De verzamelde levens van Paula S
Met dank aan Franz A (de kartonnen doos) Bethina S (haar leven) Margareta Bielat (haar Poheims)
De wanen
Hij zag haar, won haar en verzon haar een naam die niet de hare was, maar die haar stond zoals haar lippen haar mond, en gaf hem haar. (Stijn Vranken)
Het Jaar van de Moordende Mist Vijf over halfvijf in de ochtend. De hemel heeft de kleur van lood, de lucht ruikt naar Dode Zee. Het betonnen kraamgebouw, ingesloten door een haag van populieren, slaapt met open ogen. In haar lange rode mantel, een kartonnen koffertje rustend op haar buik, lijkt Bethina S een kind dat moedertje wil spelen. Met de adem van de wind in de rug loopt ze de trap op naar de ingang. Ze glimlacht – daar zijn alle getuigen het over eens. Een glimlach die versplintert wanneer ze achter de balie een witgesluierde non opmerkt. Bethina wankelt. Haar wangen kleuren vaalgroen. Ze draait zich om en vlucht. De non drukt op de alarmknop. Twee potige ziekenbroeders sleuren het tegenspartelende meisje naar de verloskamer. Haar gekrijs is te horen tot op de markt van K. Eén enkel woord: Paula! Twee dagen later zet men haar, nog steeds krijsend, op transport naar Block B in G. Ze zal er nooit arriveren. Halverwege de nacht wordt de ambulance aangetroffen in het groen bij de Luchtplaats. Leeg. Tijdens hun vergeefse speuractie naar de inzittenden van de wagen stuiten de kapo’s onder een vlierbessenstruik op een rode mantelknoop, een roestig zakmes met sporen van bloed, en de asresten van wat vermoedelijk een brief was. Bethina werd nooit teruggevonden, de chauffeur en de ziekenbroeder evenmin. 7
Het Jaar van de Mensenketen I Mijn naam is Pee Van Sandevelt. Psychiater. In die hoedanigheid maakte ik kennis met juffrouw Paula S. Een toevallige passant vond haar in het groen en verwittigde de hulpdiensten. Juffrouw S zat onder het bloed. Ze was bewusteloos, maar vertoonde geen verwondingen. Het bloed op haar kleren bleek niet van haar. Ruim tien dagen bleef ze buiten kennis. Omdat er een vermoeden was van misdaad, werd ze overgebracht naar de kooi. Mijn kooi. Ze reageerde op geen enkele prikkel. Geen eye opening response, geen motor response, geen verbal response. Toch bracht onderzoek niets aan het licht. Juffrouw S leek even gezond als de spreekwoordelijke vis. Hoewel ik doorgaans een nuchter persoon ben, had de hele situatie voor mij iets magisch. Juffrouw S was (en is) uitermate mooi. Zoals ze daar lag, leek ze een versmelting van Audrey Hepburn, Doornroosje en Sneeuwwitje. Ik betrapte mezelf op de neiging haar te kussen. Ik heb het niet gedaan. Het bleek niet nodig. Dag elf werd ze vanzelf wakker. Zónder kus. Nadat ze op krachten was gekomen, werd ze ondervraagd door de kapo’s. Juffrouw S vertelde dat ze haar moeder had vermoord. Een verklaring die werd afgedaan als onzin, vermits de vrouw in kwestie al ruim achttien jaar
9
dood was. Latere ondervragingen brachten niets aan het licht. Juffrouw S herhaalde wat ze had gezegd, of zweeg. Geen spoor van een misdrijf, niemand die een klacht had ingediend. Geen tenlastelegging dus. Het gerecht had geen been om op te staan. Commandant C, die de zaak behandelde, oordeelde echter dat het niet raadzaam was juffrouw S ‘los te laten op de maatschappij’ (zijn woorden) en startte met een spoedprocedure tot verwijdering. Zijn verzoek werd ingewilligd. De kans dat juffrouw S op transport zou gaan, werd behoorlijk reëel. Dat was buiten mij gerekend. Ik maakte van haar mijn persoonlijke studieobject. Met beroepseer had het niets te maken. Integendeel! Ik werd lompweg verliefd op haar, hoewel ik dat tegenover de buitenwereld altijd categoriek heb ontkend. Juffrouw S werd Paula(atje). Paula was haar verleden kwijt, en ik wilde het opvissen. Haar redden en tot mij bekeren, dat wilde ik. Hoe dom kan een mens zijn? Alles wat ik was, alles waarin ik geloofde, kwam op losse schroeven te staan. Wir haben es nicht gewusst. Nicht gewusst. Zo is dat. Wie vist in troebel water, haalt vuiligheid boven. Paula’s vuiligheid was Die Ander. De vrouw die wist. Mijn verdiende loon. Der Herr geeft en Der Herr neemt. Omen!
10
23 maart Sedert ze vijf dagen geleden definitief aan mijn dienst werd toegewezen, heeft juffrouw S niets meer gezegd. Ze leest of staat voor het raam. Tijdens onze gesprekken (mijn monologen) kijkt ze naar mij alsof ze me vanbuiten moet leren. Ik word er bepaald ongemakkelijk van. Begrijpt ze me? Begrijpt ze haar positie hier? 24 maart Doorbraak. Deze morgen stond ze me op te wachten bij de deur. Gepakt en gezakt. ‘Ik moet weg,’ zei ze, ‘anders gaat Limootje dood.’ Ik nam haar mee naar mijn spreekkamer. Limootje is een limoenboompje, haar ‘huisgenoot’. Juffrouw S lijkt te begrijpen waarom ik haar niet kan laten gaan. Ze gaf me toestemming de plant uit haar woning te halen. 27 maart Het boompje opgehaald. Levend en wel. Mooi appartement. De kapo’s zijn discreter te werk gegaan dan ik had vermoed. Had een ravage verwacht na de huiszoeking van twee weken geleden. Niks. Ook juffrouw S heeft weinig of geen sporen nagelaten. In elk geval niets wat op problemen wijst. Kraakproper. Functioneel. Smaakvol. Duur. Heeft ze geld? Waarvandaan? Werkt ze? Alleen werkers hebben geld. Dat is geweten. Hoopte een van haar buren tegen het lijf te lopen. Niemand gezien.
11
De plant overhandigd. Juffrouw S deelde haar koffie met ‘hem’? ‘Haar’? Toen ik voorstelde een kan water te halen, zei ze dat Limootje beter af was met cafeïne. Op mijn vraag of er iemand verwittigd moest worden van haar verblijf hier, kreeg ik geen antwoord. 29 maart Vanochtend stond er een schrijfmachine op het bed van juffrouw S. Een Ilovatto die ik meende te herkennen. Ik vroeg haar waar ze het ding vandaan had. ‘Gekregen van de mevrouw met het krulhaar’, zei ze. (Noot: mevrouw VDP – ergotherapeut.) ‘Uit het kapotkot.’ Haar antwoord bleek te kloppen. Naar wat mevrouw VDP vertelde, had juffrouw S haar om een kapotte typemachine gevraagd. Ze had er geen flauw idee van wat ‘het kind’ ermee wilde aanvangen, maar had er geen kwaad in gezien haar een van de exemplaren te geven die klaarstonden voor het grof vuil. Dat ze juffrouw S net MIJN oude exemplaar gaf, bleek puur toeval. Ik vroeg juffrouw S waarom ze een kapotte tikmachine wilde. Ze antwoordde dat ze zin had om ‘iets te genezen’. 30 maart Machine effectief ‘genezen’. Juffrouw S tikt er lustig op los. Studies? Werkervaring? Toeval? Laat ik haar dat ding houden of confisqueer ik het? 31 maart Krijg het niet over mijn hart haar speelgoed weg te halen. Vroeg haar hoe ze het weer aan de praat had gekregen.
