IN DE TUIN GROEIEN VELE DINGEN DIE ER NIET GEZAAID ZIJN.. De beleving van tuinieren in Generatietuin Zuylenstede op de gezondheid, sociale cohesie en de wederzijdse attitude van de deelnemers MSc thesis Lise Albers | Wageningen University
0
IN DE TUIN GROEIEN VELE DINGEN DIE ER NIET GEZAAID ZIJN.. Onderzoek naar de beleving van tuinieren in Generatietuin Zuylenstede op de gezondheid, sociale cohesie en wederzijdse attitude van de deelnemers
MSc Thesis HSO-80333 In opdracht van:
Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Utrecht
Datum:
12 december 2012
Opleiding:
MSc Health & Society, Wageningen University
Leerstoelgroep:
Health & Society Group (HSO)
Student:
Lise Albers
Studentnummer:
880512-009-130
Emailadres:
[email protected]
Begeleiders:
Dr. ir. Lenneke Vaandrager, Universitair docent Health & Society – Wageningen University Ir. Hera Borst, Wijkgezondheidswerker – Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Utrecht 1
‘Many things grow in the garden that were never sown there’ ~ Thomas Fuller, Gnomologia, 1732 De titel van deze scriptie refereert naar bovenstaande uitspraak, van de Engelse historicus Thomas Fuller, die in de zeventiende eeuw leefde. Deze uitspraak is in 1732 in Gnomologia verschenen, een boek met een compilatie van uitspraken.
2
VOORWOORD Daar ligt ‘ie dan: mijn afstudeerscriptie voor de Master of Science Health & Society aan Wageningen University. Ondanks dat ik heb genoten van de persoonlijke gesprekken met de vrouwen en bewoonsters en de gezamenlijke tuinierochtenden waar ik bij aanwezig was, heeft het me toch enige moeite gekost om dit alles netjes en gestructureerd op papier te zetten. De gesprekken met de vrouwen hebben me geïnspireerd en me ook met beide voeten op de grond gezet. Het feit dat een tuintje van één bij drie meter voor hen zo speciaal is en kan bijdragen om zich weer even vrolijk en vrij te voelen, heeft me wel ontroerd. Ik wil alle respondenten van mijn onderzoek daarom bedanken voor hun openheid en de tijd die ze hiervoor hebben vrijgemaakt, ondanks alle drukke bezigheden. Daarnaast wil ik een aantal mensen bedanken die me hebben geholpen bij deze scriptie. Allereerst wil ik Lenneke Vaandrager en Hera Borst bedanken voor hun begeleiding dit afgelopen half jaar. Lenneke, bedankt voor je kritische kijk op mijn werk en je hulp om dit alles te structureren. Ook al liep ik na onze gesprekken regelmatig met een grote chaos in mijn hoofd weg, uiteindelijk wist ik dit toch weer tot orde te vormen. Hera, bedankt voor het enthousiasme waarmee je me hebt begeleid en hebt gemotiveerd. Je feedback gaf me altijd weer een energieke boost om vrolijk en vol moed verder te gaan. Een apart bedankje wil ik wijden aan de GG&GD Utrecht, die mij de mogelijkheid heeft gegeven een praktijkonderzoek te verrichten, waardoor ik ook een kijkje in de keuken van een stedelijke GGD kon nemen. Ik heb veel mogen zien, horen en meemaken, wat me enthousiast heeft gemaakt over het werkveld van de lokale gezondheidsbevordering. Het afstuderen bij de GG&GD is voor mij daarom een prettige ervaring geweest. Ook wil ik vrienden en familie bedanken, die voor de nodige afleiding hebben gezorgd, hebben meegepraat en meegedacht over het onderwerp, maar op sommige momenten ook zo geduldig waren om mijn ‘klaagmomentjes’ aan te horen. In de tijd dat ik deze afstudeerscriptie heb geschreven, heb ik veel tijd doorgebracht in de donkere bieb van de Leeuwenborch, waar veel andere scriptiestudenten aan het werk waren, waardoor de pauzes en lunches erg gezellig waren. Ik heb veel geleerd afgelopen half jaar. Ik heb veel meer inzicht gekregen in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, maar ook hoe lokale gezondheidsbevordering in de praktijk werkt. Ik heb zelfs nieuwe dingen over tuinieren geleerd. Ondanks dat ik van het platteland kom, bleek mijn kennis over tuinieren mager. Regelmatig ben ik geïnstrueerd door de bewoonsters hoe dit allemaal in zijn werk gaat. Al met al, een bijzondere ervaring!
Lise Albers Wageningen, 12 december 2012
3
SAMENVATTING Inleiding: Veel mensen vinden het prettig zich in een groene omgeving te begeven om te wonen, te sporten of te recreëren. Ondanks het bewustzijn van deze positieve werking, woont men door urbanisatie en groeiende bevolkingsaantallen verder van een groene omgeving vandaan. Zowel in stedelijk- als in gezondheidsbeleid wordt een herwaardering van groen gezien. In stedelijk gebied is urban farming in opkomst, waarbij buurt(moes)tuinen in de stad worden aangelegd. In de gezondheidszorg is green care een vorm van zorg waarbij groen een herstellende werking heeft op zieke en kwetsbare personen. Een groeninitiatief met raakvlakken op beide terreinen is de generatietuin Zuylenstede, een tuin in de krachtwijk Overvecht (Utrecht) waar drie generaties en drie culturen één keer in de week bijeenkomen om te tuinieren. Doelstellingen van dit initiatief zijn het verbeteren van de gezondheid, sociale cohesie en het verbeteren van de wederzijdse attitude tegenover personen van de andere generatie of cultuur. Probleem- en doelstelling: Ondanks het bewustzijn van de positieve werking van groen op gezondheid is het minder duidelijk hoe deze relatie tot stand komt. In de literatuur worden een aantal verklarende mechanismen beschreven als de frisse buitenlucht, herstel van stress en aandachtsmoeheid, lichamelijke beweging, gezonde voeding en sociale contacten. In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre deze mechanismen een rol spelen in de generatietuin op de beleving van gezondheid, sociale contacten, sociale cohesie en de wederzijdse attitude. Onderzoeksmethoden: Dit onderzoek is exploratief en kwalitatief van aard. Na het uitvoeren van een documentenanalyse en literatuuronderzoek zijn elf semigestructureerde interviews afgenomen bij acht deelnemers van de groep (vijf vrouwen en drie bewoonsters) en drie begeleidsters. Daarnaast zijn er op zes ochtenden participerende observaties uitgevoerd. De data is systematisch geanalyseerd met het analyseprogramma Atlas.ti. Resultaten: Uit dit onderzoek blijkt dat de tuin een plek is waar met name de vrouwen kunnen rusten en ontspannen en waar ze afleiding vinden van de dagelijkse drukte en zorgen, wat van invloed is op stressherstel. Dit gevoel blijkt echter tijdelijk. Ook de bewoonsters vinden afleiding in de tuin, omdat ze een dagbesteding hebben en ergens voor kunnen zorgen. Er wordt minder verandering beleefd op de lichamelijke gezondheid. Er wordt aangegeven dat men niet gezonder is gaan eten of meer is gaan bewegen. Er wordt wel een speciale betekenis aan het zelf verbouwen van groente gegeven. De generatietuin heeft geleid tot nieuwe sociale contacten, vooral met personen van de andere generatie of cultuur. Sociale contacten zijn belangrijk voor de deelnemers. De verbondenheid tussen de vrouwen en bewoonsters is minder sterk dan het contact onderling, omdat er twee losse groepen worden ervaren. Alle deelnemers geven aan dat ze zich op hun gemak voelen en de sfeer gezellig vinden. De vrouwen geven aan dat de ontmoetingen hebben geleid tot een positievere attitude en meer inlevingsvermogen van de oudere generatie. De bewoonsters uiten zich wat argwanend over de groep vrouwen, met name over de opvoeding en het gedrag van de kinderen. De begeleiding geeft aan dat vertrouwen en openheid naar elkaar moet groeien. Zij geven aan dat het de deelnemers ontspanning biedt en ontmoetingen faciliteert, maar dat dit niet zonder hun inzet kan. 4
Discussie & conclusie: Uit dit onderzoek blijkt dat tuinieren volgens de deelnemers een positieve werking heeft op herstel van stress en faciliteren van sociale contacten. Tuinieren heeft vooral voor de vrouwen een speciale betekenis. Alle deelnemers zijn zich beter gaan voelen doordat ze meer buiten zijn en daar tuinieren, maar ook door de nieuwe sociale contacten . Ondanks de nieuwe contacten is de verbondenheid tussen de groepen minder sterk. Met name de attitude van de vrouwen tegenover de oudere generatie is positief veranderd. Al met al is de Generatietuin Zuylenstede een bijzondere plek waar niet alleen groente en fruit wordt verbouwd en geoogst, maar waar ook ontspanning en afleiding wordt gevonden en eerste ontmoetingen tussen nieuwe culturen worden gefaciliteerd. Aanbevelingen: Voor verder onderzoek wordt aanbevolen op grotere schaal een effectmeting te doen, waarbij zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden worden gebruikt en een verandering over tijd gemeten wordt, een procesevaluatie te doen en zowel de concepten uit dit onderzoek als andere concepten rondom tuinieren te onderzoeken. Voor de praktijk wordt aanbevolen de doelstellingen in kleinere stappen te formuleren, meer aandacht te schenken aan samenwerking tussen de groepen, de jongste generatie meer te betrekken en het groepsproces tijd te gunnen. Voor beleid wordt aanbevolen deze projecten te stimuleren om sociale contacten en gezondheid te stimuleren. Trefwoorden: Generatietuin, intergenerationele projecten, interculturele projecten, buurt(moes)tuinen, gezondheid, sociale cohesie, wederzijdse attitude
5
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD .......................................................................................................................................................................... 3 SAMENVATTING...................................................................................................................................................................... 4 INHOUDSOPGAVE .................................................................................................................................................................. 6 1.
2.
INLEIDING ........................................................................................................................................................................ 8 1.1
Achtergrond .............................................................................................................................................................................. 8
1.2
Aanleiding onderzoek ....................................................................................................................................................... 10
1.3
Probleemstelling .................................................................................................................................................................. 10
1.4
Doelstelling ............................................................................................................................................................................ 10
1.5
Vraagstelling .......................................................................................................................................................................... 10
1.6
Relevantie ............................................................................................................................................................................... 11
1.7
Leeswijzer............................................................................................................................................................................... 11
DE CONTEXT ................................................................................................................................................................. 12 2.1 2.1.1 2.2
De wijk Overvecht ............................................................................................................................................................... 13 Overvecht: van aandachtswijk naar prachtwijk ............................................................................................... 14
2.2.2
Initiatieven in Overvecht om de wijk te ontwikkelen .................................................................................... 15 Generatietuin Zuylenstede: meer dan tuinieren alleen ..................................................................................... 15
2.3.1
Deelnemers en activiteiten in de generatietuin ............................................................................................... 15
2.3.2
Initiatiefnemers Generatietuin Zuylenstede ...................................................................................................... 16
THEORETISCH KADER .............................................................................................................................................. 18 3.1
Relatie groen en gezondheid .......................................................................................................................................... 18
3.1.1
Blootstellingsmechanisme ........................................................................................................................................ 19
3.1.2
Gedragsmechanisme .................................................................................................................................................... 19
3.2
4.
Aanpak van gezondheidsachterstanden .............................................................................................................. 12
2.2.1 2.3
3.
Stedelijk gezondheidsbeleid van Utrecht ................................................................................................................. 12
Empirisch bewijs voor de mechanismen .................................................................................................................. 20
3.2.1
Herstel van stress en aandachtsmoeheid ............................................................................................................ 20
3.2.2
Lichamelijke beweging ................................................................................................................................................ 21
3.2.3
Gezonde voeding ............................................................................................................................................................ 21
3.2.4
Sociale contacten en sociale cohesie ..................................................................................................................... 22
3.2.5
Intergenerationele attitude ....................................................................................................................................... 22
ONDERZOEKSMETHODEN ....................................................................................................................................... 25 4.1
Onderzoeksopzet ................................................................................................................................................................. 25
4.2
Respondenten ....................................................................................................................................................................... 25
4.2.1
Samenstelling onderzoeksgroep ............................................................................................................................. 25
4.2.2
Werving respondenten ................................................................................................................................................ 25
4.3
Onderzoeksmethoden ....................................................................................................................................................... 25
4.3.1
Documentenanalyse ..................................................................................................................................................... 25
4.3.3
Semigestructureerde interviews ............................................................................................................................ 26 6
4.3.4 5.
RESULTATEN ................................................................................................................................................................ 29 5.1
Demografische gegevens respondenten .............................................................................................................. 29
5.1.2
Leefsituatie vrouwen .............................................................................................................................................. 29
5.1.3
Sociale situatie vrouwen ....................................................................................................................................... 30
5.1.4
Gezondheidssituatie vrouwen ................................................................................................................................. 31
5.1.5
Leefsituatie bewoonsters ........................................................................................................................................... 32
5.1.6
Sociale situatie bewoonsters .................................................................................................................................... 32
5.1.7
Gezondheidssituatie bewoonsters ......................................................................................................................... 32 Beleving van de gezondheid ........................................................................................................................................... 33
5.2.1
Gezonde voeding ............................................................................................................................................................ 33
5.2.2
Lichamelijke beweging ................................................................................................................................................ 35
5.2.3
Buitenlucht is gezond ................................................................................................................................................... 35
5.2.4
Herstel van stress en aandachtsmoeheid ............................................................................................................ 35
5.2.5
Samenvatting ................................................................................................................................................................... 38
5.3
Beleving van sociale contacten en sociale cohesie ............................................................................................... 39
5.3.1
Participatie........................................................................................................................................................................ 39
5.3.2
Beleving en identificatie ............................................................................................................................................. 41
5.3.3
Samenvatting ................................................................................................................................................................... 43
5.4
Wederzijdse attitude ......................................................................................................................................................... 44
5.4.1
Intergenerationele attitude ....................................................................................................................................... 44
5.4.2
Interculturele attitude ................................................................................................................................................. 46
5.4.3
Samenvatting wederzijdse attitude ....................................................................................................................... 49
5.5
7.
Kenmerken respondenten............................................................................................................................................... 29
5.1.1
5.2
6.
Participerende observaties ....................................................................................................................................... 27
Limiterende en faciliterende factoren van de generatietuin ........................................................................... 51
CONCLUSIE EN DISCUSSIE........................................................................................................................................ 54 6.1
Beantwoording van de onderzoeksvragen .............................................................................................................. 54
6.2
Beperkingen van de onderzoeksopzet ....................................................................................................................... 55
6.3
Sterke punten van de onderzoeksopzet .................................................................................................................... 55
6.4
Reflectie van de onderzoeksresultaten ..................................................................................................................... 56
6.5
Conclusie ................................................................................................................................................................................. 58
AANBEVELINGEN ........................................................................................................................................................ 60 7.1
Aanbevelingen voor verder onderzoek ..................................................................................................................... 60
7.2
Aanbevelingen voor praktijk en beleid ..................................................................................................................... 60
REFERENTIES........................................................................................................................................................................ 62 BIJLAGEN ................................................................................................................................................................................ 66
7
1.
INLEIDING
In dit hoofdstuk wordt de achtergrond van het onderwerp beschreven, waarna wordt ingegaan op gezamenlijk tuinieren en de generatietuin als groenactiviteit. Daarna wordt de aanleiding, probleem- en vraagstelling en relevantie beschreven.
1.1
Achtergrond
Al van oudsher wordt er een heilzame werking aan natuur toegekend. In de Middeleeuwen dienden kloostertuinen voor meditatie en herstel van ziekte en kuuroorden werden speciaal voor de elite ter rustgeving gebouwd (Gezondheidsraad [GR] & Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek [RMNO], 2004). Nog steeds vindt men het prettig zich in een groene omgeving te begeven om te wonen, te sporten of te recreëren. Wilson (1984) beschrijft dit met de term biofilia, wat suggereert dat men een aangeboren en biologisch bepaalde aantrekkingskracht heeft tot een groene omgeving. Door toenemende bevolkingsaantallen en urbanisatie woont een groot deel van de bevolking in stedelijk gebied, waardoor men verder van een groene omgeving vandaan woont (Maas, Verheij, Groenewegen, de Vries, & Spreeuwenberg, 2006). Dit heeft een ontkoppeling tussen de mens en natuur als gevolg (Pretty, 2004). Omdat met name een groot deel van de ouderen en personen met een lage sociaal economische status [SES] in de stad woont, komen zij minder in contact met groen (Maas et al., 2006). Om mensen weer in aanraking te laten komen met natuur, wordt er in het huidige natuur- en gezondheidsbeleid geleidelijk meer nadruk gelegd op de positieve invloed daarvan. Het voormalig ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit [LNV] beschreef in 2000 het belang van het behoud en de ontwikkeling van groen in en om de stad, zowel voor de natuur als voor de mens (Ministerie van LNV, 2000). In stedelijk gebied is urban farming1 in ontwikkeling, waarbij in de stad buurttuinen 2 worden aangelegd, waar inwoners alleen of gezamenlijk kunnen tuinieren (zie bijlage I en II). In de gezondheidszorg is een herwaardering van groen gekomen door de herstellende werking op zieke of kwetsbare personen. Zorgboerderijen, healing environments in ziekenhuizen en tuintherapieën zijn vormen van green care (Hassink & van Dijk, 2006). In dit onderzoek wordt tuinieren als groenactiviteit toegelicht. Tuinieren is één van de meest voorkomende ontspanningsactiviteiten (Simson & Straus, 1997), dat zowel gelegenheid biedt tot beweging als sociale interactie (Larson & Meyer, 2006). Daarnaast is het een veilige plek waar alle leeftijden en culturen bij elkaar kunnen komen (Larson & Meyer, 2006). Motieven om te tuinieren zijn volgens Gross & Lane (2007) en Kiesling & Manning (2010) ontsnappen aan de dagelijkse zorgen, herstellen van stress, verbondenheid zoeken met de natuur, iets voor jezelf hebben ter ontwikkeling van de eigen identiteit en om ergens voor te zorgen, en het verbeteren van de fysieke en mentale gezondheid. Tuinieren blijkt met name populair bij ouderen (Larson & Meyer, 2006; Wells, 1997) en immigranten (Mazumdar & Mazumdar, 2012), omdat er 1 2
Engelse benaming voor stedelijk tuinieren: het verbouwen, bewerken en distribueren van voedsel in een stedelijke omgeving. Naar het Nederlands vertaald vanuit de Engelse definitie ‘community gardens’. 8
tijdens het tuinieren herinneringen aan vroeger en familie worden opgedaan. Tuinieren wordt door Relf (1992, in Simson & Straus, 1997) gedefinieerd als: ‘"de kunst en wetenschap" [art and science] van het laten groeien van bloemen, planten, groente en fruit, waarbij gedachten en emoties van het individu worden ontwikkeld, en de gezondheid en de gemeenschap worden verrijkt’ In deze definitie wordt een tweedeling gemaakt in gezondheidsbeleving en gemeenschapsontwikkeling. Tuinieren wordt in de gezondheidszorg als een activiteit gezien om gezondheid te bevorderen en sociale contacten te stimuleren (Sempik, Aldridge, & Becker, 2005). In stedelijk gebied wordt tuinieren ingezet ter bevordering van de gezondheid, maar ook voor sociale cohesie en de buurtleefbaarheid (Armstrong, 2000; Flachs, 2010; Okvat & Zautra, 2011; Twiss, Dickinson, Duma, Kleinman, Paulsen, & Rilveria, 2003; Wakefield, Yeudall, Taron, Beynolds, & Skinner, 2007). Een nieuwe vorm van gezamenlijk tuinieren dat zowel raakvlakken vertoont met ontwikkelingen van groen binnen stedelijk gebied als in de gezondheidszorg is de generatietuin. Groeninitiatieven als buurttuinen, sociale- en therapeutische tuinen en intergenerationele tuinieractiviteiten zijn onderwerpen uit de wetenschappelijke literatuur die in relatie staan met de doelstellingen van de generatietuin. Buurttuinen zijn stukken grond in stedelijk gebied waar gezamenlijk getuinierd wordt (American Community Gardening Association [ACGA], 2007). Doelstellingen zijn zowel het bevorderen van de gezondheid en welbevinden van deelnemers, als het bij elkaar brengen van groepen ter verbetering van de leefbaarheid (Armstrong, 2000; Goodman, 2000 in Twiss, Dickinson, Duma, Kleinman, Paulsen, & Rilveria, 2003; Flachs, 2010; Okvat & Zautra, 2011; Wakefield, Yeudall, Taron, Beynolds, & Skinner, 2007). Sociale en therapeutische tuinen zijn tuinen met het doel de fysieke en mentale gezondheid van kwetsbare groepen te bevorderen en sociale interactie te stimuleren (Sempik, Aldridge, & Becker, 2005; Sempik & Spurgeon, 2006; Sempik, Hine & Wilcox, 2010). Met name kwetsbare groepen als groepen met een leerachterstand, mentale gezondheidsproblemen of een etnische achtergrond nemen deel aan deze soort tuinen, om hen meer bij de samenleving te betrekken (Ferris et al., 2001; Hine, Peacock, & Pretty, 2008). De Generatietuin Zuylenstede heeft een raakvlak met dit soort tuinen omdat er kwetsbare groepen bij betrokken worden en sociale interactie wordt gestimuleerd. Intergenerationele tuinieractiviteiten vormen een aparte tak binnen sociaal en therapeutische tuinen. Bij deze activiteiten staat met name het contact en het uitwisselen van ervaringen tussen generaties centraal (Predny & Relf, 2000). Naar mogelijke effecten zijn maar twee studies verricht (Predny & Relf, 2000). Deze vorm van tuinieren is eigenlijk de vorm van tuinieren die het meest identiek is aan de generatietuin. De generatietuin als groeninitiatief is in 2011 ontwikkeld door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie [EL&I]. In een generatietuin wordt gezamenlijk getuinierd door de oudste en jongste generatie. Door samenwerkingsverbanden tussen basisscholen en verzorgingstehuizen worden deze twee groepen met elkaar in contact gebracht. Tegelijkertijd sluit dit aan bij het feit dat basisscholen meer ‘groenactiviteiten’ willen ondernemen, en verzorgingstehuizen weinig gebruik maken van de eigen groene 9
omgeving (Ministerie van EL&I, 2011). De voornaamste doelstellingen zijn het bevorderen van gezondheid, opdoen van sociale contacten, verbeteren van de leefbaarheid en communicatie in de buurt en het uitwisselen van kennis en ervaringen tussen generaties (Ministerie van EL&I, 2011).
1.2
Aanleiding onderzoek
In april 2012 is in Utrecht Generatietuin Zuylenstede opgericht, ontstaan uit een samenwerking van onder andere de Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst [GG&GD] Utrecht, een woonzorgcentrum en een basisschool. In deze tuin worden drie generaties en drie culturen vertegenwoordigd; Nederlandse ouderen van het woonzorgcentrum, vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst uit de wijk Overvecht, en hun kinderen. De GG&GD heeft de opdracht uitgezet om te onderzoeken wat voor invloed deze vorm van tuinieren heeft op de deelnemers.
1.3
Probleemstelling
Ondanks het toenemende bewustzijn in de praktijk en het beleid voor de positieve relatie tussen groen en gezondheid, is het echter minder duidelijk hoe deze relatie tot stand komt. Deze kennis is nodig voor de verdere ontwikkeling van groeninitiatieven, en om deze initiatieven vervolgens in te zetten voor gezondheidsbevordering.
In
deze
studie
staat
de
generatietuin
als
groeninitiatief
en
gezondheidsbevorderende interventie centraal. Er zijn maar enkele onderzoeken verricht naar groeninitiatieven waarin de relatie tussen generaties centraal staat. Er zijn wel meer onderzoeksresultaten beschikbaar over de positieve werking van groen op gezondheid in enerzijds gezamenlijke tuinierprojecten als buurttuinen of sociaal- en therapeutische tuinen, en anderzijds algemene intergenerationele projecten Ondanks het aantal studies naar de invloed van gezamenlijk tuinieren, blijkt dat deze zich voornamelijk hebben gericht op fysieke gezondheidseffecten en minder op psychologische en sociale factoren (Flachs, 2010; Milligan, Gatrell, & Bingley, 2004). Wakefield et al. (2007) beargumenteren bovendien dat het aantal studies dat zich heeft gericht op de ervaringen van deelnemers van tuiniergroepen klein is.
1.4
Doelstelling
Om meer inzicht te krijgen in de mechanismen die de relatie tussen groen en gezondheid kunnen verklaren, zal de generatietuin als groeninitiatief in dit onderzoek centraal staan om naast de beleving op gezondheid, ook sociale en culturele voordelen te onderzoeken. De resultaten uit dit onderzoek kunnen bijdragen aan het
huidige
wetenschappelijke
onderzoek
naar
de
relatie
tussen
groen
en
gezondheid
gezondheidsbevorderende interventies.
1.5
Vraagstelling
Voor dit onderzoek is de volgende centrale onderzoeksvraag opgesteld: Wat is de invloed van deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van gezondheid en sociale cohesie van de deelnemers en de wederzijdse attitude over de andere generatie en cultuur?
10
in
Deze centrale onderzoeksvraag zal worden beantwoord met behulp van deze onderzoeksvragen: I.
Wat voor invloed heeft deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van gezondheid van de vrouwen en de bewoonsters?
II.
Wat voor invloed heeft deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van de sociale cohesie van de vrouwen en de bewoonsters?
III.
Wat voor invloed hebben de ontmoetingen in de Generatietuin Zuylenstede gehad op de opvattingen en percepties tegenover de andere cultuur en generatie?
IV.
1.6
In welke mate is dit tuinierproject succesvol en welke factoren liggen hieraan ten grondslag?
