Technische verzorging van werkstukken
Communicatie- en Informatiewetenschappen Nederlandse Taal en Cultuur (Taalbeheersing) Studiejaar 2001/2002
Redactie: Gisela Redeker & Yvonne Rijskamp met medewerking van Alinda Boezen
Afdeling Taal en Communicatie Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen
Inhoudsopgave 1
INLEIDING...................................................................................................................................................1
2
DE OPMAAK................................................................................................................................................2 2.1 TITELPAGINA ...........................................................................................................................................2 2.2 PAGINA LAY-OUT.....................................................................................................................................3 2.2.1 Marges, lettertype, regelafstand .....................................................................................................3 2.2.2 Kop- of voetteksten..........................................................................................................................3 2.2.3 Paginanummering...........................................................................................................................3 2.2.4 Kleuren............................................................................................................................................3 2.2.5 Cursiveren.......................................................................................................................................3 2.2.6 Afkortingen en haakjes....................................................................................................................4 2.3 TEKSTDELEN............................................................................................................................................4 2.3.1 Hoofdstukken en paragrafen...........................................................................................................4 2.3.2 Alinea's............................................................................................................................................4 2.3.3 Opsommingen .................................................................................................................................4 2.3.4 Citaten.............................................................................................................................................4 2.3.5 Voorbeelden ....................................................................................................................................5 2.3.6 Tabellen en figuren; rapporteren van kwantitatieve en statistische resultaten...............................5 2.3.7 Voetnoten en eindnoten...................................................................................................................5
3
SPELLING EN INTERPUNCTIE ..............................................................................................................6
4
BRONVERMELDINGEN IN DE TEKST .................................................................................................7 4.1 WANNEER EN WAAR EEN BRONVERMELDING...........................................................................................7 4.2 NOODZAKELIJKE GEGEVENS IN EEN TEKSTUELE BRONVERMELDING........................................................8 4.3 CITATEN EN BRONVERMELDING...............................................................................................................9
5
LITERATUUROPGAVE / BIBLIOGRAFIE ..........................................................................................10 5.1 MONOGRAFIEËN ...................................................................................................................................10 5.2 TIJDSCHRIFTARTIKELEN .......................................................................................................................11 5.3 ARTIKELEN IN REDACTIEWERKEN EN READERS ....................................................................................11 5.4 ONLINE-BRONNEN (INTERNET) .............................................................................................................11 5.4.1 WWW-bronnen..................................................................................................................................12 5.4.2 E-mail, discussielijsten en newsgroups.............................................................................................12 5.5 SYNCHRONE COMMUNICATIE................................................................................................................13 5.6 FILMS EN TELEVISIE-UITZENDINGEN ....................................................................................................13
6
PAPIERFORMAAT EN KOPIEËN, INBINDEN ...................................................................................14
LITERATUUR....................................................................................................................................................14 BIJLAGE I: ELEKTRONISCHE WOORDENBOEKEN EN ANDERE NASLAGWERKEN..................15 BIJLAGE II: SPELLING EN INTERPUNCTIE ............................................................................................16 BIJLAGE III: BASISSTRUCTUREN VAN WERKSTUKKEN ...................................................................17 1 LITERATUURSTUDIE .............................................................................................................................18 2 ONDERZOEKSVERSLAG .......................................................................................................................19 3 ADVIESRAPPORT ....................................................................................................................................22 INDEX .................................................................................................................................................................23
1
INLEIDING
Deze handleiding is samengesteld op grond van heersende nationale en internationale conventies voor publicaties op het gebied van de communicatie- en informatiewetenschappen alsmede de taal- en gedragswetenschappen. Met name het gezaghebbende format van de American Psychological Association (APA-format) (APA 1994) en het standaardwerk van Karen Schriver Dynamics in Document Design (1997, vooral hoofdstuk 5) vormen de basis voor deze instructies voor de technische verzorging van werkstukken, verslagen en scripties. Let op: deze syllabus wordt in de opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen en in de Taalbeheersingsonderdelen van de opleiding Nederlands gebruikt. Het kan zijn dat in sommige onderdelen enigszins afgeweken wordt van de hier beschreven richtlijnen. Let dus altijd precies op de instructies van je docent(en)! De eisen die in deze handleiding aan de schriftelijk in te leveren opdrachten worden gesteld, betreffen met name de technische verzorging. Uiteraard dient de tekst ook te voldoen aan de inhoudelijke en stilistische normen die gelden voor de beoogde tekstsoort. Je kunt hiervoor je docent en de door haar/hem opgegeven handboeken raadplegen. Bij de faculteit der Letteren is Word het standaardtekstverwerkingsprogramma. Daarom is het uitgangspunt bij deze aanwijzingen dat je gebruik maakt van Word 97 (of een recentere versie). Indien je van een ander tekstverwerkingsprogramma gebruik maakt, dien je de aanwijzingen overeenkomstig aan te passen. Verder geldt dat de eisen zoveel mogelijk overeenkomen met de standaardinstellingen van Word, zodat je bijna geen wijzigingen hoeft aan te brengen in de vaste instellingen. Op plaatsen waar vermoedelijk de standaardinstellingen anders zijn, wordt dat aangegeven. Je kunt natuurlijk ook gebruik maken van de meer geavanceerde opties in Word, waarbij je bijvoorbeeld de opmaak van het document kunt vastleggen voor volgende documenten. Zie hiervoor een Word-handleiding of kijk op: http://www.microsoft.com/education/tutorial/classroom/word97/default.asp
1
2
DE OPMAAK
Als algemene richtlijn voor de opmaak geldt het principe dat ook geldt voor het leven zelf: ruimte, rust en regelmaat. Verwar je lezer niet door barokke lay-out. Afwijkingen en aandachttrekkers moeten spaarzaam gebruikt worden en vooral functioneel zijn. De volgende eisen voor de opmaak gelden voor documenten die in druk verschijnen. Voor elektronische documenten gelden andere eisen, die eventueel in een latere versie van deze syllabus opgenomen zullen worden. 2.1 Titelpagina De titelpagina bevat de volgende informatie: S
Identificatie van het werkstuk/de scriptie: - titel - [subtitel] - onderdeel (naam van het college of “Stageverslag” of “Doctoraalscriptie”) - naam van de verantwoordelijke docent - opleiding (bijvoorbeeld “Communicatie- en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen”)
S
Datum van voltooiing
S
Identificatie van de auteur(s): - je naam - studentnummer - adres - telefoonnummer - e-mail
Je bent vrij om een aantrekkelijke lay-out te bedenken waarbij de gegevens bijvoorbeeld in kaders bij elkaar kunnen staan. Je mag wat vrijer met lettertypen omspringen op voorwaarde dat de tekst niet onmiddellijk met reclamedrukwerk wordt geassocieerd. Je kunt een vaste lay-out en inhoud als apart document opslaan om die voor steeds andere opdrachten te gebruiken. Zorg ervoor dat je gegevens altijd aan de voorkant van het werkstuk, verslag of scriptie zichtbaar zijn, ook als je omslagen, dossiermappen of iets dergelijks gebruikt!
