Noake
II Alsof hij door een soort papperige substantie liep, zo voelde het in de gang van zijn ouderlijk huis. Geluid leek er nauwelijks aanwezig en op de een of andere manier leek Hans, die voor Leon uit liep, zich stukken gemakkelijker en soepeler te bewegen. Het was alsof hij heel ver weg een hartslag hoorde. Zijn eigen hartslag of misschien wel die van zijn moeder, haar zo moeizaam pompende hart. Hij durfde niet de woonkamerdeur te openen, ofschoon hij die aandrang wel erg sterk voelde. Twintig jaar weggeweest, zien of alles nog exact zo was als twintig jaar daarvoor. Zijn ouders kennende moest dit wel zo zijn. Misschien wat summiere veranderingen hier en daar, maar verder alles zoals het was. Dat was in de gang, zo zag hij, ook het geval. 'Wacht even', hoorde hij heel ver en nauwelijks verstaanbaar Hans tegen hem zeggen. En zijn zwager ging de trap op. Wellicht om zijn vader te verwittigen van de komst van de afvallige zoon. Hij ging gehurkt voor zijn vaders aquarium zitten, die sinds mensenheugenis in de gang op een gammel eikenhouten tafeltje stond opgesteld. Boven het aquarium hing Jezus aan het kruis. Als kind kon Leon uren en uren naar zijn vaders vissen in het aquarium staren, om geregeld een blik naar de Christusfiguur aan het kruis te werpen. Hij probeerde zich de pijn van Jezus voor te stellen. Zelfs als kind begreep hij al, dat die pijn enorm moest zijn geweest. Dat er dan hier vissen onder hem door zwommen en de pomp in het aquarium voortdurend luchtbellen op het water toverde, moest op den duur de kwelling voor de Christusfiguur alleen maar vergroten. Dat zenuwachtige, soms zelfs wat schichtige gezwem van die gekleurde tropische visjes, dat schier 15
oneindige, doelloos heen en weer bewegen, die dansende luchtbellen, het moest Jezus gek maken van radeloosheid. Op een dag waagde hij het om eigenhandig het kruis met Jezus te verplaatsen naar een plek aan de muur dichterbij de keuken. Dan kon hij de vrouw des huizes zien koken en naar haar geneurie luisteren. Het leek hem een veel fijnere plek. Als Jezus dan toch moest lijden, dan maar op een plek die hem minder de zenuwen bezorgde. Het kwam hem op een pak slaag van zijn vader te staan. Die sleepte hem mee de trap op, naar zijn studeerkamer. Daar kreeg hij het ergste pak rammel dat hij ooit had gekregen. Als Leon jaren later zijn ogen sloot en aan die hachelijke minuten terugdacht, voelde hij de echo's van deze pijnscheuten wederom door zijn lijf gieren. Echo's? Echo's van pijnscheuten? Alsof pijn kan echoën? Ja, deze pijn echode een levenlang na, in al zijn poriën resonerend, dwars door zijn linker en zijn rechterhersenhelft. 'Leon?' Het was de stem van zijn zus Diana, die hem vanaf halverwege de trap aansprak. Zwager Hans had eerst zijn vrouw er maar eens bijgehaald. Waarschijnlijk omdat hij zelf zijn handen niet wenste te branden aan het introduceren van de lang verdwenen zoon aan het sterfbed van zijn moeder. 'Hé kleintje', antwoordde Leon, die zich half van het aquarium had afgewend en over zijn schouder opeens een vijfendertigjarige zus zag staan. Toen hij vertrok was ze amper vijftien, een puber nog. Hier stond een volwassen vrouw, die zo mooi geworden was als hij zich altijd had voorgesteld. Ze ging, waarschijnlijk omdat ze niet meer in staat was om op haar benen te blijven staan, op de op drie na laagste trede van de trap zitten en was zwaar geëmotioneerd. Ze strekte haar linkerhand uit naar Leon. Met haar rechterhand klampte zij zich vast aan de broekspijp van Hans, die zich op zijn beurt vastgreep aan de leuning van de trap. 16
