De Teyler affaires Vanaf het moment dat in 1778 zijn testament werd geopend zijn er mensen geweest die, al dan niet terecht, beweerden een nazaat te zijn van Pieter Teylers van der Hulst en die als zodanig meenden een aanspraak te kunnen maken op zijn erfenis. Stille getuigen hiervan zijn de overvolle archiefdozen met jurisprudentie. In het onderstaande overzicht zal worden getracht om een antwoord te geven op de volgende vragen: Wie was Pieter Teyler van der Hulst, waaruit bestond zijn erfenis, wat stond er in zijn testament en waarom wordt dit al meer dan tweehonderd jaar aangevochten? Pieter Teyler van der Hulst Op 23 maart 1702 werd Pieter Teyler in Haarlem geboren als zoon van Izaäk Teyler en Maria van der Hulst. Beide ouders waren afkomstig uit zeer welgestelde doopsgezinde families. Evenals zijn vader werd Pieter een succesvolle handelaar in textiel en zijde. Zijn bedrijf was gevestigd in de zogenaamde “Vijfhoek”, in die tijd het centrum van de Haarlemse textielindustrie. Zijn handel bloeide, zijn maatschappelijk aanzien nam toe en reeds op jeugdige leeftijd werd hij in 1723 diaken van de Doopsgezinde gemeente in de Peuselaarsteeg. Kort na het overlijden van zijn oom Pieter en tante Elisabeth van der Hulst trouwde Pieter Teyler op 26 februari 1728 met de uit Amsterdam afkomstige Helena Wijnands Verschave. Als een echte vertegenwoordiger van de Eeuw der Verlichting bezat deze geslaagde zakenman een brede belangstelling voor kunst en wetenschap. Op grote schaal begon hij tekeningen, kunstvoorwerpen, natuurwetenschappelijke instrumenten en curiositeiten te verzamelen. Om deze verzameling op een passende wijze onder te brengen kocht hij op 24 september 1740 het huis aan de Damstraat, tegenwoordig bekend als het “Fundatiehuis”, waar zijn stichting nog steeds is gevestigd. In 1754 overleed zijn vrouw en stichtte Pieter op het Klein Heiligland een hofje dat later, toen zijn grote hof aan het Spaarne eenmaal gereed was, aan het Vrouwe- en Anthoniegasthuis zou komen. Uiteindelijk werd hij de stichter van het eerste openbare museum in Nederland en de oprichter van twee genootschappen die zijn idealen ook na zijn dood moesten blijven bevorderen. Om dit te realiseren richtte hij bij testament een stichting op waaraan hij bijna zijn hele vermogen vermaakte. Deze naar hem vernoemde stichting heeft dan ook als doel de godsdienst, de aanmoediging van kunsten en wetenschappen en het nut van het algemeen te bevorderen.
