Verzorging van dieren
met het oog op meer verantwoorde wetenschap
© Novo Nordisk
RICHTLIJN 2010/63/EU BETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DIEREN DIE VOOR WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN WORDEN GEBRUIKT
KADER VOOR SCHOLING EN OPLEIDING MILIEU
Nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt Werkdocument inzake de uitwerking van een gemeenschappelijk kader voor scholing en opleiding ter uitvoering van de richtlijn - Ter vervanging van het consensusdocument van 18-19 september 2013 Brussel, 19-20 februari 2014 De Commissie heeft een deskundigenwerkgroep ingesteld met het oog op het uitwerken van een gemeenschappelijk Europees kader voor scholing en opleiding, teneinde te voldoen aan de vereisten gesteld in artikel 23 en 24 van Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt. Alle lidstaten en de voornaamste organisaties van belanghebbenden werden in de mogelijkheid gesteld deskundigen aan te stellen om aan de activiteiten deel te nemen. De deskundigenwerkgroep kwam samen op 22 en 23 februari 2012, 19 en 20 september 2012, en 3 en 4 juli 2013. De deskundigenwerkgroep had als opdracht een gemeenschappelijk kader uit te werken waardoor makkelijker kan worden voldaan aan de vereisten inzake vaardigheden van eenieder die betrokken is bij de verzorging en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden en inzake het vrij verkeer van werknemers. Het onderhavige document is opgesteld op grond van de bijeenkomsten van de deskundigenwerkgroep (met inbegrip van de werkzaamheden inzake projectevaluatie/beoordeling achteraf1 en inzake inspectie en handhaving2), van besprekingen met de lidstaten en van juridische opmerkingen vanuit de Commissie. Met uitzondering van bijlage V3 is het document goedgekeurd door de nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2010/63/EU, op hun bijeenkomst van 19-20 februari 2014.
Disclaimer: Wat volgt is bedoeld als leidraad en wil de lidstaten en anderen op wie Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt van toepassing is helpen een gemeenschappelijk inzicht te verkrijgen in de bepalingen van de richtlijn en de tenuitvoerlegging ervan bevorderen. Alle opmerkingen moeten worden gezien in het licht van de Richtlijn 2010/63/EU. Het document bevat een aantal suggesties over de manier waarop aan de vereisten van de richtlijn tegemoet kan worden gekomen. Dit document legt geen verplichtingen op die niet in de richtlijn zijn opgenomen. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een juridisch bindende interpretatie van het EU-recht geven.
1
http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/project_evaluation/nl.pdf http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf 3 De inhoud van de bijlage wordt volledig onderschreven. Omwille van kwesties inzake nationale bevoegdheden kan bijlage V, die gaat over de opleiding van inspecteurs door de nationale autoriteiten bevoegd voor Richtlijn 2010/63/EU, echter niet formeel worden goedgekeurd. 2
1
Inhoud Juridische achtergrond - Artikel 23 van de Richtlijn 2010/63/EU ............................................ 4 Doelstellingen en structuur van het kader voor scholing en opleiding ...................................... 4 Het educatieve proces krachtens Richtlijn 2010/63/EU ............................................................ 5 De voorschriften uit artikel 23, lid 2. ..................................................................................... 6 Het proces .............................................................................................................................. 7 Diploma's en getuigschriften voor functies (a), (b), (c) en (d) .................................................. 7 DEEL A Modulaire opleiding en leerresultaten ....................................................................................... 9 Kwaliteitscriteria voor een opleidingsmodule ....................................................................... 9 Gebruikte terminologie ........................................................................................................ 10 Soortspecifieke specialisatie ................................................................................................ 10 Vrijstelling van de modulaire opleiding voor functies (a), (b), (c) en (d) ............................ 11 Opleidingsmodules met de respectieve leerresultaten ......................................................... 12 Beoordeling van leerresultaten ................................................................................................ 12 Beoordelingscriteria / slaag/faalcriteria ............................................................................. 12 Mechanismen voor toezicht en beoordeling van bekwaamheid .............................................. 13 Kwaliteiten van een goede supervisor .................................................................................. 13 Het toezicht ........................................................................................................................... 13 Beoordeling van bekwaamheid ............................................................................................ 14 Evaluatie/handhaving van bekwaamheid ............................................................................. 15 Permanente bij- en nascholing ................................................................................................. 15 Documenteren van opleidingen en toezicht ............................................................................. 16 DEEL B Goedkeuring / accreditatie van opleidingen ............................................................................ 17 Hoe moet een opleiding worden goedgekeurd / geaccrediteerd? ........................................ 17 Informatiebehoeften voor de goedkeuring / accreditatie van een opleiding ........................ 18 Uitgangspunten van een procedé van goedkeuring / accreditatie ....................................... 19 Verantwoordelijkheden van diegenen die opleidingen goedkeuren / accrediteren ............. 19 Kader voor wederzijdse erkenning .......................................................................................... 19 Voorstel voor een EU-platform en informatieportaal inzake scholing en opleiding ........... 20
2
DEEL C Rollen, taken en opleiding voor functies bedoeld in de artikelen 24 en 25 ............................. 22 Persoon of personen verantwoordelijk voor het welzijn en de verzorging van de dieren – artikel 24, lid 1, onder a)...................................................................................................... 22 Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten – artikel 24, lid 1, onder b) .................................................................. 24 Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid – artikel 24, lid 1, onder c) ............... 26 Persoon of personen die projectevaluaties uitvoeren – artikel 38 ....................................... 29 Aangewezen dierenarts – artikel 25 ..................................................................................... 30 Gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding ......................................................... 33 Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor scholing .................................. 34 Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor opleiding................................. 35 Projectaanvragen en evaluaties voor het gebruik van dieren voor scholing en opleiding .. 35 De overgang van “opleiding” naar “werken onder toezicht” ............................................ 37 Bijlage I Modules en de bijbehorende leerresultaten ............................................................... 38 Deel 1: Modulaire structuur ................................................................................................ 38 Deel 2: Leerresultaten .......................................................................................................... 40 Deel 3: modules .................................................................................................................... 41 Deel 4: Leerresultaten, meetbare werkwoorden en kritisch denken .................................... 77 Bijlage II Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten .......................... 81 Bijlage III Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid ........................ 89 Bijlage IV Model opleidingsdossier ........................................................................................ 94 Bijlage V Aanbevelingen voor personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren ... 100 Persoon of personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren ............................... 100 module voor inspecteurs..................................................................................................... 103
3
Juridische achtergrond - Artikel 23 van de Richtlijn 2010/63/EU4 Bekwaamheid van het personeel 1. De lidstaten dragen er zorg voor dat elke fokker, leverancier en gebruiker ter plaatse over voldoende personeel beschikt. 2. De personeelsleden dienen voldoende geschoold en opgeleid te zijn voordat zij een van de volgende functies uitoefenen: (a) het uitvoeren van procedures op dieren; (b) het opzetten van projecten en procedures; (c) het verzorgen van dieren; of (d) het doden van dieren. Personen die de onder b) genoemde functies uitvoeren, moeten wetenschappelijk geschoold zijn in een richting die verband houdt met de verrichte werkzaamheden, en dienen over soortspecifieke kennis te beschikken. Personeelsleden die de onder a), c) of d) bedoelde functies uitoefenen, staan tijdens hun werk onder toezicht totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd. De lidstaten dragen er middels vergunning of anderszins zorg voor dat wordt voldaan aan de vereisten van dit lid. 3. De lidstaten maken op basis van de in bijlage V vermelde elementen de minimumeisen voor de in lid 2, vermelde functies bekend inzake scholing, opleiding alsmede de vereisten voor het verwerven, op peil houden en aantonen van de vereiste bekwaamheid. 4. Er kunnen op het niveau van de Unie niet-bindende richtsnoeren over de vereisten van lid 2 worden aangenomen, overeenkomstig de adviesprocedure bedoeld in artikel 56, lid 2.
Doelstellingen en structuur van het kader voor scholing en opleiding Om tegemoet te komen aan de behoefte aan harmonisering en een gemeenschappelijk kader om bekwaamheid te verzekeren en het vrij verkeer van werknemers te bevorderen, werden EU-richtsnoeren ontwikkeld. Er moet worden opgemerkt dat het resultaat gebaseerd is op algemene overeenstemming en niet bindend is. Het staat elke lidstaat vrij te bepalen of en hoe deze algemene richtsnoeren moeten worden geïmplementeerd. Overeenstemming op het niveau van de EU over algemene beginselen zal echter ook diegenen die opleidingen ontwikkelen helpen om te komen tot gemeenschappelijke en aanvaardbare standaarden. Dit moet dan weer leiden tot een groter aanbod in opleidingen, 4
http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX:32010L0063
4
wat tegemoet komt aan de doelstellingen inzake beschikbaarheid, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Het kader houdt rekening met de behoeften inzake opleiding, toezicht, bekwaamheidsbeoordeling en permanente opleiding van diegenen die procedures uitvoeren, dieren verzorgen en dieren doden en van diegenen die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van projecten en procedures. Het gemeenschappelijk kader voor scholing en opleiding bevordert en verzekert de bekwaamheid van allen die betrokken zijn bij het gebruiken, houden en fokken van dieren voor wetenschappelijke doeleinden, en bevordert het vrij verkeer van werknemers. Het opleidingskader moet aan de volgende doelstellingen voldoen en dient
flexibel; beschikbaar en toegankelijk; en betaalbaar te zijn en te voldoen aan overeengekomen kwaliteitsnormen.
Het educatieve proces krachtens Richtlijn 2010/63/EU Opleiding, supervisie en bekwaamheid kunnen op veel verschillende manieren worden aangepakt. Het is de bedoeling binnen de EU een kader uit te werken waardoor de bekwaamheid van de personen die dieren verzorgen of in procedures gebruiken wordt gegarandeerd en waardoor het vrij verkeer van werknemers binnen de EU wordt bevorderd. Het voorgestelde kader steunt op een modulaire opleidingsstructuur met de nadruk op leerresultaten. Bekwaamheid komt niet voort uit opleiding alleen. De benadering waarbij leerresultaten gepaard gaan met een passende beoordeling biedt zekerheid dat de cursist een voldoende inzicht heeft bereikt om te voldoen aan de opleidingscriteria. Meestal zal een periode van werken onder toezicht nodig zijn, om het inzicht te versterken en om te verzekeren dat het uitvoeren van de taken, functies en procedures voldoet aan de passende standaarden. Daarbij kan ingrijpen van de supervisor nodig zijn. Iemand mag pas zonder toezicht aan de slag indien hij of zij als bekwaam wordt beoordeeld. Tegen dan zou diegene die bekwaam wordt geacht een groter inzicht in de taken moeten hebben verkregen. Bekwaamheid moet geëvalueerd worden. De tijd die nodig is om individuele leerresultaten te behalen en om een modulaire opleiding te vervolledigen kan erg verschillen naargelang de persoon, de manier van aanleren en de beoordeling. 5
De duur van de periode van toezicht en de tijd die nodig is om de nodige bekwaamheid te verwerven zal ook verschillen, bijvoorbeeld omwille van het aantal keren dat de taak wordt uitgevoerd en de frequentie waarmee dat gebeurt, de technische complexiteit, en het talent van de persoon. Het is daarom niet wenselijk termijnen vast te stellen voor opleiding of voor werken onder toezicht. De initiële opleiding heeft als doel een basiskennis en/of -inzicht te doen verwerven, met dien verstande dat een meer grondige kennis en vaardigheid moet zijn ontwikkeld en moet kunnen worden aangetoond op het moment waarop de bekwaamheid wordt beoordeeld. Deze aanpak komt overeen met de praktijk: na het voltooien van een initiële opleidingsmodule wordt een student geacht een basisbegrip te hebben dat gedurende een periode van toezicht verder wordt ontwikkeld en verbeterd, zodat een veel grondiger inzicht in het gedane werk kan worden verwacht tegen het moment waarop de bekwaamheid is verworven. Dit onderscheid komt tot uiting in de verschillende standaarden die worden gehanteerd bij het beoordelen van het voltooien van een opleiding en van het verwerven van bekwaamheid. Opleiding moet worden beschouwd als een doorlopend proces dat begint bij een modulaire basisopleiding en verder gaat gedurende een periode van werken onder toezicht, tot de bekwaamheid is verworven. Bekwaamheid moet in stand worden gehouden door middel van permanente bij- en nascholing. De voorschriften uit artikel 23, lid 2. Artikel 23, lid 2, van Richtlijn 2010/63/EU bepaalt dat "De personeelsleden (...) voldoende geschoold en opgeleid (dienen) te zijn voordat zij een van de volgende functies uitoefenen" Indien een van de functies wordt uitgeoefend en het waarschijnlijk is dat angst, pijn, lijden of blijvende schade zullen worden veroorzaakt, dan moeten de relevante opleidingsmodules voltooid worden vooraleer het werken onder toezicht een aanvang neemt. Als dat niet het geval is, dan kan de cursist onder toezicht werken vooraleer de betreffende modules naar tevredenheid zijn voltooid. De verantwoordelijkheid voor het correct uitvoeren van de taken berust in alle gevallen bij de supervisor, tot het moment waarop de opleiding is voltooid en de vereiste bekwaamheid is aangetoond.
6
Het proces Op basis van wat voorafgaat wordt het volgende proces voorgesteld:
Om het gewenste resultaat inzake passende opleidingsstandaarden en vrij verkeer van personeel te bereiken moet de modulaire opleiding voldoende gedetailleerde leerdoelstellingen hebben, gecombineerd met overeengekomen beoordelingscriteria. Er moet controle zijn op de kwaliteitsbewaking van de opleiding. Er wordt een Europees platform voorgesteld waar informatie over scholing en opleiding kan worden uitgewisseld.
Diploma's en getuigschriften voor functies (a), (b), (c) en (d) De opleidingsmodules leggen de nadruk op bekwaamheid, voldoen aan overeengekomen kwaliteitscriteria en worden op een samenhangende wijze beoordeeld. Van wie slaagt voor de vereiste modules kan worden verondersteld dat hij of zij beschikt over het niveau van scholing en de rijpheid die voor de functie vereist is. Voor functies (a), (c) en (d) zijn geen specifieke opleidingskwalificaties nodig. Personen die verantwoordelijk zijn voor het opzetten van projecten en procedures zoals bedoeld in functie (b) zouden normaal gesproken over een universitaire of gelijkwaardige 7
graad in een passende wetenschappelijke discipline moeten beschikken. Dit is van belang om te verzekeren dat dergelijke personen passende ethische en wetenschappelijke beslissingen kunnen nemen en de drie V's doeltreffend in het ontwerp van projecten en procedures in de praktijk kunnen brengen. De erkenning van personen waarvan vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 2010/63/EU erkend werd dat zij in staat zijn de taken bedoeld in artikel 23 uit te oefenen, kan worden behouden. Er moet worden op gewezen dat artikel 40, lid 2, onder b), geen opleidingsvereisten stelt in hoofde van diegenen die verantwoordelijk zijn voor de algemene uitvoering van het project. Zowel om wetenschappelijke redenen als om redenen van welzijn, en om de naleving te verzekeren, is het echter belangrijk dat deze personen begrijpen wat de rol inhoudt en dat zij voldoende kennis hebben inzake het houden en het gebruik van dieren om de rol afdoend te vervullen.
8
DEEL A Modulaire opleiding en leerresultaten De aanpak waarbij wordt gekozen voor een modulaire opleidingsstructuur en voor leerresultaten is flexibel. Leerresultaten gaan over prestaties in plaats van processen en helpen de vaardigheden en kennis te definiëren die de deelnemers aan de module moeten hebben op het moment dat de leerresultaten worden beoordeeld. Leerresultaten beschrijven in duidelijke bewoordingen de specifieke opzet van het opleidingsprogramma of de module. Ze beschrijven wat een student aan het einde van die module moet weten, moet begrijpen of moet kunnen doen. Zij beschrijven geen syllabus of lijst met te behandelen onderwerpen. Het staat aanbieders van opleidingen vrij zelf de inhoud van de opleiding, de gebruikte materialen en de methodes te bepalen, om zo per module de leerresultaten te bereiken op een manier die aangepast is aan hun eigen nationale, lokale, institutionele, individuele of collectieve vereisten. Er moet worden opgemerkt dat het verwerven van praktische leerresultaten anders kan verlopen dan het verwerven van leerresultaten die gebaseerd zijn op theorie of kennis. De beoordeling van leerresultaten inzake praktische vaardigheden moet garanderen dat de cursist een voldoende vaardigheidsniveau heeft om te kunnen werken onder toezicht, zonder dat dit een verhoogd risico op het vlak van het dierenwelzijn met zich mee brengt. De vakkundigheid wordt verder ontwikkeld tijdens het werken onder toezicht. De duur van de periode van werken onder toezicht en de intensiteit van het toezicht zullen echter verschillen, onder andere naargelang de complexiteit van de taak, de frequentie waarmee ze wordt uitgevoerd en de ervaring van de cursist. Indien er geen risico bestaat dat pijn, lijden, angst of blijvende schade bij de dieren wordt veroorzaakt kan de cursist onder toezicht werken vooraleer de leerresultaten zijn bereikt. In alle andere gevallen echter moeten, vooraleer onder toezicht kan worden gewerkt, de leerresultaten worden bereikt in overeenstemming met de overeengekomen slaagcriteria. Het gebruik van leerresultaten zou ertoe moeten leiden dat het onderwerp voldoende goed begrepen wordt om te verzekeren dat er tijdens het werken onder toezicht geen onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade worden veroorzaakt. Kwaliteitscriteria voor een opleidingsmodule
Voldoende gedetailleerde leerresultaten -
Theoretische kennis die moet worden verworven
-
Praktische vaardigheden die moeten worden verkregen
Omschreven beoordeling
Slaagdcriteria
9
Gebruikte terminologie De opleiding moet een modulaire structuur hebben. De modules worden ingedeeld in verschillende categorieën, waaronder
modules die verplicht zijn voor alle functies zoals opgesomd in artikel 23, lid 2 (met inbegrip van de module inzake nationale wetgeving);
modules die alleen vereist voor een of meerdere specifieke functies;
aanvullende modules voor het aanleren van gespecialiseerde vaardigheden en permanente vorming (bv. module chirurgie).
Functie
= een van de vier functies bedoeld in artikel 23, lid 25
Taak
= nader omschreven taak, zoals in artikel 24 (verantwoordelijk voor welzijn, verzorging enz.), artikel 25 (aangewezen dierenarts) en artikel 38 (projectevaluatie)
Kernmodule
= een module die verplicht is voor alle functies en dezelfde leerresultaten heeft
Functiespecifieke (vereiste) module = een module die verplicht is voor een of meerdere specifieke functies Taakspecifieke module = een aanbevolen module, bedoeld om medewerkers in staat te stellen specifieke taken uit te voeren Nationale module
= omvat informatie over nationale of regionale omzettingswetgeving en andere wetgeving van toepassing op het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden (bv. vervoer, CITES, afval, GM)
Opleiding
= een programma met een of meer Modules, ontworpen om te voldoen aan de opleidingsbehoeften van personen die in de richtlijn worden vermeld
Soortspecifieke specialisatie Sommige opleidingsmodules gaan specifiek over een enkele soort of een groep van soorten. De initiële opleidingsmodule voor een soort of een groep van soorten moet ten volle worden afgewerkt. Het uitbouwen van vaardigheden met betrekking tot andere soorten binnen dezelfde module vereist dat wordt aangetoond dat de leerresultaten voor de nieuwe soort worden gehaald. 5
(a) het uitvoeren van procedures op dieren; (b) het opzetten van projecten en procedures; (c) het verzorgen van dieren; of (d) het doden van dieren.