2
2.2 Pagina lay-out 2.2.1 Marges, lettertype, regelafstand In de meeste gevallen kun je de standaardinstellingen (‘defaults’) van Word gebruiken, zoals die ook in het facultaire net zijn aangebracht. Je mag de marges aanpassen, mits je ze niet extreem smal of breed maakt. Voor het lettertype is de standaard in Word 10-punts Times New Roman; voor de leesbaarheid van de tekst is echter 11- of 12-punts aan te bevelen. Let op: sommige docenten schrijven voor dat je regelafstand 1.5 gebruikt. 2.2.2 Kop- of voetteksten Het gebruik van kop- en/of voetteksten is toegestaan. Gebruik een bescheiden lettertype (bijvoorbeeld 10-punts) en zorg dat de kop- of voettekst duidelijk gescheiden is van de eigenlijke tekst. Let op: een voettekst is niet hetzelfde als een voetnoot. Zie voor voet- en eindnoten §2.3.7. 2.2.3 Paginanummering Titelpagina, samenvatting, voorwoord en inhoudsopgave (tezamen de ‘preliminaria’) worden niet genummerd volgens de Arabische numeriek. Meestal blijven deze pagina's geheel ongenummerd; bij langere werken (boeken) worden zij vaak genummerd met kleine Romeinse nummers (i, ii, iii, iv, enzovoort). Alle overige pagina’s inclusief eventuele bijlagen worden doorlopend Arabisch genummerd (1, 2, 3, enzovoort). Aanmaken van verschillende lay-out voor ‘preliminaria’ en tekst in Word: Hiervoor moet je tussen de preliminaria en de tekst een zgn. Section break met optie Next page invoegen (kies de optie Break in het Insert-menu). Bij het definiëren van de paginanummers kies je vervolgens de optie Start at 1. 2.2.4 Kleuren Het gebruik van kleuren dient de leesbaarheid niet te verstoren. Gebruik geen achtergrondkleuren, -watermerken en/of -plaatjes. Gebruik kleuren alleen als deze functioneel zijn en gepast volgens de heersende conventies. Let er bij zwart-wit kopieën op dat eventuele gekleurde delen ook dan leesbaar moeten zijn. 2.2.5 Cursiveren Woorden in een andere taal (zie voorbeeld (1)), woorden die een zekere nadruk krijgen (2) en woorden in een zelfnoemfunctie (3) worden gecursiveerd. Het is toegestaan om van standaardwerken de titel in de lopende tekst te geven (zie ook §4.2). Deze wordt dan gecursiveerd (4). (1) (2) (3) (4)
Hij had een zekere je ne sais quoi. Dat heb ik niet gedaan! Dat was Jan. In de zin Jan slaapt is Jan het subject. Het onderzoek van Miller & Johnson-Laird in Language and Perception (1976) heeft ertoe geleid dat … 3
2.2.6 Afkortingen en haakjes Vermijd het gebruik van afkortingen en haakjes als deze niet zijn voorgeschreven. Lezers blijken er vaak moeite mee te hebben. Afkortingen als enz., bijv. kun je beter niet gebruiken; het is beter de betreffende woorden voluit te schrijven. Auteursnamen die je vaak gebruikt mogen worden afgekort tot initialen mits je dit in de tekst aankondigt. Bijvoorbeeld: (5) Van Eemeren en Grootendorst (verder: E&G) menen... Voorts stellen E&G ...
2.3 Tekstdelen 2.3.1 Hoofdstukken en paragrafen Wanneer je te maken krijgt met langere stukken tekst moet je deze indelen in kleinere onderdelen. Tezamen vormen deze delen (hoofdstukken, paragrafen en alinea's) de structuur van de tekst. Door gebruik en conventies is bepaald dat hoofdstukken en subhoofdstukken (paragrafen) aangegeven worden door middel van een decimale nummering van de kopjes en tussenkopjes die in de tekst aangebracht worden. Gebruik bij voorkeur niet meer dan drie niveaus (bij lange werken kom je ook wel eens vier niveaus tegen). Markeer het niveau van de kopjes ook typografisch door grootte, vet en eventueel cursivering. Gebruik daarvoor bij voorkeur de ‘Heading’-styles van Word. Je kunt dan namelijk de totale inhoudsopgave automatisch genereren. Zie hiervoor een Word-handboek of kijk op de site van Microsoft: http://www.microsoft.com/education/tutorial/classroom/word97/default.asp 2.3.2 Alinea's Er zijn drie gangbare manieren om een alinea-indeling aan te brengen: -
de blokvorm (niet inspringen, doorlopende regels, regel wit tussen de alinea's) de ingesprongen alinea (eerste regel van een niet-initiële alinea is ingesprongen, geen regel wit tussen alinea's) de aaneengezette alinea (niet ingesprongen, geen regel wit; deze variant zorgt voor een onoverzichtelijke bladspiegel en wordt afgeraden).
Gebruik bij voorkeur alleen blokalinea's of alleen ingesprongen alinea's, of maak anders functioneel gebruik van de combinatie door ingesprongen alinea's in bijeenhorende blokken te zetten die op hun beurt door witregels gescheiden zijn (waarbij de eerste alinea van een blok uiteraard niet ingesprongen wordt). Inspringen en afstand tussen alinea's kun je in Word vast instellen (met behulp van ‘Style’-formats). Binnen de alinea worden de zinnen doorlopend opgeschreven. Je hoort een nieuwe zin dus niet op een nieuwe regel te zetten als de lopende regel nog niet vol is. Zorg voor minimaal enkele zinnen in een alinea; maak zo'n tekstdeel niet te kort. 2.3.3 Opsommingen Geef opsommingen altijd aan in lijstformat (in de knoppenbalk van Word) met cijfers, letters of ‘bullets’. 2.3.4 Citaten Korte citaten in de lopende tekst worden met dubbele aanhalingstekens (“...”) gemarkeerd. Langere citaten (meer dan één zin of drie regels) worden als geheel ingesprongen en in een 4
kleiner lettertype gezet; hierbij worden geen aanhalingstekens gebruikt (zie voorbeeld (19) in paragraaf 4.3). Zorg voor een rustige bladspiegel, bijvoorbeeld door een reeks citaten niet te onderbreken door korte regels tekst, maar zo mogelijk meerdere citaten aan te kondigen en dan direct onder elkaar te presenteren. (Zie over het gebruik van citaten verder paragraaf 4.3). 2.3.5 Voorbeelden Voorbeelden worden doorlopend genummerd (door de hele tekst heen of met nummering per hoofdstuk) met nummers tussen ronde haken. Gebruik hiervoor de lijstopties in de knoppenbalk van Word. Voorbeeld: (6) Hou je van vlees dan bak je in Croma. 2.3.6 Tabellen en figuren; rapporteren van kwantitatieve en statistische resultaten Voor het presenteren van kwantitatieve gegevens kun je in het algemeen het beste tabellen gebruiken. Soms echter kan een patroon van resultaten of verschillen in een grafiek (een zgn. ‘figuur’) beter aanschouwelijk gemaakt worden. Figuren kunnen daarnaast afbeeldingen zijn of lijsten van variabelen of van voorbeelden van het onderzoeksmateriaal. Als je onzeker bent wanneer iets een tabel of een figuur is, kijk dan bijvoorbeeld in het Tijdschrift voor Taalbeheersing hoe het daar gedaan is. Tabellen en figuren worden apart genummerd (Tabel 1, Figuur 1, enz.) en dienen voorzien te zijn van een informatieve titel (bijvoorbeeld Figuur 3: Voorbeeld van operationalisering bij taak 2 en niet het veel minder informatieve Figuur 3: Taak 2). Bij tabellen staan tabelnummer en titel bovenaan, bij figuren onderaan. Alle tabellen en figuren dienen in de tekst in alle relevante opzichten besproken te worden; het is niet voldoende om bijvoorbeeld in de tekst te schrijven Tekst 1 scoorde op de meeste variabelen hoger dan tekst 2 en dan alleen nog een tabel te geven. Op z'n minst moet er naar de tabel verwezen worden (zie voorbeeld (7) hieronder); als het om centrale bevindingen in je onderzoek gaat, moeten de relevante getallen en eventuele resultaten van statistische toetsen in de tekst verwerkt worden (zie voorbeeld (8)). (7) Tekst 1 scoorde op de meeste variabelen hoger dan tekst 2 (zie tabel 1). (8) Tekst 1 scoorde op de meeste variabelen hoger dan tekst 2 (zie tabel 1). In het bijzonder werd tekst 1 significant informatiever gevonden dan tekst 2 (gemiddeld oordeel: 5,6 versus 2,9; t(132) = 2.45, p < .05) en aantrekkelijker (4,3 versus 1,8; t(132) = 2.97, p < .05). Er was geen aantoonbaar verschil in de oordelen over persuasiviteit (tekst 1: 3,5, tekst 2: 3,1). 2.3.7 Voetnoten en eindnoten Het gebruik van voetnoten dient spaarzaam en functioneel te zijn. Ze zijn bedoeld voor relevante, maar niet tot de hoofdlijn behorende aanvulling op de tekst. Het gebruik van eindnoten wordt afgeraden; de meeste lezers nemen niet de moeite om naar de noot toe te bladeren (let wel: dit ligt anders bij elektronische hypertext-documenten). Let op: bibliografische verwijzingen en/of bronvermeldingen worden niet (zoals in sommige disciplines gebruikelijk) in voet- of eindnoten vermeld, maar in de tekst volgens het auteur (jaar) systeem (zie hierover verder paragraaf 4.2).
