157
DE VERRASSINGEN VAN HET TRACTAAT MET BELGIË DOOR
MR. A . J. VAN VESSEM
J
V
UTRECHT — H. DE VROEDE — 1926
E 41
2. V/
BIBLIOTHEEK VAN HET VREDESPALEIS
090000 0347460 9
DE VERRASSINGEN VAN HET TRACTAAT i,M ME7 BELGIË /^7 DOOR
MR. A. J. VAN VESSEM
UTRECHT -
H DE VROEDE -
1926
y
.
^
iïeiî volgende is, uitgebreid met een naschrift, de overdruk van een ttveetal artikelen, verschenen in het Utrechtsch Dagblad onderscheidenlijk van 29 en 30 Augusttis 1926, henevens de overdruk van een artikel verschenen in het Utrechtsch Dagblad van 8 September 1926. Luitenant-Generaal F. de Bas, Luitenant-Generaal b. d. H. L. van Oordt en Vice-Admiraal b. d. W. C. J. Smit machtigden den schrijver om van hunne instemming met zijne in de 'artikelen van 29 en 30 Augustus vervatte beschouwingen over de Belgische Schelde-reserve hier mededeeling te doen. Utrecht, 9 September 1926.
L
EEN VERBORG EN BELG ISCHE SCHELDERESERVE De critici van het tractaat met België hebben gewezen op een tegenstrijdigheid in liet verdrag en de daaraan toegevoegde, door de ministers van Buitenlandsche Zaken van ons land en van België onderteekende, toelichtende memorie ten aanzien van de vaart van Belgische oorlogs schepen op onze Westerschelde. Immers, alinea 1 van § 1 van art. IV van het verdrag bepaalt : „De WesterSehelde en hare toegangen van uit volle zee, alsmede de Schelde beneden Antwerpen, zullen voort durend Vlij en open zijn voor de vaart van alle vaartuigen van alle naties, uitgezonderd oorlogsschepen," — waai uit volgt, gelijk overigens voor Nederlandsch terri toriaal water vanzelfsprekend is, dat ook Belgische oor logsschepen van die vrije vaart zijn uitgesloten, *) terwijl de toelichtende memorie zegt : ^ „De tekst sluit de oorlogsschepen uit. Maar hij regelt mets — (de Fransehe tekst zegt iets anders, n.l if ne préjuge en rien") — omtrent de doorvaart van Belgische oorlogsschepen over de Schelde ^ en hare toegangen in tijd van vrede of van oorlog." A^an deze eigenaardige toelichting, fie den tekst van het verdrag met opheldert maar verduistert, heeft Minis ter van Karnebeck in zijn memorie van antwoord in ver ■m ^^ T^^^t^f} '^''^ ..Schelde" een lapsus calami is voor „WesterSchelde '. 1, *? \ verband met onze toestemming in de ophef fing van het verbod Antwerpenoorlogshaven vergelijke men echter het Naschrift Zie ook aldaar de critiek op de redactie der ver dragsbepaling m noot 7.
4 band met het vervallen van het verbod Antwerpen-oorlogshaven een verduidelijking gegeven, die de nevelen niet verjaagt. „Het practisch effect van de verandering in de positie van Antwerpen," aldus de minister, „kon intusschen slechts van beperkten omvang zijn en zich, wat het verkeer van oorlogsschepen betreft, niet uitstrekken tot Nederlandsch gebied. Naar regelen van internationaal recht is de toelating van oorlogsvaartuigen aan de uitsluitende souvereiniteit voorbehouden van den betrokken staat; op deze regelen, waarvoor dezerzijds met nadruk werd opgekomen, is geen inbreuk gemaakt." De Nedcrlandsche souvereiniteit, zegt de Minister verder, bleef ongerept, en het recht van Nederland onaangetast, om zelfstandig te beslissen, of en onder welke voorwaarden op zijn watergebied, in casu de Schelde, vreemde oorlogsschepen worden toegelaten. Voortgaande zegt de minisier: „Bij de gedachten wisseling is de vraag wel ter sprake gekomen, welk gebruik Nederland eventueel van dit recht ten aanzien van Belgische oorlogsschepen zou maken; dit heeft echter niet tot eenig gevolg geleid. Het verkeer 'van Belgische oorlogsschepen op de Schelde ^) wordt derhalve beheerscht door de regelen van het internationaal recht en door de toepassing, die aan het Koninklijk besluit van 1909 Staatsblad No. 351) zal worden gegeven. Nu sloot de tekst van artikel IV, paragraaf 1, alinea 1, dat op de handelsscheepvaart betrekking heeft, van de vrije vaart op de Schelde oorlogsschepen uitdrukkelijk uit. In verband hiermede wei-d in de Toelichtende memorie aangeteekend, dat deze tekst „niets regelt omtrent de doorvaar! van Belgische oorlogsschepen over de Schelde^) en hare toegangen in tijd van vrede of van oorlog". Met andere woorden : deze materie wordt niet door het verdrag, maar door andere regelen beheerscht." Deze mededeeling van den Minister verklaart den passus in de toelichtende memorie niet. Immers, hij zegt : deze passus beteekent, dat deze materie beheerscht wordt door de regelen van het internationale recht en niet door het verdrag. Maar de bepaling in het verdrag omtrent oorlogsschepen, n.l. dat deze van de vrije vaart zijn uitgeslo2) Lees: Wester-Schelde.