10
Het kan zijn dat het niet nodig is om alle elementen van de initiële opleidingsmodule voor de nieuwe soort te herhalen, als er elementen zijn die al eerder aan de orde zijn geweest. Vrijstelling van de modulaire opleiding voor functies (a), (b), (c) en (d) Het kan geoorloofd zijn vrijstelling van modulaire opleiding toe te staan, afhankelijk van de informatie die verstrekt wordt over de voorafgaande opleiding en ervaring. De principes op grond waarvan dergelijke vrijstellingen worden toegestaan moeten duidelijk en voor iedereen beschikbaar zijn. Vrijstellingen voor opleidingen kunnen worden verleend door de bevoegde autoriteit. Indien de bevoegde autoriteit duidelijke criteria ter beschikking heeft gesteld kunnen vrijstellingen ook worden verleend op het niveau van de inrichting (door de persoon die verantwoordelijk is voor de opleiding op grond van artikel 24, lid 1, onder c)). Dergelijke vrijstellingen moeten worden geregistreerd en ter inspectie aan de bevoegde autoriteit ter beschikking worden gesteld. Het verdient aanbeveling de opleiding en bekwaamheid van elke nieuwe medewerker te evalueren vooraleer de persoon in kwestie zonder toezicht aan de slag gaat, ongeacht het gevolgde opleidingstraject. Om de mobiliteit van werknemers te vergemakkelijken is, minstens binnen de EU, een zekere vorm van wederzijdse erkenning van erkende opleidingen nodig. Vrijstellingsprincipes Voor functies a tot en met d moet bestaande beroepservaring of passende scholing worden erkend (“Grandfathering in”). Dat betekent dat, voor personen die reeds opgeleid zijn voor en ervaring hebben verworven in hun werkgebied, er geen bijkomende opleiding vereist is (tenzij de persoon in kwestie zich wenst te ontwikkelen op nieuwe gebieden, zoals bijvoorbeeld nieuwe soorten). De vereiste om bekwaamheid in stand te houden en passende permanente bij- en nascholing te volgen blijft echter bestaan. Personen die al geruime tijd geen dieren hebben gehouden of gebruikt voor wetenschappelijke procedures (en in ieder geval indien dit al langer dan vijf jaar geleden is) dienen met succes een passende opleiding te voltooien voordat zij dit werk kunnen hervatten. Er dienen geen uitzonderingen te worden toegestaan op de vereiste om opgeleid te worden in de wetgeving van de lidstaat; in de regel moet de opleidingsmodule wetgeving worden voltooid. In uitzonderlijke omstandigheden waar de inbreng van een specialist in een specifieke procedure nodig is en waarbij deze persoon geen formele verantwoordelijkheid draagt voor het welzijn en de verzorging van de dieren en werkt onder toezicht van ervaren verzorgers, kan echter een inleiding tot de wetgeving (in het bijzonder inzake de rol en verantwoordelijkheden van de persoon) als voldoende worden beschouwd.
11
Een aanvraag tot vrijstelling moet informatie bevatten over alle relevante opleidingen en voorafgaande ervaring, zodat deze kunnen worden vergeleken met de opleidingvereisten van de lidstaat. De lidstaat moet informatie over standaard vrijstellingscriteria opstellen en bekendmaken. Opleidingsmodules met de respectieve leerresultaten Bijlage I bevat uitgewerkte opleidingsmodules voor alle kernmodules en functiespecifieke (vereiste) modules. Bovendien worden een aantal taakspecifieke en andere aanvullende modules beschreven om het ontwikkelen van passende opleidingen te ondersteunen.
Beoordeling van leerresultaten Omdat leerresultaten op verschillende manieren kunnen worden beoordeeld is het niet nuttig voor elke module slaag/faalcriteria en beoordelingscriteria vast te leggen. Beoordelingscriteria moeten daarom worden ontwikkeld door de aanbieder van de opleiding, voor elk leerresultaat binnen elke in de voorgestelde opleiding opgenomen module. Hoewel individuele leerprestaties op verschillende manieren kunnen worden geëvalueerd (aan de hand van meerkeuzevragen, schriftelijke of mondelinge examens, online examens of praktische proeven), moet bij het opstellen van de beoordelingscriteria toch aandacht worden besteed aan enkele overwegingen: Beoordelingscriteria / slaag/faalcriteria moeten •
objectief en transparant zijn;
•
begrijpelijk en duidelijk zijn, zonder dubbelzinnigheid;
•
duidelijke slaag/faalcriteria bevatten;
•
leiden tot betrouwbare resultaten;
•
garanderen dat studenten voldoende inzicht in het onderwerp hebben verworven om te kunnen werken onder toezicht zonder daarbij onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade te veroorzaken;
•
in voorkomend geval de essentiële onderdelen beschrijven waarop geen onvoldoende mag worden gehaald.
Op de beoordeling moet passend en waakzaam worden toegezien. Op grond van de leerresultaten moet worden bepaald of het volgen van lessen verplicht is. Voor bepaalde onderdelen kan de aanwezigheid vereist zijn. 12
Bij de beoordeling moeten methoden worden gebruikt die beschikbaar en economisch haalbaar zijn. Er moet worden nagedacht of het aantal keren waarop kan worden gepoogd de passende standaarden te halen, moet worden beperkt. Bijlage II bevat voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten.
Mechanismen voor toezicht en beoordeling van bekwaamheid Met het voltooien van een opleiding en het behalen van leerresultaten worden belangrijke stappen gezet. Deze moeten echter worden gevolgd door een periode van passend toezicht, totdat de vereiste bekwaamheid is verworven (tenzij de bekwaamheid voldoende is verworven en als zodanig is beoordeeld tijdens de opleiding). Pas dan kan het initiële leerproces als afgerond worden beschouwd. Goed toezicht kan leerresultaten bekrachtigen en versterken. Ontoereikend toezicht daarentegen kan negatieve gevolgen hebben en kan soms leiden tot de voortzetting en verspreiding van verouderde of slechte praktijken. Kwaliteiten van een goede supervisor Het is van cruciaal belang de juiste personen als supervisor aan te duiden. Praktijkopleiding en toezicht moeten worden toevertrouwd aan iemand die onder meer:
beschikt over een passende en actuele kennis en deskundig en bekwaam is inzake de procedures over voldoende anciënniteit beschikt om respect af te dwingen en door kennis en ervaring gezaghebbend te zijn in staat is vaardigheden en kennis aan anderen over te brengen (vereiste didactische vaardigheden) begrijpt waarom opleiding en toezicht belangrijk zijn over goede sociale vaardigheden beschikt toegewijd is niet enkel de letter van de wet, maar ook de betekenis ervan, toe te passen
Voor complexe procedures is wellicht meer dan een supervisor vereist, bijvoorbeeld wanneer vaardigheden nodig zijn zowel op het vlak van chirurgie als van anesthesie. Het toezicht Elke fokker, leverancier of gebruiker moet zorgen voor een solide kader waarbinnen opleidingen en toezicht plaats kunnen vinden, met duidelijke standaarden voor bekwaamheid in kennisvaardigheden en praktische vaardigheden. Het is van essentieel belang dat deze processen samenhangend zijn. 13
Elke cursist moet:
een formeel opleidingsplan hebben waarin diens persoonlijke doelstellingen en de benodigde praktische en kennisgebaseerde vaardigheden staan beschreven; een duidelijk beeld hebben van de criteria voor bekwaamheid in elke vaardigheid; beschikken over documenten inzake opleiding en bekwaamheid; deelnemen aan regelmatige evaluaties van de opleiding, de bekwaamheid en het persoonlijke ontwikkelingsplan.
De ontwikkeling van de cursist moet duidelijk worden gedocumenteerd, waarbij vooruitgang wordt beschreven in een opleidingsdossier. Ook moet het niveau van toezicht terug te vinden zijn in dit opleidingsdossier. Inzake het niveau van toezicht kunnen vijf niveaus worden onderscheiden: 4 - De supervisor is aanwezig wanneer de procedure plaatsvindt, om rechtstreeks toe te zien en advies te verlenen 3 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan snel ingrijpen indien nodig (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de procedure) 2 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en is in staat ze indien nodig bij te wonen en advies te verlenen (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de inrichting) 1 - De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan indien nodig gecontacteerd worden om advies te verlenen (bv. telefonisch) 0 - Er is geen toezicht vereist De Vereniging voor proefdiergeneeskundige (Laboratory Animal Science Association) in het Verenigd Koninkrijk ontwikkelde grondbeginselen voor de eisen inzake toezicht op personen die procedures uitvoeren (“personal licence holders”). Deze zijn te vinden op: http://www.lasa.co.uk/LASA_GP_Supervision_&_Competence_2013_final.pdf Beoordeling van bekwaamheid Idealiter wordt bekwaamheid beoordeeld door iemand anders dan degene die de opleiding heeft gegeven. Dit kan echter problematisch zijn in kleine inrichtingen en waar het gaat om erg gespecialiseerde vaardigheden. Cursisten moeten kennis hebben van de standaarden en de slaag/faalcriteria die op hun beoordeling van toepassing zijn. Het beoordelen van bekwaamheid vindt het beste plaats in de normale werkomgeving van de cursist. Om de praktische bekwaamheid na te gaan moet de beoordelaar de cursist observeren bij en beoordelen op het uitvoeren van de procedures. Het is ook belangrijk dat elke inrichting over een mechanisme beschikt dat garandeert dat onbekwaamheid of slechte praktijken worden opgemerkt en gerapporteerd, zodat de nodige correctieve maatregelen kunnen worden genomen. Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid zijn opgenomen in bijlage III. 14
Evaluatie/op peil houden van bekwaamheid Dit moet worden beschouwd als een continu proces. Daarbij moet er binnen de inrichting een zeker toezicht worden uitgeoefend om ervoor te zorgen dat er aanvaardbare normen worden gehandhaafd. Indien procedures slechts sporadisch of zelden worden uitgevoerd, of personen een procedure al geruime tijd niet meer hebben uitgevoerd, dan moet overwogen worden of aanvullend toezicht moet worden georganiseerd. Evenzo moet de bekwaamheid opnieuw worden geëvalueerd indien er problemen worden ontdekt of indien er een nieuwe of gewijzigde procedure wordt ingevoerd.
Permanente bij- en nascholing Voldoen aan de voorschriften van de artikelen 23 en 24 met betrekking tot permanente opleiding en het op peil houden van bekwaamheid Artikel 23, lid 3, schrijft voor dat personeel door verdere opleiding de vereiste bekwaamheid op peil houdt (permanente bij- en nascholing). De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de persoon die op grond van artikel 24, lid 1, onder c), verantwoordelijk is voor de opleiding. Deze vereiste beoogt te waarborgen dat iedereen die betrokkenen is bij het gebruik en de verzorging van dieren vakbekwaam blijft en op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen in het vakgebied. FELASA6 heeft richtsnoeren voorgesteld voor de permanente scholing van allen die betrokken zijn bij de verzorging en het gebruik van dieren voor experimenten voor wetenschappelijke doeleinden. Het systeem is gebaseerd op de toekenning van studiepunten, waarvan 50% moet worden gehaald door deelname aan goedgekeurde activiteiten die getoetst zijn door een beroepsorganisatie. De overige 50% kan worden gehaald door deelname aan activiteiten die zijn erkend door de werkgever. Meer informatie staat op de website: http://www.felasa.eu/recommendations/guidelines/guidelines-for-continuingeducation-for-persons-involved-in-animal-experime/). Los van de methode die er wordt gebruikt is het belangrijk dat de opleiding wederzijds wordt erkend en dat documenten kunnen worden overgedragen. Het is verder van essentieel belang dat ten minste een deel van de permanente bij- en nascholing rechtstreeks relevant is voor het gebied van (proef)diergeneeskundige.
6
Europese Federatie van Verenigingen voor Proefdierkunde (Federation of European Laboratory Animal Science Associations)
15
Documenteren van opleidingen en toezicht Om de overdracht van vaardigheden in de hele EU mogelijk te maken moeten opleidingsdocumenten melding maken van het opleidingsniveau en het niveau van bekwaamheid. Momenteel is er geen eenduidigheid in het soort van documenten dat wordt bijgehouden, noch in de controle die op het niveau van de inrichting of het individu wordt uitgeoefend op het bijhouden van documenten. Zowel de cultuur binnen een inrichting als de nalevingsgeschiedenis hebben een invloed op de manier waarop documenten worden bijgehouden. In inrichtingen met goede laboratoriumpraktijken wordt de opleiding doorgaans goed gedocumenteerd en zullen er weinig of geen aanpassingen nodig zijn. Nauwkeurige gegevens zijn een essentieel onderdeel van elk opleidingsprogramma; zij moeten de professionele scholing en relevante vaardigheden beschrijven die werd gevolgd of zijn verworven voorafgaand aan de huidige tewerkstelling. Er moeten gegevens worden bijgehouden tot op het niveau van de procedure en de specifieke soort. De documentatie moet aangeven welk niveau van toezicht vereist is, welke initiële bekwaamheid is verworven, en in hoeverre de persoon in kwestie bekwaam is anderen op te leiden en er toezicht op te houden. Een gemeenschappelijke aanpak bij het documenteren van opleidingen en verworven bekwaamheden zal het mobiliteit van werknemers bevorderen. Bijlage IV bevat een voorbeeld van een gemeenschappelijk documentsjabloon.
16
DEEL B Goedkeuring / accreditatie van opleidingen Om het vertrouwen in de kwaliteit van de geleverde opleidingen en beoordelingen te verzekeren dient er een systeem van goedkeuring / accreditatie van opleidingen te bestaan. Opleidingen kunnen een of meerdere modules omvatten. Verklarende woordenlijst Kwaliteitsborging Het op peil houden van een gewenst kwaliteitsniveau inzake een product of dienst – dit zou moeten worden georganiseerd door de aanbieders van de modules en zal, waar van toepassing, deel uitmaken van een accreditatieproces. Accreditatie Het proces waarbij een certificering geloofwaardigheid wordt toegekend.
van
bekwaamheid,
autoriteit
of
Wederzijdse erkenning Overeenkomst tussen twee instanties (bv. de bevoegde autoriteiten van lidstaten) om elkaars processen of programma's te erkennen. Wederzijdse erkenning kan plaatsvinden tussen instellingen van hoger onderwijs, kwaliteitsorganisaties of accreditatie-instellingen of beroepsorganisaties. Voordelen van een systeem van goedkeuring / accreditatie voor opleidingen 1. Vergemakkelijkt het vrij verkeer van personeel; 2. Verhoogt het dierenwelzijn; 3. Verbetert de kwaliteit van de wetenschappelijke resultaten waarbij levende dieren worden gebruikt. Hoe moet een opleiding worden goedgekeurd / geaccrediteerd? Accreditatie is een onafgebroken tweerichtingsproces dat steunt op een goede communicatie tussen alle partijen. Het accreditatieproces moet het volgende behelzen:
schriftelijke aanvragen; besprekingen tussen de aanbieders van de opleiding en de beoordelaars; bezoek aan de opleiding; een evaluatie van de accreditatie / goedkeuring, minstens om de vijf jaar en telkens wanneer belangrijke wijzigingen worden voorgesteld in de inhoud, de beoordeling of de manier waarop de opleiding wordt verstrekt; de garantie dat de opleiding wordt verstrekt overeenkomstig de overeengekomen normen. 17
Informatiebehoeften voor de goedkeuring / accreditatie van een opleiding Bij elk proces voor de goedkeuring / accreditatie moet het de aanbieders duidelijk zijn welke informatie zij moeten leveren over de inhoud van de opleiding, de manier waarop deze wordt geleverd en de beoordeling. Er moet de juiste expertise beschikbaar zijn om de aangebrachte informatie te beoordelen. De informatie moet onder andere betrekking hebben op
de aanvrager en de instelling de opleiders en hun kwalificaties/ervaring de volledige inhoud van de syllabus voor de module(s) en de bijbehorende leerresultaten het cursusmateriaal en de manier waarop zal worden onderwezen, met inbegrip van hand-outs, aanbevolen lectuur en praktische of theoretische educatieve hulpmiddelen de manier waarop de praktische onderdelen (indien deze zijn inbegrepen) worden onderwezen en beoordeeld het gebruik (en verantwoording voor het gebruik) van levende dieren de beschrijving van de lokalen waar de opleiding plaatsvindt het tijdschema en het soort onderwijs per sessie de communicatie met studenten de methodes die zullen worden gebruikt bij onderwijs op afstand, en hoe daarbij de onafhankelijkheid van beoordelingen wordt gegarandeerd de verhouding van het aantal cursisten ten opzichte van het aantal docenten, zowel voor wat betreft de praktische als de theoretische onderdelen (voor praktische opleidingen wordt een maximale ratio van één op vier aanbevolen) de wenselijkheid dat de beoordeling niet door de opleider wordt uitgevoerd (of duidelijk onderscheid tussen opleiding en beoordeling) de manier waarop de opleiding zal worden geëvalueerd: toetsing, feedback de manier waarop de succesvolle voltooiing wordt beoordeeld: methodes, slaag/faalcriteria, essentiële onderdelen waarop geen onvoldoende mag worden gehaald het certificaat - bij voorkeur in twee talen (de moedertaal met een Engelstalige bijlage, om het vrij verkeer te vergemakkelijken); het certificaat moet basisinformatie bevatten over de inhoud van de cursus de door de aanbieder van de module bijgehouden documenten inzake deelnemers, slagen/niet-slagen en feedback bij de aanvraag is een teveel aan informatie beter dan te weinig, maar de goedkeurende / accrediterende instantie kan altijd ontbrekende gegevens opvragen door middel van een informatieaanvraagformulier eventuele aanwezigheidsvereisten (wat toelaat de houding van de studenten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een discussie over ethiek, beter te beoordelen) minimaal twee opleidingen die moeten worden gehouden voorafgaand aan de goedkeuring / accreditatie (merk op: er moeten voorzieningen worden getroffen voor de deelnemers voor het geval dat een opleiding niet aan de normen blijkt te voldoen) niet-gepubliceerde maar door de accreditatie-instantie bij te houden gegevens met betrekking tot aanwezigheid, slagen/niet-slagen en frequentie van de opleiding; 18
feedback moet op verzoek ter beschikking worden gesteld van de bevoegde autoriteiten Een goedkeurings- of accreditatieprocedure dient 1. niet afhankelijk zijn van de leverancier of organisatie die de opleiding aanbiedt; 2. proportioneel en betaalbaar zijn; 3. houdbare en samenhangende normen hanteren; 4. het vertrouwen van cursisten, opleiders en lidstaten te versterken; 5. door deskundige beoordelaars uitgevoerd te worden. Verantwoordelijkheden van diegenen die opleidingen goedkeuren / accrediteren De voornaamste verantwoordelijkheden van goedkeurings- en accreditatie-instanties bestaan erin:
advies en informatie te verstrekken aan geïnteresseerde aanbieders van opleidingen; opleidingen die voldoen aan de overeengekomen kwaliteitscriteria goed te keuren / te erkennen; te zorgen voor de consistentie van de inhoud en de resultaten tussen de modules; te zorgen voor overeenstemming met bekendgemaakte doelstellingen en procedures inzake het leveren van opleiding en de beoordeling van de vastgelegde leerresultaten; de mechanismen voor het toezicht op een geslaagde opleiding en beoordeling toe te passen en te evalueren.