5
3
SPELLING EN INTERPUNCTIE
Controleer je schriftelijke producten voor het inleveren altijd op spelfouten. De spellingsregels die moeten worden gevolgd, zijn die uit de Woordenlijst Nederlandse Taal, versie 1995 of later (het “Groene Boekje”). Deze regels zijn overgenomen in alle woordenboeken en spellingcontroles van na 1995. Via het facultaire netwerk zijn via de NAL-rubriek Library diverse elektronische woordenboeken en andere naslagwerken te raadplegen (zie Bijlage I voor een overzicht). Als je gebruik maakt van de spelling- en grammaticacontrole van Word, let er dan op dat fouten in grammaticaal gestuurde spelling (werkwoordsvormen bijvoorbeeld) soms niet worden opgemerkt. Pas voorts ook op met automatische correcties: soms geeft Word een automatische correctie waar die niet hoort. Daarnaast kan het gebruik van deze automatische controles leiden tot gebrek aan begrip voor de toepassing van de regels. Probeer zoveel mogelijk zelf de controle over de spelling te behouden. Ook de regels voor interpunctie dien je – voor zover die vast liggen – correct toe te passen (bijvoorbeeld: het gebruik van leestekens, komma's in een uitbreidende en beperkende bijzin). Je kunt je hiervoor oriënteren op Renkema's Schrijfwijzer (1995 of later). Daarnaast is er op het facultaire netwerk het programma NederCom Spelling te vinden (voor een beschrijving en instructies zie Bijlage II). NederCom Spelling biedt je de mogelijkheid om zelf te oefenen met verschillende facetten van spelling en interpunctie en bevat ook uitleg over de regels. Wanneer je van jezelf weet, of als uit je geschreven teksten blijkt, dat je spelling en/of interpunctie niet optimaal zijn, dan is er met behulp van NederCom de mogelijkheid om je vaardigheden te verbeteren.
6
4
BRONVERMELDINGEN IN DE TEKST
4.1 Wanneer en waar een bronvermelding In een wetenschappelijke tekst (bijv. een werkstuk) dienen alle uitspraken onderbouwd en beargumenteerd te worden. Een belangrijk deel van deze onderbouwing is de bespreking van theorieën en bevindingen van andere auteurs. Wanneer uitspraken van andere auteurs overgenomen worden (letterlijk of geparafraseerd), moeten deze van een bronvermelding voorzien zijn. Het letterlijk overnemen van tekstgedeelten van anderen zonder dat dit als een citaat wordt aangegeven, wordt beschouwd als plagiaat en is in principe auteursrechtelijk strafbaar. Plagiaat in een werkstuk kan ernstige consequenties hebben: In geval van plagiaat in een praktische oefening kan de examencommissie besluiten de examinandus uit te sluiten van deelname aan de praktische oefening voor de duur van een door haar vast te stellen periode. Deze periode kan maximaal een jaar zijn. [...] Een uitsluiting heeft tot gevolg dat geen uitslag wordt vastgesteld voor het desbetreffende tentamen of de praktische oefening. (Onderwijs- en Examenregeling Faculteit der Letteren, Artikel 13b)
Ook wanneer je uitspraken van een andere auteur in je eigen woorden weergeeft, moet je de bron vermelden. Algemeen geldt dus: Alle uitspraken die niet van jezelf afkomstig zijn, moeten worden verantwoord door een nauwkeurige bronvermelding, tenzij de uitspraak door vakgenoten als een algemeen bekend feit is geaccepteerd. Bij citaten wordt de bron voor of onmiddellijk achter het citaat gegeven (zie paragraaf 4.3). Bij een parafrase (herformuleren of samenvatten van een uitspraak of standpunt in je eigen woorden) kan de bronvermelding in de parafrase zelf worden opgenomen. De onderstaande voorbeelden illustreren een aantal keuzeopties, waarmee je in je tekst kunt variëren: (9) Het is niet waar dat moeilijke teksten verduidelijkt kunnen worden door af en toe een zin te herschrijven of een woord te vervangen (zie Renkema 1979: 9). (10) Volgens Renkema (1979: 9) is het niet waar dat [...] (11) Renkema (1979) stelt dat het niet waar is dat [...] (p.9). Een lastige materie is het citeren of parafraseren op grond van zgn. ‘secundaire bronnen’ (een leerboek of syllabus waarin elders gepubliceerd werk beschreven wordt). In principe is het altijd het beste om het originele werk op te zoeken en het citaat dááruit over te nemen. Als je het originele werk niet hebt kunnen raadplegen, dan mag je de informatie uit de secundaire bron niet zomaar gebruiken zonder die bron te vermelden! Voor de lezer is het in dat geval wel handig als je naast de vindplaats in de secundaire bron ook de nodige informatie geeft over het originele werk (en niet alleen de naam/namen van de originele auteur(s), zoals dat wel eens aanbevolen wordt; zie voorbeeld (12)); zodoende kan de lezer het werk zonder raadplegen van de secundaire bron lokaliseren (voorbeeld 13); uiteraard neem je dan de originele bron ook op in je literatuurlijst. (12) * Kepplinger en Habermeijer (in Vasterman 2000: 13) maken onderscheid naar ‘genuine events’, ‘mediated events’ en ‘staged events’. 7
(13) Kepplinger en Habermeijer (1995) maken onderscheid naar ‘genuine events’, ‘mediated events’ en ‘staged events’ (volgens Vasterman 2000: 13). Let op: buiten de opleiding CIW kan je docent (ook) met betrekking tot dit punt wel eens andere eisen stellen! 4.2 Noodzakelijke gegevens in een tekstuele bronvermelding Een bronvermelding in de tekst bevat de achternaam van de auteur (zonder wetenschappelijke titulatuur!), het jaar van publicatie en de pagina(’s) waar de uitspraken gevonden kunnen worden. Er zijn twee uitzonderingen op de regel dat de paginanummers meevermeld moeten worden: (i) bij Internetbronnen kun je geen paginanummers aangeven (zie ook paragraaf 5.7), en (ii) de pagina-aanduiding kan worden weggelaten als een uitspraak de strekking van het gehele werk weergeeft, zoals in voorbeeld (14): (14) Het onderzoek naar taal en perceptie zoals dat is uitgevoerd door Miller & JohnsonLaird (1976), heeft ertoe geleid ... Bij standaardwerken (veelgeciteerde boeken) kun je ook de titel van het werk in de tekst meevermelden als nuttige informatie voor de lezer, bijvoorbeeld: (15) Het onderzoek van Miller & Johnson-Laird in Language and Perception (1976) heeft ertoe geleid dat ... Worden van één auteur of groepje auteurs meerdere publicaties uit hetzelfde jaar gebruikt, dan wordt aan het jaartal een letter toegevoegd (1999a, 1999b, enz.). Deze aanduiding moet uiteraard corresponderen met een identieke aanduiding in de bibliografie. Zijn er vele auteurs, dan worden er alleen de eerste drie genoemd, gevolgd door e.a. (en andere), c.s. (cum suis; letterlijk: met de zijnen) of bij Engelstalige werken et al. (et alii = en anderen). Literaire werken, essays, films, televisie-, radioprogramma's als bronvermeldingen bevatten de volledige auteursnaam, de titel en eventueel het jaartal van de eerste druk of publicatie en voorzover van toepassing de datum van uitzending. Het is gebruikelijk om de titel in de tekst op te nemen. (16) Voorbeelden van bronvermeldingen met titel: Literaire werken: “In De ontdekking van de hemel (1998) behandelt H. Mulisch ...” Films: “In Angel Baby (1995) slaagt Michael Rymer er meesterlijk in….” Televisieprogramma's: “In Netwerk (8/9/00) dringt Paul Witteman door tot….” In de regel wordt zoveel mogelijk het jaartal van de eerste druk in de bronvermelding opgenomen. Als er wordt gerefereerd aan een latere, gewijzigde druk dan wordt dat jaartal gebruikt met de aanduiding van de druk. (17) Voorbeeld bronvermelding voor een tweede druk: Drop & De Vries (19772) In de bibliografie vermeld je dan aan het eind van de titelbeschrijving het jaar van de eerste druk: “(eerste druk: 1971)”. Gegevens over gewijzigde en ongewijzigde herdrukken kun je vinden op de pagina achter de titelpagina waarop de complete gegevens voor de titelbeschrijving staan.