Relevantie
Wetenschappelijk draagt dit onderzoek bij aan de verrijking van wetenschappelijke kennis over gezamenlijk tuinieren door verschillende generaties en culturen op de beleving van gezondheid, sociale cohesie en de wederzijdse attitude tegenover elkaar. Maatschappelijk is dit onderzoek relevant voor de verdere ontwikkeling van groeninitiatieven in stedelijk gebied en zorginstellingen, en kan het bijdragen aan de ontwikkeling van het huidige natuur- en gezondheidsbeleid. De kennis en inzichten die dit onderzoek naar voren brengt kan voor beleidsmakers als prikkel functioneren om meer van deze projecten te realiseren.
1.7
Leeswijzer
Dit onderzoeksrapport bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in het volgende hoofdstuk de context van de generatietuin toegelicht. Hier wordt de totstandkoming belicht vanuit het Utrechtse gezondheidsbeleid en een omschrijving van de tuin gegeven. In hoofdstuk drie wordt beschreven welke mechanismen de relatie tussen groen en gezondheid verklaren en in hoeverre hier bewijs voor is gevonden in wetenschappelijk onderzoek. Hoofdstuk vier zet de onderzoeksmethoden uiteen. Hierin wordt beschreven hoe de geformuleerde onderzoeksvragen worden beantwoord. Vervolgens worden in hoofdstuk vijf de resultaten van het onderzoek beschreven. Hier komen de resultaten van de interviews en de observaties naar voren, waarbij gebruik wordt gemaakt van quotes en observatienotities. In hoofdstuk zes wordt vervolgens een antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag door allereerst een antwoord te geven op de afzonderlijke onderzoeksvragen, maar ook door de verschillende stappen van dit onderzoek te evalueren en te bediscussiëren. Hierna wordt een antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Dit onderzoeksrapport wordt afgesloten met een hoofdstuk met aanbevelingen voor dit tuinierproject en nader onderzoek.
11
2.
DE CONTEXT
In dit hoofdstuk wordt het stedelijk gezondheidsbeleid van Utrecht toegelicht, waarna de Generatietuin Zuylenstede wordt beschreven.
2.1
Stedelijk gezondheidsbeleid van Utrecht
Utrecht is een stad en gemeente in Nederland en tevens de hoofdstad van de provincie Utrecht. Utrecht heeft 316.227 inwoners (1 januari 2012) en is op grond hiervan de vierde stad van Nederland (Gemeente Utrecht, 2012) . De Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst Utrecht [GG&GD] ontwikkelt het Utrechtse gezondheidsbeleid en zorgt voor de uitvoering. Utrecht wil een gezonde stad zijn waarin alle Utrechters zich gezond voelen, gezond zijn en gezond blijven. In de Nota Volksgezondheid 2011 – 2014 staat een viertal Figuur 1. Stad en gemeente Utrecht
prioriteiten beschreven (Gemeente Utrecht, 2011a):
Het bewaken en beschermen van de gezondheid van inwoners van Utrecht
Het aanpakken van gezondheidsachterstanden
Het realiseren van een doorbraak op het gebied van alcohol en drugs
Het veilig opgroeien van de jeugd tot gezonde, zelfstandige en betrokken Utrechters
De tweede prioriteit wordt hier verder toegelicht. Vaak blijkt dat personen met een lage SES een minder goede gezondheid rapporteren en problemen hebben op meerdere leefgebieden 3. Een groot deel van deze groep woont geconcentreerd in een aantal buurten en wijken in de stad. 2.1.1
Aanpak van gezondheidsachterstanden
Het aanpakken van gezondheidsachterstanden is één van de grootste prioriteiten van de gemeente Utrecht. In Utrecht ervaart 86% van de inwoners zijn of haar gezondheid als (zeer) goed. Echter, in wijken en buurten met de grootste achterstand, is de algemene gezondheid aanzienlijk slechter en stapelen gezondheidsproblemen zich op. Uit de Volksgezondheidsmonitor Utrecht 2010 (Gemeente Utrecht, 2010) blijkt dat de wijken Overvecht, Kanaleneiland, Hoograven, Zuilen Oost en Ondiep extra aandacht nodig hebben. De opeenstapeling van gezondheidsproblemen staat sterk in relatie met sociale kwetsbaarheid en uitsluiting. Vooral laagopgeleide inwoners ervaren problemen op dit gebied. Hier wordt via vier sporen aandacht aan besteed (zie figuur 2): (1) gezond meedoen; (2) gezonde leefstijl; (3) gezonde leefomgeving; en (4) toegankelijke en bereikbare zorg en ondersteuning.
De volgende leefgebieden worden onderscheiden: lichamelijke gezondheid, psychosociale gezondheid, coping, zorgbehoefte, leefstijl overgewicht/voeding/beweging, leefstijl middelengebruik, fysieke omgeving, sociale omgeving, dagbesteding, financiële situatie, opleiding. 3
12
Figuur 2. Utrechtse aanpak gezondheidsachterstanden (Volksgezondheidsmonitor 2011 – 2014, Gemeente Utrecht, 2010) 1.
Gezond meedoen: de gemeente wil het aantal Utrechters dat gezond meedoet bevorderen, vooral die groepen waarbij een opeenstapeling van problemen zich voordoet, moeten worden bereikt om participatie te bevorderen.
2.
Gezonde leefstijl: een samenhangend aanbod van preventieactiviteiten wordt opgezet waarbij gezonde leefstijl op een aansprekende manier wordt bevorderd. Er wordt voornamelijk ingezet op het voorkomen van schadelijk alcohol- en middelengebruik.
3.
Gezonde leefomgeving: een gezonde leefomgeving nodigt uit tot gezond gedrag en wordt als prettig en sociaal veilig ervaren. Dit draagt bij aan een gezonde leefstijl en psychosociale gezondheid van mensen. Door het aspect gezonde leefomgeving mee te nemen in stedelijke ontwikkelingsplannen worden er meer mogelijkheden tot gezond gedrag geïnitieerd.
4.
Toegankelijke zorgvoorzieningen en –ondersteuning: door goede signalering en samenwerking kan gerichte doorverwijzing naar de juiste zorg of hulpverlening verbeterd worden.
Het bevorderen van de psychosociale gezondheid loopt als een rode draad door het Utrechtse gezondheidsbeleid. Bij psychosociale problematiek als angst, depressie en eenzaamheid hangen twee soorten problemen met elkaar samen: problemen met betrekking tot gevoelens en gedachten (psychische problemen) en problemen met andere mensen (sociale problemen). Door psychosociale gezondheid aan te pakken kan de zelfredzaamheid van inwoners worden versterkt en de mate van participatie worden verbeterd. Samenwerking is nodig om deze problematiek aan te pakken en aan te sluiten op de vraag van inwoners van de wijken.
2.2
De wijk Overvecht
Overvecht is één van de tien wijken van Utrecht en heeft 31.274 inwoners. Op grond hiervan neemt het de vijfde plek in van de Utrechtse wijken (website Utrecht, bekeken op 10 oktober 2012).
13
Overvecht is een groene wijk met veel hoogbouw. Sinds de jaren zestig is de bevolkingssamenstelling van Overvecht sterk veranderd. Van de inwoners van Overvecht heeft 55% een etnische afkomst: 22.3% heeft een Marokkaanse afkomst en 9.4% een Turkse. Ook naar leeftijdsopbouw is er een verandering gaande; de wijk telt relatief veel ouderen, maar ook het aandeel kinderen is hoog en neemt toe. Het percentage kinderen en jongeren van allochtone afkomst is hoog in de wijk (75% in Overvecht
Figuur 3. Wijk Overvecht
tegenover 43% in Utrecht). In de groep van oudere volwassenen ligt de verhouding juist andersom.
Uit zowel objectief meetbare gegevens als de subjectieve beleving van inwoners blijkt dat Overvecht een aantal
maatschappelijke
uitdagingen
op
het
sociaaleconomische
en
fysieke
vlak
kent.
Uit
sociaaleconomische indicatoren van Overvecht blijkt het volgende:
Overvecht kent een hoog percentage werkzoekenden; in 2011 lag dit percentage op 5.8% tegenover 3.2% in Utrecht in het algemeen.
Overvecht kent daarnaast een hoog percentage bijstandshuishoudens: in 2011 zat 13.7% van de huishoudens in de bijstand tegenover 5.4% van de huishoudens van Utrecht.
Uit de subjectieve beleving van de leefsituatie in de wijk in 2011 komt het volgende naar voren:
De buurt en sociale cohesie worden lager beoordeeld dan in de rest van de stad. Buurtbewoners gaven hun wijk een rapportcijfer van een 5.6, tegenover een 7.2 voor Utrecht. De sociale cohesie wordt beoordeeld met een 4.9, tegenover een 5.8 voor Utrecht.
Een percentage van 9.8 gaf aan zich niet veilig te voelen in de buurt.
22.6% van de inwoners gaf aan dat zij een negatieve toekomstverwachting van de buurt hebben.
Daarnaast beoordeelt 19% van de inwoners zijn of haar gezondheid met matig of slecht, tegenover 12% van de Utrechters in het algemeen. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat Overvecht een wijk is waarin inwoners problemen ervaren op verschillende leefgebieden. Gezien deze problemen in de wijk is Overvecht door oudminister Vogelaar van Wonen, Wijken en Integratie aangewezen als één van de veertig aandachtswijken (ook wel Vogelaarwijken of krachtwijken) van Nederland (website Utrecht, bekeken op 10 oktober 2012). 2.2.1
Overvecht: van aandachtswijk naar prachtwijk
Om een positieve draai te geven aan de gezondheid van de inwoners van Overvecht, richt de GG&GD zich door middel van de Gezonde Wijk aanpak op het terugdringen van de gezondheidsachterstanden. In Overvecht wordt gezondheidsbevordering voornamelijk gericht op volwassenen met vage klachten en een grote zorgvraag. Hierbij worden ze positief benaderd om aan een gezonde leefstijl te werken. Samen sporten en bewegen, of samen gezond koken stimuleert samenwerking en sociale contacten (Nota Volksgezondheid Utrecht 2011 – 2014, 2011). Samenwerking tussen scholen, sociale zaken en werkgelegenheid, stadsontwikkeling, welzijnsorganisaties en de eerstelijnsgezondheidszorg is hierbij
14
belangrijk. Daarnaast zijn er in het kader van de ontwikkeling tot een prachtwijk doelen opgesteld om de leefbaarheid, sociale cohesie en veiligheid van Overvecht verder te versterken. Hierbij wordt ook gestreefd de zelfredzaamheid van de inwoners te versterken. In een tussenrapportage uit 2011 – Krachtwijken Utrecht 2011 – blijkt dat het rapportcijfer voor de buurt en de sociale cohesie is gestegen, het percentage inwoners met een slechte of matig ervaren gezondheid is gedaald, maar ook dat het percentage bijstandshuishoudens ongunstiger verloopt (Gemeente Utrecht, 2011b). 2.2.2
Initiatieven in Overvecht om de wijk te ontwikkelen
Binnen het kader van het wijkactieplan ‘Doe mee in Overvecht!’ worden diverse projecten opgestart om aandacht te schenken aan prettig wonen, werken en leven, waarbij inwoners actief betrokken worden (website Doe Mee in Overvecht!, bekeken op 10 oktober 2012). Dit wijkactieplan is onderdeel van het landelijke actieplan om krachtwijken extra hulp te bieden. De projecten sluiten nauw aan bij de prioriteiten uit het Utrechts gezondheidsbeleid om zelfredzaamheid en participatie te versterken, en de missie van Overvecht om de leefbaarheid en veiligheid te bevorderen. Binnen het thema ‘leefbaarheid en veiligheid’ staan projecten centraal die de sociale en fysieke leefbaarheid van de buurt versterken. De Generatietuin Zuylenstede is een project binnen dit thema.
2.3
Generatietuin Zuylenstede: meer dan tuinieren alleen
2.3.1
Deelnemers en activiteiten in de generatietuin
In de Generatietuin Zuylenstede tuinieren bewoonsters van het woonzorgcentrum, en vrouwen van Marokkaanse en Turkse afkomst uit de wijk Overvecht, met hun kinderen die op basisschool de Marcusschool zitten. Op papier worden er drie generaties en drie culturen bij deze tuin betrokken. Vanaf maart tot aan de zomer van 2012 zijn de vrouwen en bewoners iedere vrijdagochtend bij elkaar gekomen om gezamenlijk te tuinieren. Deze ochtend is gekozen omdat de ouderinloop op de basisschool ook op deze ochtend plaatsvindt en de moeders zo na de inloop door kunnen lopen naar de tuin. De ochtend begint altijd met een kopje koffie of thee, waarna iedereen naar buiten gaat om te tuinieren of de plantjes in de tuintafels te verzorgen. De bewoonsters tuinieren aan hoogstaande tuintafels (foto 1), de vrouwen hebben ieder een eigen tuintje van één bij drie meter (foto 2). De activiteitenbegeleidster van het woonzorgcentrum en de contactpersonen van de basisschool en de welzijnsorganisatie zijn regelmatig aanwezig. De kinderen zijn echter bijna nooit tijdens de gezamenlijke vrijdagochtenden aanwezig, omdat ze dan op school zitten. Ze zijn er wel wanneer er speciale activiteiten worden georganiseerd.
Foto 1: Tuinieren aan tuintafels
Foto 2: Tuinieren in tuintjes van één bij drie meter
15
In totaal hebben twaalf vrouwen en vier bewoonsters in de periode vanaf april 2012 getuinierd. In de zomer zijn er geen gezamenlijke ochtenden geweest, maar is er vrijblijvend getuinierd. Eind augustus werden de ochtenden weer hervat. Twee vrouwen en waren echter gestopt, omdat ze niet voldoende tijd hadden of naar eigen zeggen ‘geen groene vingers’ hadden. In de periode van april 2012 tot half november 2012 zijn er drie speciale activiteiten georganiseerd: het openingsfeest, een speurtocht en picknick en het offerfeest. Hierin stond samen eten centraal.
Opening – juni 2012: In juni is er afgetrapt met een openingsfeest, waar de wethouder voor de wijk Overvecht de tuin opende. Hier waren alle deelnemers, kinderen en begeleidsters aanwezig, maar ook andere bewoners van het woonzorgcentrum. De vrouwen hadden speciaal voor deze opening hapjes gemaakt.
Speurtocht en picknick – september 2012: In september is er in samenwerking met de Marcusschool een speurtocht en picknick georganiseerd waarbij zowel de vrouwen en bewoners van de generatietuin aanwezig waren, als groep vijf van de Marcusschool. Een medewerker van Natuur- en Milieucommunicatie [NMC] had voor de scholieren een speurtocht uitgezet waarbij een aantal opdrachten uitgevoerd moesten worden in het kader van groen en gezondheid. Eén van deze opdrachten betrof het ondervragen van de bewoners van de generatietuin naar ervaringen van tuinieren en gezond eten.
Offerfeest – november 2012: Drie weken na het officiële offerfeest (eind oktober 2012) hebben de deelnemers van de generatietuin dit gezamenlijk gevierd. De vrouwen hadden voor hapjes gezorgd en informatie gegeven over het offerfeest.
2.3.2
Initiatiefnemers Generatietuin Zuylenstede
De generatietuin is tot stand gekomen door een samenwerking van een aantal organisaties die binnen de wijk al eerder diverse projecten hebben opgestart. De generatietuin is een initiatief van en mede mogelijk gemaakt door een zestal organisaties; de gemeente Utrecht, waaronder de GG&GD Utrecht en de afdeling NMC, wijkbureau Overvecht, welzijnsorganisatie Cumulus Welzijn, basisschool de Marcusschool, woonzorgcentrum Zuylenstede. De laatste vijf organisaties worden hieronder toegelicht. In iedere wijk van Utrecht is een wijkbureau gevestigd. Het Wijkbureau Overvecht is het aanspreekpunt van de gemeente Utrecht in de wijk Overvecht. Het wijkbureau is verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma ‘wijkveiligheid’ en ondersteunt en adviseert het gemeentebestuur over de wijk (website gemeente Utrecht, bekeken op 10 oktober 2012). Daarnaast heeft het wijkbureau een rol in het faciliteren van projecten in de wijk met middelen als het leefbaarheidsbudget. Het Wijkbureau Overvecht werkt aan het peilen en stimuleren van de belangstelling rondom buurtmoestuinen. Het wijkbureau werkt veel samen met
welzijnsorganisatie
Cumulus
Welzijn,
die
het
doel
heeft
de
zelfredzaamheid
en
eigen
verantwoordelijkheid van inwoners in de wijk te bevorderen door het aanbieden van gezamenlijke activiteiten (website Cumulus Welzijn, bekeken op 10 oktober 2012). Cumulus Welzijn werkt veel samen met basisschool de Marcusschool, een school in de wijk Overvecht. De Marcusschool is een katholieke en
16
open school, die rekening houdt met de multiculturele buurt waar de kinderen vandaan komen (Schoolgids Basisschool Marcus 2012 – 2013, 2012). Deze school heeft al geruime tijd een samenwerkingsverband met het Woonzorgcentrum Zuylenstede, waardoor gezamenlijke activiteiten worden georganiseerd ter versterking van het contact tussen generaties en culturen uit de wijk. Het woonzorgcentrum is een verzorgingstehuis midden in de wijk Overvecht en biedt zorg voor 250 bewoners (website Woonzorgcentrum Zuylenstede, bekeken op 10 oktober 2012). Daarnaast werkt Natuur- en Milieucommunicatie [NMC] mee aan dit project, een onderdeel van Stadwerken van de gemeente Utrecht. NMC brengt Utrechters in contact met natuur en milieu, met het doel een groene, leefbare, gezonde en duurzame stad te worden met betrokken burgers. Excursies, lezingen en lesmateriaal voor scholen worden door deze organisatie aangeboden (website Natuur- en MilieuCommunicatie Utrecht, bekeken op 10 oktober 2012). In onderstaand schema wordt per initiatiefnemer weergegeven welke doelstellingen zij met deze generatietuin voor ogen zien. Tabel 1. Doelstellingen initiatiefnemers Generatietuin Zuylenstede (GG&GD Utrecht, 2012, intern document). Initiatiefnemer GG&GD Utrecht (m.n. wijkgezondheidswerk) Wijkbureau Overvecht
Doelstelling(en) Een betere gezondheid van de deelnemers: meer bewegen, meer groente eten, ontspannen en beter voelen door positieve sociale contacten - Positieve impuls in de wijk Overvecht - Het bevorderen van de sociale cohesie in de wijk Overvecht - Meer gebruik maken van groen in de wijk; stimuleren zelfbeheer - Verhogen van de veiligheid door het verminderen van de anonimiteit van de buitenruimte
Welzijnsorganisatie Cumulus Welzijn Basisschool de Marcusschool Woonzorgcentrum Zuylenstede
Een positieve draai aan sociale cohesie: samen buiten actief zijn De ontmoeting: moeders van de school meer in contact laten komen met anderen; wanneer de moeder van het gezin blij is, zijn ook de kinderen blij Contact tussen oudere bewoners van Nederlandse afkomst met bewoners van Marokkaanse en Turkse afkomst bevorderen, waardoor vooroordelen kunnen worden weggenomen
Bovenstaande doelstellingen kunnen worden ingedeeld in een vijftal thema’s: de bevordering van de lichamelijke en mentale gezondheid, bevordering van sociale contacten en sociale cohesie, wegnemen van vooroordelen tussen groepen in de wijk, verbeteren van de leefbaarheid, en beter gebruik van groen. Deze doelstellingen komen grotendeels overeen met de Utrechtse aanpak voor gezondheidsachterstanden (zie 2.1). De tuin heeft dus een multifunctioneel karakter, omdat het niet alleen om tuinieren en in de buitenlucht actief zijn gaat, maar ook over ontmoetingen met andere generaties en culturen.
17
3.
THEORETISCH KADER
In dit theoretisch kader worden een aantal mechanismen nader beschouwd die worden gebruikt ter verklaring van de relatie tussen groen en gezondheid. Deze mechanismen worden aan de hand van theorieën toegelicht, waarna het wetenschappelijk onderzoek naar deze mechanismen wordt besproken.
3.1
Relatie tussen groen en gezondheid
Van oudsher heeft de natuur een positieve invloed op de mens en vindt men het prettig zich hier te begeven. Deze positieve kijk op natuur wordt door Wilson (1984) biofilia genoemd, wat letterlijk ‘liefde voor het leven en levende systemen’ betekent. Volgens hem heeft de mens een natuurlijke behoefte aan natuur en voelt men zich hier automatisch toe aangetrokken. Deze aantrekkingskracht is aangeboren en biologisch bepaald. De inrichting van de leefomgeving kan gezondheid beïnvloeden. In een aantal epidemiologische onderzoeken is de relatie tussen groen in de leefomgeving en gezondheid aangetoond. Uit onderzoek van de Vries, Verheij, Groenewegen & Spreeuwenberg (2003) blijkt dat inwoners van wijken met voldoende groen een betere gezondheid rapporteren, voornamelijk bij ouderen, huisvrouwen en personen met een lage SES. Uit onderzoek van Takano, Nakamura, & Watanabe (2002) blijkt dat het sterftecijfer van inwoners in wijken met voldoende loopbaar groen (straten met bomen en groene gebieden) lager is dan die van inwoners in wijken met minder groen. Onderzoek van de Vries, Verheij, Groenewegen & Spreeuwenberg (2003) wijst uit dat inwoners van wijken met voldoende groep een betere gezondheid rapporteren, voornamelijk ouderen, huisvrouwen en personen met een SES. Uit een recenter onderzoek van Maas et al. (2009) blijkt tevens dat inwoners van een groene omgeving gezonder zijn door een lagere prevalentie van ziekten, met name voor angststoornissen en depressie. Maar hoe komt deze positieve relatie nu tot stand? De relatie tussen groen en gezondheid kan door middel van drie overkoepelende mechanismen worden verklaard; blootstelling, gedrag en selectie. Deze indeling wordt gebruikt in het Vitamine G project van Maas, Groenewegen, Verheij, de Vries & van den Berg (2009), waar de relatie tussen groen en gezondheid, welbevinden en sociale veiligheid centraal staat. Blootstelling aan groen kan gezondheid bevorderen door middel van fysieke en psychologische processen. Door het inademen van de frisse buitenlucht kan de fysieke gezondheid worden beïnvloed. Daarnaast kan een groene omgeving bijdragen aan psychologische processen als het herstellen van stress en mentale vermoeidheid. Een tweede mechanisme is het gedragsmechanisme. Groen kan enerzijds gezond gedrag stimuleren omdat men het prettig vindt zich in een groene omgeving te begeven om te bewegen en gezonde voeding te consumeren en kan anderzijds sociale contacten stimuleren, omdat een groene omgeving de mogelijkheid faciliteert om mensen te ontmoeten. Hierdoor kan sociale cohesie worden bevorderd. Daarnaast kan selectie een rol spelen in de relatie tussen groen en gezondheid. Personen met een hoog inkomen kunnen een woning in een groene omgeving beter veroorloven dan personen met een laag inkomen. Gezien het feit dat mensen met een hoger inkomen vaker gezonder leven, kan dit leiden tot meer gezonde mensen in een groene omgeving. Binnen deze overkoepelende mechanismen spelen een aantal onderliggende mechanismen een rol. Deze staan in onderstaand figuur weergegeven. Het selectiemechanisme wordt niet in dit kader meegenomen,
18
omdat dit mechanisme de relatie tussen groen en gezondheid beschrijft vanuit het perspectief van gezondheid, en waarom gezonde of ongezonde mensen in een groene omgeving gaan wonen.
Tuinieren in generatietuin Zuylenstede
Blootstelling Fysiologisch: Buitenlucht Psychologisch: Herstel van stress en aandachtsmoeheid
Gezondheid
Gedrag Gezonde voeding Lichamelijke beweging Sociale contacten/sociale cohesie Wederzijdse attitude
Figuur 4. Mechanismen relatie tuinieren en gezondheid, sociale cohesie en wederzijdse attitude (naar schema Vitamine G project (Maas, Groenewegen, Verheij, de Vries & van den Berg, 2009). 3.1.1
Blootstellingsmechanisme
Via blootstelling, dus enkel door het buiten zijn en door te tuinieren, kan gezondheid worden bevorderd door middel van het inademen van de frisse buitenlucht en het herstellen van stress en aandachtsmoeheid. Voor dit eerste fysieke mechanisme is theoretisch weinig onderbouwing vindbaar. Daarentegen is er des te meer theoretisch bewijs beschikbaar over de relatie tussen groen en gezondheid door het herstellen van stress en aandachtsmoeheid. Het onderzoek naar dit mechanisme is dominant in wetenschappelijk onderzoek. Twee theorieën die worden gebruikt om deze relatie te verklaren zijn de psycho-evolutionaire theorie van Ulrich (1983) en de Attention Restoration Theory (ART) van Kaplan & Kaplan (1989). Herstel van stress en aandachtsmoeheid De psycho-evolutionaire theorie van Ulrich (1983) veronderstelt dat de natuurlijke omgeving direct een positieve (of negatieve) affectieve en fysiologische reactie bij mensen oproept. Ulrich (1983) beredeneert dan ook dat een natuurlijke omgeving voor een sneller herstel van fysiologische en psychologische aspecten van stress kan zorgen. Evolutionair gezien werkt een natuurlijke setting herstellend omdat het als nietbedreigend ervaren wordt en er hierdoor positieve emotionele reacties vrijkomen. De ART van Kaplan & Kaplan (1989) daarentegen wijst op de invloed van natuur op het herstel van aandachtsmoeheid, dat ontstaat na langdurig contact voor cognitieve taken. Zij beredeneren dat de natuur de mogelijkheid biedt om afstand te nemen van de dagelijkse bezigheden (being away) en het zonder moeite de aandacht trekt (soft fascination). 3.1.2
Gedragsmechanisme
Naast de fysieke en psychologische blootstelling aan natuur, kan een groene omgeving ook groene activiteiten stimuleren, waardoor naast gezondheid, ook sociale contacten en sociale cohesie bevorderd kan worden, wat weer van invloed kan zijn op de wederzijdse attitude. 19
Lichamelijke beweging en gezonde voeding Tuinieren kan een positieve invloed hebben op lichamelijk beweging, omdat men door het tuinieren actief in beweging is. Daarnaast kan door het verbouwen van eigen groente en fruit een gezonder voedingspatroon worden bevorderd. Sociale contacten en sociale cohesie Sociale cohesie is een brede definitie over de samenhang tussen mensen. Sociale cohesie kan in een drietal componenten worden ingedeeld (Bolt & Torrance, 2005):
Gedragscomponent (sociale participatie): sociale cohesie komt tot stand doordat men met elkaar omgaat en meedoet aan het maatschappelijke leven. Dit is de voornaamste component voor sociale cohesie.