Kader voor wederzijdse erkenning Beginselen voor een kader voor wederzijdse goedkeuring / accreditatie moeten de grondslag vormen voor de wederzijdse erkenning van opleidingen die elders hebben plaatsgevonden. Binnen de EU worden opleidingen op verschillende manieren goedgekeurd. Deze goedkeuring gebeurt niet altijd onder auspiciën van de autoriteiten van de lidstaten, en er bestaat geen gemeenschappelijk systeem om de “goedkeuring” van een lidstaat verkrijgen. Om te voldoen aan de voorschriften van artikel 23 moeten lidstaten ervoor zorgen dat personeel naar behoren is opgeleid. Het is dus nodig dat lidstaten kunnen aangeven dat een opleiding voldoet – of die nu lokaal, regionaal, nationaal of internationaal is georganiseerd. Er moet vertrouwen zijn in de opleidingsnormen en de leerresultaten. Om tot wederzijdse erkenning tussen lidstaten te komen moeten het vertrouwen worden opgebouwd en de communicatie worden verbeterd. 19
Het is wenselijk dat er een forum voor de uitwisseling van informatie en een centrale databank inzake het bestaan en de inhoud van opleidingen komen, en dat er mechanismen en middelen worden voorzien om ervoor te zorgen dat de informatie bijgewerkt blijft. Elke opleiding, ook deze die binnen een inrichting wordt georganiseerd, moet gepaard gaan met een vorm van onafhankelijk toezicht/goedkeuring. Het systeem dat de wederzijdse erkenning en de kwaliteit van de opleiding op het niveau van de EU stimuleert moet kosteneffectief zijn en minimale administratieve lasten met zich meebrengen. Omdat er voor dit doel geen specifieke financiering beschikbaar is moeten de potentiële voordelen voldoende aantrekkelijk zijn om financiering door de lidstaten en door gebruikers aan te trekken. De Europese Commissie kan deze taak niet coördineren omdat die buiten haar bevoegdheid valt. Zij kan echter wel bevorderen, bijvoorbeeld door het organiseren van deskundigenwerkgroepen aangaande specifieke onderwerpen in verband met de tenuitvoerlegging van de voorschriften van de richtlijn en door het publiceren van informatie over scholing en opleiding op haar website. Voorstel voor een EU-platform en informatieportaal inzake scholing en opleiding Er moet een EU-platform worden ingesteld voor het modulaire opleidingskader om de uitwisseling van informatie en de communicatie mogelijk te maken tussen:
goedkeurings- en accreditatie-instanties, aanbieders van opleidingen, autoriteiten van de lidstaten.
Dit EU-platform zou zijn werkzaamheden elektronisch uitvoeren en 2 tot 3 keer per jaar samen komen met behulp van audio- en videoconferencing. Het moet evenwichtig worden samengesteld uit vertegenwoordigers van lidstaten, goedkeurings- en accreditatie-instanties en aanbieders van opleidingen. Het EU-platform zou als doel hebben: 1. criteria vast te stellen voor goedkeurings- en accreditatie-instanties; 2. goedkeurings- en accreditatie-instanties te erkennen en een lijst bij te houden van zulke instanties en van opleidingen; 3. criteria voor modules bij te houden en indien nodig te ontwikkelen; 4. informatie te delen over normen voor toezicht en beoordeling; 5. informatie te delen over normen en modellen voor registratie van opleiding en beoordeling; 6. contactgegevens voor samenwerking te verstrekken. Dit is geen volledige lijst. Er moet overeenstemming worden bereikt over de specifieke doelstelling(en) en functies van het EU-platform. Er zou geen belangenconflict mogen bestaan, noch zou enig lid van het EU-platform directe controle uit mogen oefenen. Het platform is enkel bedoeld om te dienen als instrument voor het delen van informatie en van beste praktijken en voor het ontwikkelen van inzicht in de 20
opleiding en scholing in elke lidstaat, om op die manier vertrouwen op te bouwen en de wederzijdse erkenning van opleidingen te bevorderen. Voor het bovenstaande zullen voorvechters nodig zijn die dit vooruit helpen en die een beschrijving van de opdracht voor het informatieportaal voorbereiden. Het is niet de bedoeling van dit EU-platform om meer bureaucratie te veroorzaken of om de processen en mechanismen van goedkeuring of accreditatie op een of andere manier te controleren, noch om aan enige deelnemende persoon of organisatie een oneerlijk voordeel te verstrekken. Het is er enkel om te faciliteren en te informeren. De doelstellingen zijn
doorheen de EU wederzijds vertrouwen inzake de opleidingsmechanismen in de lidstaten te bewerkstelligen en er op verder te bouwen; de doelstelling van vrij verkeer van personeel werkelijkheid te maken; opleidingsmiddelen te delen; modules indien nodig te herbekijken en het eens te worden over nieuwe modules en een contactpunt met informatie over opleidingen te zijn voor cursisten en aanbieders van opleidingen.
Dit zal een voortdurend proces zijn.
21
DEEL C Rollen, taken en opleiding voor functies bedoeld in de artikelen 24 en 25 Er zijn bijkomende richtsnoeren opgesteld om diegenen die de functies zoals beschreven in de artikelen 24 en 25 uitoefenen bij te staan een rol beter te begrijpen en om suggesties te geven voor de opleiding van deze personen. Bovendien wordt voor elk van deze functies een gewenst profiel voorgesteld, met als doel nader te illustreren wat nodig is voor de rol. Er wordt echter onderkend dat prioriteiten anders kunnen liggen, afhankelijk van de noden van de specifieke inrichting. Evenzo kunnen de onderwijsloopbaan, eerder gevolgde opleidingen en werkervaring van een persoon al dan niet gedeeltelijke vrijstellingen van de aanbevolen opleiding rechtvaardigen. Zo bijvoorbeeld zou de persoon die verantwoordelijk is voor het welzijn en de verzorging van de dieren vrijgesteld kunnen worden van module 23 indien informatie wordt aangereikt over passende voorafgaande opleiding of kwalificaties, bijvoorbeeld inzake landbouwdieren of dieren die in het water leven. Persoon of personen verantwoordelijk voor het welzijn en de verzorging van de dieren – artikel 24, lid 1, onder a) Vaak zal deze rol worden vervuld door een ervaren verzorger of dierentechnicus, al kan het ook zijn dat de aangewezen dierenarts deze rol op zich neemt. Er kunnen een of meer personen worden aangeduid, elk met duidelijk afgebakende verantwoordelijkheden. De persoon moet onafhankelijk advies kunnen geven over het welzijn en de verzorging van alle dieren die binnen de inrichting worden gehouden, om het lijden te beperken en het welzijn van de dieren die in de inrichting worden gefokt, gehouden of gebruikt te optimaliseren. Van de persoon wordt verwacht dat hij of zij van dag tot dag actief betrokken is bij de bescherming van het dierenwelzijn binnen de inrichting. Hij of zij moet de leidinggevende verantwoordelijkheid hebben die toelaat een hoog niveau van dierhouderij en verzorging te bereiken en te handhaven en de normen uit bijlage III bij de richtlijn na te leven. Hij of zij moet een zorgcultuur voorstaan bij zowel de verzorgers als het wetenschappelijk personeel. Institutionele steun en structuur zijn vereist, in het bijzonder wanneer het advies van deze persoon wordt aangevochten. De persoon moet pro-actief zijn en indien nodig samenwerken met de aangewezen dierenarts om het uitvoeren van verfijningen in dierhouderij, verzorging en gebruik te promoten en actief bij te dragen aan het werk van de instantie voor dierenwelzijn. Hij of zij kan een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de kwaliteit van de wetenschappelijke resultaten. Voor deze rol is een (Engelse) acroniem – ICARE - Institutional Care and Animal welfare REsponsible (person). 22
De belangrijkste taken zijn:
het instellen van een overkoepelend systeem voor continue verzorging van de dieren; o ervoor zorgen dat dieren dagelijks worden gecontroleerd; o een informatie-beslissingsketen vaststellen en aan alle betrokken personeelsleden bekendmaken; o ervoor zorgen dat de nodige deskundigheid beschikbaar is om afwijkingen in de normale gezondheid en het normale gedrag van dieren te herkennen;
informatie geven aan de instantie voor dierenwelzijn, met inbegrip van advies over het verfijnen van procedures en over andere aspecten die een invloed hebben op de volledige levensloop van de dieren;
het ontwikkelen van een goede verstandhouding en partnerschap met de aangewezen dierenarts;
het ontwikkelen en in stand houden van een hoog niveau van dierhouderij en verzorging, die past bij de diersoort in kwestie; o ervoor zorgen dat aan de noden inzake dierhouderij en dierenwelzijn van de soorten die in de inrichting worden gehouden, wordt voldaan; o zorgen voor de juiste kooien of huisvesting gelet op de grootte van de groep, voor optimale omgevingsomstandigheden met inbegrip van mogelijkheden voor verrijking, en ervoor zorgen dat aan de voedingsbehoeften wordt voldaan; o ervoor zorgen dat aan de fysiologische en biologische behoeften van de soort is tegemoet is gekomen;
het voorstaan van de beginselen van een zorgcultuur bij het personeel op alle niveaus.
Voorgesteld profiel De persoon moet beschikken over “persoonlijke autoriteit” op grond van achtergrond, ervaring, kennis en vertrouwen; o in staat zijn “op gelijke voet” te praten met de wetenschappers, om te verzekeren dat de kwesties inzake dierenwelzijn begrepen worden en er aandacht aan wordt besteed;
beschikken over communicatieve en diplomatieke vaardigheden; o het belang inzien van doeltreffende communicatie en moet informatie over kunnen brengen in de juiste vorm en op het juiste niveau; o goed in een groep kunnen werken en samen kunnen werken met de aangewezen dierenarts, de instantie voor dierenwelzijn en de 23
wetenschappers, bv. om een verbeterd verrijkingsprogramma voor te stellen en uit te voeren; o doeltreffend schriftelijk en mondeling kunnen communiceren;
beschikken over een goed inschattingsvermogen en moet de noden van de wetenschap en van het dierenwelzijn goed in evenwicht kunnen brengen; voor zover mogelijk onafhankelijk zijn van het wetenschappelijk onderzoek.
Basisopleiding Alle personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van dieren moeten een passende opleiding hebben gehad. Indien de beschreven opleidingsmodules worden gecombineerd moet module 9 daarvan deel uitmaken, omdat deze module een dieper inzicht biedt in de drie V's en in goede wetenschappelijke praktijken. Opleiding en ervaring dienen derhalve te bevatten:
alle kernmodules; functiespecifieke modules voor functie A (3.2, 7 en 8) en modules 9 en 23; module 50 - "Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting)"; de ontwikkeling van voldoende kennis van wetenschappelijke procedures om onderbouwde interactie met wetenschappers mogelijk te maken; de ontwikkeling en instandhouding van passende documentatiesystemen.
Permanente bij- en nascholing is gericht op het handhaven van de kennis inzake huisvestingsnormen en de verzorging van soorten waarvoor ze verantwoordelijk zijn; verder ontwikkelen van vaardigheden inzake de rol en de verantwoordelijkheden; o begrijpen van de specifieke kenmerken van de rol, weten hoe om te gaan met de verantwoordelijkheden en omgaan met de interactie en communicatie met de verzorgers en de wetenschappers;
bijhouden van de ontwikkelingen op het gebied van de drie V's, communicatie en beheer.
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden die met de dieren omgaan, toegang hebben tot specifieke informatie betreffende de in de inrichting gehuisveste soorten – artikel 24, lid 1, onder b) De persoon die hiervoor verantwoordelijk is, moet ervoor zorgen dat een veelheid aan relevante informatie ter beschikking staat van diegenen die het nodig hebben, en dat de informatie zo goed mogelijk wordt bijgehouden. Daarbij gaat het om alle mogelijke informatie over de soorten die gehuisvest en gebruikt worden, met betrekking tot een gevarieerd geheel aan onderwerpen zoals: 24
informatie met betrekking tot de soorten die in de inrichting gebruikt worden; dierverzorging en veehouderij; dierenwelzijn en de drie V's; Europese en nationale wetgeving, richtlijnen en lokale regels en informatie; externe informatie en publicaties die relevante richtsnoeren bevatten voor goede praktijken in een bepaald aspect of onderdeel van het werk (bv. richtlijnen van FELASA ); informatie over nieuwe initiatieven, technische en praktische vorderingen en goede praktijken in een relevant onderzoeksgebied en inzake de betrokken soorten.
In grote inrichtingen zal het moeilijk zijn voor een enkele persoon om op de hoogte te blijven van alle kwesties op alle gebieden van de wetenschap. Om te verzekeren dat de meest relevante informatie voor iedereen beschikbaar is vereist een passend netwerk binnen de inrichting, om ervoor te zorgen dat de passende informatie wordt verzameld en op een correcte manier wordt verspreid. De verantwoordelijke personen kunnen zich richten op specifieke deelaspecten (bv. dierhouderij en verzorging, specifieke dierlijke modellen). Er kan ook worden afgesproken dat een persoon optreedt als centrale coördinator binnen de inrichting. Er is geopperd dat de instantie voor dierenwelzijn tot deze taak kan bijdragen en kan helpen bij het identificeren van de relevante informatie en bij het coördineren van de verspreiding aan de juiste personen. Het is van essentieel belang dat de betrokken personen voldoende opgeleid zijn in het opzoeken en ophalen van informatie en toegang hebben tot nodige informatiebronnen. Deze functie wordt soms in verband gebracht met die van de verantwoordelijke voor het welzijn, maar de persoon hoeft geen deskundige te zijn op alle gebieden van de wetenschap. Het is eerder van belang over goede vaardigheden op het vlak van netwerken te beschikken. Overzicht van de belangrijkste taken
contacten voor informatie-uitwisseling onderhouden (bv. met de nationale bevoegde autoriteit, met diverse gespecialiseerde belangengroepen met inbegrip van gespecialiseerde onderzoeksgroepen, beroepsorganisaties, FELASA en nationale verenigingen voor proefdierkunde, en organisaties die begaan zijn met de drie V's en met dierenwelzijn); zoeken naar en verspreiden van bijgewerkte informatie (bv. nieuwe initiatieven op het vlak van de drie V's in een bepaald wetenschappelijk gebied); lokale contactgegevens bijhouden, naargelang de functie, het soort rol (artikel 23, lid 2, onder a) tot en met d)), onderzoeksinteresse enz., om zo informatie doeltreffend en gericht te kunnen verspreiden en een te brede verspreiding die het risico inhoudt dat de informatie wordt genegeerd, te vermijden; informatie proactief verspreiden aan personen of aan groepen van werknemers of studenten, naargelang het geval; 25
wanneer dat passend wordt geacht of desgevraagd de personen die verantwoordelijk zijn voor projecten helpen om de juiste informatie voor hun project te verzamelen; advies te kunnen geven over hoe en waar te zoeken naar relevante informatie.
Deze rol dient niet losstaand te worden vervuld, maar eerder in samenwerking met andere rollen en in het bijzonder als aanvulling op het werk van de instantie voor dierenwelzijn inzake het vervullen van de doelstellingen uit artikel 27, lid 1, onder b). Er moet een systeem worden ingesteld dat alle personeelsleden, of het nu gaat om verzorgers of wetenschappers, toegang geeft tot de informatie die zij nodig hebben om hun taken uit te voeren, bv. een “informatiecentrum over de drie V's”. Voorgesteld profiel
Goede communicatieve vaardigheden Opgeleid zijn in het vinden en ontsluiten van relevante informatie en in het verspreiden ervan aan gebruikers of ontvangers In staat zijn de juiste informatie te selecteren en te sturen aan de personen die er behoefte aan hebben (waarbij een overaanbod aan informatie wordt vermeden).
Basisopleiding De opleiding moet het zoeken naar informatie en strategieën voor de verspreiding ervan omvatten, en meer in het bijzonder:
Leerresultaat 2.13: de relevante informatiebronnen kunnen beschrijven met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's; Leerresultaat 51.1: verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses) kennen; Leerresultaat 51.2: het belang kunnen uitleggen van de verspreiding van onderzoeksresultaten, ongeacht het resultaat van het onderzoek, en de belangrijkste kwesties kunnen beschrijven die moeten worden gemeld wanneer levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen (“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”). Module 50 - "Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)".
Permanente bij- en nascholing
Communicatie Informatiebronnen
Persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid – artikel 24, lid 1, onder c) Hoewel deze rol in grote inrichtingen als een aparte positie kan zijn omschreven, zal zij vaak worden ingevuld door meerdere personen en in combinatie met andere rollen. Wanneer meer 26
dan één persoon belast is met deze rol is het belangrijk dat iedereen dezelfde principes en normen hanteert. Toezicht moet dan worden uitgeoefend op het niveau van de inrichting in plaats van de onderzoeksgroep of afdeling. De persoon zal over het algemeen betrokken worden bij de coördinatie van de opleiding en bij het verzekeren dat toezicht, beoordeling van bekwaamheid en voortdurende professionele ontwikkeling plaatsvinden en worden gedocumenteerd. Meestal zal de persoon niet direct worden betrokken bij het leveren of beoordelen van opleiding of bekwaamheid. In de meeste gevallen zijn zij niet verantwoordelijk voor de dagelijkse opleiding van elk personeelslid. Bepaalde verantwoordelijkheden moeten dus worden gedelegeerd aan ervaren practici die zelf in staat zijn op te leiden en/of toezicht uit te oefenen op de technieken die moeten worden uitgevoerd. De persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn en bekwaam zijn, moet voldoende gezag hebben om anderen te kunnen beïnvloeden en om beslissingen te nemen over opleidingen. Overzicht van de belangrijkste taken De persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn en bekwaam zijn, moet toezien op de volgende taken:
vaststellen van en toezicht op de nodige normen voor de opleiding, het toezicht, de bekwaamheid en permanente bij- en nascholing voor elk van de functies in artikel 23, lid 2, onder a) tot en met d); mededelen van de voorschriften en verwachtingen aan alle betrokken personeelsleden (bv. vastgestelde opleidingsbehoeften) en ervoor zorgen dat het personeel zich bewust is van de individuele verantwoordelijkheid om op te leiden of toezicht uit te oefenen en/of om opgeleid te worden en onder toezicht te staan tot zij bekwaam worden geacht, afhankelijk van hun deskundigheid en hun functie; communiceren naar opleiders toe; identificeren van passende opleidingen van erkende kwaliteit (modules, soorten en specifieke technieken); identificeren en verspreiden van mogelijkheden en activiteiten voor onderwijs, opleiding en permanente bij- en nascholing; identificeren van mogelijke opleiders voor gespecialiseerde procedures en technieken; opstellen van de lokale vereisten voor de opleidingsdocumenten die in de inrichting gebruikt moeten worden; ervoor zorgen dat er mechanismen bestaan om nieuwe opleidingsbehoeften te identificeren; ontwikkelen van mechanismen die de noodzaak tot een opfriscursus kunnen aangeven (daarbij kunnen verschillende factoren een rol spelen, bijvoorbeeld het feit dat een procedure gedurende lange tijd niet is uitgevoerd, of slechte chirurgische resultaten);
27
controleren en nagaan van opleidingsdocumenten in het geval waarin personen van de ene naar de andere inrichting overgaan en bepalen welke nieuwe opleiding nodig zou kunnen zijn; ontvangen en controleren van opleidingsdocumenten en certificaten; behandelen van verzoeken om vrijstellingen, in voorkomend geval in overeenstemming met de criteria die door de bevoegde autoriteit zijn vastgesteld; verzekeren dat alle documenten volledig, juist en actueel zijn; samenwerken met collega's om een consistente lokale/nationale/Europese benadering van opleiding/toezicht/bekwaamheid te ontwikkelen en om te verzekeren dat de inhoud en de graad van detail die worden vermeld op individuele opleidingsdocumenten voldoende betekenisvol zijn om gebruikt te worden door alle inrichtingen en om de overdracht van personeel te vergemakkelijken; waarborgen dat bekwaamheid behouden blijft.