5 ten, is met anders dan een toepassing van de regelen van het mtemationaal recht. Van 's ministers standpunt is de passus m de toelichtende memorie dus geheel overbodigen zijn opneming, derhalve blijkbaar niet een gevolg van' Nedcrlandschea aandrang. _ Met belangstelling werd dus uitgezien, welke verklaring door den Belgischen minister van Buitenlandsehc Zaken gegeven zou worden van deze zinsnede, welker invoeging, zooals uit minister van Karnebeek's opvatting moet worden afgeleid, haar oorsprong vindt in Belgisch initiatief. De gelegenheid om zich hieromtrent te verklaren werd den Belgischen minister vergemakkelijkt door het Vlaamsche Kamerlid Herman Vos, die in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers tot den minister de pertinente vraag richtte, of deze, met zijn Hollandschen ambtgenoot, erkende, dat deze materie beheerscht wordt door de regelen van het internationaal recht. De Belgische minister, blijkbaar verrast door deze vraac^ bleet m de Kamer het antwoord schuldig ') Eerst veertien dagen later, bij de behandeling van het verdrag in den benaat, waagde de heer Vandervelde het te antwooraen En dit antwoord was zeer belangrijk en voor Nederland vol bedreiging. Na eerst zijn twijfel te hebben uitgesproken, of deze eenvoudige vraag van den heer Vos naar de beteekenis eener tractaatsbepaling wel te vereenio-en was met diens eed aan de Belgische grondwet — zoo ''cevaarlijk achtte de minister liet blijkbaar, het Belgische standpunt te moeten onthullen — antwoordde de Belgi3) De heer Vos en zijn groep hebben op grond van dit stilMeWen" ^V" ^ ° . ' ' ' ^ r ™ / " " " ^^^^ verdrag^!>thouden: z j on ^l^tt^ ^ ^'i- '^'^ stemming. Op grond van een te voren fn d p T = ^ ^ " motie mag men aannemen, dat, had de Minister m de Kamer het hierna te vermelden antwoord gegeven, dat hij later m den Senaat gaf, deze Vlaamsche Kamei|roep zou
ISli^ter.'^^T'''"'^-J'^'^'l
^^^ -^^=^^^- ^°°r gewapende
conthcten, dat een recht van doorvaart voor Belgische oorlogsschepen over de Westei-Schelde oplevert, had de part'j van den heer Vos besloten, dat haar stem voor ot tegen het traktaat van de erkenning door de Belgische regeerilg van de al of niet handhaving van den status quo - waarbi/de Vlaamvvatting a Ï L ? ? .samenviel ' ^ ^ " ^ - T —^"" 'ï"^ ™^t de Nederlindsche opzou'*^'/^ afhangen.
6 sehe Minister : „Le texte exclut les navires de guerre, mai-, il ne préjuge en rien ce qui est relatif au passage de navires de guerre l)clges p a r l ' E s c a u t et ses accès, en temps de paix ou en temps de guerre. Vous voyez, la question reste entière." M. a. w.-. naar Belgische opvatting wordt de doorvaart van Belgische oorlogsschepen over de Nederlandsche Wester-Schelde in tijd van vrede en in tijd van oorlog niet heheerschi door de regelen van het internationaal recht: het is integendeel een Investie, en deze kwestie is onopgelost.' M e n ziet hieruit, dat de Belgische en de Nedcrlandsche ministers de passage in de toelichtende memorie geheel verschillend interprei eeren. Volgens minister van K a r n e beek beteekent die zinsnede eene doublure van de verdragsbepaling ; volgens de Belgische Eegeering beteekent zij een reserve va,n een Belgisch recht van doorvaart voor Belgische oorlogsschepen in tijd van vrede en in tijd van oorlog. V a n d a a r in den F r a n s c h e n tekst het afwijkende: „il ne préjuge en r i e n " , dat de Hollandsche critici zoozeer geintrigueerd heeft. Na den Minister heeft in den Senaat de heer Segers, een der Belgische onderhandelaars over het verdrag, de uitlegging van den heer Vandervelde o n d e r s t r e e p t : ,.La^ question du Hire passage de l'Escaut pour nos (navires de guerre est ainsi restée sans solution. E n séance du 8 août 1919, nous avonds fait observer „que depuis l'indépendance de notre pays, aussi longtemps que la Belg^ique entretient une marine militaire, ses navires entrèrent à Anvers, et en sortirent librement, et y trouvèrent souvent leur port d ' a t t a c h e . " ^ ) Les délé**) Deze grondslag- van de Belgische pretentie is ijdel. Tot de inwerkingtreding van het Kon. besluit van 1893 werd-^n qorlogsvaartuigen van a l l e naties in a l l e Nederlandsche territoriale wateren toegelaten. Het K. B. van 1893 is vervangen door een van 30 October 1909, Stbl. 351, waarover nader m de brochure „Het verdrag Nederland—België" van kapitein J. Harberts, bl. 44 vlg. In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat de Belgische pretentie inderdaad a l l e n grond mist. Grondslag van de scheiding van Noord en Zuid was, dat Nederlandsch territoir bleef, wat in 1790 tot de Republiek behoorde. (Art. 1 der „Bases de séparation"). En de volledige souvereiniteit der Republiek over de Wester-Schelde stond vast als graniet. Een
