INCA'S IN SURINAME? DOOR
MR. W. J. VAN BALEN
In een gesprek met dr. H. D. Benjamins en den heer C. H. de Goeje over de Indianen die in de grensgebieden tusschen Brazilië en Guiana wonen, werd onwillekeurig ook de naam „Incas" genoemd. Dr. Benjamins putte zonder de geringste aarzeling uit zijn ijzeren geheugen, en haalde een vroegeren jaargang van den West-Indischen Gids (1925) voor den dag. „Hier, dit zal U misschien interesseeren in verband met uwe studies over de Inca's!" Inderdaad, in de Mei-aflevering van 1925 kwam een redactioneel opstel voor, getiteld „De laatste vrije Incas?", houdende aanhalingen uit het Koloniaal Weekblad van 15 Januari 1925 en de Revue Mondiale van 15 Juni 1925, dit laatste vertaald in de Wetenschappelijke Bladen van November 1924. Een Fransche goudzoeker, Georges Brousseau geheeten, zou een avontuurlijke reis naar het brongebied van de Marowijne hebben ondernomen, en aldaar van de Coulai en Trio-Indianen sensationeele mededeelingen aangaande hun herkomst hebben vernomen. Deze inboorlingen wisten te vertellen dat zij van de Incas afstamden, daar hun voorouders uit Urubamba in Peru waren gevlucht toen de Spanjaarden het Inca-rijk veroverden. Zij waren de bovenMaranón afgezakt, doch Francisco de Orellana, de man die de Amazone afgevaren is, had hen ingehaald, en had hen wegens hun baardeloosheid voor Amazonen gehouden. Het land aan de midden Maranón, waar zij zich oorspronkelijk vestigden, noemden zij als herinnering aan hun vaderland Peru of Paroe. Later echter hebben zij de Paroe-rivier stroomopwaarts naar het Noorden gevolgd, West-Indische Gids XII
23
*•••*•£
354
INCA'S IN SURINAME ?
en hebben het gebergte waar deze rivier ontspringt, Tumac Humac genoemd, naar een hunner leiders. Tot zoover het bericht van den Franschman. De heer de Goeje heeft hierop in het aangehaalde nummer van den West-Indischen Gids reeds terstond op eenige zwakke en zelfs bepaald verdachte punten in dit verhaal gewezen. En thans werd aan mij de vraag voorgelegd wat ik er wel van dacht in het licht van de Inca-overleveringen. Ik ben den genoemden heeren verplicht voor het vertrouwen dat zij in mijn kennis stellen, doch moet vooraf verklaren dat deze geenszins toereikend is om een afdoend oordeel te vellen over een delicaat vraagstuk als het onderhavige. In ieder geval moeten twee gezichtspunten hier zorgvuldig uit elkander gehouden worden. Ten eerste: de mogelijkheid dat er inderdaad Inca's, resp. onderdanen van het Inca-rijk van Cuzco hun weg gevonden hebben naar de beneden-Amazone, en van daaruit verderop. Ten tweede: de vraag of de Fransche zegsman ons hier werkelijk betrouwbare mededeelingen voorlegt, dan wel ons een aantrekkelijk verhaaltje opdischt, waarin hij met een zekere handigheid een aantal suggestieve details heeft verwerkt, welke hem uit de litteratuur bekend geworden waren. Reeds de beknopte mededeelingen van den heer Brousseau doen mij vermoeden dat wij inderdaad wat dit laatste betreft, verstandig doen door zijn berichten niet al te serieus op te nemen. Aan de critiek door den heer de Goeje kan ik n.l. nog het volgende toevoegen. De naam Peru werd door de inboorlingen van dat land niet gebezigd, doch is ontstaan door een vrij onnoozele begripsverwarring, van de soort waaraan de Spanjaarden zich bij hun ontdekkingen doorloopend schuldig gemaakt hebben. In het rijk der Inca's duidde men Peru aan met den naam Tahuantin-suyu, d.w.z. de Vier Windstreken. Hiermede vervalt de ingenieuse afleiding van den Rio Parü.
INCA'S IN SURINAME ?
