opwekken. Vrienden, het lichaam van de Tathagata is het lichaam van de dharma,[5] geboren uit kennis. Het lichaam van de Tathagata wordt geboren uit de opslagplaatsen van verdiensten en wijsheid. Het wordt geboren uit moraliteit, meditatie en wijsheid,[6] uit de bevrijdingen en de kennis en visie van de bevrijding. Het wordt geboren uit liefdevolle welwillendheid, mededogen, vreugde en gelijkmoedigheid.[7] Het wordt geboren uit vrijgevigheid, discipline en zelfbeheersing. Het wordt geboren uit het pad van de tien deugden.[8] Het wordt geboren uit geduld en vriendelijkheid. Het wordt geboren uit de wortels van deugd geplant door de standvastige inspanning. Het wordt geboren uit concentratie, bevrijding, meditatie en verzinking. Het wordt geboren uit studie, wijsheid en bevrijdingstechnieken. Het wordt geboren uit de zevenendertig hulpmiddelen voor de verlichting. Het wordt geboren uit geestelijke kalmering en overstijgende analyse. Het wordt geboren uit de tien machten, de vier onverschrokkenheden en de achttien bijzondere kwaliteiten. Het wordt geboren uit alle overstijgingen. Het wordt geboren uit kennis en overstijgende kennis. Het wordt geboren uit het opgeven van alle slechte eigenschappen en uit de verzameling van alle goede kwaliteiten. Het wordt geboren uit de waarheid. Het wordt geboren uit de werkelijkheid. Het wordt geboren uit bewuste gewaarwording. Vrienden, het lichaam van de Tathagata wordt geboren uit ontelbare goede werken. Naar dit lichaam zou je al je streven en verwachtingen moeten richten, en om de ziektes van de passies van alle levende wezens uit de weg te ruimen, moet je de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting verwezenlijken.” Terwijl de Licchavi Vimalakirti aldus de dharma onderrichtte aan wie naar zijn ziekte kwam vragen, ontvingen vele honderdduizenden levende wezens de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. [1] Vrijgevigheid, moraliteit, geduld, energie, meditatie en wijsheid > zes paramita’s. [2] De wereld van het verlangen, van de zuivere vorm, en de vormeloze wereld > drie werelden. [3] Aarde, vuur, wind en water: de (>) vier elementen. Ruimte: de leegte. [4] De hele wereld: het subjectieve (> vijf aggregaten van de persoonlijkheid), het objectieve (> vier elementen) en hun contact (>zes zintuigen). [5] Lichaam van de dharma > drie lichamen. [6] Moraliteit, meditatie en wijsheid: samenvatting van het achtvoudige pad. (> vier edele waarheden). [7] Liefdevolle welwillendheid, mededogen, vreugde en gelijkmoedigheid > vier onmetelijkheden. [8] Tien deugden: > paramita’s.
3 De weigerachtigheid van de leerlingen om Vimalakirti te bezoeken Toen dacht de Licchavi Vimalakirti bij zichzelf: “Ik ben ziek, ik lig hier met mijn pijn in bed, maar de Tathagata, de heilige, de volmaakt verwezenlijkte Boeddha denkt er niet aan om medelijden met mij te hebben en steunt niemand om naar mijn ziekte te komen vragen.” De Heer kende de gedachte in de geest van Vimalakirti en zei tot de eerbiedwaardige Sariputra:[1] “Sariputra, ga eens vragen hoe het met de ziekte van de Licchavi Vimalakirti staat.” Zo toegesproken, antwoordde de eerbiedwaardige Sariputra Boeddha: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag onder een boom zat, in contemplatie verzonken, en dat de Licchavi Vimalakirti bij die boom aankwam en tot me zei: ‘Eerbiedwaardige Sariputra, dit is niet de manier om in contemplatie te verzinken. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat noch je lichaam noch je geest in de drie werelden gemanifesteerd worden. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat je alle gewone gedragingen kunt vertonen zonder het ophouden te loochenen. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat je de natuur van een gewone mens kunt manifesteren zonder dat je de spirituele verwezenlijking opgeeft. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat je geest inwendig niet bezinkt, en uitwendig ook niet naar objecten beweegt. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat de zevenendertig hulpmiddelen voor de verlichting zichtbaar zijn zonder te neigen naar welke overtuiging dan ook. Je zou zo in contemplatie moeten verzinken dat je het nirvana binnengaat zonder de passies die tot het domein van de transmigratie behoren te vernietigen. Eerbiedwaardige Sariputra, van wie zo in contemplatie verzinkt, zegt de Heer dat hij waarlijk in contemplatie verzonken is.’ Heer, toen ik dit onderricht hoorde, kon ik niets antwoorden en bleef sprakeloos achter. Daarom zie ik er tegenop om deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Mahamaudgalyayana:[2] “Mahamaudgalyayana, ga eens naar de Licchavi Vimalakirti om hem naar zijn ziekte te vragen.” Maudgalyayana antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag op een plein in de grote stad Vesali de dharma aan het onderrichten was en dat de Licchavi Vimalakirti daar aankwam en tot me zei: ‘Eerbiedwaardige Maudgalyayana, dit is niet de juiste manier om de dharma te onderrichten aan de leken in hun witte kleren. Je moet de dharma in overeenstemming met de dharma onderrichten. Eerbiedwaardige Maudgalyayana, in de dharma is er geen essentie en zo sluit hij de bezoedeling van het zijn uit. Er is geen substantie in, en zo sluit hij de bezoedeling van de verlangens uit. Er is geen leven in en zo sluit hij geboorte en dood uit. Er is geen persoonlijkheid in, want hij stelt het zonder voorbije oorsprong of toekomstig lot. De dharma is kalm en vredig, want hij ruimt de gehechtheid aan de eigenschappen van de dingen op. Hij heeft geen passies, want hij heeft geen objecten. De weg is zonder woorden, want hij ruimt de uiteenzetting uit de weg. Hij is niet uit te drukken omdat hij alle golven van de geest verwijdert.” De dharma is overal, want hij is als de ruimte. Hij heeft geen kleur of vorm, want hij is vrij van alle processen. Hij is zonder idee van aan een ego toe te behoren, want hij heeft geen notie van ‘mijn’. Hij vormt geen ideeën want hij is vrij van geest, gedachte of bewustzijn. Hij is onvergelijkbaar, want hij heeft geen rivalen. Hij heeft geen veronderstellingen of voorwaarden, want is niet afhankelijk van oorzaken.
Hij doordringt alles gelijkelijk, want alles wordt in het hoogste domein omvat. Hij past zich aan de werkelijkheid aan, door zich niet aan te passen. Hij verblijft aan de grens van de werkelijkheid, want hij heeft geheel geen fluctuatie. Hij is onbeweeglijk, want hij steunt niet op de objecten van de zes zintuigen. Hij komt of gaat niet, want hij staat nooit stil. Hij is opgebouwd uit leegte, opmerkelijk door zijn vormeloosheid, en is vrij van aannemen en verwerpen door zijn passieloosheid.[3] Hij staat ver van elke bevestiging of ontkenning, geboorte noch vernietiging. Er zit geen enkel fundamenteel bewustzijn in, omdat hij het bereik van oog, oor, neus, tong, lichaam en verstand[4] overstijgt. Hij kent geen hoogtes of laagtes. Hij kent geen beweging of activiteit. Eerbiedwaardige Mahamaudgalyayana, hoe zou een onderricht kunnen bestaan met betrekking tot zulk een dharma? Eerbiedwaardige Mahamaudgalyayana, zelfs de uitdrukking ‘de dharma onderrichten’ is een veronderstelling en wie ernaar luistert, luistert naar een veronderstelling. Eerbiedwaardige Mahamaudgalyayana, daar waar geen veronderstellende woorden zijn, is er geen dharmaleraar, niemand om te luisteren en niemand om te begrijpen. Het is alsof een denkbeeldig iemand de dharma aan denkbeeldige mensen zou onderrichten. Daarom moet je de dharma onderrichten door je geest hierop te laten verblijven. Je zou de spirituele vermogens van de levende wezens juist moeten kunnen inschatten. Door de juiste visie van het oog van de wijsheid[5], door het grote mededogen te vertonen, door de welwillende activiteit van de Boeddha te erkennen, door je bedoelingen te zuiveren en de uiteindelijke uitdrukkingen van de dharma te begrijpen, zou je de dharma moeten onderrichten, opdat de continuïteit van de drie schatten nooit onderbroken zou worden.’ Heer, toen Vimalakirti zo gesproken had, ontvingen achthonderd leken in de menigte de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting, en ikzelf, ik was sprakeloos. Daarom, Heer, zie ik er eigenlijk tegenop om deze goede man naar zijn ziekte te vragen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Mahakasyapa:[6] “Mahakasyapa, ga naar de Licchavi Vimalakirti om hem naar zijn ziekte te vragen.” “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag in een arme straat om voedsel ging bedelen en dat de Licchavi Vimalakirti daar aankwam en zei: ‘Eerbiedwaardige Mahakasyapa, de huizen van de rijken vermijden en de huizen van de armen begunstigen is partijdigheid in welwillendheid. Eerbiedwaardige Mahakasyapa, je moet je baseren op de gelijkheid van de dingen en steeds met alle levende wezens in gedachten bedelen. Je moet om voedsel bedelen om niet te eten. Je zou aalmoezen moeten zoeken om het materialisme van anderen uit de weg te ruimen. Als je een stad binnenkomt, moet je er de feitelijk leegte van voorstellen. Toch moet je erdoor gaan om mannen en vrouwen te doen evolueren. Je moet de huizen binnengaan alsof je tot de familie van de boeddha’s toetreedt. Ontvang je voedsel door niets te nemen. Bezie de kleuren als een blindgeborene. Hoor de geluiden alsof ze echo’s waren. Ruik de geuren zoals je de wind ruikt. Proef de smaken zonder onderscheid te maken. Voel de aanrakingen in het besef van de uiteindelijke afwezigheid van het contact in de overstijgende kennis. En ken de dingen alsof ze goochelverschijnselen zijn. Wat geen intrinsieke substantie en geen overgebrachte substantie heeft, brandt niet. En wat niet brandt, zal niet geblust worden. Waardige Mahakasyapa, als je geconcentreerd bent in de acht bevrijdingen, zonder de acht foute wegen te overstijgen, als je door de gelijkheid van de bonno’s in de gelijkheid van de heiligheid kunt binnendringen, als je door deze ene voedselgift aan alle wezens en boeddha’s een offer kunt
brengen, dan mag je zelf eten. Zo ben je, als je na een offer te brengen eet, niet bezoedeld door passies, noch vrij van passies, niet geconcentreerd en niet uit concentratie, zit je niet vast in de wereld van transmigraties of in het nirvana. Bovendien, eerbiedwaardige, haalt wie voedsel geeft, er geen grote of kleine vrucht, geen winst of verlies uit. Hij volgt de weg van de boeddha’s, niet de weg van de volgelingen. Alleen op deze manier, waardige Mahakasyapa, is de beoefening van je te voeden met aalmoezen betekenisvol.’ Heer, toen ik zijn onderricht hoorde, was ik verbaasd en dacht: “Eer aan alle bodhisattva’s! Als een lekenbodhisattva zo welbespraakt kan zijn, wie kan er dan de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting niet ontvangen? Sindsdien raad ik niet langer de voertuigen van de volgelingen en die van de eenzame wijzen aan, maar de mahayana.[7] En daarom Heer, zie ik er tegen op om deze goede man naar zijn ziekte te vragen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Subhuti:[8] “Subhuti, ga naar de Licchavi Vimalakirti om hem naar zijn ziekte te vragen.” Subhuti antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag bij het huis van de Licchavi Vimalakirti in de grote stad Vesali om voedsel bedelde, en dat hij mijn kom nam en met heerlijk voedsel vulde. Hij zei: ‘Eerbiedwaardige Subhuti, neem dit voedsel aan als je door de gelijkheid van alle materiële objecten kunt doordringen tot de gelijkheid van alle verschijnselen, en zo, door de gelijkheid van alle verschijnselen kunt doordringen tot alle eigenschappen van een boeddha. Neem dit voedsel als je, zonder je begeerte, je haat en je dwaasheid[9] te vernietigen, niet meer in hun gezelschap verblijft; als je het pad van de ene weg kunt volgen zonder ooit je egoïstische visies te storen; als je de kennis en de bevrijding kunt voortbrengen zonder je onwetendheid en je begeerte naar het bestaan te overwinnen; als je door de gelijkheid van de vijf doodzonden je gelijkheid van de bevrijding bereikt; als je bevrijd noch gebonden bent; als je de vier edele waarheden niet ziet en toch niet degene bent die de waarheid niet gezien heeft. Als je geen enkel resultaat bereikt, maar toch niet degene bent die ‘niet bereikt’. Als je een gewoon mens bent, maar toch niet de eigenschappen van een gewone mens hebt. Als je niet heilig bent, maar toch niet nietheilig; als je verantwoordelijk bent voor alle dingen, maar toch vrij bent van eender welke notie over eender wat. Neem dit voedsel aan, eerbiedwaardige Subhuti, als je, zonder de Boeddha te zien, de dharma te horen of de sangha te dienen[10] het religieuze leven onder de zes heterodoxe meesters: Puranakasyapa, Maskarin Gosatiputra, Samjayin Vairatiputra, Kakudakatyayana, Ajitakesakambala en Nirgantha Janiputra en de wegen volgt die ze voorschrijven.[11] Neem dit voedsel aan, eerbiedwaardige Subhuti, als je alle foute visies onderhoudt, geen uitersten of centrum vindt, als je in beslag genomen wordt door tegenslagen, en als je geen gunstige voorwaarden verwerft. Als je de passies opneemt en geen zuivering bereikt; als de kalmte van alle levende wezens jouw kalmte is, eerbiedwaardige; als iemand die jou offers aanbiedt hierdoor niet gezuiverd wordt; als iemand die jou voedsel aanbiedt nog steeds in de drie werelden valt; als je in het gezelschap van alle demonen bent; als je alle passies onderhoudt; als de aard van de passies de aard van een eerbiedwaardige is; als je al het onderricht van de boeddha’s bekritiseert; als je niet op de sangha steunt en je uiteindelijk nooit de hoogste bevrijding bereikt.’ Heer, toen ik deze woorden van de Licchavi Vimalakirti hoorde, vroeg ik me af wat ik moest zeggen of doen, maar ik tastte volledig in het duister. Ik liet de kom achter en stond op het punt om het huis te verlaten toen de Licchavi Vimalakirti tot me zei: ‘Eerbiedwaardige Subhuti, wees
niet bang van deze woorden en neem je kom mee. Wat denk je, eerbiedwaardige Subhuti? Als het een verschijnsel was dat door de Tathagata gemaakt was, zou je dan bang zijn?’ Ik antwoordde: ‘Nee, zeker niet, edele heer.’ Toen zei hij: ‘Eerbiedwaardige Subhuti, de aard van alle dingen is als een illusie, als een toververschijnsel. Dus moet je er niet bang van zijn. Waarom? Alle woorden hebben deze aard ook, en dus zijn de wijzen niet gehecht aan woorden en zijn ze er ook niet bang van. Waarom niet? Uiteindelijk bestaat taal helemaal niet, behalve als bevrijding. De aard van alle dingen is bevrijding.’ Toen Vimalakirti op deze manier gesproken had, verkregen tweehonderd goden de zuivere doctrinaire visie met betrekking tot alle dingen, zonder verduistering, of ontheiliging, en verkregen vijfhonderd goden het harmoniërende geduld. Ikzelf, ik was sprakeloos en kon hem niet antwoorden. Daarom, Heer, zie ik er tegenop om bij deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Purnamaitrayaniputra:[12] “Purna, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Purna antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag in het bos aan enkele jonge monniken de dharma onderrichtte en dat de Licchavi Vimalakirti daar aankwam en tot me zei: ‘Eerbiedwaardige Purna, concentreer je eerst, houd rekening met de geest van deze jonge monniken en onderricht hen dan de dharma! Leg geen bedorven voedsel in een kom bezet met juwelen! Begrijp eerst de neigingen van deze monniken en verwar onbetaalbare saffieren niet met glazen kralen! Eerbiedwaardige Purna, verwacht geen eenzijdige vermogens bij levende wezens, zonder hun spirituele vemogens te onderzoeken. Verwond niet wie niet gewond is, leg geen smal pad op aan iemand die naar een groot pad streeft. Probeer de grote oceaan niet in een hoefafdruk van een os te gieten. Probeer de berg Sumeru niet in een mosterdzaadje te steken. Verwar de schittering van de zon niet met het licht van een glimworm. En stel degenen die het gebrul van een leeuw bewonderen niet bloot aan het gehuil van een jakhals! Eerbiedwaardige Purna, al deze monniken waren voorheen op het pad van de mahayana, maar zijn de geest van de verlichting vergeten. Leid hen dus niet op het voertuig van de volgeling.[13] Het voertuig van de volgeling is niet van tel op het hoogste niveau, en je volgelingen zijn als blindgeborenen als het gaat over de erkenning van de soorten spirituele vermogens van levende wezens.’ Op dat moment concentreerde de Licchavi Vimalakirti zich en de monniken begonnen zich hun vorige levens te herinneren, waar ze de wortels van deugd voortgebracht hadden door vijfhonderd boeddha’s te dienen omwille van de volmaakte verlichting. Zodra hun eigen geest van de verlichting hen duidelijk geworden was, bogen ze neer aan de voeten van die goede man en brachten hun handpalmen in respect bij elkaar. Hij onderrichtte hen de dharma en ze bereikten allemaal het stadium van de onomkeerbaarheid van de grote geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. Ik begreep toen dat de volgelingen die de gedachten of neigingen van anderen niet begrijpen, niet in staat om iemand de dharma te onderrichten zijn. Waarom? Deze volgelingen munten niet uit in het onderscheiden van de hogere of lagere spirituele vermogens, en ze zijn niet altijd in de toestand van concentratie zoals de Tathagata, de Heilige, de volmaakte verwezenlijkte Boeddha. Daarom, Heer, zie ik ertegen op om deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen.”
Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Mahakatyayana:[14] “Katyayana, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Katyayana antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag, nadat Boeddha de monniken een korte inleiding had gegeven, de uitdrukkingen van die toespraak aan het uitleggen was en de betekenis van ‘vergankelijk’, ‘ellendig’, zelfloos’ en ‘vredig’ onderrichtte.[15] De Licchavi Vimalakirti kwam naar me toe en zei: ‘Eerbiedwaardige Mahakatyayana, onderricht geen hoogste werkelijkheid alsof die gekenmerkt wordt door activiteit, productie en vernietiging. Eerbiedwaardige Mahakatyayana, niets werd ooit vernietigd, niets wordt vernietigd en niets zal ooit vernietigd worden. Dat is de betekenis van ‘vergankelijk.’ Begrijpen dat de vijf aggregaten leeg zijn van een eigen natuur en dus zonder geboorte zijn, dat is de betekenis van ‘ellendig’. Het feit van de nondualiteit van het zelf en de zelfloosheid is de betekenis van ‘zelfloosheid’. Wat geen intrinsieke substantie en geen andere soort van substantie heeft, brandt niet, en wat niet brandt, wordt niet geblust. Zulk een afwezigheid van uitdoving is de betekenis van ‘vrede’.’ Toen hij zo gesproken had, werd de geest van de monniken bevrijd van hun bezoedelingen en gingen ze een staat van niet-grijpen binnen. Daarom, Heer, zie ik ertegen op om deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Aniruddha:[16] “ Aniruddha, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Aniruddha antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Ik herinner me dat op een dag, tijdens een wandeling, de grote Brahma die Subhavyuha heet en de tienduizend andere brahma’s[17] die hem vergezelden die plaats met hun gloed verlichtten en dat ze, nadat ze met hun hoofden aan mijn voeten bogen, opzij gingen zitten en vroegen: ‘Eerbiedwaardige Aniruddha, Boeddha zegt dat u de meest vooraanstaande bent van degenen die het hemelse oog bezitten.[18] Hoe ver reikt het hemelse zicht van de eerbiedwaardige Aniruddha?’ Ik antwoordde: ‘Vrienden, ik zie het hele heelal met zijn miljarden werelden van Boeddha Shakyamuni net zo makkelijk als een mens met een gewoon zicht een noot in de palm van zijn hand ziet.’ Toen ik deze woorden uitgesproken had, kwam de Licchavi Vimalakirti naar me toe, boog zijn hoofd aan mijn voeten en vroeg me: ‘Eerbiedwaardige Aniruddha, is de aard van jouw hemelse oog samengesteld? Als het samengesteld is, is het hetzelfde als de bovennatuurlijke kennis van de heterodoxen? Als het nietsamengesteld is, dan is het niet opgebouwd en is het dus, als zodanig, niet in staat om te zien. Hoe zie je dan, oudere volgeling?’ Bij deze woorden was ik sprakeloos en ook Brahma was verbaasd over het onderricht van deze goede man. Hij boog voor hem en vroeg: ‘Wie in de wereld bezit het hemelse oog?’ Vimalakirti antwoordde: ‘In de wereld hebben de boeddha’s het hemelse oog. Ze zien alle boeddhavelden zelfs zonder uit hun concentratie te gaan en zonder door dualiteit geraakt te worden.’ Toen ze deze woorden hoorden, werden de tienduizend brahma’s geïnspireerd door een grote standvastigheid en ontvingen ze de geest van de onovertroffen volledige volmaakte verlichting.
Ze eerden zowel mij als die goede man en verdwenen. En ik, ik bleef sprakeloos achter, en daarom zie ik ertegen op om deze goede man te gaan vragen naar zijn ziekte.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Upali:[19] “Upali, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Upali antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om hem naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat er op een dag twee monniken waren die de een of andere regel hadden overtreden en te beschaamd waren om voor de Heer te verschijnen. Dus kwamen ze naar mij en zeiden: ‘Eerbiedwaardige Upali, we hebben een regel overtreden, maar we zijn te beschaamd om voor Boeddha te verschijnen. Eerbiedwaardige Upali, neem alstublieft onze angst weg door ons onze inbreuk te vergeven.’ Heer, toen ik voor deze twee monniken een religieuze toespraak hield, kwam de Licchavi Vimalakirti naar me toe en zei: ‘Eerbiedwaardige Upali, maak de zonde van deze twee monniken niet nog erger. Draag niet bij tot hun lijden, maar vernietig daarentegen hun berouw. Eerbiedwaardige Upali, de zonde kan niet binnen of buiten gegrepen worden, of ertussenin. Waarom? Boeddha heeft gezegd: “Levende wezens worden door de passies van de gedachten gekweld en gezuiverd door de zuivering van de gedachten.” Eerbiedwaardige Upali, de geest ligt noch binnen noch buiten en kan ook niet tussenin gegrepen worden. De zonde is net zoals de geest en alle dingen zijn net zoals de zonde. Ze ontsnappen niet aan dezelfde werkelijkheid. Eerbiedwaardige Upali, wordt deze natuur van de geest, waardoor jouw geest bevrijd is, ooit gekweld?’ ‘Nooit,’ antwoordde ik. ‘Eerbiedwaardige Upali, de geest van alle levende wezens heeft dezelfde aard. Eerbiedwaardige Upali, passies bestaan uit beeldvormingen. Het uiteindelijke niet-bestaan van deze beeldvormingen en denkbeeldige hersenspinsels. Dat is de zuiverheid van de intrinsieke natuur van de geest. Misvattingen zijn passies. De ultieme afwezigheid van misvattingen is de intrinsieke aard van de geest. De veronderstelling van een zelf is een passie. De afwezigheid van een zelf is de intrinsieke aard van de geest. Eerbiedwaardige Upali, alle dingen worden niet voortgebracht, niet vernietigd en hebben geen duur, als begoochelende illusies, wolken, hallucinaties en onwerkelijke visies: alle dingen zijn als de weerspiegeling van de maan in het water en als een spiegelbeeld. Ze komen voort uit hersenspinsels. Wie dit weet wordt degene genoemd die de discipline waarlijk hooghoudt. En wie op die manier gedisciplineerd is, is inderdaad goed gedisciplineerd.’ Toen zeiden de twee monniken: ‘De huishouder is buitengewoon begiftigd met wijsheid. De eerbiedwaardige Upali, van wie de Heer zei dat hij uitmunt in het hooghouden van de discipline, is niet zijn gelijke.’ Ik zei toen tegen de twee monniken: ‘Denk dat hij maar een huishouder is. Waarom niet? Met uitzondering van de Tathagata zelf is er geen volgeling of bodhisattva in staat om met zijn welsprekendheid te wedijveren of met de schittering van zijn wijsheid te rivaliseren.’ Daarop werden de twee monniken bevrijd van hun angsten en werden ze geïnspireerd door een grote standvastigheid en ontvingen ze de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. Ze bogen voor de goede man en spraken de wens uit: ‘Moge alle wezens zulk een welsprekendheid bereiken.’ Daarom zie ik ertegen op om deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen.”
Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Rahula:[20] “Rahula, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Rahula antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat er op een dag een groep jongeren uit Licchavi naar de plaats kwamen waar ik zat en tot me zeiden: ‘Eerbiedwaardige Rahula, u bent de zoon van de Heer en u hebt aan het koninkrijk van een universele monarch verzaakt en u uit de wereld teruggetrokken. Wat zijn nu volgens u de deugden en voordelen in het zich terugtrekken uit de wereld?’ ‘Toen ik hen de deugden en voordelen en van je uit de wereld terug te trekken netjes uitlegde, kwam de Licchavi Vimalakirti naar me toe. Hij groette me en zei: ‘Eerbiedwaardige Rahula, zo mag je de deugden en voordelen van de terugtrekking uit de wereld niet onderrichten. Waarom niet? De terugtrekking is zelf de volledige afwezigheid van deugden en voordelen. Eerbiedwaardige Rahula, je kunt spreken over voordelen en deugden met betrekking tot samengestelde dingen, maar de verzaking is niet samengesteld, dus kan er geen sprake zijn van voordelen en deugden met betrekking tot het niet-samengestelde. Eerbiedwaardige Rahula, je terugtrekken uit de wereld is niet materieel, maar vrij van materie. Het is vrij van de extreme visies van een begin en een einde. Daarom is dit de weg van het nirvana. De terugtrekking wordt geprezen door de wijzen, omhelsd door de heiligen, en is de overwinning van alle demonen. Ze bevrijdt je uit de transmigraties in de vijf bestaanstoestanden, zuivert de vijf visies, cultiveert de vijf krachten en steunt de vijf spirituele vermogens. De verzaking is volledig onschadelijk voor anderen en wordt niet door slechte dingen verwaterd. Ze disciplineert de heterodoxen en overstijgt alle scholen. Ze is de brug over het moeras van het verlangen, zonder grijpen en vrij van de gewoontes van ‘ik’ en ‘mijn’. Ze is zonder gehechtheid en zonder verstoring, en ruimt alle opwinding uit de weg. Ze disciplineert jou geest en beschermt de geest van anderen. Ze begunstigt de kalmte en stimuleert de overstijgende introspectie. Haar valt niets te verwijten op welke manier dan ook en wordt dus ‘terugtrekken’ genoemd. Wie op deze manier het wereldse verlaat, wordt ‘iemand die zich waarlijk uit de wereld terugtrekt’ genoemd. Jongeren, verzaak aan de wereld in het licht van dit helder onderricht. De verschijning van een boeddha is een grote zeldzaamheid, een leven met vrije tijd en mogelijkheden is erg hard te verkrijgen en een mens zijn is heel waardevol.’ De jongeren klaagden: ‘Maar huishouder, we hebben de Tathagata horen zeggen dat we ons zonder toelating van onze ouders niet uit de wereld mogen terugtrekken.’ Vimalakirti antwoordde: ‘Jongeren, breng enkel maar de geest van de onovertroffen volledige volmaakte verlichting voort en ontwikkel jullie gedrag op energieke wijze. Dat zal op zich jullie terugtrekking en wijding zijn.’ Daarop ontvingen tweeëndertig van de Licchavi jongeren de geest van de onovertroffen volledige volmaakte verlichting. Daarom Heer, zie ik ertegen op om bij deze goede man te gaan vragen naar zijn ziekte.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Ananda:[21] “Ananda, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Ananda antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar zijn ziekte te gaan vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat het lichaam van de Heer op een dag een ongesteldheid vertoonde en hij me om wat melk vroeg. Ik nam zijn kom en ging naar de deur van het huis van een grote brahmanenfamilie.