8
4.3 Citaten en bronvermelding Alle bronvermeldingen in de tekst moeten in de bibliografie terug te vinden zijn, waarbij auteur(s), jaartal en eventuele verdere aanduidingen in tekst en bibliografie in overeenstemming dienen te zijn. Citaten in de lopende tekst worden tussen aanhalingstekens geplaatst. (18) “Ik geloof werkelijk, dat talen de beste de beste spiegel van de menselijke geest zijn”, schreef de Duitse Verlichtingsfilosoof G.W. von Leibniz… Is een citaat langer dan één zin of drie regels, dan wordt het als volgt in de tekst geplaatst: S
het gehele citaat wordt als tekstblok ingesprongen (via optie in knoppenbalk Word)
S
kleiner lettertype, enkele regelafstand, géén aanhalingstekens
S
bronvermelding (auteur(s), jaartal en paginanummer(s)) rechts onder het citaat (bij Internetbronnen uiteraard geen paginanummers)
(19) Voorbeeld citaatblok: Citaten dienen volstrekt letterlijk te worden overgenomen. [...] Toevoegingen aan citaten (waardoor de betekenis nooit mag worden verdraaid) worden tussen teksthaken geplaatst; weglatingen worden aangegeven door drie gespatieerde punten tussen teksthaken. (Gerritsen & Sötemann 1972: 414)
Een weglating in het bovenstaande citaat is dus aangegeven met [...]. Het is gebruikelijk om een toelichting binnen het citaat af te sluiten met je gecursiveerde initialen. Bijvoorbeeld: (20) “De schrijver [i.c. W.F. Hermans – GR] is ...” waarbij i.c. staat voor in casu (in dit geval) en GR de initialen van de citerende auteur.
9
5
LITERATUUROPGAVE / BIBLIOGRAFIE
De literatuuropgave (getiteld “Literatuur”) bevat de volledige titelbeschrijvingen van alle gebruikte bronnen. Het verschil tussen een literatuuropgave en een bibliografie kan als volgt opgevat worden: een literatuuropgave vermeldt de literatuur waaraan ergens in de tekst wordt gerefereerd (met een citaat, parafrase, samenvatting of verwijzing). Een bibliografie mag alle werken bevatten die geraadpleegd zijn, ook als die niet expliciet in het verslag aan de orde komen. Bibliografieën zijn alleen bij omvangrijke werken (dissertaties, monografieën) gebruikelijk, waar een breder literatuuroverzicht voor de lezer nuttig kan zijn. De gegevens in titelbeschrijvingen moeten overeenkomen met de bronvermelding in de tekst. Zijn er meerdere werken uit hetzelfde jaar, dan gebruik je in de tekst en in de literatuuropgave de achtervoegsels a,b,c, ... (zie paragraaf 4.2). De volgorde van de titelbeschrijvingen is strikt alfabetisch op de achternaam van de auteur. Meerdere werken van één auteur of auteursgroep worden chronologisch geordend. Er zijn verschillende standaarden voor het beschrijven van titels afhankelijk van de conventie in de verschillende disciplines. Hieronder zal één conventie besproken worden, gebaseerd op de richtlijnen van het APA Publication Manual (APA 1994). Deze conventie dien je aan te houden in je schrijfopdrachten, tenzij de docent nadrukkelijk een andere conventie voorschrijft.
5.1 Monografieën Monografieën zijn boeken die geheel door één of meerdere auteurs zijn geschreven. De volgorde van de elementen van de titelbeschrijving is: Auteur(s) [=naam, voornaam en/of voorletter(s)] (jaartal). Titel. Subtitel. Plaats: uitgever. Deze gegevens moeten exact worden overgenomen van het titelblad. Let er echter wel op dat je hoofdletters in de titels en subtitels consistent gebruikt: kies tussen de Amerikaanse gewoonte (alle substantieven en adjectieven met een hoofdletter) en de Engelse en continentale gewoonte (geen hoofdletters als de spelling dat niet voorschrijft). Zijn er meer dan drie auteurs dan worden de namen vanaf de vierde auteur vervangen door e.a. of et al. (bij Engelstalige titels). Hieronder volgen enkele voorbeelden. Let op de interpunctie en de typografie. (21) Voorbeelden van titelbeschrijvingen Shadid, W.A. (1998). Grondslagen van interculturele communicatie. Studieveld en werkterrein. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Babbie, Earl (2001). The practice of social research. London: Wadworth Publishing Company. Pressler, M. (1994). Zeit am Stiel. Groningen: Wolters-Noordhoff.
10
5.2 Tijdschriftartikelen De titel van een tijdschriftartikel wordt niet gecursiveerd, de naam van het tijdschrift daarentegen wel. De volgorde van de elementen in de titelbeschrijving is: Auteur(s) (jaartal). Titel. Tijdschrift jaargang: paginanummers. (22) Voorbeelden titelbeschrijvingen van tijdschriftartikelen Andeweg, B. (1998). Wervende brieven op het internet? Tekst[blad] 4: 31-35. Walma van der Molen, Juliette H., & van der Voort, Tom H.A. (2000). The impact of television, print, and audio on children's recall of the news. Human Communication Research 26: 3-26. Steehouder, M. (1998). Expressieve en relationele elementen in gebruiksaanwijzingen. Tijdschrift voor Taalbeheersing 2: 100-113. Afkortingen van tijdschriftnamen mogen alleen worden gebruikt als die afkorting gestandaardiseerd is. Omdat het om eigen namen gaat worden alle inhoudswoorden in de namen van tijdschriften met hoofdletters geschreven. Aangezien de meeste wetenschappelijke tijdschriften een doorlopende paginanummering over de gehele jaargang hebben, is het overbodig om het tijdschriftnummer te vermelden. Is er geen doorlopende nummering over de gehele jaargang dan komt het nummer achter de jaargang. Volg in geval van twijfel de vermelding op de kaft van het tijdschrift. 5.3 Artikelen in redactiewerken en readers Redactiewerken, ook wel bundels genaamd, zijn publicaties waarin de hoofdstukken door verschillende auteurs zijn geschreven. Deze artikelen krijgen dezelfde behandeling als tijdschriftartikelen, behalve dat er voor de gecursiveerde titel ‘In:’ en de redacteur(en) van de bundel staat: (23) Voorbeeld titelbeschrijving van bijdrage in bundel Mazeland, Harrie & Ensink, Titus (1998). Over de (on-)bruikbaarheid van het codemodel. In: H. van den Bergh, D. Janssen, N. Bertens en M. Damen (red.) Taalgebruik ontrafeld. Bijdragen van het zevende VIOT-taalbeheersingscongres. Dordrecht: Foris, 153-163.