355
Niet minder vindingrijk is de verklaring van Tumucumac uit Tumac Humac, wat inderdaad zeer Incaisch klinkt. Maar de naam van het gebergte is daar ter plaatse niet gangbaar onder de Indianen, tenminste wanneer ik den heer de Goeje als mede de Rraziliaansche rapporteurs goed verstaan heb. Deze etymologie is dus waardeloos. Dat Orellana deze vluchtelingen ingehaald zou hebben, wordt door niets bevestigd, en ziet er nogal romantisch uit. Ook de poging om Orellana's Amazone-sage op deze uitwijkelingen terug te brengen, klinkt kinderachtig. De ontdekker-tegen-wil-en-dank van de Amazone-rivier had immers in Peru gelegenheid te over gehad om aan het gezicht van baardelooze Indianen te wennen, en behoefde dus volstrekt niet in de war te raken indien hij dit phenomeen op de rivier had teruggevonden. En hiermee stap ik van Brousseau's verhaal af. * Maar nu de breedere theoretische mogelijkheid. De hoofdstad Cuzco, de Navel der Wereld, ligt aan een der bron rivieren van de Amazone, de Urubamba, die in de Ucayali valt. Het spreekt dus vanzelf dat een veroverend ras als de Inca's deze rivieren ook wel verder stroomafwaarts geëxploreerd zou hebben, en daarbij kennis zou hebben gemaakt met het Amazoonsche oerwoud. Inderdaad kenden zij dit zeer goed, en wel onder den naam „Antis", welke beduidde: het warme en vochtige oerwoud achter de sneeuwbergen. Dit woord Antis is door de Spanjaarden verbasterd tot Andes, en toegepast op de sneeuwbergen zelf, in plaats van op het moerassige laagland dat daar achter ligt. Over deze Antis vertelt de Inca Garcilaso de la Vega in zijn Comentarios Reales (door mij in het Ned. bewerkt onder den titel Het Leven der Oude Inca's, bij Leopold's Uitg. Mij) allerlei bijzonderheden, waaruit ongeveer na te gaan valt hoe ver de kennis der Inca's aangaande dit tropengebied reikte. Deze Herodotus van Peru merkt herhaaldelijk op dat die warme boschgewesten bevolkt waren
356
INCA'S IN SURINAME ?
door woeste Indianen van een zeer laag beschavïngspeil, doorgaans menscheneters. Zij schoten met vergiftigde pijlen, en toonden zich voor de hoogere civilisatie der Inca's niet vatbaar. Lagere tropische volksstammen van dezen aard omgaven het Inca-rijk aan twee kanten; noordwaarts in het huidige Ecuador, waar ze zóó liederlijk en primitief bleken dat Huayna Capac, de laatste groote Inca-keizer, verachtelijk van hen zei: „kom, laten we maar liever omkeeren en teruggaan, want deze lieden zijn de moeite niet waard om er over te heerschen" (Garcilaso, blz. 262). Voorts stuitte de Inca-civilisatie in het geheele Oosten op dergelijke onhandelbare barbaren. Opmerkelijk is een verhaal van Garcilaso over de pogingen van den tienden Inca, Yupanqui genaamd, die zijn rijk trachtte uit te breiden langs de Musu of Mojos-rivier. Hij liet twee jaar lang een heele vloot van groote vlotten maken, voldoende om wel 10.000 man met bijbehoorende voorraden te kunnen vprvneren en daarmee zakte hij de groote rivier af die Amarumayu heet. Mayu beteekent rivier — zegt Garcilaso — en amaru noemen ze de groote slangen, die in deze Antis-landen voorkomen. (Deze Amarumayu is de huidige Mamoré-rivier, een der bronrivieren van den Rio Madeira, die een der voornaamste zijrivieren van de Amazone is. Garcilaso oppert aarzelend de mogelijkheid dat deze rivier in den Rio Parahuay en in de Plata uitmondt. Gare, blz. 228 volg.). Onderweg ontmoette deze Inca-vloot niets dan primitieve bosch-Indianen, welke na eenige schermutselingen bereid bleken om aan den Keizer een tribuut van papegaaien, aapj es en andere voortbrengselen van hun land op te brengen. Maar toen de Inca het eigenlijke gebied der Musu-Indianen bereikt had, moet hij nog maar duizend man over gehad hebben, en zoo mocht hij van geluk spreken dat hij het met de inboorlingen op een accoordje kon gooien zonder er om te behoeven te vechten. Tegen de erkenning dat zij niet door de Inca's onderworpen waren, stonden de tropen-Indianen toe dat de Inca's zich te midden van hen vestigden. Deze voorposten hebben het nog twee genera-
INCA'S IN SURINAME ?