De Licchavi Vimalakirti kwam daar aan en nadat hij me begroet had, zei hij: ‘Eerbiedwaardige Ananda, wat doe je hier op de drempel van dit huis met je kom in je hand, zo vroeg in de ochtend?’ Ik antwoordde: ‘Het lichaam van Boeddha vertoont een ongesteldheid en heeft wat melk nodig. Daarom kom ik hier wat halen.’ Vimalakirti zei toen tot mij: ‘Eerbiedwaardige Ananda, zeg zoiets niet! Eerbiedwaardige, het lichaam van de Tathagata is als diamant, want hij heeft er elk spoor van kwaadaardigheid uit verdreven en is begiftigd met al het goede. Hoe zou er in zulk lichaam een ziekte of ongemak kunnen zijn? Eerbiedwaardige Ananda, ga in stilte en kleineer de Heer niet. Zeg zulke dingen niet aan anderen. Het zou niet goed zijn voor de krachtige goden of voor de bodhisattva’s die uit de verschillende boeddhavelden komen om zulke woorden te horen. Eerbiedwaardige Ananda, een universele koning die begiftigd is met alleen maar een kleine wortel van deugd, is vrij van ziektes. Hoe zou de Heer, die een oneindige wortel van deugd heeft, een ziekte kunnen hebben? Dat is onmogelijk. Eerbiedwaardige Ananda, breng geen schaamte over ons en ga in stilte, opdat de leden van heterodoxe scholen je woorden niet zouden horen. Ze zouden zeggen: “Een schande! De leraar van die mensen kan nog niet eens zijn eigen ziekte genezen. Hoe kan hij dan de ziektes van anderen genezen?” Eerbiedwaardige Ananda, ga discreet weg opdat niemand je ziet. Eerbiedwaardige Ananda, het lichaam van de tathagata’s is het lichaam van de dharma,[22] en geen lichaam dat door materieel voedsel gesteund wordt. De tathagata’s hebben een transcendentaal lichaam dat alle wereldse eigenschappen overstegen heeft. Er is geen schade aan het lichaam van de Tathagata, want het heeft alle bezoedelingen uit de weg geruimd. Het lichaam van een tathagata is niet-samengesteld en is vrij van alle vormende activiteit. Eerbiedwaardige Ananda, geloven dat er ziekte kan zijn in zulk een lichaam is onredelijk en onwaarschijnlijk!’ Toen ik deze woorden hoorde, vroeg ik me af of ik de woorden van Boeddha goed gehoord had en of ik Boeddha niet verkeerd begrepen had, en ik was heel erg beschaamd. Toen hoorde ik een stem uit de hemel zeggen: ‘Ananda! De huishouder spreekt de waarheid! Maar omdat Boeddha in de tijd van de vijf ontaardingen verschenen is, manifesteert hij dingen als ziektes om de levende wezens te disciplineren, die zelf aan ziekte en lijden onderworpen zijn. Wees daarom niet beschaamd, Ananda, en ga melk halen!’ Heer, zo verliep mijn gesprek met de Licchavi Vimalakirti en daarom zie ik ertegen op om bij deze goede man naar zijn ziekte te vragen.” Op dezelfde manier zagen de vijfhonderd volgelingen van Boeddha ertegen op om naar de Licchavi Vimalakirti te gaan en elk van hen vertelde zijn eigen relaas en zijn gesprek met de Licchavi Vimalakirti. [1] Sariputra: in de hinayana-teksten de belangrijkste leerling van Boeddha, die zich onderscheidde door zijn meditatie en wijsheid. [2] Maudgalyayana: naaste vriend van Sariputra, en samen met hem de belangrijkste leerling van Boeddha volgens de hinayana-teksten. Hij onderscheidde zich door zijn paranormale krachten. [3] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [4] Dus de zes zintuigen. [5] Oog van de wijsheid > vijf ogen.
[6] Mahakasyapa. de eerste opvolger van Boeddha. Hij muntte uit in strenge, eenzame observatie. [7] De weg van de volgelingen, de weg van de eenzame wijze, de mahayana >drie voertuigen. [8] Subhuti: de leerling van Boeddha die uitblonk in het uiteenzetten van de leegte van alle dingen. [9] Begeerte, haat en dwaasheid > drie vergiften. [10] Boeddha, dharma en sangha: >drie schatten. [11] Zes leraren die in de tijd van Shakyamuni onderrichten, en tegen wie Boeddha zich soms expliciet verzette: Ze predikten respectievelijk: amoraliteit, fatalisme, scepticisme, verklaringen voor het bestaan van het heelal, materialisme en het jainisme. [12] Purnamaitrayaniputra: de leerling van Boeddha die uitblonk in het uiteenzetten van de dharma. [13] Voertuig van de volgeling > drie voertuigen. [14] Katyayana: de leerling van Boeddha die gespecialiseerd was in discussies en exegese. [15] Ellendig, vergankelijk, zelfloos en vredig > drie merktekens. [16] Aniruddha: de leerling van Boeddha die uitblonk in het gebruik van de hemelse visie. [17] Brahma’s > deva. [18] Hemels oog > vijf ogen. [19] Upali: de leerling van Boeddha die verantwoordelijk was voor kwesties aangaande discipline en rituelen. [20] Rahula: de zoon en leerling van Boeddha, en gespecialiseerd in esoterische praktijken. [21] Ananda: leerling en persoonlijke secretaris van Boeddha. [22] Lichaam van de dharma (Skt: dharmakaya) > drie lichamen.
4 De weigerachtigheid van de bodhisattva’s Toen zei Boeddha tot de bodhisattva Maitreya[1]: “Maitreya, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Maitreya antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar die goede man te gaan en naar zijn ziekte te vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat ik op een dag met de goden van de tusitahemel praatte - de god Samtusita en zijn gevolg[2] - over het stadium van de niet-terugval van de grote bodhisattva’s. Toen kwam de Licchavi Vimalakirti daar aan en sprak me aan als volgt: ‘Maitreya, Boeddha voorspelde dat nog maar één wedergeboorte jou van de onovertroffen volmaakte verlicht scheidt. Over welk soort van geboorte gaat het hier, Maitreya? Is ze voorbij, ligt ze in de toekomst, of is ze er nu? Als het om een voorbije geboorte gaat, is ze al afgelopen. Als het om een toekomstige geboorte gaat, dan zal ze nooit aankomen. Als het om een huidige geboorte gaat, blijft ze niet. Want Boeddha heeft verklaard: “Monniken, op één enkele moment word je geboren, word je ouder, sterf je, transmigreer je en word je herboren.” Het is dus door niet geboren te worden dat je deze voorspelling gekregen hebt. Maar de geboorteloosheid is enkel van toepassing bij het stadium van de bestemming van de allerhoogsten, waarin geen voorspelling of verwezenlijking van de volmaakte verlichting is. Komt jouw bestaan, Maitreya, dan voort uit de geboorte of uit het ophouden? Jouw manier van zijn is, zoals voorspeld, niet geboren, houdt niet op en zal ook niet geboren worden of ophouden. Bovendien is jouw manier van zijn dezelfde als die van alle levende wezens, de manier van zijn van alle dingen en de manier van zijn van alle heiligen. Als jouw verlichting op deze wijze voorspeld wordt, dan is dat ook voor alle levende wezens. Waarom? Omdat de werkelijkheid niet uit dualiteit of diversiteit bestaat. Maitreya, als je het boeddhaschap bereikt, wanneer dat ook is, zullen alle levende wezens tegelijkertijd de hoogste bevrijding ingegaan zijn. Waarom? De tathagata’s gaan de hoogste bevrijding niet binnen voor alle levende wezens de hoogste bevrijding ingegaan zijn. Want, aangezien alle levende wezens helemaal bevrijd zijn, zien de tathagata’s hen in het bezit van de hoogste bevrijding. Daarom, Maitreya, moet je deze godheden niet voor de gek houden. Niemand komt dichter bij de verlichting of valt eruit. Maitreya, je zou deze godheden moeten inleiden in de afwijzing van alle discriminerende hersenspinsels over de verlichting. De verlichting wordt noch door je lichaam noch je geest gevat. De verlichting is het uitwissen van alle tekens en sporen. De verlichting is zonder bevestiging over eender welk object. Het ontwaken is het afsnijden van alle foute visies. De verlichting is het niet-functioneren van alle geloften. De verlichting is het loslaten van al je overtuigingen. De verlichting is vrij van alle discriminerende hersenspinsels. De verlichting is vrij van alle aarzeling, mentale activiteit en opwinding. De verlichting is vrij van alle betrokkenheden. De verlichting is de aankomst aan de onthechting, door de vrijheid van alle overtuigingen. De verlichting heeft als voleinding het domein van de dharma. De verlichting is in overeenstemming met de tathata-zijnswijze.[3] De verlichting is gegrond op de top van het ware. De verlichting is niet-dualiteit, want er is geen geest en er zijn geen gedachtenobjecten. De verlichting is gelijk, want ze is lijkt op de oneindige ruimte. De verlichting is niet geconstrueerd, want ze kent geen oorsprong of einde, heeft geen duur en ondergaat ook geen transformatie.
De verlichting is de volledige kennis van de gedachten, daden en neigingen van alle levende wezens. De verlichting is geen poort voor de zes zintuigen. De verlichting is niet gecorrumpeerd, want ze is vrij van de passies van de transmigratie en hun smaken. De verlichting is niet ergens noch nergens, en verblijft in geen enkele plaats of dimensie. De verlichting wordt nergens in bevat en staat dus niet in de werkelijkheid. De verlichting is maar een naam en zelfs die naam is onbeweeglijk. De verlichting is vrij van onthouding en onderneming en is energieloos. Er is geen opwinding in de verlichting, omdat ze van nature volledig zuiver is. De verlichting is schittering, zuiver in essentie. De verlichting kent geen subjectiviteit en is geheel en al zonder object. De verlichting die de gelijkheid van alle dingen doordringt, is ongedifferentieerd. De verlichting, die door geen enkel voorbeeld getoond wordt, is onvergelijkbaar. De verlichting is subtiel, want ze is buitengewoon moeilijk te verwezenlijken. De verlichting doordringt alles en heeft de natuur van de oneindige ruimte. De verlichting kan niet verwezenlijkt worden, niet lichamelijk en niet geestelijk. Waarom niet? Het lichaam is als gras, bomen, muren, paden en hallucinaties. En de geest is immaterieel, onzichtbaar, zonder basis, en is onbewust.’ Heer, toen Vimalakirti zo gesproken had, bereikten tweehonderd godheden in die vergadering het geduld van de geboorteloosheid. Ikzelf heer, ik was sprakeloos. Daarom zie ik ertegen op om bij deze goede man naar zijn ziekte te gaan vragen. Boeddha zei toen aan de jonge Licchavi Prabhavyuha: “Prabhavyuha, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Prabhavyuha antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar die goede man te gaan en naar zijn ziekte te vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat ik op een dag de grote stad Vesali uitging en daar de Licchavi Vimalakirti tegenkwam die de stad binnenging. Hij begroette me en ik vroeg hem: ‘Huishouder, waar komt u vandaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik kom van de zetel van de verlichting.’ Ik vroeg hem toen: ‘Wat wordt er bedoeld met ‘zetel van de verlichting’?’ Toen zei hij het volgende tot me: ‘Edele familiezoon, de zetel van de verlichting is de zetel van de zuivere instelling, want hij is zonder enige kunstmatigheid. Hij is de zetel van de inspanning, want hij geeft energetische activiteit vrij. Hij is de zetel van de grote vastbeslotenheid, want hij dringt diep in de prachtige dharma binnen. Hij is de zetel van de grote geest van de verlichting, omdat hij niets verwaarloost. Hij is de zetel van de vrijgevigheid, want hij verwacht geen beloningen. Hij is de zetel van de moraal, want hij vervult al zijn beloften. Hij is de zetel van het geduld, want hij is vrij van woede tegenover eender welk levend wezen. Hij is de zetel van de inspanning, want hij keert niet om. Hij is de zetel van de meditatie, want hij brengt de geestelijke bekwaamheid voort. Hij is de zetel van de wijsheid, omdat hij alles rechtstreeks ziet.[4] Hij is de zetel van de liefde, omdat hij alle levende wezens gelijkelijk behandelt. Hij is de zetel van het mededogen, omdat hij alle schade verdraagt. Hij is de zetel van de vreugde, omdat hij vreugdevol toegewijd is aan de gelukzaligheid van de dharma.
Hij is de zetel van de gelijkmoedigheid, omdat hij voorkeur en afkeer opgeeft.[5] Hij is de zetel van de paranormale waarneming, omdat hij de zes overstijgende vormen van kennis heeft. Hij is de zetel van de bevrijding, omdat hij niet intellectualiseert. Hij is de zetel van de bevrijdende technieken, omdat hij levende wezens opvoedt. Hij is de zetel van de verenigende middelen, omdat hij alle levende wezens verenigt. Hij is de zetel van de studie, omdat hij de essentie tot beoefening maakt. Hij is de zetel van de vastbeslotenheid omwille van zijn precieze onderscheidingsvermogen. Hij is de zetel van de hulpmiddelen tot de verlichting omdat hij de dualiteit van het samengestelde en het niet-samengestelde uit de weg ruimt. [6] Hij is de zetel van de waarheid, omdat hij niemand bedriegt. Hij is de zetel van het onderling afhankelijke ontstaan, omdat hij voortkomt vanuit de uitputting van de onwetendheid tot de uitputting van ouderdom en dood.[7] Hij is de zetel van het uitwissen van alle passies, omdat hij volmaakt verlicht is over de natuur van de werkelijkheid. Hij is de zetel van alle levende wezens, omdat alle levende wezens geen intrinsieke identiteit hebben. Hij is de zetel van alle dingen, omdat hij volmaakt verlicht is over de leegte. Hij is de zetel van de overwinning van alle demonen, omdat hij nooit terugdeinst. Hij is de zetel van de drie werelden, omdat hij vrij is van betrokkenheid. Hij is de zetel van de heldhaftigheid die klinkt in het gebrul van de leeuw, omdat hij vrij is van angst en beven. Hij is de zetel van de krachten, onverschrokkenheden en alle speciale eigenschappen van een boeddha omdat hem op geen enkele manier iets te verwijten valt.[8] Hij is de zetel van de drie vormen van kennis, omdat er geen passie meer in overblijft. Hij is de zetel van het ogenblikkelijke volledig begrip van alle dingen, omdat hij ten volle de kennis van de alwetendheid verwezenlijkt. Edele zoon, als bodhisattva’s zo begiftigd zijn met de paramita’s, met de wortels van deugd, met het vermogen om levende wezens op te voeden en met de belichaming van de heilige dharma, dan komen ze allemaal voort uit de zetel van de verlichting, of ze hun voeten nu opheffen of neerzetten. Ze komen voort uit de eigenschappen van de Boeddha en staan op de eigenschappen van de Boeddha.’ Heer, toen Vimalakirti me zijn onderricht uitgelegd had, ontvingen vijfhonderd goden en mensen de geest van de verlichting en ik was sprakeloos. Daarom, Heer, zie ik ertegen op om naar deze goede man te gaan om naar zijn ziekte te vragen. Boeddha zei toen tot de bodhisattva Jagatimdhara: “Jagatimdhara, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Jagatimdhara antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar die goede man te gaan en naar zijn ziekte te vragen. Waarom? Ik herinner me dat ik op een dag thuis was en dat de sluwe Mara onder muziek en gezang naar me toekwam, vermomd als Indra en omringd door twaalfduizend hemelse maagden. Nadat hij me begroet had door met zijn hoofd mijn tenen aan te raken, ging hij aan de kant zitten. Ik dacht dat hij Sakra was, de koning van de goden en zei hem: ‘Welkom, o Kausika![9] U zou bewust en alert moeten blijven temidden van de geneugten van het
verlangen. U zou vaak aan de vergankelijkheid moeten denken en ernaar streven om het essentiële in uw lichaam, uw leven en uw rijkdom te gebruiken.’ Mara zei me toen: ‘Goede heer, aanvaard van mij deze twaalfduizend hemelse maagden en maak hen uw dienaressen.’ Ik zei: ‘O Kausika, bied mij, een monnik en een zoon van Shakya,[10] geen ongepaste dingen aan. Deze maagden aanvaarden zou niet goed zijn voor mij.’ Ik had die woorden nog maar net uitgesproken of de Licchavi Vimalakirti kwam daar aan en zei tot mij: ‘Edele zoon, denk niet dat dit Indra is! Dit is niet Indra, maar de boze Mara die gekomen is om je belachelijk te maken.’ Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot Mara: ‘Slechte Mara, aangezien deze hemelse maagden niet passen bij een religieuze beoefenaar, een zoon van Skaya, geef ze dan maar aan mij.’ Mara was verschrikt en ontredderd omdat hij dacht dat de Licchavi Vimalakirti gekomen was om hem te ontmaskeren. Hij probeerde zichzelf onzichtbaar te maken, maar hoezeer hij zijn toverkrachten ook probeerde aan te wenden, hij kon niet uit het zicht verdwijnen. Toen klonk er een stem uit de hemel die zei: ‘Boze, geef deze hemelse maagden aan de goede Vimalakirti. Dan pas zul je in staat zijn naar je verblijfplaats terug te keren.’ Toen werd Mara nog banger en zeer tegen zijn zin gaf hij de hemelse maagden. Nadat de Licchavi Vimalakirti de godinnen gekregen had, zei hij tot hen: ‘Nu dat jullie door Mara aan mij zijn gegeven, moeten jullie de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting ontvangen.’ Toen vermaande hij hen met een toespraak die aangepast was aan hun ontwikkelingspeil en snel ontvingen ze de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. Toen zei hij hen: ‘Jullie hebben zojuist de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting ontvangen. Wijd van nu af aan jullie leven aan het zoeken naar vreugde in de geneugten van de dharma. Jullie zouden geen geneugten meer mogen vinden in verlangens.’ Toen vroegen ze hem: ‘Wat is de vreugde in de geneugten van de dharma?’ Hij verklaarde: ‘Het is de vreugde van het rotsvaste geloof in Boeddha, van de dharma te willen horen, van de sangha te dienen[11] en de spirituele weldoeners zonder trots te eren. Het is de vreugde van aan de hele wereld te verzaken, van niet aan objecten gehecht te zijn, van de vijf aggregaten als moordenaars te beschouwen, van de elementen als gifslangen te beschouwen en de zintuigen als een lege stad te beschouwen.[12] Het is de vreugde van de geest van de verlichting altijd te bewaken, van levende wezens te helpen, van te delen door de vrijgevigheid, van niet te slabakken in de moraal, van de beheersing en verdraagzaamheid in het geduld, van de diepgaande ontwikkeling van de deugd door inzet, van de volledige verzinking in de meditatie en van de afwezigheid van de passies in de wijsheid.[13] Het is de vreugde van de verlichting te verspreiden, de demonen te overwinnen, de passies te vernietigen, en het boeddhaveld te zuiveren. Het is de vreugde van alle deugden op te slaan om de voorspoedige tekens en sporen te ontwikkelen. Het is de vreugde van niet geïntimideerd te zijn als je het diepe onderricht hoort. Het is de vreugde van de exploratie van de drie poorten van de bevrijding en van de verwezenlijking van de bevrijding. Het is de vreugde van een ornament te zijn aan de zetel van de verlichting, en van geen bevrijding te bereiken op het verkeerde moment. Het is de vreugde van wie even fortuinlijk is te dienen, van wie fortuinlijker is niet te haten of af te wijzen, van geestelijke weldoeners te dienen en van zondige vrienden te vermijden.
Het is de vreugde van het hoogste geluk van het geloof en de toewijding aan de dharma. Het is de vreugde van de bevrijdingstechnieken en de bewuste ontwikkeling van de wegen tot verlichting te verwerven. Zo bewondert de bodhisattva de geneugten van de dharma en schept hij er vreugde in.’ Daarop zei Mara tot de godinnen: ‘Kom, we gaan naar huis.’ Ze zeiden: ‘Je hebt ons aan deze huishouder gegeven. Nu moeten we van de geneugten van de dharma genieten, en niet meer van die van de verlangens. Toen zei Mara tot de Licchavi Vimalakirti: ‘Als het zo is dat de bodhisattva, de spirituele held, geen geestelijke gehechtheid heeft en al zijn bezit weggeeft, geef me dan alstublieft deze godinnen terug, huishouder.’ Vimalakirti: ‘Ze zijn van jou, Mara. Ga naar huis met je gevolg. Moge jullie de religieuze strevingen van alle levende wezens vervullen.’ Toen zeiden de godinnen, terwijl ze afscheid namen van Vimalakirti: ‘Huishouder, hoe moeten we leven in de verblijfplaats van de demonen?’ Vimalakirti antwoordde: ‘Zusters, er is een poort van de dharma die ‘de onuitputtelijke lamp’ heet. Beoefen die. Wat is dat? Zusters, een enkele lamp kan honderdduizenden lampen aansteken zonder zelf af te nemen. Op dezelfde manier, zusters, kan een enkele bodhisattva vele honderduizenden levende wezens in de verlichting vestigen zonder dat zijn aandacht afneemt. Eigenlijk neemt die alleen maar toe. Zo is het ook dat hoe meer je deugdelijke eigenschappen aan anderen toont en onderricht, des te sterker je in deze deugdelijke eigenschappen bent. Dat is de poort van de dharma die ‘de onuitputtelijke lamp’ heet. Als je in het domein van Mara leeft, inspireer dan ontelbare goden en godinnen met de geest van de verlichting.[14] Zo zul je de vriendelijkheid van de Tathagata terugbetalen en zul je de weldoener van alle levende wezens worden.’ Toen begonnen de godinnen aan de voeten van de Licchavi Vimalakirti en vertrokken in het gezelschap van Mara. Zo, Heer, zag ik de macht van de magische krachten, de wijsheid en de welsprekendheid van de Licchavi Vimalakirti en daarom zie ik ertegen op om bij deze goede man naar zijn ziekte te vragen. Boeddha zei toen tot de koopmanszoon Sudatta: “Edele zoon, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Sudatta antwoordde: “Heer, ik zie er eigenlijk tegenop om naar die goede man te gaan en naar zijn ziekte te vragen. Waarom? Heer, ik herinner me dat ik op een dag in het huis van mijn vader giften deed aan religieuze beoefenaars, brahmanen, armen, hopelozen, onfortuinlijken, bedelaars en alle noodlijdenden, om een groot offer te vieren. Op de zevende en laatste dag van dit groot offer kwam de Licchavi Vimalakirti daar aan en zei: ‘Koopmanszoon, zo moet je geen offer vieren. Je moet een dharmaoffer vieren. Wat is de zin van materiële dingen te offeren?’” Ik vroeg hem toen: “Hoe geef je een dharmaoffer?” Hij antwoordde: “Een dharmaoffer is datgene wat levende wezens zonder begin of einde opvoedt en hen allemaal tegelijkertijd giften doet. Wat is dat? Het bestaat uit de grote liefde die volleerd is in de verlichting, het grote mededogen dat volleerd is in de concentratie van de heilige dharma op de bevrijding van alle levende wezens, de grote vreugde die volleerd is in het
bewustzijn van de grote blijdschap van alle levende wezens, en de grote gelijkmoedigheid die volleerd is in de concentratie door kennis.[15] Het dharmaoffer bestaat uit de paramita van de vrijgevigheid die volleerd is in vrede en zelfdiscipline, de paramita van de moraal die volleerd is in de morele ontwikkeling van immorele wezens, de paramita van het geduld dat volleerd is door het principe van de zelfloosheid, de paramita van de inspanning die volleerd is in het streven naar verlichting, de paramita van de meditatie die volleerd is in de eenzaamheid van lichaam en geest, en de paramita van de wijsheid die volleerd is in de alwetendheid.[16] Het dharmaoffer bestaat uit de meditatie op de leegheid die volleerd is in de efficiënte ontwikkeling van alle levende wezens, de meditatie op de vormeloosheid die volleerd is in de zuivering van alle samengestelde dingen, en de meditatie op de passieloosheid die volleerd is in de vrijwillige wedergeboorten.[17] Het dharmaoffer bestaat uit heldhaftige sterkte die volleerd is in het behoud van de heilige dharma; uit de levenskracht die volleerd is in de verenigende middelen; uit de afwezigheid van trots die volleerd is in het slaaf en dienaar worden van alle levende wezens; uit de winst van het lichaam, de gezondheid en de rijkdom die volleerd is in het onttrekken van de essentie uit het essentieloze; uit de aandacht die volleerd is door de zes gedachtenissen; uit heilzame gedachten die volleerd zijn door de waarlijk genietbare dharma; uit de zuiverheid van de levensvoorziening die volleerd is door de juiste spirituele beoefening; uit het respect voor heiligen dat volleerd is door vreugdevolle en trouwe dienst; uit nuchterheid van geest die volleerd is door afwezigheid van afkeer voor gewone mensen; uit grote standvastigheid die volleerd is door verzaking; uit vaardigheid in eruditie die volleerd is door religieuze beoefening; uit de terugtrekking op eenzame bezinning die volleerd is door het passieloze begrip van de dingen; uit introspectieve meditatie die volleerd is door het bereiken van de boeddhakennis; uit het stadium van de yogabeoefening die volleerd is door de discipline van alle levende wezens van hun passies te bevrijden. Het dharmaoffer bestaat uit de opslagplaats van verdiensten die volleerd zijn door de voorspoedige tekens, de ornamenten van de boeddhavelden en alle middelen om de levende wezens op te voeden; uit de opslagplaats van de kennis die volleerd is in het vermogen om de dharma te onderrichten volgens de gedachten en daden van alle levende wezens; uit de opslagplaats van de wijsheid die volleerd is in de eenvormige kennis vrij van aanvaarding of afwijzing met betrekking tot alle dingen; uit de opslagplaats van alle wortels van deugd die volleerd is in het opgeven van alle passies, ontaardingen en de ondeugdelijke dingen, en uit het bereiken van alle wegen tot de verlichting die volleerd zijn in de verwezenlijking van de alwetendheid en de voltooiing van alle deugden. Dit, edele zoon, is het dharmaoffer. De bodhisattva die volgens dit dharmaoffer leeft, is de beste offeraar. En door zijn buitengewoon offer is hij zelf de offers waard van alle mensen en goden.’ Heer, zodra de huishouder zo tot me gesproken had, ontvingen tweehonderd brahmanen in de menigte de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. En ik, stomverbaasd, groette deze goede man door zijn voeten met mijn hoofd te raken en nam van mijn hals een halssnoer van parels die honderdduizend goudstukken waard was en bood hem die aan. Maar hij wilde hem niet aannemen. Ik zei hem toen: ‘Alstublieft, goede man, neem dit halssnoer aan, uit mededogen voor mij, en geef het aan wie u wil.’ Toen nam Vimalakirti de parels aan en verdeelde ze in twee helften. De ene helft gaf hij aan de allerarmsten van de stad, die door de aanwezigen bij het offer genegeerd waren. De andere helft offerde hij aan de Tathagata Dusprasaha. En op wonderbaarlijke wijze liet hij aan iedereen daar