Deelname aan opleiding/toezicht/controle van de kennis Dit zal verschillen naargelang de aard van de rol van de persoon binnen de inrichting. Indien deze rol enkel een managementfunctie of administratieve functie is, dan is het minder waarschijnlijk dat de persoon of personen rechtstreeks betrokken zullen zijn bij opleiding/toezicht/bekwaamheid. Indien de taken die verband houden met de rol echter worden gedelegeerd (d.w.z. wanneer het betrokken personeel actief andere functies uitoefent als persoon die projecten opzet en/of beheert, als lid van het verzorgend personeel of als aangewezen dierenarts), dan is er een grotere kans dat de persoon rechtstreeks bijdraagt aan opleiding/toezicht/bekwaamheid. In ieder geval moet rekening worden gehouden met de achtergrond, deskundigheid en bekwaamheid van de betrokken persoon of personen en met hun dagelijkse opdracht. Hoewel het niet altijd zo is dat de persoon die ervoor moet zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn en bekwaam zijn direct betrokken is bij het leveren van opleidingen, dient hij of zij het opleidingsproces, het toezicht, de bekwaamheid en de permanente bij- en nascholing in de inrichting te volgen. Daarbij moet worden nagegaan of de opleiding heeft plaatsgevonden, of in voldoende mate aan normen wordt voldaan en of er een consistente aanpak wordt gevolgd door en voor alle personeelsleden.
28
Voorgesteld profiel Persoonlijke vaardigheden
Goede communicatieve vaardigheden Goede vaardigheden inzake beheer en organisatie (gegevensbeheer) Goed inschattingsvermogen
Kennis-gebaseerde vaardigheden (allen als essentieel beschouwd)
Uitgebreid inzicht in de wet- en regelgeving Kennis van ethiek en van de drie V's Basiskennis van het onderzoeksproces Gedetailleerde kennis van het institutionele beleid en van onderzoeksprogramma's Grondige kennis van en inzicht in de relevante vereisten inzake onderwijs en opleiding (zowel nationaal als internationaal en Europees) Kennis van welke opleidingen beschikbaar zijn Een begrip van het beheer van vertrouwelijke gegevens, met inbegrip van wettelijke verplichtingen
Basisopleiding De opleiding zal in belangrijke mate verschillen naargelang de persoon al dan niet actief betrokken is bij het leveren van de opleiding, het toezicht of de controle van de bekwaamheid. Voor degenen die betrokken zijn bij de coördinatie, de bevestiging en het documenteren van opleidingen is een goed begrip van de wettelijke voorschriften noodzakelijk. Minstens
Module 1 – “Nationale wetgeving”; Module 2 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 1); Module 50 - "Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)".
Permanente bij- en nascholing
Op de hoogte blijven van opleidingen inzake proefdieren en van nieuwe methodologieën; Kennis van het Europees platform voor scholing, opleiding en bekwaamheden; Basiskennis van pedagogische beginselen.
Persoon of personen die projectevaluaties uitvoeren – artikel 38 Diegenen die projectevaluaties uitvoeren moeten toegang hebben tot opleiding inzake het proces, meer bepaald over hoe de doelstellingen van het project, het in de praktijk brengen van de drie V's en de indeling naar ernst moeten worden beoordeeld en hoe de schadebatenanalyse moet worden uitgevoerd. 29
Niettegenstaande het feit dat er verschillende structuren bestaan waarbinnen aan de vereisten van artikel 38 kan worden voldaan zou de opleiding van alle betrokkenen bijdragen aan het bevorderen van transparantie en consistentie in het evaluatieproces. De opleiding moet ingaan op de context, de beginselen en de criteria van een projectevaluatie, opdat de beoordelaars onpartijdige en gemotiveerde adviezen uit zouden kunnen brengen. Projectevaluatie vereist ook dat de doeltreffendheid van het in de praktijk brengen van de drie V's binnen het project zorgvuldig wordt nagegaan. Omdat de schade-batenanalyse centraal staat in de autorisatieprocedure is het belangrijk dat de personen die de projectevaluatie uitvoeren een goed begrip hebben van de verwachte schade aan de dieren en de voorgelegde voordelen van het onderzoek. Bij het beoordelen van de schade is essentieel dat een gefundeerde en consistente beoordeling van ernst op kan worden gesteld. Opleiding moet informatie omvatten over de verschillende beschikbare systemen die bij het proces kunnen worden gebruikt, en hoe deze in de praktijk kunnen worden toegepast. Verder moet aandacht worden besteed aan overwegingen inzake de behoefte tot beoordeling achteraf van projecten en hoe moet worden omgegaan met wijzigingen aan projectaanvragen. Basisopleiding
module 1 – “Nationale wetgeving”; modules 2 en 9 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 1 en 2); module 25 – “Projectbeoordelaar”.
Aangewezen dierenarts – artikel 25 Overeenkomstig de richtlijn moet elke fokker, leverancier en gebruiker beschikken over een officieel aangewezen, op het gebied van proefdiergeneeskunde deskundige dierenarts, die is belast met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren. De rol van de aangewezen dierenarts gaat verder dan louter advies over ziekten en gezondheid, en maakt integraal deel uit van de ontwikkeling van de voortdurende verbetering van wetenschappelijke praktijken, met name met betrekking tot het verfijnen van de opzet van modellen, klinische monitoring en een zorgcultuur. Indien het opportuun is dat “een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige” wordt “belast met adviestaken met betrekking tot het welzijn en de behandeling van de dieren”, dan zal deze persoon al beschikken over de nodige technische en zoölogische kennis die relevant is voor de betrokken soorten. Deze personen zouden een holistische benadering tentoon moeten kunnen spreiden bij het verzekeren van de gezondheid, verzorging, behandeling en het welzijn van de dieren die onder hun hoede staan. Bovendien moeten zij de opleiding volgen die nodig is om hun rol doeltreffend te vervullen. Waarschijnlijk zal daarbij op zijn minst opleiding inzake wetgeving, ethiek en de drie V's moeten worden inbegrepen. Overzicht van de belangrijkste taken Een programma van diergeneeskundige zorg en samenwerking met de instantie voor dierenwelzijn op te zetten om zo: 30
advies te geven en veterinaire diensten te verstrekken met betrekking tot de keuze van soorten en rassen (met inbegrip van genetisch gewijzigde dieren), vervoer, en invoer en uitvoer van dieren; advies te geven inzake het verwerven van dieren en inzake houderij, huisvesting en verzorging; toezicht te houden op de gezondheidstoestand van dieren en op de preventie, opsporing, behandeling en bestrijding van ziekten (met inbegrip van zoönose) en op noodplanning in geval van uitbraken; bij te dragen aan de werkzaamheden van de instantie voor dierenwelzijn op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's; input en advies te geven aan de onderzoekers, de persoon of personen verantwoordelijk voor het project en de instantie voor dierenwelzijn, over modellen aangaande het gebruik van dieren, (in voorkomend geval) het opzetten van proeven, het in de praktijk brengen van de drie V's en de beoordeling van de ernst van procedures; ongewenste gebeurtenissen die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid of het welzijn van dieren te herkennen en te beheersen, ongeacht of zij al dan niet verband houden met een experiment; advies te geven en aanbevelingen te doen inzake niet-chirurgische en chirurgische ingrepen; advies en raad te geven over verdoving, pijnstilling, post-operatieve zorg en het verlichten van pijn, lijden en angst in verband met experimenten; het welzijn van de dieren na te gaan en de indeling naar ernst te onderkennen; adequate klinische observatierapporten op te stellen en bij te houden; een nauwkeurige veterinaire registratie bij te houden; advies en raad te geven over het gebruik van humane eindpunten en euthanasie, veterinaire onderzoeken uit te voeren, advies te geven en beslissingen te nemen aangaande o het al dan niet in leven houden van een dier aan het einde van een procedure (artikel 17); o in het wild gevangen dieren waarvan wordt vastgesteld dat zij in slechte gezondheid verkeren (artikel 9); o hergebruik van dieren (artikel 16) en de daarmee samenhangende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden; o het vrijgeven van dieren voor adoptie (artikel 19) en de daarmee samenhangende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden.
Een dierenarts kan ook een nuttige deskundige bijdrage leveren bij het evalueren van projecten. Deelname aan opleiding/toezicht/controle van de kennis Een dierenarts kan ook een nuttige deskundige bijdrage leveren bij het beoordelen van de vraag of er een voldoende geschikte opleiding bestaat inzake: 31
het inbouwen van een zorgcultuur in het opleidingsprogramma als geheel; de behandeling en verzorging van proefdieren; de behandeling en zorg tijdens procedures; klinische observatie en de juiste optekening ervan; niet-chirurgische en chirurgische ingrepen bij de soort in kwestie; euthanasie.
Basisopleiding Dierenartsen hebben een sterke achtergrond wat betreft de gezondheid van dieren, ziekte, welzijn en hygiëne. Er wordt echter erkend dat proefdiergeneeskunde en proefdierwetenschap een gespecialiseerd onderdeel vormen van de diergeneeskunde en dat daarom postuniversitair onderwijs nodig is om de rollen en verantwoordelijkheden van de aangewezen dierenarts te kunnen vervullen. De algemene aspecten van dierverzorging, gezondheid en beheer (module 4), herkennen van pijn, lijden en angst (module 5) en verdoving, pijnstilling en chirurgie (modules 2022) maken deel uit van de normale beroepsopleiding van een dierenarts. Met soortspecifieke specialisatie (bv. voor niet-menselijke primaten, vogels, vissen, koppotigen) kan worden rekening gehouden waar en wanneer nodig, op grond van een gap-analyse en in het kader van permanente bij- en nascholing. Dit is geen noodzakelijke voorwaarde voor de basisopleiding aangewezen dierenarts. Kerncompetenties dienen echter een voldoende kennis te omvatten van het Europese en nationale juridisch kader waarbinnen moet worden gewerkt. Een dierenarts moet over adequate kerncompetenties beschikken die specifiek zijn voor de betreffende soorten of groepen van soorten (en daarbij horende praktijken), bv. op het gebied van proefdiergeneeskunde en proefdierwetenschap, met inbegrip van relevante vaardigheden die niet opgenomen zijn in het normale veterinaire curriculum. Bijkomende opleidingsbehoeften moeten worden afgebakend op grond van de activiteiten van de inrichting (bv. de soorten waarmee wordt gewerkt en het soort van activiteiten, zoals activiteiten als fokker/leverancier of gebruiker). Door de nodige bijkomende opleiding modulair aan te pakken en maatwerk te bieden kan de efficiëntie ervan worden verhoogd, en kan worden verzekerd dat de competenties passen bij de noden van de inrichting en van de dierenarts. Kerncompetenties moeten bij voorkeur worden verworven vooraleer men de rol van aangewezen dierenarts opneemt, of zo spoedig mogelijk daarna. De aangewezen dierenarts moet een opleiding hebben voltooid in de volgende modules:
module 1 – "Nationale wetgeving" met aanvullende leerresultaten zoals beschreven in module 24 (24.1 - 24.5); module 9 – “Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's” (niveau 2) met aanvullende leerresultaten zoals beschreven in Module 24 (24.6 - 24.12); module 10 – “Het ontwerp van procedures en projecten”; 32
module 50 - “Inleiding tot de lokale omgeving (inrichting)”; module 24 – “Aangewezen dierenarts”.
Permanente bij- en nascholing Aangewezen dierenartsen zijn verantwoordelijk voor de eigen voortdurende ontwikkeling die past bij hun werk en die hen toelaat hun vaardigheden te behouden en verder te ontwikkelen. Aangewezen dierenartsen moeten ook rekening houden met de minimumeisen inzake permanente bij- en nascholing die in het land waar zij werken door de regelgevende instanties voor diergeneeskunde worden gesteld. Verschillende activiteiten kunnen in aanmerking komen als permanente bij- en nascholing, zoals conferenties, literatuur, formele opleidingen, bezoeken ter plaatse, stages, congressen en interactie met collega's. In sommige gevallen kan de aangewezen dierenarts ervoor kiezen permanente bij- en nascholing deel uit te laten maken van een loopbaandpad dat leidt tot aanvullende kwalificaties, zoals een certificaat in proefdiergeneeskunde (bv. CertLAS in het Verenigd Koninkrijk), een nationaal diploma in proefdiergeneeskunde (bv. Fachtierarzt für Versuchstiere in Duitsland) of een ECLAM-diploma (European College of Laboratory Animal Medicine). Aangewezen dierenartsen dienen hun eigen permanente bij- en nascholing te documenteren.
Gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding Omdat scholing en opleiding verschillende bekommernissen inzake het gebruik van dieren met zich meebrengen is het nuttig een onderscheid te maken tussen beiden. Scholing heeft hoofdzakelijk het bijbrengen van algemene beginselen en van kennis tot doel (bv. inzake verdoving); opleiding richt zich voornamelijk op het aanleren van praktische vaardigheden7. Voor het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding, waarbij bij het dier pijn, lijden, angst of blijvende schade kan worden veroorzaakt (zoals beschreven in artikel 3, lid 1) moet een vergunning worden verleend. Lidstaten staan het gebruik van dieren in erg verschillende mate toe en geven daarbij uiting aan erg uiteenlopende standpunten, gaande van routinematig gebruik voor het verwerven van vaardigheden tot slechts uitzonderlijk gebruik onder zeer specifieke omstandigheden. Onder alle omstandigheden echter moet een weloverwogen en gestructureerde aanpak bestaan van het gebruik van dieren voor scholing en opleiding. Het gebruik van alternatieve strategieën moet ten volle worden onderzocht, en bij elk verzoek tot het gebruik van levende dieren moeten specifieke doelstellingen en duidelijk omschreven voordelen worden voorgelegd.
7
Article 5, onder f) van Richtlijn 2010/63/EU heeft het over opleiding "voor het verwerven, op peil houden of verbeteren van beroepsvaardigheden”.
33
In de gevallen waarin het gebruik van levende dieren kan worden gerechtvaardigd en een vergunning kan worden afgeleverd worden vaak andere beperkingen opgelegd met als doel de aantallen of het lijden te minimaliseren – bijvoorbeeld door enkel “lichte” procedures toe te laten, of hergebruik van dieren onder terminale verdoving. De uiteenlopende opvattingen over het gebruik van dieren voor opleiding heeft ertoe geleid dat wetenschappers uit een lidstaat die het gebruik van dieren voor scholing en opleiding beperkt, opleidingen volgen in een andere lidstaat, specifiek met als doel dieren te kunnen gebruiken om manuele vaardigheden te ontwikkelen. Als voorbeeld hiervan werd het aanleren van vaardigheden inzake het overbrengen van embryo's aangehaald, als onderdeel van een programma van genetische wijziging. Het zou ideaal zijn indien er binnen de EU een consensus zou bestaan over de omstandigheden waaronder het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding noodzakelijk is en indien er op vergelijkbare wijze gereageerd zou worden op verzoeken om levende dieren te gebruiken. In dat verband moet worden opgemerkt dat het aannemen van de richtlijn inhoudt dat het aanvaardbaar wordt geacht dat in de EU dieren worden gebruikt voor hoger onderwijs en voor opleiding die het verkrijgen, onderhouden of verbeteren van beroepsvaardigheden als doel heeft. De discussie richt zich daarom niet op de vraag of het gebruik van dieren gerechtvaardigd is, maar onder welke omstandigheden dat het geval is. Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor scholing Over het gebruik van levende dieren voor scholing wordt verschillend gedacht. In veel lidstaten komt het steeds minder vaak voor dat dieren voor dit doel worden gebruikt. Indien men er in sommige instellingen in slaagt te onderwijzen zonder levende dieren te gebruiken (bv. in vele medische faculteiten), dan moet men zich de vraag stellen waarom dit elders niet mogelijk zou zijn. Bovendien worden er op dit vlak voortdurend en in toenemende mate nieuwe alternatieve leermethoden en -strategieën ontwikkeld en beschikbaar gesteld. De aanvrager dient de context waarin dieren nodig zijn in detail te beschrijven en dient uit te leggen welke alternatieven werden overwogen en waarom deze zijn verworpen, welke specifieke educatieve doelstellingen bereikt zouden moeten worden en hoe de aanvrager zal bepalen of deze zijn bereikt. De aanvrager moet ook uitleggen waarom waarnemingen en het gebruik van gegevens uit lopende wetenschappelijke procedures binnen de inrichting niet kunnen worden gebruikt om de principes te demonstreren. Bij het beoordelen van projectaanvragen voor educatieve doeleinden kunnen bijvoorbeeld de volgende educatieve voordelen worden overwogen
de noodzaak om de veranderlijkheid van reacties bij levende proefdieren te begrijpen en aan te leren;
contextuele verwerving van kennis in een specifieke wetenschappelijke omgeving; 34
mogelijkheden voor studenten om te worden 'blootgesteld', als basis om een standpunt over de kwestie te formuleren.
Verantwoording voor het gebruik van levende dieren voor opleiding Het gebruik van levende dieren voor het aanleren van beroepsvaardigheden werd afzonderlijk besproken. In tegenstelling tot het gebruik van dieren voor scholing is het gebruik voor opleiding makkelijker te rechtvaardigen. Opleiding met behulp van levende dieren moet worden beperkt tot diegenen die zich in een fase van hun loopbaanontwikkeling bevinden waar het gebruik van dieren noodzakelijk wordt geacht – voor diegenen die
zullen werken met dieren;
dieren zullen gebruiken bij wetenschappelijke projecten en
dieren moeten gebruiken om chirurgische vaardigheden te ontwikkelen voor klinische doeleinden.
Projectaanvragen en evaluaties voor het gebruik van dieren voor scholing en opleiding Alle aanvragen voor het gebruik van levende dieren voor scholing en opleiding moeten zorgvuldig worden beoordeeld om te verzekeren dat het gebruik van dieren van essentieel belang is om te voldoen aan de doelstellingen van de scholing of de opleiding, en dat geen enkele alternatieve strategie zou volstaan. Waar het gebruik van dieren wordt voorgesteld moet de aanvraag uiteenzetten hoe de dieren passen in het algemene scholings- of opleidingsprogramma. In het "consensusdocument over projectevaluatie en beoordeling achteraf"8 zijn een aantal vooraf geformuleerde vragen voor het opmaken van een aanvraagmodel opgenomen, met als doel de nodige informatie te verkrijgen. Algemeen gesproken wordt een getrapte aanpak gehanteerd waarbij eerst niet-dierlijke alternatieven worden gebruikt, dan wordt gewerkt met kadavers, en tenslotte met levende dieren. 1. Geen gebruik van dieren
8
Theorie Demonstratie van procedures en technieken (of fysiologische reacties) met behulp van bv. foto's, video's, interactieve audiovisuele middelen Directe waarneming van een deskundig persoon die de procedure uitvoert in het kader van een bestaand onderzoek Oefenen van technische en praktische vaardigheden op “simulatoren”
http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/project_evaluation/nl.pdf
35
2. Gebruik van kadavers 3. Gebruik van levende dieren a. Terminale (verdoofde) dieren
Het gebruik van het dier voor meer dan één techniek wordt aanbevolen, omdat het letsel voor het dier hetzelfde zal zijn
b. Gebruik van dieren bij bewustzijn
Indien de procedure de onderzoeksresultaten niet beïnvloedt of geen belangrijke impact heeft op de ernst, dan kunnen bij de opleiding dieren worden gebruikt binnen een bestaande studie Opleiding moet altijd starten met het aanleren van de juiste technieken voor het hanteren van de betrokken soort
Bij het ontwikkelen van manuele vaardigheden mogen cursisten enkel overgaan tot het gebruik van levende dieren nadat zij een voldoende geschiktheid hebben aangetoond met behulp van een simulator of een kadaver. Indien projectevaluatie wordt uitgevoerd voor doeleinden van scholing of training moet de getrapte aanpak deel uitmaken van een systematische beoordeling. Ook moet aandacht worden besteed aan
het type van cursisten – de vereiste vaardigheden en een aanduiding dat deze zullen worden gebruikt;
de herkomst van de dieren die zullen worden gebruikt – bv. dieren op overschot; dieren uit voltooide onderzoeken waarop nog geen euthanasie is toegepast.