5.4 Online-bronnen (Internet) Voor het verwijzen naar online-bronnen zijn op het WWW instructies te vinden. Eén voorbeeld van velen vind je bij de Amerikaanse Columbia University Press: http://www.columbia.edu/cu/cup/cgos/idx_basic.html
11
5.4.1 WWW-bronnen Verwijzingen naar webpagina's of websites bevatten naast auteur of organisatie, jaartal, titel en vindplaats (de ‘URL’ = uniform resource locator) ook de datum wanneer je de pagina of site voor het laatst geraadpleegd hebt. Immers, webdocumenten kunnen veranderen zonder dat daar een versienummer of -datum aan gekoppeld is. Auteur (publicatiedatum). Paginatitel. Website-titel. [Teksttype] [Versienummer / Editie.] URL (downloaddatum). Als er geen publicatiedatum te vinden is, gebruik je in plaats daarvan de downloaddatum (dus het jaar wanneer jij de pagina('s) geraadpleegd hebt). Datzelfde jaar gebruik je dan ook in de tekst. (24) Voorbeelden van titelbeschrijvingen van www-bronnen Chandler, Daniel. (2000). Gender and Communication. The media and communication studies site. http://www.aber.ac.uk/media/Functions/mcs.html (1 september 2000). Nalon, Elena (1999). The multimodal webpage. Visual and linguistic resources. http://moon.unip.it/moonlets/nalon/index.htm (24 februari 2000). Plonsky, M. (1998). Psychology with style: A hypertext writing guide (Version 3). http://www.uwsp.edu/psych/apa4b.htm (10 september 2000). Yale University (2000). Yale C/AIM Web Style Guide. http://www.macam98.ac.il/manual/ (15 augustus 2000). Wees zo specifiek mogelijk bij het verwijzen. Verwijs dus bij voorkeur naar één document waar je in de tekst aan refereert en niet alleen naar de site waar dat document te vinden is (behalve natuurlijk als je het over de hele site wilt hebben). Mocht je de auteur of organisatie die verantwoordelijk is voor een site of pagina niet kunnen identificeren, dan gebruik je de bestands- of subdirectory-naam (niet de hele URL!) van de pagina als ingang in je literatuurlijst en bij het verwijzen in de tekst, bijvoorbeeld ‘CIW (10 september 2000)’ voor de opleidingssite van CIW in het studiejaar 2000/01. In de literatuurlijst verschijnt dan: (25) CIW. Opleiding Communicatie- en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen. http://www.let.rug.nl/ciw/ (10 september 2000). 5.4.2 E-mail, discussielijsten en newsgroups Bronvermeldingen voor e-mail (in de regel zal het hierbij om bijdragen aan discussielijsten of newsgroups gaan) bevatten de volgende elementen: Auteur of alias [(datum) als die verschilt van de datum van lezen]. Titel. Lijst/Newsgroup/Chatroom. (datum wanneer jij het gelezen hebt). Voorbeeld: (26) Crump, E. Re: Preserving Writing. Alliance for Computers and Writing.
[email protected] (31 maart 1995).
12
5.5 Synchrone communicatie Bij interviews en persoonlijke mededelingen vermeld je: Auteur of alias. Aard van de communicatie [=interview, persoonlijke mededeling]. (datum). Naar synchrone elektronische communicatie (bijvoorbeeld in chatrooms) verwijs je als volgt: Auteur of alias. [titel.] Protocol. Adres. (datum). Voorbeeld (hierbij is ‘Kiwi’ dus de alias van de betreffende deelnemer en ‘DaMOO’ het protocol): (27) Kiwi. Playing the jester is hard work. DaMOO. telnet://damoo.csun.edu:7777 (4 december 1996).
5.6 Films en Televisie-uitzendingen Films en televisie-uitzendingen neem je op de volgende manier in de literatuuropgave op: (28) Harrison, J. (producer), Schmiechen, R. (director). 1992. Changing our minds: the story of Evelyn Hooker. [film]. Verkrijgbaar via: Changing our minds, Inc., 170 West end Avenue, Suite 25R, New York, NY 10023. Christel, L. (producer) (1993). The Macneill/Lehrer news hour. New York and Washington, DC: Public Broadcasting Service, 11 oktober 1993.
13
6
PAPIERFORMAAT EN KOPIEËN, INBINDEN
Gebruik standaard blanco A4 papier (29,7 x 21 cm). Het papier moet van een dusdanige kwaliteit (dikte) zijn dat de docent aantekeningen kan maken. In sommige gevallen kan de docent inleveren van een elektronische versie verplicht stellen. Lever altijd de originele print in. Bewaar je originele versie op diskette en maak voor de veiligheid minstens één kopie op schijf. Gebruik een doorzichtige omslag, zodat de titelpagina te zien is. De pagina's moeten dusdanig bijeengehouden worden dat geen bladen kunnen zoekraken. Het handigst voor kleinere opdrachten (tot 10 pagina's) zijn de zgn. L-mappen (dunne plastikmappen die aan twee kanten open zijn). Neem nooit de afzonderlijke bladzijden van je verslag op in aparte plastic insteekhoesjes. De docent moet ze er dan stuk voor stuk uithalen en er is dan een kans dat bladen zoek raken.
LITERATUUR American Psychological Association (APA) (1994). Publication Manual of the American Psychological Association. Washington, DC: American Psychological Association. (vierde editie, derde druk; eerste editie: 1952). Renkema, Jan (1995). Schrijfwijzer. Den Haag: SDU. Schriver, Karen (1997). Dynamics in Document Design: Creating Texts for Readers. New York: Wiley. Spek, Erik van der (1996). Schrijven met perspectief. Structuuradviezen voor schrijvers. Groningen: Martinus Nijhoff.
14
Bijlage I: Elektronische woordenboeken en andere naslagwerken Uit het ‘Elektronische Handboek Schrijfvaardigheid’ van Femke Kramer, Jacqueline van Kruiningen en Henrike Padmos (aangepast). Op het facultaire computernetwerk zijn via de NAL-rubriek ‘Library’ (Bibliotheek) diverse elektronische woordenboeken (zowel voor Nederlands als voor de vreemde talen) en andere naslagwerken te raadplegen: • Cd-roms (Ultranet). Beschikbaar zijn o.a.: - Van Dale vertaalwoordenboeken Engels, Duits en Frans, - Oxford English Dictionary, - het ‘Groene boekje’, - Taaladviesbank (genormeerde adviezen van de Nederlandse Taalunie op het gebied van spelling, woordsoorten, woordgebruik, grammatica, stijl en vele andere onderwerpen; met literatuurverwijzingen). Kijk op http://www.let.rug.nl/library/cdrom.htm voor een actueel overzicht van beschikbare titels. • Euroglot Professional 2.0: een klein, handig zestalig woordenboek (Nederlands, Engels, Duits, Frans, Spaans, Italiaans). • MTX Reference: een serie vreemdtalige woordenboeken (Van Dale contextwoordenboek Nederlands-Engels, Van Dale woordenboek Nederlands-Engels, Cobuild Student's Dictionary 2.0, Commerciële termen Engels-Duits-Frans-Spaans). • Woordenboek der Nederlandsche Taal: de elektronische versie van het veeldelige woordenboek uit 1845.