12
Haar antwoord: ‘Gewoon. De dingen doen meestal wat ik verlang.’ ‘Wil dat zeggen dat… kun je ook het andere materiaal uit het kapotkot repareren?’ Ze knikte. Besloten tot een test. Maandag krijgt juffrouw S toegang tot het kapotkot. 4 april Al om zeven uur ter plekke. Gisteren hele dag vergaderd in B. Was er niet bij met mijn gedachten. Mijn hoofd zat in het kapotkot. Vandaag is er op de afdeling over niks anders gepraat. Juffrouw S heeft in één voormiddag drie afgeschreven radio’s, zeven schrijfmachines, één televisie en één Cammadari PET (een soort van schrijfmachine met een geheugen) ‘genezen’. Met niet meer materiaal dan een aftandse schroevendraaier. 5 april Vandaag nam een van de verplegers juffrouw S mee naar het röntgentoestel dat gisteren in panne viel. Juffrouw S draaide het apparaat en de verpleger de rug toe. Groot gelijk! Toen ik me bij haar verontschuldigde voor het gedrag van de verpleger, beweerde ze enkel te kunnen ‘genezen’ als ze alleen is. Doe ik het? 6 april Röntgenapparaat ‘genezen’ in minder dan een kwartier. Alleen. De hele afdeling op stelten. 13
11 april Hek van de dam. Gisteren smokkelde mevrouw VDP een kapotte koffiemolen mee naar binnen. Vandaag riep de verantwoordelijke van de keuken de hulp in van juffrouw S voor de reparatie van de vleessnijmachine. Moet ik ingrijpen? 12 april Grote stap voorwaarts. Juffrouw S vroeg me deze morgen wanneer ze naar huis mocht. Ze wilde aan het werk. Ik informeerde naar de aard van haar bezigheden. ‘Wat ik hier ook doe. Apparatendoktor.’ ‘Werk je thuis? In je appartement?’ ‘Bij Berkenboom en Zoon. Aan de andere kant van het water.’ Vertelde haar dat ze niet naar huis kon omdat ze op de lijst staat voor verwijdering. Stilte. Gesprek niet voortgezet. 13 april Slecht geslapen. Een boze Paula in mijn oor. Onbehaaglijk. Werd er vandaag niet beter op. Juffrouw S wilde niets tegen mij zeggen. Ze staart samen met Limootje uit het raam. Kan mezelf wel voor de kop slaan. 14 april Nog altijd stilte. Mijn boekje te buiten gegaan. Berkenboom en Zoon opgezocht in het telefoonboek, en gebeld. Werd doorverbonden met een zekere Appelmans. Moet bekennen dat ik had getwijfeld aan de woorden van juf-
14
frouw S. Opgelucht. Ze werkt daar écht. En hoe! Had die Appelmans me via de telefoon kunnen wurgen, hij had het vast en zeker gedaan. ‘Meneer Appelmans?’ ‘Ja.’ ‘Goedemorgen, u spreekt met Pee Van Sandevelt. Ik ben verbonden aan de psychiatrische instelling van Block B.’ Stilte. ‘Meneer Appelmans?’ ‘Ja.’ ‘Ik ben Pee…’ ‘Ik heb u wel verstaan. Wat moet u van mij?’ ‘Ik ben op zoek naar mensen die me gegevens kunnen verschaffen over Paula S.’ Hij ontplofte. ‘Paula? Heb jij Paula? Ik wil dat je haar teruggeeft! Hoor je dat? Ik wil dat je haar onmiddellijk teruggeeft. Of moet ik haar zelf komen halen? Wat een onbeschaamdheid. Ik loop mezelf hier al bijna een maand op te vreten. Heel de firma loopt zich op te vreten. Ik red… we redden het niet zonder haar. Ik wist het. Gedverdegedver! Ik wist het. “Niet verliefd”, zei ze… De koekoek! Waarom zou ze anders beginnen groeien zijn? Maar het is niet omdat ze verliefd is op jou dat ze je eigendom wordt, makker! Schakel haar door. Schakel haar direct door zodat ik weet dat alles in orde is. Anders verwittig ik stante pede de kapo’s. Daar heb je niet aan gedacht, hè makker! Telefoneren laat sporen na. Dat was je vergeten, hè?’ Het was nog een hele klus om hem aan het verstand te brengen dat ik niet Paula’s minnaar (?) ben, maar haar psychiater. Toen hij dat eenmaal doorhad, leek hij serieus aangeslagen.
15
‘Dat meisje mankeert niets. Niets! Versta je mij? Ze is wie ze is. Een beetje anders is toch niet meteen psychisch gestoord. Wat? Aanvraag tot verwijdering? Welke onverlaat heeft dat voor elkaar gekregen?’ ‘De Übermacht.’ Hij hapte naar adem. ‘We moeten praten’, zei hij. Dat was precies waarop ik had gehoopt. Afspraak morgenavond. Naar Paula’s kamer gegaan en haar gezegd dat we dringend de draad weer moeten opnemen. Ze zat te tikken. Deed alsof ze me hoorde noch zag. Correctie. Ze hoorde of zag me écht niet, denk ik. 16 april Appelmans is een dwerg! Hoe hij de Periode heeft overleefd, is onbegrijpelijk. Kan hem niet duiden. Maximum honderddertig centimeter. Bochel. Voor de rest vrij harmonieus gebouwd. Ik bedoel: romp en ledematen niet uit verhouding. Een (slecht) behandelde achondroplast? Een primordiaal met een bult? Geen idee. Ben niet thuis in deze materie. Aan zijn verstand mankeert in elk geval niks. Of wel? Hij is chef magazijn bij Berkenboom en Zoon. De directe chef van juffrouw S. Hij heeft haar vijf jaar geleden zelf aangeworven. Uitzonderlijk getalenteerd, noemt hij haar. ‘De beste apparatendokter in Blockland en omstreken.’ Kon ik alleen maar beamen. Hij draagt haar op handen. Niet enkel als werkneemster, lijkt me. Minder informatie dan ik had gehoopt. Paula geeft zich blijkbaar nergens bloot.
16
Toen ik informeerde naar de verliefdheid van juffrouw S, klapte hij dicht. Of wist hij echt niets? Volgens hem heeft Paula ‘iemand nieuw leren kennen’. Op mijn vraag wat hij had bedoeld met ‘waarom zou ze anders beginnen groeien zijn?’ kreeg ik een tamelijk verward en ongeloofwaardig antwoord. Naar hij beweert, is juffrouw S begin december ineens beginnen groeien/veranderen. ‘Bedoel je dat ze is aangekomen?’ vroeg ik. ‘Ik bedoel wat ik zeg’, zei hij snibbig. ‘Ze groeide. Een dag of drie, vier. Toen was het over. Ze moest nieuwe kleren kopen. Alles was te kort geworden. En ook…’ hij kreeg voorwaar een kleur, ‘…een beetje te smal, want ze kreeg borsten. En een vrouwengezicht’, voegde hij er snel aan toe. ‘Ze was altijd speciaal,’ zei hij nog, ‘maar nu is ze beeldbeeld-beeldschoon.’ Ook dat kon ik alleen maar beamen. Pas bij het afscheid informeerde hij naar de omstandigheden die Paula tot bij mij hadden gebracht. Moet ik daar iets achter zoeken? 19 april Stroomversnelling? Waanzin? Deze morgen uit bed gebeld door een dame die zich voorstelde als burggravin Vera. Uitheims accent. Ze deelde me mee dat ze de noodzakelijke stappen zou ondernemen om juffrouw S vrij te krijgen en raadde me aan (‘voor uw eigen bestwil, dokter’) niet tegen te werken. Daarna hing ze op. Toen ik het nummer probeerde terug te bellen, bleek het afgesloten. Een droomprinses, een dwerg en een afgesloten burggravin. Neemt iemand een loopje met mij? Of ben ik in
17
een sprookje verdwaald? Dit kan toch niet waar zijn! Hoe kwam dat mens trouwens aan mijn thuisnummer? Dat is geheim. Heb frisse lucht nodig. Neem een snipperdag. Lichtstad? 19 april – avond Thuisgebleven. Had geen zin in buitenzones. Meer dan genoeg vreemdheid om me heen. Burggravin. Adellijke titel, een graad lager dan gravin. Brengt me geen stap verder. Had juffrouw S ook contact met ‘normale’ mensen? Meende die vrouw wat ze zei? Op 26 april wordt er van mij een advies aan de Übermacht verwacht. Verwijdering, kooiverblijf of vrijlating? Geen enkele reden om juffrouw S af te zonderen of te liquideren. Geen gevaar. Noch voor zichzelf, noch voor de maatschappij. Maar ik wil WETEN. Begrijpen. Kan ik dat rechtvaardigen? Nog precies één week om klaarheid te scheppen. Een paar gegevens op een rijtje. Juffrouw S werd geboren in RB, een klein stadje, ergens in Poheim. Naam van de vader onbekend. Juffrouw S draagt de familienaam van haar moeder: Irena S. Moeder stierf achttien jaar geleden. Hier in de stad. Hoe was ze in G verzeild geraakt? De toen negenjarige Paula kwam in het wachthuis van W terecht. Vier jaar geleden opgedoekt. Personeelslijst niet beschikbaar. Juffrouw S is nu zevenentwintig. Ziet er maximum negentien uit.
18
Onduidelijk wanneer ze het wachthuis heeft verlaten. Verbleef de laatste vijf jaar op huidig adres. Huurappartement. Eerdere woonplaatsen onbekend. Nog eens naar ginder geweest. Rondgesnuffeld. Wat me opviel: Slechts één stoel. Geen telefoon. Schitterende keuken. Geen eten. Toch niets wat ik onder die naam versta. Een ongeopende fles witte wijn. Twee pakken ongemalen koffie en negen (!) potten Nutella. Eet juffrouw S altijd buitenshuis? Of leeft ze van lucht en liefde, gesausd met chocopasta? Ik lijk op een punt gekomen waarop niks me nog kan verbazen. Navragen hoe het zit met haar eetpatroon. Op de schouw in de slaapkamer: een uitvergroting van haar identiteitskaart. Met foto. Postergroot. Wat is daar in Herrensnaam de bedoeling van? Voor de rest: geen foto’s, geen brieven, geen post. Wel een map met verzekeringspapieren en loonfiches. Juffrouw S verdient heel goed haar boterham. Niet te geloven dat een gewone arbeidster met zo’n loon naar huis gaat. Badkamerkastje: zeep, tandpasta, tandenborstel, maandverband. Geen make-up of andere verzorgingsproducten. Geen medicatie. Geen voorbehoedsmiddelen. Kleerkast: goed gevuld. Dure merken – denk ik; ben geen kenner. Alles gerangschikt naar kleur. De maten gecontroleerd. Enkele kledingstukken zijn behoorlijk wat langer en ietwat ruimer dan het gros van haar garderobe. Betekent dit dat Appelmans de waarheid vertelde en dat juffrouw S vorig jaar écht een groeischeut kreeg? Zijn hier precedenten van? Opzoeken.