Er wordt echter ook erkend dat een persoon voldoende rechtstreekse ervaring met het uitvoeren van een procedure moet hebben vooraleer hij of zij helemaal bekwaam kan zijn. Daarom moet een passende structuur voor toezicht en het beoordelen van bekwaamheid bestaan om te verzekeren dat tijdens dat proces bij de dieren geen onnodige pijn, lijden, ongemak of blijvende schade wordt veroorzaakt. Aanvaardbare “schade” in het kader van scholing of opleiding De ernst van de procedures moet worden beperkt tot “terminaal” of “licht”. Er wordt echter ingezien dat er zeldzame, goed gerechtvaardigde uitzonderingen kunnen worden toegestaan op deze algemene regel. Voorbeelden van dergelijke uitzonderingen zijn
een chirurg die het implanteren van een toestel oefent, waarbij het belangrijk kan zijn het succes tijdens de herstelfase te evalueren;
het voorbereiden van pedagogisch materiaal dat het toekomstig gebruik van levende dieren kan vervangen. 36
Uitzonderingen moeten steeds geval per geval worden beoordeeld, waarbij voldoende aandacht moet worden besteed aan de schade, de voordelen en de educatieve waarde van het voorgestelde werk. Omdat dieren bij scholing en opleiding vaak meerdere malen worden gebruikt moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan de cumulatieve effecten van technieken die op zich als licht ernstig of niet ernstig worden beschouwd, maar die, wanneer zij worden gecombineerd of meer dan één keer worden toegepast, ernstiger kunnen zijn. Het belang en de beschikbaarheid van deskundig toezicht kan niet genoeg benadrukt worden. Deze aspecten moeten specifiek worden besproken en geëvalueerd bij voorstellen voor projecten waarbij levende dieren worden gebruikt voor scholing en opleiding. De overgang van “opleiding” naar “werken onder toezicht” Een van de belangrijkste argumenten voor het gebruik van levende dieren voor opleiding is dat moet worden verzekerd dat, wanneer iemand een procedure uitvoert, dit kundig gebeurt, zonder dat een slechte beheersing van de techniek de wetenschappelijke resultaten negatief kan beïnvloeden. Dit geldt niet voor alle studies, bijvoorbeeld het afnemen van bloed voor in vitro-onderzoek – waar het wetenschappelijk resultaat niet negatief kan worden beïnvloed maar er toch een potentieel gevaar voor schadelijke gevolgen op het vlak van welzijn bestaat. Omdat de tijd die mensen nodig hebben om bekwaamheid te verwerven per individu verschilt kunnen geen algemene regels worden vastgesteld die bijvoorbeeld bepalen hoeveel dieren voor opleiding moeten worden gebruikt voordat wetenschappelijke procedures onder toezicht kunnen worden uitgevoerd. Dit benadrukt nogmaals het belang van een goed geïntegreerd programma van opleiding, toezicht en beoordeling van bekwaamheid. Indien personen voor de eerste keer wetenschappelijke procedures uitvoeren dient dit onder toezicht te gebeuren. Daarbij dient de supervisor de vaardigheid van de persoon in beschouwing te nemen en aandacht te hebben voor de potentiële gevolgen van een slechte techniek op de wetenschap en het dierenwelzijn.
37
Bijlage I Modules en de bijbehorende leerresultaten Deel 1: Modulaire structuur Dit document is bedoeld om aan de lidstaten en aan iedereen die betrokken is bij de verzorging en het gebruik van dieren in de zin van Richtlijn 2010/63/EU richtsnoeren aan te reiken inzake de minimale aanbevolen opleidingsvereisten in het kader van die richtlijn (artikel 23 en bijlage V van Richtlijn 2010/63/EU). Het is de bedoeling om de ontwikkeling mogelijk te maken van een kader voor scholing en opleiding binnen de EU dat praktische vaardigheden, opleiding en permanente bij- en nascholing omvat waardoor de bekwaamheid van het personeel wordt verzekerd en het vrije verkeer van werknemers binnen en tussen de lidstaten makkelijker wordt gemaakt. Omdat opleiding aan moet sluiten bij behoeften wordt hier een modulaire structuur voorgesteld met bijhorende leerresultaten. Het is belangrijk erop te wijzen dat dit document gaat over resultaten, eerder dan over processen, en dat het niet de bedoeling is iets voor te schrijven. Opleiders kunnen zelf de inhoud van de opleiding, de gebruikte materialen en de methodes bepalen, om zo de leerresultaten te bereiken op een manier die aangepast is aan hun eigen nationale, lokale, institutionele, individuele of collectieve vereisten. Er kan naar eigen inzicht bijkomende informatie worden opgenomen om zo de opleiding af te stemmen op individuele behoeften. 1) Modulaire structuur De hier voorgestelde modules omvatten wat beschouwd wordt als de minimumopleidingseisen voordat iemand een functie (A tot en met D) uit kan oefenen 9 en enkele aanvullende modules die nodig zijn voor het uitoefenen van specifieke taken, zoals chirurgie. Er wordt onderkend dat opleiding in sommige hierna beschreven gevallen een praktische dimensie heeft, waarbij werk moet worden verricht onder toezicht. Hoewel elke module afzonderlijk kan worden geleverd is het de bedoeling dat organisatoren van opleidingen verschillende modules combineren om opleidingen te creëren die geschikt zijn voor een specifieke functie of tegemoetkomen aan specifieke opleidingsbehoeften. De modules kunnen worden onderverdeeld in drie categorieën (zie onderstaande tabel): 1. Kernmodules vormen de theoretische basisopleiding voor alle medewerkers die een van de functies (A tot en met D) uit artikel 23 uitoefenen. Voor de functies A, B, C en D is het voltooien van alle kernmodules een vereiste; voor functie D werd een optionele alternatieve opleiding op maat ontwikkeld (zie hieronder). Dit omvat module 1 met betrekking tot nationale wetgeving. 2. Functiespecifieke (vereiste) modules vullen de kernmodules aan om aan de minimumopleidingseisen voor een specifieke functie te voldoen. 9
Functies volgens artikel 23, lid 1: A: het uitvoeren van procedures op dieren; B: het opzetten van projecten en procedures; C: het verzorgen van dieren; D: het doden van dieren
38
De opleidingseisen voor functie D (het doden van dieren) kunnen worden vervuld door het vervolledigen van de kernmodules en de functiespecifieke modules, of door het volgen van een alternatieve module op maat waarin de noodzakelijke leerresultaten uit de betreffende kernmodules en functiespecifieke modules zijn opgenomen (module 6.3 in onderstaande tabel). 3. Aanvullende en taakspecifieke modules –- met het oog op het in overeenstemming brengen van opleiding met wat vereist is, bieden aanvullende taakspecifieke “indien nodig”modules aanvullende opleiding aan personen die binnen een functie specifieke taken of procedures moeten uitvoeren. Zij zijn dus niet voor iedereen relevant. De hier beschreven taakspecifieke modules hebben betrekking op opleiding die nodig is voor brede categorieën van taken (bv. geavanceerde verdoving voor chirurgische procedures – zie module 21 hierna), maar ook voor andere taken vermeld in de richtlijn, zoals in de artikelen 24, 25 en 38. Soortspecifieke opleiding: na het met succes afronden van de basisopleiding voor een soort of groep van soorten kunnen vaardigheden worden verworven die betrekking hebben op andere soorten. Daartoe moet blijk worden gegeven van het bereiken van leerresultaten voor de nieuwe soorten binnen dezelfde module. Om de leerresultaten te behalen die nodig zijn voor de nieuwe soorten is het echter niet altijd nodig om alle onderdelen van de basisopleiding te herhalen. Het is aan de aanbieders van modules om geval per geval te bepalen welke leerresultaten nodig zijn voor de nieuwe soorten. Kernmodules - functies A, B, C & D 1 2 3.1 4 5 6.1
Nationale wetgeving Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch) Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch) Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek Humane methoden voor het doden (theoretisch)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie A 3.2 7 8
Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch) Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie B 7 9 10 11
Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch) Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2) Opzetten van procedures en projecten (niveau 1) Opzetten van procedures en projecten (niveau 2)
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie C 3.2
Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch)
39
Functiespecifieke (vereiste) modules – Functie D 3.2 Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) 6.2 Humane methoden voor het doden (vaardigheden) Als alternatief 6.3 Zelfstandige Module voor functie D (uitsluitend) Aanvullende taakspecifieke modules 20 21 22 23 24 25
Verdoving voor eenvoudige procedures Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures Beginselen van de chirurgie Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking Aangewezen dierenarts Projectbeoordelaar
Andere aanvullende Modules 50 51
Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die krachtens de richtlijn specifieke rollen vervullen Informatievoorziening en -opvraging
Deel 2: Leerresultaten Leerresultaten die worden uitgedrukt in meetbare werkwoorden (zie bijlage) helpen de kennis en de vaardigheden te bepalen die de deelnemers moeten hebben op het moment dat de leerresultaten worden beoordeeld. Ten eerste werd een redelijk gedetailleerde lijst nuttig geacht voor de organisatoren van opleidingen, maar er zij echter opnieuw op gewezen dat deze lijst niet de bedoeling heeft iets voor te schrijven. Ten tweede moet worden opgemerkt dat de meetbare werkwoorden die in dit document worden gebruikt weliswaar nuttig zijn bij het beschrijven van de verschillende relevante onderwerpen, maar dat zij in de meeste gevallen met eenvoudige termen zoals “kennis” of “begrip” worden uitgedrukt. Er valt echter veel voor te zeggen dat modern onderwijs waar mogelijk verder zou moeten gaan en het kritisch denken aan moet moedigen (bv. evalueren – zie de hiërarchie van meetbare werkwoorden in de bijlage). We sporen de organisatoren van opleidingen dan ook aan om “diepgaand leren” reeds vanaf de basisopleiding aan te moedigen, eerder dan het loutere reproduceren van feiten of nabootsen van acties (voor voorbeelden, zie de bijlage). Er wordt erkend dat het verwerven van praktische leerresultaten anders kan verlopen dan het verwerven van leerresultaten die gebaseerd zijn op theorie of kennis. Indien er geen risico bestaat dat pijn, lijden, angst of blijvende schade bij de dieren wordt veroorzaakt kan de cursist onder toezicht werken vooraleer bevestigd wordt dat hij of zij de leerresultaten heeft 40
bereikt. Omdat bij wetenschappelijke procedures het risico bestaat op pijn, lijden, angst of blijvende schade mogen alleen de verzorging van dieren en de houderij (functie C) onder toezicht en alvorens de leerresultaten zijn behaald, worden uitgevoerd. In alle andere gevallen moeten de leerresultaten van een module eerst worden behaald in overeenstemming met de overeengekomen slaagcriteria zoals deze door de aanbieder van de opleiding zijn bepaald, vooraleer de persoon onder toezicht mag werken. Dit zou ertoe moeten leiden dat het onderwerp voldoende goed begrepen wordt om te verzekeren dat er tijdens het werken onder toezicht geen onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade worden veroorzaakt. Het is belangrijk erop te wijzen dat het behalen van deze leerresultaten niet betekent dat de cursist praktische bekwaamheid heeft verworven. Bekwaamheid en bedrevenheid10 worden bereikt door de praktische toepassing van verworven kennis en door ervaring die wordt opgedaan bij het uitoefenen van de functie. Bedrevenheid wordt apart beoordeeld, los van de leerresultaten. Deel 3: modules Om het invoegen van nieuwe modules mogelijk te maken worden de modules als volgt genummerd: 1 – 19
- kernmodules en functiespecifieke modules, voor de taken vermeld in artikel 23
20 – 49
- modules die verband houden met taken en aanvullende vaardigheden
50 en daarboven
- andere aanvullende modules
10
Bekwaamheid: de combinatie van kennis, vaardigheden en gedrag die worden gebruikt om prestaties te verbeteren (een breed begrip waarbij rekening wordt gehouden met vaardigheden, kennis en ervaring); Bedrevenheid: het vermogen van een persoon om een taak naar behoren uit te voeren (een nauwere begrip, met de nadruk op een activiteit of taak).
41
LIJST VAN MODULES
K K K F K K K F F
7 8 9 10 11
Nationale wetgeving Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch) Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch) Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek Humane methoden voor het doden (theoretisch) Humane methoden voor het doden (vaardigheden) Humane methoden voor het doden - alternatieve zelfstandige module voor functie D Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch) Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden) Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2) Opzetten van procedures en projecten (niveau 1) Opzetten van procedures en projecten (niveau 2)
20 21 22 23 24 25
Verdoving voor eenvoudige procedures Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures Beginselen van de chirurgie Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking Aangewezen dierenarts Projectbeoordelaar
T T T T T T
50
Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die krachtens de richtlijn specifieke rollen vervullen Informatievoorziening en -opvraging
O
1 2 3.1 3.2 4 5 6.1 6.2 6.3
51
F F F F F
O
K: kern; F: functiespecifiek; T: taalspecifiek; O: overige
42
Module 1: Nationale wetgeving [Nationaal - Kern] Deze module reikt het vereiste inzicht aan in de nationale en internationale wet- en regelgeving die van toepassing is op het opzetten en beheren van projecten waarbij dieren betrokken zijn en van de wettelijke verantwoordelijkheden van de betrokken personen (i.e. diegenen die procedures op dieren uitvoeren, projecten en procedures opzetten, dieren verzorgen of dieren doden). Andere relevante wetgeving kan inbegrepen zijn. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 1.1. de nationale en Europese wetgeving en richtsnoeren die van toepassing zijn op het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden, en in het bijzonder op de werkzaamheden van diegenen die wetenschappelijke procedures uitvoeren waarbij dieren betrokken zijn, te identificeren en te beschrijven; 1.2. de daarmee in verband staande wetgeving inzake dierenwelzijn te identificeren en te beschrijven; 1.3 de machtiging te beschrijven die nodig is vooraleer iemand als gebruiker, fokker of leverancier van proefdieren op kan treden, en met name de machtiging die nodig is voor projecten en (indien van toepassing) personen; 1.4. een opsomming te geven van informatie- en ondersteuningsbronnen aangaande nationale wetgeving; 1.5. de rol van de personen vermeld in de artikelen 24, 25 en 26 van Richtlijn 2010/63/EU te beschrijven, samen met hun wettelijke taken en andere verantwoordelijkheden die zij op grond van nationale wetgeving hebben; 1.6. de rol en verantwoordelijkheden te beschrijven van de plaatselijke instanties voor dierenwelzijn en van het nationale comité ter bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt; 1.7. aangeven wie er binnen een inrichting verantwoordelijk is voor de naleving en hoe deze verantwoordelijkheid kan worden uitgeoefend (bv. via de plaatselijke instantie voor dierenwelzijn); 1.8. aan te geven op welk moment een procedure onderworpen is aan de nationale wetgeving (minimumdrempel inzake pijn, lijden, angst of blijvende schade); 1.9. aan te geven wie in eerste instantie de verantwoordelijkheid draagt voor de dieren waarop procedures worden uitgevoerd; 1.10. een lijst op te maken van de soorten waarop Richtlijn 2010/63/EU en de nationale wetgeving van toepassing zijn, met inbegrip van de respectieve ontwikkelingsstadia; 1.11. de omstandigheden aan te geven waarin dieren onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2010/63/EU op humane wijze moeten worden gedood of moeten worden verwijderd uit het onderzoek teneinde een diergeneeskundige behandeling te krijgen; 1.12. de wettelijke controle op het doden van dieren die gefokt of gebruikt zijn voor wetenschappelijke procedures te beschrijven. 43
Module 2: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) [Kern] Deze module bevat begeleiding en informatie die personen die werken met dieren in staat stelt de ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures en, waar van toepassing, met hun eigen werkprogramma, te identificeren, te begrijpen en er passend mee om te gaan. Hij bevat de nodige informatie opdat de grondbeginselen van de drie V's begrepen worden en in de praktijk kunnen worden gebracht. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 2.1. onderscheiden visies in de samenleving aangaande het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden te beschrijven en de noodzaak in te zien om deze te respecteren. 2.2. de verantwoordelijkheid van de mens bij het werken met proefdieren te beschrijven en het belang in te zien van een respectvolle en humane houding ten opzichte van het werken met dieren tijdens onderzoek. 2.3. ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn in hun eigen werk te identificeren en zich bewust te zijn van en na te kunnen denken over de gevolgen van hun eigen handelingen. 2.4. in te zien dat de naleving van ethische beginselen op de lange termijn bij kan dragen tot een brede aanvaarding van en vertrouwen in wetenschappelijk onderzoek. 2.5. te beschrijven hoe de wet is gebaseerd op een ethisch kader dat vereist dat (1) de schade wordt afgewogen tegen de voordelen van een project (de schade-batenanalyse) (2) de drie V's in de praktijk worden gebracht teneinde de schade te beperken en de voordelen te maximaliseren en (3) goede praktijken inzake dierenwelzijn worden gepropageerd. 2.6. het belang van de drie V's als uitgangspunt bij het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden te beschrijven en te bespreken. 2.7. uit te leggen wat de 'vijf vrijheden' zijn en hoe deze van toepassing zijn op proefdieren. 2.8. het concept van schade aan dieren te beschrijven, met inbegrip van vermijdbaar en onvermijdbaar lijden, direct lijden, incidenteel lijden en gecumuleerd lijden. 2.9. het systeem van indeling naar ernst te beschrijven en voorbeelden te geven van elke categorie; gecumuleerde ernst en de mogelijke gevolgen voor de indeling naar ernst te beschrijven. 2.10. de voorschriften inzake het hergebruik van dieren te beschrijven. 2.11. het belang van goede praktijken inzake het welzijn van dieren te beschrijven, met inbegrip van het effect ervan op wetenschappelijke resultaten en van de maatschappelijke en morele redenen. 2.12. de noodzaak van een zorgcultuur en de manier waarop een individu daartoe kan bijdragen te beschrijven. 2.13. de relevante informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's te beschrijven. 2.14. verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses) te kennen. 44
Module 3.1: Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (theoretisch) [Kern] Deze module biedt een inleiding tot de basisprincipes van diergedrag, zorg, biologie en houderij. Het bevat informatie die betrekking heeft op anatomie en fysiologische kenmerken, met inbegrip van voortplanting, gedrag en routinematige houderij en verrijking. Het is niet bedoeld om verder te gaan dan de algemene achtergrondinformatie die iemand nodig heeft om te kunnen werken onder toezicht. Na het voltooien van deze module dient praktische opleiding onder toezicht te zorgen voor de nodige deskundigheid en vaardigheden om de specifieke functie uit te oefenen. Vanzelfsprekend zullen de vereisten voor de praktische opleiding verschillen naargelang de functie. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 3.1.1. een basiskennis van de anatomie, fysiologie, de voortplanting en het gedrag van de betrokken soort aan te tonen; 3.1.2. gebeurtenissen te herkennen en te beschrijven die mogelijk lijden kunnen veroorzaken, met inbegrip van verwerven, transport, huisvesting, houderij en procedures (op een elementair niveau); 3.1.3. aan te geven hoe goed welzijn goede wetenschap kan bevorderen, bv. uit te kunnen leggen hoe het resultaat van de procedures kan worden beïnvloed indien er niet aan de biologische en ethologische behoeften wordt voldaan; 3.1.4. aan te geven hoe houderij en verzorging een invloed kunnen hebben op het resultaat van experimenten en op het aantal dieren dat nodig is, bv. hoe de plaats in de ruimte het resultaat beïnvloedt; 3.1.5. de voedingsbehoeften van de betreffende diersoort en de manier waarop eraan kan worden voldaan uit te leggen; 3.1.6. het belang, zowel voor de diersoort als voor de wetenschap, van een verrijkte omgeving te beschrijven, met inbegrip van contact met andere dieren en mogelijkheden om te bewegen, te rusten en te slapen; 3.1.7. indien dat relevant is voor de soort, in te zien dat er verschillende rassen bestaan met verschillende karakteristieken, en dat dit van invloed kan zijn het dierenwelzijn en op de wetenschap; 3.1.8. indien dat relevant is voor de soort, in te zien dat wijzigingen in het genoom het fenotype op onverwachte en subtiele manieren kunnen beïnvloeden, en dat het belangrijk is dergelijke dieren zorgvuldig op te volgen; 3.1.9. nauwkeurige, volledige gegevens over dieren gehouden in de proefdierinrichting bij te houden en te interpreteren, inclusief het dierenwelzijn;
45
Module 3.2: Basisbiologie en passende soortspecifieke biologie (praktisch) [Functiespecifiek voor functies A, C en D] 3.2.1. In staat zijn om op een rustige manier, met vertrouwen en met inlevingsvermogen een dier te benaderen, vast te houden en ermee om te gaan en het daarna terug in de kooi of het hok te plaatsen, zodat bij het dier geen leed of schade wordt veroorzaakt.