357
ties lang uitgehouden, doch besloten daarna om maar liever naar Cuzco terug te keeren. Juist op dat oogenblik echter vernamen zij dat de Keizerlijke Hoofdstad door de Spanjaarden veroverd was, en toen zijn zij maar liever gebleven waar ze waren. Sindsdien — zegt Garcilaso — regeeren zij in oorlog en vrede over de Musus, die hen in groote eere houden. Welnu, dit alles klinkt onopgesmukt en aannemelijk. Op deze wijze zijn er zoovele lagere volkeren aan heerschers van een hooger ras gekomen. En uit alles blijkt duidelijk hoezeer de Inca's eigenlijk nooit goed vat op deze boschbewoners hebben kunnen krijgen. De tropische oerwouden vormden voor deze bergbewoners de natuurlijke en klimatologische grens van hun rijk. *** Een der meest belangwekkende berichten over de relaties van het Incarijk met het warme rivierenland van Antisuyu is dat over de vrijwillige emigratie van den stam der Chancas. Deze dappere natie had een groote rebellie tegen den Inca op touw gezet, en was er bijna in geslaagd om Cuzco te veroveren. De keizer Yahuar Huacac had zijn hoofdstad zelfs reeds ontruimd; het was enkel aan het energieke optreden van den kroonprins Viracocha Inca te danken geweest dat de opmarsch der Chancas gestuit was. Hun opperhoofd Hancohuallu was door den Inca gevangen genomen, doch gespaard, en na een berisping weer in zijn waardigheid hersteld. Want zoo wilden het de ethische opvattingen, welke Garcilaso aan zijn Inca-voorvaderen toeschrijft. Maar Hancohuallu had zich in deze vernedering en onderworpenheid niet kunnen schikken, en zoo had hij met zijn Chancas in stilte een afspraak gemaakt dat zij de een na den ander zouden vertrekken om een nieuw vaderland te gaan zoeken in het Oosten. Op deze wijze —- aldus Garcilaso op blz. 175 — trokken er geleidelijk omstreeks achtduizend Chanca-krijgslieden weg, zonder dat ik nog de vrouwen en kinderen meetel. Zij begaven zich naar het
358
INCA'S IN SURINAME ?
struikgewas achter de Antis om in die streek een nieuw vaderland te stichten. De achtergebleven Chanca's zeggen dat zij wel tweehonderd leguas (1200 K.M.) ver gezworvan zijn, maar waarheen precies weet niemand. Enkel weet men dat zij een groote rivier zijn afgezakt, en dat zij zich gevestigd hebben aan den oever van eenige groote en schoone meren, waar zij opmerkelijke heldendaden moeten hebben verricht. Maar — zoo voegt de criticus Garcilaso er aan toe — die verhalen houd ik meer voor fabeltjes die de Chancas ter eere van hun stamverwanten hebben bijeengedicht, dan voor werkelijk historische feiten, hoewel men van den grooten Hancohuallu ongetwijfeld vele dappere daden mocht verwachten. Den Inca Viracocha speet deze vlucht der Chanca's zeer, maar hij troostte zich met de overweging dat het misschien de beste oplossing was. Het minoriteitenvraagstuk in pre-Columbisch Peru! * Dat deze Chanca-stam een der Amazone-rivieren afgevaren is, lijkt volkomen aannemelijk. Ook is het te begrijpen dat de relaties later ingeslapen zijn. Het onmetelijke oerwoud heeft deze landverhuizers verzwolgen. Wat er van hen terechtgekomen is ? Van alles is theoretisch mogelijk. Zij kunnen door de boschbewoners afgemaakt zijn nog vóór zij zich voldoende tot tegen weer georganiseerd hadden. Ook is het mogelijk dat zij over de lagere Indianen een zeker overwicht hebben verkregen, en hun heerschers zijn geworden, evenals de Franken en Boergondiërs over de Galliërs, de Scandinavische Roossen over de Slaven van Novgorod, en de Mongoolsche Bulgaren over de Slaviërs op den Balkan. Er bestaan inderdaad theorieën die deze Chancas willen herkennen in de gemengde Indianennaties welke tusschen de Guarani-Tupi en de Andesvolkeren in wonen, en die bekend staan als Chana, Chanacas of Chaco-Indianen. Het is echter even goed denkbaar dat zij hun zwerftocht langs de rivieren hebben voortgezet, en dat zij, ge-
INCA'S IN SURINAME ?
359
leid door toevallige omstandigheden, ten slotteeenderbijrivieren stroomopwaarts zijn gevolgd, steeds op zoek naar een nieuw vaderland. Theoretisch is het dus mogelijk dat zij desnoods tot aan de grens van Suriname gekomen zijn. Maar materieele aanwijzingen voor een dergelijke veronderstelling zijn mij niet bekend. Indien er op deze wijze Inca's of beschaafde onderdanen van dezen tot in Suriname doorgedrongen zouden zijn, dan zouden zij allicht hun zeer opmerkelijke goudsmidskunst hebben meegebracht. Omtrent massa-emigraties in den vroegsten Spaanschen tijd is evenmin iets bekend. De ijverige en uitvoerige Garcilaso zou zeker zeer breedvoerig daarover hebben uitgeweid, wanneer hij er ooit van gehoord had. Zoo blijft het resultaat van onze beschouwingen negatief. Het is denkbaar, maar waarschijnlijk lijkt het niet, dat er ooit Inca's tot in Suriname zijn gekomen.