7 gués néerlandais nous répondirent que les Pays-Bas n^avaient jamais expressément reconnu ce droit. Nous n ' e n avons pas moins maintenu notre point de vue J e tiens à y insister. Le litige demeure donc tout entier reserve. H e t blijkt dus, dat naast de Tîclgische reserve van ouderen d a t u m omtrent gepretendeerde Belgische souvereiniteit op de Wielmgen, het nieuwe v e r d r a g ons een nieuwe Belgische reserve v a n nog grooter bcteekenis heeft gebracht : die van een gepretendeerd Belgisch recht op een hoogst belangrijk a t t r i b u u t van souvereiniteit op de AVester-Schclde, met onafzienbare rampspoedige practische consequenties '). E e n recht, dat door iedereen in Nederland en m e t het m m s t door minister van Karnebeek onvereemgbaar wordt geacht met het Nederlandseh belang Zeer merkwaardig is nu, dat deze reserve, die in tegenstelling met de Wielingenreserve, niet door onze Reo-eer m g was aanvaard, achteraf, langs een omweg, door'' de Belgen m de toelichtende memorie is binnengesmokkeld Men mag aannemen, dat bij hare inlassching de Bel"-ische onderhandelaars niet openlijk verklaard hebben, wat zij met de bewuste zinsnede beoogden. Anders zou minister van Karnebeek h a a r niet hebben toegelaten, en niet de ,..,. - l a n n g m zijn memorie van antwoord hebben gegeven. verk ln.l doorvaart voor Belgische oorlogsschepen zou dus door_ een speciale bepahng van het verdrag van 1839 aan België moeten zijn gegeven. Een dergelijke bepaling ontbreekt Het verdrag van 1839 geeft, in zijn verwijzing naar art. 1 0 8 117 van de algemeene acte van het Weener Congres, vrijheid van scheepvaart uitsluitend „s o u s 1 e r ap p o r t d u c o m m e r c e " . (Art. 109), niet alleen voor de Wester-Scl'eld^ TZ7.TI ?"f " « « " 7 ^ e t rivières navigables qui séparent ou d a t i " n ï l ]A ^r l^^"-"t°"-e belge et le territoire hollanbemlin^ n i u%°°'' ''°°'' '^'^ Belgische wateren. Dat deze bepaling onze volledige souvereiniteit op de Wester-Schelde onaangetast het, erkent zelfs Baron Nothomb u i t d r u k k e S °) Over de gevaren, die opgesloten liggen in het verschiinen j a n vreemde oorlogsschepen op de Wester-Schelde wordt zeer lezenswaaroig geschreven in de brochure „De Scheldekwesti""' van den heer J. H. Deibel, in 1916 verschenen b^j v a r n X m a en Warendorff te Amsterdam. xioiKema
8 ene hierboven aangehaald is. Maar thans, nu de Belgische Wegeering bij monde van haren minister van Buitenland sche Zaken openlijk verklaard heei't, dat deze passus de bewuste reserve beteekent, zouden de StatenG eneraal door goedkeuring van het verdrag de voor ons onaan vaardbare Belgische reserve aanvaarden, een reserve, die door den heer Segers in hare nadrukkelijkheid op één lijn gesteld werd met de Wielingenreserve. Na de Schelde reserve sprekend over de Wielingenreserve, eindigde deze tocü : „La question de la souveraineté des Wielin^^en de meure ainsi elle a ussi réservée." De kwestie der Wielin gen blijft gereserveerd evenals de kwestie der Schelde of omgekeerd: de kwestie der Schelde blijft gereserveerd evenals die der Wielingen." Het is te hopen, dat de onthulling van den Belgischen Minister en van den Belgischen onderhandelaar van een cler hier te lande niet bevroede ontoelaatbare Belgische bedoelingen, die het verdrag verbergt, en die in het gelijk ^telt hen, die weimg aangehoord, tegen de politieke strek kingen van het verdrag waarschuwen, de oogen van de F^Z T ' i ^^ft^'^^r^^aal zal openen. De heer van Lysmga heeft onlangs de opmerking gemaakt, dat bij dit tractaatvan meer belang nog dan „ee qu'on voit", dat gene er m IS „qu'on ne voit pas". De onthulling in den Lelgis^chen Senaat werpt op de juistheid dezer uitspraak een verrassend licht.
Nadat mijn Zaterdagavond verschenen artikel =•■*) ^e 1 e n T w '""'^^'l''" l'^ °"der de oogen den oorspronkelij k e ! tekst van het verslag dat door den rapporteur der eei rale commissie uit de Belgische Kamer, mr. van Cauwe S h t ^ o T t '' ,^^l8hNederlandsch Verdrag is uitge bracht. Dit verslag bevat ter zake van de vaart van Befoi ke i]k IS dat deze zinsnede ontbreekt in de uittreksels uit het verslag, die ik in de Nederlandsche pers gelezen heb
se dat ïï Ï17f Jru hr m ^ de f Nieuwe k^^^' ''TRotterdamsche ^ ° ^ ° — groote uHtrek set, Courant ver' *') Hierboven afgedrukt.