'Mijn hemel, Leon', snikte ze. Hans stond achter haar en wist zich duidelijk even geen raad met de situatie. Hij stond wat grimassen te trekken richting Leon. Voorzichtig stapte Leon richting de trap en pakte de hand van zijn zusje in zijn beide handen vast. Hij voelde haar hand trillen. Haar hele lichaam trilde trouwens, zelfs haar oogleden. Had natuurlijk ook alles te maken met haar stervende moeder, relativeerde Leon meteen deze nogal heftige uitbarsting van emoties. 'Ben ik weer', zei Leon glimlachend. Een beetje een vreemd kort zinnetje, dat besefte hij zelf ook wel, maar er schoot hem niets hoogdravends of gewichtigs te binnen. 'Ben blij dat je er bent', fluisterde Diana. 'Ik... ik heb je zo gemist.' Leon hurkte voor haar neer, nog steeds haar hand vasthoudend, en drukte zijn lippen op haar voorhoofd: 'Ik jou natuurlijk ook, kleintje. Hoewel ik je nu maar niet meer zo zal noemen...' 'Zullen we even een sigaretje roken samen in de tuin, alvorens je naar mama gaat?' Ze keek hem met haar grote donkere kijkers aan, zoals ze dat als heel klein kleutertje al zo onwaarschijnlijk goed het mystieke van haar ogen wist uit te buiten. Een wonderlijke slinger terug in de tijd ervoer hij. En net als destijds raakte hij in vervoering van de puurheid in, of was het achter, haar ogen. Alsof je zo rechtstreeks in haar ziel kon kijken. Hij kende maar een stel mooiere ogen... 'Is goed', antwoordde Leon. Hans leek het wel een strak voorstel te vinden. Hij stond niet echt gemakkelijk op de trap en eindelijk liet Diana zijn broekspijp los. 'Ik wil even alleen zijn met Leon, Hans', zei Diana, over haar schouder naar Hans omkijkend. En Hans wist zich wederom niet goed raad met alweer een nieuwe situatie en je zag hem twijfelen. Moest hij terug naar boven, waar zijn schoonmoeder op haar sterfbed lag, zich weer bij de rest van 17
de familie vervoegen? Of moest hij toch even beneden blijven en op zijn vrouw en zwager wachten? Hij deed een stap omhoog op de trap en daarna weer een naar beneden. 'Jezus, Hans, ga gewoon naar boven, man!' snauwde zijn kleine zusje. En Hans draaide zich om en liep omhoog. Met tegenzin, zoveel was duidelijk. Ze stonden nu tegenover elkaar in de gang, naast het aquarium. Diana pakte het gelaat van Leon met beide handen vast en drukte haar lippen op de zijne. 'Sorry daarvoor', verontschuldigde ze zich. 'Het gaat niet zo lekker tussen ons, Hans en ik zitten nogal in een dip momenteel.' Ze liepen door de keuken de tuin in. Het was verwilderd, duidelijk te zien dat zijn moeder al maanden erg ziek was en de tuin niet meer onder handen had genomen. 'Wie zijn er allemaal?' vroeg Leon. 'Papa, Robert, Hans en ik. De kleinkinderen komen morgen weer. Niet allemaal tegelijk, om en om. 'Hoeveel kleinkinderen zijn er?' 'Acht. Drie van mij en vijf van Robert. Of heb jij ook nog koters rondlopen, daar in Parijs?' 'Nee.' 'Heb je wel een vrouw?' 'Nee.' 'Vriendin?' 'Nee.' 'Vriend?' 'Nee zeg!' 'Mijn stoere broer, mijn knapste broer ook. Geen vriendin. Waarom niet?' 'Je bent nog net zo nieuwsgierig als vroeger.' 'Je gaat me toch niet vertellen, dat je nog steeds niet over Noa heen bent?' 'Wat weet jij van Noa?' 'Nou, ze is al jaren mijn schoonzus...' 'Nee, ik bedoel...' 18
'Ik weet wat je bedoelt, broer. Een paar jaar terug heeft Robert je gedichten voor haar en je afscheidsbrief aan haar in een kast gevonden. Zijn in geuren en kleuren over de tafel gegaan. Zelfs papa heeft het gelezen.' Leon stak een sigaret op en gaf zijn zusje er ook een. Vond hij het erg? Eigenlijk niet. Maar ergens ook wel. Hij vond het eerder sneu voor Noa. Zij moest het mikpunt van spot zijn geweest. 'En Noa dan? Wat vond die van die malle actie van Robert?' 'Ze weet het niet.' 'Wat weet ze niet?' 'Dat Robert die gedichten en die brief heeft gevonden.' 'Mijn hemel.' 'Zoals alles altijd heimelijk gebeurt hier, stiekem wordt gedaan over dingen...' 'Niks veranderd dus?' 'Had je dat dan verwacht?' 'Ik had niks verwacht, helemaal niks...' 'Ben je nog steeds niet over haar heen?' 'Tuurlijk wel. Het is twintig jaar geleden.' 'En?' 'Da's lang. Dingen slijten op den duur.' 'Ze heeft anders een nogal bedwelmende uitwerking op mannen.' 'Ja, vertel mij wat.' 'Hans zegt ook al jaren verliefd op haar te zijn.' 'Jeetje.' 'En die lul heeft het nog aan haar opgebiecht ook.' 'Nou ja, wat moet je anders?' 'Wat moet je anders? Gewoon niet verliefd worden op je schoonzus. Lijkt me duidelijk.' 'Zoiets is vaak niet te sturen. Het overkomt je.' 'Toch niet als je al jaren in de familie bent en vader bent van drie kinderen? Hou effe op zeg.' 'En wat heeft ze met die bekentenis gedaan?' 19