Normen- en waardencomponent (gedeelde opvattingen): sociale cohesie hangt sterk samen met de mate van gelijke opvattingen over normen en waarden. Sociale controle speelt een rol om deze groepsopvattingen in stand te houden
Belevingscomponent (identificatie): gevoelens van verbondenheid en het gevoel deel uit te maken van een groter geheel is een belangrijk component van sociale cohesie en vergroot de mate van betrokkenheid en verbondenheid bij de groep.
Wederzijdse attitude In bovenstaand figuur wordt ook een relatie tussen sociale contacten en de wederzijdse attitude tussen groepen mensen aangegeven. Volgens de contacthypothese van Allport (1954) kunnen vooroordelen tussen groepen worden weggenomen wanneer contact wordt versterkt en meer overeenkomsten worden gezien. Dit wordt ook door Muller (2012)en Spencer-Rodgers & McGovern (2012) beaamt. In dit tuinierproject staat de relatie tussen generaties en culturen centraal.
3.2
Onderzoek naar de relatie tussen groen en gezondheid
3.2.1
Herstel van stress en aandachtsmoeheid
Herstel van stress als gevolg van tuinieren is een mechanisme waarvoor veel empirisch bewijs in de literatuur is gevonden. In kwalitatief onderzoek naar gezamenlijke tuinieractiviteiten is stressherstel één van de belangrijkste thema’s. Zowel in onderzoek naar de invloed van buurttuinen van Armstrong (2000), Kingsley et al. (2009), Milligan, Gatrell, & Bingley (2004) en Wakefield et al. (2007) wordt stressherstel gerapporteerd. Deelnemers van buurttuinen geven in deze onderzoeken aan dat de interactie met natuur hen een ontspannen en kalmerend gevoel geeft. Dit wordt direct gerelateerd aan een verbetering van de mentale gezondheid. Dit blijkt ook uit resultaten van onderzoek naar de invloed van sociaal- en therapeutische tuinen, waarin deelnemers aangeven dat tuinieren hen afleiding geeft (Sempik, Aldridge, & Becker, 2005). Een studie van Freeman, Dickinson, Porter, & van Heezik (2012) beschrijft de tuin als een
20
plek waar kan worden ontsnapt aan de dagelijkse stress en het vergeten van zorgen, met name door werkende personen. Ook hier wordt het gerelateerd aan een verbetering van de mentale gezondheid. Naast het onderzoek naar tuinieren en het herstel van stress, is er onderzoek gedaan naar de invloed van een groene omgeving in het algemeen en de invloed op stemming (affectief herstel) en cognitief functioneren (aandacht en concentratie). Een aantal onderzoeken heeft uitgewezen dat een kortdurende blootstelling aan natuur een positieve invloed kan hebben op stemming (van den Berg, Koole, & van der Wulp, 2003; Hartig, Evans, & Jamner, 2003; Ulrich et al., 1991). Uit deze onderzoeken blijkt dat zowel het kijken naar afbeeldingen van de natuur, als het wandelen in de natuur de stemming verbetert, waardoor negatieve gevoelens als angst en kwaadheid afnemen en positieve gevoelens toenemen. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat dit onderzoek voornamelijk experimenteel is. Daarnaast kan contact met groen de aandacht en concentratie herstellen (van den Berg, Koole, van der Wulp, 2003; Hartig, Evans, & Jamner, 2003; Kuo, 2001; Laumann, Garling, & Stormark, 2003; Lohr, Pearson-Mims, & Goodwin, 1996; Taylor, Kuo, & Sullivan, 2002; Wells, 2000). Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat groen invloed heeft op fysiologisch herstel van stress. In een aantal onderzoeken werd een lagere bloeddruk, lagere hartslag, en minder inspanning in het gezicht gemeten (Kaplan, 2002; Laumann, Garling, & Stormark, 2003). In een experimentele studie van Son et al. (2004) werd geconcludeerd dat het kijken naar planten de hartslag en de bovendruk van de bloeddruk verlaagde. 3.2.2
Lichamelijke beweging
Vooral uit onderzoek naar de invloed van buurttuinen op gezondheid blijkt dat deelnemers een toename in lichamelijke beweging rapporteren (Armstrong, 2000; Twiss et al., 2003; Wakefield et al., 2007). Zowel uit onderzoek van Predny & Relf (2000) als Wakefield et al. (2007) blijkt dat vooral ouderen meer zijn gaan bewegen door het tuinieren. Larson & Meyer (2006) hebben specifiek onderzoek gedaan naar tuinieractiviteiten tussen de oudste en jongste generatie en concluderen dat ouderen zich fitter en gezonder voelen omdat ze meer buiten zijn en meer bewegen. Ook uit onderzoek naar sociaal en therapeutische tuinen blijkt dat de deelnemers meer lichamelijke beweging rapporteren (Sempik, Aldridge, & Becker, 2005). Uit onderzoek van Kingsley et al. (2009) blijkt dat niet alle deelnemers aangaven meer te zijn gaan bewegen, al bediscussieert de onderzoeker dit omdat veel deelnemers wel aangeven lopend naar de tuin te gaan. 3.2.3
Gezonde voeding
Onderzoek van Twiss et al. (2003) wijst uit dat buurttuinen van invloed zijn op een verbetering in de consumptie van groente en fruit. Wakefield et al. (2007) concludeert dit ook en relateert dit aan een verbetering van de toegang tot gezonde voeding. Uit kwantitatief onderzoek van Alaimo, Packnett, Miles, & Kruger (2008) blijkt ook dat deelnemers van een generatietuin meer groente en fruit zijn gaan eten. Kingsley et al. (2009) concludeert dat deelnemers rapporteren dat ze groente en fruit uit de tuin lekkerder en gezonder is dan groente en fruit uit de supermarkt, omdat er geen chemische middelen zijn gebruikt.
21
3.2.4
Sociale contacten en sociale cohesie
Er is een toename in empirisch onderzoek naar effecten van groen op sociale contacten en sociale cohesie. Groene plekken als bossen, parken en buurttuinen kunnen sterk bijdragen aan het samenkomen van groepen en het faciliteren van sociaal contact. Onderzoek heeft aangetoond dat er meer contact plaatsvindt in een groene omgeving dan in een omgeving zonder groen (de Vries, Maas & Kramer, 2009). Ook blijkt dat inwoners van buurten met een sterke vorm van sociale cohesie gezonder zijn dan inwoners van een buurt met een minder sterke vorm van sociale cohesie (de Hollander et al., 2006). Uit een groot aantal onderzoeken naar gezamenlijk tuinieren blijkt dat sociale contacten en sociale interactie een belangrijk onderdeel hiervan vormen. Buurttuinen zijn openbare plekken, waardoor mensen van verschillende leeftijden, seksen, religie, cultuur en traditie elkaar kunnen ontmoeten en nieuwe contacten kunnen opdoen (Flachs, 2010). De tuin wordt door de gebruikers vaak omschreven als een veilige plek waar nieuwe contacten worden gelegd en herinneringen worden opgedaan (Gross & Lane, 2007; Kiesling & Manning, 2010). Uit onderzoek van Milligan, Gatrell, & Bingley (2004) naar therapeutische effecten van gezamenlijke tuinieractiviteiten bij ouderen blijkt dat de sociale contacten in de tuin waardevol en belangrijk worden gevonden en dat dit bijdraagt aan de ontspanning. Toch blijkt hieruit ook dat een aantal deelnemers juist naar de tuin gaat om alleen te zijn en op die manier ontspanning te zoeken. Ook uit onderzoek van Freeman, Dickinson, Porter, & van Heezik (2012) wordt geconcludeerd dat de tuin een plek is waar nieuwe contacten worden opgedaan en bovendien bestaande sociale contacten verbeteren door het uitdelen van groente en fruit uit eigen tuin. Dit werd ook gevonden door Wakefield et al. (2007) waarin de buurttuin door de gebruikers wordt beschreven als een belangrijke ontmoetingsplek, waarin naast het delen van groente en fruit ook ervaringen en kennis van tuinieren worden gedeeld, waardoor sociale steun wordt versterkt. Deelnemers geven aan ook contacten te hebben opgedaan met andere culturen. Dit blijkt ook uit onderzoek van Kingsley, Townsend, & Henderson-Wilson (2009). Sempik, Aldridge, & Becker (2005) hebben onderzoek gedaan naar sociaal- en therapeutische tuinen waar kwetsbare groepen gezamenlijk tuinieren. Ook hieruit blijkt dat de deelnemers de sociale contacten waardevol vinden. Naast het uitbreiden van het sociale netwerk, geven ze aan dat er nieuwe contacten zijn ontstaan, zowel met andere kwetsbare personen als met begeleidsters. Deze vriendschappen waren zonder deze tuinieractiviteiten niet ontstaan. Daarnaast wordt aangegeven dat de sociale vaardigheden zijn verbeterd. Ook Flachs (2010) concludeert dat buurttuinen van invloed zijn op sociale contacten en sociale netwerken. In onderzoek naar intergenerationele tuinieractiviteiten wordt gerapporteerd dat deze bijdragen aan meer sociale interactie en minder verveling, waardoor met name de ouderen zich jeugdiger en minder eenzaam voelen (Predny & Relf, 2000). 3.2.5
Intergenerationele attitude
Uit bovenstaande blijkt dat gezamenlijke tuinieractiviteiten sociale contacten faciliteert, waardoor nieuwe contacten worden opgedaan, sociale netwerken worden uitgebreid en meer sociale steun wordt gevoeld. Deze sociale contacten kunnen van invloed zijn op een verandering van de attitude tegenover andere gebruikers van de tuin.
22
Slechts enkele studies hebben zich gericht op initiatieven waarbij tuinieren wordt ingezet als activiteit om generaties met elkaar in contact te brengen. Dit onderzoek is vooral beschrijvend van aard en heeft voornamelijk tot doel om richtlijnen op te zetten voor de ontwikkeling van intergenerationele tuinieractiviteiten (Predny & Relf, 2000). Uit onderzoek van Larson & Meyer (2006) naar intergenerationele tuinieractiviteiten blijkt dat de interactie tussen de oudste en jongste generatie is verbeterd en dat er kennis tussen de generaties is overgebracht. Ondanks het kleine aantal onderzoeken naar intergenerationele tuinieractiviteiten, is er meer onderzoek beschikbaar over algemene intergenerationele projecten voor de jongste en oudste generatie. Het onderzoek blijft wel achter op het aantal ontwikkelde projecten (Jarrott & Bruno, 2007; Ruggiano, 2012). Deze studies benoemen vooral sociale effecten, als de verbetering van de attitude over de andere generatie. In een studie van Gigliotti et al. (2005) naar een zomerprogramma voor dementerende ouderen en kinderen van de crèche werd gevonden dat regelmatig contact tussen de generaties voordelig uitwerkt op de interactie tussen de generaties; de kinderen verkregen meer inlevingsvermogen, ouderen vonden het prettig met kinderen te praten en de sfeer zorgde voor goede gesprekken en nieuwe contacten. Uit observatieonderzoek van Hayes (2003) bleek dat de interactie en comfort tussen deelnemers na een aantal sessies was toegenomen. Na een vijftal sessies werd bovendien geconcludeerd dat het algemene inlevingsvermogen was verbeterd, omdat men elkaar hielp en steunde. Uit de fysieke aanrakingen tussen de groepen bleek dat de groepen dichter naar elkaar toe waren getrokken. In een onderzoek van Jarrott & Bruno (2007) naar een intensief dagprogramma voor ouderen en kinderen, rapporteerden ouderen zich gelukkiger, jonger en meer geliefd te voelen. De sociale interactie werd als een belangrijk onderdeel van de dag ervaren. Ouders gaven aan dat hun kinderen het contact en de aandacht van de ouderen prettig vonden. Naast deze positieve ervaringen werden er ook enkele negatieve ervaringen gevonden. Niet alle ouderen vonden het prettig met kinderen om te gaan. Dit wordt ook geconcludeerd in onderzoek van Ruggiano (2011) en Salari (2002), waarbij in het laatste onderzoek wordt gepleit voor ‘age appropriate environments’ waarin ook ouderen zich prettig voelen. De activiteiten moeten worden aangepast aan de leeftijd van beide groepen. Uit onderzoek van Seefeldt (1989) bleek bovendien dat de intergenerationele activiteiten de negatieve attitude van kinderen tegenover ouderen versterkte. Ouderen gaven hier ook dat ze de kinderen te druk vonden. 3.2.6
Interculturele attitude
Shinew, Glover, & Parry (2004) beargumenteren dat de tuin als vrijetijdsplek een plek is waar verschillende culturen elkaar kunnen ontmoeten. Omdat de tuin een plek is waar informele contacten worden opgedaan, kunnen verschillende culturen makkelijk met elkaar in contact komen. In deze studie is onderzocht in hoeverre buurttuinen effectieve plekken zijn om contact tussen culturen te bevorderen. De contacthypothese is hier als kader gebruikt. Uit dit onderzoek blijkt dat in een aantal buurttuinen het eerste contact tussen culturen is gelegd. De deelnemers geven aan dat ze zich verbonden voelen met de tuin en dat deze heeft bijgedragen aan het opdoen van sociale contacten, met name met personen van een andere cultuur waar ze anders geen contact mee hadden gehad. Evengoed wordt aangegeven dat het contact tussen de culturen niet intensief is. De onderzoekers zien samenwerking als de verbindende factor tussen de groepen. Er zijn niet meer onderzoeken gevonden die zich specifiek hebben gericht op het opdoen van 23
culturele contacten in buurttuinen. Wel zijn er studies verricht naar culturele contacten binnen andere groeninitiatieven als parken of wildernisactiviteiten. Ook hieruit blijkt dat culturen ook bij deze initiatieven moeilijk verbinding met elkaar kunnen vinden.
24
4.
ONDERZOEKSMETHODEN
In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet beschreven, waarna de werving en samenstelling van de onderzoeksgroep wordt toegelicht. Daarna worden de onderzoeksmethoden en de data-analyse beschreven.
4.1
Onderzoeksopzet
Voor het beantwoorden van de vraagstelling is gekozen voor kwalitatief, explorerend onderzoek met behulp van semigestructureerde interviews en participerende observaties. Kwalitatief onderzoek heeft een explorerend karakter en zet betekenisgeving en perceptie centraal (Doorewaard & Verschuren, 2007). Voor dit explorerende karakter is gekozen omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar generatietuinen. Omdat er een sociaal verschijnsel binnen één specifieke context wordt onderzocht, is er gekozen voor de casestudie als onderzoeksontwerp. De casestudie bestudeert fenomenen in de werkelijk bestaande context (Bryman, 2001). Triangulatie is hier gebruikelijk, waarbij meerdere onderzoeksmethoden naast elkaar worden gebruikt om de validiteit te waarborgen (Bryman, 2001).
4.2
Respondenten
4.2.1
Samenstelling onderzoeksgroep
De respondenten voor dit onderzoek bestaan uit vrouwen met een etnische achtergrond uit de wijk Overvecht, met kinderen op basisschool de Marcusschool, bewoonsters van woonzorgcentrum Zuylenstede en de begeleidsters van de tuiniergroep. Bij de start van het project in april 2012 bestond de deelnemersgroep uit zestien personen (twaalf vrouwen en vier bewoners) en drie begeleidsters. Na de zomer bleken twee vrouwen gestopt vanwege uiteenlopende redenen. 4.2.2
Werving respondenten
Alle deelnemers en begeleidsters zijn persoonlijk benaderd voor een interview tijdens de eerste gezamenlijke tuinierochtend na de zomer. Hier werd eerst mondeling informatie gegeven waarna iedereen een document met informatie meekreeg. Vervolgens werd er mondeling of telefonisch een afspraak gemaakt voor een interview. Vijf vrouwen, drie bewoonsters en drie begeleidsters hebben uiteindelijk aan dit onderzoek meegewerkt. De vrouwen die na de zomer waren gestopt zijn ook benaderd, maar bleken moeilijk bereikbaar of niet beschikbaar.
4.3
Onderzoeksmethoden
Hier worden achtereenvolgens de documentenanalyse, het literatuuronderzoek en de semigestructureerde interviews en participerende observaties nader toegelicht. 4.3.1
Documentenanalyse
Dit onderzoek is begonnen met een oriëntatie op het onderwerp. Om de context en de totstandkoming van de generatietuin te begrijpen is er een documentenanalyse verricht. Hierbij zijn documenten gelezen die
25
zijn aangereikt door de GG&GD, maar die ook openbaar op de website van de Gemeente Utrecht zijn te vinden. 4.3.2
Literatuuronderzoek
In het literatuuronderzoek is wetenschappelijk bewijs naar de mechanismen tussen de relatie van groen en gezondheid beschreven. Er is specifiek gezocht naar de mechanismen die in figuur 4 staan weergegeven. Daarnaast is er gezocht naar onderzoeken over buurttuinen en projecten die culturen en generaties bij elkaar brengen. Hiervoor zijn de zoekmachines Scopus en Google Scholar gebruikt. 4.3.3
Semigestructureerde interviews
Door het afnemen van interviews kan er nieuwe informatie worden verkregen over motieven, ervaringen, percepties, herinneringen en intenties tot gedrag (Doorewaard & Verschuren, 2007). Spontane reacties, emoties en eigen voorbeelden en ervaringen zijn belangrijke input voor dit onderzoek. Er is gekozen voor een semistructureel karakter, waardoor de onderzoeker flexibel kan inspringen op de antwoorden en kan variëren met de volgorde van vragen en gebruikte termen. Er zijn interviews afgenomen bij de deelnemers en de begeleiding van de groep. De vragenlijst voor de deelnemers is gepretest bij een vrouw van Marokkaanse afkomst die zelfstandig tuiniert in een volkstuin in Overvecht. Uit de pretest bleek dat de vragen duidelijk en begrijpelijk waren en dat de opgestelde volgorde van de vragen niet paste. Ook werd duidelijk dat de concentratieboog van deze vrouw kort was, waardoor er op is gelet de interviews rond de 45 minuten te laten duren. Voorafgaande aan deelname aan de generatietuin zijn er door de GG&GD gesprekken gevoerd met acht vrouwen (zie bijlage III). In deze gesprekken is met name gevraagd naar lichamelijke beweging, gezonde voeding, ontspanning en sociale contacten in de wijk. Omdat deze thema’s overeenkomen met de doelstellingen van de initiatiefnemers en resultaten uit wetenschappelijk onderzoek is er gekozen de resultaten uit deze interviews te gebruiken om een duidelijk beeld te krijgen van de gezondheids- en leefsituatie van deze vrouwen. Uiteindelijk zijn er maar twee vrouwen geïnterviewd die ook een voorgesprek met de GG&GD hebben gehad. Aan de definitieve vragenlijst is de beleving van de contacten met de andere generatie of cultuur toegevoegd (zie bijlage IV en V). In de interviews zijn uiteindelijk drie thema’s besproken: de gezondheidsbeleving, sociale contacten en cohesie en de attitude over de andere deelnemers in de groep. In de interviews met de begeleiding zijn naast deze thema's ook procesfactoren besproken. Gezondheidsbeleving In de interviews zijn vragen aan de vrouwen en bewoonsters vragen gesteld over de ervaring van de algemene gezondheid, eventuele veranderingen door het tuinieren, lichamelijke beweging, gezonde voeding en gevoelens tijdens het tuinieren. Aan de begeleiders is gevraagd in hoeverre zij veranderingen in de gezondheid van de deelnemers hebben waargenomen.
26
Sociale contacten en sociale cohesie Om de mate van sociale contacten en sociale cohesie te onderzoeken, zijn er vragen gesteld naar aanleiding van de operationalisatie van Bolt & Torrance (2005), zie paragraaf 3.1.2. Hier is nadruk gelegd op de gedrags- en belevingscomponent, om op deze manier zowel sociale contacten als de verbondenheid binnen en tussen de groepen te onderzoeken. Wederzijdse attitude Er is aan alle deelnemers gevraagd hoe zij de ontmoetingen met de andere generatie of cultuur hebben ervaren, wat hen is opgevallen of wat juist als waardevol werd gezien. Soortgelijke vragen zijn ook aan de begeleidsters voorgelegd. In de interviews met de begeleiding is extra gevraagd naar korte evaluatie op het proces. Er is gevraagd in welke mate zij het tuinierproject succesvol vinden en welke factoren hier aan ten grondslag liggen (zie bijlage VI). 4.3.4
Participerende observaties
Waar semigestructureerde interviews alleen de intentie tot gedrag kunnen meten, kunnen observaties bijdragen aan de waarneming van het feitelijke gedrag (Bryman, 2001). Door deze twee onderzoeksvormen te combineren, kan een zo volledig mogelijk beeld ontstaan van de sociale situatie. Observaties kunnen bijdragen aan extra verduidelijking van gevoel dat moeilijk uit te drukken is (Sempik, Aldridge, & Becker, 2005) of gedrag dat onbewust of lastig te herinneren is, en waarbij sociaalwenselijke antwoorden gegeven kunnen worden (Bryman, 2001). Tijdens een zestal gezamenlijke tuinierochtenden zijn participerende observaties uitgevoerd (zie bijlage VII voor de topiclist). De onderzoeker is mee gaan draaien met de groep, door mee koffie te drinken en mee de tuin in te gaan. Daarbij is allereerst aandacht besteed aan de aard van de activiteiten; wat wordt er in de tuin gedaan, wordt er samengewerkt, wie praten er met elkaar, wie helpen elkaar, vindt er fysieke aanraking plaats? Verder is er aandacht besteed aan emoties; wordt er gelachen, is men enthousiast of onrustig. Daarnaast zijn opvallende uitspraken genoteerd. De observaties hebben zowel voor, tijdens als na het afnemen van de interviews plaatsgevonden. De observatienotities die overeenkomen met resultaten uit de interviews zijn in kaders in het resultatenhoofdstuk opgenomen. Zie tabel 2 (volgende pagina) voor een overzicht van de onderzoeksmethoden per onderzoeksvraag.
27
Tabel 2. Overzicht onderzoeksmethoden per onderzoeksvraag Onderzoeksvraag
Onderzoeksmethoden
I. Wat voor invloed heeft deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van gezondheid van de vrouwen en bewoonsters? II. Wat voor invloed heeft deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van de sociale cohesie van de vrouwen en de bewoonsters? III. Wat voor invloed hebben de ontmoetingen in de Generatietuin Zuylenstede gehad op de opvattingen en de perceptie tegenover de andere cultuur en generatie? IV. In welke mate is dit tuinierproject succesvol en welke factoren liggen hieraan ten grondslag?
Semigestructureerde interviews met de vrouwen, bewoonsters en begeleidsters
4.5
Semigestructureerde interviews met de vrouwen, bewoonsters en begeleidsters Participerende observaties Semigestructureerde interviews met de vrouwen, bewoonsters en begeleidsters Participerende observaties Semigestructureerde interviews met begeleidsters
Data-analyse
De eerste fase in de verwerking van de onderzoeksresultaten bestond uit het letterlijk en volledig transcriberen van de audio-opnamen van de interviews, waarbij te herleiden persoonlijke informatie werd gewist. De transcripties zijn vervolgens systematisch geanalyseerd met Atlas.ti, een programma voor de analyse van kwalitatieve data. Allereerst is er open gecodeerd, waarbij thema’s werden toegewezen aan relevante fragmenten. Voorbeelden van thema’s die werden toegewezen waren demografische gegevens, maar ook sfeer in de groep, consumptie van groente en fruit uit eigen tuin en ontspanning. Vervolgens is er axiaal gecodeerd, waardoor relaties tussen thema’s werden aangelegd en hoofdthema’s van subthema’s konden worden onderscheiden. Er is zowel bottom-up als top-down gecodeerd, door eerst al de mogelijke thema’s aan fragmenten toe te voegen, en daarna nog eens door de transcripties te gaan met de thema’s uit de vraagstelling – sensitizing concepts - in het achterhoofd.
28
5.
RESULTATEN
In dit hoofdstuk worden de resultaten van dit onderzoek weergegeven. Eerst worden de kenmerken van de respondenten weergegeven, waarbij aandacht wordt besteed aan de leef-, sociale- en gezondheidssituatie. Daarna worden de verschillende paragrafen gewijd aan resultaten op gezondheidsbeleving, sociale contacten en sociale cohesie en de wederzijdse attitude. Bij de fragmenten worden relevante quotes uit de interviews weergegeven. Ter waarborging van de anonimiteit zijn de quotes geanonimiseerd en wordt er niet aangegeven welke respondent wat gezegd heeft. In de kaders zijn observatienotities opgenomen. Aan het einde van iedere paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de gevonden resultaten.