15
Bijlage II: Spelling en interpunctie Hoe belangrijk een goede inhoud, structuur en stijl van een tekst ook zijn, veel van het effect daarvan kan teniet gedaan worden wanneer een tekst spelfouten bevat of als er leestekens verkeerd geplaatst zijn (interpunctiefouten). De begrijpelijkheid van een tekst is niet primair afhankelijk van een correcte spelling en interpunctie. Echter, het beeld dat een schrijver van zichzelf laat ontstaan kan door fouten op dit vlak zeer worden beïnvloed.
Het computerprogramma NederCom Spelling Via het facultaire computernetwerk is het programma NederCom Spelling beschikbaar. Met behulp van dit programma kun je toetsen waar eventuele lacunes in je kennis met betrekking tot spelling- en interpunctie zich bevinden en kun je voor de betreffende aspecten uitleg vinden en gericht oefenen. Het computerprogramma Spelling 3 draait op het computernetwerk voor letterenstudenten.
Handleiding computerprogramma NederCom Spelling Wil je NederCom Spelling opstarten dan volg je de onderstaande procedure: 1. Klik – indien niet geopend – in het linkerscherm aan: LO1-TREE 2. Klik in linkerscherm aan: Computer Assisted Learning 3. Klik in rechterscherm icoon aan, getiteld: NederCom Spelling Als je een foutmelding krijgt wanneer je het icoon van NederCom Spelling aanklikt, volg dan de onderstaande procedure: i. Klik met het pijltje van de muis een keer op het icoontje (wordt blauw). ii. Druk vervolgens de rechtermuistoets in. iii. Kies uit het rijtje met commando's de optie Verify. Nu moet het programma probleemloos opstarten. (Toelichting: via Verify wordt een bestandje op je G:\schijf aangemaakt, waarna het spellingsprogramma wordt gestart). 4. 5. 6. 7.
Klik op: Start programma Voer de gevraagde gegevens in: Voornaam, Studentnummer Klik op: Akkoord Voer – opnieuw – de gevraagde gegevens in: Voornaam, Achternaam, Klas (fictief), Afdeling (fictief), Studentnummer (het programma houdt nu de resultaten voor je bij) 8. Klik op: Akkoord Het scherm dat nu verschijnt, is het startscherm van het computerprogramma. De belangrijkste buttons: S Bediening: uitleg over het programma S Diagnose: diagnostische toets S Normering: vergelijk je score op een oefening met de norm S Basiskennis, Werkwoorden, Woordregels, Leestekens en Moeilijke woorden: gericht oefenen
N.B.: Tijdens het doen van de oefeningen kun je de Hulp-functie raadplegen voor een beknopte en heldere uitleg van spellings- en interpunctieregels.
16
Bijlage III: Basisstructuren van werkstukken Deels gebaseerd op Van der Spek (1996: hoofdstuk 11)
Behalve een goede inhoud, juiste formuleringen, een begrijpelijke en correcte zinsbouw en een adequate woordkeus, is een goede structuur van een tekst van groot belang. Bij wetenschappelijke en andere zakelijke teksten wordt de structuur in sterke mate bepaald door geldende afspraken (conventies) over de tekstsoort in kwestie. Daarnaast moet de schrijver rekening houden met achtergrondkennis, informatiebehoefte en leesdoelen van de beoogde lezers. Wij onderscheiden drie soorten van werkstukken: literatuurstudies, onderzoeksverslagen en adviesrapporten. Literatuurstudies worden ook wel eens desk-research genoemd, omdat zij voornamelijk aan de bureautafel uitgevoerd kunnen worden. Met ‘onderzoeksverslagen’ en ‘adviesrapporten’ worden verslagen van je eigen empirisch onderzoek bedoeld.
17
1
Literatuurstudie
Literatuurstudies komen vaker voor in de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur dan in CIW. Naast werkstukken kan in beginsel ook de scriptie als literatuurstudie uitgevoerd worden (let wel: een vernieuwende eigen inbreng is bij een literatuurstudie moeilijker te realiseren dan bij een empirisch onderzoek!). Je kunt de inhoudelijke aanwijzingen hieronder overigens ook gebruiken voor het structureren van het theoriedeel van een verslag van empirisch onderzoek. De structuur van een literatuurverslag is veel vrijer dan bij empirisch onderzoek, omdat er geen sprake is van een vaste onderzoeksopzet met daarbijbehorende resultaten. Daarom moet er bij een literatuurstudie extra goed op gelet worden dat een duidelijke afbakening, een concreet probleem en een scherpe en heldere vraagstelling geformuleerd wordt. Daarnaast is van essentieel belang dat er uit de beschikbare literatuur een representatieve selectie gemaakt en deze kritisch integrerend verwerkt wordt. In een literatuurstudie worden vaak een of meer van de volgende drie structuurprincipes gehanteerd: argumentatieve, chronologische en/of thematische indeling. Bij een argumentatieve indeling wordt de structuur bepaald door argumenten voor of tegen een bepaalde stelling of door de voor- of nadelen van een bepaalde aanpak of voorstel. Deze indeling is zeer overzichtelijk voor de lezers, waardoor zij in staat gesteld worden een eigen positie ten aanzien van de centrale vraag te bepalen. Voor een chronologische indeling geldt dat de tekst begint bij de eerste keer dat het onderwerp in kwestie genoemd werd en eindigt bij de meest recente literatuur. Deze indeling biedt niet veel houvast voor de lezer en wordt daarom niet geprefereerd. Ten slotte wordt bij een thematische indeling een onderwerp in een aantal aspecten onderverdeeld. De argumenten voor en tegen zijn per onderwerp gebundeld. Ook deze indeling is overzichtelijk voor de lezer mits de thematische aspecten goed gekozen en consistent ingevuld zijn. Hieronder tref je een overzicht aan van de standaardonderdelen van een literatuurstudie. Voor een literatuurstudie is het vanwege de wat vrijblijvende structuur lastig een dergelijk basisschema op te stellen. In het merendeel van de verslagen bestaat er namelijk (anders dan bij verslagen van empirisch onderzoek) geen analysedeel, resultatendeel en dergelijke. Het middenstuk van het verslag kan min of meer ingedeeld worden naar het inzicht van de schrijver. Tabel 1: Basisschema literatuurstudie Onderdelen Titelblad [Samenvatting]* [Voorwoord]** Inhoudsopgave 1. Inleiding (vraagstelling, motivatie voor vraagstelling, belang van het onderzoek) 2. [3., 4., ...] ... (middenstuk met indeling in hoofdstukken naar eigen inzicht) 3. Conclusie en discussie [Noten] Literatuur/Bibliografie [Bijlagen] * **
nota bene (zie paragraaf 2.1) optioneel, geen paginanummers optioneel, geen paginanummer geen paginanummers vanaf hier paginanummering (zie aanwijzingen hierboven)
niet of spaarzaam gebruiken geen hoofdstuknummer pagina’s doornummeren
verplicht bij de scriptie alleen bij grotere werkstukken – bijvoorbeeld scripties – gebruikelijk
18
2
Onderzoeksverslag
Het rapporteren van (eigen) empirisch onderzoek voor wetenschappelijke vakgenoten is de meest voorkomende tekstsoort bij werkstukken in Taalbeheersing en CIW. Daarbij volg je altijd een tamelijk vast patroon: S S S S S
vraagstelling (met motivatie en inbedding) theorie methode analyse/resultaten conclusie en discussie