19
Apart van de rest: één opvallende, appelblauwgroene avondjurk en een paar bijpassende schoenen. Allebei handgemaakt, vermoed ik. Geen merketiketten. Creaties? De aanblik van die dingen was voldoende om het bloed naar mijn kruis te laten stromen. Schaamtelijk. Niet pluis. Kon me niet van de indruk ontdoen dat ik te maken had met levende materie (?) Wie is hier eigenlijk rijp voor transport? 20 april ‘Nog zes dagen.’ Dat was wat ik zei toen ik deze morgen haar kooi binnenkwam. Ze stond samen met Limootje bij het raam. Tot mijn grote verrassing draaide ze zich direct naar mij toe. ‘Ik heb een advies voor u opgesteld’, zei ze. Alsof ze perfect wist wat zich in mijn hoofd afspeelde. Wist ze het? Weet ze het? Hoe? Is ze paranormaal begaafd? Ik moet erbij hebben gestaan als een idioot. Open mond, dwaze blik. Alle clichés op een rijtje. Gestotter incluis. Ze deed of ze het niet merkte, of merkte het echt niet. ‘U moet een advies indienen bij de Übermacht’, verduidelijkte ze. ‘Die beslist wat u hem aanpraat. Verwijderen, een verlengd kooiverblijf of loslaten, het ligt in uw handen. Ik heb een loslatingsadvies uitgewerkt. U vindt het op uw bureau. Er is geen enkele reden om mij te laten afvoeren.’ Ze citeerde een halve bladzijde wettekst. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ vroeg ik. Ze tikte tegen haar hoofd. ‘Daar zit meer in dan u denkt. U hebt niet het alleenrecht op verstand.’ Volgens VDP heeft juffrouw S gisteren in de bibliotheek gezeten. Staan er daar wetboeken? NAVRAGEN. 20
Heeft ze die teksten overgeschreven en gememoriseerd? Stante pede naar mijn kantoor gegaan om haar advies te lezen. Angstaanjagend. Ze is erin geslaagd mijn schrijfstijl en taalgebruik tot in de perfectie na te bootsen. Het document onderscheidt zich in niets van de documenten van mijn hand. Heb mijn volgende patiënt in de wacht gezet, en ben naar haar teruggekeerd. ‘Indrukwekkend!’ ‘Wil dat zeggen dat u het doorstuurt?’ ‘Paula…’ Het was de eerste keer dat ik haar bij de voornaam aansprak. Het deed me iets. Zij scheen het niet te merken. ‘Paula,’ herhaalde ik, ‘je advies klopt als een bus. Er is inderdaad geen enkele reden, noch wettelijk, noch medisch, om je te laten verwijderen of op te sluiten. Maar… ik wil weten. Ik wil begrijpen. En dat zal niet lukken als ik je loslaat.’ Ze kwam een paar passen dichterbij, keek me aan. Correctie. Ze bekeek me. Zoals kinderen een onbekend dier bekijken. De rillingen liepen over mijn rug. Ik kan het niet uitleggen. Ik heb het al eens gehad over haar blik tijdens onze eerste gesprekken (niet-gesprekken). Alsof ze me vanbuiten wilde leren. Nu was het anders. Haar ogen tastten elk stukje van mijn lijf af. En meer. Het leek of ze IN mij keken. DOOR mij. Haar gezicht verraadde geen enkele emotie. Nu ik erover nadenk… ik heb nog nooit emotie bij haar gemerkt, en voor zover ik me herinner, heeft ze nimmer het woord ‘voelen’ gebruikt. Moet ik eens speciaal op letten. Soit… Ze keek. Het duurde ontzettend lang. Zeker vijf minuten. Het zweet liep langs mijn ruggengraat. Had het absurde idee dat ik mij – hoe lang het ook duurde – niet mocht bewegen. 21
‘Ik geloof u’, zei ze uiteindelijk. WAT in mijn uiterlijk leverde dit antwoord op? Haar stem bezorgde me een schok. Totaal anders dan even daarvoor. Ouder. Lager. Killer. ‘Ik snap niet wat u wilt begrijpen, maar dat komt misschien nog. U bent de baas, doktor. U bent Radched uit One Flew over the Cuckoo’s Nest. U heeft de macht om mij te laten liquideren of gevangen te houden, maar dan zal u nooit ‘weten’. Vogels zingen niet onder de douche.’ Nog heel even bleef ze voor mij staan. Ik had de indruk dat er iets gebeurde met haar ogen. Ik ben er niet zeker van. Het kan inbeelding geweest zijn. ‘Pas op!’ zei ze heel zacht. ‘Douches zijn te mijden.’ Daarna draaide ze zich om en stapte ze de kooi uit. Alsof zij de arts was, en ik de patiënt. Voel me helemaal uitgewrongen. 21 april Er is iets mis met mij. Afgelopen nacht lag Paula in mijn bed. Haar warmte in mijn poriën, haar stem in mijn oor. ‘Mis mij’, zei ze. Ik weet dat het fantasie was. Een hersenschim. En toch… Ook nadat ik een glas water had gedronken, bleef ze doorpraten. ‘Mis mij.’ Diep in mijn hoofd, gevangen achter mijn ogen bleef ze het maar herhalen. ‘Mis mij.’ Ik ben psychiater voor iets. Hoor ik vrouwen die er niet zijn, dan weet ik hoe laat het is. Zij weet dat ook. Net voor de slaap me weer toedekte, fluisterde ze dat ik een ander moest zoeken. ‘De andere’, zei ze. ‘Zoek de andere, Herr Doktor.’ Er is iets mis met mij. Deze morgen stond ze me op te wachten. Ik durfde haar 22
niet aan te kijken, wilde haar voorbijlopen. Ze hield me tegen. Hand op arm. Hoe kon ik daaraan weerstaan? ‘We moeten praten’, zei ze. ‘Ik ben er klaar voor, u ook.’ Kwaad: wat ben ik voor een man, dat ik me de wet laat voorschrijven door mijn patiënten? Bang: tril in mijn benen, ril onder mijn vel. Blij: ze vertrouwt me. Maakte me deelgenoot van zichzelf. Triest: ik bedrieg haar. Heb alles vastgelegd op cassette. Weet niet wat ik ermee aan moet. Het pakt op mijn adem. Er was iets in haar stem, in haar manier van vertellen, en uiteraard in wát ze vertelde, dat me liet vergeten wie en waar ik was. Weet het nog steeds niet. Ik kan haar psychiater niet zijn. Ik wil haar… Genoeg! Opname 1 (Paula) – transcriptie. Wat tussen haakjes staat, zijn toevoegingen van mijn hand.
(Met een scheve blik naar mijn cassetterecorder) Wilt u mij op leugens betrappen, Herr Doktor? Of hebt u een slecht geheugen? Waarmee zal ik beginnen? Met de geschiedenis? (Ze keek om zich heen, alsof ze die geschiedenis in de kamer hoopte te vinden, negeerde de stoel die ik haar aanbood, en nam plaats op de vensterbank.) Dat is iets wat ik nog niet zo lang geleden heb ontdekt, dat mensen geschiedenis hebben. Een verleden noemen ze dat. We worden niet geboren voor de slacht, maar om verleden te verzamelen. Raar. Het gepraat van mensen… Ik heb altijd gedacht dat het verzinsels waren. Zoals in boeken. Het is pas sinds vorig jaar… sinds… iemand vertelde me verhalen. Zelf meege23
maakt – zei hij. Dat was zijn geschiedenis, zijn verleden – zei hij. Hij geloofde erin; dat kon ik zien. Zijn familie – levende broers en zussen en ouders! – geloofde hem ook. Ze spelen mee in zijn histories. En hij in die van hen. Dat zoiets bestond, dat een mens vol echte verzinsels kan zitten… terwijl ik… niet meer dan drie verhalen met mij erin. De ontdekking van mijn gave, mijn kennismaking met Appelmans, en de intrede van Die… de Paula die ik nu ben. De intrede? (herhaalde ik, met meer verbazing – hoorde ik op het bandje – dan ik had willen prijsgeven) Ja… (ze haalde haar schouders op) hoe moet ik het anders noemen? Ik kan toch niet spreken van een geboorte? Officieel ben ik zevenentwintig jaar geleden geboren. Uit een moeder met de naam Irena. Daar zijn papieren van. Dikke stempels. Wat is er gebeurd met dat babykindmeisje? Was zij mij? Ik haar? Waarom groeide er geen geschiedenis? Ben ik een wisselkind? Was ik iemand anders voor ik werd wie ik nu ben? Deze Paula vond ik zes jaar geleden, op 23 november. In het groen bij de Luchtplaats. Onder een vlierbessenstruik. Bitter blauwgroen. Is kleur ook geschiedenis? Waar is de rest van haar leven? Van MIJN leven? Weg? Of verstopt? Zit er een stortplaats in mijn hoofd? Het is daar in elk geval niet pluis. Vanbinnen lijkt het groter dan vanbuiten. Waarom lacht u? Zijn dat echte tanden of valse? Een fortuin waard, dat gebit van u. (Ze pauzeerde even, haalde raspend adem.) En toen… vorig jaar, begon er geschiedenis te groeien. Samen met lichaamsdelen en zo. Elke dag een beetje meer. Het verdwijnen van tijd en dingen stopte. Dat is erg lastig.