Erfenis Toen Pieters moeder Maria van der Hulst in 1721 overleed, waren haar zuster Elisabeth en broer Pieter nog in leven. Beiden waren ongehuwd en nimmer gehuwd geweest. Of onze Pieter naar zijn oom is vernoemd staat niet vast, maar wel is zeker dat hij later de familienaam “van der Hulst” aan de zijne toevoegde, vermoedelijk als een blijk van genegenheid voor moeder, oom en tante. In ieder geval koesterden Oom Pieter en Tante Elisabeth warmere gevoelens voor de zoon van hun zuster dan voor hun andere familieleden. Dit valt tenminste af te leiden uit de inhoud van hun beider testamenten. Oom Pieter legateerde op 20 december 1721 aan zijn neef een bedrag van 100.000 gulden, nadat hij bij testament van 26 juni van dat jaar zijn hele vermogen aan zijn zuster Elisabeth had vermaakt. Op haar beurt bepaalde Elisabeth van der Hulst op 12 mei 1726 dat haar nalatenschap voor de ene helft aan haar broer zou toevallen en voor de andere helft aan het kind van haar zuster: Pieter Teyler van der Hulst. Oom en Tante hadden hieraan wel een voorwaarde verbonden: als hun neef kinderloos zou komen te overlijden, dan moest het legaat van Oom en de halve nalatenschap van Tante worden verdeeld onder hun dan levende erfgenamen bij versterf. Dit laatste kwam er op neer dat Pieter in zijn eigen testament niet meer over deze kapitalen mocht beschikken en dat de van zijn oom en tante geërfde gelden en goederen naar de nabestaanden van moederszijde zouden terugvloeien. Niet de Teylers maar de van der Hulsten zouden dan over de erfenis kunnen beschikken. Zulke bepalingen in een testament waren destijds geen uitzondering, en toen Elisabeth van der Hulst op 8 november 1727 overleed en veertien dagen later haar broer Pieter ten grave werd gedragen, was er geen reden om op dit punt moeilijkheden te verwachten. In elk geval gaf Pieter Teyler van der Hulst op 14 juli 1728 zijn volle medewerking toen de balans werd opgemaakt van de nalatenschap van Elisabeth van der Hulst en hem daarvan een bedrag van 14.901 gulden werd uitgekeerd. Testament Kort na het overlijden van zijn vrouw Helena liet Pieter zijn testament passeren voor notaris Gallé waarin hij bepaalde dat praktisch zijn hele vermogen bestemd zou zijn voor de oprichting van twee wetenschappelijke genootschappen, een Godgeleerd en een Natuurkundig, en voor het in stand houden en uitbreiden van zijn verzamelingen. Ook bevatte zijn testament een bepaling dat de erflater daarin veranderingen zou mogen aanbrengen buiten aanwezigheid van een notaris, de zogenaamde “clausule reservatoir”. Van de oorspronkelijke legaten in zijn testament was dat van 100.000 gulden voor zijn familieleden van moeders kant wel het belangrijkste. Hij verbond daaraan echter wel de voorwaarde dat zij zouden afzien van verdere aanspraken op zijn erfenis. Het kwam er dus op neer dat de erflater ongedaan wilde maken wat zijn tante 30 jaar tevoren in haar testament had bepaald, en wel onder bedreiging dat hij hun 100.000 gulden zou onthouden, mits zij zich naar zijn wensen voegden. Bovendien ging hij na verloop van tijd nog verder want toen er drie bloedverwanten van zijn moeders kant waren overleden schrapte hij zonder meer het hele legaat uit zijn testament. Het was deze daad die bijna tweehonderd jaar later nog tot een juridisch steekspel zou leiden. Op 14 april 1778 overleed Pieter Teyler van der Hulst in zijn woning in Haarlem. Een der eerste maatregelen die de uitvoerders van zijn laatste wilsbeschikkingen troffen, bestond erin dat zij de veranderingen, aanvullingen en doorhalingen die de overledene op grond van de clausule reservatoir had aangebracht, bij de notaris lieten registreren.