5.1
Kenmerken respondenten
5.1.1
Demografische gegevens respondenten
Voor dit onderzoek zijn elf personen geïnterviewd: vijf vrouwen (moeders van de Marcusschool), drie bewoonsters van Zuylenstede en drie begeleidsters 4. De moeders van de Marcusschool hebben allen de Marokkaanse nationaliteit. Twee van hen zijn alleenstaand en drie zijn getrouwd. Alle vrouwen hebben kinderen. Dit aantal varieert van één tot drie, in de leeftijd van twee tot dertien jaar. De bewoonsters van Zuylenstede zijn allen vrouw, gepensioneerd, en wonen alleen in een aanleunwoning van het woonzorgcentrum. Eén vrouw heeft een man die in een ander woonzorgcentrum woont, de andere twee vrouwen zijn alleenstaand. Ook de respondenten uit de begeleidingsgroep zijn vrouw. Zij zijn werkzaam bij de welzijnsorganisatie, het woonzorgcentrum en de basisschool. Twee begeleidsters hebben de Nederlandse nationaliteit, één de Turkse. 5.1.2
Leefsituatie vrouwen
Uit de gesprekken met de vrouwen zijn een aantal aspecten naar voren gekomen die hun leefsituatie beschrijven. Druk met huishouden en kinderen De vrouwen hebben geen betaald werk. Vaak zijn ze gestopt met werken na de geboorte van één van de kinderen om de zorg en opvoeding volledig op zich te nemen. Alle vrouwen geven aan dat ze, ondanks dat ze niet werken, druk zijn met huishoudelijke taken als koken, boodschappen doen, schoonmaken en het ophalen en wegbrengen van de kinderen. Dan denk je zeeën van tijd, zo’n huismoedertje, maar dat valt vies tegen. Ik ben wel ongelofelijk druk. V
4
In de volgende hoofdstukken worden bevindingen van de moeders van de Marcusschool aangeduid met ‘vrouwen’ en citaten met een V; bewoners van Zuylenstede met ‘bewoonsters’ en citaten met een O (van ouderen); en de begeleiding als ‘begeleidster’ en citaten met een B. 29
Naast alle huishoudelijke taken, helpen de vrouwen bij veel activiteiten op school. Twee van hen zijn actief in de oudercommissie of medezeggenschapsraad, anderen zijn verkeersouder of helpen bij het ophalen en wegbrengen van kinderen naar activiteiten. Moeder is de spil van het gezin Uit de gesprekken met de begeleidsters blijkt dat de vrouwen een centrale rol hebben in het gezin en er vaak alleen voor staan, ongeacht of ze getrouwd zijn en een partner hebben. De centrale rol van de moeder van het gezin komt hier naar voren. ‘Zij krijgt al het verantwoordelijke over het kind. Het wordt aan één kant benadrukt: 'Jij bent een moeder, jij bent verantwoordelijk voor het kind.' En dat is best wel wat verantwoordelijkheid.’ B Zorgen over privé-situatie De vrouwen ervaren het draaiende houden van het gezin als een belangrijke taak als moeder. Dit grote verantwoordelijkheidsgevoel is van invloed op de zorgen die zij zich maken. Ze maken zich zorgen over de opvoeding en de kinderen. ‘Sowieso maken moeders zorgen. Hoe gaat het verder met de maatschappij? Hoe gaat het verder met mijn kinderen? En dan is er weer iemand overleden aan kanker, dan denk ik ja. Als er iets met mij gebeurt, hoe gaat het dan verder met mijn kinderen?’ V De vrouwen tellen zelf niet Uit de gesprekken met de begeleidsters blijkt dat deze vrouwen voornamelijk voor anderen zorgen, maar niet aan zichzelf denken. De vrouwen geven aan dat de kinderen belangrijk zijn en dat ze er alles aan willen doen om hun kind gelukkig te maken. De tuin draagt hier aan bij. ‘Mijn doel is iedereen blij maken. Mijn kind gaat heel vaak mee naar de tuin. Hij is dan zo blij. En dan denk je: 'Ja, ik heb er goed aan gedaan om die tuintje aan te nemen en er voor te zorgen.’ V Op de inloop van de basisschool wordt vaak door de groepen vrouwen aangegeven dat ze blij en gelukkig zijn wanneer hun kind ook blij is. De begeleiding geeft aan dat dat ook andersom moet zijn: als moeder gelukkig is, zal het kind ook gelukkig worden. De begeleidsters ervaren dat deze groep vrouwen niet aan zichzelf denkt en zichzelf niet vinden tellen. ‘Veel vrouwen schuiven aan de kant dat ze ook nog een eigen ik, een eigen, hebben. En dat je vrouw bent. Dat is het laatste wat bij ze opkomt, van: ‘Ooh, ja daar kan ik ook nog aandacht voor hebben.’’ B 5.1.3
Sociale situatie vrouwen
Het aantal sociale contacten voor de aanvang van het tuinierproject varieerde sterk voor deze groep vrouwen. Twee vrouwen gaven aan weinig sociale contacten te hebben, terwijl de andere twee tevreden 30
waren over het aantal sociale contacten. Eén van hen gaf zelfs aan eerder te veel dan te weinig contacten te hebben. Eén vrouw vertelt dat ze het niet prettig wonen vindt in Overvecht door het kleine aantal sociale contacten. Wel is ze door de school van haar kinderen geleidelijk meer in contact gekomen met andere moeders, al vindt ze dat de gesprekken inhoudelijk oppervlakkig blijven. Twee andere vrouwen geven aan dat ze regelmatig huiverig zijn om inhoudelijke gesprekken te voeren met anderen omdat ze bang zijn voor roddels. Alle vrouwen geven aan dat ze weinig tot geen contact hebben met ouderen in de wijk. Ze zien ze wel regelmatig lopen of groeten elkaar, maar intensief contact is er niet. Verder geven ze aan geen bewoners van het woonzorgcentrum te kennen. Alleen door gezamenlijke activiteiten van de school en het woonzorgcentrum zijn deze groepen wel eens met elkaar in contact gekomen. Twee vrouwen geven bovendien aan vroeger met ouderen te hebben gewerkt. 5.1.4
Gezondheidssituatie vrouwen
In de gesprekken is gevraagd hoe de vrouwen hun gezondheidssituatie ervaren. Een aantal thema’s kwam hier duidelijk naar voren. Zorgen en stress Alle vrouwen geven aan zich vaak zorgen te maken en zich daardoor niet lekker te voelen. Door de dagelijkse drukte en zorgen ondervinden ze klachten als hoofdpijn, stress en piekeren. Ze geven aan het moeilijk te vinden rust en tijd voor zichzelf te nemen en dat ze niet goed weten hoe ze moeten ontspannen. ‘Ja, ik ben een héél gestrest mens. Ik kan niet heel vaak met dingen ontspannen.’ V Alle vrouwen geven bovendien aan dat ze te kampen hebben gehad met depressieve gevoelens, of daar nog steeds last van te hebben. Een aantal van hen slikt daarvoor medicijnen of krijgt hulp van een psycholoog. ‘Je doet dingen, maar je hebt er geen plezier bij. Ja.. want ik heb nu ook medicijnen hè, ja antidepressiva. Ja, dat zie je niet aan mij hè, ik blijf lachen.’ V Twee vrouwen geven aan dat ze zich zorgen maken over hun gezondheidssituatie, met name met het oog op de opvoeding van de kinderen. Hoewel ze proberen hun gezondheid te verbeteren door consulten bij de psycholoog of het ondernemen van activiteiten, blijkt dat dit hun negatieve gevoelens niet vermindert. ‘Ik voel me gewoon niet happy en wil gewoon een normaal leven kunnen leiden. Enne, ja dus, soms denk ik: kom ik wel ooit vanaf? Van die gedachten?’ V
31
5.1.5
Leefsituatie bewoonsters
Aanleunwoning van woonzorgcentrum Alle bewoonsters wonen in een aanleunwoning, grenzende aan het woonzorgcentrum. Zij wonen daar zelfstandig en hebben een eigen kamer met keuken, woonkamer en badkamer. Zorg in de vorm van huishoudelijke hulp of thuiszorg kan naar behoefte worden ingekocht. Omdat deze vrouwen zelfstandig wonen, hebben zij minder contact met zowel medebewoners als met verzorgend personeel. ‘Ik ken eigenlijk niemand van het verzorgingstehuis hoor. Ik huur gewoon een flat. Die andere mensen zitten in de verzorging. Dus die kennen al die hulpen die hier lopen.’ O Activiteiten in het woonzorgcentrum In het woonzorgcentrum wordt regelmatig samen koffie gedronken en gegeten. De bewoonsters maken gebruik van de eetmogelijkheden van het restaurant in het woonzorgcentrum en koken zelf niet meer. Daarnaast nemen ze deel aan verschillende activiteiten in het woonzorgcentrum. Er worden regelmatig activiteiten als zang- en dansavonden, bingo's en toneelstukken in het woonzorgcentrum georganiseerd. De bewoonsters vinden het leuk om aan deze activiteiten mee te doen omdat ze zo een dagbesteding hebben. ‘Ik ben geen type om de hele ochtend daar beneden te zitten. Maar dat heb je toch eigenlijk wel een beetje nodig hè, activiteiten. Want anders is het heel erg saai natuurlijk.’ O 5.1.6
Sociale situatie bewoonsters
Alle bewoonsters wonen alleen en krijgen af en toe bezoek van familie of vrienden. Het belang van activiteiten en sociale contacten met medebewoners is voor hen daarom extra belangrijk. Eén van hen geeft aan dat ze wel behoefte heeft aan contact, maar evengoed tijd voor zichzelf wil hebben door lekker op haar eigen kamer te zitten. ‘Ik vind het prima. Ik heb dat niet zo. Ik vind, als je elkaar nu ’s morgens gezien hebt, nou ’s middags ga ik wel es, niet altijd, maar goed, één of twee keer in de week hooguit, maar dan heb ik geen behoefte meer om elkaar ’s avonds ook weer allemaal te zien.’ O 5.1.7
Gezondheidssituatie bewoonsters
In het algemeen zijn de bewoonsters mobiel. Ze gebruiken soms een rollator om grote stukken te lopen. Alle bewoonsters maken gebruik van de thuiszorg, zowel voor verzorging als huishoudelijke hulp. Over het algemeen geven de bewoonsters aan zich gezond te voelen, al geeft één van hen aan fysiek wel eens wat klachten te hebben.
32
5.2
Beleving van de gezondheid
In dit hoofdstuk staat de gezondheidsbeleving en het tuinieren van de vrouwen en bewoonsters centraal. In de gesprekken zijn de thema’s gezonde voeding, lichamelijke beweging en omgaan met stress besproken. 5.2.1
Gezonde voeding
In de gesprekken is gevraagd wat de deelnemers in hun tuintjes hebben verbouwd en of ze wel eens uit de tuin hebben gegeten. Speciale betekenis van groente en fruit uit eigen tuin De vrouwen geven aan veel groente en fruit uit eigen tuin te hebben gegeten. Voornamelijk cherrytomaatjes, aardbeien, aardappelen, courgette, munt en rozemarijn zijn gedurende of na de zomer geoogst en gebruikt om thuis gerechten mee te bereiden. ‘Die courgette heb ik gister lekker opgegeten. Had ik allemaal in stukjes gesneden en heb ik gefrituurd. Toen heb ik hem bij de bloemkool gedaan, met kaas bovenop heb ik in de oven gedaan, heerlijk!’ V De bewoonsters hebben voornamelijk bloemetjes en plantjes in de tuintafels gezet. De tuintafels waren niet diep genoeg om groente in te verbouwen. Wel hebben de bewoonsters aardbeien en sla verbouwd. Ondanks dat alle vrouwen uit de eigen tuin hebben gegeten, geven ze aan niet méér groente of fruit te zijn gaan eten dan voorheen. Ze zien het voornamelijk als iets extra’s en speciaals, omdat ze het helemaal zelf verbouwd hebben. ‘Je eigen groente en eigen fruit van de tuin is iets anders, iets aparts. Een luxe, een extraatje. Je eigen tomaatjes op tafel is heel anders.’ V Tijdens het tuinieren brengt één
Hierbij geven de vrouwen ook aan niet te tuinieren met het doel te
van de vrouwen haar dorre
kunnen voorzien in de dagelijkse consumptie aan groente en fruit, maar
courgetteplant naar de kliko.
voor de gezellige sfeer en om bezig te zijn. Dat ze door het tuinieren ook
‘Ik vind het zo jammer hè, want
nog groente en fruit mee naar huis kunnen nemen, zien ze als een
deze plant heeft mij zoveel
prettige bijkomstigheid.
gegeven..’
De bewoonsters zijn ook niet meer groente en fruit gaan eten. Dit komt ten eerste omdat ze altijd in het restaurant eten en dus niet zelf koken. Eén bewoonster geeft aan dat ze een aantal aardbeien heeft gegeten en de rest aan anderen heeft weggegeven. Een andere bewoonster voert de sla uit haar tuintafel aan haar vogeltje. Groente en fruit uit eigen tuin smaakt anders Alle vrouwen en één bewoonster geven aan dat groente en fruit uit eigen tuin anders smaakt, met name wanneer het vergeleken wordt met groente en fruit uit de supermarkt. Hierbij wordt genoemd dat de smaak 33
van de tomaatjes zoeter is en dat groente en fruit uit de tuin over het algemeen lekkerder en gezonder is dan uit de supermarkt. Daarnaast benoemen een aantal vrouwen de smaak van de aarde te proeven, wat ze erg speciaal vinden. ‘Ja, het heeft toch wel een andere smaak. Het is net of het de smaak heeft van de aarde, zo kan je het noemen. En het ruikt naar aarde. Misschien zal het wel achter m'n oren zitten, maar het is wel zo.’ V Besef herkomst groente en fruit Een aantal vrouwen geeft aan dat ze voorheen nog nooit goed hadden nagedacht over de herkomst van groente en fruit. Door het nu zelf te verbouwen en te oogsten, is het besef dat groente en fruit uit de tuin komt gegroeid. ‘En hoe die courgette, zo klein, en soms een paar dagen, zo groot! Zo mooi om die te zien groeien! In de winkel zie ik het en neem ik het mee en denk je niet bij na. Ja, zo anders!’ V Een begeleidster bevestigt dit en illustreert dit met een voorbeeld tijdens het oogsten. ‘Er wordt wel eens gezegd: Het is een wonder! Want dat zien ze ook nu hè, wat de natuur maakt, je hebt één zaad en daar komt heel veel uit. En van: kijk, er is nog hoop en leven, zolang dit allemaal gebeurt, kunnen we leven’.
Kinderen en de tuin De vrouwen nemen de kinderen regelmatig mee naar de tuin, voornamelijk in
'Ik laat de worteltjes er nog
het weekend. Hierdoor zijn veel kinderen voor het eerst in aanraking
even in zitten, want ik wil ze
gekomen met een tuintje en het zelf verbouwen van groente en fruit. De
er uit halen als mijn kinderen
vrouwen geven aan dat hun kinderen het leuk en interessant vinden om mee
er bij zijn', zegt één van de
te gaan naar de tuin, omdat ze in de aarde kunnen graven, zelf groente en
vrouwen
fruit kunnen proeven of even in het park kunnen spelen.
tuinieren. 'Ze vinden het leuk
tijdens
het
om in de tuin te helpen'.
Alle vrouwen geven aan dat hun kinderen voldoende groente en fruit eten. Twee vrouwen geven aan dat ze wel een verandering in de groente- en fruitconsumptie van hun kinderen hebben gezien. Met name de cherrytomaatjes uit eigen tuin zijn populair. ‘Mijn kind lustte nooit tomaten, wilde ze niet eten. Maar toen waren we een keer daar gegaan, begon ie tomaatjes te plukken en te eten! Dat was heel leuk!’ V Naast het feit dat een aantal kinderen nieuwe soorten groente of fruit is gaan eten, hebben ze ook hier ook nieuwe kennis over opgedaan. Eén vrouw geeft aan dat haar kind heeft geleerd wat een aardappel is. Een begeleidster bevestigt dat de kinderen in de praktijk kennis opdoen over groente en fruit. Ze geeft aan dat
34
zelf verbouwen en oogsten van groente en fruit sterker bijdraagt aan de ontwikkeling van kennis dan wanneer dit uit een boek wordt geleerd. ‘Ik zie dat het ze erg interesseert. Van: 'Hee, kijk, ik heb een aardappel, die heb ik uit de grond gehaald!' Oké, jij weet nu dus dat een aardappel onder de grond groeit. Dat kan 100x verteld worden, maar dan wordt het weer meteen vergeten. Dit kind zal dit nooit vergeten.’ B In het algemeen geven de bewoonsters aan al de nodige kennis over groente en fruit te beschikken en hierover weinig nieuws te hebben geleerd. 5.2.2
Lichamelijke beweging
In de gesprekken met zowel de vrouwen als de bewoonsters blijkt dat zij geen verandering in lichamelijke beweging hebben ervaren. Ook wanneer er expliciet werd gevraagd of men vond meer te zijn gaan bewegen, werd dit niet door de deelnemers bevestigd. Eén vrouw gaf expliciet aan meer te zijn gaan bewegen, omdat ze te voet naar de tuin gaat en ze in de avonduren in de zomer regelmatig even naar haar tuintje wandelde. ‘Nu we tuintje hebben, beweeg je toch meer, loop je toch meer. Is wel korte afstand, maar dat doe je wel, je gaat wel meer lopen.’ V Een aantal andere vrouwen geeft aan meer aan sport te zijn gaan doen, maar koppelt dat niet aan het tuinierproject. In het algemeen geven de vrouwen aan voldoende aan beweging te doen. Naast de dagelijkse wandelingen naar de supermarkt of school, zijn een aantal van hen actief met sportklasjes in de wijk. 5.2.3
Buitenlucht is gezond
De begeleidsters geven aan dat de frisse buitenlucht bijdraagt aan het verbeteren van gezondheid. Eén van hen geeft aan dat de bewoonsters gezonder zijn geworden omdat ze meer buiten zijn. De bewoonsters geven zelf ook aan het prettig te vinden buiten te zijn, maar relateren dit niet direct aan de verbetering van hun eigen gezondheid. Wel geeft één bewoonster aan te denken dat buiten zijn goed is voor haar gezondheid. Ook de vrouwen geven aan dat zij tuinieren in de buitenlucht als prettig ervaren. Eén van hen benoemt het besef dat tuinieren en naar buiten gaan bijdraagt aan een beter gevoel. ‘Ik moet vaak naar buiten. Dan merk ik dat het beter gaat.’ V 5.2.4
Herstel van stress en aandachtsmoeheid
In de gesprekken is gevraagd naar een beschrijving van het gevoel voor, tijdens en na het tuinieren. Uit deze beschrijvingen blijkt dat tuinieren een positieve invloed heeft op de stemming en het gevoel. Ik vergeet mijn zorgen en ik denk nergens aan.. Uit de gesprekken blijkt dat wanneer de vrouwen tuinieren of met de groep bij elkaar zijn, hun zorgen verdwijnen, ze niet piekeren en nergens aandenken. Zelfs de vrouwen die aangaven depressieve gevoelens
35
te hebben, geven aan dat ze tijdens het tuinieren nergens aan denken. Dit beeld wordt door de begeleiding bevestigd. Zij horen regelmatig van de vrouwen dat ze zich in de tuin anders en beter voelen dan thuis. ‘ En als ik echt bezig ben, dan denk ik nergens aan. Heerlijk!’ V Dit prettige gevoel wordt met name gerelateerd aan het actief bezig zijn in de buitenlucht en door met de handen in de aarde bezig te zijn. Volgens de vrouwen geeft dit hen een ontspannen gevoel. ‘En ik vind het heerlijk als ik in de grond zit en moet planten. Ja, dat is het. Omdat ik buiten lekker bezig ben en met m’n handen in de grond, dat vind ik heerlijk ontspannen.’ V Eén begeleidster benadrukt de speciale betekenis van de tuin voor deze vrouwen. ‘Wat ik wel van de vrouwen hoor dan soms, van dat er nog leven is. Het feit dat er iets groeit en bloeit, dan is er nog leven, dan is er nog hoop. Dat heeft mij wel een beetje aangeraakt. Maar ik vond het ook wel weer heel erg prachtig.’ B Tuinieren geeft afleiding Tuinieren is voor de vrouwen een belangrijke bron van afleiding. Naast dat ze even niet hoeven na te denken over de privé-situatie en met hun gedachten van huis weg zijn, zijn ze vooral ook fysiek van huis weg. Een aantal vrouwen geeft aan dat wanneer ze niet zouden tuinieren of met een groep samen zouden komen, ze niet snel naar buiten zouden gaan. ‘Ja het is een goede smoes om naar buiten te gaan, moet ik zeggen. Deed ik eerst veel minder.’ V Bovenstaande uitspraak is ook bij één begeleidster opgevallen, die aangeeft dat het voor sommige vrouwen niet vanzelfsprekend is zelfstandig naar buiten te gaan, naast de dagelijkse boodschappen en ophalen van de kinderen om. Omdat deze vrouwen nu een tuintje hebben, hebben ze een legitieme reden om van huis weg te gaan, omdat ze daadwerkelijk met iets zinvols bezig zijn. ‘Maar nu heeft deze vrouw naar haar man toe een goede reden. Maar nu groeit er wat, neemt ze wat mee, is ze goed bezig’ B Ook voor de groep bewoonsters geeft het tuinieren afleiding. Ze geven allen aan dat ze het een leuke activiteit vinden en dat ze gedurende de zomermaanden druk bezig zijn geweest met water geven. Met name de begeleiding benadrukt dat tuinieren ook voor deze groep een belangrijke bron van afleiding is. In het algemeen zitten de bewoners binnen, maar nu ze een eigen tuintafel hebben, gaan ze daarvoor regelmatig naar buiten. Ze zijn bezig met iets waar ze voldoening uit kunnen halen.
36
‘Ja je bent wel bezig natuurlijk. Al vraag ik wel veel van mezelf hoor, ben heel de dag bezig. Het is lichamelijk zwaar. Maar achteraf heb ik toch wel verbaasd staan kijken wat we allemaal uit de grond gehaald hebben!’ O Tuinieren geeft energie en ontspanning Drie vrouwen geven aan dat hun tuintje bijdraagt aan het wegnemen van het energieloze gevoel dat ze thuis vaak hebben, en ze met name gaan tuinieren wanneer ze zich moe of futloos voelen. Door te tuinieren voelen ze zich beter en gaan ze weer wakker en vol energie naar huis. ‘En als je weer terug bent, heb je weer zin om door te gaan zeg maar. Om verder te gaan met die dingen die je niet wou doen. Dan heb ik meer energie.’ V Verder geven twee vrouwen aan zich tijdens en na het tuinieren meer ontspannen te voelen. Dit gevoel wordt vooral gerelateerd aan het vergeten van de zorgen. De begeleiding beaamt dit ontspannen gevoel en legt uit dat dit met name komt omdat de vrouwen met de handen bezig is in plaats van met het hoofd. Eén vrouw geeft aan dat haar gevoel tijdens het tuinieren zo speciaal is dat ze het moeilijk vindt dit goed onder woorden te brengen. ‘Dat kan je niet, dat heeft geen woorden. Dat gaat gewoon door je lichaam heen. Daar is, ja helaas, geen woord voor.’ V Dit tuintje is echt van mijzelf In de gesprekken met de begeleiding kwam naar voren dat de vrouwen nu eindelijk iets hebben dat van henzelf is en niet van iemand anders. Het is een plek waar ze naar toe kunnen gaan wanneer het hen uitkomt en waar ze even helemaal tot rust kunnen komen. ‘Ja, het voelt heerlijk, omdat je denkt van: Ik heb een eigen tuin!’ V Dat de vrouwen nu iets voor zichzelf hebben, wordt expliciet door de begeleidsters weergegeven, maar minder door de groep vrouwen zelf. Volgens hen is dit tuintje een eerste stap om meer tijd voor zichzelf te nemen, weer te voelen hoe het is om ergens alleen en niet afhankelijk van anderen mee bezig te zijn. ‘Het is eigenlijk een soort van therapie voor deze vrouwen. Ik noem dit ook therapie: ze nemen tijd voor zichzelf. Ze zijn echt alleen met hun zelf, met hun gedachten, en met de grond bezig.’ B Ook ervaren ze dat er een aantal vrouwen op de gezamenlijke vrijdagochtend langer blijven hangen, omdat ze de sfeer prettig vinden en nog niet naar huis willen. Dit geeft aan dat zij zich in de tuin op hun gemak voelen.
37
Tijdelijk positief effect van tuinieren.. Twee vrouwen die depressieve gevoelens rapporteren, geven aan dat het positieve gevoel van het tuinieren snel is verdwenen. Ze merken dat het fijne gevoel weer verdwijnt als ze weer met de dagelijkse dingen van de dag bezig zijn, en dat dan ook het piekeren weer start. ‘Maar als je thuis komt, dan is het er weer..’ V Eén begeleidster heeft ervaring met werken met deze groepen. Ze ziet duidelijk het positieve gevoel dat de vrouwen hebben tijdens het tuinieren, maar geeft ook aan dat dit niet de oplossing is voor hun problemen. Het tuinieren geeft hen een bron van afleiding, waardoor ze zich even niet druk hoeven te maken om de privé-situatie, maar dit betekent niet dat alle problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. ‘Het feit dat ze hier aan het tuinieren zijn, lost hun probleem niet op, maar wel hun klachten. Al die geluk en ontspannenheid nemen ze mee naar huis.’ B Ze legt verder uit dat wanneer vrouwen leren hoe ze zich kunnen ontspannen, ze hierdoor ook gelukkig kunnen worden. Deze begeleidster ziet het geluksgevoel in de tuin als een startpunt voor deze vrouwen om ook zich ook buiten het tuintje gelukkig te voelen en dit naar hun eigen gezin uit te dragen. 5.2.5
Samenvatting
Tuinieren heeft vooral voor de groep vrouwen een speciale betekenis. De tuin is een plek waar ze kunnen rusten en ontspannen, en waar ze zowel mentaal als fysiek even weg zijn van de dagelijkse drukte en zorgen. Dit tuintje is echt iets voor henzelf. Daarnaast is het voor hen een bron van afleiding. Ondanks dit fijne gevoel tijdens het tuinieren, blijkt toch dat ze dit gevoel niet blijven houden wanneer ze weer thuis zijn. De moeders worden in sterke mate verantwoordelijk gezien voor het draaiende houden van het gezin. Als ze weer thuis komen, komen de zorgen weer terug. Ook de bewoonsters vinden afleiding door te tuinieren, omdat ze nu iets hebben om voor te zorgen en zo vaker naar buiten gaan. Zowel de vrouwen als de bewoonsters beschrijven een positief gevoel en een positieve stemming wanneer ze tuinieren. De deelnemers geven aan dat ze door het tuinieren niet meer groente of fruit zijn gaan eten en niet meer zijn gaan bewegen. Er wordt wel verteld dat groente en fruit uit eigen tuin speciaal is en anders smaakt, dat het besef is toegenomen dat groente en fruit uit de aarde komt, en dat een aantal kinderen nieuwe groente zijn gaan eten.
