DE TECHNISCHE VERZORGING VAN WERKSTUKKEN De huidige tekstverwerkingsprogramma’s maken het mogelijk teksten op een professionele manier op te maken. De vele mogelijkheden brengen echter ook het risico met zich mee dat de tekst er onrustig en onoverzichtelijk uit komt te zien. Bij het schrijven van wetenschappelijke teksten is het belangrijk om aandacht te besteden aan de vormgeving. Een goede vormgeving maakt de tekst overzichtelijker en zorgt ervoor dat de inhoud beter overkomt bij de lezer. Het gaat er niet om dat je laat zien wat je allemaal met je tekstverwerker kunt doen: de opmaak van de tekst moet de structuur van de tekst verduidelijken. Eenduidigheid is hierbij een voorwaarde. Wetenschappelijke teksten dienen daarnaast vrij van spel- en stijlfouten te zijn. De praktijk leert echter dat bepaalde problemen regelmatig terugkeren. Vaak schiet de technische verzorging er door tijddruk bij in. Plan daarom vooraf tijd in voor de opmaak van je werkstuk. Dit hoofdstuk bevat richtlijnen die een goede en consequente vormgeving bewerkstelligen. Voor richtlijnen omtrent spelling en taalgebruik, kun je het woordenboek raadplegen, alsmede: Renkema, J. Schrijfwijzer. Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. Zie ook: Tiggeler, E. Vraagbaak Nederlands. Van spelling tot stijl: snel een helder antwoord op praktijkvragen over taal. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005. 1. ALGEMENE AANWIJZINGEN Een werkstuk dient getypt te worden ingeleverd en bestaat uit verschillende onderdelen. De titelpagina Plaats altijd een aantal kenmerken op de eerste pagina (de titelpagina) van het werkstuk of langere teksten, zodat de tekst gemakkelijk te identificeren is. Zorg ervoor dat deze gegevens altijd duidelijk leesbaar voor op het werkstuk staan, ook als je een omslag of een voorkant met afbeelding gebruikt. De titelpagina dient de volgende kenmerken te bevatten: •
titel
•
eventueel ondertitel
•
onderdeel (naam van de module en het onderdeel)
•
naam van de verantwoordelijke docent
•
opleiding
•
Universiteit van Amsterdam
•
datum van voltooiing
•
naam auteur •
studentnummer, e-mailadres en telefoonnummer
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
1
Volgorde van de onderdelen De volgorde van de onderdelen van een werkstuk is als volgt: •
(Voorwoord)
•
Inhoudsopgave
•
Tekst (Inleiding en/of hoofdstukken, met als laatste hoofdstuk de conclusie)
•
(Notenlijst – tenzij je voetnoten gebruikt)
•
Literatuurlijst
•
(Bijlagen)
•
(Afbeeldingen)
•
(Afbeeldingenlijst)
Voorwoord Een voorwoord of woord vooraf wordt in werkstukken meestal achterwege gelaten. De belangrijkste functies van het voorwoord zijn het bedanken van mensen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de tekst en het in het algemeen aanduiden van het doel en het beoogde lezerspubliek geven. Inhoudsopgave De inhoudsopgave geeft de opbouw van het verslag weer. Bij korte teksten kan ook de inhoudsopgave achterwege worden gelaten. In de inhoudsopgave dienen de hoofdstuktitels (kopjes) met de nummering tegen de linkermarge geplaatst te worden en de paginanummering rechts, onder elkaar (met behulp van tabstops). Onderscheid subkopjes (bijv. paragraaftitels) door in te springen en structureer de kopjes met een consequente nummerindeling. Je kunt de Inleiding nummeren als Hoofdstuk 1, maar het is ook mogelijk de Inleiding niet te nummeren en hierna met de hoofdstukindeling te beginnen. Bijvoorbeeld: Inleiding 1 1. De Middeleeuwen 2 1.1 Economische factoren 4 1.2 Sociale factoren 5 Notenlijst Het verdient de aanbeveling voetnoten in plaats van eindnoten te gebruiken. De lezer hoeft dan niet te bladeren en er hoeft geen aparte notenlijst te worden opgenomen. Gebruik zeker geen eindnoten en voetnoten door elkaar. Nummer de noten doorlopend, begin niet elk hoofdstuk opnieuw met noot 1. Als je eindnoten gebruikt, komt de notenlijst vóór de literatuurlijst. In taalkundige publicaties worden noten doorgaans vermeden.