24
Nu ben ik vaak verschillende Paula’s tegelijk. Hoe kan ik weten welke…? (Ze kromp ineen.) Vertel maar (zei ik). Toe, vertel maar. Over mijn borsten? Is het dat wat u wilt horen? (Er sloop Nacht und Nebel in haar stem, ze herpakte zich vrijwel meteen.) Tja, voor wat hoort wat. Dat weet iedereen. Een kus voor een korst brood. Zo is dat. Het begon in de Tangoboutique. De vrijdag voor Klaasdag. Op de dansvloer. Halverwege een voorwaartse ocho. Weet u wat dat is? (Ik schudde mijn hoofd.) Oeioeioei! Geen geheugen en geen dansbenen. U hebt het echt niet getroffen, Herr Doktor. Weet u… Ineens rook Peter naar man. (Peter? Ik voelde me ineenkrimpen.) Ik kende dat niet, mannengeur, en toch wist ik het. Pikant, zoet en vies. Dat kon niets anders dan mannenaftreksel zijn. Gek eigenlijk, hoe ik dat zo zeker kon weten. Het deed iets met mij. Ik maakte een fout. Mijn linkervoet bleef steken achter mijn rechterenkel, en mijn benen werden slap. Alsof ze veranderd waren in gekookte spaghetti. Geen probleem. Ik eet graag spaghetti. En altijd gekookt. Gelukkig botste er een ander stel tegen ons aan. Zo’n lange vamp met een Cleopatraneus en een mulat met hondenhaar. De vrouw had vuile ogen. Mijn benen werden er direct weer gewoon van. Ik haalde ze uit de knoop en we dansten verder. Ganchos, ochos, mordidas… zoals altijd, en toch helemaal anders. Toen Peter abrazo ging, werd ik bijna zat. Intussen was zijn geur veranderd. Hij rook nu naar paardenbloemen, zweet en veelkleurige peper. Ik kreeg ongelooflijk veel goesting om hem eens op mijn gemak te bekijken. In het half jaar dat we samen dansten, had ik hem
25
eigenlijk nooit echt gezien. Ik bedoel… mijn blik had hem niet willen bewaren, ik wist alleen dat hij knap was. Dat zag ik aan de vrouwen. Die hadden hun ogen altijd op scherp. (Ruis – op de achtergrond vogelgetjilp. De stilte kwam me goed uit. Bezinken. Ik moest Paula en haar woorden laten bezinken. Tot nog toe had ze even normaal geleken als ikzelf. Nu kwam de twijfel opzetten. Dat iemand geheugen verloor… tot daaraan toe. Schering en inslag. Geheugen is uitgevonden om verloren te gaan. Iemand ZONDER memorie echter… Of een geheugen dat plots begon te groeien, samen met lichaamsdelen? Werd ik verondersteld dit te geloven?) Ik heb het niet gedaan, die avond (zei ze, toen ik op het punt stond haar weer naar haar kooi te sturen). Hem bekeken, bedoel ik. Later wel. Hij is groot, veel groter dan ik. Uw lengte. Nutella-ogen met glinsterspikkels, en in elke spikkel… zit ik. Bovenlip met een boogje, haar dik en donker met zilveren draadjes. Ook een beetje zoals… (Haar ogen zochten de mijne. Er kroop zomer onder mijn huid.) …maar… mooier. (ruis) Intussen kan ik hem tekenen. Doe ik ook. Met krijt op de stoep. Ik heb een gevoel voor hem, denk ik. Gevaarlijk! Gevaarlijker dan Zyklon B. Vooral voor hem. Die… (ze stokte, viel stil, herpakte zich) Die geur… Mijn hele lijf kriebelde ervan. Ook onderdelen die ik nooit eerder had gevoeld. Tepels en zo… (Ook bij mij kriebelde iets. Deze vrouw was gevaarlijk, dat stond vast.)
26
Om halftien ging de muziek af. De les was gedaan. We namen geen drankje. Dat deden we nooit. Hij was een dansman en ik een dansmeisje. Meer niet. Het was koud buiten. De haartjes in mijn nek kwamen ervan recht. ‘Ik wou dat de maan even warm was als de zon’, zei ik. ‘Ik zal u thuis afzetten’, antwoordde Peter. ‘Ge moet u dan maar indenken dat mijn auto een warme maan is.’ Hij praat grappig, Peter. Met u’s en met gij’s. Mijn binnenste wordt daar zacht van. Toen zeiden we niets meer. We zijn niet zulke praters. Hij zette me af voor mijn deur. ‘Opgewarmd?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei ik, ‘en ik moest me niets indenken. Je auto IS een warme maan.’ ‘Nee,’ zei hij. ‘Niet de auto. Gij! En ik wil ook nog zeggen dat ik nooit zo graag met iemand heb gedanst als met u.’ Ik wist niet wat ik daarop moest antwoorden. Ik stapte uit, ging naar binnen en liep naar boven. Limootje stond mij op te wachten. Als ik thuiskom, ritselt hij altijd met zijn blaadjes. Dat deed hij die avond ook, maar hij ritselde anders dan anders. ‘Scheelt er iets?’ vroeg ik. ‘Kom maar kijken’, zei hij. Niet echt natuurlijk. Niet met woorden. Met ritselingen. De auto stond nog altijd waar hij was gestopt. Het portier aan de bestuurderskant stond wijd open. In het licht van de straatlantaarn leek het rood van de carrosserie verdorven zwart. Een doodswagen. Toen had ik moeten weten dat… Slecht! Slecht! (ruis) Peter stond ernaast. Hij keek omhoog, zwaaide. Zijn arm leek heel lang en heel sterk. Een echte mannenarm. Heil!
27
Heil! Ik deed een stapje achteruit. Heil! Heil! Minstens een minuut. Toen reed hij weg en begonnen mijn borsten te groeien. Kijk, dat vind ik nu heel raar om te zeggen tegen een doktor die ook man is. Snapt u dat? (Ik knikte. Moest me forceren om niet ongegeneerd naar die borsten te staren.) Groeien? Het is iets raars. Ik weet er niet zo veel vanaf. Toen het nog een dagelijkse bezigheid was, lette ik er niet op, en toen ik oud genoeg was om zulke dingen op te merken, groeide ik niet meer. Borsten heb ik nooit gehad. Wel tepels, maar die zijn niet gegroeid; die waren er ineens. Ik had dus geen ervaring. Toch wist ik direct wat er gebeurde. Misschien omdat ik al zo oud ben. Het valt waarschijnlijk niet vaak voor dat vrouwen van mijn leeftijd nog borsten krijgen. Tenzij valse. In het testlabo. Daar doen ze dat soms. (Testlabo?) Het was of mijn vel ineens te klein was voor mijn vlees. Het trok tegen, het spande. O nee, dacht ik, mijn borsten zijn in gang geschoten. Wat nu? Ik ben nooit een fan geweest van rond. Ik ben voor mager, voor recht, voor zo weinig mogelijk. Figuurtjes zoals op kindertekeningen, daar ben ik voor. Koppoters. Borsten… niets voor mij. Hoe meer mammen, hoe meer mannen. In mijn keukentje heb ik een messenset van Leguiale. Je kan er alles mee snijden: van Poheimse ham tot kippennekken. Door borstvlees zouden ze glijden als door boter. Zulke dingen dacht ik toen het groeien begon, maar ik deed het niet. Ik nam geen mes. Ik trok mijn kleren uit en ging voor de spiegel zitten.
28
Had ik nog nooit gedaan. Kijken naar jezelf is een dwaze bezigheid. Nergens voor nodig. Was het de bedoeling geweest ons eigen lijf in de gaten te houden, dan zouden we een extra oog hebben gehad. Op een van onze vingertoppen bijvoorbeeld. Of boven op ons hoofd, zo’n beetje als een radioantenne, uitschuifbaar. Zulke dingen proberen ze ook uit in testlabo’s. Zelf gezien. (Weer die testlabo’s. Had Paula een drugsverleden? Hallucineerde ze? Waarom had ik daar tot nog toe niets van gemerkt?) Ik zat daar heel ongemakkelijk, voor die spiegel. In mijn rare, blote ik. Rien à faire, dacht ik. Gewoon blijven kijken. Dan kan er niets gebeuren. Zo gaat dat. De zon rijst ook niet als je kijkt, en weet u… Het ging goed. Was ik mezelf niet uit het oog verloren, dan waren die borsten er niet gekomen, daar ben ik zeker van. Ik verklootte het door naar het toilet te gaan. Tegen de tijd dat ik was uitgeplast, stonden mijn tepels op een heuveltje. Wachters op een toren. (Ruis. Ik boog me over mijn papieren en tekende poppetjes. Koppoters. Alles was beter dan naar haar te moeten kijken. Wachters op een toren… Besefte ze niet wat ze me aandeed? Daar en toen begon ik officieel op haar te geilen, denk ik. Of ben ik nu te mild voor mezelf? Was er al van bij het begin lust in het spel?) De volgende ochtend werd ik wakker van het geluid van een kettingzaag. Of er echt iemand aan het zagen was, weet ik niet. Het kan ook een droom geweest zijn. Ik lag op de vloer. De deuromlijsting achter mij zat in de spiegel. Een kader in een kader. Daarbinnenin lag ik. Met borstjes. Die hadden duchtig geprofiteerd van mijn slaap.