46
Module 4: Dierverzorging, gezondheid en beheer – soortspecifiek (theoretisch) [Kern] Deze module reikt informatie aan over verschillende aspecten van diergezondheid, zorg en beheer, met inbegrip van zorg voor de omgeving, veehouderijpraktijken, voeding, gezondheid en ziekte. Het omvat ook de relevante elementaire leerresultaten inzake persoonlijke gezondheid en zoönose. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 4.1. geschikte routines en veehouderijpraktijken te beschrijven voor het onderhoud van, de zorg voor en het welzijn van verschillende dieren die voor onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van kleine proefdieren en, waar van toepassing, grote diersoorten; 4.2. de adequate omstandigheden inzake de omgeving en leefruimte van proefdieren te beschrijven, en te beschrijven hoe de omstandigheden moeten worden opgevolgd en wat de gevolgen voor de dieren zijn van een ongeschikte omgeving; 4.3. in te zien dat wijzigingen in of verstoringen van het bioritme of de licht-donkercyclus een invloed kunnen hebben op dieren; 4.4. de biologische gevolgen van acclimatisering, gewenning en africhting te beschrijven; 4.5. te beschrijven hoe de proefdierinrichting zo is opgezet dat de gezondheid van de dieren en de waarde van de wetenschappelijke procedures in stand worden gehouden; 4.6. te beschrijven hoe aan de proefdieren water en het juiste voer moeten worden verstrekt, met inbegrip van de inkoop, de opslag en het aanreiken van passend voer en water; 4.7. een overzicht te geven van en inzicht tentoon te spreiden in de manieren voor een passende, veilige en humane behandeling, geslachtsbepaling en in bedwang houden van een of meer met name genoemde soorten voor gebruikelijke wetenschappelijke procedures; 4.8. verschillende methoden voor het merken van individuele dieren op te noemen en de voordelen en nadelen van elke methode aan te geven; 4.9. de potentiële gezondheidsrisico's in de proefdierinrichting te vermelden, met inbegrip van specifieke factoren die ziekte in de hand werken en die relevant kunnen zijn; de beschikbare methoden op te noemen voor het handhaven van een passende gezondheidstoestand (met inbegrip van het gebruik van afsluitingen, verschillende inperkingsniveaus en het gebruik van verklikkerdieren indien relevant voor de soort); 4.10. passende fokprogramma's te beschrijven; 4.11. te beschrijven op welke manier genetisch gewijzigde dieren voor wetenschappelijk onderzoek kunnen worden gebruikt en waarom het belangrijk is nauwkeurig toezicht te houden op dergelijke dieren; 4.12. een overzicht te geven van de juiste procedures voor het waarborgen van de gezondheid, het welzijn en de verzorging van dieren tijdens het transport; 4.13. mogelijke gevaren van contact met proefdieren voor de menselijke gezondheid op te sommen (met inbegrip van allergie, kwetsuren, infectie en zoönose) en aan te geven hoe deze kunnen worden voorkomen. 47
Module 5: Herkennen van pijn, lijden en angst - soortspecifiek [Kern] Deze module laat mensen toe de normale toestand en het normale gedrag van proefdieren te herkennen en stelt hen in staat een onderscheid te maken tussen een dier in normale toestand en een dier dat tekenen vertoont van pijn, lijden of angst, die het gevolg zouden kunnen zijn van factoren zoals de omgeving, de houderij of experimentele protocollen. Het biedt tevens informatie over de indeling naar ernst, gecumuleerde ernst en het gebruik van humane eindpunten. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 5.1. normaal of wenselijk gedrag en voorkomen van individuele dieren te herkennen, gelet op de specifieke soort, de omgeving en de fysiologische status; 5.2. abnormaal gedrag en tekenen van ongemak, pijn, lijden of angst zowel als van welzijn te herkennen, en de principes te kennen van hoe pijn, lijden en angst kunnen worden aangepakt; 5.3. de beschikbare manieren voor het nagaan en optekenen van het dierenwelzijn (bv. scorebladen) en de factoren waarmee rekening moet worden gehouden, te bespreken; 5.4. te beschrijven wat een humaan eindpunt is en de criteria voor het vaststellen van humane eindpunten te identificeren; de maatregelen te beschrijven die moeten worden genomen wanneer een humaan eindpunt wordt bereikt en mogelijke opties in overweging te nemen om methodes te verfijnen zodat het eindpunt kan worden vervroegd; 5.5. de in de richtlijn gebruikte indeling naar ernst te beschrijven en voorbeelden te geven van elke categorie; cumulatieve ernst en de mogelijke gevolgen voor de indeling naar ernst te verklaren; 5.6. de omstandigheden te beschrijven waarin verdoving of pijnstilling noodzakelijk kan zijn om pijn, lijden, angst of blijvende schade te minimaliseren;
48
Module 6: Humane methoden voor het doden 6.1: Humane methoden voor het doden (theoretisch) [Kern] Deze module biedt informatie over de beginselen van het op humane wijze doden en over de noodzaak om te allen tijde beroep te kunnen doen op iemand die een dier indien nodig snel en op humane wijze kan doden. De module bevat informatie over en beschrijvingen van de verschillende methoden die ter beschikking staan, nadere bijzonderheden inzake de soorten waarvoor deze methoden geschikt zijn, en informatie die cursisten helpt de toegestane methoden met elkaar te vergelijken en te bepalen hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 6.1.1. de beginselen van het humaan doden te beschrijven (bv. wat is “een goede dood”). 6.1.2. de verschillende methoden te beschrijven waarop de betreffende dieren mogen worden gedood, alsook de mogelijke invloed van verschillende methoden op de wetenschappelijke resultaten en hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen. 6.1.3. uit te leggen waarom te allen tijde beroep moet kunnen worden gedaan op iemand die vaardig is in het doden van dieren (een verzorger of iemand die procedures uitvoert).
6.2: Humane methoden voor het doden (vaardigheden) [Functiespecifiek voor functie D; aanvullende taakspecifieke module voor de functies A en C, indien nodig] Deze module biedt een praktische opleiding op grond van de informatie en beginselen uit module 6.1 en omvat praktisch onderricht in de voor de diersoort geschikte methoden en in de juiste methode waarop de dood moet worden bevestigd. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 6.2.1. op een kundige en humane wijze euthanasie uit te voeren, met gebruik van voor het proefdier passende technieken. 6.2.2. aan te tonen hoe de dood wordt bevestigd en hoe kadavers moeten worden verwerkt of anderszins moeten worden verwijderd.
49
6.3: Humane methoden voor het doden - alternatieve zelfstandige module voor diegenen die uitsluitend functie D uitoefenen Deze module is ontworpen voor diegenen die uitsluitend functie D uitoefenen en is een noodzakelijke voorwaarde voor deze functie. Voor diegenen die enkel betrokken zullen zijn bij het op humane wijze doden van dieren kan deze module worden gegeven in plaats van een aantal andere modules. Deze module combineert de leerresultaten van de module over wetgeving, ethiek en de drie V's met de praktische behandeling van dieren, veilige werkmethoden en de theoretische en praktische elementen van de modules over humaan doden. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: (i)
Wetgeving, drie V's en ethiek (i.e. onderdeel van modules 1 en 2) 6.3.1. het wetgevend kader met betrekking tot het wetenschappelijk gebruik van dieren te beschrijven, in het bijzonder de regels aangaande het humaan doden en het bevestigen van de dood – met inbegrip van de rol van met naam genoemde personen en van de instantie voor dierenwelzijn; 6.3.2. onderscheiden visies in de samenleving aangaande het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden en het humaan doden van dieren te onderkennen; 6.3.3. op de hoogte zijn van de ethische beginselen die aan de basis liggen van het gebruik van dieren en van hun eigen rol in het bijdragen tot een 'zorgcultuur'; 6.3.4. te vertellen hoe de drie V's kunnen worden toegepast op het humaan doden van dieren;
(ii)
Soortspecifieke behandeling (i.e. onderdeel van module 3) 6.3.5. adequate technieken voor het veilig en competent behandelen van betreffende soorten te demonstreren; op een rustige manier, met vertrouwen en met inlevingsvermogen een dier te benaderen, vast te houden en ermee om te gaan en het daarna terug in de kooi of het hok te plaatsen, zodat bij het dier geen leed of schade wordt veroorzaakt; het belang van een veilig en correct transport van dieren uit te leggen; 6.3.6. normaal en abnormaal gedrag en de vereisten inzake gedrag van betreffende soorten te beschrijven en strategieën voor het beperken van en reageren op pijn, lijden en angst te onderkennen en te bespreken; 6.3.7. voor betreffende soorten een overzicht te geven van de elementaire biologische behoeften en behoeften inzake houderij;
(iii)
Veilige werkmethoden 6.3.8. het belang te bespreken van een juiste opslag van en omgang met chemicaliën die bij het humane doden worden gebruikt en van het in stand houden van de hygiëne op de werkplek; 6.3.9. de juiste procedures te beschrijven voor het omgaan met accidentele blootstelling of morsen; 6.3.10. de fundamentele hygiënevoorschriften te beschrijven en ze toe te passen op de werkplek;
50
6.3.11. te vertellen over het belang van een juiste verwijdering van verschillende categorieën afval (klinisch afval, gevaarlijk afval en gewoon afval) en passende strategieën te beschrijven; 6.3.12. uit te leggen hoe technische oplossingen in combinatie met persoonlijke beschermingsmiddelen de blootstelling aan allergenen van proefdieren kan minimaliseren en overgevoeligheid kan voorkomen; 6.3.13. klinische symptomen die gewoonlijk geassocieerd worden met een allergie voor proefdieren te identificeren; 6.3.14. te beschrijven wat zoönose is en uit te leggen waarom contact met verschillende soorten (met name met niet-menselijke primaten) een potentieel gevaar voor de menselijke gezondheid vormt;
(iv)
Soortspecifiek doden op humane wijze (modules 6.1 + 6.2) 6.3.15. de beginselen van het humaan doden te beschrijven (bv. wat is “een goede dood”); 6.3.16. de verschillende methoden te beschrijven waarop de betreffende dieren mogen worden gedood, alsook de mogelijke invloed van verschillende methoden op de wetenschappelijke resultaten (indien relevant) en hoe voor de meest geschikte methode kan worden gekozen; 6.3.17. uit te leggen waarom te allen tijde beroep moet kunnen worden gedaan op iemand die vaardig is in het doden van dieren (een verzorger of iemand die procedures uitvoert); 6.3.18. op een kundige en humane wijze euthanasie uit te voeren, met gebruik van voor het proefdier passende technieken; 6.3.19. aan te tonen hoe de dood wordt bevestigd en hoe kadavers moeten worden verwerkt of anderszins moeten worden verwijderd.
51
Module 7: Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (theoretisch) [Functiespecifiek voor functies A en B] Deze module geeft een inleiding tot de theorie met betrekking tot eenvoudige procedures. Hij bevat informatie over de passende methoden voor het behandelen en in bedwang houden en beschrijft de met betrekking tot de soort aangewezen technieken voor injectie, dosering en het afnemen van stalen. De informatie moet van dien aard zijn dat personen begrijpen wat van hen verwacht wordt vooraleer zij onder toezicht verder worden opgeleid in de praktische aspecten van deze vaardigheden. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 7.1. geschikte methoden en beginselen voor het behandelen van dieren te beschrijven (met inbegrip van methodes voor het manueel in bedwang houden en van het gebruik van beperkende omgevingen); 7.2. de biologische impact van procedures en het in bedwang houden op de fysiologie te beschrijven; 7.3. mogelijkheden voor het verfijnen van procedures en bedwang te beschrijven, bv. door middel van training (gebruik van positieve versterking), gewenning en socialisatie van dieren; 7.4. technieken en procedures te beschrijven, met inbegrip van bijvoorbeeld technieken voor injectie, het afnemen van stalen en dosering (routes, omvang, frequentie), wijziging van de voeding, maagsonde, weefselbiopsie, gedragstesten, gebruik van metabole kooien; 7.5. te beschrijven hoe eenvoudige technieken worden uitgevoerd en het verband te leggen met de voor de diersoort passende omvang en frequentie van de staal; 7.6. te beschrijven waarom het nodig is streng en consequent te zijn bij het uitvoeren van wetenschappelijke procedures en de stalen juist te documenteren en te behandelen; 7.7. passende methoden voor het beoordelen van het dierenwelzijn in samenhang met de ernst van de procedures te beschrijven en te weten welke passende maatregelen moeten worden genomen; 7.8. te onderkennen dat verfijning een voortdurend proces is en relevante, bijgewerkte informatie te vinden; 7.9. de biologische gevolgen voor de betrokken soorten te beschrijven van omstandigheden op het vlak van vervoer, acclimatisatie, houderij en van experimentele procedures, en beschrijven hoe deze gevolgen kunnen worden beperkt;
52
Module 8: Weinig invasieve ingrepen zonder verdoving - soortspecifiek (vaardigheden) [Functiespecifiek voor functie A] Deze module levert praktische elementen van de opleiding aan die relevant zijn voor module 7. Praktijkopleiding voor eenvoudige procedures kan worden gegeven door middel van een aantal methoden waarbij verschillende hulpmiddelen worden gebruikt die specifiek voor dat doel ontworpen en beschikbaar gesteld zijn (waaronder waarschijnlijk namaakdieren en het gebruik van kadavers). De module moet zo zijn ontworpen dat de cursist een niveau van bekwaamheid kan bereiken waardoor hij of zij bij werken onder toezicht het dier geen pijn, lijden, angst of blijvende schade toebrengt. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 8.1. de beste methoden te selecteren voor gebruikelijke procedures (zoals het afnemen van bloedstalen en toedienen van stoffen), waar nodig met inbegrip van de route/volume/frequentie; 8.2. aan te tonen dat zij het dier in de voor de techniek beste positie kunnen hanteren en in bedwang kunnen houden; 8.3. eenvoudige technieken onder toezicht uit te voeren op een manier die geen onnodige pijn, lijden, angst of blijvende schade veroorzaakt.
53
Module 9: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2) [Functiespecifiek voor functie B]
Deze module bevat begeleiding en informatie die personen die procedures en projecten opzetten (functie B onder artikel 23) in staat stelt om in detail in te gaan op verschillende ethische aspecten en de drie V's, en om de geleerde principes binnen hun eigen werkprogramma toe te passen op ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures. De module heeft als doel tegemoet te komen aan het feit dat diegenen die procedures opzetten de algemene vraagstukken beter en meer diepgaand moeten beheersen. Het belangrijkste verschil tussen de twee niveaus in de modules over ethiek, dierenwelzijn en de drie V's ligt dus niet noodzakelijkerwijs in de onderwerpen die worden behandeld (dewelke hier niet worden herhaald), maar eerder in het feit dat sommige onderwerpen meer diepgaand worden behandeld en dat er een grotere verwachting bestaat inzake het leerresultaat. Elementen die een cursist op het eerste niveau moet kennen en moet kunnen beschrijven moeten op het tweede niveau bijvoorbeeld meer in detail worden begrepen en moeten worden kunnen bediscussieerd. Deze module bereidt personen ook voor om zelf de nodige informatie te vergaren zodat zij de drie V's verder op hun werk kunnen blijven toepassen in het licht van nieuwe methoden en benaderingen. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 9.1. te begrijpen dat er een breed scala van ethische kwesties, vraagstukken inzake dierenwelzijn en wetenschappelijke perspectieven bestaat inzake het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures, en dat de zienswijze over al deze zaken met de tijd evolueert en wordt beïnvloed door cultuur en context; 9.2. te begrijpen dat er om die reden behoefte is aan een voortdurende kritische evaluatie van de rechtvaardiging voor het gebruik van dieren en van de uitvoering die in alle stadia van de levensduur van een project wordt gegeven aan de drie V's; 9.3. te onderkennen dat er ethische grenzen zijn aan wat toelaatbaar wordt geacht op grond van de richtlijn en dat er in dat verband zelfs binnen deze wettelijke beperkingen waarschijnlijk ook nationale en institutionele verschillen bestaan; 9.4. uit te leggen dat de wetgeving vereist dat de rechtvaardiging van werkprogramma's wordt beoordeeld door mogelijke negatieve gevolgen voor de dieren af te wegen tegen de verwachte baten, dat de schade die aan de dieren wordt toegebracht moet worden geminimaliseerd en dat de voordelen moeten worden gemaximaliseerd; 9.5. de informatie die nodig is om een robuuste schade-batenanalyse uit te voeren te begrijpen en aan te leveren, en uit te leggen waarom zij zelf van mening zijn dat de mogelijke voordelen opwegen tegen de waarschijnlijke negatieve gevolgen; 9.6. de noodzaak om passende informatie aan een breed publiek te communiceren te begrijpen en een geschikte niet-technische samenvatting van een project voor te bereiden om dit te bewerkstelligen;
54
9.7. het belang te beschrijven van het verspreiden van informatie die de kennis over ethische kwesties, goede praktijken inzake het welzijn van dieren, goede wetenschap en het in de praktijk brengen van de drie V's bevordert.
55
Module 10: Opzetten van procedures en projecten (niveau 1) [Functiespecifiek voor functie B; aanvullend voor functie A (indien nodig)] Deze module is een noodzakelijke voorwaarde voor personen die projecten zullen opzetten (functie B) maar is evenzeer nuttig voor wetenschappers die op een of andere manier betrokken zijn bij het opzetten van de procedures die zij uitvoeren (functie A). De module omvat informatie over concepten voor de opzet van experimenten, mogelijke oorzaken van vooringenomenheid en de eliminatie ervan, statistische analyse en informatie over waar deskundigheid kan worden gevonden om te helpen bij de procedure, het opzetten, de planning en de interpretatie van resultaten. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 10.1. de begrippen getrouwheid en onderscheid (“fidelity and discrimination”, zoals bv. besproken door Russell en Burch) te beschrijven; 10.2. uit te leggen wat het concept van variabiliteit betekent, wat de oorzaken ervan zijn en op welke manier het kan worden beperkt (toepassingen en beperkingen van isogene stammen, ingeteeld vee, genetisch gemodificeerde stammen, inkoop, stress en de waarde van gewenning, klinische of subklinische infectie en fundamentele biologie); 10.3. de mogelijke oorzaken van vertekening te beschrijven, samen met manieren om het te beperken (bv. formele randomisering, blinde studies en eventuele maatregelen waar randomisering en blind onderzoek niet mogelijk zijn); 10.4. de eenheid bij het experiment te identificeren en problemen met niet-onafhankelijkheid (pseudo-replicatie) te onderkennen; 10.5. de variabelen die significantie beïnvloeden te beschrijven, met inbegrip van de betekenis van statistisch onderscheidingsvermogen en "p-waarden"; 10.6. formele manieren voor het bepalen van de steekproefgrootte te identificeren (poweranalyse of “resource equation”); 10.7. de verschillende soorten formele experimentele modellen op te sommen (bv. volledig gerandomiseerd model, gerandomiseerd blok, herhaalde maatregelen [binnen een subject], Latijns vierkant en factoriële experimentele ontwerpen); 10.8. uit te leggen hoe deskundige hulp kan worden ingeroepen voor het opzetten van een experiment en voor het interpreteren van experimentele resultaten.