9 scheen''). En toch is juist deze zinsnede van het allerhoogste gewicht. Men oordecle. Sprekende over de vaart over de Schelde meldt het rapport: „Or, l'article du Traite est explicite: la liberté perpétuelle de navigation sur l'Escaut en faveur de tous les pavillons, no s'applique pas^ux navires de guerre ni aux navires qui y sont assimilés. La seule réserve qui au été admise, s'applique au passage des navires de guerre belges et cette réserve a été actée dans le mémoire interprétatif." Hier wordt dus uitdrukkelijk verklaard: 1°. dat de bekende passage in de toelichtende memorie de reserve voor de vaart van Belgische oorlogsschepen inhoudt; 2°. dat deze reserve er niet zoo maar ingesmokkeld is zonder dat onze Eegeering begreep, wat de betrekkelijke zinsnede naar Belgische opvatting bedoelde, maar dat de reserve door onze Regeering is „admise", is toegelaten, is aanvaard, en dat van deze reserve officieel „acte genomen is in de toelichtende memorie". Na de toelichting van Minister van Karnebeek in de M. v. A. is dit verbijsterend. Spreekt de Belgische rapporteur de waarheid, dan zou *>) In het algemeen moet opgemerkt worden, dat hetgeen in de Nederlandsche Pers medegedeeld wordt van wat in België over het verdrag gezegd en geschreven wordt, onvoldoende is. Hierdoor ontstaan in Nederland onjuiste opvattingen. Uit hetgeen m de Maasbode van 14 Aug. j.L, in het eerste der reeks zeer belangrijke artikelen, die dit blad over het verdrag heeft gegeven, uit het rapport van mr. van Cauwelaert wordt aangehaald, blijkt dat de schrijver dier artikelen op een dwaalspoor IS gebracht door een onvolledige weergave van het rapport. De vertalingen der Fiansche teksten laten ook dikwijls te wenschen over. Zoo heeft men minister Vandervelde's woorden over de doorvaart van Belgische_oorlogsschepen: „la question reste entière" opgevat alsof deze beteekenden: „De zaak blijft zooals ze was", terv/ijl ze in werkelijkheid beteekenen: „Deze zaak IS een onopgeloste kwestie." Zoo zegt ook het rapport van mr. van Cauwelaert over de Wielingen-kwestie sprekend met dezelfde woorden: „Les réserves sont foi-melles de part et d autre e t l a q u e s t i o n d e s W i e l i n g e n reste e n t i è r e . " Het is noodzakelijk, dat de leden der Staten-Generaal, die zich over het verdrag een oordeel willen vormen, de oorspronkelijke Belgische teksten onder de oogen krijgen. Anders zal hun oordeel onvolkomen en onjuist zijn. Wat in de Belgische Kamer en Senaat gezegd wordt, kan men niet bevroeden, als men de „Annales Parlementaires" niet gelezen heeft.
10 Minister Van Karnebeck op dit hoogst gewichtige jount de Statcn-Generaal en het gehecle Ncderlandsehc volk hebben misleid. Het is noodzakelijk, dat de minister het verschil tusschen zijne en de Belgische niededeelingen onverwijld tot klaarheid brengt. Van de aannemelijkheid van zijn verklaring van deze tegenspraak zal ons oordeel over de gestie van den minister in deze moeten afhangen. Maar dit staat reeds vast: Na de officieele Belgische verklaringen omtrent de beteekenis der zinsnede in de toelichtende memorie, viag en kan het verdrag niet aanvaard worden, zonder óat deze zinsnede verwijderd is.
NASCHRIFT De beteekenis van de Belgische reserve, waarover in het Verslag der Commissie van Buitenlandsche Zaken uit den Senaat, uitgebracht door Baron Descamps, nog gezegd wordt: „La réserve notée par le Mémoire interprétatif est sans doute loin d'être sans portée ..." is des te grooter door onze gelijktijdige toestemming in de ophef fing van het verbod Antwerpen-oorlogshaven. Onze zuivere toestemming in de opheffing van dit verbod alléén zou reeds uitgelegd kunnen worden als een toekennen aan België van de bevoegdheid om met oorlogsschepen over de Wcster-Schelde te komen. Immers, aan de bepaling van art. 14 van het vigeerende tractaat „Le port d'Anvers, conformément aux stipulations de l'article 15 du traité de Paris, du 30 mai 1814, continuera d'être uniquement un port de commerce" is niet de beteekenis gehecht, dat in Antwerpen geen militaire werken mochten zijn: Antwerpen was integendeel militair geducht -\-ersterkt. Maar de haven van j\iitwerpen mocht niet gebruikt worden als oorlogsliaven. Komt het aanhangige tractaat tot stand, dan mag de haven van Antwerpen wel gebruikt worden als oorlogsliaven. En het begrip „haven" beteekent toch iets meer, dan „het water bij Antwerpen", dat men met een kanaal over Belgisch gebied al of niet met de zee zou kunnen verbinden. Do „haven van Antwerpen" beteekent toch ontegenzeggelijk het vaarwater bij Antwerpen beschouwd in verband met
11 zijn bestemming tot het bieden van ligplaats voor sche pen, komende v a n en gaande n a a r zee langs den n a t u u r lijken verbindingsweg met de zee: do WesterSchelde. W a a r wij er n u in toestemmen, dat de ha ven van Antwer pen mag zijn oorlogshaven, m. a. w. dat de haven v a n Ant werpen mag worden gebruikt voor oorlogsschepen, d a a r beteekent dit implicite, zal men in België zeggen, dat wij er in toestemmen, dat met deze oorlogsschepen n a a r en u i t zee zal worden gevaren, dus over de WesterSchelde. Tenzij tegelijk in het t r a c t a a t een uitdrukkelijk verbod wordt opgenomen ^'oor de v a a r t van oorlogsschepen, waar bij zéér uitdrukkelijk te noemen de Belgische oorlogssche pen, over de AYesterSchelde. N u bevat het t r a c t a a t dit verbod voor oorlogsschepen in het algemeen'^), maar in plaats v a n het noodzakelijk uitdrukkelijk verbod voor Bel ■') De redactie van al. 1 van § 1 van art. 4: „De Wester Schelde en hare toegangen vanuit volle zee, alsmede de Schelde beneden Antwerpen, zullen voortdurend vrij en open zijn voor de vaart van alle vaartuigen van alle naties, uitgezonderd oorlogsschepen", is ook reeds zeer onduidelijk. — Aan het woord zijn hier België en Nederland. Onder ,,alle naties" zijn België en Nederland begrepen, want het is wel degelijk de be doeling, dat Belgische nietoorlogsschepen over de Wester Schelde mogen varen. Maar de oorlogsschepen van alle naties zijn van deze vaart uitgesloten, dus ook de Belgische en óók de Nederlandsche. Echter, de Mem. interpr. zegt, dat dit ver bod niet geldt voor de Belgische oorlogsschepen. Dus mogen — in verband met de opheffing van het verbod Antwerpen oorlogshaven — Belgische oorlogsschepen wèl en Nederland sche oorlogsschepen niet op de Nederlandsche WesterSchelde varen! — Zou men willen redeneeren: Omdat België en Nederland aan het woord zijn, vallen Nederlandsche en Belgische oor logsschepen buiten deze bepaling — maar dit gaat niet, want dan zouden ook de Belgische handelsschepen er buiten vallen — dan zou de bepaling beteekenen, dat Nederlandsche oor logsschepen mogen komen op de Nederlandsche WesterSchelde èn op de Belgische Schelde beneden Antwerpen, en Belgische oorlogsschepen op de Belgische Schelde èn op de Nederland sche WesterSchelde. Zou men hiertegen aanvoeren, dat op Belgisch en Neder landsch territoriaal v/ater de algemeene bepalingen van het internationaal recht gelden, dan zou geantwoord kunnen worden: lex specialis derogat legi general!. Dat deze redactie ontoelaatbaar onduidelijk is en tot tal van gevaarlijke interpretaties grond kan geven, is door het boven staande wel bewezen.