29
Ik dacht weer aan de messen… ging ze niet halen. Mijn ogen vonden die mammetjes eigenlijk niet zo slecht, en wie ben ik om tegen de wil van mijn ogen in te gaan? Ik bleef zitten. Heel lang. Tot de klokwijzers op weg gingen naar de avond. Toen dronk ik een koffietje, at choco met choco en kleedde me aan. Daarna nam ik nog een koffie. Samen met Limootje. Om de beurt een slok. Limootje houdt evenveel van cafeïne als ik. Van alle planten die ik in huis heb gehad, is hij de enige die het overleefde. Limo haalde het omdat hij een vechter is. Mein Kämpfer! Zijn voorgangers waren allemaal binnen de maand dood. Limo niet. Die groeide en groeide. Van takje tot boompje. Op een dieet van Irongano, koffie en witte wijn. We passen goed bij elkaar, Limo en ik. We spelen graag spelletjes. Die zaterdag ook. Hij probeerde de wolken weg te sturen, ik lokte ze dichterbij. Ik won. Alles werd grijs. Limo was er niet blij mee, hij ging bokken. Daarom ging ik een blockje om… Of liever, dat probeerde ik. Hoe doen mensen dat, blockjes omgaan? Mijn block eindigt nooit waar het begon, en dan is het niet om. Mijn ommetjes eindigen altijd in De Rattenval. Ook als ik ergens anders wil geraken. De Rattenval is zo’n smoezelig café aan de rand van Block K. Versleten meubilair en afbladderende muren. Een stom café. Te veel van alles. Te veel volk vooral. Het is er zo druk als in de oven. En toch… zelfs als ik tussen de opeengepakte lijven mijn eigen armen niet meer terugvind, of als mijn voeten ineens in andermans schoenen blijken te zitten, is er geen haar op mijn hoofd dat eraan denkt om te deserteren. Ik weet niet wat het is. Een soort van verslaving, denk ik. Gelukkig heb ik er mijn eigen plekje. Een nis naast de
30
toiletten. Iedereen stoot er zijn hoofd. Ik niet. Heel af en toe komt er een mongooltje bij me staan. Zo’n debieltje. Hij stoot zijn hoofd ook niet. Die zaterdag had ik de nis voor mij alleen. Ik draaide mijn rug naar het volk, en stak een sigaret op. Normaal rook ik niet. Ik vind het vies. Al na twee trekken lijkt mijn verhemelte te veranderen in schuurpapier, en zitten mijn ogen vol damp. Niets aan te doen. De Rattenval en sigaretten, dat hoort bij elkaar. Ik stond daar dus in die nis, en rookte. Onder mijn T-shirt groeiden mammetjes en in mijn hoofd vragen. (Mammetjes! Het moest ophouden. Voor ik de controle verloor. Mammetjes. Ik wilde haar het zwijgen opleggen, kreeg de woorden niet door mijn strot.) Had dat extra vlees zich verborgen gehouden aan de binnenkant van mijn vel, en wilde het nu naar buiten? Of was het nieuw vlees? Waar kwam de bouwstof vandaan? Smeltvet had ik niet. Nooit gehad. Gevaarlijk. Smeltvet wordt zeep. Geen smeltvet dus. Hoe deden die borsten het dan? Soupeerden ze andere stukken van mijn lijf op? Overbodige organen? Baarmoeders en zo? Weet u hoe het werkt, Herr Doktor? (Ik maakte me ervan af met een handgebaar, deed en passant mijn polshorloge uit, en legde dat ostentatief op mijn bureau. Ze drong niet aan.) (ruis) Ik heb altijd meer gehouden van dingen dan van leefvlees. Dingen zijn wat ze zijn: vormvast. Leefvlees is lastig. Het verandert, het beweegt, het is ongehoorzaam… Tot die vrijdag in december was ik een soort van tussenvorm. Ik bewoog, en tegelijkertijd was ik vormvast. Ik groeide
31
niet, ik verdikte of vermagerde niet, en mijn huid spande even mooi rond mijn botten als bij een kind van dertien. Zo wilde ik het ook. Binnen in mij gebeurde niks, en dat was goed. Ik hoorde nooit mijn hart kloppen, en ik had nooit pijn. Of ik bloed had, weet ik niet. Niets van gemerkt. Bloed is het domein van Die Ande… r… (einde opname)
21 april – vervolg ‘Bloed is het domein van Die Ander.’ Het spookt al een hele dag door mijn hoofd. Een sleutelzin, dat voel ik. Het leek of Paula een stomp in haar ribben kreeg. Ze vloog overeind, ogen wijd opengesperd. Schrok toen ze me zag zitten. ‘Genoeg voor vandaag?’ vroeg ik. Ze knikte. ‘Ja, ik wil weer ik zijn.’ Ze sprong van de vensterbank, en kwam naar mij toe gelopen. ‘Uw uurwerk loopt voor. Weet u dat?’ Even dacht ik dat ze me subtiel wilde terechtwijzen voor mijn kinderachtige gedoe met dat horloge, maar ze bedoelde effectief wat ze zei. Mijn uurwerk liep zeven minuten voor. Ze nam het mee. Toen ik na de volgende patiënt mijn bureau verliet, lag het voor de deur. ‘Genezen’. Wat is een ocho? Wie is Peter? Wie of wat is Die Ander? Meerdere Paula’s tegelijk? Checken: Tangoboutique, Rattenval. En het allerbelangrijkste… Wat moet ik met mezelf? Hoe overleef ik deze sessies zonder kleerscheuren?
32
24 april Voel mezelf uiteenvallen. Wat is hier in Herrensnaam aan de hand? Berkenboomdelegatie op bezoek gehad. Wat je bezoek noemt! Ze stonden me op te wachten op de parking. Dikke Marcidas. Drie sigarenrokers, van wie één bekende: Appelmans. Ze kwamen direct op me af. Appelmans nam de honneurs waar. De oudste man – tegen de zeventig, denk ik – was Cesar Berkenboom, vader Berkenboom. De ander, jaar of vijftig, uitzonderlijk mager, scherp gezicht, stelde zich voor als Eric Philippe Lemoine. Advocaat. Gecontroleerd. Klopt. Lemoine, Lemoine & Saveryns. Of ik tijd voor hen had. Het zou niet lang duren. Ik nam hen mee naar mijn spreekkamer. Ze kwamen meteen ter zake. Meneer Lemoine voerde het woord. ‘Overmorgen verwacht de Übermacht uitsluitsel van u’, zei hij. ‘We raden u aan juffrouw S te lossen.’ ‘En als ik dat niet doe?’ ‘Dan zal ik stappen moeten ondernemen. Wat…’ hij wikte zijn woorden, ‘wat… uw persoonlijke carrière niet echt ten goede zal komen.’ ‘Is dat een bedreiging?’ ‘De waarheid.’ ‘Waarom is juffrouw S zo belangrijk voor u?’ ‘Juffrouw S hoort hier niet.’ ‘Ik moet ook aan het conglomeraat denken.’ ‘Meneer Van Sandevelt, bespaar ons uw geleuter!’ Dat was meneer Cesar. ‘Wij – meneer Appelmans en ik – kennen juffrouw S al veel langer dan u. We weten dat ze niet
33
doorsnee is, en we weten ook dat ze geen vlieg kwaad doet. Dat ze iemand vermoord zou hebben, dat is te zot voor woorden. En waarom juffrouw S zo belangrijk is voor ons? Ze houdt in feite ons bedrijf recht. Weet u nu wat u moet weten?’ ‘Zijn jullie gestuurd door burggravin Vera?’ ‘Door wie?’ Meneer Cesar leek oprecht verrast. ‘Ik ken geen gravinnen. Zo hoog sta ik niet op de ladder.’ ‘Dit initiatief gaat uit van de firma Berkenboom’, verduidelijkte meneer Lemoine. Appelmans staarde naar zijn schoenen. ‘Ik heb bedenktijd nodig’, zei ik. Lemoine zuchtte. ‘Die is er niet. Overmorgen moet uw advies…’ Er werd geklopt. Voor ik kon antwoorden, ging de deur open. Paula kwam de kamer in. Wat nu volgt, zou ik nooit geloven, mocht iemand anders het me vertellen. Heel even viel alles stil. Paula alleen bij de deur. De drie mannen voor mijn bureau, ik erachter. Toen verscheen er een brede glimlach op de gezichten van meneer Cesar en Appelmans. Meneer Lemoine leek geërgerd door de storing. Het was overduidelijk dat hij Paula nog nooit had gezien. Of zij hem (her)kende, weet ik niet. Van haar gezicht viel niets af te lezen. Geen blijdschap, geen verbazing, geen opluchting. Niets. Ze keek naar hem zoals ze eerder naar mij had gekeken: als naar een onbekend beest. Toen verlegde ze haar blik naar mij. Lang genoeg om me volkomen verdoofd achter te laten. Buiten, achter het raam, gebeurde er iets met het weer. De wolken vielen uiteen. Een brede baan zonlicht schoof de kamer in.