38
5.3
Beleving van sociale contacten en sociale cohesie
In dit hoofdstuk staat de beleving van sociale contacten en sociale cohesie centraal. In de gesprekken is een onderscheid gemaakt tussen de participatiecomponent en de belevingscomponent van sociale cohesie, zie paragraaf 3.1.2. 5.3.1
Participatie
Behoefte aan sociale contacten Vier vrouwen geven aan dat ze het gezamenlijke aspect en de sociale contacten van het tuinieren belangrijk en waardevol vinden. Ze geven ook aan dat ze niet tuinieren voor de hoeveelheid groente en fruit, maar voor het gezamenlijk ondernemen van activiteiten. Ze benadrukken dat ze het leuk vinden om samen naar de tuintjes te gaan en elkaar te helpen. Een aantal vrouwen geeft ook aan dat ze behoefte hebben aan sociale contacten, omdat deze sterk bijdragen aan een positief gevoel. Eén vrouw onderneemt op aanraden van haar psycholoog meer activiteiten buitenshuis om sociale contacten op te doen. Ze geeft aan dat dit haar goed doet. ‘Ik ben toch wel blij dat je één keer in de week met elkaar bent. Het is goed dat er contact is.’ V Het gezamenlijke aspect staat voor de begeleidsters centraal. Ze merken op dat het tuinieren de groepen bij elkaar brengt en er op die manier nieuwe contacten worden gelegd. ‘Ik vind die contacten het belangrijkste. Want als dat tuintje wegvalt, dan moeten ze proberen om wel de contacten te houden.’ B Nieuwe contacten Alle deelnemers geven aan dat ze door dit tuinierproject nieuwe contacten hebben opgedaan. Ook al hadden een aantal vrouwen elkaar al eens bij de ouderinloop gezien, inhoudelijke gesprekken vonden hier niet plaats. ‘Er zijn vrouwen die ik niet kende en die zijn er nieuw bijgekomen omdat we nu een tuintje hebben. Ik heb dus nieuwe contacten.’ V De bewoonsters waren voor alle vrouwen nieuw. Dit gold ook andersom: de bewoonsters hadden deze groep vrouwen nog niet eerder ontmoet. Beide groepen geven aan dat ze zonder dit project waarschijnlijk geen contact met elkaar hadden gehad. ‘Als ik dat tuintje niet had gehad, had ik geen contact gehad met de ouderen gehad, echt niet. Ik denk dat ik nog nooit eerder een bejaardentehuis ben binnengelopen.’ V
39
Voor alle bewoonsters is dit het eerste intensieve contact met mensen met een andere etniciteit, ook al gaven ze aan dat ze hen wel vaak in de wijk of het winkelcentrum tegenkwamen. De andere deelnemende bewoonsters kenden ze al. Voor aanvang van dit project mochten ze dan ook aangeven met wie ze een tuintafel wilde delen. Intensiever contact De vrouwen benoemen dat naast het opdoen van nieuwe contacten, het contact tussen de vrouwen onderling intensiever is geworden. Drie vrouwen geven aan dat de gesprekken inhoudelijker en persoonlijker zijn geworden, omdat er naast onderwerpen als tuinieren, ook over de opvoeding en gevoelens wordt gesproken. ‘Want je praat niet alleen over de tuin, maar ook over hun gezondheid, hoe ze er voor staan, hoe ze over hun kinderen denken.’ V Voornamelijk contact tijdens het tuinieren Ondanks het intensieve contact tussen de vrouwen, geven ze aan dat ze dit contact vooral bij de tuintjes willen houden en niet daarbuiten of bij iemand thuis. Twee vrouwen geven aan dat ze het fijn vinden met anderen te praten, maar het liever niet over persoonlijke dingen willen hebben. Eén van hen geeft aan bang te zijn voor roddels wanneer ze te veel over zichzelf vertelt. ‘Voor mij is het heel leuk, met iedereen grapjes maken, ook lachen, maar het blijft daar bij de tuin.’ V Wel geven de vrouwen aan dat ze elkaar regelmatig in de supermarkt of bij de inloop van de basisschool tegenkomen en daar altijd wel even praten. ‘Er zijn twee vrouwen die eigenlijk alleen hun kinderen maar naar school brengen en dan hup snel weer naar huis. En hier vrijdag maak ik een praatje met hun. En een extra praatje als je elkaar ziet. Op school of gewoon zonder school.’ V De gesprekken tussen de vrouwen en de bewoonsters zijn minder inhoudelijk en gaan voornamelijk over tuinieren of verhalen van vroeger. Samen naar de tuin Alle deelnemers geven aan dat ze regelmatig samen met anderen naar de tuin te gaan. De vrouwen nemen vaak hun kinderen mee, maar ook andere familieleden of vrienden. Eén bewoonster vertelt dat ze haar tuintafel regelmatig laat zien wanneer er bezoek langskomt. ‘Ja want ik zei: moet je ff meekomen, zei ik, ik heb een plantenbak! Maar ja, zelf hebben ze een tuin van een half voetvalveld. Dus die zeggen dan niet zo veel haha.’ O
40
5.3.2
Beleving en identificatie
Naast vragen over het opdoen van nieuwe sociale contacten is er ook gevraagd hoe de sfeer is en hoe het contact tussen de vrouwen en bewoonsters verloopt. Weinig binding tussen de groepen Uit de gesprekken blijkt dat beide groepen ervaren dat er twee losse groepen blijven bestaan, ondanks de gezamenlijke momenten op de vrijdagochtend. Hieruit blijkt wel dat dit sterker wordt ervaren door de bewoonsters dan door de vrouwen. ‘Samen tuinieren is gezellig, maar is niet echt met z’n allen.’ O De bewoonsters geven aan weinig binding te voelen met de vrouwen. Ze geven alle drie aan dat de vrouwen te veel bij elkaar blijven en weinig contact met hen zoeken. Eén bewoonster vindt dit jammer, de anderen niet en denken dat er sowieso geen binding tussen de groepen zal gaan ontstaan. ‘Ja, dat zijn die buitenlanders hè, die blijven bij elkaar. Het zal nooit echt met elkaar iets worden, dat denk ik niet.’ O Het is de eerste vrijdagochtend van de maand september en de hele groep is weer voor het eerst na de zomermaanden bij elkaar. De bewoonsters zitten al klaar aan één van de tafels, als de vrouwen één voor één of in tweetallen komen binnendruppelen. Omdat de bewoonsters met een rollator lopen, zijn ze aan het begin van de tafel gaan zitten, omdat ze moeilijk bij de achterste tafels kunnen. De vrouwen gaan wel allemaal aan de achterste tafels zitten. Hierdoor ontstaan er al meteen twee groepen. Alle vrouwen praten en lachen met elkaar en bespreken de zomermaanden. De bewoonsters zijn stil. Als hen iets gevraagd wordt, geven ze antwoord, maar ze vragen zelf niet aan de vrouwen.
In de vrouwengroep wordt door een aantal vrouwen opgemerkt dat ze het jammer vinden dat er minder contact is met de bewoonsters. Ook tijdens de observaties wordt opgemerkt dat de twee groepen nog geen eenheid vormen. Beide groepen zitten aan een andere zijde van de tafel, waardoor de vrouwen met de vrouwen praten en de bewoonsters tegen de bewoonsters, maar weinig tegen elkaar (zie kader). Ondanks dat de deelnemers aangeven weinig binding met de andere groep te voelen, geven twee begeleidsters aan dat ze merken dat de binding tussen de groepen wel is versterkt in vergelijking met de beginfase van het project. ‘Bij het begin, toen ze binnenkwamen, dat was echt een clubje van Zuylenstede en een clubje Marcusschool. Nu zie ik dat het niet meer clubjes zijn, ze zijn gewoon één groep.’ B
Zowel in de gesprekken met de deelnemers als met de begeleiding zijn een aantal redenen naar voren gekomen die kunnen verklaren waarom er geen sterke binding ervaren wordt. De bewoonsters geven aan dat ze het vervelend vinden dat de vrouwen veel in de eigen taal spreken, waardoor ze het gesprek niet kunnen volgen. Dit is ook tijdens de observaties opgevallen. Daarnaast blijkt dat de bewoonsters na het koffie drinken bijna nooit mee naar buiten gaan om te tuinieren. Dit komt mede door het feit dat zij minder 41
werk te doen hebben in de tuintafel, maar ook door het tijdstip van de dag waarop ze naar het restaurant gaan voor het middageten. Vooral binding binnen de 'eigen' groep Ondanks dat niet iedereen een eenheid voelt met de andere groep, wordt de binding binnen de groepen wel sterk ervaren. Met name in de vrouwengroep wordt er een eenheid gevoeld. De vrouwen komen elkaar regelmatig tegen bij de ouderinloop op school of in de supermarkt. Naast de inhoudelijke gesprekken helpen ze elkaar ook regelmatig tijdens het tuinieren. Eén vrouw geeft aan dat ze elkaar op de hoogte houden wanneer bepaalde groenten of fruit geoogst kunnen worden. Het is een regenachtige donderdagochtend. Om kwart over tien zijn er nog maar drie vrouwen en één bewoonster aanwezig. Deze bewoonster uit haar ontevredenheid over dat zij de enige aanwezige bewoonster is. Nadat ze een kwartier heeft zitten wachten op de anderen, loopt ze weg en gaat ze met andere bewoners in het restaurant koffie drinken.
‘Bijvoorbeeld met die courgette, toen was ik er niet, maar hadden ze me gebeld dat ik moest komen om het op te halen.’ V Ook de bewoonsters geven aan dat ze vooral binding binnen de eigen groep voelen. Toch blijkt deze binding minder sterk dan bij de vrouwen. Uit de observaties blijkt dat niet alle bewoonsters er iedere vrijdagochtend bij zijn, tot ongenoegen van diegenen die er wel bij zijn (zie kader).
‘Ik vind het leuker als er ook een paar Hollandse vrouwtjes bij zijn natuurlijk. In m'n eentje met die buitenlandse vrouwtjes doe ik liever niet. Want dan heb je zo weinig te vertellen.’ O Daarnaast blijkt dat er tijdens de zomermaanden wat is voorgevallen tussen de bewoonsters. Het was namelijk niet voor alle bewoonsters duidelijk welk deel van de tafel van hen was en welke plantjes van hen waren. Twee bewoonsters zijn hierdoor met elkaar in discussie geraakt. Eén bewoonster had kroppen sla van een andere bewoonster uit de tuintafel mee naar haar kamer genomen en opgegeten. Dit werd niet goedgekeurd door de andere bewoonsters. ‘Van andermans groente moet je afblijven!’ O Eén begeleidster is tussenbeide gekomen om aan te geven dat dit niet de bedoeling is en niet meer mag gebeuren, waardoor de bewoonsters nu weer redelijk goed met elkaar omgaan. Comfort binnen de groep Alle deelnemers beschrijven een gezellige sfeer tijdens de vrijdagochtenden. Een aantal vrouwen geeft aan de sfeer rustgevend te vinden en zich op hun gemak te voelen in de groep. Desondanks geven één vrouw en twee bewoonsters aan zich niet altijd op hun gemak te voelen binnen de groep. Deze bewoonsters geven dat ze zich alleen op hun gemak voelen wanneer de andere bewoonsters ook aanwezig zijn. De begeleidsters omschrijven ook een positieve sfeer, al wijst één van hen op het rommelige karakter.
42
Herkenning vanuit Zuylenstede Herkenning speelt een belangrijke rol in dit project. De vrouwen geven allen aan dat ze door veel bewoners van het woonzorgcentrum worden herkend. Omdat ze de hoofdingang van het gebouw gebruiken om naar de tuintjes te gaan, lopen ze regelmatig binnen. ‘Laatst kwam ik binnen, toen zaten daar twee Indonesische dames, en die zeiden gelijk tegen de receptie: 'Ja, die komen voor de tuintjes.' V De vrouwen geven aan dat ze zich welkom voelen. Veel bewoners komen dan ook regelmatig naar de tuintjes om een praatje te maken. Meerdere vrouwen geven aan dat ze tijdens het tuinieren vaak met de bewoners praten, zowel over tuinieren als verhalen over vroeger. Al deze vrouwen merken op dat de gesprekken met de bewoners vaak lang duren. ‘En een hele gesprek hè.. Wat ze deed.. En ze zei: ‘En wij hebben en hadden ook veel minder stress dan jullie’. Ja en toen was ik klaar en toen zei ze: ‘Wat een fijn gesprek hebben wij toch he!’ Ja, echt leuk!’ V De begeleidsters vinden het belangrijk dat de vrouwen herkend worden en dat ze zo ook in contact komen met andere bewoners van het woonzorgcentrum. ‘ Ik vind het leuk als ze mekaar gaan herkennen. En dat ze hier de plantjes komen doen en dat ze mekaar groeten. En zonder dat de bewoners gelijk roepen van: ‘Daar heb je hún weer.’ Ze weten wat ze hier doen en waarom ze hier zijn. Het is vaak gewoon bang voor het onbekende. Dat is gewoon zo.’ B 5.3.3
Samenvatting
Uit dit onderzoek blijkt dat alle deelnemers nieuwe contacten hebben gekregen door de generatietuin, zowel met de vrouwen als met de bewoonsters. Hierdoor voelen ze zich ook beter. Ondanks dat er nieuwe contacten zijn ontstaan, blijkt dat de binding tussen de groepen niet sterk is. De vrouwen geven aan weinig contact te hebben met de bewoonsters van de groep, en andersom. Dit kan komen doordat dit het eerste contact is tussen deze twee groepen, waardoor het nog moeizaam verloopt. Daarnaast kan ook de taalbarrière meespelen en het feit dat de bewoonsters bijna niet mee naar buiten gaan om te tuinieren. Wel wordt er meer binding gevoeld binnen de ‘eigen’ groep. De vrouwen geven aan met de andere vrouwen te praten over tuinieren en de opvoeding. Ze komen elkaar bovendien regelmatig tegen in het winkelcentrum of de ouderinloop. Daarnaast helpen ze elkaar tijdens het tuinieren en delen ze groente en fruit. Toch gaat het contact niet verder dan dit. Alle vrouwen geven aan dat ze niet bij elkaar thuis komen. Verder geven ze aan dat ze herkend worden door andere bewoners van het woonzorgcentrum en dat ze regelmatig praatjes met hen maken over de tuin en over vroeger. Binnen de groep bewoonsters wordt ook binding gevoeld, maar minder dan bij de vrouwen. Dit komt onder andere door het voorval tussen de bewoonsters, waardoor er ongemak is ontstaan. In het algemeen is de sfeer in de groep gezellig en voelt men zich op zijn gemak.
43
5.4
Wederzijdse attitude
In dit hoofdstuk wordt weergegeven wat voor invloed de ontmoetingen tussen de deelnemers hebben gehad op de opvattingen en percepties van de andere cultuur en de andere generatie. 5.4.1
Intergenerationele attitude
In de gesprekken is aan zowel de vrouwen als aan de bewoonsters gevraagd wat zij van de ontmoetingen met de andere generatie vonden. Aan de vrouwen werd gevraagd wat zij van het contact met de bewoonsters vonden, wat hen was opgevallen, wat hen had verrast, of wat ze juist van hen hadden geleerd. Aan de bewoonsters werden dezelfde vragen gesteld, maar dan over de jongere generatie, dus over zowel de vrouwen als de kinderen. Ouderen verdienen aandacht en respect Het grootste deel van de vrouwen geeft aan dat ze het belangrijk te vinden de oudere generatie aandacht te geven en ze liefdevol te behandelen. Drie vrouwen geven aan dat ze iets voor hen willen betekenen en hen een prettig gevoel willen geven. Samen praten, eten en koken wordt als een gebaar van aandacht en respect gezien. ‘Ja, het waardevolle, dat mijn komst iets betekent voor de bewoners. Goede doel, zo kun je het noemen.’ V Hierachter schuilt ook de gedachte dat de vrouwen hopen op latere leeftijd ook respectvol te worden behandeld en de zorg krijgen die zij nu aan de oudere generatie geven. ‘En ik zou dat ook willen, als ik straks oud word, dan verwacht ik ook respect. En dat leer ik mijn kinderen altijd. Maar blijven herhalen.’ V Respect voor de oudere generatie komt uit cultuur en geloof Deze positieve attitude tegenover de oudere generatie komt voornamelijk voort uit de culturele achtergrond van de vrouwen. Vanuit de Islam wordt meegegeven dat de oudere generatie aandacht verdient en respectvol moet worden behandeld. ‘Want ja, dat staat in de Koran hè, dat je de oudere mensen moet bezoeken en dat ze je aandacht moet geven, weet je wel.’ V Attitude tegenover de oudere generatie is positief ontwikkeld In het algemeen blijkt dat het beeld tegenover de oudere generatie bij bijna alle vrouwen is veranderd. Een aantal vrouwen vertelt dat ze voorheen medelijden hadden met ouderen in een bejaardentehuis. Ze dachten dat zij ongelukkig en eenzaam zouden zijn en weinig sociale contacten zouden hebben.
44
‘Er zat een man zo op een stoel, op zo’n postoel. Toen dacht ik: ‘Wil je zo eindigen op een postoel?’ Ik had zo’n medelijden met ouderen. Ik dacht: wil je zo eindigen, dat ze je zo moeten verzorgen?’ V Het is vrijdagochtend en de tafel zit vol met vrouwen; zowel moeders van de Marcusschool als bewoners. Eén mannelijke bewoner, die zo nu en dan bij de groep komt zitten, komt aangelopen. Als hij ziet dat hij de enige man is in de groep, zegt hij lachend: ‘Oow, zijn het weer allemaal vrouwen? Ben ik weer de enige man? Nou, gezellig hoor!’ Alle moeders lachen.
Het beeld van de oudere generatie is dus positief veranderd. Door de ontmoetingen is ervaren dat de bewoonsters niet eenzaam zijn, maar veel activiteiten samen ondernemen. De vrouwen noemen de bewoonsters levenslustig en grappig. Een voorbeeld zo een situatie is tijdens de observaties opgevallen (zie de twee kaders). De vrouwen die vroeger al met ouderen hebben gewerkt, geven aan dat het beeld niet veranderd is omdat ze altijd al positief tegen de oudere generatie aankeken. ‘Ik houd van ouderen! Jaaa! Want omdat m’n ouders hier niet zijn, dan mis ik ze echt. Oudere mensen hebben een goede hart! En zijn niet zo gemeen.’ V
Volgens één begeleidster klopt het beeld van de bewoonsters dat door de vrouwen wordt geschetst niet helemaal. Ze denkt dat zij de bewoonsters als lief en schattig zien, omdat ze tijdens de gezamenlijke momenten rustig en stil zijn. Ze geeft aan dat dit niet het goede beeld is van deze groep, omdat ze onder elkaar en bij andere activiteiten veel actiever en mondiger zijn.
Eén van de mannelijke bewoners geeft kushandjes richting twee van de vrouwen. ‘Wat zien jullie er toch weer goed uit, jullie zien er altijd zo goed uit!’
‘Ik zou ze eigenlijk best wel, niet allemaal tegelijk, mee willen laten lopen met een activiteit waar ze niet altijd schattig zijn. Om te zien dat ze soms ook heel onaardig zijn. En dat ze soms veel meer kunnen dan de buitenwereld denkt.’ B Meer inlevingsvermogen in de oudere generatie De vrouwen hebben een groter inlevingsvermogen voor de oudere generatie gekregen. Ze geven allemaal aan dat ze meer begrip voor elkaar hebben gekregen, meer rekening met elkaar zijn gaan houden en veel over hen hebben geleerd. Ze hebben bijvoorbeeld geleerd dat ouderen niet altijd behoefte hebben aan contact en ook wel eens een rustmoment willen. Dit wordt geïllustreerd met het voorbeeld van dat één van de mannelijke bewoners die wel eens bij de groep is, maar de laatste tijd niet vrolijk iss en daardoor minder bij de groep aanwezig is. Naast dat de vrouwen aangeven dat ze dit jammer vinden, geven ze ook aan dat ze het begrijpen. ‘Hij is een heel leuke en aardige man, maar soms is hij er niet helemaal bij. Is hij een beetje chagrijnig en boos zeg maar. Maar die begrip daarvoor dat er voor elkaar is. Gewoon, iemand zit niet lekker in z’n vel.’ V
45
Eén begeleidster geeft aan dat ze het belangrijk vindt dat het begrip is toegenomen. Ook zij illustreert dit met het voorbeeld van de mannelijke bewoner die dementerende is. Door aan de vrouwen uit te leggen waardoor dit komt, ontstaat er begrip. De vrouwen geven ook aan dat ze meer rekening zijn gaan houden met hun manier van praten, omdat ze merken dat de bewoonsters hen te druk vinden. ‘Want wij, de Marokkaanse cultuur, hebben warm bloed. Praten tegelijk, hard praten, verstaan elkaar ook al praat je door elkaar. En we gaan er wel een beetje rekening mee houden. Ja, je leert van elkaar. V Veel vrouwen geven aan dat ze hebben geleerd dat dit harde geluid extra luid bij ouderen binnenkomt wanneer ze een gehoorapparaat dragen. Mede hierdoor zijn ze rustiger en zachter gaan praten. Eén begeleidster benoemt dit als een belangrijk voorbeeld waardoor de groepen meer rekening met elkaar zijn gaan houden. De kinderen zijn druk.. Verder geven de bewoonsters aan dat ze niet altijd blij zijn met de aanwezigheid van de kinderen tijdens de gezamenlijke bijeenkomsten. ‘Ja die kids zijn verschrikkelijk lastig. Ja, dat is misschien omdat wij ouder worden, zal misschien je leeftijd zijn, maar dat gegil en geschreeuw van die kinderen!’ O De kinderen zijn overigens weinig tijdens de tuinierochtenden aanwezig wel bij activiteiten als de opening en de picknick. Met name tijdens deze momenten vinden de bewoonsters het al snel te druk. Deze negatieve attitude van de bewoonsters tegenover de kinderen is ook bij één begeleidster opgevallen. Ze geeft aan dat de bewoners niet meer gewend zijn om veel kinderen om zich heen te hebben. Dit is ook tijdens de observaties waargenomen (zie kader).
Omdat één van de kinderen nog niet naar school gaat, komt hij regelmatig op vrijdagochtend mee naar de tuin. Volgens zijn moeder kijkt haar zoontje altijd uit naar één van de bewoners die zo nu en dan bij de groep zit. Op een ochtend komt het jongetje met zijn moeder binnen en rent meteen naar deze meneer toe. “Meneer, meneer!!!’’, roept het jongetje. Meneer heeft even geen zin en zegt: ‘Sssst! Stil nou!’