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
2
Literatuurlijst Een literatuurlijst is een alfabetisch geordende lijst van geraadpleegde literatuur die in een schriftelijk werkstuk genoemd, aangehaald of geparafraseerd wordt. Deze lijst bevat dus alleen titels waarnaar in de tekst wordt verwezen (via de noten). Deze literatuur wordt zo precies mogelijk beschreven, zodat de lezer de literatuur terug kan vinden. De literatuurlijst wordt aan het eind van de tekst, achter de lijst met noten geplaatst en moet volgens een eenduidig systeem zijn opgebouwd (zie bibliografische conventies). Bijlagen Bijlagen in tekstvorm geven extra informatie die niet in de lopende tekst past, maar die wel relevant is voor het onderzoek, zoals bijvoorbeeld een biografie. In de tekst moet naar de bijlagen worden verwezen. Afbeeldingen Men kan op de titelpagina eventueel een afbeelding opnemen, maar voor afbeeldingen en figuren in de tekst bestaan regels. Een afbeelding of figuur (tabel, grafiek) mag nooit zomaar ter opsiering worden opgenomen maar moet een specifieke functie hebben: de tekst moet verduidelijkt worden door middel van de afbeelding. Een vuistregel is dat men in de tekst naar de afbeelding moet verwijzen. Grote figuren en landkaarten kan men het beste in een bijlage opnemen. Zorg bij elke afbeelding en figuur voor een nummer en een titel, zodat duidelijk is wat de afbeelding of figuur behelst. In de tekst kan dan naar het nummer van de afbeelding worden verwezen. Ook als er maar één afbeelding is opgenomen, wordt er genummerd. Grafieken en tabellen moeten behalve een titel ook legenda bevatten, zodat ze onafhankelijk van de tekst interpreteerbaar zijn. Afbeeldingenlijst Wanneer in een schriftelijk verslag gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen of figuren moet ook hiervan de herkomst verantwoord worden. Deze dient achter in het werkstuk te worden opgenomen volgens bepaalde richtlijnen (zie bibliografische conventies). De nummers van de afbeeldingen komen overeen met de nummers in de afbeeldingenlijst. Hierin staan gegevens over de afbeelding voor zover deze niet bij de afbeelding zelf worden genoemd (naam maker, datum) en een verwijzing naar de bron waaruit de afbeelding is overgenomen. 2. REDACTIONELE INDELING Om de structuur van de tekst verder te verduidelijken en een onderscheid te maken tussen delen van de tekst worden in de opmaak van de tekst een aantal hulpmiddelen gebruikt. Hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen Een omvangrijke tekst wordt ingedeeld in hoofdstukken en paragrafen. Kortere teksten worden vaak alleen ingedeeld in paragrafen. Paragrafen mogen sub- en bij langere teksten INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
3
ook subsubparagrafen bevatten. Een verdere onderverdeling (2.3.1.3) komt de overzichtelijkheid van de tekst niet ten goede. Hoofdstukken, paragrafen, sub- en subsubparagrafen worden genummerd en moeten van een titel (kopje) zijn voorzien. Kopjes Maak kopjes vet of onderstreep ze en hanteer daarbij een consistent systeem, waarbij het onderscheid tussen hoofdstuktitels (belangrijk, bv. vet en in kapitalen) en paragraaftitels (minder belangrijk, bv. alleen vet) duidelijk is. Maak dit onderscheid eveneens met behulp van (een of meer) witregels. Zet nooit een punt of dubbele punt achter een kopje. Zet ook geen punt tussen het laatste cijfer van het kopje en de titel. Het is niet altijd nodig elk nieuw hoofdstuk op een nieuwe pagina te beginnen. Laat in dat geval boven het kopje van een nieuw hoofdstuk altijd meer regels wit, zodat duidelijk is dat er een nieuw deel begint. Bij langere teksten wordt een nieuw hoofdstuk vaak wel op een nieuwe pagina gezet. Maak hierin zelf een keuze, maar wees consequent in de toepassing. Het weergeven van alinea’s Alinea’s worden gevormd door meerdere zinnen die inhoudelijk bij elkaar horen. Sluit een alinea af door een harde return en gebruik een tab aan het begin van de nieuwe regels van de volgende alinea. Laat tussen de nieuwe en de vorige alinea geen regel wit, maar juist wel één witregel tussen grotere gehelen alinea’s. Spring niet in na een witregel, bij de eerste alinea op een pagina of bij de eerste alinea na een kopje. Voorbeelden en citaten Wanneer een voorbeeld of een citaat kort is, moet dit – tussen enkele aanhalingstekens geplaatst – in de lopende tekst opgenomen worden. Langere voorbeelden of citaten dienen visueel te worden onderscheiden van de rest van de tekst. Spring hiertoe een tabstop in en gebruik een enkele regelafstand. Laat boven en onder het ingesprongen citaat één regel wit. Bij een dergelijk ingesprongen tekstblok hoeft het citaat niet tussen aanhalingstekens te staan: In Nederland wordt deze richting in de architectuur gewoonlijk aangeduid met de term ‘Delftse School’, omdat zij op de afdeling bouwkunde van de TH in Delft tot ontwikkeling komt onder leiding van prof. ir. M.J. Granpré Molière. Deze architect krijgt bekendheid door zijn ontwerp van het tuindorp Vreewijk in Rotterdam.