34
Paula sloot de deur en liep naar meneer Lemoine. ‘U moet zich niet opwinden’, zei ze. ‘Alles is in orde. Meneer Van Sandevelt heeft zijn advies deze morgen uitgetikt en op de bus gedaan. Het enige juiste advies.’ Ik hoorde het lachen in Brzezinka. Paula liep naar Appelmans en meneer Cesar, gaf hun allebei een hand en verzekerde hun dat ze binnen de kortste keren weer op post zou zijn. Toen waren de mannen weg en zat zij op de vensterbank. Ik wist niet waar ik het had. ‘Paula’, zei ik. ‘Ik wil weten wat er gebeurt. Het lijkt verdomme wel of ik een black-out heb. Wat is dat voor onzin over een verstuurd advies? En waar zijn die Berkenbomers gebleven? Ik heb hen helemaal niet zien vertrekken.’ ‘Hebt u hen zien aankomen?’ Ik aarzelde even, zei toen naar waarheid: ‘Nee.’ ‘Dan zijn ze er misschien niet geweest.’ Ik keek haar aan. Doordringend, denk ik. Hoop ik. Was er zeker van dat ze mij zat uit te lachen. Dat was niet het geval. Ze zag er bloedserieus uit. ‘Dit kan niet’, zei ik. ‘Dit is niet realistisch. Ik begrijp er geen jota van.’ ‘Dat komt omdat u alles wilt verklaren’, viel ze uit. ‘Dat werkt niet. Sommige zaken willen niet verklaard worden. Soms gebeurt er iets dat niet waar kan zijn, maar tóch waar is, enkel en alleen omdat het gebeurt. En misschien ook maar voor eventjes. Wat vandaag waar is, hoeft dat morgen niet meer te zijn. Snapt u?’ Herrverdomme, Paula, wat doe je me aan! Als dat zo is, dan ben ik een zinloos man met een zinloos beroep en leid ik een al even zinloos leven.
35
Heb mijn afspraken voor vandaag geannuleerd. De zon schijnt nog steeds tussen de wolken door. Ik heb lucht nodig. Ik ga naar de hoeren. Te voet. 26 april Paula is weg. Zonder afscheid.
36
II Een maand lang gebeurde er niets. Ik zou het kunnen hebben over de keren dat ik tegen einde werktijd naar de firma Berkenboom reed en Paula naar huis volgde. Of over de saaiheid die leek neergedaald over de instelling en de kooi, maar mijn ‘geschiedenis’ doet er niet toe. Het enige vermeldenswaardige is het telefoontje van burggravin Vera. Die belde twee dagen nadat Paula haar vrijheid nam. ‘Om u te bedanken voor uw wijze beslissing, dokter.’ Tegen de tijd dat ik van mijn verbazing bekomen was, had ze alweer ingehaakt. En toen, eind mei, de 26ste om precies te zijn, net toen ik weer een beetje mijn draai begon te vinden, stapte commandant C mijn spreekkamer binnen. Onaangekondigd. ‘Dat rare geval’, begon hij. ‘Kom, laten we een koe een koe noemen. Dat zotte geval uit het groen. Ik heb vernomen dat je haar hebt gelost.’ ‘Inderdaad’, zei ik. ‘Er was geen reden om haar te verwijderen.’ ‘Ik heb andere dingen gehoord.’ ‘Zoals?’ ‘Dat ze een soort van toverheks is.’ ‘Voor zover ik weet, is hekserij al een paar eeuwen geen misdaad meer’, zei ik neutraal. ‘Handigheid is dat evenmin.’ Hij lachte. Een kort, blaffend lachje. Zonder plezier. Ik mocht die man niet. Zoveel was zeker. Ik vroeg me af wie er uit de biecht had geklapt. ‘Moord wel’, zei hij. ‘Wie is er dood?’ ‘Die moeder… ik ben eens in de archieven gaan snuisteren. De omstandigheden waarin het mens is gestorven, zijn 37
op zijn minst bizar te noemen. En…’ hij pauzeerde even, ‘ons rare geval was getuige of…’ Hij liet de zin onafgemaakt. ‘Probeert u me te vertellen dat de moeder van juffrouw S vermoord is?’ vroeg ik. ‘En dat het bloed van die moord achttien jaar later de kleren van “ons geval” heeft doorweekt?’ Hij gromde. ‘Als ik al iets wil vertellen, dan is het dat u haar had moeten vasthouden.’ Toen liep hij naar buiten. Ik zat er weer middenin. Met veel te veel om over na te denken. Was Paula effectief getuige geweest van de dood van haar moeder, dan zou dat – ik gebruik haar woorden – het verlies van geschiedenis kunnen verklaren. De komst van C was een teken dat ik de zaak niet als afgesloten kon beschouwen. Ik had er alleen geen flauw idee van welke stappen ik kon zetten. Nog geen week later loste Paula het probleem zelf op. Ze contacteerde mij. Haar stem! Mein Herr! Die stem! Net als commandant C viel ze meteen met de deur in huis. ‘Ik word gevolgd’, zei ze. Wist ze het? Had ze het heel de tijd geweten? Ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen. ‘Door commandant C’, voegde ze eraan toe. ‘Hij is hier geweest’, antwoordde ik. ‘Kunnen we eens praten?’ ‘Hier?’ ‘Dat is goed. Morgen om twee uur. Past dat?’ Het paste – als ik eerlijk moet zijn (en dat moet!)… alles zou gepast hebben. Ook als dat niet zo was geweest. Ze zag er stralend uit. Ik wilde er iets van zeggen, hield me in. ‘Weer gevolgd?’ vroeg ik. 38
‘Ik heb hem afgeschud.’ ‘Een knappe prestatie in die outfit!’ Ik wees naar haar lange rode mantel. Ze haalde haar schouders op. ‘Niemand kan mij volgen als ik dat niet wil. Ook u niet.’ De lucht voelde ineens plakkerig aan. Had ze mij toch gezien? Ik durfde er niet naar te vragen, en zij ging er niet op door. Ze liep naar haar voorkeurplaatsje, de vensterbank. ‘Waarom doet hij het? Wat wil hij van mij?’ Nu was het mijn beurt om de schouders op te halen. ‘Geen idee. Hij mag je niet erg, geloof ik.’ ‘U mag mij wel’, zei ze. ‘Dat kan ik zien. Net zoals ik zie dat u liegt. Verdenkt hij mij van de moord die ik bekende?’ ‘Heb je die gepleegd?’ ‘Ik niet, nee. Volgens mij heeft deze Paula nooit een moeder gehad, maar ik vraag me af…’ Ze staarde naar een punt ver achter mij, een punt buiten de kamer waarin we ons bevonden. ‘Niemand wordt geboren op zijn 22ste’, zei ze zachtjes. ‘Ik moet al bestaan hebben vóór die nacht onder de vlierbessenstruik. Het zou kunnen dat degene die ik toen was… jaren geleden… dat zij… die vrouw heeft vermoord. Zou u dat willen uitzoeken? Het moet ergens in een afgesloten compartiment van mijn hersenen zitten. Eentje waar ik niet binnen kan, en u wel. Dat is tenslotte uw beroep.’ Het duizelde mij. Er was niets wat ik liever wilde. Haar zien. Haar veel zien… Toch aarzelde ik. ‘Overschat me niet, Paula (Dulcinea, Zoetelief, Hartendief ). Zoals jij het stelt, lijkt het of ik over een loper beschik die op alle deuren past. Zo makkelijk is het niet. Meer dan wat jouw hersenen willen prijsgeven, kan ik niet bovenhalen. En het houdt ge39
vaar in. Vergeten gebeurt niet zomaar. Er is altijd een reden voor. Wat doe je als…’ ik probeerde me te herinneren hoe zij het precies had geformuleerd, ‘als degene die jij vroeger was… effectief een moord heeft gepleegd? Kun je daarmee leven? Juridisch is er geen probleem. Wat er ook is voorgevallen, het is verjaard, maar schuldgevoelens, wroeging… onderschat die dingen niet.’ Ze stond op. ‘U hoeft zich geen zorgen te maken’, zei ze. ‘Ik zal mijn leven niet laten verknallen door de waarheid van een moment achttien jaar geleden.’ Ze draaide zich om en verdween. 3 juni Zo kan het onmogelijk gegaan zijn. Ze KON niet verdwijnen door het raam! Toch staat het zo in mijn hersenen gegrift. Was het dit wat C wilde zeggen toen hij haar een toverheks noemde? Wat zijzelf bedoelde met onmogelijkheden die toch waar zijn? Er is nog iets wat me niet lekker zit. Waarom is ze teruggekomen? Ik wil het – o ja! – liever dan wat ook, maar wat wil ZIJ van MIJ? C heeft gelijk. Ik had haar nooit mogen lossen. Er is iets… iets ongrijpbaars. ’s Nachts in het donker. ‘Mis mij!’ De stem van de verliefdheid? Waar moet het heen met de wereld als zelfs psychiaters hun verstand niet meer bij elkaar houden? 5 juni Bij het doornemen van de weekplanning zag ik tot mijn grote verbazing Paula op de lijst staan. Woensdagnamiddag 15 uur.