De attitude van de bewoonsters over de vrouwen wordt in de volgende paragraaf weergegeven, omdat deze voornamelijk de attitude over de andere cultuur beschrijft. 5.4.2
Interculturele attitude
Aan zowel de vrouwen als de bewoonsters is gevraagd wat zij van de ontmoetingen met de andere cultuur vonden, wat hen heeft verrast, wat hen is opgevallen of wat zij geleerd hebben. Aan de vrouwen werd gevraagd wat zij van de ‘Nederlanders’ van de groep vinden, dus hoe zij tegen de bewoonsters aankeken. Aan de bewoonsters is gevraagd hoe zij tegen de groep vrouwen en de Marokkaanse cultuur aankijken. Onbegrip voor ouderen in een bejaardentehuis Twee vrouwen uiten hun onbegrip over het feit dat in Nederland veel ouderen hun laatste jaren in een bejaardentehuis doorbrengen. Omdat er vanuit het geloof wordt meegegeven voor ouderen te zorgen en 46
hen aandacht te geven, vinden ze het vreemd dat dit in Nederland niet zo gebeurt. Zelfs zouden ze hun (groot)ouders thuis verzorgen en niet naar een bejaardentehuis brengen. ‘Dat heeft Allah, onze Islam, niet zo bedoeld; want bij ons moeten dus de kinderen hun ouders verzorgen en niet in een bejaardentehuis zetten.’ V De vrouwen geven wel aan dat ze begrip hebben gekregen voor de Nederlandse situatie en dat ze begrijpen dat volwassenen druk zijn met hun werk, maar evengoed regelmatig contact hebben met hun (groot)ouders. Dit begrip komt voornamelijk uit de ontmoetingen met deze bewoonsters in het woonzorgcentrum. Ondanks dit begrip, geven deze vrouwen evengoed aan dat ze voor hun ouders willen zorgen wanneer dat nodig is. ‘Ja, voor jullie is het normaal. En voor mij ook. Ik ben hier opgegroeid, en dan heb ik zoiets van: mensen willen dan hun eigen leven gaan leiden en niet met een ziek of ouder iemand die ze misschien wel jaren moeten verzorgen. Ik begrijp het van de ene kant. Maar het is bij mij ook van de andere kant: ons geloof zegt dat wij moeten helpen, dus daar moeten we ons aan houden.’ V Eerste ontmoeting met andere cultuur Voor alle bewoonsters was dit het eerste intensieve contact met personen met een andere etnische achtergrond. Ook al wonen alle bewoonsters al lange tijd in Utrecht en nemen ze regelmatig deel aan de activiteiten van de basisschool en het woonzorgcentrum, intensief contact met deze groep hebben ze nog niet gehad. ‘Eerste keer dat ik buitenlandse vrouwen heb ontmoet. Ik dacht, nou we kunnen het proberen. Had geen mening of beeld van ze van te voren.’ O Ondanks dat de bewoonsters aangeven neutraal tegenover het contact met de vrouwen te staan, spreekt één van hen spreekt duidelijk haar argwaan en angst uit. ‘Van mij hoeft het niet. Nog even, en dan wonen wij hier in Marokko, Turkije en weet ik het. Ik denk dat we straks meer buitenlanders hebben dan Nederlanders in de eigen stad.’ O Onbegrip over de opvoeding van de Marokkaanse vrouwen De bewoonsters uiten allen hun onbegrip over de opvoeding van de kinderen. Dit onbegrip speelde al voor het tuinierproject, omdat ze regelmatig gezinnen met een andere etnische achtergrond in de wijk of de supermarkt zagen. De bewoonsters zijn het erover eens dat de kinderen te los worden gelaten en niet naar de ouders luisteren. Ze vinden dat de kinderen meer sturing moeten krijgen. ‘Ik heb het best vaak hoor, dat ik bij mezelf denk: ‘Ja dat heb je al twee keer gezegd, van ga nou bij die deur weg’, maar ze gaan toch weer naar die deur. Ja, dan denk ik bij me eigen: 47
Ja, je moet wel een beetje leiding geven aan die kinderen.’ O Eén bewoonster vindt dat de opvoeding vroeger strenger was dan nu. Zij beschrijft dit aan de hand van de opvoeding van haar eigen kinderen. ‘Nou was mijn man wel heel erg streng. Maarja, die hield die touwen. Maarja, ik heb maar twee kinderen hoor, dus ik heb er niet zoveel. Maar die hoefden niet te gillen of te praten aan tafel als ze zaten te eten. Dus ja, het is maar net hoe jij je kinderen grootbrengt.’ O Het is de begeleidsters ook opgevallen dat de bewoonsters onbegrip tonen over de opvoeding van de vrouwen. Ze geven aan dat dit bij een groot deel van de oudere generatie speelt. Vroeger was de opvoeding veel strenger dan nu. Bovendien vinden veel ouderen dat zelfs de opvoeding van hun kleinkinderen te los is. Het onbegrip hiervoor hoeft dus niet specifiek voor de opvoeding van deze vrouwen te gelden. Vroeger werd je natuurlijk veel strenger opgevoed als dat je nu opgevoed werd of wordt. Dus dat kan ook nog wel es botsen. Ik hoor van de bewoners wel eens van: ‘Ik zou ze in hun nekvel gepakt hebben..’ B De vrouwen zijn overheersend.. Alle bewoonsters geven aan dat ze de vrouwen overheersend vinden, omdat ze veel en hard praten. ‘Jammer dat ze zo’n harde stemmen hebben. Dat ze zo kei hard schreeuwen als ze met elkaar praten. Daar hebben ze geen erg in, dan is het een herrie soms. En dan zitten wij zo van: ‘Potjandorie, wat een herrie, wat een herrie’. Al dat harde getetter.’ O Naast de ontevredenheid over het harde praten, wordt er ontevredenheid uitgesproken over de buitenlandse taal die vaak wordt gesproken. Het komt regelmatig voor dat de vrouwen onderling Marokkaans praten, waardoor de bewoners het niet kunnen volgen. ‘Hoor eens even, waar hebben ze het nu allemaal over. Wij kunnen dat niet volgen natuurlijk. In die buitenlandse taal hè. Praten wel veel buitenlands ja, veel wel ja. Dat praten ze wel veel hè. Al dat harde getetter..’ O Nieuwsgierig over eten en drinken van de andere cultuur Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat de bewoonsters redelijk scherp tegenover de vrouwen en hun cultuur staan. Toch uiten ze hun nieuwsgierigheid naar deze groep wanneer het over eten en drinken gaat. Twee bewoonsters geven aan dat ze meer hebben geleerd over wat de vrouwen eten en drinken. ‘Zoals theedrinken; ze drinken bijvoorbeeld thee met een heel andere smaak; hebben we ook gedaan, met allemaal blaadjes er in, blaadjesthee. Heel anders ging dat. Oeh jee, was haast niet te drinken voor ons, was 48
bitter, bittere smaak hoor! Oeh nee dat kan ik niet op hoor, die kan ik niet op.’ O Ook is hen opgevallen dat er in de tuintjes andere soorten groente en fruit worden verbouwd dan dat zij in de tuintafel verbouwen of wat ze vroeger verbouwden en aten. ‘Ze verbouwen toch hun eigen dingen zoals knoflook en dergelijke. Hoor je bij ons weinig van. Minder van natuurlijk. Zulk soort dingen. En allerlei kruiden die ze er ook in maken.’ O Vooroordelen zijn deels weggenomen De begeleidsters geven aan dat de oudere Nederlandse generatie vaak argwanend naar groepen met een andere etnische achtergrond aankijkt. Eén begeleidster beschrijft een situatie waarin dit duidelijk naar voren kwam. ‘Een aantal jaren geleden werd er samen het Suikerfeest gevierd in het woonzorgcentrum. De bewoners die niet naar de grote zaal konden, kregen dan de lekkere hapjes boven. En dan ging ik met een aantal Marokkaanse vrouwen naar boven, en toen werd de deur gewoon voor me koker dichtgegooid! Die vrouwen mochten niet binnen...’ B Met name in het begin van het project was dit argwanend gevoel sterk aanwezig. De begeleidsters ervaren dat dit is afgenomen gedurende het project. Het onwennige gevoel van het begin is verdwenen en de sfeer is gezellig en betrokken. De begeleidsters geven aan dat de deelnemers elkaar beter hebben leren kennen. ‘Ik kan me nog goed de opmerking 'Ooh daar komen de doekjes aan' herinneren. En toen dacht ik; Ooh, nou, het zal mij benieuwen. Maar nu: van de doekjes zijn het personen geworden.’ B Alle begeleidsters geven aan dat het faciliteren van contact tussen groepen van belang is voor het wegnemen van vooroordelen. Ze geven aan dat zonder goed contact de attitude wordt gebaseerd op kleine voorvallen. Twee begeleidsters passen hier het gezegde ‘onbekend maakt onbemind’ op toe. 5.4.3
Samenvatting wederzijdse attitude
Uit dit hoofdstuk blijkt dat de bewoonsters een meer uitgesproken mening hebben over de groep vrouwen dan andersom. Ze uiten zich kritisch tegenover het gedrag en de opvoeding van de kinderen en geven aan de groep vrouwen overheersend te vinden. Deze uitgesproken mening die ze al van te voren hadden is dus niet veranderd. Ze uiten wel hun nieuwsgierigheid naar het eten van de vrouwen. De vrouwen daarentegen spreken zich positiever uit over de oudere generatie. Ze hebben ervaren dat de bewoners niet eenzaam zijn. Verder hebben ze uit het geloof meegekregen respectvol met deze generatie om te gaan. Het enige waar een aantal vrouwen zich over verbaast, is dat ouderen in Nederland naar een bejaardentehuis gaan. In de Marokkaanse cultuur wordt juist meegegeven zelf voor naaste ouderen te zorgen. Deze vrouwen geven evengoed aan begrip te hebben voor de Nederlandse situatie. 49
De begeleidsters geven aan dat er van beide kanten vooroordelen zijn weggenomen, ook ervaren ook zij de scherpe blik van de bewoonsters. Omdat dit het eerste contact is tussen deze groepen is dit tuinierproject een eerste stap om het contact te faciliteren. Het onbekende is er volgens hen nu af, waardoor er geleidelijk een positiever beeld kan ontstaan.
50
5.5
Limiterende en faciliterende factoren van de generatietuin
In het contexthoofdstuk is beschreven welke doelstellingen de initiatiefnemers van de generatietuin hebben opgesteld. In de gesprekken met de begeleidsters is gevraagd in hoeverre zij de generatietuin als een succesvol project zien en welke factoren hieraan hebben bijgedragen. Succesvol op kleine schaal De begeleidsters geven aan dat ze het tuinierproject op kleine schaal succesvol vinden. Ze geven aan dat het in die mate succesvol is dat de deelnemers ontspanning vinden, de vrouwen even thuis weg zijn, en dat de ontmoetingen een eerste stap zijn om deze twee groepen met elkaar in contact te brengen. Ze geven wel aan dat het project pas geslaagd is, wanneer de vrouwen zelfstandig gaan tuinieren en zelf zaden gaan kopen en informatie over tuinieren opzoeken. De begeleidsters geven aan dat ze hadden verwacht dat de vrouwen meer initiatief zouden tonen.
‘We moeten ze niet gaan pamperen. Op een gegeven moment moeten we ze loslaten. En dan moeten ze kunnen weten: als ik stokken nodig heb, dan ga ik ze daar halen. Als ik een zaadje nodig heb, dan moet ik dáár kijken. Dat is de bedoeling, voor mijn gevoel.’ B Tijdens één van de gezamenlijke bijeenkomsten wordt gevraagd wie van de vrouwen wil opzoeken welke groenten er nog tijdens de wintermaanden gezaaid kunnen worden. Hier komt weinig respons op. Eén vrouw zegt: ‘Ik kan echt niks opzoeken, ik heb daar echt geen tijd voor, ik ben veel te druk.’ Uiteindelijk geeft een andere vrouw aan dat ze wel iets wil opzoeken. ‘Ik kan het wel op het internet zoeken. Ik hoop dat mijn printer het doet, dan neem ik het de volgende keer mee’.
Ze geven wel aan dat een aantal vrouwen al meer initiatief toont (zie kader). Zo belt één vrouw iedere week de andere vrouwen op om te vragen of ze die vrijdag aanwezig kunnen zijn en ze te stimuleren om te komen. Eén begeleidster vertelt dat ze een ontwikkeling ziet bij de vrouwen op het gebied van kennis en vaardigheden van tuinieren. Aan de start van het project wisten de vrouwen nog niets op het gebied van tuinieren, maar inmiddels stellen ze hier concrete vragen over. ‘Dat geeft mij vertrouwen dat ze het leuk vinden, maar dat ze nu ook een bepaald verstand hebben van tuinieren. Ik zie dat ze daar aan het groeien zijn.’ B
Begeleiding en sturing van de groep is essentieel De begeleidsters ervaren dat de groep veel sturing en begeleiding nodig heeft. Op de ochtenden wanneer niet alle begeleidsters aanwezig zijn, blijkt dat er minder vrouwen of minder bewoonsters aanwezig zijn. Verder geven ze aan dat als de groep nu al wordt losgelaten, de groep uit een valt.
51
Twee vrouwen zijn bezig knoflookteentjes te zaaien in hun tuintjes, zodat ze in de wintermaanden knoflook kunnen oogsten. ‘Hoe moet ik de knoflook er in zetten? Met het kontje naar boven of naar beneden? Hahaha. Ik weet niet hoe dat groeit, boven of onder de grond.’
‘Je moet niet te vroeg loslaten. Als dat gebeurt, dan denk ik dat het verwatert. Het heeft lange tijd begeleiding nodig.’ B Verder geeft één begeleidsters aan dat ze haar rol ook als een soort bruggenbrouwer ziet, om de twee groepen dichter bij elkaar te brengen. Doordat beide groepen vertrouwen in haar hebben, kan ze het contact tussen hen vergemakkelijken. Ze ervaart bovendien dat wanneer ze er niet bij is, de groepen moeilijkheden in de communicatie ervaren. ‘Ik merk echt dat ik de verbindende factor ben in de groep. Als je dat niet hebt en je staat er niet open voor, denk ik dat je een gigantisch fiasco hebt. Ja, want nu trek je die kant er bij, en die kant er bij.’ B Veiligheid, vertrouwen en openheid Belangrijke factoren die het groepsproces volgens de begeleidsters kunnen versterken zijn veiligheid, vertrouwen en openheid. Wanneer al deze drie factoren aanwezig zijn, zal dit positief uitwerken op het groepsproces. Ze geven aan dat deze factoren geleidelijk in ontwikkeling zijn, maar dat hier meer tijd voor nodig is. Het vertrouwen begint volgens hen te groeien omdat zowel de vrouwen als de bewoonsters zich steeds beter op hun gemak voelen in de groep. ‘Nu zijn we aan het vertrouwensproces bezig. Dus het is wel een moeilijk proces nu. Hier moeten we de meeste tijd en aandacht aan besteden.’ B Eten verbindt! Het is de begeleidsters opgevallen dat samen eten en samen koken de twee groepen met elkaar verbindt. Wanneer er tijdens de gezamenlijke ochtenden gesproken wordt over de gang van zaken van de tuin, zijn met name de vrouwen aan het woord en zijn de bewoonsters stil. Maar wanneer er tijdens deze ochtenden een speciale activiteit wordt georganiseerd waarbij samen wordt gegeten, zijn beide groepen enthousiast en genieten ze van het eten. ‘Ja en als ze dan gaan eten met z’n allen, dan zitten ze allemaal te genieten. En dat het contact dan ook veel opener is, ontspannender, want dan hoeven ze allemaal niet. Dan is het gewoon een kwestie van eten. En dat ze dan ook echt naar elkaar kijken dat ze zitten te genieten. Dat vind ik leuk!’ B Deze begeleidster merkt op dat de vrouwen tijdens deze activiteiten juist initiatief nemen en thuis hapjes maken en meenemen. Ze koppelt dit aan gastvrijheid, dat in de Marokkaanse cultuur een belangrijke rol speelt. ‘Ja, want het verbaast me. De dames die staan gelijk klaar met: ik doe dit, ik doe dat, ik doe zus, ik doe zo. En dan hebben ze het niet over een bonnetje. Ja, ik weet niet waar dat aan ligt. Ja, ik denk een vorm van 52
gastvrijheid denk ik. Ik vind het geweldig!’ B Samenvatting De begeleidsters geven aan dat ze het tuinierproject succesvol vinden, omdat de deelnemers ontspanning vinden en nieuwe contacten opdoen. Ze geven wel aan dat het initiatief van de vrouwen nog moet groeien. Een aantal vrouwen toont al meer initiatief door informatie over tuinieren op te zoeken. Begeleiding en sturing van de groep wordt essentieel gevonden, vooral om het contact tussen de groepen te stimuleren. De begeleidsters geven aan dat vertrouwen en openheid naar elkaar toe belangrijke factoren zijn om het groepsproces soepeler te laten verlopen. Omdat dit proces tijd nodig heeft, hebben de deelnemers dit gevoel nog niet en zoeken ze de veiligheid op door met de deelnemers op te trekken die ze al beter kennen. Tijdens de activiteiten waarin samen gegeten wordt, blijkt dat het contact makkelijker verloopt. Samen eten is daardoor een activiteit die beide groepen verbindt.
53
6.
CONCLUSIE EN DISCUSSIE
In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. Om deze te kunnen beantwoorden worden eerst de afzonderlijke onderzoeksvragen beantwoord en wordt er op de onderzoeksopzet en de onderzoeksresultaten gereflecteerd.
6.1
Beantwoording van de onderzoeksvragen
Onderzoeksvraag I: Wat voor invloed heeft tuinieren in de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van de gezondheid van de deelnemers? De deelnemers geven aan dat ze zich beter voelen door te tuinieren en dat het een belangrijke bron van afleiding is. Vooral voor de vrouwen is de tuin van speciale betekenis, omdat het een plek is van henzelf, waar ze kunnen ontspannen en de dagelijkse zorgen kunnen vergeten. De bewoonsters hebben door het tuinieren een dagbesteding en iets om voor te zorgen. Toch blijkt dat het positieve gevoel tijdelijk is. Met name de vrouwen geven aan dat de zorgen na het tuinieren weer terugkomen. De deelnemers geven aan dat ze door het tuinieren niet meer groente of fruit zijn gaan eten of meer zijn gaan bewegen. Er wordt wel aangegeven dat eigen groente en fruit speciaal is, het beter smaakt dan uit de supermarkt, dat het besef van het groeiproces en de herkomst van groente en fruit is verbeterd en dat een aantal kinderen nieuwe groentesoorten zijn gaan eten. Verder wordt het actief zijn in de buitenlucht gerelateerd aan een gezonder gevoel. Onderzoeksvraag II: Wat voor invloed heeft tuinieren in de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van sociale contacten en sociale cohesie tussen de groepen deelnemers? De generatietuin heeft voor alle deelnemers nieuwe sociale contacten opgeleverd en met name gezorgd voor een eerste ontmoeting met personen van de andere generatie of cultuur. Er is vooral verbondenheid ontstaan tussen de vrouwen onderling. Het contact tussen hen is inhoudelijk en intensief, omdat ze nu ook op school en in het winkelcentrum met elkaar in gesprek gaan. De verbondenheid tussen de vrouwen en de bewoonsters is minder sterk, wat vooral door de bewoonsters wordt benadrukt. Ze geven aan dat dit komt omdat de vrouwen vaak in de eigen taal spreken. Ondanks dat er weinig verbondenheid ervaren wordt, wordt de sfeer in de groep wel als gezellig omschreven en voelen de deelnemers zich op hun gemak. De vrouwen geven bovendien aan dat ze herkend worden door andere bewoners van het woonzorgcentrum en ze regelmatig contact met hen hebben tijdens het tuinieren. Onderzoeksvraag III: Wat voor invloed hebben de ontmoetingen in de Generatietuin Zuylenstede gehad op de opvattingen en percepties tegenover de andere cultuur en generatie? Voor de meeste vrouwen en bewoonsters was dit de eerste ontmoeting met de andere generatie of cultuur. Er is gebleken dat vooral de vrouwen een positievere attitude hebben ontwikkeld ten opzichte van de oudere generatie. Naast dat zij vanuit het geloof hebben meegekregen de oudere generatie respectvol te behandelen, is het inlevingsvermogen tegenover de oudere generatie toegenomen en hebben ze ervaren dat de bewoonsters niet eenzaam zijn. De bewoonsters daarentegen hebben een uitgesproken mening over de vrouwen en uiten zich kritisch over het gedrag van de kinderen, de opvoeding en de drukke houding van de 54
vrouwen. Ze uiten wel hun nieuwsgierigheid naar de kookkunsten van de vrouwen. Ondanks deze uitgesproken mening, geven de begeleidsters aan dat er vooroordelen zijn weggenomen. Omdat dit het eerste intensieve contact is tussen deze generaties en culturen, is een eerste stap gezet om de wederzijdse attitude te verbeteren. Onderzoeksvraag IV: In welke mate is dit tuinierproject succesvol en welke factoren liggen hieraan ten grondslag? Uit de gesprekken met de begeleidsters blijkt dat zij het project succesvol vinden, maar dat ze vinden dat het initiatief van de vrouwen moet groeien, ook al begint een aantal vrouwen meer initiatief te nemen. Het project is in die mate succesvol dat de deelnemers hier hun ontspanning vinden en sociale contacten opdoen. Begeleiding van de groep is essentieel om het contact tussen de groepen soepel te laten verlopen. De deelnemers zoeken nu nog vooral de veiligheid op van de ‘eigen’ groep. Vertrouwen en openheid is nodig om het contact tussen de vrouwen en bewoonsters te verbeteren, maar hiervoor is tijd nodig. Opvallend is dat wanneer er speciale activiteiten worden georganiseerd waarbij samen eten centraal staat, het contact tussen de vrouwen en bewoonsters soepel verloopt.
6.2
Beperkingen van de onderzoeksopzet
Door de kwalitatieve onderzoeksopzet staan ervaringen en belevingen van de deelnemers centraal gezet. Uit de kwalitatieve data van de interviews zijn thema’s gehaald die de beleving op gezondheid, sociale cohesie en de wederzijdse attitude beschrijven. Het betreft hier dus subjectieve data. Zelfrapportage kan de interne validiteit van onderzoek aantasten, omdat respondenten ervaringen anders kunnen verwoorden dan dat ze in de werkelijkheid hebben beleefd. Objectieve data hadden mogelijk een ander beeld gegeven. De respondenten van de groep vrouwen zien niet representatief voor de deelnemersgroep. In de aangegeven onderzoeksperiode bleken alleen de vrouwen met een Marokkaanse achtergrond bereid mee te werken. De vrouwen van Turkse afkomst konden niet deelnemen binnen deze onderzoeksperiode. Mogelijk hadden zij vanuit hun cultuur een andere kijk op de situatie gegeven. De interviews op de basisschool en het woonzorgcentrum werden afgenomen in een openbare ruimte, waar soms ook anderen aanwezig waren. Hierdoor kunnen de vrouwen zich mogelijk minder opengesteld hebben. Zo gaf één vrouw aan niet over haar gezondheid en problemen te willen praten.
6.3
Sterke punten van de onderzoeksopzet
Door het gebruik van datatriangulatie is de validiteit van dit onderzoek versterkt. Door zowel interviews te houden met deelnemers en begeleidsters als observaties uit te voeren, is de sociale situatie vanuit diverse invalshoeken belicht. De kwalitatieve onderzoeksopzet heeft een rijk overzicht van ervaringen en belevingen opgeleverd. De participerende observaties zijn zowel voor de datatriangulatie als voor het scheppen van vertrouwen bruikbaar geweest. Hoewel een aantal vrouwen eerder aangaf niet met dit onderzoek mee te willen doen, hebben zij later in de onderzoeksperiode aangegeven dat ze dit toch wilden. Dit kan een gevolg zijn door de vertrouwensband met de onderzoeker. De aanwezigheid van de onderzoeker tijdens een aantal ochtenden is daardoor een sterk punt van dit onderzoek.
55
Daarnaast is de kwalitatieve onderzoeksopzet een sterk punt, omdat de deelnemers hierdoor de ruimte hebben gekregen om te vertellen over hun ervaringen en belevingen.