12 giselie ooi-logsscliepen, bevat het integendeel volgens de Toelichtende Memorie een bepaling, die n a a r Nederlandsche opvatting beteekent, dat het v e r d r a g het, zooals boven aangetoond, noodzakelijk, verbod voor Belgische oorlogsschepen 7iict bevat, en die n a a r Belgische opvatting zelfs beteekent de reserve van een vóór de opheffing v a n het verbod van Antwerpen-oorlogshaven reeds bestaand recht v a n doorvaart voor Belgische oorlogsschepen. Uit het bovenstaande moge blijken, dat onze toestemming in de opheffing v a n het verbod Antwerpen-oorlogshaven, vooral bij het ontbreken van een uitdrukkelijk verbod voor de v a a r t van Belgische oorlogsschepen over de AVester-Schelde, geenszins zoo onschuldig is, als velen in Nederland aannemen en zooals men het in België gaarne voorstelt. ") Zoo heet het in het r a p p o r t van Mr. van Cauvrelaert, en in bijna dezelfde bevt^oordingen spreekt het r a p p o r t van B a r o n Descamps: „La suppression de cette clause était la conséquence naturelle de la suppression de notre neutralité obligatoire". Maar dit is onjuist. De bepaling dateert reeds van het t r a c t a a t van Parijs van 30 Mei 1814, en heeft ook gegolden voor Antwerpen, toen dit behoorde tot het Koninkrijk der Nederlanden, dat óók niet geneutraliseerd was. H e t vervallen der neutralisatie van 1839 behoefde geenszins mede te brengen het vervallen der bepaling van 1814. E n zoo België het vervallen dezer bepaling gewenscht heeft, heeft het ongetMdjfeld zéér helder voor oogen gehad, welke rechten het op grond hiervan op het geschikte oogenblik eenmaal zou kunnen vindiceeren. Resumeerende: Komt het t r a c t a a t tot stand, zooals het ^) Opmerkelijk is ook, hoe van Belgische zijde getracht wordt het belang van de doorvaart van Belgische oorlogsschepen m het oog van het Nederlandsche publiek te verminderen door de aandacht te vestigen op het feit, dat België op dit oogenblik geen oorlogsvloot bezit. Zoo minister Vandervelde ^y Juli m den Senaat. Maar dit feit is slechts een voordeel voor België. Het Nederlandsche publiek lacht om de grapje
13 daar ligt, dan zal, door onze toestemming in de opheffing van het verbod Antwerpen-oorlogshaven zonder uitdrukkelijke opneming van een verbod van de doorvaart van Belgische oorlogsschepen over de AVester-Schelde, gepaard aan de opneming der Belgische reserve omtrent de doorvaart, de juridische positie van België bij een conflict over deze doorvaart, vergeleken bij België "s positie volgens het vigeerende tractaat van 1839, zéér aanzienlijk versterkt zijn. En deze versterkte juridische positie zal België's zorgvuldigheid, om dit conflict te vermijden, kunnen verminderen. Dit beteekent: Vermeerdering van oorlogsgevaar. Nederland zal dit eenmaal begrijpen. Nu — of te laat.