40
Ik vroeg Mireille (noot: Mireille is mijn persoonlijke assistente) wie die afspraak gemaakt had. ‘U natuurlijk’, zei ze. ‘Wie anders?’ ‘Wanneer?’ Ze keek me verbaasd aan. ‘Wanneer? Vrijdagnamiddag.’ Ik nam er mijn eigen agenda bij. Daar stond het ook. Paula S-15u. Mijn handschrift. Mijn bleekblauwe inkt. Ik kreeg moeite met ademen. Mireille merkte het. ‘Voelt u zich wel goed?’ ‘Ja, geen probleem. Ik vroeg me af…’ ‘Net na het vertrek van juffrouw S. U kwam me vragen mevrouw V te schrappen en juffrouw S in de plaats te zetten. Weet u het niet meer?’ ‘Nee,’ zei ik, ‘glad vergeten.’ Mireille tilde er niet zwaar aan. Ik wel. Heb er een hele dag mottig van gelopen. Zijn afgesloten hersencompartimenten besmettelijk? 7 juni Voelde een onverklaarbaar verzet. Had de afspraak het liefst geannuleerd. Dat gevoel smolt weg als vet in een vuur toen Paula mijn kamer binnenstapte. Ze droeg een geel mouwloos zomerjurkje, met daarboven een terracottakleurig vestje. Waarom blijven haar kleren me altijd bij? Dat heb ik bij andere vrouwen nooit. Ze zag er geen dag ouder uit dan zestien. Liep meteen naar de vensterbank. ‘Nog gevolgd?’ ‘Ik zei het al. Niemand kan me volgen als ik dat niet wil. Die man hoeft niet te weten dat ik hier ben. Dank u voor uw telefoontje.’ ‘Telefoontje?’
41
‘Om te zeggen dat u het wilde doen. Vorige vrijdag was ik er zeker van dat u ging weigeren.’ ‘Dingen veranderen.’ Naar mijn gevoel zei ik het met een uitgestreken gezicht, vanbinnen lag ik in kreukels. Ofwel sprak ze de waarheid en was er iets mis met mijn hoofd, ofwel zat ze glashard te liegen. Ik hield het op dat laatste, het maakte me vreselijk kwaad. Uitermate onprofessioneel, ik weet het. Zo gaat dat als er liefde om het hoekje loert. Ik had het fatsoen of het verstand moeten hebben om het gesprek uit te stellen. Beter nog, om juffrouw S vriendelijk te verzoeken zich tot iemand anders te wenden. Zowel fatsoen als verstand liet me in de steek. Ik liet de sessie doorgaan. Kan me niet van de indruk ontdoen dat ik een paar fundamentele aanwijzingen over het hoofd heb gezien. Wie is ‘Die Ander’? Toen ik haar ernaar vroeg, ging er – net als weken geleden – een schok door haar lijf. Alsof ze van binnen uit werd geschopt. Ze keek me recht aan. Mijn hart sloeg een slag over. Daar, op mijn vensterbank, zat een andere vrouw. Ouder, killer. Een vrouw in een wolk van stank. Kool, sigaretten en scheten. Het aroma van de verdoemenis. Heel even, een ondeelbaar stukje van een seconde, dacht ik dat ik ging overgeven. Toen zag ik weer Paula, kreeg de lucht opnieuw haar normale geur van stoffig mensenleed. Lichtinval, een scheur in de tijd, mijn hormonen? Ik weet het niet. Ineens zag Paula er onbeschrijflijk moe uit. ‘Dok – tor Van – Velt,’ zei ze, ‘soms – vragen – dodelijk. Dit is… schrap.’ Met beide handen veegde ze de leegte voor zich schoon. Of wapperde ze de stank weg? ‘U – ook. De Rat – tenval sta – at open.’ Ze sprak alsof ze de woorden aan een ketting uit haar buik omhoog moest trekken. 42
Voor ze kwam, had ik de cassette van de keer ervoor nog eens afgespeeld. Had ik niet beter geweten, dan zou ik hebben durven zweren dat ze had meegeluisterd. Ze pikte feilloos de draad op waar ze die had laten vallen. Nooit eerder meegemaakt, zoiets. ‘De – wijn – smaakt – me – niet – ik – vind – mijn – draai – niet – in – mijn – nis.’ ‘Gaat het?’ vroeg ik. Ze zuchtte. ‘Mijn hoofd wil december niet. Het wil… Dit. Hier.’ Haar vinger zocht een plekje, net onder de haargrens. ‘De dag dat ik Ap-pel-mans leerde kennen. Die dag zit in een com-par-ti-mentje dat nooit op slot is gegaan. Waarom niet? Weet u het? Komt het goed? Komt het goed? Doktor? Doktor!’ Stem breekbaar als glas, adem met horten en stoten. Onvervalste paniek. Ik haastte me naar haar toe, legde mijn hand op haar arm. ‘Natuurlijk komt het goed. We moeten alleen een doorgang vinden. Misschien… Paula, Die Ander, waar je het vorige keer… heeft die ook een compartimentje?’ Ongelooflijke stommiteit! Ik zag het bloed letterlijk uit haar gezicht wegvloeien. Van haar ogen was alleen nog het wit te zien. Slap als een pop viel ze opzij. Recht in mijn armen. Hoe een stommiteit een mens naar het paradijs kan voeren! De geur van huid en haar, die stevige zachtheid, het kloppen van haar bloed tegen mijn wang. Iets ondefinieerbaars ook… een vreemde sensatie bij… Mijn victorie kraaiende lijf leidde me af. Strakke buik, borst vooruit, geweer in de aanslag. Heil. Heil. Heil! Te kort. Veel te kort. Nog voor ik ten volle had kunnen genieten van al die heerlijkheid, kwam ze alweer overeind en ging ze door alsof er niets was 43
gebeurd. Blozend en gezond als een kind na een bezoekje aan de speeltuin. Had ik even tevoren niet met eigen ogen de fysieke verschijnselen gezien die gepaard gaan met een flauwte, dan had ik haar voor een intrigante gehouden. Wat volgt, is een min of meer letterlijke transcriptie. Voor alle duidelijkheid zet ik mijn bedenkingen weer tussen haakjes. Opname 2 (Paula) – transcriptie Het compartimentje Appelmans zit hier. (Haar hand keerde terug naar het plekje bij de haargrens.) Het is zomer en ik weet heel goed wat ik wil doen met mijn leven. Ik wil dingen genezen. Bij Berkenboom, over het water. (Zelfs van waar ik zat, kon ik zien dat haar ogen niet in mijn kantoor waren.) Een diploma heb ik niet, maar ik heb wél mooie benen; daarom mag ik een test doen. Genezen. Zij noemen het repareren. Dat is niet het juiste woord. Onbelangrijk… Ze geven me een kleurentelevisie. Nieuwste model. Niks moeilijks aan. Daarna moet ik vragen beantwoorden en naar tekeningen kijken. Onzin… Prima onzin. Dat zie ik aan de mondhoeken van de personeelschef. Die zoeken zijn neus. Tot ik vertel dat ik alléén wil werken. Op slag zakt zijn lip tot halverwege zijn kin. ‘Alléén?’ vraagt hij. ‘Zonder collega’s?’ Ik knik. Zijn lip zakt nog een centimeter lager. ‘In een eigen ruimte? Is het dat wat je bedoelt?’ Ik knik nog eens. Hij wordt rood. De kleur komt uit zijn hemd gekropen en klimt naar boven zoals kwik in een thermometer. ‘Zelfs 44
ik kreeg pas een eigen bureau na vier jaar dienst’, zegt hij. Zijn vriendelijkheid verdampt. Zijn ogen vluchten. Hij buigt zich over mijn dossier alsof hij niet meer weet wat hij heeft opgeschreven. Er verschijnt een diepe rimpel tussen zijn wenkbrauwen. Nergens voor nodig. Het dossier staat vol prima’s en uitroeptekens. Heb ik gezien toen hij iets ging regelen met zijn secretaresse. Monroe zonder heupen. Ik ben met glans geslaagd. ‘Alleen’, zegt hij nog eens. Wrokkig om de verloren tijd. ‘Tja, dan zal ik…’ De deur gaat open, en mijn geluk maakt zijn entree. Mijn geluk heeft een kogelrond hoofd zonder haar, en komt precies tot aan mijn schouders. Op zijn rug wiebelt een bochel en op zijn handen groeit zo veel haar dat het lijkt of hij handschoenen draagt. Als hij mij ziet, blijft hij stokstijf staan. Zijn mond valt open. ‘Een meisje? Heeft een meisje die televisie…?’ ‘Vergeet het,’ zegt de personeelschef, ‘geen teamspirit.’ ‘Heeft zij die bak gerepareerd?’ ‘De deal gaat niet door.’ ‘We nemen haar.’ Twee stemmen tegelijk. Even luid. Ik hoor de woorden halverwege de kamer tegen elkaar botsen. Een klein plofje. Dan wordt het stil, de kamer stroomt vol weeglucht. Zo gaat dat bij ruzie zonder woorden. Ik maak me zo klein mogelijk. Bochel Geluk schraapt zijn keel en legt zijn hand op mijn schouder. Dat heeft niemand ooit eerder gedaan. ‘We nemen haar’, zegt hij nog eens. De man voor mij zucht. ‘Nee,’ zegt hij, ‘ze wil alleen werken.’ ‘Ik snap het niet, geloof ik’, zegt Bochel Geluk. ‘Werken? Dat is toch de bedoeling?’