6.4
Reflectie van de onderzoeksresultaten
In het theoretisch kader zijn vijf mechanismen beschreven die de relatie tussen groen en gezondheid kunnen verklaren. Hier worden resultaten uit vergelijkbaar onderzoek naar deze relatie vergeleken met resultaten uit dit onderzoek. Beleving van gezondheid Uit dit onderzoek is gebleken dat tuinieren een positieve bijdrage levert aan ontspanning, afleiding en stemming, waardoor herstel van stress ervaren wordt. Dit is overigens een resultaat dat vooral bij de groep vrouwen is gevonden. Door hun drukke leven kunnen ze rust vinden in de tuin. Ook de bewoonsters vinden hier afleiding, maar beschouwen het vooral als dagbesteding. De positieve invloed van tuinieren komt overeen met de psycho-evolutionaire theorie van Ulrich (1983) die veronderstelt dat de natuurlijke omgeving direct een positieve affectieve reactie bij mensen oproept. Ondanks dat het Attention Restoration Theory van Kaplan & Kaplan (1989) zich meer richt op herstel van aandachtsmoeheid dan stress, komt de component being away sterk overeen met resultaten uit dit onderzoek. De tuin biedt voor de deelnemers de mogelijkheid om zowel mentaal als fysiek afstand te nemen van de dagelijkse bezigheden. Zowel in onderzoek naar buurttuinen als sociaal- en therapeutische tuinen wordt stressherstel gerapporteerd als één van de belangrijkste uitkomsten van tuinieren. Een studie van Freeman, Dickinson, Porter, & van Heezik (2012) concludeert dat de tuin met name bijdraagt aan stressherstel van werkende personen. Ondanks dat de respondenten van dit onderzoek niet werken, ervaren zij evengoed stress in het dagelijkse leven, wat door tuinieren tijdelijk wordt hersteld. Uit dit onderzoek blijkt bovendien dat stressherstel zowel door tuinieren als door het opdoen van sociale contacten wordt ervaren. In onderzoek wordt stressherstel dikwijls direct gerelateerd aan een verbetering van de mentale gezondheid. Ondanks dat diverse onderzoekers verbeteringen in voedings- en beweeggedrag aantonen (Armstrong, 2000; Predny & Relf, 2000; Sempik, Aldridge, & Becker, 2005; Twiss et al., 2003; Wakefield et al., 2007) is dit niet in dit onderzoek gevonden. Een mogelijke reden hiervoor is de kwalitatieve opzet van dit onderzoek, waardoor er naar beleving is gevraagd en er geen objectieve maten zijn gebruikt om een verandering in voedings- en beweeggedrag te meten. Er kunnen dus geen conclusies worden getrokken of de lichamelijke gezondheid van de deelnemers verbeterd is. Daarnaast kan het kleine oppervlak van de tuintjes en de tuintafels een reden zijn waarom de deelnemers niet gezonder zijn gaan eten of meer zijn gaan bewegen. Bovendien eten de bewoonsters dagelijks in het restaurant en koken ze zelf niet meer. Ondanks dat de deelnemers aangeven dat ze niet meer groente en fruit zijn gaan eten, geven ze wel aan dat eigen groente en fruit een speciale betekenis heeft en dat het besef van de herkomst van groene en fruit is verbeterd, wat in overeenkomst is met onderzoek van Kingsley et al. (2009). In dit onderzoek is de gezondheidsbeleving van de deelnemers onderzocht door naar de concepten gezonde voeding, lichamelijke beweging en stress te vragen. Gezondheid is echter meer dan de staat van lichamelijk en mentaal welbevinden en wordt op verschillende manieren gedefinieerd. De WHO (1948) definieert
56
gezondheid als een conditie van fysiek, mentaal en sociaal welbevinden, en niet enkel de absentie van ziekte of gebreken. In deze definitie wordt ook sociaal welbevinden meegenomen. In dit onderzoek is in de centrale onderzoeksvraag onderscheid gemaakt tussen gezondheidsbeleving en sociale contacten en sociale cohesie. Door sociaal welbevinden in de gezondheidsbeleving mee te nemen, ontstaat er een breder en vollediger beeld van de gezondheidssituatie van de deelnemers. In 2011 is er door Huber et al. (2011) in reactie op de WHO-definitie een nieuwe definitie van gezondheid voorgesteld: ‘Gezondheid is het vermogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven’ (p. 2). In deze definitie wordt aandacht besteed aan veerkracht van mensen, maar ook aan personen die ondanks hun ziekte wel gezond in het leven staan. Uit beide definities blijkt dat gezondheid uit meerdere componenten bestaat en naast fysiek welbevinden, ook emotioneel, mentaal en sociaal welbevinden hieraan bijdraagt. In het volgende stuk wordt de beleving van sociale contacten en sociale cohesie besproken, die volgens bovenstaande definities bijdraagt aan gezondheid. Beleving van sociale contacten en sociale cohesie Uit dit onderzoek blijkt dat sociale contacten en sociale cohesie één van de voornaamste bevindingen zijn, wat overeenkomt met resultaten uit eerder onderzoek (Flachs, 2010; Sempik, Aldridge, & Becker, 2005; Wakefield et al., 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat er vooral nieuwe contacten zijn opgedaan met personen van een andere cultuur of generatie, wat dit tuinierproject uniek maakt. Ondanks dat alle deelnemers nieuwe sociale contacten hebben gekregen, blijkt het contact tussen de vrouwen en bewoonsters oppervlakkig en geven ze aan weinig binding te voelen. Dit is ook gebleken uit onderzoek van Shinew, Glover, & Parry (2004). In andere onderzoeken naar de relatie tussen buurttuinen en sociale cohesie is met name het opdoen van nieuwe sociale contacten benadrukt en minder de mate van verbondenheid tussen de groepen of met de buurt. Een aantal mogelijke oorzaken voor de zwakke binding tussen de groepen is tijdens de observaties opgevallen. De tuintjes van de vrouwen en de tuintafels van de bewoonsters liggen niet direct aan elkaar. Hierdoor zijn de vrouwen en de bewoonsters beiden in een andere hoek aan het werk, waardoor de tuinieractiviteiten gescheiden zijn en er weinig samenwerking plaatsvond. Bovendien waren de tafels van de bewoonsters te ondiep om alle soorten groente en fruit te verbouwen. Hierdoor hadden zij minder te oogsten. Wel blijkt dat het contact tussen de groepen beter verloopt wanneer er speciale activiteiten worden georganiseerd waarin samen eten centraal staat. De deelnemers hebben aangegeven dat de sociale contacten waardevol voor hen zijn en dat ze zich hierdoor beter voelen. Wanneer men zich beter voelt door sociale contacten kan dit een verbetering van de psychosociale gezondheid teweeg brengen. In het Utrechts gezondheidsbeleid wordt aandacht besteed aan het verbeteren van de psychosociale gezondheid. Uit dit onderzoek blijkt dat dit soort projecten hier aan bij kunnen dragen. Een verandering in de psychosociale gezondheid is overigens niet genoemd in eerder onderzoek. Ondanks dat er weinig binding tussen de groepen wordt ervaren, betekent dat niet dat de sociale cohesie niet is versterkt. Socioloog Granovetter (1973) beargumenteert dat sociale cohesie vooral wordt gerelateerd aan een sterke verbondenheid tussen groepen, maar dat minder sterke bindingen tussen groepen (weak ties) evengoed bijdragen aan sociale cohesie. Zwakkere bindingen als oppervlakkige 57
contacten leveren volgens hem een belangrijke bijdrage aan de instandhouding van grotere verbanden. Zonder deze bindingen zouden bepaalde groepen geïsoleerd zijn. De gedachtegang van Granovetter (1973) reflecteert de resultaten uit dit onderzoek. Ondanks dat de binding tussen de groepen niet sterk is, heeft dit tuinierproject aan nieuwe sociale contacten bijgedragen. Sociale cohesie is hier ontstaan door het uitoefenen van een gezamenlijke activiteit. Wederzijdse attitude Dit tuinierproject heeft gezorgd voor het eerste intensieve contact tussen personen van de oudere, Nederlandse generatie en een jongere etnische groep. Ondanks dat de bewoonsters zelf aangeven geen vooroordelen te hebben, blijkt dat ze toch een uitgesproken mening hebben over de vrouwen en de kinderen. Dit komt overeen met onderzoek van Shinew, Glover, & Parry (2004). Daarnaast uiten ze zich ontevreden over het gedrag van de kinderen, wat overeenkomt met onderzoek van Ruggiano (2011) en Salari (2002), die pleiten voor het aanpassen van activiteiten voor zowel de oudste als de jongste generatie. Evengoed wordt er in ander onderzoek (Muller, 2012; Spencer-Rodger & McGovern, 2002) gesuggereerd dat door het versterken van contact vooroordelen worden weggenomen. Door deze twee groepen met elkaar in contact te brengen, is een eerste stap gezet om dit contact te verbeteren. Doordat er verschillende culturen én generaties bij elkaar te brengen, heeft er als het ware ‘dubbele integratie’ plaatsgevonden. Al langer blijkt dat de oudere Nederlandse generatie een uitgesproken mening heeft over etnische groepen. Uit dit onderzoek blijkt dat de ontmoetingen met name voor een positievere attitude van de vrouwen tegenover de bewoonsters heeft geleid. De bewoonsters daarentegen hebben zich met name ontevreden geuit over de opvoeding en het gedrag van de kinderen. Dit komt overeen met resultaten uit onderzoek van Ruggiano (2011) en Salari (2002), die beiden pleiten voor het aanpassen van activiteiten die zowel voor de oudste en jongste generatie interessant zijn. In het onderzoek van Hayes (2003), Gigliotti et al. (2005) en Jarrott & Bruno (2006) is aangetoond dat het comfort en inlevingsvermogen tussen de generaties is toegenomen, wat ook uit dit onderzoek blijkt. Ondanks dat dit tuinierproject minder intensief is dan bovenstaande onderzoeken, zijn toch grotendeels dezelfde resultaten gevonden.
6.5
Conclusie
Concluderend zal hier een antwoord worden gegeven op de centrale onderzoeksvraag: Wat is de invloed van deelname aan de Generatietuin Zuylenstede op de beleving van gezondheid en sociale cohesie van de deelnemers en de wederzijdse attitude tegenover de andere generatie en cultuur? In dit onderzoek is gebleken dat de tuintjes vooral voor de vrouwen van speciale betekenis zijn. Het is een plek waar ze even alleen zijn en waar ze hun zorgen kunnen vergeten. De tuin is een bijzondere plek waar afleiding en ontspanning wordt gevonden. Voor de vrouwen heeft het een positieve invloed op een kort herstel van stress en het opdoen van sociale contacten. Alle deelnemers zijn zich beter gaan voelen doordat ze meer buiten zijn en daar tuinieren, maar ook door de nieuwe sociale contacten. Ondanks deze nieuwe contacten is de verbondenheid tussen de groepen minder sterk. Als gevolg van de ontmoetingen is met
58
name de attitude van de vrouwen tegenover de oudere generatie positief veranderd. Al met al is de Generatietuin Zuylenstede een bijzondere plek waar niet alleen groente en fruit wordt verbouwd en geoogst, maar waar ontspanning en afleiding wordt gevonden, eerste ontmoetingen tussen nieuwe culturen en generaties worden gefaciliteerd, nieuwe sociale contacten worden opgedaan en ervaringen en kennis worden uitgedeeld. In de tuin groeien dus dingen die er nooit gezaaid zijn..
59
7.
AANBEVELINGEN
Dit onderzoeksrapport eindigt met een aantal aanbevelingen voor verder onderzoek, praktijk en beleid.
7.1
Aanbevelingen voor verder onderzoek
Dit onderzoek heeft diverse aanknopingspunten voor verder onderzoek opgeleverd. Er wordt aanbevolen op grotere schaal een effectmeting te doen van dit soort initiatieven, waarbij zowel kwalitatieve methoden als interviews en participaties worden ingezet, als objectieve maten als Body Mass Index [BMI], hartslag en bloeddruk. Door deze over de tijd heen te meten, kan een mogelijke verandering aangetoond worden. Daarnaast wordt aanbevolen een procesevaluatie te verrichten, waardoor factoren kunnen worden onderzocht die bijdragen aan het groepsproces en mogelijke verklaringen kunnen geven voor de bevindingen uit de effectmeting. In dit onderzoek zijn procesfactoren op kleine schaal onderzocht door de begeleiding te interviewen. Een laatste aanbeveling is om zowel de concepten uit dit onderzoek verder te onderzoeken, als meer nadruk te leggen op andere concepten die een rol kunnen spelen binnen dit soort projecten, als bijvoorbeeld de symbolische betekenis van tuinieren of de persoonlijke ontwikkeling.
7.2
Aanbevelingen voor praktijk en beleid
Aanbevelingen voor praktijk De initiatiefnemers van dit tuinierproject hebben doelen opgesteld die zij graag bereikt zien worden in dit project. Uit dit onderzoek blijkt dat het tuinieren met name van invloed is op stressherstel en sociale contacten. De geformuleerde doelstellingen zijn in dit opzicht niet allemaal gehaald. Met het oog op deze doelstellingen is dit project ambitieus te noemen. Aanbevolen wordt soortgelijke projecten in de toekomst met
kleinere
doelstellingen
op
te
zetten,
en
deze
stap
voor
stap
uit
te
breiden.
Daarnaast wordt aanbevolen de groepen goede begeleiding te geven, zowel om hen kennis en vaardigheden over tuinieren bij te brengen, als om het proces van contact te stimuleren. Tuinieren moet niet alleen een activiteit zijn waarbij de groepen enkel bij elkaar zijn, maar waar ze ook samen activiteiten ondernemen. De tuinieractiviteiten moeten daardoor ook aangepast worden op beide groepen. Zo zouden de bewoonsters bepaalde groente en fruit kunnen voorkweken, waarna de vrouwen deze verder kunnen laten groeien in de eigen tuin, en ze dit gezamenlijk kunnen oogsten. Met het oog op de benaming van de tuin, generatietuin, wordt aanbevolen de jongste generatie meer bij dit project te betrekken. Tijdens de speurtocht en de picknick in september heeft dit contact plaatsgevonden, wat zowel door de bewoonsters als de kinderen positief werd ervaren. Uit het feit dat de kinderen van de vrouwen nieuwe groentesoorten zijn gaan eten, blijkt dat tuinieren ook voor hen waardevol en interessant kan zijn. Ook het contact met de bewoners kan nieuwe inzichten en nieuwe ervaringen opleveren. De uitgangspunten van het ministerie van EL&I is met name het contact tussen deze twee generaties te verbeteren door samen te tuinieren.
60
Daarnaast wordt aanbevolen het proces van vertrouwen en openheid tijd te gunnen, en met name de vrouwen te stimuleren zelfstandiger te gaan tuinieren. Wanneer de groep goed begeleid wordt en er aangegeven wordt wat er van beide kanten wordt verwacht, zal het initiatief van de vrouwen gaan groeien. Aanbevelingen voor beleid Utrecht De gemeente Utrecht streeft er naar de gezondheidsachterstanden te verkleinen door inwoners in achterstandswijken meer bij de samenleving te betrekken. Dit wordt gedaan door het opstarten van projecten om sociale contacten op te doen en zo indirect gezondheid te promoten. Uit dit onderzoek blijkt dat samen tuinieren een waardevolle activiteit is om te ontspannen en nieuwe sociale contacten op te doen, die beide bijdragen aan een beter gevoel. Dit project is een mooi voorbeeld om kwetsbare groepen meer bij de samenleving te betrekken. Vooral voor beleid rondom ruimtelijke stedelijke plannen is het van belang groen als inrichtingsvorm hierin mee te nemen. Met name voor inwoners van steden die groen zelf niet opzoeken, is het belangrijk dat groen naar hén wordt toegebracht en het hierdoor makkelijker wordt om zich in een groene omgeving te begeven. Naast het inrichten van groen in de omgeving, is het belangrijk om deze ook aantrekkelijk te maken om mensen te stimuleren hiervan gebruik te maken.
61
REFERENTIES Alaimo, K., Packnett, E., Miles, R.A., & Kruger, D.J. (2008). Fruit and vegetable intake among urban community gardeners. Journal of Nutrition Education and Behavior, 40 (2), 94 – 101. Allport, G. (1954) The nature of prejudice, Reading, MA: Addison-Wesley. American Community Garden Association. (2007). What is a community garden? Verkregen via http://www.communitygarden.org/learn/ op 15 juni 2012. Armstrong, A. (2000). A survey of community gardens in upstate New York: Implications of health promotion and community development. Health and Place, 6 (4), 319 – 327. Basisschool de Marcusschool. (2012). Schoolgids 2012 – 2013. Verkregen via http://www.ksumarcus.nl/website/index.php?pag=4 op 10 oktober 2012. Berg, van den, A.E., Koole, S.L., & Wulp, van der, N.Y. (2003). Environmental preference and restoration. How are they related? Journal of Environmental Psychology, 23 (2), 135 – 146. Bolt, G. & M. Torrance (2005). Sociale cohesie en stedelijke herstructurering. Utrecht/Den Haag: DGVH/NETHUR Partnership. Bryman, A. (2001). Social Research Methods. Oxford University Press. Cumulus Welzijn. (z.j.). Over Cumulus Welzijn. http://www.cumuluswelzijn.nl/CumulusWelzijn.aspx op 10 oktober 2012.
Verkregen
via
Doe Mee in Overvecht! (z.j). Over Doe Mee. Verkregen via http://www.doemeeinovervecht.nl/overdoemee/ op 10 oktober 2012. Doorewaard, H., & Verschuren, P. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. Utrecht: Lemma. Ferris, J., Norman, C., & Sempik, J. (2001). People, land and sustainability: Community gardens and the social dimension of sustainable development. Social Policy and Administration, 35 (5), 559 – 568. Flachs, A. (2010). Food for thought: The social impact of community gardens in the greater Cleveland area. Electronic Green Journal, 1 (30), 1 – 9. Freeman, C., Dickinson, K.J.M., Porter, S., & Heezik, van, Y. (2012). “My garden is an expression of me”: Exploring householders’ relationships with their gardens. Journal of Environmental Psychology, 32, 135 – 143. Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst. (z.j.) Over http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=957 op 10 oktober 2012.
de
GG&GD.
Verkregen
via
Gemeentelijke Geneeskundige & Gezondheidsdienst. (2012). Doelstellingen initiatiefnemers Generatietuin Zuylenstede. Intern document. Gemeente Utrecht. (z.j). Wonen en Wijken > Overvecht > Wijksite Overvecht > Wijkbureau Overvecht. Verkregen via http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=207789 op 10 oktober 2012. Gemeente Utrecht (2010) Volksgezondheidsmonitor Utrecht 2010. Verkregen http://www.utrecht.nl/images/Gggd/ggdinfo/publicaties/GGGD_VMU_2009.pdf op 10 oktober 2012.
via
Gemeente Utrecht. (2011a). Nota Volksgezondheid 2011 – 2014. Duurzaam Gezond! Fit en weerbaar de toekomst in. 62
Gemeente Utrecht. (2011b). Monitor Krachtwijken, meting 2011 (3-meting). Gemeente Utrecht. (2012). Utrecht Monitor http://www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=358734 op 8 december 2012.
2012.
Verkregen
via
Gezondheidsraad & Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (2004). Natuur en gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag: Gezondheidsraad en RMNO, 2004; publicatie nr. 2004/09, ISBN 90 5549 525 5; RMNO, publicatie nr. A02a, ISBN 90 5931 319 4. Gigliotti, C., Morris, M., Smock, S., Jarrott, S.E., & Graham, B. (2005). An intergenerational summer program involving persons with dementia and preschool children. Educational Gerontology, 31 (6), 425 – 441. Granovetter, M.S. (1973). The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology, 78 (6), 1360 – 1380. Gross, H., & Lane, N. (2007). Landscapes of the lifespan: Exploring accounts of own gardens and gardening. Journal of Environmental Psychology, 27 (3), 225 – 241. Hartig, T., Evans, G.W., & Jamner, L.D. (2003). Tracking restoration in natural and urban field settings. Journal of Environmental Psychology, 23, 109 – 123. Hassink, J., & Dijk, van, M. (red.). (2006). Farming for Health: Green-Care Farming across Europe and the United Stated of America. Springer, Dordrecht. Hayes, C.L. (2003). An observational Study in Developing an Intergenerational Shared Site Program: Challenges and Insights. Journal of Intergenerational Relationships, 1 (1), 113 – 132. Hine. R., Peacock, J., & Pretty, J. (2008). Care farming in the UK: Contexts, benefits and links with therapeutic communities. International Journal of Therapeutic Communities, 29 (3), 1 – 119. Hollander, de, A.E.M., Hoeymans, N., Melse, J.M., Oers, van, J.A.M., & Polder, J.J. (red.) (2006). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Huber, M., Knottnerus, J.A., Green, L., Horst, van der, H., Jadad, A.R., Kromhout, D., Leonard, B., Lorig, K., Loureiro, M.I., Meer, van der, J., Schnabel, P., Smith, R., Weel, van, C., & Smid, H. (2011). How should we define health? BMJ2011;343doi: http://dx.doi.org/10.1136/bmj.d4163. Jarrott, S.E., & Bruno, K. (2007). Shared site intergenerational programs: A case study. Journal of Applied Gerontology, 26 (3), 239 – 257. Kaplan, R., & Kaplan, S. (1989). The experience of nature. A psychological perspective. Cambridge: Cambridge University Press. Kaplan, R. (2002). The nature of the view from home; psychological benefits. Environment and Behavior, 33, 507 – 543. Kiesling, F.M., & Manning, C.M. (2010). How green is your thumb? Environmental gardening identity and ecological gardening practices. Journal of Environmental Psychology, 30, 315 – 327. Kingsley, J., Townsend, M., & Henderson-Wilson, C. (2009). Cultivating health and wellbeing: Members’ perceptions of the health benefits of a Port Melbourne community garden. Leisure studies, 28, 207 – 219. Kuo, F.E. (2001). Coping with poverty. Impact of environment and attention in the inner city. Environment and Behavior, 33, 5 – 34. Larson, J.M. & Hockenberry Meyer, M. (2006). Generations Gardening Together. Sourcebook for Intergenerational Therapeutic Horticulture. Food Products Press: New York, London, Oxford.
63
Laumann, K., Garling, T., & Stormark, K.M. (2003). Selective attention and heart rate responses to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology, 23, 125 – 134. Lohr, V.I., Pearson-Mims, C.H., & Goodwin, G.K. (1996). Interior plants may improve worker productivity and reduce stress in a windowless environment. Journal of Environmental Horticulture, 14 (2), 97 – 100. Maas, J., Verheij, R.A., Groenewegen, P.P., de Vries, S., & Spreeuwenberg, P. (2006).Green space, urbanity and health: How strong is the relation? Journal of Epidemiology and Community Health, 60 (7), 587 – 592. Maas, J., Verheij, R.A., Vries, de, S., Spreeuwenberg, P., Schellevis, F.G., Groenewegen, P.P. (2009). Morbidity is related to a green living environment. Journal of Epidemiology and Community Health, 63 (12), 967 – 973. Mazumdar, S., & Mazumdar, S. (2012). Immigrant home gardens: Places of religion, culture, ecology and family. Landscape and Urban Planning, 105, 258 – 265. Milligan, C., Gatrell, A., Bingley, A. (2004). ‘Cultivating health’: therapeutic landscapes and older people in northern England. Social Science & Medicine, 58, 1781 – 1793. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). (2011) Handboek Generatietuin. Verkregen op 6 juni 2012 via http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-enpublicaties/brochures/2011/07/22/handboek-generatietuin/handboek-generatietuin.pdf. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit [LNV]. (2000). Natuur voor mensen, mensen voor natuur. Nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw. Den Haag: Ministerie van LNV. Muller, F. (2012). Making Contact. Generating Interethnic Contact for Multicultural Integration and Tolerance in Amsterdam. Race, Ethnicity, and Education, 15 (3), 425 – 440. Natuur- en Milieu Communicatie Utrecht (z.j). Welkom bij Natuur- en MilieuCommunicatie. Verkregen via http://nmcutrecht.nl/pub/index.php op 10 oktober 2012 Predny, M.L., & Relf, D. (2000). Interactions between elderly adults and preschool children in a horticultural therapy research program. HortTechnology, 10(1), 64 – 70. Pretty, J. (2004) ‘How nature contributes to mental and physical health’. Spirituality and Health International, 5, 68 – 78. Ruggiano, N. (2012). Intergenerational shared sites: An examination of socio-physical environments and older adults' behaviour. Research on Aging, 34 (1), 34 – 55. Salari, S.M. (2002). Intergenerational partnerships in adult day centers: Importance of age-appropriate environments and behaviors. Gerontologist, 42 (3), 321 – 333. Seefeldt, C. (1989). Intergenerational Programs – Impact on Attitudes. Journal of Children in Contemporary Society, 20 (3-4), 185 – 194. Sempik, J., Aldridge, J., & Becker, S. (2005). Health, well-being and social inclusion. Therapeutic horticulture in the UK. Bristol: Policy Press. Sempik, J., & Spurgeon, T. (2006). Lessons learnt – Evidence from practice: the use of plants and horticulture in promoting health and well-being. In: Proceedings of the 6th International Congress on Education in Botanic Gardens: Success for Nature. Surray, United Kingdom. Sempik, J., Hine, R., & Wilcox, D. (red.). (2010). Green Care: A Conceptual Framework. A Report of the Working Group on the Health Benefits of Green Care, COST Action 866, Green Care in Agriculture, Loughborough: Centre for Child and Family Research, Loughborough University.
64
Simson, S.P., & Straus, M.C. (1997). Horticulture As Therapy: Principles and Practice. New York: Food Products Press. Spencer-Rodgers, J., & McGovern, T. (2002). Attitudes toward the culturally different: The role of intercultural communication barriers, affective responses, consensual stereotypes, and perceived threat. International Journal of Intercultural Relations, 26, 609 – 631. Stigsdotter, U., & Grahn, P. (2004). A garden at your doorstep may reduce stress: private gardens as restorative environments in the city. In: Open Space, Peoples Space; an international conference on inclusive environments. 27 – 29. October 2004, Edinburgh, Scotland Takano, T., Nakamura, K., & Watanabe, M. (2002). Urban residential environments and senior citizens' longevity in megacity areas. The importance of walkable green spaces. Journal of Epidemiology and Community Health, 56 (12), 913 – 918. Taylor, A., Kuo, F.E., & Sullivan, W.C. (2002). Views of nature and self-discipline. Evidence from inner city children. Journal of Environmental Psychology, 22, 49 – 63. Twiss, J., Dickinson, J., Duma, S., Kleinman, T., Paulsen, H., & Riveria, L. (2003). Community gardening: Lessons learned from California Healthy Cities and Communities. American Journal of Public Health, 93 (9), 1435 – 1438. Ulrich, R.S. (1983). Aesthetic and affective response to natural environment. In Altman, I., Wohlwill, J. (eds). Behavior and the natural environment. New York: Plenum Press, 85 – 125. Ulrich, R.S., Simons, R.F., Losito, B.D., Fiorito, E., Miles, M.A., & Zelson, M. (1991). Stress recovery during exposure to natural and urban environments. Journal of Environmental Psychology, 11, 201 – 203. Vries, de, S., Maas, J., & Kramer, H. (2009). Effecten van nabije natuur op gezondheid en welzijn. Mogelijke mechanismen achter de relatie tussen groen in de woonomgeving en gezondheid. Wageningen, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 91, 1 – 83. Wakefield, S., Yeudall, F., Taron, C., Reynolds, J., & Skinner, A. (2007). Growing urban health: community gardening in South-East Toronto. Health Promotion International, 22 (2), 92 – 102. Wells, S.E. (1997). Horticultural Therapy and the Older Adult Population. Routledge. Wells, N.M. (2000). At home with nature. Effects of ‘greenness’ on children’s cognitive functioning. Environment and Behavior, 32, 775 – 795. World Health Organization [WHO]. (1948) Official records of the World Health Organization, Volumes 1 – 6. United Nations: World Health Organization, Interim Commission. Wilson, E.O. (1984). Biophilia. Cambridge: Harvard University Press.
65
BIJLAGEN Tabel 3. Bijlagenoverzicht Bijlagenummer I. II.
Inhoud bijlage Artikel Volkskrant: ‘Serieus boeren kan ook in de stad’ Artikel Volkskrant: ‘De stad als één grote moestuin’
III.
Vragenlijst GG&GD voorafgaande aan deelname generatietuin
IV.
Vragenlijst semigestructureerde interviews vrouwen
V.
Vragenlijst semigestructureerde interviews bewoonsters
VI.
Vragenlijst semigestructureerde interviews begeleiding
VII.