aanwezig het Marici heelal en de Tathagata Dusprasaha zien. Aan het hoofd van de Tathagata Dusprasaha nam het paarlen halssnoer de vorm van een paviljoen aan. Het was versierd met parelsnoeren, stond op vier steunpunten met vier zuilen, was symmetrisch, goed gebouwd en mooi om zien. Nadat hij dat wonder verricht had, zei Vimalakirti: ‘De schenker die schenkingen doet aan de allerarmsten van de stad en hen even waardig acht om schenkingen aan te doen als de Tathagata zelf, de schenker die zonder onderscheid schenkt, zonder een beloning te verwachten, en met grote liefde, deze schenker, zeg ik, vervult het dharmaoffer volledig.’ Toen ontvingen de armen van de stad, die dat mirakel gezien hadden en het onderricht gehoord hadden, de geest van de onovertroffen volledige verlichting. Daarom, Heer, zie ik ertegen op om naar deze goede man te gaan om naar zijn ziekte te vragen.” Op dezelfde manier vertelden alle bodhisattva’s, de spirituele helden, de verhalen van hun gesprek met Vimalakirti en spraken hun tegenzin uit om naar hem toe te gaan. [1] Maitreya: de bodhisattva van .......................... [2] Tusita hemel: hemel van de gelukzaligheid >deva. [3] Tathata (Skt.): ‘zoals het is’. [4] Vrijgevigheid... wijsheid > paramita’s. [5] Liefde... gelijkmoedighied >vier onmetelijkheden. [6] > zevendertig hulpmiddelen voor de verlichting. [7] ‘onwetendheid’ en ‘ouderdom en dood’: begin- en einde van de >twaalf schakels. [8] > vijf krachten; > vier onverschrokkenheden; > achttien eigenschappen van een boeddha. [9] Kausika: naam van (>) Indra als hij op aarde is. [10] Zoon van Shakya: volgeling van Boeddha Shakyamuni. [11] Boeddha, dharma en sangha > drie schatten. [12] De hele wereld: het subject (> vijf aggregaten), het object (> vier elementen) en hun contact (> zes zintuigen). [13] Vrijgevigheid, moraal, geduld, inzet, meditatie en wijsheid > paramita’s. [14] Mara en de goden > deva’s. [15] Liefde, vreugde, mededogen en gelijkmoedigheid: de (>) vier onmetelijkheden. [16] > paramita [17] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding
5 Het troosten van de zieke Toen zei Boeddha tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, ga naar de Licchavi Vimalakirti om naar zijn ziekte te vragen.” Manjusri antwoordde: “Heer, het is moeilijk om de Licchavi Vimalakirti bij te staan. Hij is begiftigd met een wonderbaarlijke welsprekendheid over de wet van het diepe. Hij is buitengewoon handig met uitdrukkingen en in de verzoening van tegenstellingen. Zijn welsprekendheid is onuitputtelijk en niemand is bestand tegen zijn onverstoorbare intellect. Hij volbrengt alle handelingen van de bodhisattva’s. Hij dringt door in alle geheimen van de bodhisattva’s en boeddha’s. Hij is handig in het beschaven van de verblijfplaatsen van de demonen. Hij speelt met de grote vormen van kennis.[1] Hij is volleerd in de wijsheid en bevrijdingstechnieken. Hij heeft de hoogste uitmuntendheid van de onverdeelbare niet-dualistische sfeer van het hoogste domein bereikt. Hij is handig in het dharmaonderricht met zijn oneindig veel modaliteiten in het gelijkvormige ultieme. Hij is handig in het verlenen van bevrijdingsmiddelen die in overeenstemming zijn met het spirituele vermogen van alle levende wezens. Hij heeft zijn verwezenlijking grondig geïntegreerd met de vaardigheid in bevrijdingstechnieken. Hij heeft de vastbeslotenheid tegenover alle vragen bereikt. Maar hoewel iemand met zulk zwak verweer als ik hem het hoofd niet kan bieden, zal ik naar hem toegaan en met hem praten zo goed als ik kan.” Daarop bedachten alle bodhisattva’s, de grote volgelingen, sakra’s, brahma’s, lokapala’s, goden en godinnen op die bijeenkomst: “De gesprekken tussen de jonge prins Manjusri en die goede man zullen vast en zeker tot een diep dharmaonderricht leiden.” En zo volgden achtduizend bodhisattva’s, vijfhonderd leerlingen, een groot aantal sakra’s, brahma’s, lokapala’s en vele honderdduizenden goden en godinnen allemaal de kroonprins Manjusri om naar de dharma te luisteren. En de kroonprins Manjusri, omringd en gevolgd door deze bodhisattva’s, volgelingen, Sakra’s, brahma’s, lokapala’s, goden en godinnen, trok de stad Vesali binnen. Ondertussen dacht de Licchavi Vimalakirti bij zichzelf: “Manjusri, de kroonprins, komt hierheen, met een groot gevolg. Moge dit huis nu in leegte veranderen!” Toen was zijn huis op magische wijze leeg. Zelfs de poortwachter verdween. En behalve Vimalakirti’s ziekenbed was er nergens een bed, zetel of stoel te zien. Toen zag de Licchavi Vimalakirti de kroonprins Manjusri en sprak hem zo toe: “Manjusri, welkom, Manjusri! Je bent welkom. Daar ben je dan, zonder enig komen. Je verschijnt zonder enig zicht. Je wordt gehoord zonder enig gehoor.” Manjusri zei: “Huishouder, het is zoals je zegt. Wie komt, komt eigenlijk niet. Wie gaat, gaat eigenlijk niet. Waarom niet? Van wie komt, is niet geweten dat hij komt. Van wie gaat, is niet geweten dat hij gaat. Wie verschijnt, is uiteindelijk niet te zien. Goede man, is uw toestand draaglijk? Is ze leefbaar? Zijn uw lichamelijke elementen niet verstoord? Vermindert uw ziekte? Neemt ze niet toe? Boeddha vraagt hoe het met u gaat. Of u een beetje ongesteld bent, een beetje ongemakkelijk, een beetje ziek, of uw nood licht is, of u goed verzorgd wordt, of u sterk bent, op uw gemak, zonder zelfverwijt, en of u in contact leeft met de hoogste vreugde. Huishouder, waar komt deze ziekte van u vandaan? Hoe lang zal ze duren? Hoe is het er nu mee? Hoe kan ze verlicht worden?” Vimalakirti antwoordde: “Manjusri, mijn ziekte komt voort uit onwetendheid en de begeerte naar het bestaan en ze zal zo lang duren als de ziekte van alle levende wezens. Als alle levende
wezens vrij waren van ziekte, dan zou ik ook niet ziek zijn. Waarom niet? Manjusri, voor de bodhisattva bestaat de wereld alleen uit levende wezens en is ziekte onlosmakelijk verbonden met het leven in de wereld. Als alle levende wezens vrij waren van ziekte, dan zou de bodhisattva ook vrij zijn van ziekte. Bijvoorbeeld, Manjusri, als de enige zoon van een koopman ziek is, worden zijn beide ouders ziek door de ziekte van hun zoon. En de ouders zullen lijden tot hun enige zoon van zijn ziekte geneest. Zo ook houdt de bodhisattva van alle levende wezens alsof ze elk zijn eigen kinderen waren. Hij wordt ziek als ze ziek zijn en is genezen als ze genezen zijn. De ziekte van de bodhisattva’s komt voort uit het grote mededogen. Manjusri: “Huishouder, waarom is uw huis leeg? Waarom hebt u geen bedienden?” Vimalakirti: “Manjusri, alle boeddhavelden zijn ook leeg.” Manjusri: “Wat maakt ze leeg?” Vimalakirti: “Ze zijn leeg door de leegte.” Manjusri: “Wat is er leeg aan de leegte?” Vimalakirti: “Constructies zijn leeg door de leegte.” Manjusri: “Kan de leegte als concept geconstrueerd worden?” Vimalakirti: “Zelfs dat concept is leeg en leegte kan geen leegte construeren.” Manjusri: “Waar moet de leegte gezocht worden?” Vimalakirti: “Manjusri, de leegte moet tussen de tweeënzestig overtuigingen gezocht worden.” Manjusri: “Waar moeten de tweeënzestig overtuigingen gezocht worden?” Vimalakirti: “Ze moeten gezocht worden in de bevrijding van de tathagata’s.” Manjusri: “Waar moet de bevrijding van de tathagata’s gezocht worden?” Vimalakirti: “ Die moet gezocht worden in de eerste geestelijke activiteit van alle levende wezens, Manjusri. Je vraagt me waarom ik geen bedienden heb. Maar alle demonen en tegenstanders zijn mijn bedienden. Waarom? De demonen bevelen dit leven van geboorte en dood aan en de bodhisattva vermijdt het leven niet. De heterodoxe tegenstanders bevelen overtuigingen aan en de bodhisattva wordt niet gestoord door overtuigingen. Daarom zijn alle demonen en tegenstanders mijn bedienden.” Manjusri: “Huishouder, wat voor ziekte hebt u?” Vimalakirti: “Ze is immaterieel en onzichtbaar.” Manjusri: “Is ze fysiek of psychisch?” Vimalakirti: “Ze is niet fysiek, want het lichaam zelf is insubstantieel. Ze is niet psychisch, want de natuur van de geest is als een illusie.” Manjusri: “Huishouder, welke van de vier elementen is verstoord? Aarde, water, vuur of lucht?” Vimalakirti: “Manjusri, ik ben alleen maar ziek omdat de elementen van de levende wezens door ziekte verstoord zijn.” Manjusri: “Huishouder, hoe troost een bodhisattva een andere bodhisattva die ziek is?” Vimalakirti: “Hij zou moeten zeggen dat het lichaam vergankelijk is, maar hem toch niet aanmanen tot verzaking of walging. Hij zou moeten zeggen dat het lichaam ellendig is, maar hem toch niet aanmoedigen om troost te vinden in bevrijding. Hij zou hem moeten zeggen dat het lichaam geen zelf heeft, maar dat de levende wezens toch opgevoed moeten worden. Hij zou moeten zeggen dat het lichaam vredig is, maar dat hij toch geen absolute kalmte zou mogen nastreven.[2]
Hij zou bij hem moeten aandringen dat hij zijn slechte daden opbiecht, maar niet omwille van de zuiverheid. Hij zou zijn medevoelen met alle levende wezens moeten aanmoedigen vanuit zijn eigen ziekte, zijn herinnering aan het lijden sinds de tijd zonder begin, en het bewustzijn van voor het welzijn van levende wezens te werken. Hij zou hem moeten aanmoedigen om niet bevreesd te zijn, maar om de wortels van deugd en de geestelijke zuiverheid die elke ziekte kunnen genezen te manifesteren. Zo zou een bodhisattva een zieke bodhisattva moeten troosten, om hem gelukkig te maken.” Manjusri vroeg: “Edele heer, hoe moet een zieke bodhisattva zijn eigen geest beheersen?” Vimalakirti antwoordde: “Manjusri, een zieke bodhisattva moet zijn geest beheersen met de volgende bedenking: ziekte ontstaat uit de totale betrokkenheid in het proces van wanbegrip sinds de tijd zonder begin. Ze ontstaat uit de passies die voortkomen uit de onwerkelijke mentale constructies en dus wordt er eigenlijk niets waargenomen waarvan je kunt zeggen dat het ziek is.[3] Waarom? Het lichaam is het voortbrengsel van de vier elementen en in deze elementen is er geen eigenaar of iemand die de handelingen uitvoert. Er is geen zelf in dit lichaam en, behalve in de arbitraire nadruk op een zelf, kan er uiteindelijk geen ‘ik’ gegrepen worden dat je ziek kunt noemen. Daarom zou hij als hij ‘ik’ denkt geen ‘ik’ mogen aanhangen en zou ‘ik’ in de kennis van de wortel van de ziekte moeten blijven. Hij moet de idee van zichzelf als een persoonlijkheid opgeven en de idee van zichzelf als een ding vormen en denken: ‘Dit lichaam is een groep van veel dingen.’ Als het geboren wordt, worden er alleen dingen geboren. Als het sterft, sterven er alleen dingen. Deze dingen worden elkaar niet gewaar of voelen elkaar niet. Als ze geboren worden, denken ze niet: ‘Ik word geboren.’ Als ze sterven, denken ze niet: ‘Ik sterf.’ Bovendien moet hij de idee van zichzelf als een ding ten volle begrijpen door de volgende bedenking te cultiveren: ‘net zoals de idee van een zelf, is de idee van een ding ook een wanbegrip, en is dit wanbegrip ook een ernstige ziekte. Ik moet mezelf van deze ziekte bevrijden en eraan werken om het op te geven.’ Wat is de verwijdering van deze ziekte? Het is de verwijdering van egoïsme en hebzucht. Wat is de verwijdering van egoïsme en hebzucht? Het is de vrijheid van de dualiteit. Wat is de verwijdering van de dualiteit? Het is de afwezigheid van betrokkenheid bij zowel het inwendige als het uitwendige. Wat is de afwezigheid van betrokkenheid bij zowel het inwendige als het uitwendige? Het is niet afwijken, niet fluctueren, en niet afgeleid worden van de gelijkmoedigheid. Wat is gelijkmoedigheid? Het is de gelijkheid van alles, van het zelf tot de bevrijding. Waarom? Omdat zowel het zelf als de bevrijding leeg zijn. Hoe kunnen ze beiden leeg zijn? Als verbale aanwijzingen zijn ze beiden leeg en geen van hen wordt in de werkelijkheid gevestigd. Daarom maakt iemand die zulk een gelijkheid ziet geen onderscheid tussen ziekte en leegte. Zijn ziekte is zelf leegte en die ziekte als leegte is zelf leeg. De zieke bodhisattva zou moeten erkennen dat gewaarwordingen uiteindelijk nietgewaarwording zijn, maar hij mag niet het ophouden van gewaarwordingen verwezenlijken. Hoewel zowel plezier als pijn opgegeven worden als de eigenschappen van een boeddha volledig volbracht zijn, gaat dat niet ten koste van het grote mededogen voor alle levende wezens die in slechte belichamingen leven. Zo, en door zijn eigen lijden in het oneindige lijden van deze levende wezens te herkennen, beschouwt de bodhisattva deze levende wezens op een juiste wijze en is hij vastbesloten om alle ziektes te genezen. Voor deze levende wezens is er niets te gebruiken en niets weg te nemen. Je
moet hen alleen maar de dharma onderrichten opdat ze de basis inzien van waaruit hun ziekte voortkomt. Wat is deze basis? Het is de waarneming van objecten. In zoverre er schijnbare objecten waargenomen worden, zijn ze de basis van ziektes. Welke dingen worden als objecten waargenomen? De drie werelden van het bestaan worden als objecten waargenomen. Wat is het diepgaande begrip van het primaire schijnobject? Het is de niet-waarneming, omdat er uiteindelijk geen objecten bestaan. Wat is de niet-waarneming? Het interne subject en het externe object worden niet dualistisch waargenomen. Daarom wordt het de niet-waarneming genoemd. Manjusri, zo zou een zieke bodhisattva zijn eigen geest moeten beheersen, om ouderdom, ziekte, dood en geboorte te boven te komen. Dat, Manjusri, is de ziekte van de bodhisattva. Als hij het anders opneemt, zullen al zijn inspanningen vergeefs zijn. Iemand wordt bijvoorbeeld een held genoemd als hij de ellende van de ouderdom, ziekte en dood overwint. De zieke bodhisattva zou tegen zichzelf moeten zeggen: ‘Net zoals mijn ziekte onwerkelijk is en niet bestaat, zo zijn de ziektes van alle levende wezens onwerkelijk en bestaan ze niet.’ Door zulke bedenkingen wekt hij het grote mededogen tegenover alle levende wezens op zonder in het een of andere sentimentele mededogen te vervallen. Het grote mededogen dat ernaar streeft om de gebeurlijke passies uit de weg te ruimen, vormt zich geen idee van het leven in levende wezens. Waarom? Omdat het grote mededogen dat in sentimentele doelgerichte visies vervalt de bodhisattva enkel maar uitput in zijn wedergeboorten. Maar het grote mededogen dat vrij is van betrokkenheid in sentimentele doelgerichte visies, put de bodhisattva niet uit in al zijn wedergeboorten. Hij wordt niet herboren door een betrokkenheid met zulke visies, maar wordt herboren met een geest die vrij is van betrokkenheid. Daarom is zelfs zijn wedergeboorte als een bevrijding. Omdat hij herboren wordt alsof hij bevrijd raakt, heeft hij de kracht van het vermogen om de dharma te onderrichten, die de levende wezens uit hun ketenen bevrijdt. Zoals de Heer verklaart: ‘Iemand die zelf gebonden is, kan niemand van zijn ketenen bevrijden. Maar wie zelf bevrijd is, is in staat om anderen uit hun ketenen te bevrijden.’ Daarom zou de bodhisattva in de bevrijding deelnemen en niet in de ketening. Wat is de ketening? En wat is de bevrijding? Je laten gaan in de bevrijding van de wereld zonder het volledige gebruik van de bevrijdingstechnieken is een ketening voor de bodhisattva. Je in het leven inlaten met het volledige gebruik van de bevrijdingstechnieken, is bevrijding voor de bodhisattva. De smaak proeven van contemplatie, meditatie en concentratie zonder vaardigheid in bevrijdingstechnieken is ketening. De smaak proeven van contemplatie, meditatie en concentratie met de vaardigheid in bevrijdingstechnieken is bevrijding. Bevrijdingstechnieken die niet geïntegreerd zijn in de wijsheid, zijn ketening. Maar bevrijdingstechnieken die wel geïntegreerd zijn in de wijsheid, zijn bevrijding. Op welke manier is wijsheid die niet geïntegreerd is in de bevrijdingstechnieken een ketening? Wijsheid die niet geïntegreerd is in de bevrijdingstechnieken bestaat wel uit de concentratie op de leegte, vormeloosheid en passieloosheid,[4] maar is een ketening omdat ze wordt gemotiveerd door een sentimenteel mededogen en slaagt er daarom niet in om zich te concentreren op de ontwikkeling van de voorspoedige tekens en sporen, de tooi van het boeddhaveld en het werk van de opvoeding van de levende wezens. Op welke manier is wijsheid die wel geïntegreerd is in de bevrijdingstechnieken een bevrijding? Wijsheid die wel geïntegreerd is in de bevrijdingstechnieken, bestaat uit de motivatie door het
grote mededogen en dus uit de concentratie op de ontwikkeling van de voorspoedige tekens en sporen, de tooi van het boeddhaveld en het werk van de opvoeding van de levende wezens. De wijsheid is tegelijkertijd voortdurend geconcentreerd op het diepe onderzoek van de leegte, de vormeloosheid en de passieloosheid, en is bevrijding.[5] Wat is de ketening van de bevrijdingstechnieken die niet in wijsheid geïntegreerd zijn? De ketening van de bevrijdingstechnieken die niet in wijsheid geïntegreerd zijn bestaat erin dat de bodhisattva de wortels van deugd plant zonder ze op te dragen aan de verlichting, en in de greep leeft van dogmatische overtuigingen, passies, gehechtheden, afkerigheden en hun onbewuste instincten. Wat is de bevrijding van de bevrijdingstechnieken die wel in wijsheid geïntegreerd zijn? De bevrijding van de bevrijdingstechnieken die wel in wijsheid geïntegreerd zijn, bestaat erin dat de bodhisattva zijn wortels van deugd aan de verlichting opdraagt zonder er trots op te zijn, en tegelijkertijd alle overtuigingen, passies, gehechtheden, afkerigheden en hun onbewuste instincten opgeeft. Manjusri, zo moet een bodhisattva de dingen beschouwen. Zijn wijsheid is de beschouwing van lichaam, geest en ziekte als vergankelijk, ellendig, leeg en zonder zelf. Zijn bevrijdingstechnieken bestaan erin dat hij zich niet uitput in het vermijden van alle fysieke ziektes en in de toewijding om het welzijn van alle levende wezens te verwezenlijken, zonder de cyclus van de wedergeboorte te verstoren. Bovendien ligt zijn wijsheid in het begrip dat lichaam, geest en ziekte niet nieuw of oud zijn, en zowel tegelijkertijd als opeenvolgend zijn. En zijn bevrijdingstechnieken liggen in het niet-streven naar het ophouden van lichaam, geest of ziektes. Dat, Manjusri, is de manier waarop een zieke bodhisattva zijn geest moet concentreren. Hij zou noch in geestelijke beheersing, noch in geestelijke uitspattingen mogen leven. Waarom? Leven in geestelijke uitspattingen is iets voor dwazen, en leven in een beheerste geest is iets voor volgelingen. Daarom zou de bodhisattva noch in geestelijke beheersing, noch in geestelijke uitspattingen mogen leven. Leven in geen van de twee uitersten is het domein van de bodhisattva. Niet in het domein van het gewone individu en niet in het domein van de heilige, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de wereld, maar niet het domein van de passies, dat is het domein van de bodhisattva. Waar je de bevrijding begrijpt, maar toch niet binnengaat in de uiteindelijke en volledige bevrijding, daar is het domein van de bodhisattva. Waar de vier demonen zich vertonen maar alle werken van de demonen overstegen worden, daar is het domein van de bodhisattva. Waar je de alwetendheid zoekt, maar deze kennis niet op het verkeerde moment bereikt, daar is het domein van de bodhisattva. Waar je de vier edele waarheden kent, maar deze waarheden niet op het verkeerde moment verwezenlijkt, daar is het domein van de bodhisattva. Een domein van introspectief inzicht, waarin je de vrijwillige wedergeboorte in de wereld niet stopt, dat is het domein van de bodhisattva. Een domein waar je de geboorteloosheid verwezenlijkt, maar niet voorbestemd wordt voor het uiteindelijke, dat is het domein van de bodhisattva. Waar je de realiteit ziet zonder eender welke overtuiging te koesteren, daar is het domein van de bodhisattva.
Waar je met alle wezens omgaat, maar toch vrij blijft van alle passionele instincten, daar is het domein van de bodhisattva. Een domein van eenzaamheid zonder plaats voor lichamelijke of geestelijke uitputting, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de drie werelden, maar onafscheidbaar van de uiteindelijke wereld, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de leegte waar je toch alle soorten deugden cultiveert, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de vormeloosheid, waar je de bevrijding van alle levende wezens voor ogen houdt, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de passieloosheid, waar je vrijwillig levens manifesteert in de wereld, dat is het domein van de bodhisattva.[6] Een domein waar in essentie niets ondernomen wordt, maar waarin wel alle wortels van deugd gegarandeerd worden, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de zes paramita’s, waar je het overstijgen van de gedachten en de daden van alle levende wezens bereikt, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de zes bovennatuurlijke vormen van kennis, waar bezoedelingen niet uitgeput worden, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van volgens de heilige dharma te leven, zonder zelfs maar enig slecht pad waar te nemen, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de vier onmetelijkheden, waar je niet aanvaardt in de brahmahemel herboren te worden, dat is het domein van de bodhisattva.[7] Het domein van de zes gedachtenissen, onaangetast door welk soort van bezoedeling dan ook, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de contemplatie, meditatie en concentratie, waar je niet in de vormeloze wereld reïncarneert door de kracht van deze contemplatie, meditatie en concentratie, dat is het domein van de bodhisattva.[8] Het domein van de vier juiste inspanningen, waar de dualiteit van goed en kwaad niet bevat wordt, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de vier bases van de magische krachten, waar ze zonder inspanning beheerst worden, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de vijf heilzame vermogens, waar je de spirituele aanleg van levende wezens kent, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van met de vijf krachten te leven, waar je vreugde schept in de tien krachten van de Tathagata, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de perfectie van de zeven ontwakingsfactoren, waar je vaardig bent in de kennis van de fijne intellectuele onderscheidingen, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van het edele achtvoudige pad, waar je vreugde schept in het onbeperkte pad van de Boeddha, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de ontwikkeling van de aanleg voor mentale kalmering en overstijgende analyse, waar je niet vervalt in extreme kalmte, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein van de realisatie van de ongeboren natuur van alle dingen, maar ook van het perfecte lichaam, de voorspoedige tekens en sporen en de tooi van de Boeddha, dat is het domein van de bodhisattva.
Het domein van de manifestatie van de houdingen van de volgelingen en de eenzame heiligen zonder de kwaliteiten van de Boeddha op te offeren, dat is het domein van de bodhisattva.[9] Het domein van de gelijkmoedigheid tegenover alle dingen die van nature totaal zuiver zijn, en toch een gedrag tentoonspreiden dat bij de neigingen van alle levende wezens past, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein waarin je realiseert dat alle boeddhawerelden onvernietigbaar en niet te creëren zijn, omdat ze de natuur van de oneindige ruimte hebben, maar waar je toch de eigenschappen van de boeddhavelden manifesteert in al hun verscheidenheid en grootsheid, dat is het domein van de bodhisattva. Het domein waar men het wiel van de heilige dharma draait en de pracht van de ultieme bevrijding vertoont, maar toch nooit de loopbaan van de bodhisattva loochent, daar is het domein van de bodhisattva.” Nadat Vimalakirti zijn toespraak gehouden had, ontvingen achtduizend goden onder het gezelschap van de kroonprins Manjusri de geest van de onovertroffen, volmaakte verlichting. [1] Vormen van kennis > zes vormen van kennis [2] Ellendig, vergankelijk, zelfloos, vredig > drie merktekens [3] Wanbegrip of onwetendheid is de eerste van de (>) twaalf schakels. Passies of begeerte is de eerste van de (>) vier edele waarheden. Twee manieren om het proces van het lijden te beschrijven. [4] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [5] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [6] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [7] Brahmahemel > deva. [8] Vormeloze wereld > drie werelden. [9] Volgelingen, eenzame wijzen en bodhisattva’s > drie voertuigen
6 De onvoorstelbare bevrijding Toen bedacht de eerbiedwaardige Sariputra: “Er staat nog niet één stoel in zijn huis. Waar zullen deze leerlingen en bodhisattva’s zitten? De Licchavi Vimalakirti las de gedachte van de eerbiedwaardige Sariputra en zei: “Eerbiedwaardige Sariputra, ben je hier omwille van de dharma of omwille van een stoel?” Sariputra antwoordde: “Ik ben hier omwille van de dharma, niet omwille van een stoel.” Vimalakirti ging verder: “Eerbiedwaardige Sariputra, wie in de dharma geïnteresseerd is, is niet eens in zijn eigen lichaam geïnteresseerd, laat staan in een stoel. Eerbiedwaardige Sariputra, wie in de dharma geïnteresseerd is, heeft geen belangstelling voor de materie, de gewaarwording, de waarneming, de hersenspinsels of het bewustzijn. Hij heeft geen belangstelling voor deze aggregaten, de elementen, of de zintuigen.[1] Hij is geïnteresseerd in de dharma en dus niet in de wereld van het verlangen, de wereld van de vorm of de vormeloze wereld.[2] Hij is geïnteresseerd in de dharma en dus niet in een gehechtheid aan de Boeddha, een gehechtheid aan de dharma of een gehechtheid aan de sangha.[3] Eerbiedwaardige Sariputra, wie in de dharma geïnteresseerd is, is niet geïnteresseerd in het lijden, de oorzaak van het lijden, het ophouden van het lijden of in de beoefening van de weg. Waarom niet? Omdat de dharma eigenlijk geen formuleringen of verbale uitdrukkingen heeft. Wie in woorden zegt: ‘Het lijden moet gerealiseerd worden, de oorzaak van het lijden moet gerealiseerd worden, het ophouden ervan moet gerealiseerd worden en de weg moet gerealiseerd worden,’ is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in verbale expressie.[4] Eerbiedwaardige Sariputra, de dharma is kalm en vredig. Wie in opbouw en vernietiging betrokken is, is niet geïnteresseerd in de dharma, is niet geïnteresseerd in eenzaamheid, maar in opbouw en vernietiging. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, is de dharma zonder smet en vrij van bezoedeling. Wie aan iets gehecht is, zelfs aan de bevrijding, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in de smet van het verlangen. De dharma is geen object. Wie objecten najaagt, is niet in de dharma geïnteresseerd, maar in objecten. De dharma is zonder aanvaarding of afwijzing. Wie dingen vasthoudt of loslaat, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in vasthouden en loslaten. De dharma is geen veilige schuilplaats. Wie van een veilige schuilplaats geniet, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in een veilige schuilplaats. De dharma is zonder tekens. Iemand wiens bewustzijn naar tekens jaagt, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in tekens. De dharma is geen verwantschap. Wie met de dharma verwant probeert te zijn, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in verwantschap. De dharma is geen zicht, geen geluid, geen categorie of idee. Wie betrokken is in zicht, geluid, categorieën of ideeën, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in zicht, geluid, categorieën en ideeën. Eerbiedwaardige Sariputra, de dharma is vrij van samengestelde en niet-samengestelde dingen. Wie samengestelde en niet-samengestelde dingen aanhangt, is niet geïnteresseerd in de dharma, maar in samengestelde en niet-samengestelde dingen.