45
‘Ik bedoel alléén’, zegt de personeelschef. ‘Zonder iemand erbij.’ Bochel Geluk neemt zijn hand van mijn schouder en doet een stapje opzij. Hij staat nu vlak voor het bureau van de chef. ‘Is dat waar?’ ‘Ja’, zeg ik. ‘Waarom?’ ‘Ik moet kunnen horen wat er scheelt’, zeg ik. ‘Of ruiken. Of… Hangt ervan af.’ Dat is natuurlijk een leugen. De waarheid kan ik niet vertellen. Dat snapt u wel. (De waarheid?) De chef denkt waarschijnlijk dat ik gek ben. Hij maakt een raar snotgeluidje. ‘Toe maar!’ ‘Zwijg nu toch eens’, zegt Bochel Geluk. ‘Wat weet jij daar nu van? Jij kunt niet eens deftig de dop op je vulpen draaien.’ Hij gaat met zijn rug tegen het bureau staan, op de toppen van zijn tenen, klemt zijn vingers om de rand van het blad, maakt een soort van huppelsprongetje en laat zich zakken boven op een stapel bruine enveloppen. Zijn voeten bungelen een centimeter of vijftien boven de vloer. Zo blijft hij naar mij zitten kijken. ‘Die televisie,’ zegt hij, ‘hoe deed je dat?’ ‘Dat weet ik niet precies’, zeg ik. ‘Gewoon. Zomaar wat.’ ‘Je bent een echte, hè?’ Zijn mond trekt scheef en zijn neus rimpelt. Lachen heet dat. Lelijk. Een jongetje met een verkeerd gezicht. ‘Ja’, zeg ik. ‘Is een oude hangar ook goed?’ ‘Elk alleen is goed.’ ‘Ik ben Appelmans’, zegt hij. ‘Welkom in de firma.’
46
De chef zucht, slaat mijn dossier dicht en krabbelt iets op de kaft. Een week later mocht ik beginnen. Leuk, hè? Nu ga ik weer naar hier. Nu kan het. (Haar vinger gleed naar het vorige plekje, boven haar rechteroor.) December. Ook buiten De Rattenval is de lucht zwaar. Ik loop de Kinderstraat uit, en steek het Appelplein over. Ik wil naar huis en ik wil niet naar huis. Ik zoek iets, maar ik weet niet wat. Mijn voeten kriebelen. Het is koud, de straten verdonkeren, de huizen krijgen licht. Achter dichte gordijnen zitten schaduwmensen te eten en te drinken. Voor de deur van de dikke Chinese supermarkt staan twee Klazen. Ze kijken naar mij. De kleinste van de twee knipoogt. Het is of ik word aangesloten op het elektriciteitsnet. Alles wat maar tintelen kan, tintelt. Ik moet rennen. Of ik dat nu wil of niet. Straten stromen vol, en leeg, en vol. Cafés sluiten, openen, sluiten. Ik ren. Bakkerijen blazen brooddamp door de straten. Ik ren. De feestverlichting gaat onder, de parkeermeters staan op. Ik ren. Drie, misschien wel vier keer ren ik om de wereld. Op mijn halfhoge hakken. En dan… sta ik voor de poort van het dansinstituut. Er brandt licht in de hal, er zwemt muziek naar buiten. ‘Balada para un loco’ van Astor Piazzolla. Ik stap naar binnen. De muziek zwemt luider. Ganchos, ochos, mordidas. Ganchos, calecitas, caricias. In het deurgat blijf ik staan. Ik ruik hem voor ik hem zie.
47
Hij staat bij een meisje met een vissenmond. Zij praat, hij knikt. Het meisje trekt haar wenkbrauwen op. Hij knikt en helpt haar uit haar jasje. Ze heeft blote schouders en een decolleté met kaasbolborsten. Hij neemt haar arm, leidt haar naar de dansvloer. Dan ziet hij mij. Zijn hand wil weg bij die arm. Even later wil de rest van zijn lijf dat ook. De wenkbrauwen van het vissenmeisje schieten opnieuw naar boven. Haar mond gaat open en dicht. Hij schudt zijn hoofd en komt naar mij. ‘Gij hier?’ ‘Ja, maar…’ ‘Scheelt er iets?’ ‘Welke dag is het vandaag?’ ‘De dag na gisteren. Zaterdag.’ ‘Eén dag pas?’ ‘Gaat het wel?’ ‘Ik was even de tel kwijt. Ik heb gelopen. Gerend. Helemaal om de wereld en terug. Vier keer. Dat kan natuurlijk niet. Het moet minder geweest zijn.’ ‘Misschien loopt ge heel rap’, zegt hij. ‘Zullen we iets gaan drinken?’ ‘Dat hebben we nog nooit gedaan.’ ‘Dan is het nu hoog tijd.’ ‘Moet je niet dansen?’ ‘Nee.’ ‘Of verder luisteren?’ ‘Niet naar haar.’ ‘Goed.’ We lopen weg. Heel ver. Tot bij het kathedraalcafé. ‘Zijt ge hier ooit geweest?’ vraagt hij. ‘Nee.’
48
Hij drinkt rood bier, ik witte wijn. De tafel tussen ons ligt vol stilte. (Haar ogen dwaalden door de kamer, bleven rusten halverwege mijn borst. Ik voelde mijn hart versnellen.) Weet u… (Ze was de draad kwijt. Ik kon me niet van de indruk ontdoen dat ze verbaasd was MIJ daar te zien.) …Ik ben niet echt sociaal. Nu gaat het al beter, maar voor ik geschiedenis begon te krijgen, wist ik nooit wat te zeggen. Het grootste deel van de tijd was ik alleen. Nu nog. Ook als ik bij anderen ben. Dat is niet erg. Ik hou van alleen en van zwijgen. Daar, toen, tegenover Peter was het anders. De stilte krijste als een varken dat wilde gekeeld worden, en ik wist niet hoe dat moest. ‘Ik weet niet wat gezegd’, zei ik toen ik er niet meer tegen kon. (Hier vluchtten haar ogen weer de kamer uit.) Peter schuift zijn glas opzij, zet zijn ellebogen op het tafelblad en laat zijn kin op zijn knokkels zakken. Ik doe hetzelfde. Dat is het gemakkelijkst als je zelf geen ideeën hebt. Na-apen. ‘Wilt ge liever weg?’ vraagt hij. ‘Nee.’ Hij neemt een slok van zijn bier. ‘Zijt ge zeker?’ ‘Ja. Jij…’ De muziek van zijn stem maakt me waterig, de woorden die ik nodig heb, dobberen weg. ‘Ik mag jou. Ik… weet alleen niet… hoe het moet, praten met… Nooit geleerd.’ Zijn gezicht wordt groter, zijn geur dikker. Ik kan bijna niet meer ademen. Die… Ik verdrink… ‘Je ruikt naar Peter’, zeg ik. Het enige wat ik kan bedenken. Omdat het waar is, dan is het geen bedenken.
49
Zijn ellebogen schuiven uit elkaar. Mooi. Armendans. Mijn armen volgen. Hij lacht. Zonder rimpels, zonder scheve mond. Wil ik ook kunnen. Lukt niet. Lukt niet… (Het geluid stierf weg, alsof iemand een draai had gegeven aan de volumeknop. Schaduw over haar gezicht. Stilte. Toen ze weer begon te praten, was het met een stem van schuurpapier, vanachter die schaduw.) Lachen zal als daad van subversiviteit worden beschouwd en bijgevolg bestraft worden met de kogel. Andere daden van subversiviteit, als daar zijn… Paula (zei ik). Paula, gaat het? (Stilte. Een zware zucht. De schaduw gleed weg, viel uiteen op de grond. Achter het raam klapwiekte een vogel. De orde der dingen was hersteld. Ik realiseer me – beter dan wie ook – dat dit geschift moet klinken. Niets aan te doen.) Nu sla ik tijd over (vervolgde ze met haar aangename Paulastem), ik spring meteen naar het kennismakingsstuk. Peter Goedertier versus Paula S. ‘Zoals de boom?’ vraagt hij. ‘Nee. S. Eén letter. De rest is te moeilijk.’ ‘Maak het me maar moeilijk’, zegt hij. Ik haal het bierkaartje van onder mijn glas en grabbel in mijn handtas naar een pen. ‘S K R Z Y S K O W I A K’, spel ik. Daar is hij niet zo veel mee. Al die medeklinkers. ‘Sjiskroviak’, zeg ik. ‘Met een zachte v. Maak er maar S van. Dat doet iedereen.’ Hij niet. Hij herhaalt het. Foutloos. ‘IJzerheims?’ ‘Poheims.’ ‘Mooi daar?’ ‘Ik weet niet of ik er ooit was.’ ‘Dat moeten uw ouders u toch kunnen vertellen.’ ‘Ik ben opgegroeid in een wachthuis.’ 50