'Niks.' 'Niks?' 'Nee niks. Ze heeft hem vriendelijk doch dringend gezegd, dat het niet wederzijds was.' 'Dan is er in principe niks aan de hand, toch?' 'Natuurlijk wel. Ik voel me verraden, vernederd...' Leon sloeg zijn armen om Diana heen en drukte haar stevig tegen zich aan, toch wel opgelucht dat Hans van een koude kermis was thuisgekomen na zijn bekentenis aan Noa. Stel je toch voor, dat ze iets met deze Hans zou hebben gehad. Hij had dan aan het sterfbed van zijn moeder gestaan met een scharrel van haar en met de man die haar vijf keer zwanger had gemaakt. een bijna ondraaglijk idee. 'Waar is ze nu, Noa?' vroeg hij fluisterzacht. Ze haalde haar schouders op, zei dat ze waarschijnlijk bij de kinderen was, thuis. Er moest iemand bij de kinderen blijven immers. 'Je neemt het haar kwalijk? Ik bedoel, dat Hans verliefd is op haar?' 'Nee, dat niet. zou wel erg kortzichtig zijn, toch?' 'Jaloezie maakt kortzichtig', antwoordde Leon glimlachend, denkend aan zijn eigen jaloerse en tamelijk kortzichtige gedachten van even daarvoor. 'Weet die ouwe dat ik hier ben?' 'Ja, als jij naar boven komt, dan verdwijnt hij naar zijn kamer, heeft hij al gezegd.' 'Hij wil me niet zien?' 'Nee. Jij hem wel?' 'Nee, ook niet', loog Leon, die dit toch ervoer als een vuistslag in zijn gelaat. Waarom niet gewoon elkaar eventjes in de ogen kijkend, als twee volwassen mannen, wijzer en ouder geworden in die twintig jaar? 'Hij gaat er ook vanuit dat je niet...' 'Dat ik niet?' 'Dat je... dat je niet...' 20
'Wat?' drong Leon aan. 'Tot het einde van de rit aanwezig zult zijn. Je krijgt de gelegenheid om afscheid van haar te nemen.' 'Wat een goedheid.' 'Je bent zijn grootste verdriet, zegt ie.' 'Hij gelukkig niet de mijne', loog Leon ditmaal niet. Zijn grootste verdriet had het mooiste stel ogen dat hij ooit had gezien. Ofschoon ze tegelijkertijd ook zijn grootste geluk was geweest. Ze was yin en yang, oorlog en vrede... (Noa staat in de tuin van mijn ouderlijk huis. De wind speelt met haar haar. De keukendeur naar de tuin staat open. Mijn moeder neuriet een melodie. Noa lacht en neuriet zachtjes met haar mee. De zon schijnt fel en ik kijk naar haar benen, die ik zo mooi vind dat mijn adem er bijna van stokt. Ze verstikt me. Ik hap naar lucht als ze dichtbij me in de buurt is. Ze komt naast me in het gras zitten, met de rug naar de openstaande keukendeur toe. Binnenshuis hoor ik mijn vader bulderend mijn zusje Diana aanspreken. Ze heeft vast in zijn ogen weer iets ondeugdelijks gedaan. De hele wereld is immers ondeugdelijk. Maar kan een kind van twaalf ondeugdelijk zijn? Nou ja, dat is iets wat op zich misschien mogelijk is, maar niet Diana. Niet mijn zusje, dat door hem is opgevoed zoals ze is opgevoed. Ze is zo klein gehouden, zo afhankelijk gemaakt. 'Ik heb ze gelezen, je gedichten', zegt Noa opeens fluisterend. Ik slik en krijg waarschijnlijk een knalrood gelaat. Ik kijk neer, durf niet in haar mooie ogen te kijken. Ik schaam me zo intens, zo diep. Wat gaat ze zeggen? Wat denkt ze over me? Mijn hemel, mijn god, ik wil ter plekke het liefst in het niets verdwijnen. Kom maar op dan, God van mijn gestoorde pa, steek je hand naar mij uit en til me van het gras, weg van hier, weg van dat wonderschone schepsel naast me in het gras. Ik verdraag nu al niet meer wat ze niet eens heeft uitgesproken. Ik wil het ook niet horen, ik wil weg, weg... 21