Dus, eerbiedwaardige Sariputra, als je in de dharma geïnteresseerd bent, zou je in niets interesse mogen hebben.” Nadat Vimalakirti deze toespraak gehouden had, verkregen vijfhonderd goden de zuiverheid van het oog van de dharma in het kijken naar alle dingen.[5] Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, je bent al in talloze honderdduizenden boeddhavelden in alle universa in de tien richtingen geweest. In welk boeddhaveld zag je de beste leeuwentronen met de hoogste eigenschappen? Manjusri antwoordde: “Edele heer, als men de boeddhavelden naar het oosten oversteekt, die talrijker zijn dan alle zandkorrels van tweeëndertig Gangessen, dan zal men een heelal ontdekken dat Merudhvaja heet. Daar woont een Tathagata die Merupradiparaja heet. Zijn lichaam is acht miljoen vierhonderdduizend kilometer lang en zijn troon is zes miljoen achthonderdduizend kilometer hoog. De bodhisattva’s zijn daar vier miljoen tweehonderdduizend kilometer lang en hun eigen tronen zijn drie miljoen vierhonderduizend kilometer hoog. Edele heer, daar, in dat heelal, dat het boeddhaveld van de Tathagata Merupradiparaja is, stonden de mooiste en meest prachtige tronen.” Op dat moment concentreerde de Licchavi Vimalakirti zich en verrichtte een wonder waardoor de Tathagata Merupradiparaja in dat Merudhvaja heelal drie miljoen tweehonderdduizend tronen stuurde. Deze tronen waren hoger, breder en mooier dan de bodhisattva’s, de grote volgelingen, de sakra’s, de brahma’s, de lokapala’s en andere goden ooit gezien hadden. De tronen daalden uit de hemel neer en kwamen tot stilstand in het huis van de Licchavi Vimalakirti. De drie miljoen tweehonderdduizend tronen werden vanzelf geschikt zonder samen te drommen en het huis leek groter te worden om zich eraan aan te passen. De grote stad Vesali werd niet overschaduwd, noch Jambudvipa of de wereld van de vier continenten.[6] Alles leek zoals het daarvoor was. Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de jonge prins Manjusri: “Manjusri, laat de bodhisattva’s op deze tronen zitten nadat ze hun lichaam naar de proporties van de tronen hebben aangepast.” Toen deden de bodhisattva’s die de overstijgende vormen van kennis bereikt hadden hun lichamen tot een lengte van vier miljoen tweehonderdduizend kilometer groeien en gingen op de tronen zitten. Maar de beginnende bodhisattva’s waren niet in staat om zich te veranderen om op de troon te zitten. Toen gaf de Licchavi Vimalakirti deze beginnende bodhisattva’s een onderricht waardoor ze de vijf overstijgende vormen van kennis konden verwerven, en nadat ze die verworven hadden, deden ze hun lichamen tot een lengte van vier miljoen tweehonderdduizend kilometer groeien en gingen op de tronen zitten. Maar de grote volgelingen waren nog steeds niet in staat om zelf op de tronen te zitten. Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Eerbiedwaardige Sariputra, neem plaats op een troon.” Hij antwoordde: “Goede heer, de tronen zijn te groot en te hoog. Ik kan er niet op gaan zitten.” Vimalakirti antwoordde: “Eerbiedwaardige Sariputra, buig neer voor de Tathagata Merupradiparaja en je zult erop kunnen zitten.” Toen bogen de grote volgelingen voor de Tathagata Merupradiparaja en ze zaten op de troon. Toen zei de eerbiedwaardige Sariputra tot de Licchavi Vimalakirti: “Edele heer, het is verbazingwekkend dat deze duizenden tronen, zo groot en zo hoog, in zulk een klein huis passen en dat de grote stad Vesali, de dorpen, steden, koninkrijken en hoofdsteden van Jambudvipa en de andere drie continenten,[7] de verblijfplaatsen van de goden, de naga’s, de yaksa’s, de
gandharva’s, de asura’s, de garuda’s, de kimnara’s en de mahoraga’s allemaal verschijnen zonder belemmering, net zoals tevoren!” De Licchavi Vimalakirti antwoordde: “Eerbiedwaardige Sariputra, voor de tathagata’s en de bodhisattva’s is er een bevrijding die ‘onvoorstelbaar’ genoemd wordt. De bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft, kan Sumeru, de koning van de bergen, die zo hoog, zo groot, zo edel en zo weids is, toch in een mosterdzaadje steken. Hij kan dit wonder verrichten zonder het mosterdzaadje groter te maken of zonder de berg Sumeru kleiner te maken. En de godheden van de bijeenkomst van de vier hemelse koningen en van de trayastrimsahemelen weten niet eens waar ze zijn. [8] Alleen wie voorbestemd is om door wonderen gedisciplineerd te worden, ziet en begrijpt dat de berg Sumeru in een mosterdzaadje gestoken wordt. Dat, eerbiedwaardige Sariputra, is een toegang tot het domein van de onvoorstelbare bevrijding van de bodhisattva’s. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, kan de bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft, in één enkele porie van zijn huid al het water van de vier grote oceanen gieten, zonder schade te berokkenen aan de waterdieren - vissen, schildpadden, krokodillen, kikkers en andere wezens - en zonder dat de naga’s, de yaksa’s, de gandharva’s, de asura’s weten waar ze zijn. En de hele gebeurtenis is zichtbaar, en verloopt zonder enige schade of verstoring van welke van deze levende wezens dan ook. Zulk een bodhisattva kan met zijn rechterhand dit heelal met zijn miljard werelden opnemen alsof het een pottenbakkerswiel was, het ronddraaien, het weggooien voorbij zoveel universa als er zandkorrels in de Ganges zijn, zonder dat de levende wezens erin hun beweging of de oorsprong ervan kennen en hij kan het aanpakken en terug op zijn plaats leggen, zonder dat de levende wezens nog maar een vermoeden hebben van hun komen en gaan, terwijl de hele gebeurtenis toch zichtbaar is. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, zijn er wezens die gedisciplineerd raken na een immens lange evolutieperiode, en zijn er ook die gedisciplineerd raken na een korte evolutieperiode. De bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft, kan, om die levende wezens die in onmetelijke evolutieperiodes gedisciplineerd raken te disciplineren, het verstrijken van een week laten lijken op het verstrijken van een eon. En hij kan het verstrijken van een eon op dat van een week laten lijken voor wie gedisciplineerd raakt door een korte evolutieperiode. De levende wezens die gedisciplineerd worden in een onmetelijke evolutieperiode nemen één enkele week waar als het verstrijken van een eon, en wie gedisciplineerd wordt in een korte evolutieperiode neemt een eon waar als het verstrijken van een week. Zo kan een bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft, alle pracht van de deugden van alle boeddhavelden in één enkel boeddhaveld manifesteren. Op dezelfde manier kan hij alle levende wezens in de palm van zijn rechterhand nemen en hen met de bovennatuurlijke snelheid van de gedachten alle boeddhavelden tonen zonder ooit zijn eigen boeddhaveld te verlaten. Hij kan in één enkele geut alle offerandes die ooit gedaan werden aan alle boeddha’s in de tien richtingen tentoonspreiden, en ook de banen van alle zonnen, manen en sterren in de tien richtingen. Hij kan alle orkanen van de kosmische wind-atmosferen uit de tien richtingen met zijn mond inademen zonder zijn eigen lichaam te beschadigen en zonder dat de bossen en grassen van de boeddhavelden plat komen te liggen. Hij kan alle vuurmassa’s van alle supernova’s die uiteindelijk alle universa van alle boeddhavelden zullen verteren in zijn buik nemen zonder hun werking te verstoren. Nadat hij zoveel boeddhavelden als er zandkorrels in de Ganges zijn naar beneden doorkruist, en een boeddhaveld opneemt, kan hij door zoveel boeddhavelden stijgen als
er zandkorrels in de Ganges zijn en het er bovenop zetten, net zoals een sterke man een blad van de jujube op de punt van een naald kan zetten. Dus kan een bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft eender welk levend wezen omtoveren in een universele koning of een lokapala, een sakra, een brahma, een volgeling, een eenzame wijze, een bodhisattva en zelfs een boeddha. De bodhisattva kan als bij wonder alle superieure, middelmatige en minderwaardige kreten en klanken van alle levende wezens van de tien richtingen omvormen tot de stem van de Boeddha, met de woorden van de Boeddha, de dharma en de sangha, en hen laten uitroepen: ‘Vergankelijk, ellendig, zonder zelf!’[9] Eerbiedwaardige Sariputra, ik heb je enkel een klein deel getoond van de toegang tot het domein van de bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft. Eerbiedwaardige Sariputra, als ik je het onderricht van de hele toegang tot het domein van de bodhisattva die in de onvoorstelbare bevrijding leeft uitleg, dan zou dat zelfs meer dan een eon in beslag nemen.” Toen de patriarch Mahakasyapa dit onderricht van de onvoorstelbare bevrijding van de bodhisattva gehoord had, was hij verbaasd en zei tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Eerbiedwaardige Sariputra, als men een blindgeborene een reeks van verschillende dingen toonde, zou hij niet in staat zijn om er maar één enkel ding van te zien. Op dezelfde manier zijn alle volgelingen en eenzame wijzen als een blindgeborene als deze poort van de onvoorstelbare bevrijding onderricht wordt, en kunnen ze niet één oorzaak van de onvoorstelbare bevrijding begrijpen. Wie van de wijzen ontvangt de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting niet als hij over deze onvoorstelbare bevrijding hoort? Wij, met onze verwaterde vermogens, die op verbrand of rot zaad lijken, wat kunnen wij anders doen, als we niet ontvankelijk zijn voor dit grote voertuig? [10] Wij, alle volgelingen en eenzame wijzen zouden kreten van berouw moeten uiten die dit heelal met zijn miljard werelden doen schudden, als we dit dharmaonderricht horen. En de bodhisattva’s zouden als ze over deze onvoorstelbare bevrijding horen zo blij moeten zijn als een jonge kroonprins die zijn kroon aanneemt en gezalfd wordt, en ze zouden hun toewijding voor deze onvoorstelbare bevrijding tot het uiterste moeten opdrijven. Want inderdaad, wat zou de hele massa demonen kunnen doen aan iemand die toegewijd is aan deze onvoorstelbare bevrijding?” Nadat de patriarch Mahakasyapa deze toespraak gehouden had, ontvingen tweeëndertigduizend goden de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting. Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de patriarch Mahakasyapa: “Eerbiedwaardige Mahakasyapa, de demonen die in de ontelbare universa in de tien richtingen de duivel uithangen, zijn allemaal bodhisattva’s die in de onvoorstelbare bevrijding verwijlen en de duivel uithangen om levende wezens met hun vaardigheid in bevrijdingstechnieken op te voeden. Eerbiedwaardige Mahakasyapa, alle miserabele bedelaars die naar de bodhisattva’s van de ontelbare universa in de tien richtingen komen om te vragen naar een hand, een voet, een oor, een neus, wat bloed, spieren, beenderen, merg, een oog, een romp, een hoofd, een ledemaat, een lid, een troon, een koninkrijk, een land, een vrouw, een zoon, een dochter, een slaaf, een slavin, een paard, een olifant, een wagen, goud, zilver, juwelen, parels, schelpen, kristal, koralen, beril, schatten, voedsel, drank, medicijnen en kleren - deze veeleisende bedelaars zijn gewoonlijk bodhisattva’s die in de onvoorstelbare bevrijding leven en met hun vaardigheid in bevrijdingstechnieken de sterkte van de grote vastberadenheid van de bodhisattva’s willen testen en demonstreren. Waarom? Eerbiedwaardige Mahakasyapa, de bodhisattva’s demonstreren die sterkte door vreselijke ontberingen. Gewone mensen hebben de kracht niet om zo veeleisend te zijn voor
bodhisattva’s, tenzij hen daartoe de vrijheid wordt toegekend. Ze zijn niet in staat op die manier te doden en stelen zonder daar mogelijk de kans toe te krijgen. Eerbiedwaardige Mahakasyapa, net zoals een glimworm het licht van de zon niet kan verduisteren, zo, eerbiedwaardige Mahakasyapa, is het niet mogelijk dat een gewoon mens zonder speciale toelating op zulke manier een bodhisattva kan aanvallen of bestelen. Eerbiedwaardige Mahakasyapa, net zoals een ezel geen aanval op een wilde olifant kan uitvoeren, zo, eerbiedwaardige Mahakasyapa, kan iemand die zelf geen bodhisattva is geen andere bodhisattva teisteren. Alleen een bodhisattva kan de kwelling van een andere bodhisattva verdragen. Eerbiedwaardige Mahakasyapa, dat is de inleiding tot de kracht van de kennis van de bevrijdingstechnieken van de bodhisattva’s die in de onvoorstelbare bevrijding leven.” [1] De (>) vijf aggregaten, de (>) vier elementen en de (>) zes zintuigen: de hele wereld, d.w.z.: respectievelijk de subjectieve wereld, de objectieve wereld en hun contact. [2] De wereld van het verlangen, de vorm en de vormeloosheid > drie werelden. [3] Boeddha, dharma, sangha > drie schatten. [4] Lijden, oorzaak, oplossing en de weg > vier edele waarheden, de eerste preek van Boeddha. [5] Oog van de dharma > vijf ogen. [6] Jambudvipa, het zuidelijke continent waar volgens de Indische mythologie de mensen wonen > vier continenten. [7] Jambudvipa en de drie andere continenten > vier continenten [8] vier hemelse koningen, trayastrimsahemelen > deva [9] Boeddha, dharma, sangha > drie schatten. Vergankelijk, ellendig en zonder zelf > drie merktekens. [10] Volgelingen, eenzame wijzen, grote voertuig > drie voertuigen.
7 De godin Daarop richtte Manjusri, de kroonprins, zich tot de Licchavi Vimalakirti: “Goede heer, hoe moet een bodhisattva alle levende wezens beschouwen?” Vimalakirti antwoordde: “Manjusri, een bodhisattva zou naar alle levende wezen moeten kijken zoals een wijze naar de weerspiegeling van de maan in het water kijkt, of zoals tovenaars naar tevoorschijn getoverde mensen kijken. Hij zou naar hen moeten kijken als naar een gezicht in de spiegel, als naar het water van een luchtspiegeling, het geluid van een echo, de massa van wolken in de lucht, als het voorgaande moment van een bal schuim, het verschijnen en verdwijnen van luchtbellen in het water, de kern van een bananenboom, een bliksemschicht, het vijfde van de vier elementen, het zevende van de zes zintuigen, het verschijnen van materie in het domein van het immateriële, als een spruit uit rot zaad, een jas van schildpaddenhaar, spelplezier bij iemand die wil sterven, de egoïstische visie van een stroominganger, de derde wedergeboorte van een eenmalige terugkomer, de nederdaling in de moederschoot van een nietterugkomer, het bestaan van begeerte, haat en dwaasheid in een heilige,[1] de gedachte van gierigheid, immoraliteit, boosaardigheid, en vijandigheid in een bodhisattva die de geduldige verdraagzaamheid ontwikkeld heeft, de instincten van de passies in een tathagata, de waarneming van kleuren door een blindgeborene, de inademing en uitademing van een asceet verzonken in de meditatie van het ophouden; als naar het spoor van een vogel in de lucht, de erectie van een eunuch, de zwangerschap van een onvruchtbare vrouw, de niet-voortgebrachte passies van een gemanifesteerde incarnatie van de tathagata, de dromen na ontwaakt te zijn, de passies van iemand die vrij is van de vorming van hersenspinsels;[2] als naar vuur dat zonder brandstof brandt; als naar de reïncarnatie van iemand die de hoogste bevrijding verworven heeft. Precies op die manier, Manjusri, kijkt een bodhisattva die de hoogste zelfloosheid verwezenlijkt naar alle wezens.” Manjusri vroeg dan verder: “Edele heer, als een bodhisattva zo naar alle levende wezens kijkt, hoe brengt hij dan liefde voor hen op?” Vimalakirti antwoordde: “Manjusri, als een bodhisattva zo naar alle levende wezens kijkt, dan denkt hij: ‘Net zoals ik de dharma verwezenlijkt heb, zo zou ik hem aan alle levende wezens moeten onderrichten.’ Daarna brengt hij de liefde voort die waarlijk een vluchtplaats voor alle levende wezens is, de liefde die vredig is omdat ze vrij is van grijpen, de liefde die niet koortsachtig is omdat ze vrij is van passies, de liefde die overeenstemt met de werkelijkheid omdat ze in alle drie tijden gelijkmoedig is, de liefde die zonder conflict is omdat ze vrij is van het geweld van de passies, de liefde die niet dualistisch is, omdat ze niet betrokken is bij het uitwendige of het inwendige, de liefde die onverstoorbaar is omdat ze totaal de hoogste is. Daarbij brengt hij de liefde voort die sterk is, met een onbreekbare grote standvastigheid, als een diamant, de liefde die in haar intrinsieke natuur gezuiverd is, de liefde die gelijk is omdat haar strevingen gelijkmatig zijn, de liefde van de heilige die zijn vijand uit de weg geruimd heeft, de liefde van de bodhisattva die voortdurend levende wezens opvoedt, de liefde van de Tathagata die de werkelijkheid begrijpt, de liefde van de Boeddha die levende wezens uit hun slaap doet ontwaken, de liefde die spontaan is omdat ze spontaan volledig verlicht is, de liefde die verlichting is omdat ze de eenheid van ervaring is, de liefde die geen aanmatigende veronderstellingen kent omdat ze gehechtheid en afkerigheid uit de weg geruimd heeft, de liefde die het grote mededogen
is omdat ze de mahayana met schittering bezielt, de liefde die nooit uitgeput geraakt omdat ze de leegte en zelfloosheid erkent, de liefde die geven is omdat ze de gift van de dharma verleent, vrij van de gesloten vuist van de slechte leraar, de liefde die moraliteit is omdat ze immorele wezens verbetert, de liefde die geduldige verdraagzaamheid is omdat ze zowel zichzelf als anderen beschermt, de liefde die inspanning is omdat ze de verantwoordelijkheid van alle levende wezens opneemt, de liefde die meditatie is omdat ze zich niet laat gaan in smaken, de liefde die wijsheid is omdat ze op het juiste moment het bereiken veroorzaakt, [3] de liefde die bevrijdingstechniek is omdat ze overal de weg toont, de liefde zonder formaliteit omdat haar motivatie zuiver is, de liefde zonder afwijking omdat ze vanuit een besliste motivatie handelt, de liefde die de grote standvastigheid heeft, omdat ze zonder passies is, de liefde zonder bedrog omdat ze niet kunstmatig is, de liefde die vreugde is omdat ze levende wezens inleidt tot de vreugde van de Boeddha. Zo, Manjusri, is de grote liefde van de bodhisattva.” Manjusri: “Wat is het grote mededogen van de bodhisattva?” Vimalakirti: “Het is aan alle levende wezens alle opgeslagen wortels van deugd geven.” Manjusri: “Wat is de grote vreugde van de bodhisattva?” Vimalakirti: “Het is vreugdevol zijn en geen spijt hebben bij het geven.” Manjusri: “Wat is de gelijkmoedigheid van de bodhisattva’s?” Vimalakirti: “Het is wat zowel jezelf als de anderen ten goede komt.”[4] Manjusri: “Waar moet iemand zijn toevlucht nemen als hij verschrikt wordt door de angst om te leven?” Vimalakirti: “Manjusri, een bodhisattva die verschrikt is door de angst om te leven moet zijn toevlucht nemen tot de grootheid van de Boeddha.” Manjusri: “Waar moet iemand die zijn toevlucht wil nemen tot de grootheid van de Boeddha post vatten?” Vimalakirti: “Hij moet post vatten in de gelijkmoedigheid tegenover alle levende wezens.” Manjusri: “Waar moet iemand die tegenover alle levende wezens gelijkmoedig staat post vatten?” Vimalakirti: “Hij zou voor de bevrijding van alle levende wezens moeten leven.” Manjusri: “Wat moet iemand die alle levende wezens wil bevrijden doen?” Vimalakirti: “Hij zou hen van al hun passies moeten bevrijden.” Manjusri: “Hoe moet iemand die de passies uit de weg wil ruimen, zijn best doen?” Vimalakirti: “Hij zou op gepaste wijze zijn best moeten doen.” Manjusri: “Waarop moet hij zich toeleggen om op gepaste wijze zijn best te doen?” Vimalakirti: “Hij zou zich moeten toeleggen op het niet-voortbrengen en het niet-vernietigen.” Manjusri: “Wat wordt niet voortgebracht en wat wordt niet vernietigd?” Vimalakirti: “Het kwade wordt niet voortgebracht en het goede wordt niet vernietigd.” Manjusri: “Wat is de wortel van goed en kwaad?” Vimalakirti: “Materialiteit is de wortel van goed en kwaad.” Manjusri: “Wat is de wortel van materialiteit?” Vimalakirti: “Verlangen is de wortel van materialiteit.” Manjusri: “Wat is de wortel van verlangen en gehechtheid?” Vimalakirti: “Onwerkelijke constructie is de wortel van verlangen.” Manjusri: “Wat is de wortel van onwerkelijke constructie?” Vimalakirti: “Het onjuiste concept is de wortel van onwerkelijke constructie.”
Manjusri: “Wat is de wortel van het onjuiste concept?” Vimalakirti: “Basisloosheid.” Manjusri: “Wat is de wortel van basisloosheid?” Vimalakirti: “Manjusri, als iets geen basis heeft, hoe kan het dan een wortel hebben? Daarom staan alle dingen op de wortel die geen basis heeft.” Een godin die in dat huis woonde, hoorde dit dharmaonderricht van de grote heldhaftige bodhisattva’s en was zo gelukkig, zo blij en zo verheugd dat ze zich in haar materiële lichaam vertoonde en het hemelse bloemen deed regenen over de grote spirituele helden, de bodhisattva’s en de grote volgelingen. Als de bloemen op de lichamen van de bodhisattva’s vielen, vielen ze op de grond, maar als ze op de lichamen van de grote volgelingen vielen, bleven ze kleven en vielen niet. De grote leerlingen schudden aan de bloemen en probeerden zelfs hun toverkrachten uit, maar de bloemen wilden niet loslaten. Toen zei de godin tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Eerbiedwaardige Sariputra, waarom schud je aan deze bloemen?” Sariputra antwoordde: “Godin, deze bloemen zijn niet gepast voor religieuze mensen en dus proberen we ze van ons af te schudden.” De godin zei: “Zeg dat niet, eerbiedwaardige Sariputra. Waarom niet? Deze bloemen zijn maar al te gepast. Waarom? Zulke bloemen hebben geen vervaardigende gedachten of discriminerend onderscheid. Maar de oudere leerling Sariputra heeft zowel vervaardigende gedachten als discriminerend onderscheid. Eerbiedwaardige Sariputra, voor iemand die aan de wereld verzaakt omwille van de juist onderrichte dharma bestaat ongepastheid uit vervaardigende gedachten en discriminerend onderscheid, maar de andere volgelingen zitten vol met zo’n gedachten. Iemand die vrij is van zulke gedachten, is altijd gepast. Eerbiedwaardige Sariputra, zie hoe deze bloemen niet aan de lichamen van de grote spirituele helden, de bodhisattva’s kleven. Dat is omdat ze vervaardigende gedachten en discriminerend onderscheid geëlimineerd hebben. Boze geesten hebben bijvoorbeeld macht over bange mensen, maar kunnen onverschrokken mensen niet storen. Zo is ook wie door angst voor de wereld geïntimideerd wordt in de macht van vormen, geluiden, geuren, smaken, en texturen, die wie vrij is van angst voor de passies, inherent aan de vervaardigende wereld, niet storen. Daarom blijven deze bloemen kleven aan het lichaam van iemand wiens instincten voor de passies niet geëlimineerd zijn en blijven ze niet hangen aan het lichaam van deze bodhisattva’s die alle instincten opgegeven hebben.” Toen vroeg de eerbiedwaardige Sariputra aan de godin: “Godin, hoe lang bent u hier al in dit huis?” De godin antwoordde: “Ik ben hier zo lang als de oudere volgelingen in bevrijding zijn.” Sariputra zei: “Dus u bent hier al een hele tijd?” De godin zei: “Is de oudere volgeling al een hele tijd in bevrijding?” Daarop kon de oudere volgeling Sariputra niet antwoorden. De godin ging verder: “Oudere volgeling, je bent de meest vooraanstaande onder de wijzen! Waarom spreek je dan niet? Nu het jouw beurt is, antwoord je niet op de vraag.” Sariputra zei: “Aangezien de bevrijding niet uit te drukken is, godin, weet ik niet wat ik moet zeggen.”
Godin: “Alle lettergrepen die de oudere volgeling uitspreekt, hebben de natuur van de bevrijding. Waarom? De bevrijding is inwendig noch uitwendig, en kan er ook niet los van bevat worden. Op dezelfde manier zijn ook lettergrepen inwendig noch uitwendig en kunnen ze ook nergens anders bevat worden. Duid de bevrijding dan niet aan, eerbiedwaardige Sariputra, met stilzwijgen. Waarom? De heilige bevrijding is de gelijkheid van alle dingen!” Sariputra: “Godin, is de bevrijding niet de vrijheid van begeerte, haat en dwaasheid?”[5] Godin: “Dat de bevrijding vrijheid van begeerte, haat en dwaasheid is, is het onderricht van de bovenmatig trotsen. Maar wie vrij is van trots leert dat de ware natuur van begeerte, haat en dwaasheid zelf bevrijding is.” Sariputra: “Prachtig! Prachtig, godin! Alstublieft, wat hebt u verworven, wat hebt u verwezenlijkt om zo welsprekend te zijn?” Godin: “Ik heb niets verwezenlijkt, eerbiedwaardige Sariputra. Ik heb geen verwezenlijking. Daarom ben ik zo welsprekend. Iemand die denkt ‘ik heb bereikt, ik heb verwezenlijkt’ is bovenmatig trots in de discipline van de goed onderrichte dharma.” Sariputra: “Godin, behoort u tot het voertuig van de volgelingen, het voertuig van de eenzamen, of het grote voertuig?”[6] Godin: “Ik behoor tot het voertuig van de volgelingen als ik die leer onderricht aan wie het nodig heeft. Ik behoor tot het voertuig van de eenzamen als ik de twaalf schakels van het onderling afhankelijke ontstaan onderricht aan wie ze nodig heeft. En aangezien ik nooit het grote mededogen verlaat, behoor ik tot het grote voertuig, omdat iedereen het nodig heeft om de hoogste bevrijding te bereiken. Maar, eerbiedwaardige Sariputra, wie in dit huis leeft, dat ruikt naar de geur van de eigenschappen van een boeddha, ruikt niet de geuren van de volgelingen en de eenzame wijzen, net zoals iemand in een magnoliawoud de ricinusboom niet ruikt, maar alleen de magnoliabloemen. Eerbiedwaardige Sariputra, de sakra’s, de brahma’s, de lokapala’s, de deva’s, de naga’s, de yaksa’s, de gandhara’s, de asura’s, de kimnara’s en de mahoraga’s die in dit huis leven, horen de dharma uit de mond van deze heilige man en, aangetrokken door de geuren van de deugden van de eigenschappen van een boeddha, beginnen ze de geest van de verlichting te ontvangen. Eerbiedwaardige Sariputra, ik ben al twaalf jaar in dit huis en ik heb geen toespraken gehoord over volgelingen of eenzamen, ik heb er alleen gehoord over de grote liefde, het grote mededogen en de onvoorstelbare eigenschappen van een boeddha. Eerbiedwaardige Sariputra, in dit huis verschijnen er voortdurend acht vreemde en wonderbaarlijke dingen. Welke acht? Een licht van gouden tint schijnt hier constant, zo helder dat het moeilijk is om dag en nacht te onderscheiden en dat de zon en de maan hier onmerkbaar schijnen. Dat is het eerste wonder van dit huis. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, wordt iemand die in dit huis binnenkomt, niet langer gestoord door zijn passies. Dat is het tweede vreemde en wonderbaarlijke ding. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, wordt dit huis nooit vergeten door sakra’s brahma’s, lokapala’s en bodhisattva’s uit alle andere boeddhavelden. Dit is het derde vreemde en wonderbaarlijke ding. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, is dit huis nooit leeg van de geluiden van de dharma, toespraken over de zes paramita’s en toespraken over het onomkeerbare wiel van de dharma. Dit is het vierde vreemde en wonderbaarlijke ding.
Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, hoor je in dit huis altijd de ritmen, liederen en de muziek van goden en mensen, en vanuit deze muziek weerklinkt het geluid van de oneindige dharma van de Boeddha. Dit is het vijfde vreemde en wonderbaarlijke ding. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, zijn er in dit huis altijd vier onuitputtelijke schatten, vol met alle soorten juwelen, die nooit afnemen, hoewel alle armen en hopelozen in hun bevrediging kunnen delen. Dit is het zesde vreemde en wonderbaarlijke ding. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, komen, als deze goede man dat wenst, de ontelbare tathagata’s naar dit huis, zoals de Tathagata Shakyamuni, Amithaba, Aksobhya, Ratnasri, Ratnarcis, Ratnavyurha, Dusprasaha, Sarvarthasiddha, Ratnabahula, Simhakirti, Simhasvara, enzovoort. Als ze komen, onderwijzen ze de dharmapoort die ‘de geheimen van de tathagata’s’ heet en gaan dan weer weg. Dit is het zevende vreemde en wonderbaarlijke ding. Bovendien, eerbiedwaardige Sariputra, schijnen vanuit dit huis alle schitteringen van de woonplaatsen van de goden en alle schitteringen van de boeddhavelden. Dit is het achtste vreemde en wonderbaarlijke ding. Eerbiedwaardige Sariputra, deze acht vreemde en wonderbaarlijke dingen worden in dit huis gezien. Wie kan als hij zulke ongelooflijke dingen ziet, het onderricht van de volgelingen geloven?” Sariputra: “Godin, wat weerhoudt u om u uit de vrouwelijke toestand te transformeren?” Godin: “Ik heb deze twaalf jaar naar mijn ‘vrouwelijke toestand’ gezocht, maar ik heb ze nog niet gevonden. Eerbiedwaardige Sariputra, als een tovenaar een vrouw tevoorschijn toverde, zou je haar dan vragen wat haar weerhoudt om zich uit de vrouwelijke toestand te transformeren?” Sariputra: “Nee, zulk een vrouw zou niet echt bestaan, dus wat zou er te transformeren zijn?” Godin: “Op dezelfde manier, eerbiedwaardige Sariputra, bestaan alle dingen niet echt. Nu, zou je je afvragen wat iemand met een natuur als van iemand die tevoorschijn getoverd is, weerhoudt om zich uit de vrouwelijke toestand te tranformeren?’” Daarop ontplooide de godin haar toverkracht om de oudere volgeling Sariputra in haar vorm te doen verschijnen en om zichzelf in zijn vorm te doen verschijnen. Nadat de godin in Sariputra veranderd was, zei ze tot Sariputra, die in de godin veranderd was: “Eerbiedwaardige Sariputra, wat weerhoudt je om jezelf uit je vrouwelijke vorm te transformeren?” En Sariputra, die in de godin veranderd was, antwoordde: “Ik verschijn niet langer in de vorm van een man! Mijn lichaam is in het lichaam van een vrouw veranderd! Ik weet niet wat ik moet transformeren!” De godin ging verder: “Als een oudere leerling zich weer uit de vrouwelijke vorm kon transformeren, dan zouden alle vrouwen zich ook uit hun vrouwelijke vorm kunnen transformeren. Alle vrouwen verschijnen net op dezelfde manier in een vrouwelijke vorm als de oudere volgeling nu in een vrouwelijke vorm verschijnt. Ze zijn in werkelijkheid geen vrouwen, maar verschijnen in de vorm van een vrouw. Met dit in gedachten zei Boeddha: ‘In alle dingen is er geen mannelijk of vrouwelijk.’” Toen liet de godin haar toverkracht los en keerden ze beiden tot hun gewone vorm terug. Toen zei ze tot hem: “Eerbiedwaardige Sariputra, wat heb je met je vrouwelijke vorm gedaan?” Sariputra: “Ik had hem niet gemaakt en heb hem niet veranderd.” Godin: “Zo ook zijn alle dingen niet gemaakt en niet veranderd, en dat ze niet gemaakt of veranderd zijn, dat is het onderricht van Boeddha.” Sariputra: “Godin, waar zult u geboren worden als u na de dood transmigreert?”
Godin: “Ik zal geboren worden waar alle magische belichamingen van de Tathagata geboren worden.” Sariputra: “Maar de gemanifesteerde belichamingen van de Tathagata transmigreren niet en worden niet geboren!” Godin: “Alle dingen en levende wezens zijn ook zo: ze transmigreren niet en worden niet geboren!” Sariputra: “Godin, hoe snel zult u de volmaakte verlichting van het boeddhaschap verwerven?” Godin: “Op het moment dat jij, oudere volgeling, nog eens met de eigenschappen van een gewoon individu bekleed bent, zal ik de volmaakte verlichting van het boeddhaschap verwerven.” Sariputra: “Godin, het is onmogelijk dat ik nog eens met de eigenschappen van een gewoon individu bekleed wordt.” Godin: “Zo is het ook onmogelijk, eerbiedwaardige Sariputra, dat ik de volmaakte verlichting van het boeddhaschap verwerf. Waarom? Omdat de volmaakte verlichting op het onmogelijke staat. Omdat het onmogelijk is, verwerft niemand de volmaakte verlichting van het boeddhaschap.” Sariputra: “Maar de Tathagata verklaarde: ‘De tathagata’s zijn zo talrijk als de zandkorrels van de Ganges en hebben het volmaakte boeddhaschap verworven, verwerven het volmaakte boeddhaschap en zullen voortgaan met het volmaakte boeddhaschap te verwerven.’” Godin: “Eerbiedwaardige Sariputra, de uitdrukking ‘de boeddha’s van het verleden, het heden en de toekomst’ is een conventionele uitdrukking die samengesteld wordt door een aantal lettergrepen. De boeddha’s uit het verleden zijn er niet nu en zijn ook niet toekomstig. Hun verlichting overstijgt de drie tijden. Maar vertel me, oudere volgeling, heb jij de heiligheid verworven?” Sariputra: “Het is verworven omdat er geen verwerven is.” Godin: “Zo is er ook volmaakte verlichting omdat er geen verwerven van de volmaakte verlichting is.” Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Eerbiedwaardige Sariputra, deze godin heeft al tweeënnegentig miljoen miljard boeddha’s gediend. Ze speelt met de overstijgende kennis. Ze is waarlijk in al haar geloften geslaagd. Ze heeft het geduld tegenover de geboorteloosheid van de dingen bereikt. Ze heeft werkelijk de onomkeerbaarheid bereikt. Ze kan leven waar ze wil door de sterkte van haar gelofte om levende wezens op te voeden.” [1] Begeerte, haat en dwaasheid > drie vergiften. [2] Hersenspinsels en passies: tweede en achtste van de (>) twaalf schakels van onderling afhankelijk ontstaan. [3] Geven, moraliteit, geduldige verdraagzaamheid, inspanning, meditatie en wijsheid zijn de zes (>) paramita’s van de bodhisattva. De leraar met de gesloten vuist is de guru die uit eigenbelang dingen achterhoudt. De onderrichtende Boeddha wordt steeds met een open handpalm getoond, omdat hij niets van de dharma achterhoudt. [4] Liefde, mededogen, vreugde en gelijkmoedigheid > vier onmetelijkheden. [5] Begeerte, haat en dwaasheid > drie vergiften. [6] Het voertuig van de volgelingen, de eenzamen en het grote voertuig > drie voertuigen.
8 De familie van de tathagata’s Toen zei de kroonprins Manjusri tot de Licchavi Vimalakirti: “Edele heer, hoe volgt de bodhisattva de weg om de eigenschappen van een boeddha te verwerven?” Vimalakirti antwoordde: “Manjusri, als de bodhisattva de verkeerde weg volgt, volgt hij de weg om de eigenschappen van een boeddha te verwerven.” Manjusri ging verder: “Hoe volgt de bodhisattva de verkeerde weg?” Vimalakirti antwoordde: “Zelfs als hij de vijf doodzonden beging, zou hij geen enkele kwaadwilligheid, geweld of haat opwekken. Zelfs als hij naar de hel ging, zou hij vrij zijn van elke smet van de passies. Zelfs als hij in de dierlijke staat terechtkwam, zou hij vrij blijven van duisternis en onwetendheid. Als hij in de staat van de oorlogsdemonen zou terechtkomen, zou hij vrij blijven van trots, bedrog en arrogantie.[1] Als hij in het domein van de dood binnengaat, stapelt hij verdiensten en wijsheid op. Als hij in de toestand van bewegingloosheid en immaterialiteit binnengaat, lost hij daar niet op. Hij kan de wegen van de begeerte volgen, maar hij blijft vrij van gehechtheid aan plezier en verlangens. Hij kan de wegen van de haat volgen, maar hij voelt geen woede tegenover levende wezens. Hij kan de wegen van de dwaasheid volgen, maar hij is steeds bewust van de volmaakte wijsheid van het standvastige begrip.[2] Hij kan de wegen van de gierigheid volgen, maar geeft alle inwendige en uitwendige dingen weg zonder aanzien van zelfs zijn eigen leven. Hij kan de wegen van de immoraliteit volgen, maar omdat hij de gruwel van zelfs maar de kleinste overtredingen ziet, leeft hij volgens ascetische beoefeningen en ontberingen. Hij kan de wegen van boosheid en woede volgen, maar hij blijft vrij van kwaadwilligheid en leeft door liefde. Hij kan de wegen van de luiheid volgen, maar zijn ingespannen streven naar de ontwikkeling van de wortel van de deugd wordt niet onderbroken. Hij kan de wegen van de zintuiglijke afleiding volgen, maar hij is natuurlijkerwijs geconcentreerd, waardoor zijn contemplatie niet vervliegt. Hij kan de wegen van de onwaarachtige wijsheid volgen, maar omdat hij de overstijgende wijsheid bereikt heeft, blinkt hij uit in alle wereldse en transcendentale wetenschappen.[3] Hij kan de wegen van sofisterij en woordenstrijd volgen, maar hij is altijd bewust van de uiteindelijke betekenissen en heeft zich volleerd in het gebruik van de bevrijdende technieken. Hij kan de wegen van de trots volgen, maar dient als een brug en een ladder voor alle mensen. Hij kan de wegen van de passies volgen, maar hij is totaal passieloos en op natuurlijke wijze zuiver. Hij kan de weg van de demonen volgen, maar aanvaardt hun autoriteit niet met betrekking tot zijn kennis van de eigenschappen van een boeddha. Hij kan de wegen van de toehoorders volgen, maar hij laat de levende wezens het onderricht horen dat ze nog niet gehoord hebben. Hij kan de wegen van de eenzame wijzen volgen, maar wordt door het grote mededogen geïnspireerd om alle wezens op te voeden.[4] Hij kan de wegen van de armen volgen, maar houdt het juweel van de onuitputtelijke rijkdom in zijn hand. Hij kan de weg van de kreupelen volgen, maar hij is mooi en prachtig getooid met de voorspoedige tekens en sporen. Hij kan de weg van de laaggeborenen volgen, maar door zijn opeenstapeling van de opslagplaatsen van verdiensten en wijsheid wordt hij in de familie van de tathagata’s geboren. Hij kan de weg van de zwakken, de lelijken en de hopelozen volgen, maar hij is mooi om te zien en zijn lichaam is zoals dat van de Narayana. Hij kan levende wezens de wegen van de zieken en ongelukkigen tonen, maar hij heeft de angst voor de dood volledig overwonnen
en overstegen. Hij kan de wegen van de rijken volgen, maar is zonder verwerven en denkt vaak aan de vergankelijkheid. Hij kan dansen met haremmeisjes, maar baant zich een weg naar de eenzaamheid omdat hij het moeras van de begeerte overgestoken is. Hij volgt de wegen van de dommen en incoherenten, maar omdat hij de macht van bezweringen verworven heeft, is hij getooid met een veelvormige welsprekendheid. Hij volgt de wegen van de heterodoxen zonder ooit heterodox te worden. Hij volgt de wegen van de hele wereld, maar keert alle bestaanstoestanden om. Hij volgt de weg van de bevrijding zonder ooit de vooruitgang van de wereld op te geven. Manjusri, zo volgt de bodhisattva de verkeerde paden, terwijl hij daarbij de weg van de eigenschappen van een boeddha volgt.” Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, wat is de familie van de tathagata’s?” Manjusri antwoordde: “Edele heer, de familie van de tathagata’s bestaat uit al het basisegoïsme, uit onwetendheid en de dorst naar het bestaan, uit begeerte, haat en dwaasheid, uit de vier misvattingen, uit de vijf ontaardingen, uit de zes zintuigen, uit de zeven verblijfplaatsen van het bewustzijn, uit de acht onware paden, de negen oorzaken van irritatie, uit de paden van de tien zonden.[5] Dat is de familie van de tathagata’s.” Vimalakirti: “Manjusri, wat heb je in gedachten dat je zoiets zegt?” Manjusri: “Edele heer, iemand die in de gefixeerde standvastigheid van de visie van het ongecreëerde blijft, is niet in staat om de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting te ontvangen. Maar iemand die tussen de gecreëerde dingen leeft, in de mijnen van de passies, zonder enige waarheid te zien, is wel in staat om de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting te ontvangen. Edele heer, bloemen als de blauwe, rode of witte lotus, de waterlelie en de maanlelie groeien niet op het droge in de wildernis, maar in de moerassen en modderige oevers. Op dezelfde manier groeien de eigenschappen van een boeddha niet in wezens die zeker voorbestemd zijn voor het ongecreëerde, maar in die levende wezens die als moerassen en modderbanken van passies zijn. Zo ook groeien zaden niet in de lucht maar in de aarde, en groeien de eigenschappen van een boeddha niet in wie voorbestemd is voor het absolute, maar in iemand die de geest van de verlichting ontvangt na een berg van egoïstische visies zo groot als de berg Sumeru voortgebracht te hebben. Edele heer, door deze bedenkingen kun je begrijpen dat alle passies de familie van de tathagata’s vormen. Bijvoorbeeld, edele heer, zonder in de grote oceaan te gaan is het onmogelijk om onschatbare parels te vinden. Zo is het ook onmogelijk om de geest van de alwetendheid te verwerven zonder in de oceaan van de passies te gaan.[6] Toen juichte de oudere leerling Mahakasyapa de kroonprins Manjusri toe: “Goed! Goed, Manjusri! Dat is inderdaad goed gesproken. Dit is juist! De passies vormen inderdaad de familie van de tathagata’s. Hoe zou iemand als wij, volgelingen, de geest van de verlichting kunnen ontvangen of volledige verlicht kunnen geraken met betrekking tot de eigenschappen van een boeddha? Alleen wie schuldig is aan de vijf doodzonden kan de geest van de verlichting ontvangen en het boeddhaschap verwerven die de volledige verwezenlijking van de eigenschappen van een boeddha is! Net zoals bijvoorbeeld de vijf objecten van het verlangen geen
indruk of effect nalaten op iemand die van zijn zinnen beroofd is, zo ook laten de eigenschappen van een boeddha geen indruk of effect na op de volgelingen die alle aanhankelijkheden opgegeven hebben. Daarom, Manjsuri, is het gewone individu dankbaar voor de Tathagata, maar de volgelingen niet. Waarom? De gewone mensen die over de boeddhadeugden horen, ontvangen de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting, om de ononderbroken continuïteit van het erfgoed van de drie schatten te verzekeren. Maar zelfs als de volgelingen tot op het einde van hun dagen over de eigenschappen, krachten en onverschrokkenheden van de Boeddha horen, kunnen ze de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting nog niet ontvangen.” Daarop richtte de bodhisattva Sarvapasamdarsana, die op de bijeenkomst aanwezig was, zich tot de Licchavi Vimalakirti: “Huishouder, waar zijn je vader en moeder, je kinderen, je vrouw, je bedienden, je meiden, je werkers en je dienaars? Waar zijn je vrienden, je familie en verwanten? Waar zijn je paarden, je olifanten, je wagens, je lijfwachten en je dragers?” Zo toegesproken sprak de Licchavi Vimalakirti tot de bodhisattva Sarvapasamdarsana: “Van de ware bodhisattva’s is de moeder de overstijgende wijsheid, is de vader de vaardigheid in bevrijdingstechnieken. De leiders worden uit zulke ouders geboren. Hun vrouw is de vreugde in de dharma, liefde en mededogen zijn hun dochters, de dharma en de waarheid hun zonen en hun thuis is de diepe gedachte aan de betekenis van de leegte. Alle passies zijn hun volgelingen naar believen onder controle. Hun vrienden zijn de hulpmiddelen tot de verlichting en hierdoor bereiken ze de hoogste verlichting.[7] Hun gezellen die steeds bij hen zijn zijn de zes paramita’s. Hun partners zijn de verenigende middelen,[8] hun muziek is het dharmaonderricht. Hun bezweringen vormen hun tuin die bloeit met de bloemen van de ontwakingsfactoren,[9] de bomen van de grote rijkdom van de dharma en de vruchten van de kennis van de bevrijding. Hun vijver bestaat uit de acht bevrijdingen, gevuld met het water van de concentratie, bedekt met de lotussen van de zeven onzuiverheden. Wie zich daarin baadt, is smetteloos.
Hun dragers zijn de zes overstijgende vormen van kennis. Hun voertuig is de onovertroffen mahayana. Hun menner is de geest van de verlichting. En hun pad is de achtvoudige vrede. Hun ornamenten zijn de voorspoedige tekens[10] en de tachtig sporen. Hun halssnoer is het deugdelijke streven en hun kledij is het goede geweten en alertheid. Hun rijkdom is de heilige dharma en hun zaak is zijn onderricht. Hun grote inkomen is de zuivere beoefening en is gewijd aan de hoogste verlichting. Hun bed bestaat uit de vier verzinkingen en hun deken is de zuivere levenswijze en hun ontwaken bestaat uit kennis die constante studie en meditatie is. Hun voedsel is de nectar van het onderricht en hun drank is het sap van de bevrijding. Hun bad is het zuivere streven En een moreel gedrag is hun zalf en parfum. Ze hebben de vijandelijke passies overwonnen en zijn daardoor onoverwinnelijke helden. Nadat ze de vier demonen onderworpen hebben hijsen ze de vlag van de verlichting. Ze manifesteren vrijwillig geboorten maar worden niet geboren en ontstaan ook niet. Ze schijnen in alle boeddhavelden net als de opkomende zon. Hoewel ze miljoenen boeddha’s vereren met elke bedenkbare offerande verwijlen ze nooit op het minste verschil tussen de boeddha’s en zichzelf. Ze reizen door alle boeddhavelden om welzijn over de levende wezens te brengen. Maar toch zien ze al die velden als enkel maar lege ruimte, vrij van welk idee van levende wezens dan ook.
De onverschrokken bodhisattva’s kunnen alles in één enkel moment manifesteren, de vormen, de geluiden en het gedrag van alle levende wezens. Hoewel ze de daden van de demonen erkennen kunnen ze zelfs met deze demonen om. Want zelfs zulke activiteiten kunnen vertoond worden door iemand die volleerd is in de bevrijdingstechnieken. Ze spelen met denkbeeldige manifestaties om levende wezens op te voeden. Ze tonen zichzelf oud en ziek en manifesteren zelfs hun eigen dood. Ze demonstreren de wereldbrand met de verterende vlammen van het einde van de wereld om de vergankelijkheid te tonen aan levende wezens die de idee van permanentie koesteren. Ze worden door honderdduizenden levende wezens uitgenodigd in hetzelfde land. Ze doen mee aan offerandes in ieders huis en wijden alles aan de verlichting. Ze munten uit in alle esoterische wetenschappen, in de twintig verschillende ambachten en brengen het geluk van alle levende wezens voort. Door zich als monniken van alle vreemde scholen van de wereld toe te wijden voeden ze al die wezens op die zich gehecht hebben aan dogmatische visies. Ze kunnen zonnen of manen, indra’s, brahma’s of scheppingsgoden worden. Ze kunnen vuur, water, aarde of wind worden. Tijdens de korte eonen van ziektes worden ze het beste medicijn. Ze maken de wezens gezond en gelukkig en brengen hun bevrijding voort.
Gedurende de korte eonen van hongersnood worden ze voedsel en drank. Nadat ze dorst en honger gestild hebben, onderwijzen ze de dharma aan de levende wezens. Gedurende de korte eonen van het zwaardgekletter mediteren ze op de liefde en leiden honderden miljoenen levende wezens tot de geweldloosheid in. Temidden van grote oorlogen blijven ze onpartijdig tegenover de twee kanten want bodhisattva’s van de grote kracht scheppen vreugde in de verzoening van conflicten. Om de levende wezens te helpen dalen ze vrijwillig neer in de hellen die bij alle onvoorstelbare boeddhavelden horen. Ze manifesteren hun leven in alle soorten van het dierenrijk en onderrichten de dharma overal. Aldus worden ze ‘leiders’ genoemd.[11] Ze tonen sensueel plezier aan de wereldlijken en trances aan de contemplatieven. Ze overwinnen de demonen volledig en geven hen geen kans om de overhand te halen. Net zoals aangetoond kan worden dat een lotus niet in vuur kan bestaan, tonen ze de uiteindelijke onwerkelijkheid van zowel plezier als trance. Ze worden vrijwillig courtisanes om mannen te overtuigen. En als ze hen gevangen hebben met de haak van het verlangen vestigen ze hen in de overstijgende boeddhakennis. Om levende wezens te helpen worden ze altijd hoofdmannen, kapiteins, priesters en ministers of zelfs president.
Terwille van de armen verwerven ze onuitputtelijke rijkdommen, en doen ze degenen die giften doen de geest van de verlichting ontvangen. Ze worden onoverwinnelijke kampioenen terwille van de trotsen en de ijdelen, en nadat ze al hun trots hebben overwonnen zetten ze zich op de zoektocht voor de verlichting. Ze staan altijd aan het hoofd van wie verstijfd is van angst. En nadat ze hen de onverschrokkenheid verleend hebben doen ze hen in de richting van de verlichting evolueren. Ze worden grote heilige mannen met de overstijgende kennis en zuivere zelfbeheersing en zo bewegen ze levende wezens tot de moraal van geduldige verdraagzaamheid, vriendelijkheid en discipline. Hier in de wereld zien ze onverschrokken wie de meesters zijn die gediend moeten worden en worden ze hun dienaars of slaven of dienen hen als hun volgelingen. Goed getraind in bevrijdingstechnieken demonstreren ze alle activiteiten die op de een of andere manier wezens vreugde in de dharma kunnen doen scheppen. Hun beoefeningen zijn oneindig en hun invloedssferen zijn oneindig. Ze hebben een oneindige wijsheid volleerd en bevrijden oneindig veel levende wezens. Zelfs voor de boeddha’s zelf zou het gedurende miljoenen eonen of zelfs honderd miljoen eonen moeilijk zijn om al hun deugden uit te drukken. Is er, behalve enkele lagere levensvormen die geen enkele intelligentie hebben, ook maar iemand met enig onderscheidingsvermogen die hun onderricht gehoord heeft
en niet naar de hoogste verlichting verlangt?” [1] Hel, dier, oorlogsdemon > zes bestaansvormen. [2] Begeerte, haat en dwaasheid > drie vergiften. [3] Vrijgevigheid, moraliteit, geduldige verdraagzaamheid, inspanning, concentratie en wijsheid > paramita’s. [4] Toehoorders, eenzame wijzen, groot mededogen > drie voertuigen. [5] Tien versies van het ontstaan van het lijden, variërend van één tot tien onderverdelingen. Onwetendheid is het begin van de (>) twaalf schakels van het onderlinge bestaan; dorst is de tweede van de (>) vier edele waarheden; begeerte, haat en onwetendheid > drie vergiften; zeven verblijfplaatsen > acht bewustzijnsklassen; de acht onware paden zijn overtredingen tegen het achtvoudige pad > vier edele waarheden; negen oorzaken van irritatie ??? en de tien zonden zijn overtredingen tegen de tien morele voorschriften (> paramita’s). [6] Alwetendheid: in de chronologische visie de laatste van de tien (>) paramita’s en een teken dat de bodhisattva zijn weg helemaal afgelegd heeft. [7] > Zevenendertig hulpmiddelen. [8] > Vier verenigende middelen. [9] > Zeven ontwakingsfactoren. [10] > Tweeëndertig tekens. [11] Oorlog, hel en het dierenrijk > zes bestaansvormen.
9 De dharmapoort van de non-dualiteit Toen vroeg de Licchavi Vimalakirti aan die bodhisattva’s: “Beste heren, leg alstublieft eens uit hoe de bodhisattva’s de dharmapoort van de non-dualiteit binnengaan.” De bodhisattva Dharmavikurvana verklaarde: “Edele heer, voortbrengen en vernietigen zijn twee, maar wat niet voortgebracht wordt, verschijnt niet en kan niet vernietigd worden. Daarom is het verwerven van de verdraagzaamheid tegenover de geboorteloosheid van de dingen de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Srigandha verklaarde: “Ik en mijn zijn twee. Als er geen aanmatigende veronderstelling van een zelf is, zal er geen hebzucht zijn. Daarom is de afwezigheid van aanmatigende veronderstelling de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Srikuta verklaarde: “Bezoedeling en zuiverheid zijn twee. Mits een grondige kennis van de bezoedeling zal er geen verwarring over zuivering zijn. Het pad dat naar de volledige overwinning van de verwarring leidt, is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Bhadrajyotis verklaarde: “Aandacht en afleiding zijn twee. Als er geen afleiding is, zal er geen aandacht zijn, geen geestelijke activiteit of intensiteit. Daarom is de afwezigheid van geestelijke intensiteit de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Subahu verklaarde: “De geest van de bodhisattva en de geest van de volgeling zijn twee. Als je inziet dat ze beiden op een denkbeeldige geest lijken, is er geen geest van de bodhisattva en geen geest van de volgeling. Daarom is de gelijkheid van de natuur van de geesten de toegang tot de non-dualiteit.”[1] De bodhisattva Animisa verklaarde: “Grijpen en niet-grijpen zijn twee. Wat niet gegrepen wordt, wordt niet waargenomen, en wat niet waargenomen wordt, wordt niet aangenomen of geloochend. Daarom is het niet-handelen en niet de niet-betrokkenheid van alle dingen de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Sunetra verklaarde: “Uniek en karakterloos zijn twee. Iets aannemen of vormen is noch zijn unieke karakter vestigen noch zijn karakterloosheid vestigen. De gelijkheid van deze twee binnendringen is de non-dualiteit ingaan.” De bodhisattva Tisya verklaarde: “Goed en kwaad zijn twee. Het goede noch het kwade zoeken, de non-dualiteit van het betekenisvolle en het betekenisloze begrijpen, is de toegang tot de nondualiteit.” De bodhisattva Simha verklaarde: “Zondig en zonder zonde zijn twee. Door de diamanten wijsheid die bij de scherpzinnige binnendringt, is niet gebonden of bevrijd zijn de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Simhamati verklaarde: “Zeggen dat het ene onzuiver is en het andere onbesmet, zorgt voor dualiteit. Wie, nadat hij de gelijkmoedigheid bereikt heeft, geen idee van onzuiverheid of smetteloosheid vormt, maar in het geheel niet zonder conceptvorming is, is gelijkmoedig zonder enig verwerven van gelijkmoedigheid. Hij gaat de afwezigheid van de hersenspinsels binnen. Zo gaat hij de non-dualiteit binnen.” De bodhisattva Suddhadhimukti verklaarde: “Zeggen dat het ene geluk is en het andere ellende, is een dualiteit. Iemand die vrij is van alle berekeningen door de extreme zuiverheid van de kennis en een geest heeft die zich verre houdt, is als de lege ruimte. Daarom gaat hij de non-dualiteit binnen.”