Schrijf- of spelfouten in een citaat worden meestal omwille van de authenticiteit niet gecorrigeerd en – indien verwarring over de juiste weergave kan ontstaan – worden aangeduid met [sic]. Indien de fouten wel gecorrigeerd zijn, of de spelling is bijvoorbeeld gemoderniseerd, dan kan dit in een aparte noot bij de eerstvolgende gelegenheid worden vermeld.
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
4
Afhankelijk van de aard en het belang van het citaat kan een niet-Nederlandstalig citaat in het Nederlands worden vertaald. In dat geval dient ook de vertaler of vertaling te worden verantwoord. Citaten in een van de drie moderne talen (Frans, Duits en Engels) kunnen in het algemeen onvertaald worden weergegeven. De keuze is tussen de oorspronkelijke taal of de eigen taal, niet de taal waarin het citaat toevallig is aangetroffen. Door veelvuldig citeren wordt de eenheid van stijl in een betoog te vaak onderbroken, wat de leesbaarheid niet ten goede komt. Vermijd het veelvuldig gebruik van andermans teksten. Gebruik citaat en parafrase slechts indien ze nodig zijn voor het betoog of om de tekst te verlevendigen. Citeer en parafraseer zoveel mogelijk (naar) de oorspronkelijke tekst. Voor de verwijzing naar de bronnen, zie de Bibliografische Conventies.
3. TYPOGRAFISCHE INDELING Het lettertype Hoewel de huidige tekstverwerkingsprogramma’s vaak ongekende mogelijkheden hebben op het gebied van lettertypes, is het beter je in je tekst te beperken tot één lettertype. Lettertypes zijn te verdelen in schreefloze letters en letters met een schreef. De schreefloze letters zoals Arial hebben geen zijstreepjes. Schreefloze letters ogen modern maar zijn bij het gebruik in lopende tekst minder duidelijk dan letters met schreef. Lettertypes met schreef zoals Courier en Times New Roman worden beter herkend. Gebruik dus bij voorkeur een letter met schreef. Voor de titelpagina kan eventueel gebruik worden gemaakt van een schreefloze letter. Kies een 11- of 12- punts letter. Velen vinden de 10-punts letter te klein. Regelafstand Gebruik altijd een regelafstand van 1,5. [Microsoft Word, Opmaak, Alinea, Regelafstand: anderhalf]. Laat een regel wit voor de eerste regel van de tekst. Marges Houd links en rechts een brede marge aan van ongeveer drie centimeter. [Microsoft Word: Bestand, Pagina-instelling, Marges]. De tekst dient links te worden uitgelijnd. Als wordt uitgevuld, moet om gaten in de regels te voorkomen, automatisch afbreken worden aangezet. [Microsoft Word: Extra, Taal, Woordafbreking]. Paginanummering Zet het paginanummer bovenaan of onderaan in het midden of aan de buitenkant van het blad. Plaats het niet tussen koppeltekens en zet er geen punt achter. In een korte tekst worden de pagina’s doorlopend genummerd met Arabische
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
5
(1, 2, 3, ...) cijfers. Op de eerste pagina (de pagina met de ‘kop’, meestal de inleiding) wordt het cijfer ‘1’ niet vermeld. De aanduiding van de paginanummers begint dus pas op de tweede pagina, die het cijfer ‘2’ krijgt. In langere teksten en in werkstukken wordt de titelpagina niet genummerd en begint de nummering bij of na de inleiding. Eventueel voorwerk (bijvoorbeeld een woord vooraf) kan doorlopend worden genummerd met kleine Romeinse cijfers: ii, iii, iv, v, vi. Dat is echter niet noodzakelijk [Microsoft Word, Invoegen, Paginanummers] Kop- of voetteksten Je kunt kop- of voetteksten gebruiken. Al ligt dat voor langere teksten meer voor de hand dan voor een kort werkstuk. Zorg ervoor dat de kop- of voettekst duidelijk onderscheiden is van de tekst. Zie de kop- en voettekst van deze pagina. Vet, onderstreping en cursivering Gebruik vet en eventueel onderstreping voor kopjes. Gebruik cursief voor: •
titels van boeken, tijdschriften, kranten en kunstwerken. Namen van kunstenaarsvereniging, gebouwen en dergelijke niet cursiveren. Het tijdschrift De Stijl dus wel gecursiveerd, maar De Stijl als stroming niet. Titels van kunstwerken, gebouwen en namen van verenigingen met een kapitaal beginnen.