De vraagstelling op basis waarvan een verslag geschreven wordt, is voor empirisch onderzoek vaak een verklarende, maar kan ook een beschrijvende of toetsende vraag zijn. Voorbeelden van de drie soorten onderzoeksvragen: (1) Beschrijvend: S Met welke vragen wenden mensen zich tot de klantenservice van bedrijf A? S Hoe communiceren gemeenteambtenaren met autochtone en met allochtone burgers? (2) Verklarend: S Waarom onthouden mensen zo weinig van het nieuws in het tv journaal? S Waardoor ontstaat het verkoopbevorderende effect van ‘testimonials’ in reclame? (3) Toetsend: S Zijn commercials met testimonials overtuigender dan zonder testimonials of worden ze alleen beter onthouden? S Bevordert onderwijs met een elektronische leeromgeving de communicatie, de samenwerking en/of de studieresultaten van studenten? De invulling van de onderdelen methode en analyse/resultaten is sterk afhankelijk van het type methode. Bij een exploratief-kwalitatief onderzoek zal de precieze manier van analyseren toegelicht moeten worden aan de hand van en dus meestal in het kader van de beschrijving van de resultaten; in het methodengedeelte komt dan vooral het verkrijgen en eventueel (bijvoorbeeld door middel van transcriptie) voorbereiden van het onderzoeksmateriaal aan de orde. Bij toetsend onderzoek daarentegen wordt verwacht dat de operationalisatie tenminste in grote lijnen vooraf vaststaat en naast materiaal, proefpersonen en procedure, onderdeel van de gehanteerde methode uitmaakt. Bij alle vormen van empirisch onderzoek is het van groot belang dat men op basis van waarnemingen op een controleerbare wijze tot een conclusie komt. Een lezer moet bij wijze van spreken door het lezen van een verslag het onderzoek precies na kunnen doen en tot dezelfde resultaten kunnen komen. Elke stap van het onderzoek moet daarvoor expliciet gemaakt en verantwoord worden. Daarbij is het wel meestal ongewenst om een chronologische weergave van de gevolgde werkwijze te presenteren; het is voor de lezer niet interessant om over alle voorbereidingen en omwegen te lezen. Het komt de leesbaarheid van het verslag ten goede als omvangrijke documentatie van materiaal of gegevens niet in de tekst zelf verschijnen, maar als bijlagen opgenomen worden (bij tijdschriftartikelen is hiervoor meestal weinig of geen ruimte, maar bij werkstukken en scripties is dit zeer aan te bevelen). Het verslag mondt uit in conclusies en discussie. De discussie kan uiteenvallen in een inhoudelijke discussie en een methodische discussie. In de inhoudelijke discussie worden de uitkomsten van het onderzoek wederom geconfronteerd met de literatuur zoals besproken in het begin en worden de verschillen, specificaties, tegenstrijdigheden etc. tussen 19
onderzoeksuitkomsten en literatuur aan de orde gesteld. Tevens kunnen hier verdere perspectieven of nieuwe onderzoeksvragen worden genoemd. In de methodische discussie wordt besproken in hoeverre de uitkomsten een effect zouden kunnen zijn van de gevolgde methode, en hoe daarop in een vervolgonderzoek op zou kunnen worden ingespeeld. Die discussie dient specifiek te verwijzen naar bepaalde resultaten, en niet op het gehele onderzoek betrekking te hebben. Brand bovendien in die discussie niet het net gerapporteerde onderzoek geheel af. Dat is voor de lezer die juist de moeite heeft genomen er kennis van te nemen, al te frustrerend! Tabel 2: Basisschema onderzoeksverslag Onderdelen Titelblad [Samenvatting]* [Voorwoord]** Inhoudsopgave*** 1. Inleiding (vraagstelling, motivatie voor vraagstelling, belang van het onderzoek) 2. Theorie, literatuurbespreking 3. Methode (opzet/werkwijze, beschrijving van het materiaal, [proefpersonen,] operationalisatie) 4. Analyse / Resultaten 5. Conclusie en discussie [Noten] Literatuur Bijlagen: - empirisch materiaal (teksten, transcripties,...) - enquête, instructies enz. - analysedetails * ** ***
nota bene (zie paragraaf 2.1) optioneel, geen paginanummers optioneel, geen paginanummers geen paginanummers vanaf hier hoofdstuk- en paragraafnummering (1., 1.1, 1.1.1, ..) en paginanummering (zie toelichting hieronder)
bij kwalitatief onderzoek: Analyse bij kwantitatief onderzoek: Resultaten niet of spaarzaam gebruiken geen hoofdstuknummer pagina’s doornummeren
verplicht bij de scriptie alleen bij grotere werkstukken – bijvoorbeeld scripties – gebruikelijk kan bij zeer korte werkstukken (tot ca. 5 pagina's) eventueel weggelaten worden
De invulling van de hoofdstukken methode en analyse/resultaten zal hier nog nader toegelicht worden, omdat er telkens standaardonderdelen aangewezen kunnen worden. Let echter wel altijd op de instructies van je docent die van deze richtlijnen kunnen afwijken. Bij kwalitatief onderzoek bevat het hoofdstuk ‘Methode’ de volgende onderdelen: •
• •
onderzoeksvragen Nadere toelichting op de onderzoeksvra(a)g(en), en specificatie van subvragen. Daarbij kan tevens de verantwoording van de keus van een kwalitatief type onderzoek worden gegeven, als dat niet gebeurt in onderzoeks- en analyseprocedure. operationalisatie Het gaat hierbij om de belangrijkste gehanteerde begrippen van het onderzoek. onderzoeksgroep, -materiaal en dataverwerving Verantwoord de keuze en selectie van materiaal en/of onderzoeksgroep alsmede details over de dataverwerving (documenten, opnames, interviewvragen, …). 20
•
analyseprocedure Beschrijf nauwkeurig hoe je bij de analyses te werk gegaan bent.
In het Analyse-hoofdstuk ga je als volgt te werk. Orden de paragrafen per subvraag en presenteer de analyseresultaten aan de hand van voorbeelden, die omstandig worden besproken. Bespreek en verantwoord vervolgens varianten op de ‘normale’ fenomenen en bespreek en verklaar ten slotte ‘tegenvoorbeelden’ in het licht van de ‘normale’ structuren die zijn geanalyseerd. Bij kwantitatief onderzoek gelden voor Methode en Resultaten iets andere afspraken. Het Methode-hoofdstuk bevat de volgende onderdelen, waarbij de volgorde enigszins variabel is: •
•
•
• •
•
•
onderzoeksvragen (en hypotheses) Noem alleen hypotheses als uit de literatuurbespreking naar voren is gekomen dat er verwachtingen gerechtvaardigd zijn ten aanzien van de antwoorden op de vragen. Als er hypothesen zijn, is het onderzoek toetsend van aard. In andere gevallen is het exploratief. onderzoeksdesign Typering en verantwoording van het type onderzoek: (1) experimenteel / veldexperimenteel / correlationeel, (2) in geval van een (veld)experimenteel onderzoek spreek je van dependent / independent group design. variabelen (1) Onafhankelijk, (2) afhankelijk en (3) controle-variabelen. De variabelen zijn afgeleid uit de ‘theoretische constructen’ die in de vraagstelling en de hypothesen worden gebruikt. Bij een correlationeel design kun je geen onderscheid maken tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Spreek dan alleen van ‘variabelen’. materiaal Verantwoord de keuze of constructie van het onderzoeksmateriaal dat je geanalyseerd en/of aan respondenten voorgelegd hebt (teksten, gesprekken, films, websites, …). operationalisaties In dit kader worden (1) de operationalisaties van de variabelen beschreven, en wordt (2) de externe en interne validiteit van de operationalisaties beargumenteerd. Het is denkbaar dat met het oog op adequate operationalisaties eerst een kwalitatief vooronderzoek moet plaatsvinden. Dat vooronderzoek dient dan ook als zodanig beschreven te worden. [respondenten] Bij respondentenonderzoek wordt hier beschreven en verantwoord waaruit de onderzoekspopulatie bestaat, en welke steekproef (hoe groot etc) daaruit op welke wijze is getrokken. werkwijze In deze paragraaf kunnen de concrete stappen worden beschreven die zijn gezet om de data te verwerven en in eerste instantie te bewerken. Bij respondentenonderzoek dient ook beschreven te worden welke taken er achtereenvolgens in een onderzoeksessie verricht zijn. Hierbij kunnen ook eventuele problemen of onregelmatigheden gerapporteerd worden (bijvoorbeeld respondenten die de sessie afbraken).