De bodhisattva Narayana verklaarde: “Zeggen dat het ene werelds is en het andere overstijgend, is dualiteit. De wereld heeft de natuur van de leegte, dus is er overstijging noch betrokkenheid, vooruitgang noch stilstand. Daarom is niet overstijgen en niet betrokken zijn, niet vooruitgaan en niet stoppen, de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Dantamati verklaarde: “Leven en bevrijding zijn dualistisch. Als je de aard van het leven ziet, behoor je er niet toe en ben je er ook niet helemaal van bevrijd. Zulk een begrip is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Pratyaksadarsana verklaarde: “Vernietigbaar en onvernietigbaar zijn dualistisch. Wat vernietigd is, wordt uiteindelijk vernietigd. Wat uiteindelijk vernietigd wordt, raakt niet vernietigd. Daarom wordt het ‘onvernietigbaar’ genoemd. Wat onvernietigbaar is, is ogenblikkelijk, en wat ogenblikkelijk is, is onvernietigbaar. De ervaring hiervan wordt ‘de toegang tot het principe van de non-dualiteit’ genoemd.” De bodhisattva Parigudha verklaarde: “Zelf en zelfloosheid zijn dualistisch. Het bestaan van een zelf kan niet waargenomen worden, dus wat moet er dan zelfloos gemaakt worden? Daarom is de non-dualiteit van de visie van hun aard de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Vidyudderva verklaarde: “Kennis en onwetendheid zijn dualistisch. De aard van de onwetendheid en kennis is hetzelfde, want onwetendheid is ongedefinieerd, onberekenbaar en overstijgt het domein van het denken. De realisatie hiervan is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Priyadarsana verklaarde: “De materie is zelf leegte. De leegte komt niet uit de vernietiging van materie, maar de aard van de materie is zelf leegte. Daarom is het totaal dualistisch om te spreken over leegte enerzijds, en materie, gewaarwording, waarneming, wil of bewustzijn anderzijds. Bovendien is het bewustzijn zelf leegte. De leegte komt niet voort uit de vernietiging van het bewustzijn, de aard van het bewustzijn is zelf leegte. Dit begrip van de vijf compulsieve aggregaten en de kennis ervan als zodanig, is de toegang tot de non-dualiteit.” [2] De bodhisattva Prabhaketu verklaarde: “Zeggen dat de vier elementen één ding zijn en het etherische ruimte-element een ander, is dualistisch. De vier elementen hebben zelf de aard van de ruimte. Het verleden heeft ook de aard van de ruimte. De toekomst heeft ook de aard van de ruimte. Zo ook heeft de tegenwoordige tijd zelf de aard van de ruimte. De kennis die de elementen op zulke manier doordringt, is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Pramati verklaarde: “Ogen en vorm zijn dualistisch. Het oog op juiste wijze begrijpen en geen gehechtheid, weerzin of verwarring voelen tegenover de vormen, dat wordt vrede genoemd. Zo ook zijn oor en geluid, neus en geur, tong en smaak, lichaam en tast, en geest en bewustzijn allemaal dualistisch. Maar de geest kennen en niet gehecht, afkerig of verward zijn tegenover de verschijnselen, dat wordt vrijheid genoemd. In zulke vrede leven is binnengaan in de non-dualiteit.”[3] De bodhisattva Aksayamati verklaarde: “Je wijden aan de vrijgevigheid om de alwetendheid te verwerven is dualistisch. De aard van de vrijgevigheid is zelf alwetendheid en de aard van de alwetendheid is zelf totale toewijding. Zo is het ook dualistisch om moraliteit, geduldige verdraagzaamheid, inspanning, meditatie en wijsheid te wijden aan de alwetendheid. Alwetendheid is de aard van de wijsheid en de totale toewijding is de aard van de alwetendheid. Daarom is de toegang tot dat principe van de eenheid de toegang tot de non-dualiteit.”[4] De bodhisattva Gambhiramati verklaarde: “Het is dualistisch om te zeggen dat de leegte één ding is, de vormeloosheid een ander en de passieloosheid nog een ander. Wat leeg is, heeft geen vorm, wat geen vorm heeft, heeft geen passie. Waar geen passie is, is geen gedachtenproces, geen
geest of bewustzijn. De poorten van alle bevrijdingen in de poort van één bevrijding zien is de toegang tot de non-dualiteit.” [5] De bodhisattva Santendriya verklaarde: “Het is dualistisch om ‘boeddha’, ‘dharma’ en ‘sangha’ te zeggen. De dharma is zelf de aard van de Boeddha, de sangha is zelf de aard van de dharma, en ze zijn allemaal niet-samengesteld. Het niet-samengestelde is de oneindige ruimte en de processen van alle dingen zijn gelijk aan de oneindige ruimte.”[6] De bodhisattva Apratihatanetra verklaarde: “Het is dualistisch om te verwijzen naar de aggregaten en het ophouden van de aggregaten. Aggregaten zijn zelf ophouden. Waarom? De egoïstische visies van de aggregaten die zelf niet voortgebracht zijn, bestaan eigenlijk niet. Daarom vormen zulke visies eigenlijk geen ideeën dat er aggregaten zijn of dat de aggregaten ophouden. Uiteindelijk hebben ze zulke discriminerende constructies of concepten niet. Daarom hebben zulke visies zelf de aard van het ophouden. De niet-verschijning en niet-vernietiging zijn de toegang tot de non-dualiteit.”[7] De bodhisattva Suvinita verklaarde: “Lichamelijke, verbale en geestelijke geloftes bestaan niet op dualistische wijze. Waarom niet? Omdat deze dingen de aard van de inactiviteit hebben. De aard van de inactiviteit van het lichaam is dezelfde als de aard van de inactiviteit van de spraak, die dezelfde is als de aard van de inactiviteit van de geest. Je moet dit feit van de inactiviteit van alle dingen weten en begrijpen, want deze kennis is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Punyaksetra verklaarde: “Het is dualistisch om daden als verdienstelijk, zondig of neutraal te beschouwen. Het niet-ondernemen van heilzame, onheilzame of neutrale handelingen is niet dualistisch. De intrinsieke aard van al zulke daden is leegte, waarin er eigenlijk geen verdienste, zonde of neutraliteit is, noch een handeling zelf. Het niet voltrekken van zulke daden is de toegang tot de non-dualiteit.”[8] De bodhisattva Padmavyuha verklaarde: “Dualiteit wordt voortgebracht door de obsessie door een zelf, maar het ware begrip van een zelf resulteert niet in dualiteit. Daarom is iemand die in non-dualiteit verwijlt zonder begripsvorming en is die afwezigheid van begripsvorming de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Srigarbha verklaarde: “Dualiteit wordt gevormd door de manifestatie van waarnemingen. Non-dualiteit is zonder object. Daarom is niet grijpen en niet afwijzen de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Candrottara verklaarde: “Duisternis en licht zijn dualistisch. Maar de afwezigheid van zowel duisternis als licht is non-dualiteit. Waarom? Tijdens de verzinking in het ophouden is er duisternis noch licht, en zo is dat ook met de aard van alle dingen. De toegang tot deze gelijkmoedigheid is de toegang tot de non-dualiteit.” De bodhisattva Ratnamudrahasta verklaarde: “Het is dualistisch om de wereld te haten en vreugde te scheppen in de bevrijding. De wereld niet haten en geen vreugde scheppen in de bevrijding is de non-dualiteit. Waarom? De bevrijding kan gevonden worden waar ketening is, maar waar uiteindelijk geen ketening is, is er geen bevrijding nodig. De bedelmonnik die niet gebonden noch bevrijd is, ervaart geen enkele voorkeur of afkeer en zo gaat hij de non-dualiteit binnen.” De bodhisattva Manikutaraja verklaarde: “Het is dualistisch om te spreken over goede daden en slechte daden. Iemand die op het pad loopt bekommert zich niet over goede of slechte paden. Zo onbekommerd levend onderhoudt hij geen concept van ‘pad’ of ‘niet-pad’. Hij begrijpt de aard van de concepten en zijn geest laat zich niet in met de dualiteit. Dat is de toegang tot de nondualiteit.”
De bodhisattva Satyarata verklaarde: “Het is dualistisch om te spreken over ‘waar’ en ‘onwaar’. Als je echt ziet, zie je nooit een waarheid, dus hoe zou je ooit een onwaarheid kunnen zien? Waarom? Je ziet niet met het fysieke oog, maar met het oog van de wijsheid. En met het oog van de wijsheid zie je enkel in zoverre er zicht noch niet-zicht is. Daar waar geen zicht en geen nietzicht is, is de toegang tot de non-dualiteit.”[9] Nadat de bodhisattva’s gesproken hadden, richtten ze zich allemaal tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, wat is de toegang van de bodhisattva’s tot de non-dualiteit?” Manjusri antwoordde: “Beste heren, jullie hebben allemaal goed gesproken. Nochtans is al jullie uitleg zelf dualistisch. Geen enkele leer kennen, niets uitdrukken, niets zeggen, niets verklaren, niets aankondigen, niets aanduiden en naar niets verwijzen, dat is de toegang tot de non-dualiteit.” Toen zei de kroonprins tot de Licchavi Vimalakirti: “We hebben allemaal ons eigen onderricht gegeven, edele heer. Zou u nu het onderricht van de toegang tot het principe van de non-dualiteit willen toelichten?” Daarop bleef de Licchavi Vimalakirti stilzwijgend en zei helemaal niets. De kroonprins Manjusri juichte de Licchavi Vimalakirti toe: “Prachtig! Prachtig, edele heer! Dit is inderdaad de toegang van de bodhisattva’s tot de non-dualiteit. Hier zijn geen lettergrepen, geluiden of ideeën nodig.” Toen dit onderricht gegeven was, gingen vijfduizend bodhisattva’s de dharmapoort van de nondualiteit binnen en verwierven het geduld tegenover de geboorteloosheid van de dingen. [1] Volgeling en bodhisattva > drie voertuigen. [2] Materie, gewaarwording, waarneming, wil en bewustzijn > vijf aggregaten die de persoonlijkheid vormen. [3] Gehechtheid, weerzin en verwarring > drie vergiften. [4] Vrijgevigheid tot alwetendheid > paramita’s. [5] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [6] Boeddha, dharma en sangha > drie schatten. [7] > vijf aggregaten of onderdelen van de persoonlijkheid. [8] > karma. [9] Fysieke oog en oog van de wijsheid > vijf ogen.
10 Het feest gebracht door de tevoorschijn getoverde bodhisattva Daarop dacht de eerbiedwaardige Sariputra bij zichzelf: “Als deze grote bodhisattva’s niet vertrekken voor etenstijd, wanneer zullen ze dan eten?”[1] De Licchavi Vimalakirti, die op telepathische wijze de gedachten van de eerbiedwaardige Sariputra kende, zei: “Eerbiedwaardige Sariputra, de Tathagata heeft de acht bevrijdingen onderricht. Je zou je op deze acht bevrijdingen moeten concentreren en naar de dharma luisteren, met een geest die vrij is van beslommeringen over materiële dingen. Wacht even, eerbiedwaardige Sariputra, en je zult voedsel eten zoals je nog nooit geproefd hebt.” Toen bracht de Licchavi zichzelf in zulk een staat van concentratie en verrichtte zulk een wonder dat die bodhisattva’s en die grote volgelingen het heelal dat Sarvagandhasugandha heet konden zien, dat boven het onze ligt, boven zoveel boeddhawerelden als er zandkorrels in tweeënveertig Gangessen zijn. Daar woont een Tathagata die Sugandhakuta heet. Hij leeft en verschijnt er. In dat heelal verspreiden de bomen een geur die alle menselijke en goddelijke geuren van alle boeddhawerelden in de tien richtingen overstijgt. In dit heelal bestaan de benamingen ‘volgeling’ en ‘eenzame wijze’ zelfs niet eens en onderricht de Tathagata Sugandhakuta de dharma aan een groep met niets dan bodhisattva’s.[2] In dat heelal zijn alle huizen, lanen, parken en paleizen gemaakt van verschillende geuren, en dringt de geest van het voedsel dat die bodhisattva’s eten tot in ontelbaar veel heelallen door. Op dat moment zaten de Tathagata Sugandhakuta en zijn bodhisattva’s hun maaltijd op te eten, en de godheden die de Gandhavyuhahara heetten en allemaal de mahayana toegewijd waren, bedienden de Boeddha en zijn bodhisattva’s. Iedereen op die bijeenkomst in het huis van Vimalakirti kon dit heelal waarin de Tathagata Sugandhakuta en zijn bodhisattva’s hun maaltijd opaten, klaar en duidelijk zien. De Licchavi Vimalakirti richtte zich tot de hele groep bodhisattva’s: “Beste heren, is er iemand die naar dat boeddhaveld zou willen gaan om wat voedsel mee te brengen?” De bodhisattva’s werden echter door Manjusri’s bovennatuurlijke kracht tegengehouden en niemand gaf zich op als vrijwilliger. De Licchavi Vimalakirti zei tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, schaam je je niet voor zulk een groep?” Manjusri antwoordde: “Edele heer, verklaarde de Tathagata niet dat wie onwetend is, niet geminacht moet worden?” Toen toverde de Licchavi Vimalakirti zonder van zijn ligbank te komen een bodhisattva, met een goudkleurig lichaam, getooid met de voorspoedige tekens en sporen en met zulk een verschijning dat hij de hele bijeenkomst in luister overtrof. De Licchavi Vimalakirti richtte zich tot die tevoorschijn getoverde bodhisattva: “Edele zoon, stijg op. En als je zoveel boeddhavelden doorgestoken bent als er zandkorrels zijn in tweeënveertig Gangessen, dan zul je een heelal bereiken dat Sarvagandhasugandha heet, en daar zul je een Tathagata Sugandhakuta vinden, en hij zal zijn maaltijd aan het eten zijn. Ga naar hem toe, en doe hem, nadat je aan zijn voeten neergebogen hebt, het volgende verzoek: ‘De Licchavi buigt honderdduizend keer aan uw voeten, o Heer, en informeert naar uw gezondheid, of u kleine problemen hebt, een licht ongemak, een lichte onrust, of u sterk en gezond bent en u geen klachten heeft en of u in contact met het hoogste geluk leeft.’
Nadat je zo naar zijn gezondheid geïnformeerd hebt, moet je hem vragen: ‘Vimalakirti vraagt de Heer of u me de resten van uw maaltijd wilt meegeven, waarmee hij het boeddhawerk in het heelal dat Saha heet, zal volbrengen. Zo zullen de levende wezens met lagere strevingen door hoge strevingen geïnspireerd worden en zal de goede naam van de Tathagata wijd en zijd gevierd worden.’” Daarop zei de tevoorschijn getoverde bodhisattva tot de Licchavi Vimalakirti: “Heel goed” en volgde zijn instructies op. Voor de ogen van alle bodhisattva’s keek hij naar boven en verdween. Ze zagen hem niet meer. Toen hij het Sarvagandhasugandha heelal bereikt had, boog hij neer aan de voeten van de Tathagata Sugandhakuta en zei: “Heer, de bodhisattva Vimalakirti buigt neer aan uw voeten en zegt: ‘Hebt u enige problemen, een licht ongemak of een lichte onrust? Bent u sterk en gezond, zonder klachten en leeft u in contact met het hoogste geluk?’ Dan vraagt hij, nadat hij honderdduizend keer aan de voeten van de Heer neergebogen is: ‘Moge de Heer genadig zijn en me de resten van zijn maaltijd geven om het boeddhawerk in het heelal dat Saha heet te volbrengen. Dan kunnen de levende wezens die naar lagere wegen streven de intelligentie verwerven om naar de grote dharma van de Boeddha te streven en zal de naam van de Boeddha wijd en zijd gevierd worden.” De bodhisattva’s van het boeddhaveld van de Tathagata Sugandhakuta waren verbaasd en vroegen de Tathagata Sugandhakuta: “Heer, waar is er zo’n groot wezen? Waar is het Saha heelal? Wat bedoelt hij met ‘degenen die naar lagere wegen streven’?” Zo bevraagd door deze bodhisattva’s zei de Tathagata Sugandhakuta: “Edele zonen, het Saha heelal ligt onder ons heelal, onder zoveel boeddhavelden als er zandkorrels in tweeënveertig Gangessen zijn. Daar onderricht de Tathagata Shakyamuni de dharma aan levende wezens die naar lagere wegen streven, in dat boeddhaveld dat besmet wordt door de vijf ontaardingen. De bodhisattva Vimalakirti, die in de onvoorstelbare bevrijding leeft, onderricht er de dharma aan de bodhisattva’s. Hij stuurt deze tevoorschijn getoverde bodhisattva naar hier om mijn naam te vieren, om de voordelen van dit heelal te tonen, en om de wortels van deugd van die bodhisattva’s te doen groeien.” De bodhisattva’s riepen uit: “Hoe groot moet die bodhisattva zelf zijn dat zijn tevoorschijn getoverde verschijning zo begiftigd is met bovennatuurlijke kracht, sterkte en onverschrokkenheid!” De Tathagata zei: “Deze bodhisattva is zo groot dat hij magische verschijningen naar alle boeddhavelden in de tien richtingen stuurt en al die verschijningen volbrengen het boeddhawerk voor alle levende wezens in al die boeddhavelden. Toen goot de Tathagata Sugandhakuta een beetje van zijn voedsel, dat doordrongen was van alle geurende, in een geurende kom en gaf die aan de tevoorschijn getoverde bodhisattva. En de negentig miljoen bodhisattva’s van dat heelal gaven zich op als vrijwilliger om met hem mee te gaan: “Heer, wij zouden ook naar dat Saha heelal willen gaan om er Boeddha Shakyamuni te dienen en Vimalakirti en die bodhisattva’s te zien.” De Tathagata zei: “Edele zonen, ga maar, als jullie denken dat het daarvoor het juiste moment is. Maar ga zonder jullie geuren, om de levende wezens daar niet gek en bedwelmd te maken. Verander jullie lichamen en verberg jullie schoonheid, om de levende wezens van de Saha wereld niet jaloers op jullie te laten worden. En vorm geen ideeën van minachting en afkeer voor dat heelal. Waarom? Edele zonen, een boeddhaveld is een veld van zuivere vrede, maar om de
levende wezens op te voeden openbaren de boeddha’s het zuivere domein van de Boeddha niet in één klap.” Toen nam de tevoorschijn getoverde bodhisattva het voedsel en vertrok met de negentig miljoen bodhisattva’s en door de kracht van de Boeddha en het bovennatuurlijke toedoen van Vimalakirti verdween hij uit het Sarvagandhasugandha heelal en stond hij in een fractie van een seconde weer in het huis van Vimalakirti. De Licchavi Vimalakirti schiep negentig miljoen leeuwentronen, net zoals diegenen die er al stonden, en de bodhisattva’s gingen erop zitten. Toen gaf de tevoorschijn getoverde bodhisattva de met voedsel gevulde kom aan Vimalakirti, en de geur van het voedsel doordrong de hele stad Vesali, en de zoete geur verspreidde zich door honderd heelallen. In de stad Vesali waren de brahmanen, huishouders en zelfs het hoofd van de Licchavi Candracchattra verbijsterd en vol van verwondering toen ze deze geur gewaarwerden. Hun lichaam en geest werden zo gezuiverd dat ze meteen naar het huis van Vimalakirti trokken, samen met alle vierentachtigduizend Licchavi’s. Daar zagen ze dat de bodhisattva’s op de hoge, brede en mooie leeuwentronen zaten en ze werden vervuld van bewondering en grote vreugde. Ze bogen allemaal neer voor de grote leerlingen en bodhisattva’s en gingen aan de kant zitten. En de goden van de aarde, de goden van de wereld van het verlangen en de goden van de wereld van de vorm kwamen, aangetrokken door de geur, ook naar het huis van Vimalakirti.[3] Toen zei de Licchavi Vimalakirti tot de oudere volgeling Sariputra en de grote volgelingen: “Eerbiedwaardigen, eet van het voedsel van de Tathagata! Het is nectar geparfumeerd door het grote mededogen. Maar fixeer jullie geest niet in enggeestige houdingen, want anders zijn jullie niet in staat om zijn gift te ontvangen.” Maar sommige volgelingen hadden al gedacht: “Hoe kan zulk een reusachtige menigte van zulk een kleine hoeveelheid voedsel eten?” Toen zei de tevoorschijn getoverde bodhisattva tot die volgelingen: “Eerbiedwaardigen, vergelijk jullie eigen wijsheid en verdiensten niet met de wijsheid en de verdiensten van de Tathagata! Waarom? De grote oceanen kunnen bijvoorbeeld opdrogen, maar dit voedsel zal nooit uitgeput geraken. Als alle levende wezens een eon lang een even grote hoeveelheid van dit voedsel aten als de massa van de berg Sumeru, dan zou het nog niet opraken. Waarom? Voortgekomen uit de onuitputtelijke moraliteit, concentratie en wijsheid[4], kunnen de resten van het voedsel van de Tathagata in deze kom niet uitgeput raken.” De hele bijeenkomst werd inderdaad bevredigd door dat voedsel en het voedsel raakte helemaal niet op. Nadat ze van dat voedsel gegeten hadden, groeide er in het lichaam van die bodhisattva’s, volgelingen, sakra’s, brahma’s, lokapala’s en andere levende wezens dezelfde gelukzaligheid als in de bodhisattva’s van het Sarvasukhamandita heelal. En uit hun huidporiën kwam een geur als dat van de bomen die in het Sarvagandhasugandha heelal groeien. Toen richtte de Licchavi Vimalakirti zich doelbewust tot die bodhisattva’s die van het boeddhaveld van de Tathagata Sugandhakuta gekomen waren: “Edele heren, hoe onderricht de Tathagata Sugandhakuta zijn dharma?” Ze antwoordden: “De Tathagata onderricht zijn dharma niet met geluiden of taal. Hij disciplineert de bodhisattva’s alleen door middel van geuren. Onder elke geurboom zit een bodhisattva en de boom scheidt geuren zoals deze af. Zodra hij die geur ruikt, bereikt de bodhisattva de concentratie die ‘de bron van alle bodhisattvadeugden’ heet. Zodra ze die concentratie bereiken, worden alle bodhisattvadeugden in hen voortgebracht.”
De bodhisattva’s vroegen dan aan de Licchavi Vimalakirti: “Hoe onderricht Boeddha Shakyamuni de dharma?” Vimalakirti antwoordde: “Beste heren, het is moeilijk om de levende wezens hier te disciplineren. Daarom onderricht hij hen met toespraken die geschikt zijn voor het disciplineren van de wilde en onbeschaafde levende wezens. Hoe onderricht hij de wilde en onbeschaafde levende wezens? Welke toespraken zijn geschikt? Dit zijn ze: ‘Dit is de hel, dit is de dierlijke wereld, dit is de wereld van de heer van de dood, dit zijn de tegenslagen, dit zijn de wedergeboorten met kreupele vermogens.’[5] Dit zijn de fysieke wandaden en dit zijn de gevolgen van de fysieke wandaden. Dit zijn de verbale wandaden en dit zijn de gevolgen van de verbale wandaden. Dit zijn de geestelijke wandaden en dit zijn de gevolgen van de geestelijke wandaden.’[6] Dit is doden, dit is stelen, dit is sexueel wangedrag, dit is liegen, dit is kwaadspreken, dit zijn harde woorden, dit is kletspraat. Dit is jaloezie, dit is kwaadwilligheid, dit is de verkeerde visie en dat zijn er de gevolgen van.’[7] Dit is gierigheid en dit is het effect ervan. Dit is immoraliteit, dit is haat, dit is luiheid en dat is de vrucht van de luiheid. Dit is onware wijsheid en dit is de vrucht van onware wijsheid. Dit zijn de overtredingen van de voorschriften. Dit is de gelofte van de persoonlijke bevrijding.’[8] Dit zou je moeten doen en dat niet. Dit is juist en dat zou opgegeven moeten worden. Dit is ontaarding en dat niet. Dit is zonde en dat stijgt boven de zonde uit. Dit is de weg en dat is de verkeerde weg. Dit is deugd en dat is boosheid. Dit is lovenswaardig en dat is onberispelijk. Dit is bezoedeld en dat is berispelijk. Dit is werelds en dat is transcendent. Dit is samengesteld en dat is niet-samengesteld. Dit is passie en dat is zuiverheid. Dit is het levensrad en dat is de bevrijding.’ Zo, door middel van deze verschillende uiteenzettingen van de dharma, traint Boeddha de geest van de levende wezens die net als wilde paarden zijn. Net als wilde paarden of wilde olifanten pas getemd zullen worden als de prikstok hen tot hun merg beïnvloedt, zo worden levende wezens die wild en moeilijk te beschaven zijn, pas gedisciplineerd als ze toespraken over allerlei soorten ellende horen.” De bodhisattva’s zeiden: “Zo wordt de grootheid van Boeddha Shakyamuni gevestigd. Het is prachtig hoe hij de arme en lage wilde levende wezens opvoedt, en toch zijn wonderbaarlijke kracht verbergt. En de bodhisattva’s die zich in een boeddhaveld met zulke intense moeilijkheden vestigen, moeten wel een onvoorstelbaar groot mededogen hebben!” De Licchavi Vimalakirti verklaarde: “Zo is dat, beste heren, het is zoals u het zegt. Het grote mededogen van de bodhisattva’s die hier reïncarneren is buitengewoon standvastig. In één enkel leven in dit heelal volbrengen ze veel weldaden voor de levende wezens. Zoveel weldaden zouden in het Sarvagandhasugandha heelal zelfs niet in honderdduizend eonen door de levende wezens volbracht kunnen worden. Waarom niet? Beste heer, in dit Saha heelal zijn er tien deugdelijke beoefeningen die in geen enkel ander boeddhaveld bestaan. Wat zijn die tien? Dit zijn ze: de armen overreden door vrijgevigheid, de immorelen overreden door moraliteit, de haatdragenden overreden door verdraagzaamheid, de luiaards overreden door inspanning, de geestelijk verwarden overreden door concentratie, de valse wijzen overreden door ware wijsheid; aan wie aan de acht tegenslagen lijdt tonen hoe ze die moeten overstijgen, de mahayana onderrichten aan de enggeestigen, diegene die de wortels van deugd niet voortgebracht hebben overreden door de wortels van deugd. En levende wezens onophoudelijk opvoeden door de vier verenigende middelen. In geen enkel ander boeddhaveld is er iemand die zich op deze tien beoefeningen begeeft.”
De bodhisattva’s vroegen verder: “Hoeveel kwaliteiten moet een bodhisattva hebben om veilig en wel naar een zuiver boeddhaveld te gaan nadat hij bij zijn dood van dit Saha heelal heengaat?” Vimalakirti antwoordde: “Nadat hij bij zijn dood van dit Saha heelal heengaat, moet een bodhisattva acht kwaliteiten hebben om veilig en wel een zuiver boeddhaveld te bereiken. Wat zijn die acht? Hij moet zelf beslissen: ‘Ik moet alle levende wezens ten goede komen zonder zelfs maar het kleinste voordeel voor mezelf voor ogen te houden. Ik moet alle ellende van alle levende wezens dragen en al mijn verzamelde wortels van deugd aan alle levende wezens geven. Ik mag geen enkele afkeer hebben tegenover eender welk levend wezen. Ik moet vreugde scheppen in alle bodhisattva’s alsof ze mijn leraar waren. Ik mag geen enkel onderricht negeren, of ik het nu al gehoord heb of niet. Ik moet mijn geest beheersen zonder jaloers te zijn op wat anderen winnen, en zonder trots te zijn op mijn eigen winst. Ik moet mijn eigen fouten onderzoeken en niet iemand anders zijn fouten verwijten. Ik moet plezier scheppen in de voortdurende alertheid en alle deugden waarlijk garanderen.’ Als een bodhisattva deze acht kwaliteiten heeft en hij bij zijn dood van dit Saha heelal heengaat, dan zal hij veilig en wel naar een zuiver boeddhaveld gaan.” Nadat de Licchavi Vimalakirti en de kroonprins Manjusri de daar verzamelde menigte zo hadden toegesproken, ontvingen honderdduizend levende wezens de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting en verwierven tienduizend bodhisattva’s het geduld tegenover de geboorteloosheid van de dingen. [1] Traditioneel moesten de monniken vóór het middaguur hun voedsel opgegeten hebben. Later op de dag eten was een overtreding van de kloosterregel. [2] Volgeling, eenzame wijze en bodhisattva > drie voertuigen. [3] Goden van de wereld van het verlangen en van de vorm > drie werelden of > deva [4] Moraliteit, concentratie en wijsheid: samenvatting van het achtvoudige pad > vier edele waarheden [5] Allemaal slechte incarnaties > zes bestaanstoestanden. [6] > karma [7] > tien voorschriften. [8] > paramita’s.