'Jemig, wat kun jij mooi schrijven. Ben er stil van. Heb er ook om moeten huilen...' Wat zegt ze nou? Ik weet niet goed of ik het wel versta, datgene wat ze zegt. Ik hoor een wind, ik hoor een storm en ik zie haar benen, naast mijn benen, haar blote benen vooruitgestoken op het gras. Ik stel me voor dat ik transformeer in de grassprietjes onder haar kuiten en haar voel, haar warmte voel, haar aanraak. Maar wat zegt ze nou toch? Ze sluit haar ogen en begint uit haar hoofd een van de gedichten voor te dragen: Jeruzalem jouw lichaam is Jeruzalem en ik beschilder je met licht omdat ik een pelgrim ben onderweg naar de te stichten staat ik lees je voor uit het boek Jozua in de warme tempel tussen je dijen ‐ waar ik desnoods mijn leven lang in ballingschap wil verblijven ik raak je aan vermomd als Sjalman want liefde is nu eenmaal oorlog beminnen doet immers ook vaak pijn en de offers die ik je breng zijn de woorden die ik neerschrijf in de zachtste plooien van de stad 'Ik ken hem uit mijn hoofd', zegt ze, 'zo vaak heb ik deze al herlezen.' 'Ik word er verlegen van, Noake', zeg ik. 22
'Hoeft niet. Het is prachtig', antwoordt ze, nog steeds met haar ogen dicht, haar gelaat omhoog gericht naar de zon. 'De zon beschildert je gelaat met licht nu', merk ik op, nog steeds door verlegenheid overmand en bijna stikkend omdat ze zo dichtbij me is. 'Ja, heerlijk hè, de zon', lacht ze. 'Ik hou van je, Noake. Ik hou verdomme van je', durf ik eindelijk hardop uit te spreken. 'Ik heb het gelezen', antwoordt ze. Mijn moeder neuriet een melodie in de keuken. Een die ik haar nooit eerder heb horen neuriën.) Diana kwam van de trap afgedaald. Leon, onderaan de trap staand, hoorde boven de studeerkamerdeur geopend en gesloten worden, een geluid dat op zijn harde schijf stond gebrand. De deur klonk net iets anders dan alle andere deuren. Zijn vader, die voor even het sterfbed van zijn echtgenote verliet en zich nu terugtrok tussen zijn geliefde theologen. 'Kom maar', zei Diana met brekende stem en stak weer haar linkerhand naar hem uit. De gang omhoog was zwaarder dan hij vermoedde, weer dat papperige gevoel, die zwaarte, dat moeizame kunnen bewegen in dit huis. Daar lag ze zijn moeder, al bijna weggeteerd. Haar hoofd in een immens groot kussen, zo leek het. Maar toen hij beter keek, was het kussen van een normaal formaat. Het was het hoofd van zijn moeder dat zoveel kleiner was geworden, weggeteerd door die vreselijke ziekte kanker. Alleen haar ogen leken nog net zo groot als twintig jaar daarvoor. Ofschoon haar ogen diep in haar oogkassen verzonken lagen. Haar gelaat was uitgemergeld. Weg waren haar bolle roze wangen, die haar zo kenmerkte haar leven lang.
23
Haar mond viel langzaam open. Sterven in verbazing. Dat schoot door Leon heen, die drie woorden, toen hij op haar neerkeek en zij hem aankeek. Het was stil in de slaapkamer. Je kon haar ademhaling horen. Aan de andere kant van het bed zat zijn broer Robert, geflankeerd door Hans. Robert knikte eventjes in zijn richting, zeer zakelijk. Zij moeder verhief haar rechterarm, heel moeizaam trachtte zij haar hand in zijn richting te bewegen. Hij ging snel gehurkt aan haar bed zitten en pakte haar hand. En ze begon te praten. Zo zacht dat je het eigenlijk al geen fluisteren meer kon noemen. Het was meer een soort hees gepiep. Ze trok zijn gelaat naar zich toe. 'Dag lieverd', kon hij eruit opmaken. 'Dag mama', zei Leon terug, bijna net zo zachtjes sprekend als zijn moeder. 'Brieven... dank je. Lieve jongen...' 'Lieve mama', antwoordde Leon, terwijl hij zijn broer Robert ongeduldig hoorde zuchten en zag opstaan. Hij beende de kamer uit en sloeg de slaapkamerdeur ongepast hard achter zich dicht. Haar 'leprahand' ging door zijn haar en zacht begon ze een melodie te neuriën. Het klonk voor geen meter, het klonk als een oude wagen, schurend en piepend. Maar Leon herkende de melodie meteen. In gedachten zat Noake nu naast hem in het gras, ze had zojuist een gedicht van hem uit haar hoofd voorgedragen. Wat wou ze zeggen met dit geneurie? Met deze specifieke melodie, die hij haar maar een keer eerder had horen neuriën? Alsof ze zeggen wou: zoek haar dan, ga op zoek naar Noake... 24