Processen Bij verschillende familieleden van Pieter Teyler van der Hulst zal zijn testament gevoelens van teleurstelling hebben gewekt. Met name is dit aan te nemen bij de kinderen van zijn zwager Abraham Wynands Verschave, toen zij vernamen dat hun oom op 5 februari 1774 het hun aanvankelijk toegedachte legaat had ingetrokken. Zijn neven en nichten van vaders kant namen wel genoegen met hun legaten, waarbij ook het inzicht zal hebben meegespeeld dat er juridisch toch niets aan te veranderen viel. Catharina Olthoff, een achternichtje van Maria van der Hulst, de moeder van de erflater, was echter van mening dat de kapitalen die Pieter en Elisabeth van der Hulst in 1727 aan hun neef Pieter hadden nagelaten nu aan de verdere van der Hulst-verwanten moesten worden uitbetaald. Pieter Teyler van der Hulst was immers kinderloos overleden, en op dit punt was zijn laatste wilsbeschikking in strijd met de testamenten van zijn oom en tante. Echter, de uitvoerders van het testament van Pieter Teyler van der Hulst waren het niet eens met het standpunt van Catharina Olthoff en weigerden de betaling. Daarom werd de kwestie voorgelegd aan het Hof van Holland. Dit rechtscollege riep eerst normaal alle verdere belanghebbenden op via dagbladadvertenties, maar – behalve de eiseres – verscheen er niemand op de terechtzitting. De niet verschenen mede-erfgenamen werden toen, volgens het toenmalig geldende recht, geacht hun aanspraken te hebben verloren. Vervolgens onderzocht het Hof de eisen van Catharina Olthoff en bij vonnis van 30 juli 1784 werd beslist dat de halve nalatenschap van Elisabeth en het legaat van 100.000 gulden van Pieter van der Hulst inderdaad aan Catharina Olthoff toekwamen. De Directeuren van de Teylerstichting legden zich erbij neer dat zij de halve nalatenschap van Elisabeth van der Hulst moesten uitbetalen. Aangezien Catharina Olthoff kort daarvoren, op 24 april 1784 was overleden kwamen zij met de erfgenamen tot een regeling. Op basis van de balans die op 14 juli 1728 was opgemaakt van Elisabeth’s bezittingen en die Pieter Teyler van der Hulst mede had ondertekend, werd op 15 juni 1785 voor notaris Froichen overeengekomen dat aan kapitaal en interest bijna 26.000 gulden onder de erven van Catharina Olthoff zou worden verdeeld. Er bleef echter nog de kwestie van het legaat van 100.000 gulden dat oom Pieter van der Hulst aan zijn neef had achtergelaten. De Directeuren van de Teylerstichting waren het niet eens met de beslissing van het Hof van Holland dat ook dit bedrag aan de erven Olthoff zou toekomen en zij gingen tegen dit deel van het vonnis in beroep bij de Hoge Raad van Holland. Dit college bevestigde echter de uitspraak van 30 juli 1784 en zo werd tenslotte ook het legaat van Pieter van der Hulst, met rente intussen aangegroeid tot 130.000 gulden, bijna 60 jaar na diens overlijden onder zijn erfgenamen verdeeld. Het zag er dus naar uit dat een aantal erfgenamen hadden gekregen wat hun toekwam en dat de Directeuren van de Teylerstichting zich van de hun opgelegde taken zouden kunnen gaan kwijten. Echter, zo’n driekwart eeuw na de afwikkeling van de kwestie Olthoff dienden zich opeens weer werkelijke of vermeende verwanten van Pieter Teyler van der Hulst bij de Directeuren aan. Zij poneerden over het algemeen de stelling dat het testament waarop de Teylerstichting berust niet in overeenstemming met de indertijd geldende wettelijke bepalingen was gemaakt, en dus van nul en generlei waarde zou zijn. De Stichting zou daarom geliquideerd moeten worden en de opbrengst ervan onder de erfgenamen bij versterf verdeeld moeten worden.