DE BESTAANDE SCHEEPVAARTWEG ANTWERPEN-DORDRECHT Als een belangrijk voordeel van onze toestemming in den aanleg van het Kanaal Antwerpen—Moerdijk heeft Minister van Karnebeek in de M. v. A. aangevoerd „dat, wanneer in den aanleg van het Kanaal werd toegestemd, het meer besproken art. IX, § 8, van het verdrag van 1839 verviel, hetwelk op Nederland de verplichting had gelegd om, wanneer natuurlijk gebeurtenissen of werken van kunst de in dit artikel bedoelde scheepvaartwegen, en derhalve ook de wateren tusschen het Kanaal van "Wemeldingcn en het ïlollandsche Diep onbruikbaar mochten maken, in de plaats daarvan andere geschikte waterwegen aan te wijzen. Door deze bepaling rustte op deze wateren als het ware een servituut, dat voor Nederland in verband met de natuurlijke gesteldheid van het Hellegat ver strekkende financieele gevolgen had kunnen meebrengen en dat overigens de Zeeuwsche en Ilollandsche eilanden feitelijk in een isolement gevangen hield. Het vervallen van dit servituut opent verschillende vooruitzichten en men kan niet zeggen, dat België, ten behoeve waarvan reeds de Kanalen van Zuid-Beveland en Walcheren waren
■ ■ ■ ■ ■ i
H gegraven, thans voor dezelfde zaak dubbele betaling zal krijgen." De ministor stelt zich dus op het standpunt, dat, wordt de aanhangige wijziging van het traetaat van 1839 aange nomen, het aan Nederland vrij zal staan, den waterweg van Wemeldige naar Dordt en van Vere naar Dordt af te dammen, waar zulks ons wenschclijk zal blijken Is dit juist ? Om_ te beginnen lijkt dit reeds daarom vreemd, omdat Belgié slechts gedurende twintig jaar te rekenen van het m werking treden van het verdrag onze toestemming tot den aanleg van het kanaal Antwerpen—Moerdijk zal kunnen inroepen. Naar de opvatting van den heer van Karnebeek zou dus België, indien het binnen twintig jaar deze toestemming niet had ingeroepen, geheel verstoken zijn van een verbinding met den BenedenEijn. _ Vervolgens is het eigenaardig, dat § 12 van artikel i uitdrukkelijk bepaalt, dat Nederland verplicht is de kana len door Walcheren en door ZuidBeveland in hun tegen woordigen staat van bevaarbaarheid te houden, en zelfs om deze op verzoek van België te verruimen. Wat heeft België aan een waterweg, waarmede het niet verder kan komen dan van Antwerpen tot Vere of tot AVemeldinge? In België blijkt men dan ook niet algemeen minister van Karnebeeks opvatting te deelen. In een zoo belangrijk officieel stuk als het Rapport der Commissie van Buitenlandsche Zaken uit den Belgischen Senaat belast met het onderzoek van het traetaat (Rap porteur Baron Descamps) is het volgende te lezen : „La voie a ctuelle d' a ccès vers le BasRMn c'est à dire cdle emprunta nt le ca na l d'Ha nsweert, devra continuer à jouir du régime de liberté; elle devra être a méliorée." Op deze zinsnede heeft niemand in den Senaat aan merking gemaakt. Het blijkt dus, dat de Belgische Senaat van mecning is, dat niet alleen de kanalen door Walche ren en ZuidBeveland, maar de geheele tegenwoordige scheepvaartweg van Antwerpen naar Dordt in stand moet blijven. Een opvatting door een zoo gewichtig lichaam ge huldigd, zou zich te ecniger tijd in de pra^ctijk kuanen doen gelden. Er moet dus rekening mede worden gehou den.
' Î
*
15 Vindt deze opvatting steun in het traetaat? Inderdaad vervalt § 8 van art. I X van het verdrag van 1839 doordat dit geheele artikel vervalt en vervangen wordt door art. IV van het nieuwe traetaat. Maar als wij nagaan, wat er in het nieuwe traetaat nog overblijft van den waterweg Antwerpen—Dordt, dan vinden wij : Ie. art. IV, § 12, dat de veri^liehting tot instandhouding en verbetering der kanalen door VN^'aleheren en Z. Beveland inhoudt. Deze bepaling heeft geen zin, tenzij het voortbestaan van den bestaanden scheepvaartweg Antwerpen—Dordt verondersteld w^ordt. 2e. art. VI § 7, luidende: „Op de waterwegen bedoeld in dit artikel — dat zijn de kanalen AntAverpen—Moerdijk en Rijn—Maas—Schelde v. V.) — evamls op de verbinding sw.ai er en tussclien de Sclielde en liet Rijn-net, de kanalen door Walcheren en Zuid-Beveland daaronder begrepen, zal de scheepvaart vrij zijn van alle tollen en heffingen, van welken aard of onder welken vorm ook... enz." In deze paragraaf wordt dus het blijven voortbestaan van den bestaanden waterweg Schelde—Dordt uitdrukkelijk verondersteld. 3e. De interpretatieve memorie bij artikel IV : ,,Dit artikel doet vervallen en vervangt art. I X van het verdrag van 19 April 1839. ,,Dat de paragrafen van dit artikel, welke de vrijheid van scheepvaart voor België eii Nederland huldigen, behalve wat in het bijzonder de Schelde betreft, niet uitdrukkelijk in den tekst van het nieuwe artikel IV worden herhaald, vindt zijne reden hierin, dat het van zelf spreekt, dat liet vervallen van die paragrafen geen afbreuk doet aan de vrijheid van scheepvaart, met name op de Maas en de verbindingswaleren iusschen Schelde en Rijn, zooals die vrijheid tras vastgelegd in het verdrag van 19 April 1839." Ook hier wordt het voortbestaan van den scheepvaartweg Schelde—Dordt van 1839 uitdrukkelijk verondersteld, terwijl tevens de paragrafen van het oude artikel die de vrijheid van scheepvaart op dien waterweg waarborgen, na hunne vervallenverklaring in art, IV opnieuiv volledig in het leven geroepen ivorden.