56
Module 11: Opzetten van procedures en projecten (niveau 2) [Functiespecifiek voor functie B] Deze module reikt het vereiste inzicht aan in de nationale en internationale wet- en regelgeving die van toepassing is op het opzetten en beheren van projecten waarbij dieren betrokken zijn en van de wettelijke verantwoordelijkheden van de betrokken personen. De cursist moet in staat zijn de ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures in het algemeen en in het bijzonder in hun eigen werkprogramma, te identificeren, te begrijpen en er passend mee om te gaan. Deze worden in module 2 behandeld. De cursist moet in staat zijn een werkprogramma zo te ontwikkelen, te sturen en te controleren dat de gestelde doelstellingen ervan worden bereikt en dat tezelfdertijd de naleving van bepalingen en voorwaarden uit de regelgeving die van toepassing is op het project verzekerd wordt. Dit omvat het in de praktijk brengen van de drie V's doorheen het werkprogramma. De leerresultaten die betrekking hebben op “Vermindering” worden in module 2 behandeld. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: (i)
Juridische kwesties 11.1. een gedetailleerde beschrijving te geven van de voornaamste onderdelen van de nationale wetgeving inzake het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden, en in het bijzonder de wettelijke verantwoordelijkheden uiteen te zetten van diegenen die projecten en procedures opzetten (functie B) en van diegenen die verantwoordelijkheid dragen op grond van de nationale wetgeving (bv. de verantwoordelijke voor de naleving, de dierenarts, dierverzorgers, opleiders); 11.2. een lijst op te maken van de belangrijkste doelstellingen van andere relevante Europese en internationale wetgeving en de bijbehorende richtsnoeren die een impact hebben op het welzijn en het gebruik van dieren; daarin begrepen zijn Richtlijn 2010/63/EU en wetgeving/richtsnoeren inzake diergeneeskundige zorg, diergezondheid, dierenwelzijn, genetische modificatie van dieren, vervoer van dieren, quarantaine, gezondheid en veiligheid, en het behoud van wilde fauna;
(ii)
Goede wetenschappelijke praktijken 11.3. een beschrijving te geven van de beginselen van een goede wetenschappelijke strategie, nodig voor het bereiken van degelijke resultaten, met inbegrip van de behoefte aan duidelijke en ondubbelzinnige hypothesen, een goede opzet van de proef en goede metingen en analyse van de resultaten; voorbeelden te geven van de gevolgen van het niet uitvoeren van een deugdelijke wetenschappelijke strategie; 11.4. blijk te geven van een goed begrip van de noodzaak tot het inwinnen van deskundig advies en tot het gebruik van passende statistische methoden, tot het onderkennen van de oorzaken van biologische variabiliteit en tot het verzekeren van consistentie tussen experimenten; 11.5. te bespreken waarom het belangrijk is dat de beslissing om levende dieren te gebruiken zowel op wetenschappelijke als op ethische gronden kan worden gerechtvaardigd (met inbegrip van de keuze van het onderzoeksmodel, de herkomst, het geschatte aantal en de levensstadia); de wetenschappelijke en ethische factoren en factoren inzake dierenwelzijn te beschrijven die de keuze om al dan niet een dier te gebruiken beïnvloeden; 11.6. omstandigheden te beschrijven waarin proefprojecten nodig zouden kunnen zijn; 57
11.7. uit te leggen waarom het nodig is de ontwikkelingen inzake proefdierkunde en technologie op de voet te volgen, teneinde goede wetenschap en dierenwelzijn te vrijwaren; 11.8. het belang van strikte wetenschappelijke technieken en de vereisten van gewaarborgde kwaliteitsnormen zoals GLP (“goede laboratoriumpraktijken”) uit te leggen; 11.9. het belang uit te leggen van de verspreiding van onderzoeksresultaten, ongeacht het resultaat van het onderzoek, en de belangrijkste kwesties te beschrijven die moeten worden gemeld wanneer levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen (“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”); (iii)
In de praktijk brengen van de drie V's 11.10. blijk te geven van een diepgaand inzicht in de beginselen van vermindering, verfijning en vervanging, en hoe deze goede wetenschap en goed dierenwelzijn verzekeren; 11.11. het belang uit te leggen van opzoekingen in de literatuur en op het internet, en van dialoog met collega's en met relevante beroepsorganisaties, bij het identificeren van mogelijkheden om elke “V” toe te passen; 11.12. de relevante informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's te beschrijven; 11.13. uiteen te zetten hoe verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses) kunnen worden gebruikt; 11.14. voorbeelden te beschrijven van alternatieve methoden en onderzoeksstrategieën die het gebruik van dieren in verschillende soorten onderzoek vervangen, voorkomen of completeren; 11.15. de vermindering van het welzijn van dieren doorheen de levensduur te identificeren, te beoordelen en te minimaliseren (met inbegrip van nadelige gevolgen die verband houden met verkrijgen, transport, huisvesting, houderij, behandelen, procedures en op humane wijze doden); welzijnsevaluatieprotocols uit te leggen en er voorbeelden van te geven; 11.16. passende humane eindpunten te definiëren en toe te passen; passende criteria vast te stellen om te bepalen wanneer het humane eindpunt is bereikt; 11.17. mogelijke conflicten te beschrijven tussen verfijning en vermindering (bv. in geval van hergebruik) en de factoren die moeten worden overwogen om dit conflict op te lossen; 11.18. de voorwaarden voor en controles op het voor adoptie vrijgeven van dieren vast te stellen; mogelijk relevante richtsnoeren inzake het voor adoptie vrijgeven te identificeren;
(iv)
Verantwoordelijkheden 11.19. de noodzaak uit te leggen om op de hoogte te zijn van plaatselijke regelingen met betrekking tot het beheer van projectvergunningen (bv. procedures voor het bestellen van dieren, normen inzake accommodatie, verwijdering van dieren, veilige werkmethoden en beveiliging) en maatregelen te nemen indien er zich op dat vlak onverwachte problemen stellen.
58
Module 20: Verdoving voor eenvoudige procedures [Aanvullende taakspecifieke module voor functies A en B, indien nodig] Deze module biedt aanwijzingen en informatie aan personen die bij hun werk met dieren over zullen moeten gaan tot kalmering of kortdurende verdoving voor een beperkte tijd en voor lichte pijn. De doelstellingen van deze module zijn: -
de opleidingskandidaten een inleiding te geven tot het toedienen van verdoving aan proefdieren; verdoving te bespreken volgens de volgende brede rubrieken: overwegingen alvorens te verdoven, de effecten van anesthetica, het toedienen van verdoving, plaatselijke/lokale/algemene verdoving, noodsituaties bij verdoving, ontwaken na verdoving; informatie te verstrekken over de effecten van de gebruikte verdovingsmiddelen; de potentiële schadelijke effecten van verdoving (met inbegrip van op het ontwaken) te behandelen; noodsituaties bij verdoving en hun behandeling te bespreken; te bepalen wanneer verdoving wetenschap in het gedrang kan brengen.
De leerresultaten hebben als doel de minimale kennis over te brengen die nodig is voor de juiste en veilige toepassing van kalmering of korte verdoving, met een eenvoudige inductie, elementair onderhouden van het anesthesieniveau met het oog op het uitvoeren van eenvoudige procedures, zoals hierna beschreven: -
-
eenvoudige inductie (bv. met gebruik van een inductiekamer of via IP (intraperitoneaal – in het buikvlies); endotracheale intubatie is niet vereist) en elementair “hands on” en “door observatie” opvolgen van het anesthesieniveau, waarbij niet wordt verwacht dat het onderhouden van een passend stabiel niveau van verdoving problematisch zal zijn; van korte duur (tot ongeveer 15 minuten bij knaagdieren - onderhouden van verdoving voor beeldvorming - indien verwacht wordt dat de verdoving langer zal duren dient de leerling verdere modules te volgen, zie module 10); gebruik uitsluitend voor eenvoudige procedures - niet-invasieve / oppervlakkige procedures (huidniveau, geen toegang tot de lichaamsholten tenzij terminale verdoving wordt gebruikt), oppervlakkige veneuze toegang en het nemen van een bloedstaal, identificatie met behulp van een SC-microchip, beperkte biopsie van het uiteinde van de staart, anesthesie voor het in bedwang houden; geen pijn of slechts korte of lichte pijn; geen gevoelige dieren of dieren met een hoog risico.
Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 20.1. een definitie te geven van sederen en van lokale en algemene verdoving; 20.2. de drie componenten van de “triade van anesthesie” te identificeren en te begrijpen dat verschillende anesthetica daar in verschillende mate toe bijdragen; 20.3. te definiëren wat evenwichtige verdoving is en aan te geven dat dit het best wordt bereikt door het gecombineerd gebruik van verdovingsmiddelen zodat alle componenten van de “triade van anesthesie” in redelijke mate worden bereikt; 20.4. over te brengen hoe en wanneer sederen of verdoving kunnen worden gebruikt voor bedwingen; 20.5. de factoren op te noemen waarmee rekening moet worden gehouden bij het evalueren van dieren voorafgaand aan de verdoving – het uitvoeren van een elementaire gezondheidscontrole, 59
overwegen van de fysiologische of pathologische toestand van het model waarmee wordt gewerkt en hoe dit gevolgen kan hebben voor de keuze van een verdovingsmiddel; 20.6. te bespreken volgens welke beginselen een keuze moet worden gemaakt tussen, en wat de relatieve voordelen en nadelen zijn van, onderscheiden stoffen en hun toepassing – met inbegrip van de berekening van de doses bij bepaalde diersoorten, van injecteerbare en vluchtige stoffen (of opgeloste stoffen voor in het water levende organismen), en van regimes voor lokale verdoving; 20.7. het belang van het minimaliseren van stress voorafgaand aan de verdoving voor het verminderen van complicaties als gevolg van anesthesie aan te geven; 20.8. te onderkennen wanneer het nuttig is premedicatie op te nemen in een verdovingsprotocol; 20.9. de juiste opstelling en het juiste gebruik en onderhoud van de voor de betrokken diersoort gepaste anesthesieapparatuur te beschrijven en te demonstreren; 20.10. de verschillende niveaus en vlakken van verdoving te evalueren en te begrijpen (bewuste excitatie, onbewuste excitatie, chirurgische anesthesie (licht, gemiddeld, diep, te diep)); 20.11. de factoren die erop wijzen dat een dier voldoende is verdoofd (stabiel en op een passend niveau) om de geplande procedures uit te kunnen voeren op te sommen en aan te geven welke maatregelen moeten worden genomen indien er zich een ongewenste gebeurtenis voordoet; dit omvat elementaire “hands on” en “observationele” technieken voor het opvolgen van de verdoving, met inbegrip van een voor de soort passende beoordeling van reflexen; 20.12. de methoden te beschrijven voor het optimaliseren van het herstel na verdoving (bv. warmtedekens, pijnstilling, stoffen die het effect terugdraaien, toegang tot voedsel en water, omgevingsomstandigheden), teneinde een vlot en snel herstel te verzekeren; 20.13. blijk te geven van een goed begrip van veilige en goede werkwijzen met betrekking tot het gebruik, de opslag en het verwijderen van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen.
60
Module 21: Geavanceerde verdoving voor chirurgische of langdurige procedures [Aanvullende taakspecifieke module] Deze module is gekoppeld, zij het niet uitsluitend, aan de module “chirurgie” (22). “Chirurgische procedures” zijn alle procedures die niet in de inleiding bij module 20 worden gedefinieerd als zijnde “eenvoudige procedures”. Onder “langdurig” wordt een duur van meer dan 15 minuten verstaan, waardoor aanvullende of continue dosering nodig kunnen zijn (met inbegrip van verdoving voor beeldvormingstechnieken). In deze module wordt ook het gebruik besproken van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen voor het verlichten van pijn tijdens pijnlijke procedures zoals chirurgie. Verdoving wordt ook gebruikt voor spierontspanning, het onderdrukken van reflexen en het induceren van bewusteloosheid, voor andere doeleinden dan het voorkomen van pijn. Zo bijvoorbeeld is verdoving noodzakelijk bij MRI- en CT-scans en bij andere weinig invasieve beeldvormingstechnieken. Omwille van het grote aantal soorten en rassen proefdieren en de grote variëteit in de anesthetica moet in overleg met een dierenarts een passend verdovingsprotocol worden opgesteld. Tenzij verdoving alleen wordt gebruikt om het dier in bedwang te houden impliceert het gebruik ervan dat de procedure voor een wakker dier pijnlijk zou zijn. Bovendien kan er sprake zijn van pijn nadat het dier uit de verdoving ontwaakt, waardoor er pijnstillers moeten worden gebruikt. Sommige van de geneesmiddelen die hier worden beschreven komen zowel in de modules over anesthesie en chirurgie voor. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 21.1. over te brengen waarom en wanneer verdoving kan worden gebruikt, met inbegrip van bijkomende factoren die van belang zijn voor langdurige verdoving; 21.2. de factoren op te sommen waarmee rekening moet worden gehouden bij het evalueren van dieren voorafgaand aan de verdoving, met inbegrip van acclimatisatie, en over te brengen waarom deze evaluatie nodig is; 21.3. het gebruik van middelen voorafgaand aan de verdoving en van pijnstillende middelen als deel van een evenwichtig verdovingsprotocol, te bespreken; 21.4. aan te geven dat een reeks geneesmiddelen gewoonlijk wordt gebruikt voor premedicatie en voor de inductie en de voortzetting van verdoving bij betreffende proefdieren, en aan te duiden waar advies over de verschillende beschikbare middelen en hun gebruik kan worden ingewonnen; 21.5. te beschrijven hoe de algehele pathologie bij een dier het gebruik van een specifiek verdovingsprotocol, specifiek toezicht of specifieke verzorging nodig kan maken; 21.6. de soorten stoffen aan te geven die worden gebruikt voor de inductie en het in stand houden van algemene verdoving, samen met hun voordelen en nadelen en wanneer zij kunnen worden gebruikt; 21.7. te beschrijven hoe anesthetica op elkaar inwerken om de drie componenten van de “triade van anesthesie” in verschillende mate teweeg te brengen, en hoe een uitgebalanceerde verdoving het beste door het gebruik van combinaties kan worden bereikt; 21.8. een voldoende inzicht tentoon te spreiden van anesthetica met een lage pijnstillende werking, die het gebruik van bijkomende pijnstilling nodig kunnen maken; 61
21.9. de factoren op te sommen die moeten worden beschouwd bij het opvolgen van zowel het anesthesieniveau als de fysiologische stabiliteit; aan te geven hoe kan worden bepaald dat een dier voldoende is verdoofd om een pijnlijke procedure uit te kunnen voeren, en welke maatregelen moeten worden genomen indien er zich een ongewenste voorval voordoet; 21.10. aan te geven welke methoden bij het monitoren van anesthesie kunnen worden gebruikt (bv. elektrocardiogram, bloeddruk, urineproductie, zuurstofverzadiging, CO2) en deze toelichten; 21.11. het anesthesieniveau en de vitale functies van het dier te volgen, zowel door middel van klinische tekenen als, waar van toepassing, van elektronische apparatuur; 21.12. de juiste opstelling en het juiste gebruik en onderhoud van de voor de betrokken diersoort gepaste anesthesie- en monitoringapparatuur te beschrijven en te demonstreren; 21.13. bekwaamheid aan te tonen in het bijhouden en interpreteren van informatie over pre- en post-anesthetische inductie en terwijl het dier verdoofd is, en in het adequaat beheer van de verzorging van de dieren; 21.14. aan te geven welke problemen zich kunnen voordoen tijdens de verdoving en te begrijpen hoe deze kunnen worden voorkomen of behandeld; 21.15. een goed begrip van mechanische beademing aan te tonen; 21.16. de methoden te beschrijven voor het optimaliseren van het herstel na verdoving teneinde een vlot en snel herstel te verzekeren, zoals opgenomen in de basismodule maar met bijkomende vereiste methoden, waaronder pijnstilling en het aanvullen van vloeistoffen bij dieren die langdurig verdoofd zijn geweest of een chirurgische ingreep hebben ondergaan; 21.17. rekening te houden met de gevolgen van verdoving en van de chirurgische procedures op het herstel; 21.18. te begrijpen hoe de keuze voor een verdovingsmiddel het herstel bepaalt en te beschrijven hoe de duur en de deugdelijkheid van de verdoving een invloed hebben op het herstel; 21.19. de problemen die in de post-operatieve fase kunnen ontstaan te beschrijven en aan het geven hoe deze kunnen worden voorkomen of behandeld; 21.20. te bespreken hoe een programma van pijnbeheersing kan worden geïntegreerd in een algemene perioperatieve zorg; 21.21. sommige van de problemen bij het onderkennen van pijn en de pijnbeheersing bij dieren aan te geven; 21.22. een voldoende gedetailleerd inzicht aan te tonen in pijnstillers (met inbegrip van de methoden van toediening en van mogelijke schadelijke effecten) om ze veilig toe te kunnen dienen; 21.23. blijk te geven van een goed begrip van veilige en goede werkwijzen met betrekking tot het gebruik, de opslag en het verwijderen van verdovingsmiddelen en kalmeringsmiddelen.
62
Module 22: Beginselen van de chirurgie [Aanvullende taakspecifieke module voor functies A en B, indien nodig] Deze module heeft betrekking op de beginselen van pre-operatieve evaluatie en verzorging van dieren, op de voorbereidingen voor een operatie (met inbegrip van het prepareren van de instrumenten en aseptische technieken) en op de beginselen van succesvolle chirurgie. De module bevat informatie over mogelijke complicaties, post-operatieve zorg en monitoring, en details van het genezingsproces. Het omvat ook meer praktische elementen. Zo bijvoorbeeld worden vaak gebruikte instrumenten gedemonstreerd en krijgen cursisten de gelegenheid om bepaalde praktische aspecten van de chirurgische techniek, zoals methoden voor hechting, te oefenen op modellen in plaats van dieren. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 22.1. de relevantie en noodzaak van pre-operatieve evaluatie en (waar aangewezen) conditionering uit te leggen; 22.2. referentiebronnen voor goede praktijken inzake chirurgie aan te duiden; 22.3. te beschrijven hoe weefsel heelt en dit in verband te brengen met het belang van asepsis en hygiëne, wondschepping, de beginselen van omgaan met weefsel en de keuze van een geschikte chirurgische aanpak; 22.4. mogelijke oorzaken van een vertraagde of slechte wondgenezing of andere complicaties die zich na een operatie voordoen, te bespreken en te beschrijven hoe dit kan worden vermeden of behandeld; 22.5. in het algemeen te beschrijven hoe personeel, dieren, instrumenten en apparatuur moeten worden klaargemaakt voor aseptische chirurgie; 22.6. de beginselen van succesvolle chirurgie op te noemen (bv. de principes van Halstead) en aan te geven hoe deze kunnen worden gevolgd; 22.7. de kenmerken van de verschillende gewoonlijk gebruikte instrumenten, hechtmaterialen en naalden te beschrijven; 22.8. te vertellen over het belang van een goede techniek bij het verkrijgen van toegang tot de plek van chirurgische ingrepen, het behandelen van weefsel en het herstellen van insnijdingen; 22.9. de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing in verschillende situaties aan te geven; 22.10. een juiste hechting voor te doen; 22.11. veelvoorkomende post-operatieve complicaties en hun oorzaken te beschrijven; 22.12. te vertellen over de beginselen van post-operatieve zorg en toezicht; 22.13. de planning van chirurgische procedures te beschrijven en de vaardigheden te behandelen waarover alle betrokken personeelsleden moeten beschikken;
63
22.14. bekwaamheid tentoon te spreiden in chirurgische technieken, met inbegrip van verwijderingen en insnijdingen en het sluiten ervan met gebruik van methoden die passend zijn voor het weefsel waarover het gaat; 22.15. de bijzondere aspecten van de passende zorg voor dieren vóór, tijdens en na een chirurgische of andere potentieel pijnlijke ingreep te beschrijven.