Vast staat dat er tussen 1860 en 1958 voortdurend processen om de Teylermiljoenen zijn gevoerd en verloren. Op 28 november 1956 vonden voor de Haarlemse rechtbank de pleidooien plaats in het negende en tot op heden laatste proces. Inzet deze keer was een legaat van 100.000 gulden, uit te betalen in “Obligaties Vriesland” aan Catharina Olthoff, dat later door de erflater werd ingetrokken. De eisers betwistten de rechtsgeldigheid van deze handeling en hadden de Directeuren van de Teylerstichting, als opvolgers van de uitvoerders van Pieter Teylers laatste wil, gedagvaard om dit legaat alsnog beschikbaar te stellen. Samen met de interest zou dit op vele miljoenen guldens uitkomen. In zijn pleidooi stelde Mr. Verhoeven die optrad namens de Directeuren van de Stichting, dat het toekennen van het legaat van 100.000 gulden aan Catharina Olthoff juist de oorzaak is geweest dat het tweede legaat werd ingetrokken. Immers, door het aanvaarden van het eerste legaat zou afstand worden gedaan van verdere aanspraken op de erfenis. Na hoger beroep volgde in juni 1958 de uitspraak van het gerechtshof in Amsterdam. In het arrest werd zeer uitvoerig ingegaan op de kwestie van de herroeping van het legaat door Teyler in zijn testament. Het Hof stelde vast dat Teyler dit eigenhandig had gedaan en dat deze herroeping rechtsgeldig was. Ten overvloede overwoog het Hof, dat ook al zou de intrekking van het legaat niet door Teyler zijn gedaan, Catharina Olthoff zich niet had gehouden aan de voorwaarden die aan het legaat waren verbonden. oOo Juridische samenvatting Het proces van Catharina Olthoff tegen de Directeuren van de Teylerstichting betrof de erfstellingen over de hand die Pieter en Elisabeth van der Hulst aan hun neef Pieter Teyler van der Hulst hadden vermaakt. De Teyler affaires in de negentiende en twintigste eeuw gingen vooral over de rechtsgeldigheid van Pieter Teyler van der Hulst’s testamentaire beschikkingen en over de gevolgen van een eventuele ongeldigheid daarvan. Tot in hoogste instantie is uitgemaakt dat de laatste wilsbeschikkingen van Pieter Teyler van der Hulst rechtsgeldig waren en dat de aanspraken bovendien zijn verjaard.
Bronnen Bij het samenstellen van dit overzicht is met dankzegging gebruik gemaakt van een onderzoek dat is verricht door Mr. J.W.F.X. de Rijk, getiteld “Pieter Teyler van der Hulst, zijn testament en zijn (vermeende) erfgenamen.” De informatie omtrent het negende Teyler proces is gebaseerd op rechtbankverslagen. Haarlems Dagblad 28 november 1956. “Pleidooien in negende Teylerproces.” Haarlems Dagblad 27 juni 1958. “Teylermiljoenen worden niet aan vermeende erfgenamen uitgekeerd.”
Chronologie 1702 Geboorte van Pieter Teyler. 1721 Overlijden van Maria van der Hulst, moeder van Pieter. 1721 Oom Pieter van der Hulst legateert bedrag van 100.000 gulden aan zijn neef Pieter. 1723 Benoeming van Pieter Teyler tot diaken Doopsgezinde gemeente Haarlem. 1726 Tante Elisabeth van der Hulst vermaakt helft van haar nalatenschap aan neef Pieter. 1727 Overlijden van Tante Elisabeth van der Hulst en Oom Pieter van der Hulst. 1728 Huwelijk Pieter Teyler met Helena Wijnands Verschave. 1728 Afwikkeling testament Elisabeth van der Hulst. 1754 Overlijden van Helena Wijnands Verschave, echtgenote van Pieter. 1774 Pieter Teyler van der Hulst trekt legaat aan de kinderen van zijn zwager Abraham Wijnands Verschave in. 1778 Overlijden van Pieter Teyler van der Hulst. 1784 Catharina Olthoff wint proces voor Hof van Holland om toewijzing halve nalatenschap van Elisabeth en legaat van 100.000 gulden van Pieter van der Hulst 1785 Verdeling halve nalatenschap van Elisabeth van der Hulst onder nazaten Catharina Olthoff, dit wordt na een nieuw proces voor de Hoge Raad van Holland gevolgd door toekenning legaat van 100.000 gulden van Pieter van der Hulst. 1956 Pleidooien voor Haarlemse rechtbank in negende Teyler proces. Inzet is een door erflater ingetrokken legaat van 100.000 gulden in “Obligaties Vriesland” aan Catharina Olthoff. 1958 Uitspraak na hoger beroep.