•
woorden die extra nadruk moeten krijgen (maar doe dit niet te vaak);
•
woorden in een citaat die in de bron cursief gedrukt zijn;
•
woorden in een andere taal (raison d’être).
•
woorden in een zelfnoemfunctie (het woord maakbaarheid is uit de tijd geraakt)
Spaties Elk leesteken wordt gevolgd door een spatie. Voor het leesteken, dus na het woord waar het leesteken achter komt, wordt geen spatie getypt. Typ geen spatie: •
na een punt in een afkorting (t.a.v.);
•
na een punt tussen iemands voorletters (F.W.P.L. Dirksen);
•
na een apostrof (’s-Gravenhage);
• tussen twee leestekens (‘Ik heb hard gelopen’, zei hij.); Typ wél een spatie voor en na een liggend streepje dat als gedachtestreep wordt gebruikt (Bijvoorbeeld: Het tempo waarin het financieringstekort – overigens geheel volgens afspraak – wordt teruggedrongen, geeft geen aanleiding tot optimisme.). Leestekens bij aanhalingen en citaten Leestekens worden bij de weergave van aanhalingen en citaten als volgt geplaatst:
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
6
•
Zet een kort citaat in de lopende tekst tussen enkele aanhalingstekens: Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.
•
Zet citaten binnen citaten tussen dubbele aanhalingstekens: Hij zei: ‘Mijn vrouw vroeg: “Wat ga je nu doen?”’
•
Zet een komma na een citaat na het afsluitende aanhalingsteken: ‘Ik ga in beroep tegen het vonnis’, antwoordde hij.
•
Gebruik geen komma als het citaat met een vraag- of een uitroepteken eindigt: ‘Zou je dat nu wel doen?’ vroeg zij.
•
Geef weglatingen uit een citaat aan door drie punten tussen vierkante haken: ‘In een leesverslag wordt [...] verslag gedaan van de in een tekst of in meerdere teksten aangetroffen [...] informatie.’
•
Zet eigen opmerkingen in een citaat tussen vierkante haken. Voeg aan zulke opmerkingen je initialen toe: ‘Het leesverslag [in de zojuist vermelde betekenis, BG] dient vaak ter inleiding van een discussie over een bepaald probleem.’
•
Wanneer een zin eindigt met een citaat dat eindigt met een punt, wordt een punt na het aanhalingsteken geplaatst: Hij zei: ‘Ik reed precies vijftig kilometer per uur’.
Afkortingen Afkortingen worden als volgt weergegeven: •
Tussen de afgekorte delen van een afkorting wordt een punt geplaatst, dus: a.u.b., m.a.w. Probeer overigens zo min mogelijk afkortingen te gebruiken. Schrijf ‘gewone’ woorden als in plaats van, namelijk, bijvoorbeeld, ten aanzien van, et cetera voluit.
•
Afgekorte namen van instanties, instellingen, bedrijven en partijen worden met hoofdletters zonder punt geschreven. Dus: EEG, ANWB, NS, NOVIB, VVD.
•
Wanneer een naam van een minder bekende instelling of bedrijf regelmatig in de tekst voorkomt, kan deze ook afgekort worden. Zie voor de juiste schrijfwijze (hoofdletters of niet, wel of geen punten) van alle afkortingen (maten, gewichten en organisaties) de lijsten aan het begin van elke nieuwe letter in het woordenboek. Wanneer de laatste letter van het woord ook in de afkorting als zodanig functioneert, wordt er geen punt gebruikt. Dus: nr, maar wel: mevr. Om het extra lastig te maken geldt deze regel niet voor maten en titels, dus: mm, cm en: drs., ing. et cetera. Literatuurlijst: Renkema, J. Schrijfwijzer. Vierde herziene druk. ’s-Gravenhage: Sdu, 2005.
INLEIDING EUROPESE STUDIES (ONDERZOEKSVAARDIGHEDEN)
7