16 Deze paragrafen zijn: out'lÏ p^j,;^"L,'^^
deT d e u r â y ? ' "" "™"' '"' """" ^^^^^ '' ^«^"°^ ^ En zelfs wordt a ldus terug in het leven geroepen, mede tn verba nd met de Belgische opv a tting dezer apar graaf ) , de pa ra gra a f met ivelker oogenschimlijk ver valhng^mmster av n K a rneheek de a Si tenGener a a l ■') Immers, volgens de Belgische opvatting dezer Daratrnaf zooals deze tot uiting gekomen is Uj de kfvestie der afdam mmg van de OosterSchelde, houdt deze niet in de bevoegï wl °«^,?; te dammen en een anderen scheepvaartweg l a n te v S e i S derlrlfh . ^ / ^ ^ ^ ^ezer paragi^af als f e n f t o verzekeimg dei vrijheid van scheepvaart nog verscherpt. Vgl. VwL.?,'n V/eede Examen de la question du barrage de 1 Escaut Oriental. Utrecht t867, bl 36—37 «i^age ae Mnt''J"'v^^^'^? geschrift geeft prof. Vreede'een résumé van de Notes Verbales bij gelegenheid van deze kwestie aan den Belgischen gezant gericht door de Nederlandsche rege"rine De opvatting der toenmalige Nederlandsche regeering^vM de verplichtingen, die het tractaat van 1839 ons oplegt? m I g w e Ï
17 voor het kanaal Antwerpen—Moerdijk trarM te winnen: A r t. I X , § 8 : „Si des événements naturels, ou des travaux d ' a r t venaient p a r la suite à r e n d r e impraticable les ^-oies de navigation indiquées au présent article, le Gouvernement des Pays-Bas assignera à la navigation Belge d ' a u t r e s voies aussi sures et aussi bonnes et commodes, en remplacement des dites voies de navigation devenues impraticables. ' ' 4°. H e t procotol van onderteekening, behoorende bij het op 22 Mei 1926 tussehcn België, Frankrijk, GrootB r i t a n n i ë en Nederland te Parijs gesloten v e r d r a g tot erkenning van het vervallen van de collectieve verdragen van 19 April 1839, hetwelk luidt : „Au moment de procéder à la signature du Traité en date de ce jour, il reste bien entendu que les Gouvernements belge et néerlandais n'ont voulu toucher en rien aux dispositions des articles 108 à 117 de l'Acte Général du Congrès de Vienne du 9 j u i n 1815 qui continueront comme p a r le passé d ' ê t r e la base du régime des fleuves et rivières navigables qui séparent ou font communiquer les territoires belge et n é e r l a n d a i s . " Onder de hier genoemde waterwegen valt natuurlijk de bestaande waterweg Schelde—Dordt, waarop misschien (zie boven onder 3o) reeds door de interpretatieve memorie de genoemde artikelen der Weener Acte toepasselijk zouden kunnen worden verklaard. I n het bovengenoemd protocol, onderteekend door de gevolmachtigden van België, Nederland, F r a n k r i j k en Groot-Britannië, heeft Neeens in herinnering worden gebracht tegenover de ongelimiteerde verplichtingen, welke minister van Karnebeek daarin wil doen lezen, teneinde aannemelijk te maken, dat de door iiem aanbevolen wijziging een verlichting onzer verplichtingen beteekent: Quelles que soient les obligations contractées par le Gouvernement des Pays-Bas touchant la navigation sur ses rivières, son droit de Souveraineté sur ces eaux n'en existe pas moins intact. Toutes les concessions faites par rapport à cette navigation dans les Traités de 1839 et de 1842, ne sont que des exceptions à l'exercice du dit droit de Souveraineté. Dèslors elles doivent être strictement interprétées et Von ne saurait argumenter de ces Traités par analogie, afin d'étendre la portee des obligations exceptionnelles qu' ils imposent, au delà de ce que comporte leur texte clair et précis." (ibid bl 34 35)
18 derland zich echter bovendien nog uitdrukkelijk tot de toepassing dezer bepalingen verbonden ook tegenover Frankrijk en Oroot-Brifannië. Overigens is de nieuwe bepaling van 22 Mei 1926 van wijder strekking dan art. I X , § 1 van het oude verdrag. Immers, toen werd gesproken van „ t r a v e r s e n t " , t h a n s van „font communiquer les territoires belge et n é e r l a n d a i s . " iVu valt de waterweg Antwerpen—Dordt er met meer zekerheid onder, dan"in het oude verdrag. V a n deze bepalingen der Weener Acte is in dit verband van belang art. 113, al. 1 : „Chaque E t a t riverain se chargera de l'entretien des chemins de halage qui passent p a r son territoire et des travaux nécessaires pour la même étendue dans le lit de la rivière, pour ne faire éprouver aucun obstacle à la navigation." Ook dit artikel ontneemt aan Nederland de vrijheid den bestaanden scheepvaartweg Schelde—Dordt af te dammen, vooral indien België mocht beweren dat art. I X , par. 8 v a n het oude verdrag, dat volgens de Nederlandsche interpretatie uitkomst bracht bij de afdamming van de Ooster-Schelde, door de aanteekening der interpr. mem. bij art.^ I V n i e t in het leven teruggeroepen is. Immers dit ai-tikel, waai uit minister van Karnebeek voor Nederland ongelimiteerde lasten haalt, gaf ons in de p r a c t i j k t o t dusver de vrijheid onze rivieren af te dammen. " ) Na de hierboven geciteerde nieuwe traetaatsbepalingen te hebben nagegaan, meen ik op de vraag, die ik hooger stelde, volmondig te moeten antwoorden : J a , de opvatting v a n den Belgischen senaat is volkomen juist. Ook hij de totstandkoming van hei nieuwe tractaat, zelfs al tvordt het ^") Vg-1. Vreede, op. cit. bl. 36 vlg. Onder 3o nam ik aan, dat door de interpr. mem. oud artikel IX, § 8 ook weer in het leven geroepen wordt, terwijl ik hier de mogelijkheid open laat, dat België dit zal ontkennen. Dit komt hierdoor, dat de vaagheid der interpr. mem. op dit punt aan België de vriiheid laat, al naar zijn belang medebrengt, het eene of het andere te beweren. Immers, opgevat als bepaling tot verzekering der vrijheid van scheepvaart, dus als ons verpliciitingen opleggend, herleeft § 8 van art. IX, maar opgevat als bepaling tot verlichting van de verplichtingen voor ons voortvloeiende uit art. 113 der Weener Acte, herleeft zij niet.