11 De les van het vernietigbare en het onvernietigbare Ondertussen werd het terrein in de tuin van Amrapali, waarop de Heer de dharma onderrichtte, groter en verscheen de hele bijeenkomst in een gouden gloed. Daarop vroeg de eerbiedwaardige Ananda aan Boeddha: “Heer, deze vergroting van de tuin van Amrapali en deze gouden gloed van de bijeenkomst - wat betekenen deze voorspoedige tekens?” Boeddha zei: “Ananda, deze voorspoedige tekens betekenen dat de Licchavi Vimalakirti en de kroonprins Manjusri, vergezeld door een grote menigte naar de Tathagata zullen komen.” Op dat moment zei de Licchavi Vimalakirti tot de kroonprins Manjusri: “Manjusri, laat ons deze vele levende wezens naar de Heer brengen, zodat ze de Tathagata kunnen zien en voor hem buigen!” Manjusri antwoordde: “Edele heer, stuur ze als u denkt dat de tijd daarvoor rijp is.” Daarop verrichtte de Licchavi Vimalakirti een fantastisch wonder waardoor hij de hele bijeenkomst, volledig met tronen en al, op zijn rechterhand zette, zich op magische wijze tot bij Boeddha bracht en hen op de grond zette. Hij boog neer aan de voeten van Boeddha, liep zeven keer met zijn handpalmen tegen elkaar links om hem heen en ging aan de kant zitten. De bodhisattva’s die van het boeddhaveld van de Tathagata Sugandhakuta gekomen waren, daalden van hun leeuwentronen neer, bogen neer voor Boeddha, brachten hun handpalmen in verering bij elkaar en gingen aan de zijkant zitten. En de andere bodhisattva’s, grote spirituele helden en grote volgelingen daalden ook neer van hun tronen, en nadat ze aan de voeten van Boeddha neergebogen waren, gingen ze ook aan de zijkant zitten. Op dezelfde manier bogen alle indra’s, brahma’s, lokapala’s en goden aan de voeten van Boeddha, brachten hun handpalmen in verering samen, en gingen aan de kant zitten. Toen zei Boeddha, nadat hij die de bodhisattva’s met zijn begroeting verblijd had: “Edele heren, neem plaats op jullie tronen!” Zo toegesproken door Boeddha namen ze plaats op hun tronen. Boeddha zei tot Sariputra: “Sariputra, zag je de bodhisattva’s, die besten onder de wezens, wonderbaarlijke dingen verrichten?” “Ik heb ze gezien, Heer.” “En welke voorstelling maakte je je met betrekking daartoe?” “Heer, ik maakte me de voorstelling van de onvoorstelbaarheid met betrekking daartoe. Hun activiteiten schenen me onvoorstelbaar tot op het punt dat ik niet in staat was om erover te denken, te oordelen, of ze zelfs maar in te beelden.” Toen vroeg de eerbiedwaardige Ananda aan Boeddha: “Heer, wat is deze geur? Ik heb nog nooit zoiets geroken!” Boeddha antwoordde: “Ananda, deze geur komt uit alle huidporiën van al deze bodhisattva’s.” Sariputra voegde daaraan toe: “Eerbiedwaardige Ananda, deze zelfde geur komt ook uit al onze poriën!” Ananda: “Waar komt deze geur vandaan?” Sariputra: “De Licchavi Vimalakirti kreeg wat voedsel van het heelal dat Sarvagandhasugandha heet, het boeddhaveld van de Tathagata Sugandhakuta. Dit parfum wordt afgescheiden door de lichamen van al wie van dat voedsel at.”
Toen richtte de eerbiedwaardige Ananda zich tot de Licchavi Vimalakirti: “Hoe lang zal deze geur blijven?” Vimalakirti: “Tot het verteerd is.” Ananda: “Wanneer zal het verteerd zijn?” Vimalakirti: “Het zal verteerd zijn na negenenveertig dagen, en de geur zal daarna nog zeven dagen afgescheiden worden, maar dan zullen er geen verteringsproblemen meer zijn. Bovendien, eerbiedwaardige Ananda, zal het bij de monniken die de ultieme standvastigheid niet bereikt hebben, en van dit voedsel eten, verteerd worden, als ze die standvastigheid bereiken. Als wie de standvastigheid bereikt heeft van dit voedsel eet, zal het niet verteerd worden tot zijn geest volledig bevrijd is. Als levende wezens die de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting niet ontvangen hebben hiervan eten, dan zal het verteerd worden zodra ze de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting ontvangen hebben. Als iemand die de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting wel ontvangen heeft van dit voedsel eet, zal het pas verteerd worden als hij de geduldige verdraagzaamheid bereikt heeft. Wie de geduldige verdraagzaamheid wel bereikt heeft, zal dit voedsel verteren als hij een bodhisattva geworden is, die nog maar één leven verwijderd is van het boeddhaschap. Eerbiedwaardige Ananda, het is zoals een medicijn dat ‘heerlijk’ genoemd wordt, dat de maag bereikt maar niet verteerd wordt zolang niet alle gif uit de weg geruimd is. Dan pas wordt het verteerd. Op die manier, eerbiedwaardige Ananda, wordt dit voedsel niet verteerd zolang niet alle gif van de passies uit de weg geruimd is. Pas dan wordt het verteerd.” Toen zei de eerbiedwaardige Ananda tot de Boeddha: “Heer, het is wonderbaarlijk dat dit voedsel het boeddhawerk volbrengt!” “Zo is dat, Ananda! Het is zoals je zegt, Ananda! Er zijn boeddhavelden die het boeddhawerk uitvoeren door middel van bodhisattva’s, door middel van licht, door middel van de boom van de verlichting, door middel van de lichamelijke schoonheid en de tekens van de Tathagata, door middel van religieuze gewaden, door middel van het goede, door middel van water, door middel van tuinen, door middel van paleizen, door middel van woningen, door middel van magische verschijnselen, door middel van de lege ruimte, door middel van lichten aan de hemel. Waarom is dat zo, Ananda? Omdat door deze verschillende middelen de levende wezens gedisciplineerd worden. Zo zijn er ook boeddhavelden, Ananda, die het boeddhawerk uitvoeren door levende wezens definities, woorden en voorbeelden aan te leren, zoals ‘dromen’, ‘beelden’, ‘de weerspiegeling van de maan in het water’, ‘echo’s’, ‘illusies’ en ‘luchtspiegelingen’ en die het boeddhawerk uitvoeren door woorden begrijpelijk te maken. Er zijn ook totaal zuivere boeddhavelden, Ananda, die het boeddhawerk volbrengen voor levende wezens zonder te spreken, door de stilte, de onuitdrukbaarheid en de niet-onderrichtbaarheid. Ananda, onder al de activiteiten, vreugden en beoefeningen van de boeddha’s, zijn er geen die het boeddhawerk niet uitvoeren, omdat ze allemaal levende wezens disciplineren. Ten slotte, Ananda, volbrengt Boeddha het boeddhawerk door middel van de vier mara’s en alle vierentachtigduizend soorten passies die de levende wezens aantasten. Ananda, dit is de dharmapoort die ‘de inleiding tot alle eigenschappen van een boeddha’ genoemd wordt. De bodhisattva die door deze dharmapoort gaat, ervaart vreugde noch trots wanneer hij geconfronteerd wordt met een boeddhaveld dat getooid is met de pracht van alle edele kwaliteiten, en ervaart droefenis noch afkeer als hij geconfronteerd wordt met een boeddhaveld zonder die pracht. Maar in elk geval brengt hij een diepe eerbied op voor alle tathagata’s. Het
is inderdaad wonderbaarlijk hoe alle boeddha’s die de gelijkheid van alle dingen begrijpen, alle soorten boeddhavelden manifesteren om levende wezens op te voeden. Ananda, de boeddhavelden zijn gevarieerd in hun specifieke eigenschappen, maar niet in de lucht die hen overkoepelt. Zo ook verschillen de tathagata’s in hun fysieke lichamen, maar niet in hun onbelemmerde kennis. Ananda, alle boeddha’s zijn hetzelfde met betrekking tot de vervolmaking van de eigenschappen van een boeddha. Dat wil zeggen: hun vorm, hun kleur, hun schittering, hun lichaam, hun tekens, hun nobiliteit, hun moraal, hun concentratie, hun wijsheid, hun bevrijding, hun kennis en hun visie van de bevrijding, hun krachten, hun onverschrokkenheid, hun bijzondere eigenschappen van een boeddha, hun grote liefde, hun groot mededogen, hun behulpzame bedoelingen, hun houding, hun beoefening, hun pad, hun levensduur, hun dharmaonderricht, hun opvoeding en bevrijding van de levende wezens en de zuivering van hun boeddhavelden. Daarom worden ze allemaal ‘volledig ontwaakten’, ‘tathagata’s’ en ‘boeddha’s’ genoemd. Ananda, zelfs al leefde je een eon, dan nog zou het niet gemakkelijk zijn voor jou om de uitgebreide betekenis en de precieze woordelijke betekenissen van deze drie namen grondig te begrijpen. En ook, Ananda, als alle levende wezens van dit heelal met zijn miljarden werelden zoals jij de meest vooraanstaande geleerde en het meeste begiftigd met geheugen en bezwering waren, en er een hele eon aan zouden wijden, dan nog zouden ze niet in staat zijn om de precieze en uitvoerige betekenis van de drie woorden ‘volledig ontwaakte’, ‘tathagata’ en ‘boeddha’ te vatten. Dus, Ananda, is de verlichting van de boeddha’s onmeetbaar en zijn de wijsheid en de welsprekendheid van de tathagata’s onvoorstelbaar.” Toen zei de eerbiedwaardige Ananda aan Boeddha: “Heer, vanaf vandaag zal ik mezelf nooit meer de meest vooraanstaande geleerde noemen.” Boeddha zei: “Wees niet ontmoedigd, Ananda. Waarom niet ? Ik verklaar dat jij onder de leerlingen de meest vooraanstaande geleerde bent, met uitzondering van de bodhisattva’s. Kijk Ananda, kijk naar de bodhisattva’s. Ze kunnen zelfs niet door de meest wijze mensen gepeild worden. Ananda, je kunt de diepte van de oceaan peilen, maar niet de diepte van de wijsheid, de kennis, het geheugen, de bezweringen of de welsprekendheid van de bodhisattva’s. Ananda, je zou gelijkmoedig moeten blijven tegenover de daden van de bodhisattva’s. Waarom? Ananda, deze wonderen die de Licchavi Vimalakirti verricht heeft, kunnen niet verricht worden door de volgelingen en de eenzame wijzen, die de wonderbaarlijke krachten verworven hebben, zelfs als ze er al hun toverkrachten gedurende honderdduizend miljoen eonen aan zouden wijden.”[1] Toen brachten al die bodhisattva’s van het boeddhaveld van de Tathagata Sugandhakuta hun handpalmen samen in verering, groetten de Tathagata Shakyamuni en spraken hem als volgt aan: “Heer, toen we voor het eerst in dit boeddhaveld aankwamen, vormden we er een negatief beeld van, maar nu laten we deze verkeerde idee vallen. Waarom? Heer, de domeinen van de boeddha’s en hun vaardigheid in bevrijdingstechnieken zijn onvoorstelbaar. Om levende wezens op te voeden, manifesteren ze bepaalde velden om de verlangens van bepaalde levende wezens tegemoet te komen. Heer, geef ons alstublieft een onderricht waardoor we ons u kunnen herinneren als we naar Sarvagundhasagundha teruggekeerd zijn.” Zo uitgenodigd, verklaarde Boeddha: “Edele zonen, er is een bevrijding van bodhisattva’s die ‘vernietigbaar en onvernietigbaar’ genoemd wordt. Jullie zouden je moeten oefenen in deze bevrijding. Waar gaat het hier over? ‘Vernietigbaar’ verwijst naar samengestelde dingen.
‘Onvernietigbaar’ verwijst naar het niet-samengestelde. Maar de bodhisattva zou nooit het samengestelde mogen vernietigen of in het niet-samengestelde rusten.[2] Geen samengestelde dingen vernietigen is de grote liefde niet verliezen; het grote mededogen niet opgeven; de alwetende geest die door grote standvastigheid voortgebracht wordt niet vergeten; niet in de positieve opvoeding van levende wezens versagen, de verenigende middelen niet verlaten; lichaam en leven op geven om de heilige dharma hoog te houden; nooit tevreden zijn met de wortels van deugd die al verzameld zijn; plezier scheppen in de behendige toewijding; niet lui zijn in het zoeken van de dharma; niet iets uit egoïsme achterhouden in het dharmaonderricht; je geen moeite getroosten om de tathagata’s te zien en te vereren; onverschrokken zijn in vrijwillige reïncarnaties; niet trots zijn op succes of gebukt gaan onder mislukking; wie niet gestudeerd heeft niet minachten of de geleerden respecteren alsof ze de Leraar zelf waren; de buitensporig gepassioneerden redelijk maken; plezier scheppen in eenzaamheid zonder er gehecht aan te zijn; niet naar je eigen geluk verlangen maar naar het geluk van de anderen; trance, meditatie en gelijkmoedigheid bezien alsof het de avici-hel was; de wereld bezien als de tuin van de bevrijding; bedelaars zien als spirituele leraars; het wegschenken van alle bezittingen beschouwen als een manier om het boeddhaschap te verwezenlijken; immorelen beschouwen als redders; de paramita’s als ouders beschouwen; de hulpwegen tot de verlichting als dienaren beschouwen; nooit op houden met de wortels van deugd te verzamelen; de deugden van alle boeddhavelden in je eigen boeddhaveld vestigen, onbeperkt zuivere offers aanbieden om de voorspoedige tekens en sporen te vervullen; lichaam, spraak en geest tooien door je van alle zonden te onthouden; gedurende onmetelijke eonen in reïncarnaties volharden en lichaam, spraak en geest zuiveren; ontmoediging vermijden door spirituele heldhaftigheid als je over de onmetelijke deugden van de Boeddha hoort; het scherpe zwaard van de wijsheid hanteren om de vijandelijke passies te kastijden; de aggregaten, de elementen en de zintuigen goed kennen om de last van alle levende wezens te kunnen dragen;[3] blaken van energie om de demonenlegers te overwinnen; kennis zoeken om trots te vermijden; met weinig verlangens tevreden zijn om de dharma hoog te houden; je niet mengen in wereldse dingen om alle mensen te verblijden; onberispelijk zijn in alle activiteiten om je aan de mensen aan te passen; de bovennatuurlijke kennis voortbrengen om alle plichten van de weldaad voor alle wezens echt te vervullen; bezweringen, geheugen en kennis verwerven om alle onderricht te onthouden; de niveaus van de spirituele vermogens van mensen begrijpen om de twijfels van alle levende wezens te verjagen; onovertroffen wonderbaarlijke dingen verrichten om de dharma te onderrichten; een onweerstaanbare manier van spreken hebben door een onbelemmerde welsprekendheid te verwerven; menselijk en goddelijk succes proeven door het pad van de tien paramita’s te zuiveren; het pad van de zuivere goddelijke gesteldheden vestigen door de vier onmetelijkheden te cultiveren; de boeddha’s uitnodigen om de dharma te onderrichten; vreugde in hen scheppen, hen bejubelen, en daardoor de melodieuze stem van een boeddha verwerven; lichaam, spraak en geest disciplineren en daardoor een constante spirituele vooruitgang volhouden; zonder gehechtheid aan wat dan ook zijn en zo het gedrag van een boeddha verwerven; de orde van de bodhisattva’s bijeenbrengen om wezens tot de mahayana aan te trekken; en op elk moment bewust alert zijn en geen enkele goede kwaliteit te verwaarlozen. Edele zonen, een bodhisattva die zichzelf zo op de dharma toelegt, is een bodhisattva die het samengestelde domein niet vernietigt. Wat is ‘niet rusten in het niet-samengestelde’? De bodhisattva beoefent de leegte, maar verwezenlijkt geen leegte. Hij beoefent de vormeloosheid, maar verwezenlijkt geen vormeloosheid. Hij beoefent de passieloosheid, maar verwezenlijkt geen passieloosheid.[4]
Hij beoefent het niet-doen, maar verwezenlijkt geen niet-doen. Hij kent de vergankelijkheid maar is niet zelfvoldaan over zijn wortels van de deugd. Hij ziet de ellende, maar reïncarneert vrijwillig. Hij kent de zelfloosheid, maar vernietigt zichzelf niet. Hij ziet de vrede, maar zoekt geen extreme vrede.[5] Hij koestert de eenzaamheid, maar vermijdt geen geestelijke en lichamelijke inspanningen. Hij ziet de ruimteloosheid, maar verlaat de ruimte van de goede handelingen niet. Hij ziet de gebeurteloosheid, maar verbindt er zich toe om de lasten van de levende wezens te dragen. Hij ziet de smetteloosheid, maar volgt het proces van de wereld. Hij ziet de bewegingloosheid, maar beweegt om alle levende wezens te ontwikkelen. Hij ziet de zelfloosheid, maar verlaat het grote mededogen voor alle levende wezens niet. Hij ziet de geboorteloosheid, maar valt niet in de ultieme voorbestemming van de volgelingen.[6] Hij ziet ijdelheid, vergeefsheid, insubstantialiteit, afhankelijkheid en ruimteloosheid, maar vestigt zich op verdiensten die niet ijdel zijn, op kennis die niet vergeefs is, op bedenkingen die substantieel zijn, op het streven naar de inwijding tot onafhankelijke kennis en op de familie van de boeddha’s in hun definitieve betekenis. Zo, edele zonen, rust een bodhisattva die naar zulk een dharma streeft niet in het nietsamengestelde en vernietigt hij geen samengestelde dingen. Bovendien, edele zonen, rust een bodhisattva niet in het niet-samengestelde om de opslagplaats van de verdiensten te volbrengen, en om de opslagplaats van de wijsheid te volbrengen vernietigt hij het samengestelde niet. Om de grote liefde te vervullen rust hij niet in het niet-samengestelde, en om het grote mededogen te vervullen vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om levende wezens op te voeden, rust hij niet in het niet-samengestelde, en om naar de eigenschappen van een boeddha te streven, vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om de tekens van het boeddhaschap te vervolmaken rust hij niet in het niet-samengestelde, en om de kennis van de alwetendheid te vervolmaken vernietigt hij geen samengestelde dingen. Uit vaardigheid in bevrijdende technieken rust hij niet in het niet-samengestelde, en door diepgaande analyse met zijn wijsheid vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om het boeddhaveld te zuiveren rust hij niet in het niet-samengestelde, en door de kracht van de gratie van de Boeddha vernietigt hij het niet-samengestelde niet. Omdat hij de noden van de levende wezens voelt, rust hij niet in het niet-samengestelde, en om de betekenis van de dharma waarlijk te tonen vernietigt hij geen samengestelde dingen. Door zijn opslagplaats van de wortels van deugd rust hij niet in het niet-samengestelde, en door zijn instinctief enthousiasme voor deze wortels van deugd vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om zijn gebeden te doen uitkomen rust hij niet in het niet-samengestelde, en omdat hij geen wensen heeft vernietigt hij geen samengestelde dingen. Omdat zijn positieve gedachten zuiver zijn, rust hij niet in het niet-samengestelde, en omdat zijn standvastigheid zuiver is vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om met de vijf vormen van kennis te kunnen spelen rust hij niet in het niet-samengestelde, en door de zes overstijgende vormen van kennis van een boeddha vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om de zes paramita’s te vervullen rust hij niet in het samengestelde, en om de tijd te vervullen vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om de schatten van de dharma te vergaren rust hij niet in het niet-samengestelde, en omdat hij niet van een enggeestig onderricht houdt, vernietigt hij geen samengestelde dingen. Omdat hij alle medicijnen van de dharma verzamelt rust hij niet in het niet-samengestelde, en om het medicijn van de dharma op gepaste wijze toe te dienen vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om zijn verbintenissen te bevestigen rust hij niet in het niet-samengestelde, en om elke mislukking van deze verbintenissen te herstellen, vernietigt hij geen samengestelde dingen. Om alle elixirs van de dharma te brouwen rust hij niet in het
niet-samengestelde en om de nectar van deze subtiele dharma uit te dragen, vernietigt hij geen samengestelde dingen. Omdat hij alle ziektes die voortkomen uit de passies door en door kent rust hij niet in het niet-samengestelde, en om alle ziektes van alle levende wezens te genezen vernietigt hij geen samengestelde dingen. Zo, edele zonen, vernietigt de bodhisattva geen samengestelde dingen en rust hij niet in het niet-samengestelde. Dat is de bevrijding van de bodhisattva die ‘vernietigbaar en onvernietigbaar’ genoemd wordt. Edele heren, hiernaar moeten jullie ook streven.” Nadat de bodhisattva’s dit onderricht gehoord hadden, waren ze bevredigd, verrukt en eerbiedig. Ze waren vervuld van vreugde en geluk. Om Boeddha Shakyamuni en de bodhisattva’s van het Saha heelal en ook dit onderricht te eren, bedekten ze de hele aarde van dit heelal met zijn miljarden werelden kniehoog met geurend poeder, wierook, geuren en bloemen. Nadat ze het hele gevolg van de Tathagata begroet hadden, bogen ze hun hoofd aan de voeten van Boeddha, liepen drie keer links om hem heen, en zongen een loflied op hem. Toen verdwenen ze uit dit heelal en in een oogwenk waren ze terug in het Sarvagandhasugandha heelal. [1] Volgeling, eenzame wijze, bodhisattva > drie voertuigen. [2] In de hinayanascholen maakten men onderscheid tussen de samengestelde verschijnselen en het nietsamengestelde nirvana en plaatste die op dualistische wijze tegenover elkaar. [3] De (>) vijf aggregaten, de (>) vier elementen, en de (>) zes zintuigen: de hele wereld, d.w.z.: subject, object en hun contact. [4] Leegte, vormeloosheid en passieloosheid > drie poorten van de bevrijding. [5] Vergankelijkheid, ellende en zelfloosheid > drie merktekens. [6] Volgeling > drie voertuigen.
12 Zicht op het Abhirati heelal en de Tathagata Aksobhya[1] Daarop zei Boeddha tot de Licchavi Vimalakirti: “Edele zoon, als je de Tathagata zou zien, hoe bekijk je hem dan?” Zo toegesproken zei de Licchavi Vimalakirti tot Boeddha: “Heer, als ik de Tathagata zou zien, zou ik hem bekijken door geen Tathagata te zien. Waarom? Ik zie hem als niet-geboren uit het verleden, niet naar de toekomst gaand, en niet verwijlend in het heden. Waarom? Hij is de essentie die de werkelijkheid van de materie is, maar is geen materie. Hij is de essentie die de werkelijkheid van de gewaarwording is, maar is geen gewaarwording. Hij is de essentie die de werkelijkheid van de waarneming is, maar is geen waarneming. Hij is de essentie die de werkelijkheid van het hersenspinsel is, maar is geen hersenspinsel. Hij is de essentie die de werkelijkheid van het bewustzijn is, maar is zelf geen bewustzijn. Zoals het element ruimte, verwijlt hij in geen enkel van de vier elementen. Hij overstijgt het bereik van het oog, het oor, de neus, de tong, het lichaam en het verstand en wordt dus niet voortgebracht door de zes zintuigen.[2] Hij is niet betrokken in de drie werelden, is vrij van de drie vergiften en is verbonden met de drie poorten van de bevrijding, is begiftigd met de drie vormen van kennis, en heeft het onverwerfbare waarlijk verworven. De Tathagata heeft het uiterste van de onthechting van alle dingen bereikt, maar hij is geen werkelijkheidslimiet. Hij verwijlt in de ultieme werkelijkheid, maar er is geen verband tussen die werkelijkheid en hem. Hij wordt niet door oorzaken voortgebracht en hangt niet af van voorwaarden. Hij is niet zonder eigenschappen maar heeft ook geen eigenschappen. Hij heeft geen enkelvoudige of meervoudige aard. Hij is geen denkbeeld, geen mentale constructie, noch een niet-denkbeeld. Hij is niet de andere oever, noch deze oever, noch iets ertussen. Hij is niet hier of daar, noch ergens anders. Hij is dit noch dat. Hij kan niet door het bewustzijn ontdekt worden en is ook niet inherent in het bewustzijn. Hij is duisternis noch licht. Hij is naam noch teken. Hij is zwak noch sterk. Hij leeft in geen land of richting. Hij is goed noch kwaad. Hij is samengesteld noch niet-samengesteld. Hij kan niet verklaard worden als iets met welke betekenis dan ook. De Tathagata is vrijgevigheid noch gierigheid, moraal noch immoraliteit, verdraagzaamheid noch kwaadwilligheid, inspanning noch luiheid, concentratie noch verstrooiing, wijsheid noch dwaasheid.[3] Hij is niet uit te drukken. Hij is waarheid noch onwaarheid, hij is geen ontsnapping van de wereld noch een mislukking van uit de wereld te ontsnappen; geen oorzaak van betrokkenheid in de wereld en ook niet geen oorzaak van betrokkenheid in de wereld; hij is het ophouden van alle theorie en elke beoefening. Hij is geen veld van verdiensten en ook niet geen veld van verdiensten; hij is geen offers waardig noch onwaardig; hij is geen object en je kunt er niet mee in contact komen; hij is geen geheel noch een conglomeraat. Hij overstijgt alle berekeningen. Hij kent zijn gelijke niet, maar is gelijk aan de ultieme werkelijkheid van alle dingen. Hij is ongeëvenaard, vooral in inspanning. Hij overstijgt elke maat. Hij gaat niet weg, hij blijft niet en steekt niet over. Hij wordt niet gezien of gehoord, wordt niet onderscheiden en is niet gekend. Hij is zonder enige complicatie, omdat hij de gelijkmoedigheid van de alwetendheid bereikt heeft. Hij is gelijkmoedig tegenover alle dingen en maakt geen discriminerend onderscheid. Hij is zonder verwijt, zonder uitspattingen, zonder ontaarding, zonder begripsvorming, en zonder geïntellectualiseer. Hij is zonder activiteit, zonder geboorte, zonder
verschijnen, zonder oorsprong, zonder voortbrengen en zonder niet-voortbrengen. Hij is zonder angst of onderbewustzijn, zonder verdriet of vreugde en zonder druk. Geen enkel woordelijk onderricht kan hem uitdrukken. Zo is het lichaam van de Tathagata en zo zou hij gezien moeten worden. Wie zo ziet, ziet echt. Wie anders ziet, ziet onware dingen.” De eerbiedwaardige Sariputra vroeg toen aan Boeddha: “Heer, in welk boeddhaveld stierf de edele Vimalakirti voor hij in dit boeddhaveld reïncarneerde?” Boeddha zei: “Sariputra, vraag deze goede man zelf waar hij stierf om hier te reïncarneren.” Toen vroeg de eerbiedwaardige Sariputra aan de Licchavi Vimalakirti: “Edele heer, waar stierf u om hier te reïncarneren?” Vimalakirti verklaarde: “Is er iets tussen de dingen die je ziet, oudere volgeling, dat sterft of herboren wordt?” Sariputra: “Er is niets dat sterft of herboren wordt.” Vimalakirti: “Eerbiedwaardige Sariputra, als alle dingen niet geboren of herboren worden, waarom vraag je dan: ‘Waar stierf u om hier te reïncarneren?’ Eerbiedwaardige Sariputra, als je een man of een vrouw die door een tovenaar tevoorschijn getoverd was vroeg waar hij of zij gestorven was om hier te reïncarneren, wat denk je dan dat hij of zij zou antwoorden?” Sariputra: “Edele heer, een toververschijnsel sterft niet en wordt ook niet herboren.” Vimalakirti: “Eerbiedwaardige Sariputra, zei de Tathagata niet dat alle dingen de natuur van een toververschijnsel hebben?” Sariputra: “Ja, edele heer, dat is inderdaad zo.” Vimalakirti: “Eerbiedwaardige Sariputra, de dood is het einde van een uitvoering en de wedergeboorte is de voortzetting van een uitvoering. Maar hoewel een bodhisattva sterft, maakt hij geen einde aan het uitvoeren van de wortels van deugd. En hoewel hij herboren wordt, is hij geen aanhanger van de voortzetting van de zonde.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Sariputra, deze heilige man kwam naar hier vanuit de aanwezigheid van de Tathagata Aksobhya in het Abhirati heelal.” Sariputra: “Heer, het is wonderbaarlijk dat deze heilige mens uit zulk een zuiver boeddhaveld als Abhirati van een boeddhaveld kan genieten dat zo vol gebreken is als dit Saha heelal.” De Licchavi Vimalakirti zei: “Sariputra, wat denk je? Vergezelt het licht van de zon de duisternis?” Sariputra: “Zeker niet, heer!” Vimalakirti: “Dus zijn de twee er nooit tegelijkertijd.” Sariputra: “Edele heer, die twee zijn er nooit tegelijkertijd. Zodra de zon opkomt, is alle duisternis vernietigd.” Vimalakirti: “Waarom komt de zon dan op boven de aarde?” Sariputra: “Om de wereld te verlichten en de duisternis uit de weg te ruimen.” Vimalakirti: “Op dezelfde wijze, eerbiedwaardige Sariputra, reïncarneert de bodhisattva vrijwillig in onzuivere boeddhavelden om de levende wezens te zuiveren, om het licht van de wijsheid te doen schijnen, en om de duisternis weg te vegen. Hij is niet verbonden aan de passies, dus verjaagt hij de duisternis van de passies van alle levende wezens.” Daarop voelde de hele menigte het verlangen om het Abhirati heelal, de Thatagata Aksobhya, zijn bodhisattva’s en zijn grote volgelingen te zien. Boeddha kende de gedachten van de hele
menigte en zei tot de Licchavi Vimalakirti: “Edele zoon, deze menigte wil het Abhirati heelal en de Tathagata Aksobhya zien, toon het hen.” Toen bedacht de Licchavi Vimalakirti: “Zonder van mijn ligbank recht te komen, zal ik met mijn rechterhand het Abhirati heelal vastnemen en alles wat het bevat - zijn honderdduizenden bodhisattva’s, zijn verblijfplaatsen van deva’s, naga’s, yaksa’s, gandharva’s en asura’s, omringd door zijn Cakravadagebergte, zijn rivieren, zijn meren, zijn fonteinen, zijn zeeën en andere wateren, zijn berg Sumeru en andere bergen en bergketens, zijn maan, zijn zon en zijn sterren, zijn deva’s, naga’s, yaksa’s, gandharva’s en asura’s zelf, zijn Brahma en zijn gevolg, zijn dorpen, steden, provincies, koninkrijken, mannen, vrouwen en huizen, zijn bodhisattva’s, zijn volgelingen, zijn boom van de verlichting van de Tathagata Aksobhya en de Tathagata Aksobhya zelf, die temidden van een bijeenkomst zo groot als de oceaan, de dharma onderricht. Ook de lotussen die het boeddhawerk bij de levende wezens volbrengen, de met drie juwelen bezette ladder die van de aarde tot de trayastrimsahemel reikt en waarop de goden van die hemel naar de wereld afdalen om de Tathagata Aksobhya te zien, te eren, en te dienen en de dharma te horen, en waarop de mensen van de aarde naar de trayastrimsahemel opklimmen om die goden op te zoeken. Zoals een pottenbakker met zijn wiel zal ik dat heelal met zijn opslagplaats van ontelbare deugden, van zijn waterbasis tot zijn akanisthahemel tot een minuscule omvang herleiden en het als een bloemenslinger voorzichtig naar dit Saha heelal brengen om het aan de menigte te laten zien.” Toen concentreerde de Licchavi Vimalakirti zich en verrichtte zulk een wonder dat hij het Abhirati heelal tot een minuscule omvang herleidde, het in zijn rechterhand nam en naar dit Saha heelal bracht. In dat Abhirati heelal riepen de volgelingen, bodhisattva’s, goden en mensen die de kennis van het goddelijke oog bezaten allemaal uit: “Heer, we worden weggevoerd! Sugata, we worden weggevoerd! Bescherm ons, o Tathagata!”[4] Maar om hen te disciplineren zei Tathagata Aksobhya tot hen: “Jullie worden door de bodhisattva Vimalakirti weggevoerd, dat is niet mijn zaak.” De andere mensen en goden werden helemaal niet gewaar dat ze ergens heengevoerd werden. Hoewel het Abhirati heelal in het Saha heelal was binnengebracht, was het Saha heelal niet groter of kleiner geworden, niet samen gedrukt of belemmerd. Het Abhirati heelal was ook niet inwendig afgenomen en beide universa verschenen als tevoren. Daarop vroeg Boeddha Shakyamuni aan de menigte: “Vrienden, aanschouw de pracht van het Abhirati heelal, de Tathagata Aksobhya, de versiering van zijn boeddhaveld en de pracht van deze volgelingen en bodhisattva’s.” Ze antwoordden: “We zien ze, Heer!” Boeddha zei: “De bodhisattva’s die zulk een boeddhaveld willen omhelzen, zouden zich in alle bodhisattva-oefeningen van de Tathagata Aksobhya moeten bekwamen.” Terwijl Vimalakirti met zijn toverkracht hen zo het Abhirati heelal en de Tathagata Aksobhya liet zien, ontvingen honderdveertig duizend levende wezens onder de mensen en de goden van het Saha heelal de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting, en ze zeiden allemaal een gebed op om in het Abhirati heelal herboren te worden. En Boeddha voorspelde dat ze in de toekomst allemaal in het Abhirati heelal herboren zouden worden. En de Licchavi Vimalakirti, die zo alle levende wezens opgevoed had die op deze wijze opgevoed konden worden, bracht het Abhirati heelal weer op zijn vorige plaats. De Heer zei dan tot de eerbiedwaardige Sariputra: “Sariputra, zag je het Abhirati heelal en de Tathagata Aksobhya?”