De resultaten van kwantitatief onderzoek worden volgt gepresenteerd. Maak per subvraag of hypothese geordende paragrafen, voorafgegaan door een inleidende paragraaf, waarin bijvoorbeeld de omvang van het uiteindelijk verworven databestand en de betrouwbaarheid van scoring worden beschreven. De data worden vervolgens zo overzichtelijk mogelijk gepresenteerd in tabellen en / of diagrammen (‘figuren’), die echter tekstueel worden ingeleid (zie paragraaf 2.3.6). 21
3
Adviesrapport
In een adviesrapport wordt verslag gedaan van toegepast onderzoek. De beoogde lezers zijn vaak opdrachtgevers de er vooral in geïnteresseerd zijn wat hun bedrijf of organisatie uit de resultaten van het onderzoek kan afleiden. Bij toegepast onderzoek vormt een praktijkvraag het uitgangspunt en de focus. Theorie en methodologische verantwoording verschuiven zoveel mogelijk naar de bijlagen en krijgt het advies de nadruk in de gekozen structuur. Het gegeven advies dient evengoed onderbouwd te zijn als de conclusies van een onderzoeksverslag; het moet uit de onderzoeksresultaten voortvloeien. De vraagstelling van een adviesrapport kan een van de bij onderzoeksverslagen genoemde vorm hebben (beschrijvend, verklarend of toetsend; zie onder 1 hierboven), maar kan zich ook direct op een beleidskwestie richten als adviserende vraagstelling, bijv.: (4) Adviserende vraagstellingen S Hoe moet het jaarverslag van bedrijf X ontworpen en gedistribueerd worden om een beter PR effect te bereiken? S Welke richtlijnen en procedures moet de gemeente X instellen om opbouw en beheer van websites binnen haar diensten in goede banen te leiden? S Maak een communicatieplan om de interne en externe doelgroepen van organisatie X voor te bereiden op en te involveren in verandering A Aangezien het lezerschap van een adviesrapport doorgaans niet uit collega's bestaat, maar eerder uit beleidsmakers of bestuurders, dien je technische uitweidingen en onnodige details zoveel mogelijk achterwege te laten of anders in bijlagen te presenteren. Tabel 3: Basisschema adviesrapport Onderdelen Titelblad Samenvatting* Inhoudsopgave 1. Inleiding (vraagstelling, motivatie voor vraagstelling, belang van het onderzoek) 2. Beschrijving probleem of case 3. Samenvatting van aanpak en resultaten 4. Conclusie en advies [Noten] Bijlagen: - [theorie en literatuuropgave,] - methode (opzet/werkwijze, materiaal, [proefpersonen,] operationalisatie) - analysedetails
nota bene (zie paragraaf 2.1) geen paginanummers geen paginanummers vanaf hier paginanummering; hoofdstukken en paragrafen nummeren (1., 1.1, 1.1.1, ...) eventueel in twee hoofdstukken eventueel in twee hoofdstukken niet of spaarzaam gebruiken pagina's doornummeren; gebruik voor verschillende bijlagen Romeinse cijfers (I, II,...)
* bij adviesrapporten ook wel “Management Summary” genoemd
22
INDEX marges, 3 methode (hoofdstuk), 19, 20, 21, 22 NederCom Spelling, 6, 16 noten, 3, 5, 18, 20, 22 omslag, 14 onderzoeksverslag, 19 online-bronnen, 11, 12 opmaak, 1, 2, 3 pagina lay-out marges, 3 papier, 14 paragrafen, 4, 5, 7, 8, 10, 18, 20, 21, 22 plagiaat, 7 Publication Manual, 10, 14 radioprogramma, 8 Renkema, J., 6, 7, 14 resultaten (hoofdstuk), 5, 16, 18, 19, 20, 21, 22 samenvatting, 3, 10, 18, 20, 22 Schriver, K., 1, 14 Spek, E. van der, 14, 17 spelling, 6, 10, 15, 16 standaardwerk, 3, 8 structuur (van verslagen), 4, 16, 17, 18, 22 tabellen, 5 televisieprogramma, 8 titelbeschrijving, 8, 10, 11 URL, 12 titelpagina, 2, 3, 8, 14 URL, 12 voet- en eindnoten, 3, 5 voorbeelden, 5, 8, 9, 11, 12, 13 voorwoord, 3, 18, 20 vraagstelling, 18, 19, 20, 21, 22 website, 12 werkstuk adviesrapport, 22 analyse (hoofdstuk), 19, 20 bijlagen, 3, 18, 19, 20, 22 conclusie en discussie (hoofdstuk), 18, 19, 20, 22 inleiding (hoofdstuk), 18, 20, 22 literatuurstudie, 18 methode (hoofdstuk), 19, 20, 21, 22 noten, 18, 20, 22 onderzoeksverslag, 19 resultaten (hoofdstuk), 5, 16, 18, 19, 20, 21, 22 samenvatting, 3, 10, 18, 20, 22 structuur (van verslagen), 4, 16, 17, 18, 22 voorwoord, 3, 18, 20 vraagstelling, 18, 19, 20, 21, 22 woordenboek, 6, 15 word (tekstverwerkingsprogramma), 1, 3, 4, 5, 6, 9 WWW-bronnen, 12
adviesrapport, 22 afkortingen, 4, 11 e.a., 8, 10 et al., 8, 10 alinea, 4 analyse (hoofdstuk), 19, 20 APA (American Psychological Association), 1, 10, 14 APA Publication Manual, 10, 14 auteur, 2, 5, 7, 8, 9, 10, 12 meer dan één, 8, 10 onbekend, 12 bibliografie titelbeschrijving, 8, 10, 11 URL, 12 bijlagen, 3, 18, 19, 20, 22 bronnen, 10 e-mail, 12 essay, 8 film, 13 online, 11, 12 radioprogramma, 8 secundair, 7 standaardwerk, 3, 8 televisieprogramma, 8 website, 12 bronvermeldingen, 7, 8, 9, 10 citaten, 4, 7, 9, 10 conclusie en discussie (hoofdstuk), 18, 19, 20, 22 cursiveren, 3 desk-research (literatuurstudie), 17 druk vermelden van, 2, 8, 14 editie vermelden van, 14 eindnoten, 3, 5 e-mail, 12 essay, 8 figuren, 5, 21 film, 13 haakjes, 4 hoofdletters, 10, 11 hoofdstukken, 1, 4, 5, 11, 17, 18, 20, 22 inbinden, 14 inleiding (hoofdstuk), 18, 20, 22 Internet, 11 interpunctie, 6, 10, 16 kleuren, 3 kop- en voetteksten, 3 leestekens (interpunctie), 6, 10, 16 literatuuropgave, 10, 13, 22 literatuurstudie, 18 Management Summary (samenvatting), 22
23