Topiclijst participerende observaties
66
Bijlage I: Artikel ‘Serieus boeren kan ook in de stad’ Verkregen via http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/3263453/2012/05/31/Serieusboeren-kan-ook-in-de-stad.dhtml op 10 augustus 2012
Serieus boeren kan ook in de stad VAN ONZE VERSLAGGEVERS BART DIRKS, MERIJN VAN NULAND − 31/05/12, 00:00 Met Toronto als voorbeeld wil Rotterdam werk gaan maken van stadslandbouw. Uit Je Eigen Stad is de moestuin voorbij. Dat is een bedrijf 'en bij een bedrijf hoort winst maken.' ROTTERDAM - In de Merwehaven spuit de Aziatische bemanning het dek schoon van een Belgisch schip, een Poolse chauffeur wacht op de parkeerplaats op een nieuwe lading. En achter een met graffiti bespoten fabriekshal moet het eerste winstgevende stadslandbouwbedrijf van Rotterdam komen. 'Alles wat ze bij Albert Heijn hebben, produceren wij op termijn ook. We hebben nu een teeltplan met 34 gewassen, maar dat moeten er honderd worden', zegt Bas de Groot (35) van het stadslandbouwbedrijf Uit Je Eigen Stad, gevestigd op een voormalig rangeerterrein. In de loods kweken hij en twee compagnons zelfs tilapia en meerval. Met de vissenpoep worden de kasplanten bemest; de legkippen bemesten in hun verplaatsbare ren de hectare aan gewassen op de volle grond. Rotterdam mag een drukbevolkte havenstad zijn, de laatste jaren schieten de initiatieven voor stadslandbouw letterlijk uit de grond, rijp en groen door elkaar. Op daken van kantoren en parkeergarages ontstaan 'dakkers' (dakakkers), inwoners maken afspraken met woningcorporaties om braakliggende bouwkavels in gebruik te nemen voor buurtmoestuinen. Op het dak van de centrale bibliotheek logeren deze zomer bijen die de Rotterdammers moeten aansporen meer bloeiende planten te poten in tuinen en op balkons. Tegelijk zoeken stad en ommelanden aansluiting met elkaar. Biologische boerenbedrijven richten zich steeds meer op de verkoop van hun producten aan Rotterdamse inwoners en restaurants, de Rotterdammers zoeken de agrarische zones om de stad op. Komende zaterdag is er een boerenmarkt in het Museumpark naast Boijmans Van Beuningen onder het motto 'Rotterdam zaait - nieuwe oogst'. Hét adres voor volkstuinhoning, wodka en chips van aardappelen uit de Hoeksche Waard of zevenblad-pesto uit Park Zestienhoven. Buurten vergroenen 'Stadslandbouw maakt de stad groener, gezonder en schoner', zegt Alexandra van Huffelen, D66-wethouder duurzaamheid, binnenstad en buitenruimte die het fenomeen enthousiast promoot. 'We willen buurten vergroenen door moestuinen op braakliggende kavels en schoolpleinen mogelijk te maken, maar ook de commerciële landbouw met de stad verbinden. De ambitie is dat over tien jaar een aanzienlijk deel van de groente en fruit dat de Rotterdammers eten uit de streek komt.' Stadslandbouw wordt gepropageerd als oplossing voor tal van problemen. Buurten worden leefbaarder, stedelingen komen in contact met de natuur en met elkaar, ze eten gezonder en bewegen meer, rafelranden krijgen een zinnige bestemming, er is minder transport nodig als voedsel dichtbij wordt geproduceerd. Te mooi om waar te zijn? 'Helemaal niet', zegt Arnold van der Valk, hoogleraar ruimtelijke planning aan de Wageningse universiteit. 'Rotterdam loopt echt voorop in Nederland. Dit fenomeen speelt in op een nieuwe lifestyle. Mensen voelen zich schuldig dat ze zo vaak ongezonde afhaalmaaltijden eten. Ze willen gezonde, pure producten uit eigen streek. En een stad lijkt vol, maar je zult ervan versteld staan hoeveel verborgen ruimte er in en om de steden nog
67
beschikbaar is.' Verenigde Staten Van der Valk was sceptisch tot hij het fenomeen zag in de Verenigde Staten. 'Ik was diep onder de indruk.' In Milwaukee, Wisconsin is stadslandbouw voor sommige inwoners zelfs meer dan een hobby, aldus Van der Valk. 'Als je daar je baan verliest en als illegaal geen recht hebt op voedselbonnen, dan is stadslandbouw letterlijk een kwestie van overleven.' In New York zijn wel 120 boerenmarkten met producten direct uit volkstuincomplexen van urban farmers. Van der Valk: 'De New Yorkers betalen zelfs 60 dollar om mee te mogen draaien in een oogstploeg. Je mag dan lekker wieden op een daktuin en 's avonds, bij een gezamenlijke maaltijd, worden de wereldproblemen opgelost.' Wethouder Van Huffelen, die de Canadese stad Toronto als voorbeeld ziet voor Rotterdam, wil de stadslandbouw wel betaalbaar houden voor de consument. 'In Manhattan vragen de boeren met een grote glimlach tien dollar voor een pot honing. De prijzen moeten wel reëel blijven.' De gemeente heeft er geen grote budgetten voor. 'Maar geld voor gezondheid, recreatie en vergroening van de stad zijn slim in te zetten. Veel hoeft het bovendien niet te kosten. Bewoners vragen: hebben jullie een plek voor ons? Woningcorporaties stellen graag grond beschikbaar, zeker nu bouwprojecten vertraging oplopen door de crisis. En het zaai- en pootgoed is niet duur.' Winst maken Stadslandbouwbedrijf Uit je Eigen Stad is voorlopig het meest ambitieuze agrarische initiatief in Rotterdam zelf. 'Een buurtmoestuin is stadstuinieren. Landbouw is een woord dat bij een bedrijf hoort en een bedrijf wil winst maken', zegt Bas de Groot, die zichzelf een 'stadskind uit Gouda' noemt. 'Maar mijn opa was groenteboer en mijn overgrootvader was boer, dus ik kom wel uit een groen nest.' Voordat het voormalige rangeerterrein geschikt was voor landbouw, moest er een nieuwe bovenlaag van aarde en veen komen. De financiering, 1,1 miljoen euro, was lastig om rond te krijgen. 'Er zit veel eigen geld in en we hebben veel geleend', zegt De Groot. 'Voor alle duidelijkheid: Rotterdam subsidieert ons niet.' De gemeente had aanvankelijk moeite met de agrarische pioniers aan de Merwehaven. 'We hebben wel negentig gesprekken gehad met negentig ambtenaren. Ze werkten niet tegen, maar het hielp ook niet altijd mee. Ze waren bijvoorbeeld bang dat de kippen stankoverlast zouden geven. Maar ik moet zeggen dat we ons nu wel gesteund voelen.'
68
Bijlage II. Artikel ‘De stad als één grote moestuin’ Verkregen via http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/3223889/2012/03/12/De-stad-alseen-grote-moestuin.dhtml op 10 augustus 2012
De stad als één grote moestuin VAN ONZE VERSLAGGEEFSTER ELSBETH STOKER − 12/03/12, 00:00
AMSTERDAM - Het zal de meeste bewoners van de Amsterdamse Entrepotdoksluis zijn ontgaan, maar binnenkort hoeven ze niet meer naar de groenteboer. Op deze zonnige zondag liggen de kleine stukjes groen voor hun voordeuren er nog kaal bij, maar dat zal binnen enkele weken veranderen. Een bont gezelschap van guerrillatuiniers woelt hier met vingers en een enkele schep in de aarde en plant er zaadjes voor tuinbonen, tuinkers en aardperen. Amsterdam stond dit weekeinde in het teken van de zaadjes. Zaterdag was er de eerste nationale zadenruilbeurs en zondag probeerde organisator Reclaim the Seeds de Amsterdammers met workshops warm te maken voor groenten uit de eigen stadstuin. En er was dus de zaadbommenactie door de guerrillatuiniers. 'Hebben jullie ook een zakje zaadjes voor mijn geveltuintje?', vraagt een buurtbewoner die het schouwspel van krakers, keurig geklede dames en een enkele hipster glimlachend aanschouwt. Ze vindt het een mooi initiatief. Of ze de groente straks zal eten, betwijfelt ze. 'Veel honden poepen daar', zegt ze, wijzend naar het plantsoentje dat inmiddels vol staat met bordjes 'Eet mij'. Het zogenoemde urban farming is aan een gestage opmars bezig. In steeds meer steden verschijnen stadsboerderijen op braakliggende terreinen of in lege gebouwen. Restaurants prijzen zich aan met hun 'zelf verbouwde' groente, Michelle Obama gaat prat op haar moestuin naast het Witte Huis. 'Verse plas is prima voor je tuin, want er zit lekker veel stikstof in', zegt Linder van den Heerik. De tuinman geeft geregeld cursussen over stadsgroenten. Zo ook zondagochtend, enkele uren voordat de stoet guerrillatuiniers zaden door de stad verspreidt. Zelf groente en fruit verbouwen begint bij de vraag: hoe zorg ik voor een goede bodem? Het advies: laat de natuurlijke processen hun gang gaan. Is de bodem desondanks niet vruchtbaar genoeg, denk dan aan compost, groenbemesters en stikstoffixerende plantjes. 'Erwtjes, tuinbonen en peultjes zijn hier perfect voor.' Ann Doherty schrijft druk mee als Van den Heerik aan het woord is. De moeder van drie kinderen heeft een dak- én volkstuin. In de zomermaanden haalt ze er een groot deel van de maaltijd vandaan. 'Stadstuinieren verkleint de kloof tussen mens en natuur', vindt ze. Doherty - gekleed in wijde trui en modderige laarzen - raakte geïnteresseerd in stadstuinieren toen ze zwanger was van haar eerste kind. 'Ik vind het belangrijk dat kinderen weten waar hun voedsel vandaan komt.' Inmiddels is ze adviseur over urban farming. Ze volgt een deeltijdopleiding om meer over het fenomeen te leren. 'Je ziet nu - in tijden van stijgende voedselprijzen en een groeiend bewustzijn van duurzaamheid - dat de populariteit van de moestuin toeneemt.' Ook Catherina Giskes is enthousiast. 'Afgelopen zomer heb ik mijn eigen snijbieten gegeten. Ik heb ze zien groeien op mijn balkon. Met haar buurtgenoten heeft ze verschillende stukken groen omgetoverd tot moestuin. Volgende maand gaan ze de eerste oogst opeten. De plaatselijke Italiaan heeft beloofd de plantjes te verwerken in hapjes. 'We gaan telkens een stapje verder. We willen nu kijken hoe we het regenwater kunnen opvangen en gebruiken voor de moestuinen. De volgende stap is samen met de buurt compost maken.'
69
Bijlage III. Halfgestructureerd vraaggesprek voorgaande de start over de generatietuin in Overvecht Instructie: -
-
We werken zoveel mogelijk met open vragen Als een eerste antwoord weinig oplevert, eerst doorvragen met zinnen al: ‘kunt u daar iets meer over zeggen” of een hele korte samenvatting geven en dan vragend kijken; men gaat dan zeggen dat de samenvatting al of niet klopt en vult soms nog iets aan. Rechts op het formulier staan soms antwoordvoorbeelden met vakjes er voor; die kan je gebruiken om aan te kruisen (kost minder schrijftijd) Alleen als je echt denkt voorbeelden nodig te hebben omdat de vraag anders niet begrepen word, zeg dan “Sommige mensen doen/hebben/vinden...., anderen....of...., Hoe is dat voor u?” Zet dan een grote cirkel om de antwoordcategorieën, dan weten we dat ze vooraf genoemd zijn.
Introductie: 1.
Fijn dat u tijd heeft voor een gesprekje met mij Ik ben..... We gaan het hebben over de generatietuin achter Zuylenstede, waar u aan mee gaat doen In het najaar zal een student ook nog een keer met u willen praten, zodat we weten hoe het voor u en de andere vrouwen is om hier te gaan tuinieren Motivatie
U heeft besloten om mee te doen aan het tuinieren in de tuin achter Zuylenstede. Wat was voor u de reden om te besluiten mee te doen? o Gezellige activiteit met andere vrouwen o Lekker buiten zijn o Eigen groenten oogsten (lekkerder/goedkoper/gezonder dan in de winkel) o Mijn kinderen zien hoe plantjes groeien o Vroeger in ... had ik ook een tuin Wat verwacht u dat het tuinieren u op gaat leveren? o o 2.
Grootte van oogst; wat voor producten Gezelligheid
o o
Plezier Meer mensen kennen
Gezondheidsbeleving
Groenten en fruit Wat gaat u precies verbouwen, weet u dat al? Indien groenten; hoeveel groenten gebruikt u in uw maaltijden? o o
Minder dan één opscheplepel Eén opscheplepel per persoon
o o
Twee opscheplepels per persoon Meer
o
Supermarkt
o o
Dagelijks Meer dan 1 stuk dagelijks
Waar koopt u nu uw groenten? o o
Markt Turkse/Marokkaanse winkel
Eten uw kinderen graag groenten? Hoe vaak per week eet u fruit? o o o
Minder dan 1x per week 1 – 2x per week 5x per week
70
En uw kinderen? o o o
Minder dan 1x per week 1 – 2x per week 5x per week
o o
Dagelijks Meer dan 1 stuk dagelijks
Bewegen Wat doet u op het moment aan bewegen? o o o o
Wandelen Fietsen Huishoudelijk werk Sporten
Hoe vaak per week, hoe lang? Ontspannen Wat voor dingen doet u om even te ontspannen? Heeft u wel eens last van: o o o o
Stress Piekeren Slecht slapen Hoofdpijn
Zo ja, gebruikt u medicijnen voor één van deze klachten? Sociale contacten Vindt u dat u voldoende mensen kent om mee te praten? In deze buurt? Elders? Kent u ouderen in de buurt? Van Zuylenstede? Hoe vindt u het om met sommige van hen te gaan tuinieren? De buurt Vindt u dit een prettige buurt om in te wonen? Waarom wel/niet? Afsluiting Bedankt voor dit gesprek. Veel succes met de tuin. In het najaar zal een student graag ook een keer met u willen praten over hoe u het tuinieren ervaart. Algemene gegevens Naam: Partner: Kinderen + leeftijd
0
Bijlage IV. Vragenlijst semigestructureerde interviews vrouwen Introductie onderzoeker Mijn naam is Lise Albers en voor de GG&GD Utrecht doe ik een onderzoek naar uw tuinierervaringen in de generatietuin bij Zuylenstede. Ik ben benieuwd wat u hier van vindt. Vlak voor de start van het tuinieren heeft u ook al een keer een gesprek gehad met iemand over uw verwachtingen. Enkele vragen uit dit gesprek zullen hier weer herhaald worden, omdat ik benieuwd ben of er veranderingen zijn opgetreden. Dit gesprek zal ongeveer 45 minuten duren. Wanneer een vraag niet duidelijk is of u weet even niet goed wat u moet antwoorden, dan mag u dat altijd aangeven. Er zijn geen antwoorden goed of fout, het gaat om wat u vindt of voelt. De antwoorden zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld. I. Algemeen – Zou u iets willen vertellen over u zelf? -
Geboortejaar Aantal jaren in Nederland/Overvecht
-
Woonsituatie/gezinssituatie (leeftijd kinderen) Hobby’s/activiteiten binnen de wijk Kijk op de wijk Overvecht
II. Tuinieren algemeen
Kunt u eens wat vertellen over het tuinieren hier bij Zuylenstede? o Hoe vaak gaat u naar uw tuintje toe? Bent u in de zomer ook vaak geweest? o Gaat u wel eens met iemand samen naar de tuin? Of samen tuinieren? o Wat verbouwt u zoal? Heeft u wel eens iets uit uw tuin gegeten? Is dit anders dan voorheen? Eten er nog meer mensen mee uit de tuin? o Wat vindt u leuk aan het tuinieren? Vertel hier eens wat meer over.. o Wat vindt u minder leuk aan het tuinieren? Vertel hier eens wat meer over.. Wat verwachtte u van het tuinieren van te voren? Is dit uitgekomen? Wat zijn de redenen dat u ook nu na de zomer doorgaat met tuinieren? Kan u een moment beschrijven tijdens het tuinieren dat u zich erg gelukkig voelde? Kan u mij vertellen hoe een gezamenlijke vrijdagochtend er uit ziet wanneer u naar de tuin gaat? o Wat doet u zoal tijdens de ochtend dat u hier komt? Kan u omschrijven hoe u zich voelt tijdens het tuinieren? Is dat anders dan toen wanneer u er naar toe ging? Met wat voor gevoel verlaat u de tuin? Hoe voelt u zich thuis? Als u nu terugkijkt op de afgelopen maanden dat u hier heeft getuinierd, waar bent u dan het meest trots op?
III. Algemene gezondheid
Als anderen aan u vragen hoe gezond u bent, wat antwoordt u dan? Kan u dit toelichten? Als u uw gezondheid vergelijkt met de tijd voordat u met tuinieren begon, hoe zou u deze dan nu benoemen? o Veel beter – Iets beter – ongeveer hetzelfde – iets slechter – veel slechter – weet niet. o Kan u dit toelichten? Wat voor invloed heeft de tuin hier mogelijk op?
IV: Lichamelijke gezondheid
Eventueel herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [aantal scheppen] groente en fruit eet, is dit veranderd naar aanleiding van het tuinieren bij Zuylenstede? o Zo ja; hoe dan? Kan u hier een voorbeeld van geven? Zo nee; waarom niet? o Anders: Bent u meer groente en fruit gaan eten vanaf het moment dat u bent gaan tuinieren? Eventueel herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [aan sport doet/aantal keren per week], is dit veranderd naar aanleiding van het tuinieren bij Zuylenstede? o Zo ja; hoe dan? Kan u hier een voorbeeld van geven? Doet u dit met plezier of met tegenzin? Zo nee; waarom niet? Waarom beweegt u? Vindt u dat u voldoende beweegt? o Anders: Bent u meer gaan bewegen vanaf het moment dat u bent gaan tuinieren? 73
V. Mentale gezondheid
Zit u op dit moment lekker in uw vel? Kan u dit uitleggen? Eventueel herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [last heeft van stress/piekeren/slecht slapen/hoofdpijn/of medicijnen gebruikt]. Heeft u hier nog wel eens last van?
VI. Sociale contacten - individueel
Met wie heeft u het meeste contact op de vrijdagochtend? Wat doen jullie dan zoal? Hoe zou u het contact met de andere vrouwen/ouderen omschrijven? o Nieuwe vrienden gemaakt? Ziet u ook mensen van de tuin buiten de vrijdagochtend/buiten het tuinieren om? o Zo ja; met wie en wat doet u dan samen? Zo nee; waarom niet?
VII. Sociale contacten - gemeenschappelijk
Hoe zou u de sfeer op de vrijdagochtend omschrijven? Voelt u zich op uw gemak bij de anderen?
VIII. Attitude – intergenerationeel/intercultureel
Had u voor het tuinieren bij Zuylenstede al contact met Nederlandse ouderen uit de buurt/van Zuylenstede? Wat vond u van de ontmoetingen met de ouderen? o Overeenkomsten/verschillen? o Verrassingen? o Moeilijk? Wat vindt u het meest waardevol aan het contact met de ouderen?
IX. Afsluitend
Wilt u nog iets kwijt wat u nog niet heeft kunnen vertellen in dit gesprek?
Bedankt voor dit gesprek!
74
Bijlage V. Vragenlijst semigestructureerde interviews met de bewoonsters Introductie onderzoeker Mijn naam is Lise Albers en voor de GG&GD Utrecht doe ik een onderzoek naar uw tuinierervaringen in de generatietuin bij Zuylenstede. Ik ben benieuwd wat u hier van vindt. Dit gesprek zal ongeveer 45 minuten duren. Wanneer een vraag niet duidelijk is of u weet even niet goed wat u moet antwoorden, dan mag u dat altijd aangeven. Er zijn geen antwoorden goed of fout, het gaat om wat u vindt of voelt. De antwoorden zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld. I. Algemeen -
Naam Leeftijd Aantal jaren in woonzorgcentrum Woonsituatie Hobby’s/activiteiten binnen tehuis Familiesituatie (bezoek etc.)
II. Tuinieren algemeen
Kan u eens wat vertellen over het tuinieren hier bij Zuylenstede? o Wat verwachtte u van het tuinieren van te voren? Is dit uitgekomen? o Hoe vaak gaat u naar uw tuintje toe? Bent u in de zomer langsgeweest? o Gaat u wel eens met iemand samen naar de tuin? Of samen tuinieren? o Wat verbouwt u zoal? Heeft u wel eens iets uit uw tuin gegeten? Is dit anders dan voorheen? Eten er nog meer mensen mee uit de tuin? o Wat vindt u leuk aan het tuinieren? Vertel hier eens wat meer over.. o Wat vindt u minder leuk aan het tuinieren? Vertel hier eens wat meer over.. o Kan u een moment beschrijven tijdens het tuinieren dat u zich erg gelukkig voelde? Kan u mij vertellen hoe een gezamenlijke vrijdagochtend er uit ziet wanneer u naar de tuin gaat? o Wat doet u zoal tijdens de ochtend dat u hier komt? Kan u omschrijven hoe u zich voelt tijdens het tuinieren? Is dat anders dan toen wanneer u er naar toe ging? Met wat voor gevoel verlaat u de tuin? Als u nu terugkijkt op de afgelopen maanden dat u hier heeft getuinierd, waar bent u dan het meest trots op?
III. Lichamelijke gezondheid
Herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [aantal scheppen] groente en fruit eet, is dit veranderd naar aanleiding van dit tuinierproject? o Zo ja; hoe dan? Kan u hier een voorbeeld van geven? Zo nee; waarom niet? Herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [aan sport doet/aantal keren per week], is dit veranderd naar aanleiding van dit tuinierproject? o Zo ja; hoe dan? Kan u hier een voorbeeld van geven? Doet u dit met plezier of met tegenzin? Zo nee; waarom niet? Waarom beweegt u? Vindt u dat u voldoende beweegt?
IV. Mentale gezondheid
Als anderen aan u vragen hoe gezond u bent, wat antwoordt u dan? Kan u dit toelichten? Zit u op dit moment lekker in uw vel? Kan u dit uitleggen? o Herhaling vraag eerste gesprek: U gaf in het eerste gesprek aan dat u [last heeft van stress/piekeren/slecht slapen/hoofdpijn/of medicijnen gebruikt]. Heeft u hier nog wel eens last van?
75
V. Sociale contacten Individueel
Met wie heeft u het meeste contact op de vrijdagochtend? Wat doen jullie dan zoal? Hoe zou u het contact met de anderen omschrijven? o Nieuwe vrienden gemaakt? Ziet u deze mensen ook buiten de vrijdagochtend om? o Zo ja; met wie en wat doet u dan samen? Zo nee; waarom niet?
Gemeenschappelijk
Hoe zou u de sfeer op de vrijdagochtend omschrijven? Voelt u zich op uw gemak bij de anderen? Wat vindt u van de wijk Overvecht? o Is deze mening veranderd door mee te doen aan de generatietuin?
VI. Attitude – intergenerationeel/intercultureel
Had u voor dit project al wel eens contact met mensen van Marokkaanse/Turkse afkomst? Wat vond u van de ontmoetingen met hen? o Overeenkomsten/verschillen? o Moeilijk? o Verrassingen? Wat vindt u het meest waardevol aan het contact met de vrouwen? Wat vond u ervan dat er kinderen bij het tuinieren aanwezig waren?
VII. Afsluitend
Wilt u nog iets kwijt wat u nog niet heeft kunnen vertellen in dit gesprek?
Bedankt voor dit gesprek!
76
Bijlage VI. Vragenlijst semigestructureerde interviews met begeleiding Introductie onderzoeker Mijn naam is Lise Albers en voor de GG&GD Utrecht doe ik een onderzoek naar de tuinierervaringen van deelnemers van de Generatietuin Zuylenstede. Ik ben benieuwd hoe u tegen de generatietuin aankijkt en wat u is opgevallen aan de deelnemers. Dit gesprek zal ongeveer 45 minuten duren. Wanneer een vraag niet duidelijk is of u weet even niet goed wat u moet antwoorden, dan mag u dat altijd aangeven. Er zijn geen antwoorden goed of fout, het gaat om wat u vindt of voelt. De antwoorden zullen strikt vertrouwelijk worden behandeld. I. Algemeen 1. 2. 3. 4.
5. 6.
Hoe vindt u het over het algemeen gaan? Wanneer is dit project volgens u succesvol? In hoeverre is het nu dan al een succes? Wat is u opgevallen aan de deelnemers (ouderen, vrouwen, kinderen) tijdens dit project? Wat voor verschillen heeft u opgemerkt als u de beginfase met de huidige fase vergelijkt? a. Gezondheid b. Contacten in de groep c. Wederzijdse attitude Zijn er uitspraken of reacties van deelnemers bij u bijgebleven? Hoe is de speurtocht/picknick door de deelnemers ervaren?
II. Gezondheid 7.
Kan u beoordelen of dit tuinierproject heeft bijgedragen aan de gezondheid van de ouderen/vrouwen? Waaraan ziet u dit?
III. Sociale contacten / wederzijdse attitude 8. 9.
Kan u de sfeer omschrijven tijdens de vrijdagochtenden? Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende deelnemers volgens u? (ouderen – vrouwen – kinderen) 10. Wat heeft u verrast in de ontmoetingen met en tussen de deelnemers? (ouderen – vrouwen – kinderen) IV: Afsluitend 11. Wat aan dit project geeft u het meeste energie? 12. Wat zijn volgens u succes- en belemmerende factoren van dit project? 13. Wat zijn aandachtspunten voor dit soort projecten in de toekomst? Bedankt voor dit gesprek!
77
Bijlage VII. Topiclijst gestructureerde participerende observaties
Activiteiten -
-
Emoties -
Tuinieren Waar (eigen tuin of van iemand anders) Wat voor tuinieractiviteiten? Met wie tuinieractiviteiten? Praten Met wie? Helpen Wie helpt wie? Op welke manier elkaar helpen? Pauzeren Wie met wie? Waar wordt er gepauzeerd? Hoe wordt er gepauzeerd? Hoe lang? Passief naar anderen kijken Wie? Fysieke aanraking Bij wie? Op welke manier? Overige activiteiten (wandelen, koffie drinken..) Met wie?
Lachen Huilen Enthousiasme Onrust Anders?
Quotes Wie heeft wat gezegd en in welke context?
78