Sariputra antwoordde: “Ik zag het, Heer! Moge alle levende wezens in zulk een schitterend boeddhaveld leven! Moge alle levende wezens zulke toverkrachten hebben als de edele Licchavi Vimalakirti! We hebben een groot voordeel ondervonden met zulk een heilige man te zien. We hebben een groot voordeel opgedaan met zulk een dharmaonderricht te horen, of de Tathagata nu zelf nog bestaat of al de ultieme bevrijding bereikt heeft. Daarom is het niet nodig om dat grote voordeel te vermelden aan iemand die het gehoord heeft en het gelooft, erop vertrouwt, het omhelst, het herinnert, het leest, er diep in doordringt, en nadat hij er geloof in gevonden heeft, het onderricht opzegt en aan anderen toont, er zich toelegt op de discipline van de meditatie op dit onderricht. De levende wezens die dit dharmaonderricht juist begrijpen, zullen de schat van de dharmajuwelen verkrijgen. Wie dit dharmaonderricht juist bestudeert, zal de gezel van de Tathagata worden. Wie de volgelingen van deze doctrine eert en dient, zal de ware beschermer van de dharma zijn. Wie dit dharmaonderricht neerschrijft, leert en eert, zal door de Tathagata thuis bezocht worden. Wie vreugde schept in dit dharmaonderricht zal alle verdiensten omhelzen. Wie het aan anderen onderricht, zelfs al is het niet meer dan één enkel vers of vier regels, of één enkel samenvattend vers van dit dharmaonderricht, zal het grote dharmaoffer plengen. En wie zijn verdraagzaamheid, zijn ijver, zijn intelligentie, zijn onderscheidingsvermogen, zijn visie en zijn strevingen aan dit dharmaonderricht wijdt, zal hierdoor onderworpen worden aan de voorspelling van het toekomstige boeddhaschap!” [1] Abhirati en Aksobhya > boeddhaveld > familie van tathagata’s. [2] Materie, gewaarwording, waarneming, hersenspinsel en bewustzijn > vijf aggregaten. De aggregaten, de vier elementen en de zes zintuigen vormen samen de hele wereld: subject, object en hun contact. [3] Vrijgevigheid, moraal, verdraagzaamheid, inspanning, concentratie en wijsheid > paramita’s. [4] Goddelijk oog > vijf ogen; Sugata > tien titels van de Boeddha.
Nawoord Wat vooraf ging, en de overdracht van de heilige dharma Toen zei Sakra, de prins van de goden[1] tot Boeddha: “Heer, ik heb van de Tathagata en van Manjusri, de kroonprins van de wijsheid, al vele honderdduizenden soorten dharmaonderricht gehoord, maar nog nooit heb ik een dharmaonderricht gehoord dat zo opmerkelijk is als deze opleiding in de toegang tot de methode van de onvoorstelbare transformaties. Heer, de levende wezens die dit dharmaonderricht gehoord hebben, het aannemen, het onthouden, het lezen en grondig begrijpen, zullen zonder twijfel de ware voertuigen van de dharma zijn. Het is niet nodig om degenen te vermelden die zich toeleggen op de discipline van de meditatie. Zij zullen elke mogelijkheid op een ongelukkig leven afsnijden, ze zullen hun weg tot alle fortuinlijke levens openen, ze zullen voor altijd door alle boeddha’s verzorgd worden. Ze zullen alle tegenslagen te boven komen en altijd alle demonen overwinnen. Ze zullen het pad van de bodhisattva beoefenen, hun plaats op de zetel van de verlichting innemen en het domein van de tathagata’s waarlijk binnengaan. Heer, de edele zonen en dochters die deze uiteenzetting van de dharma zullen onderrichten en beoefenen, zullen geëerd en gediend worden door mij en mijn volgelingen. Mijn volgelingen en ik zullen naar de dorpen, steden, staten, koninkrijken en hoofdsteden komen waar dit dharmaonderricht in praktijk gebracht, verkondigd en gedemonstreerd wordt, om naar de dharma te komen luisteren. Ik zal de ongelovigen met geloof inspireren en ik zal mijn hulp en bescherming garanderen aan wie in de dharma gelooft en hem hooghoudt.” Na deze woorden zei Boeddha tot Sakra, de prins van de goden: “Prachtig! Prachtig, prins van de goden! De Tathagata is blij over je goede woorden. Prins van de goden, de verlichting van de boeddha’s van het verleden, het heden en de toekomst wordt in deze dharmatoespraak uitgedrukt. Daarom, prins van de goden, zullen de edele zonen en dochters die dit aannemen, herhalen, grondig begrijpen, volledig overschrijven en er een boek van maken, en het eren, hierdoor eer betonen aan de boeddha’s van het verleden, het heden en de toekomst.” Laten we veronderstellen, prins van de goden, dat dit heelal met zijn miljarden werelden zo vol van tathagata’s was als bosjes van suikerriet, rozen, en bamboestruikgewas, en dat een edele zoon of dochter hen gedurende een eon of langer eerde, aanbad en hen allerlei soorten steun en offers aanbood. En laten we veronderstellen dat hij of zij elk van deze tathagata’s die de hoogste bevrijding binnengegaan zijn eerde door hun lichamen op te baren in een gedenkingsstoepa van edelstenen, elk zo groot als een wereld met zijn vier continenten, en zo hoog als in de wereld van Brahma, getooid met parasols, vaandels, vlaggen en lampen. En laten we tenslotte veronderstellen dat hij of zij, na al deze stoepa’s opgericht te hebben, een eon of meer wijdden aan hen bloemen, geuren, vaandels en vlaggen te offeren, onder tromgeroffel en muziek. Als ze dat gedaan hadden, wat denk je dan, prins van de goden? Zou die edele zoon of dochter dan veel verdiensten verwerven met zulke activiteiten?” Sakra, de prins van de goden, antwoordde: “Veel verdiensten, Heer! Veel verdiensten, o Sugata! Zelfs honderdduizenden miljoenen eonen zouden niet volstaan om de grenzen van de verdiensten te meten die deze edele zoon of dochter daarbij zou vergaren.” Boeddha zei: “Heb vertrouwen, prins van de goden, en begrijp dit: Eender wie dit dharmaonderricht dat ‘instructies in de onvoorstelbare bevrijding’ heet, aanvaardt, opzegt en grondig begrijpt, zal grotere verdiensten vergaren dan wie de eerder genoemde daden uitvoert. Waarom? Omdat, prins van de goden, de verlichting van de boeddha’s uit de dharma voortkomt,
en men hen eert door de dharma te vereren, niet door materiële aanbidding. Zo wordt het onderricht, prins van de goden, en zo moet je het begrijpen.” Boeddha zei verder tot Sakra, de prins van de goden: “Eens, prins van de goden, lang geleden, meer dan ontelbare, immense, onmeetbare, onvoorstelbare eonen geleden, verscheen de Tathagata die Bhaisajyaraja heette op de wereld: een heilige, volmaakt en volledig verlicht, begiftigd met kennis en gedrag, een zalige, een kenner van de wereld, een onvergelijkbare kenner van mensen die beschaafd moeten worden, een leraar van goden en mensen, een Heer, een Boeddha. Hij verscheen in het eon dat Vicarana heette, in een heelal dat Mahavyuaha heette. De levensduur van deze Tathagata Bhaisajyaraja, de volmaakt en volledig verlichte, was twintig korte eonen. Er waren zesendertig miljoen miljard leerlingen en twaalf miljoen miljard bodhisattva’s in zijn gevolg. In dezelfde periode, prins van de goden, was er een universele monarch die koning Ratnacchattra heette, die over de vier continenten heerste en zeven waardevolle juwelen bezat. Hij had duizend heldhaftige en sterke zonen die in staat waren om vijandelijke legers te verslaan. Deze koning Ratnacchattra eerde de Tathagata Bhaisajyaraja en zijn gevolg vijf korte eonen lang met veel schitterende offerandes. Op het einde van deze periode zei koning Ratnacchattra tot zijn zonen: ‘Omdat ik tijdens mijn heerschappij de Tathagata aanbeden heb, zouden jullie hem op jullie beurt ook moeten aanbidden.’ De duizend prinsen stemden toe, gehoorzaamden hun vader de koning, en met zijn allen aanbaden ze de Tathagata Bhaisajyaraja nog vijf korte eonen met allerlei soorten schitterende offerandes. Onder hen was er een prins die Candracchattra heette, die zich in eenzaamheid terugtrok en dacht: ‘Is er geen andere, betere, en nog nobelere aanbidding dan deze?’ Toen spraken de goden door de bovennatuurlijke kracht van de Boeddha Bhaisajyaraja vanuit de hemel tot hem: ‘Goede man, de hoogste aanbidding is de dharma-aanbidding.’ Candracchattra vroeg hen: ‘Wat is deze dharma-aanbidding?’ De goden antwoordden: ‘Goede man, ga naar de Tathagata Bhaisajyaraja, vraag hem over de dharma-aanbidding en hij zal je het allemaal uitleggen.’ Toen ging de prins Candracchattra naar Bhaisajyaraja, de heilige, de Tathagata, de onovertroffen volmaakte verlichte. Toen hij hem benaderde, boog hij neer aan zijn voeten, liep drie keer links om hem heen, ging aan de kant zitten en vroeg: ‘Heer, ik heb over een ‘dharma-aanbidding’ gehoord die elke andere aanbidding overtreft. Wat is deze dharma-aanbidding?’ De Tathagata Bhaisajyaraja zei: ‘Edele zoon, de dharma-aanbidding is de aanbidding van de toespraken die de Tathagata onderricht. Deze toespraken zijn diep en diepzinnig in verlichting. Ze komen niet overeen met het wereldse en zijn moeilijk te begrijpen, moeilijk om te zien en moeilijk om te verwezenlijken. Ze zijn subtiel, precies en uiteindelijk onbegrijpelijk. Als geschriften zijn ze verzameld in de canon van de bodhisattva’s, bestempeld met de insignes van de koning van de bezweringen en onderrichtingen. Ze openbaren het onomkeerbare wiel van de dharma, omdat ze vanuit de zes paramita’s tevoorschijn komen, gezuiverd van elke onware notie. Ze zijn begiftigd met de zevenendertig hulpmiddelen tot de verlichting en belichamen de zeven ontwakingsfactoren. Ze leiden levende wezens in tot het grote mededogen en onderrichten hen de grote liefde. Ze ruimen alle overtuigingen van de demonen uit de weg en tonen de onderlinge afhankelijkheid. Ze bevatten de boodschap van zelfloosheid, levend-wezen-loosheid, persoonloosheid, leegheid, vormeloosheid, passieloosheid, niet-uitvoering, niet-voortbrenging, en niet-verschijnen.
Ze maken het verwerven van de zetel van de verlichting mogelijk en brengen het wiel van de dharma in beweging. Ze worden bevestigd en geprezen door de hoofden van de goden, naga’s, yaksa’s, gandharva’s, asura’s, kimnara’s en mahogara’s. Ze bewaren ononderbroken de erfenis van de heilige dharma, bevatten de schat van de dharma en stellen het hoogtepunt van de dharma-aanbidding voor. Ze worden door alle heilige wezens hooggehouden en onderrichten alle bodhisattvabeoefeningen. Ze wekken het niet verkeerd begrepen inzicht van de dharma in zijn hoogste betekenis op. Ze bevestigen dat alle dingen onbestendig, ellendig, zelfloos en vredig zijn en vatten de dharma zo samen.[2] Ze veroorzaken het opgeven van de gierigheid, immoraliteit, kwaadwilligheid, luiheid, vergeetachtigheid, dwaasheid, en jaloezie, en slechte overtuigingen, geloof in objecten en elk verzet.[3] Ze worden door alle boeddha’s geprezen. Ze zijn de medicijnen voor de neigingen tot het wereldse leven en manifesteren op authentieke wijze het grote geluk van de bevrijding. Zulke geschriften juist onderrichten, hooghouden, onderzoeken en begrijpen en zo de heilige dharma in je eigen leven incorporeren, dat is de dharma-aanbidding. Bovendien, edele zoon, bestaat de dharma-aanbidding uit de bepaling van de dharma volgens de dharma; de toepassing van de dharma volgens de dharma; harmoniëring met de onderlinge afhankelijkheid, het vrij zijn van extremistische overtuigingen, het verwerven van het geduld tegenover de uiteindelijke geboorteloosheid en het niet-verschijnen van de dingen; het verwezenlijken van de zelfloosheid en levend-wezen-loosheid; de onthouding van ruzie over oorzaken en voorwaarden, zonder twist of discussie; het niet hebzuchtig zijn; het vrij zijn van egoïsme; het steunen op de betekenis en niet op de letterlijke uitdrukking; het steunen op kennis en niet op bewustzijn; het steunen op de hoogste onderrichtingen waarvan de betekenis bepaald is en niet blijven hangen op de oppervlakkige onderrichtingen die in betekenis interpreteerbaar zijn; het steunen op de werkelijkheid en niet blijven hangen op opinies die uit persoonlijke authoriteit voortkomen; het op juiste wijze realiseren van de werkelijkheid van Boeddha; het realiseren van de uiteindelijke afwezigheid van een fundamenteel bewustzijn; en het overwinnen van de gewoonte om je aan een uiteindelijke grond te hechten. Tenslotte, als je de vrede bereikt door alles te stoppen - van onwetendheid tot ouderdom, dood, verdriet, geweeklaag, ellende, angst en problemen - en als je je realiseert dat levende wezens eindeloos opinies hebben over deze twaalf schakels van het onderlinge afhankelijke ontstaan,[4] en je dan, edele zoon, aan geen enkele visie meer vasthoudt, dan wordt dit ‘de onovertroffen dharma-aanbidding’ genoemd.’ Prins van de goden, toen de prins Candracchattra deze definitie van de dharma-aanbidding van de Tathagata Bhaisajyaraja hoorde, verwierf hij het geduld van de hoogste geboorteloosheid. Hij nam zijn kleren en sierraden, bood ze aan de Boeddha Bhaisajyaraja aan en zei: ‘Als de Tathagata in de ultieme bevrijding zal zijn, wil ik deze heilige dharma verdedigen, om hem te beschermen en hem te aanbidden. Moge de Tathagata me zijn bovennatuurlijke zegen geven, opdat ik in staat moge zijn om Mara en alle moeilijkheden te overwinnen om de heilige dharma van Boeddha in al mijn levens te incorporeren!’ De Tathagata Bhaisajyaraja kende de grote vastberadenheid van Candracchattra en voorspelde hem dat hij in een latere tijd, in de toekomst, de beschermer, de bewaker en de verdediger van de stad van de heilige dharma zou worden. Toen, prins van de goden, verliet Candracchattra uit groot geloof in de Tathagata het huiselijke leven om het thuisloze leven van een monnik te leiden, en toen hij dat gedaan had, deed hij grootse inspanningen om deugd te verwerven. Nadat hij met grote inspanningen goed in de deugd gevestigd was, bracht hij snel de vijf bovennatuurlijke vormen van kennis voort, begreep hij bezweringen en verwierf de
onoverwinnelijke welsprekendheid. Toen de Tathagata Bhaisajyaraja de hoogste bevrijding bereikte, deed Candracchattra, door de kracht van zijn bovennatuurlijke kennis en door de macht van zijn bezweringen, het wiel van de dharma draaien, net zoals de Tathagata Bhaisajyaraja, en bleef dat tien korte eonen lang doen. Prins der goden, terwijl de monnik Candracchattra zichzelf zo inspande om de heilige dharma te beschermen, bereikten duizenden miljoenen levende wezens het stadium van onomkeerbaarheid op het pad tot de onovertroffen volmaakte verlichting, werden veertien miljard wezens gedisciplineerd in de voertuigen van de volgelingen en van de eenzame wijzen,[5] en werden ontelbare levende wezens in de menselijke en hemelse domeinen herboren. Misschien vraag je je af, prins van de goden, of twijfel je enigszins of die koning Ratnacchattra toen al dan niet iemand anders was dan de huidige Tathagata Ratnarcis. Daar moet je niet aan twijfelen, want de huidige Tathagata Ratnarcis was toen de universele koning Ratnacchattra. De duizend zonen van koning Ratnacchattra zijn nu de duizend bodhisattva’s van de huidige gezegende eon, waarin duizend boeddha’s in de wereld zullen verschijnen. Onder hen zijn Krakucchanda en anderen al geboren, en wie nog moet geboren moet worden - van Kakutsunda tot Tathagata Roca. Misschien, prins van de goden, vraag je jezelf af of die prins Candracchattra, die de heilige dharma van de Tathagata Bhaisajyaraja in dat leven ontving, niemand anders was dan ikzelf. Maar daar moet je niet aan twijfelen, want ik was in dat leven toen prins Candracchattra. Dus is het belangrijk om weten, prins van de goden, dat van alle aanbiddingen voor de Tathagata de dharma-aanbidding de allerbeste is. Ja, het is goed, eminent, prachtig, volmaakt, het hoogste en onovertroffen. En daarom, prins van de goden, moet je me niet met materiële dingen aanbidden, maar met de dharma-aanbidding! Eer me niet met materiële aanbiddingen, maar met de dharmaaanbidding.” Toen zei Shakyamuni tot de bodhisattva Maitreya, de grote spirituele held: “Ik draag deze onovertroffen verlichting die ik pas na ontelbare miljoenen biljoenen eonen bereikte, aan jou over, Maitreya, opdat in een latere tijd, in een later leven, een gelijkaardig dharmaonderricht, beschermd door jouw bovennatuurlijke kracht, over de wereld zal verspreid worden en niet zal verdwijnen. Waarom? Maitreya, in de toekomst zullen er edele zonen en dochters, deva’s, naga’s, yaksa’s, gandharva’s en asura’s zijn die, omdat ze wortel van deugd geplant hebben, de geest van de onovertroffen volmaakte verlichting zullen voortbrengen. Als ze dit dharmaonderricht niet horen, zullen ze zeker eindeloze voordelen verliezen en zelfs ten onder gaan. Maar als ze zulk een onderricht wel horen, zullen ze verheugd zijn het geloven en aanvaarden. Daarom, om deze toekomstige edele zonen en dochters te beschermen moet je een onderricht als dit verspreiden. Maitreya, er zijn twee gebaren van de bodhisattva’s. Welke? Het eerste gebaar is geloven in alle soorten zinnen en woorden en het tweede gebaar is het diepe principe van de dharma op precieze wijze en zonder vrees doordringen. Dat zijn de twee gebaren van de bodhisattva’s. Maitreya, het moet geweten zijn dat de bodhisattva’s die in alle soorten woorden en zinnen geloven en er zich naar behoren op toewijden, beginners zijn en niet bedreven in de religieuze beoefening. Maar de bodhisattva’s die dit diepe onderricht - met zijn onberispelijke uitdrukking en zijn analyse van de stadia van de ontwikkeling die tegenstellingen opheft - lezen, horen, geloven en onderrichten, zijn veteranen in de religieuze beoefening. Maitreya, er zijn twee redenen waarom de beginnende bodhisattva zichzelf pijnigt en niet op de diepe dharma geconcentreerd is. Welke? Als ze dit diepe onderricht horen dat ze nog nooit gehoord hebben, zijn ze verstijfd van schrik en vervuld van twijfel. Ze juichen niet en wijzen het
af omdat ze denken: ‘Waar komt deze leer vandaan? We hebben er nog nooit van gehoord.’ Dan zien ze andere zonen die dit diepe onderricht aanvaarden en er voertuigen voor worden, en het onderrichten, en het bedienen, en ze raken er niet mee bevriend, respecteren hen niet, eren hen niet en ze gaan soms zo ver dat ze hen bekritiseren. Dit zijn de twee redenen waarom beginnende bodhisattva’s zichzelf pijnigen en niet in de diepe dharma doordringen. Er zijn twee redenen waarom de bodhisattva’s die naar de diepe dharma streven, zichzelf pijn doen en het geduld van de uiteindelijke geboorteloosheid van de dingen niet verwerven. Welke? De bodhisattva’s minachten en berispen de beginnende bodhisattva’s die nog niet lang beoefenen en wijden hen niet in of onderrichten hen de diepe dharma niet. Ze hebben geen groot respect voor dit diepe onderricht en zijn dus niet voorzichtig met zijn regels. Ze helpen levende wezens door materiële giften en niet door de gift van de dharma. Dit, Maitreya, zijn de twee redenen waarom de bodhisattva’s die naar de diepe dharma streven zichzelf pijnigen en het geduld van de uiteindelijke geboorteloosheid van de dingen niet bereiken.” Zo toegesproken, zei de bodhisattva Maitreya tot Boeddha: “Heer, het mooie onderricht van de Tathagata is wonderbaarlijk en waarlijk prachtig. Heer, van nu af aan zal ik zeker zulke fouten vermijden en deze verwerving van de onovertroffen volmaakte verlichting door de Tathagata door ontelbare honderden miljoenen miljarden eonen heen verdedigen en hooghouden. In de toekomst zal ik dit diepe onderricht in de handen leggen van edele zonen en dochters die waardige dragers van de heilige dharma zijn. Ik zal in hen de kracht en het geheugen doen ontstaan waarmee ze, als ze in dit onderricht geloven, onthouden, opzeggen en er diep in doordringen, het onderrichten, het uitdragen, neerschrijven en het uitgebreid aan anderen verkondigen. Zo zal ik hen onderrichten, Heer, en zo moge het in een toekomstige tijd geweten zijn dat wie in dit onderricht gelooft en er diep in doordringt, gesteund zal zijn door de bovennatuurlijke zegen van de bodhisattva Maitreya.” Daarop gaf Boeddha zijn goedkeuring aan de bodhisattva Maitreya: “Prachtig! Prachtig! Je spreekt goed. De Tathagata juicht en verwelkomt je goede belofte.” Toen zeiden alle bodhisattva’s samen met één stem: “Heer, ook wij zullen na de hoogste bevrijding van de Tathagata van onze verschillende boeddhavelden komen om deze verlichting van de volmaakte Boeddha, de Tathagata, wijd en zij te verspreiden. Moge alle edele zonen en dochters hierin geloven!” Toen zeiden de vier hemelse koningen van de vier windrichtingen tot Boeddha: “Heer, in alle dorpen, steden, koninkrijken en paleizen, waar deze dharma ook wordt beoefend, hooggehouden en juist onderricht, daar zullen wij, de vier hemelse koningen, met onze legers, onze jonge krijgers en ons gevolg naartoe trekken om de dharma te horen. En we zullen alles een mijl in de omtrek van deze dharmaleraren beschermen, zodat niemand de kans krijgt om hem kwaad te berokkenen.” Toen zei Boeddha tot de eerbiedwaardige Ananda: “Ontvang dan, Ananda, deze uitdrukking van het dharmaonderricht. Onthoud het, en onderricht het wijd en zijd en juist aan de anderen.” Ananda antwoordde: “Ik heb deze uitdrukking van het dharmaonderricht gememoriseerd, Heer. Maar hoe heet dit onderricht en hoe moeten we het onthouden?” Boeddha zei: “Ananda, deze toespraak van de dharma heet: ‘Het onderricht van Vimalakirti’ of ‘De verzoening van de tegenstellingen’ of zelfs ‘Sectie van de onvoorstelbare wijsheid’. Onthoud het zo!” Zo sprak Boeddha. En de Licchavi Vimalakirti, de kroonprins Manjusri, de eerbiedwaardige Ananda, de bodhisattva’s, de grote volgelingen, de hele menigte en het hele heelal met zijn deva’s,
mensen, asura’s en gandharva’s, juichten bovenmatig. Ze prezen allemaal deze verklaringen van de Heer. [1] Sakra >deva. [2] Onbestendig, ellendig, zelfloos > drie merktekens. [3] > paramita’s. [4] Onwetendheid en ouderdom zijn de eerste en de laatste van de > twaalf schakels van het onderling afhankelijke ontstaan. [5] Volgelingen en eenzame wijzen > drie voertuigen.