19 kanaal Antwerpen—Moerdijk gegraven, Uijft Nederland verplicht den bestaanden scheepvaartiveg Schelde—Dordt in stand te houden. Minister van Kameheek heeft ten onrechte het tegendeel beweerd en aan Slaien-Generaal en volk daarvan voordeden voorgespiegeld.
III.
HET PROTOCOL VAN PARIJS VAN 22 MEI 1926 H e t proeotol van onderteckcning, reeds hierboven geciteerd, bchoorende bij het op 22 Mei 1926 te Parijs tusschen België, Frankrijk, Groot-Britannië en Nederland gesloten v e r d r a g tot erkenning v a n het vervallen v a n de collectieve verdragen van 19 A p r i l 1839 " ) , verdient meer aandacht, dan er tot dusver aan werd geschonken. Minister van Karnebeek en op zijn voetspoor zijne medestanders, hebben het in de nieuwe regeling hemelhoog geprezen, dat door het vervallen der garantieverdragen met de mogendheden, de Belgisch-Nederlandsehe verhouding een zuiver Belgisch-Nederlandsehe aangelegenheid zou zijn geworden. E n wat blijkt n u ? Op hetzelfde oogenblik, dat de oude garantie-verdragen worden afgeschaft, wordt de Belgisch-Nederlandsehe verhouding gemaakt tot ee'n mede Frmsch-Engelsche aangelegenheid. E n wel zoo, dat ^1) Opmerkelijk is, dat de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers „vergeten" heeft dit tractaat te behandelen, en er zelfs nog geen rapport door een Kamer-commissie over uitgebracht is. De heer Descamps noemt dit in het vaker aangehaalde Senaatsverslag „une inadvertance peu explicable de la Chambre." Nu wordt in dit verdrag het sluiten van het Nederl.Belgisch tractaat geconstateerd. Zou wellicht de vergeetachtigheid der Belgische Kamer opzettelijk zijn geweest, en men in België met de behandeling daarvan hebben willen wachten, tot het Nederl.-Belg. tractaat door de Staten-Generaal goedgekeurd is? Of vreesde men, dat er bij de behandeling in het Belgisch parlement iets gezegd zou kunnen worden, dat voor Nederlandsche ooren niet geschikt is, vóór beide tractaten in Nederland goedgekeurd zijn? Of wordt nog wijziging overwogen? In alle geval is vergeetachtigheid ten deze te „peu explicable", om zonder meer aanvaard te worden.
20 waar de oude garantie ook .voor Nederland van belang was, omdat daardoor aan Nederland hoogst gewichtige Belgische verplichtingen gegarandeerd werden — neutralisatie van België, verbod Antwerpen-oorlogshaven enz. — de nieuwe Fransch-Engelsche medezeggenschap uitsluitend betrekking heelt op de verplichtingen in zake de waterwegen — de uitdrukking „font communiquer" waarop ik reeds wees is in dit verband van veel belang — waarin tot dusver naar Nederlandsche opvatting de z.g.n. garandeerende mogendheden geen recht van medezeggenschap bezaten. Aldus Vreede in zijn reeds genoemd geschrift. Ja, aldus Sti'uycken in zijn in overleg ^^) met minister van Karnebeek zelf samengesteld geschrift „Nederland, België en de mogendheden." — Engelsche en Pransche medezeggenschap in de verplichtingen in zake de waterwegen, die bijna uitsluitend verplichtingen van Nederland tegenover België zijn ! Wordt dit protocol van onderieekening door de Siaten-Generaal goedgekeurd en door de Koningin bekrachtigd, dan zidl&n, telkens als Nederland in de toekomst niet aan België's wenschen voldoet en België dit als een niet-nakomen door Nederland van de artikelen 103 tot 117 dër Weener Acte weet te construeeren, Engeland en Frankrijk zich gerechtigd kunnen achten zich met eischen tot Nederland te wenden. De werkelijkheid is ook hier wel heel anders dan de voorgespiegelde schijn! Uit het medegedeelde over de Belgische Schelde-reserve, over het voortbestaan der verplichting tot instandhouding van den waterweg Schelde—Dordt, over de aan Frankrijk en Engeland toegekende medezeggenschap in zake de waterwegen, een trits van bittere verrassingen, welke ik voor aanvulling niet onvatbaar acht, moge blijken in welk een „comedy of errors" minister van Karnebeek zichzelf en het Nedcrlandsche volk verstrikt heeft. Moge ons volk het inzicht en de kracht hebben zich uit dit warnet te bevrijden, vóór het onherstelbaar gebonden ligt. ^^) Van dit overleg deed de Minister mededeeling in de memorie van toelichting bij het tractaat met België.
WEERLEGGING VAN BEDENKINGEN TEGEN MIJNE |(?3/-j BESCHOUWINGEN OVER DE BELGISCHE SCHELDE-RESERVE If
UTRECHT -
H DE VROEDE -
1926