64
Module 23: Geavanceerde dierhouderij, verzorging en verrijking [Aanvullende taakspecifieke module voor functie C] Deze module biedt een meer diepgaande kennis van praktijken inzake dierverzorging, gericht op diegenen die functie C uitoefenen en diegenen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren in een inrichting. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: (i)
een goed begrip tentoon te spreiden van hoe het welzijn van dieren wordt gehandhaafd in de ruimten waar dieren worden gehouden 23.1. te beschrijven hoe omgevingsomstandigheden mogelijk moeten worden aangepast aan de soort, leeftijd, levensfase of specifieke eisen inzake verzorging (bv. perioperatieve zorg, dieren met ontoereikende immuniteit, genetisch gewijzigde rassen); 23.2. de mogelijke gevolgen van een ongecontroleerde omgeving op het welzijn van dieren en op het resultaat van experimenten te bespreken; 23.3. te bespreken hoe omgevingsverrijking wordt bereikt; 23.4. uit te leggen hoe de drie V's bijdragen tot de voortdurende verbetering van welzijn, houderij en verrijking;
(ii)
de geschikte omgevingsomstandigheden voor proefdieren te kennen en te weten hoe deze worden gemonitord 23.5. voor de desbetreffende diersoort geschikte omgevingsomstandigheden en omgevingsverrijking te beschrijven en aan te geven hoe deze omstandigheden worden gemonitord; 23.6. apparatuur voor het meten van de omgeving te gebruiken, diagrammen, grafieken of tabellen die door deze apparatuur worden gegenereerd te lezen en potentiële problemen te evalueren;
(iii)
te beschrijven hoe de proefdierinrichting zorgt voor het behoud van de gezondheid van de dieren en de waarde van de wetenschappelijke procedures 23.7. een beschrijving te geven van geschikte routines en huisvestingsomstandigheden voor proefdieren die voor verschillende wetenschappelijke doeleinden worden gehouden; 23.8. uit te leggen hoe routines en huisvestingsomstandigheden onder specifieke omstandigheden kunnen wijzigen; 23.9. het gebruik van barrières bij het beïnvloeden van de gezondheid van de dieren te evalueren;
(iv)
potentiële ziekterisico's in de proefdierinrichting te identificeren 23.10. een programma voor het screenen van gezondheid te beschrijven dat geschikt is voor de dieren waarvoor zij zorgen; 23.11. potentiële bronnen van ziekte in de proefdierinrichting te bespreken; 23.12. voorbeelden van parasieten bij proefdieren te herkennen; 65
23.13. de levenscyclus van een aantal veelvoorkomende ziekteverwekkers bij proefdieren te beschrijven; (v)
methoden voor het minimaliseren van de risico's voortkomend uit potentiële ziekteverwekkers te beoordelen 23.14. methoden uit te leggen voor het minimaliseren van het risico dat voortkomt uit ziekteverwekkers; 23.15. geschikte methodes voor ziektebestrijding onder specifieke omstandigheden toe te passen;
(vi)
passende fokprogramma's omstandigheden
voor
proefdieren
op
te
zetten,
onder
specifieke
23.16. een samenvatting te geven van elementaire fokkerijgegevens van veelvoorkomende proefdieren; 23.17. geschikte fokprogramma's voor genoemde soorten onder specifieke omstandigheden te beschrijven; 23.18. geschikte toekomstige fokdieren te selecteren; (vii)
de methoden te evalueren waarmee de bronst kan worden bepaald, kan worden gecontroleerd of paring heeft plaatsgevonden en de zwangerschap kan worden bevestigd bij verschillende soorten proefdieren
23.19. de methoden voor het bepalen van bronst, paring en zwangerschap bij proefdieren op te sommen en de doeltreffendheid ervan te evalueren; (viii)
de voortplantingsactiviteit te analyseren
23.20. fokfiches en fokgegevens te analyseren en op die basis de voortplantingsactiviteit van een fokgroep te beschrijven; 23.21. geconstateerde problemen te beschrijven en passende corrigerende maatregelen voor te stellen; (ix)
het gebruik van en problemen met genetisch gewijzigde dieren uit te leggen [indien relevant voor de betrokken soorten] 23.22. uit te leggen hoe genetisch gewijzigde dieren worden gebruikt voor onderzoeksdoeleinden; 23.23. de potentiële problemen te beschrijven die in verband worden gebracht met het gebruik van genetisch gewijzigde dieren; 23.24. de methoden te beschrijven voor de productie van genetisch gewijzigde dieren;
(x)
de procedures te kennen voor het veilig en legaal vervoeren van dieren 23.25. de belangrijkste wetgeving inzake het vervoer van dieren te identificeren; 23.26. de procedures, apparatuur, wettelijke verantwoordelijkheden en verantwoordelijke personen bij het vervoer van dieren te beschrijven; 23.27. uit te leggen hoe de gezondheid en het welzijn van de dieren worden gehandhaafd tijdens het vervoer; 66
(xi)
de wetgeving inzake het gebruik van proefdieren nauwgezet toe te kunnen passen 23.28. de belangrijkste aspecten van de wetgeving ter bescherming van proefdieren samen te kunnen vatten; 23.29. te bespreken hoe de wetgeving het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden reguleert.
67
Module 24: Aangewezen dierenarts [Aanvullende taakspecifieke module] Deze module biedt een basisleidraad en basisinformatie voor de dierenarts op het instapniveau als aangewezen dierenarts. Zoals elke dierenarts wordt van aangewezen dierenartsen verwacht dat zij hun vaardigheden verder ontwikkelen en verbeteren door middel van permanente bij- en nascholing. In verscheidene lidstaten zijn specifieke opleidingen voor aangewezen dierenartsen beschikbaar, die betrekking hebben op hun werkgebied. Afhankelijk van het programma van de inrichting kunnen andere opleidingsmogelijkheden voor dierenartsen worden ontwikkeld, om hun deskundigheid als aangewezen dierenarts te vervolledigen (bv. deelname aan opleiding, toezicht of controle; mededelingen aan de media inzake het verantwoord gebruik van dieren in de wetenschap; soortspecifieke houderij en diergeneeskundige zorg). Deze module richt zich op de beginselen van het veterinaire beheer van de diergezondheid en het dierenwelzijn voor dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gehouden, gefokt en/of gebruikt worden. Hij waarborgt dat de aangewezen dierenarts de rol van de dierenarts in het onderzoeksmilieu begrijpt, overeenkomstig professionele verplichtingen die de beschrijving van de rol in de richtlijn aanvullen. Op basis van een gap-analyse van de voorafgaande scholing en ervaring van een persoon kan vrijstelling worden verleend van bepaalde onderdelen van de opleiding. Deze module heeft als doel: -
de fundamentele (niet soortspecifieke) beginselen van onderdelen van een programma van diergeneeskundige zorg te behandelen, in het bijzonder met betrekking tot de zorg en het gebruik van dieren voor onderzoek; deze componenten zijn: • het verplaatsen van dieren en de gevolgen daarvan • dierverzorging, gezondheid en beheer • de beoordeling van welzijn • het onderkennen en verlichten van pijn, lijden en angst • de relevantie van de keuze van dierlijke modellen • het ontwerp van procedures en projecten • het in de praktijk brengen van de drie V's • het gebruik van geneesmiddelen • chirurgische en niet-chirurgische ingrepen • verdoving en pijnbestrijding • euthanasie • gezondheid en veiligheid op het werk (zoönose, allergieën, enz.)
-
het belang te behandelen van routinematige veterinaire bezoeken en de factoren waarmee een passende frequentie voor de bezoeken kan worden vastgesteld te beschouwen; het evenwicht te bespreken tussen de omgang met dieren en de noodzaak om geldige wetenschappelijke resultaten te bereiken; te begrijpen hoe ethische kwesties in verband met biomedisch onderzoek kunnen worden geïdentificeerd; de rol van de dierenarts in het adviseren over de keuze van het diermodel en over de verfijning van het model te behandelen; de rol van de dierenarts in het adviseren over de uitvoering van humane eindpunten te bespreken; de beginselen van het beheer van veterinaire rapportage en beslissingen te bespreken; de mogelijkheden wat betreft het verzamelen van verdere veterinaire informatie in de proefdiergeneeskunde en de wetenschap te evalueren.
-
68
Leerresultaten De cursisten moeten in staat zijn: (i)
Wetgeving 24.1. de wettelijk voorgeschreven taken en professionele vereisten van de aangewezen dierenarts samen te vatten; 24.2. een vergelijking te maken van de taken en verantwoordelijkheden van en wisselwerkingen tussen de personen die in een inrichting werken en in de richtlijn worden vernoemd, en de juridische samenstelling en rol van de instantie voor dierenwelzijn uit te leggen;
24.3. uit te leggen wat de sturende rol is van de dierenarts bij het voorschrijven, bestellen, opslaan en verdelen en verwijderen van geneesmiddelen voor dieren die in geautoriseerde inrichtingen worden gehouden en worden gebruikt in procedures; 24.4. de rol van de aangewezen dierenarts bij de in- en uitvoer en het transport van proefdieren te beschrijven; 24.5. een overzicht te geven van de wettelijke beperkingen op de productie en het gebruik van genetisch gewijzigde dieren; (ii)
Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's 24.6. de beginselen van de drie V's te beschrijven en voorbeelden te geven van het in de praktijk brengen van elk in de inrichting van een fokker, leverancier of gebruiker; in het bijzonder de verlichting van pijn en potentieel blijvende schade te bespreken; 24.7. het belang van een goede diergezondheid en goed dierenwelzijn te rechtvaardigen (met betrekking tot de wetenschappelijke resultaten en maatschappelijke of morele rede) en het verband tussen gezondheid, welzijn en wetenschappelijke validiteit te onderkennen; 24.8. informatiebronnen met betrekking tot ethiek, dierenwelzijn en veterinaire informatie die het in de praktijk brengen van de drie V's mogelijk kan maken, te identificeren; 24.9. de noodzaak van een zorgcultuur en de manier waarop een individu daartoe kan bijdragen te beschrijven; 24.10. te beschrijven hoe de aangewezen dierenarts bij kan dragen tot het verspreiden van informatie die de kennis over ethische kwesties, goede praktijken inzake het welzijn van dieren, goede wetenschap en het in de praktijk brengen van de drie V's bevordert; 24.11. de criteria te identificeren die worden gebruikt bij het maken van een schade-batenanalyse en ze toe te kunnen passen; 24.12. de adviserende rol van de aangewezen dierenarts bij het kiezen van een diermodel en bij het verfijnen van het model te identificeren;
(iii)
Dierverzorging, gezondheid en beheer 24.13. de doelstellingen van een routinematig veterinair huisbezoek te beschrijven en over te brengen hoe problemen moeten worden aangepakt; 24.14. een overzicht te geven van de voorbereiding die nodig is voor routinebezoeken; 69
24.15. de informatie te formuleren die moet worden opgenomen in gezondheidsdossiers en in verslagen aan de verzorgers van de dieren en aan anderen; 24.16. de grondbeginselen samen te vatten van de opvolging, de preventie en het beheer van ziekten bij proefdieren, en van de principes van regelingen inzake gezondheidsmonitoring, met inbegrip van informatie over relevante micro-organismen die proefdieren besmetten, zoals hun classificatie, de potentiële gevolgen voor onderzoek en voor diergezondheid, hun zoölogisch potentieel, de preventie, diagnose, behandeling en uitroeiing ervan, alsmede het klinische verschijning, de etiologie en pathologie van veelvoorkomende ziekten bij proefdieren; 24.17. een overzicht te geven van de voorschriften inzake gezondheidsscreening (bv. de richtlijnen van FELASA); 24.18. een overzicht te geven van passende beheers- en controlestrategieën inzake bioveiligheid en de uitbraak van ziekten bij proefdieren; 24.19. de beginselen van de houderij van proefdieren in het algemeen te beschrijven en daarbij de voornaamste principes te schetsen van het ontwerp en de constructie van kooien en omheiningen en van de voor- en nadelen van de verschillende soorten kooien; 24.20. de beginselen inzake de keuze van passende omgevingsomstandigheden en inzake de soorten omgevingsverrijking voor proefdieren uit te leggen; 24.21. een beschrijving te geven van de verschillende manieren waarop de betreffende dieren gedood mogen worden, van de invloed van de methode op het wetenschappelijk resultaat, en van de manier waarop voor de meest geschikte methode kan worden gekozen; 24.22. een overzicht te geven van de beginselen inzake hygiëne, ontsmetting en sterilisatie die van toepassing zijn op het laboratorium en het proefdierverblijf, met inbegrip van de parameters die de waterkwaliteit beïnvloeden, hoe de waterkwaliteit moet worden gecontroleerd en hoe de resultaten moeten worden geïnterpreteerd; 24.23. zich bewust te tonen van de belangrijkste gevaren die kunnen voorkomen in een laboratorium en proefdierverblijf, en van de rol van de aangewezen dierenarts bij het minimaliseren van de risico's; 24.24. de belangrijke biologische eigenschappen en kenmerken van de betrokken soort te beschrijven en de factoren te onderkennen die gevolgen kunnen hebben voor de zorg of voor het gebruik als proefdier; 24.25. de productie en het gebruik van genetisch gewijzigde dieren bij onderzoek te bespreken, met inbegrip van veelvoorkomende soorten van genetisch gewijzigde dieren en toepassingen in onderzoek en van de verschillende manieren waarop genetisch gewijzigde dieren kunnen worden geproduceerd en geëvalueerd, en hoe zij worden aangeduid overeenkomstig de internationale richtlijnen inzake nomenclatuur; (iv)
Verdoving, pijnstilling, chirurgie 24.26. een voldoende kennis aan te tonen van het beheer van verdoving, pijnstilling en chirurgie bij dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt; 24.27. de factoren te bespreken die van invloed zijn op de keuze voor een verdovingsprotocol in een bepaalde situatie; 24.28. de specifieke problemen in verband met experimentele chirurgie te beschrijven en de rol van de aangewezen dierenarts bij experimentele chirurgie te bepalen; 70
(v)
Beginselen van veterinaire rapportage 24.29. strategieën te bepalen voor een doeltreffende communicatie en uit te leggen hoe deze het dierenwelzijn en goede wetenschap bevorderen; 24.30. de mogelijkheden wat betreft het verzamelen van verdere veterinaire informatie in de proefdiergeneeskunde en de wetenschap te evalueren.
71
Module 25: Projectbeoordelaar [Aanvullende taakspecifieke module] Deze module biedt richtsnoeren en informatie die de personen die betrokken zijn bij het evalueren van projecten moet toelaten inzicht te verwerven in de context, de principes en de criteria van projectevaluatie, een samenhangende benadering voor projectevaluatie te ontwikkelen, en gefundeerde onpartijdige en gerechtvaardigde adviezen uit te brengen. Deze module moet worden gevolgd door iedereen die projectevaluaties uitvoert, ongeacht de individuele achtergrond en kennis (bv. wetenschap, technieken, diergeneeskunde, ethiek, de drie V's, dierenwelzijn, leken). De module legt de nadruk op de gemeenschappelijke opleidingsbehoefte van eenieder die bij projectevaluatie betrokken is. Dit omvat in het bijzonder opleiding over hoe de doelstellingen van het project, het in de praktijk brengen van de drie V's en de beoordeling van de indeling van de ernst moeten worden geëvalueerd, en hoe de schade-batenanalyse moet worden uitgevoerd. Er wordt ook aandacht besteed aan overwegingen inzake de beoordeling achteraf van projecten en hoe moet worden omgegaan met wijzigingen aan projectaanvragen. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: (i)
de Europese en nationale wetgeving te begrijpen, met name inzake de verplichtingen van de projectbeoordelaar en de principes die gelden voor projectevaluatie, de rol en verantwoordelijkheden en de rechten en taken, in het bijzonder met betrekking tot belangenconflicten 25.1. de wettelijke voorschriften die aan de basis liggen van het proces van projectevaluatie te beschrijven en het onderscheid tussen projectevaluatie en vergunning te bespreken 25.2. te beschrijven welke deskundigheid vereist is, en in te gaan op kwesties inzake onpartijdigheid, vertrouwelijkheid en belangenconflicten 25.3. zich bewust te zijn van het belang van een transparant projectevaluatieproces 25.4. de verschillende in artikel 5 opgesomde doelen van procedures op te noemen en met voorbeelden te illustreren
(ii)
Ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn 25.5. de ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn die gepaard gaan met het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures te analyseren en zich terdege bewust te zijn van het belang van het in de praktijk brengen van de drie V's in alle vormen van wetenschappelijk onderzoek
(iii)
Schade-batenanalyse 25.6. te bespreken hoe kan worden bijgedragen aan de schade-batenanalyse van een project en blijk te geven van inzicht in het proces en in het belang van het resultaat van een schadebatenanalyse 25.7. een definitie te geven van de drie V's en van elke V een realistisch en relevant voorbeeld te geven dat betrekking heeft op wetenschappelijke gebieden van het gebruik van dieren, met inbegrip van voorgeschreven proeven 25.8. de criteria die moeten worden gehanteerd bij het identificeren van mogelijke schade aan dieren op te sommen 72
25.9. potentiële bronnen van pijn, lijden, angst en blijvende schade te identificeren 25.10. methoden voor het voorkomen of verzachten van lijden te beschrijven 25.11. de indeling naar ernst uit te leggen en procedures consequent in te delen (met behulp van casestudy's), indien van toepassing rekening houdend met specifieke overwegingen voor dieren die fysiologisch in gevaar komen, zoals genetisch gewijzigde dieren 25.12. de begrippen direct en toevallig lijden te beschrijven 25.13. de factoren te beschrijven waarmee rekening gehouden moet worden bij het beoordelen van cumulatief lijden 25.14. de beoogde of verwachte voordelen van het project te interpreteren; uit te leggen en te bespreken welke essentiële informatie in de projectaanvraag moet zijn opgenomen opdat de relevantie van het voorgestelde werk in het licht van de huidige stand van de kennis en/of het onderwerp (of van wettelijke vereisten) zou kunnen worden beoordeeld; 25.15. beoordeling van de kans op slagen; de criteria op te noemen die van belang zijn bij het beoordelen van de kans op slagen van een project; (iv)
Informatiebronnen 25.16. een beschrijving te geven van de informatiebronnen met betrekking tot de beschikbaarheid en de relevantie van andere methoden waarbij geen gebruik wordt gemaakt van dieren, zoals vervangingsmethoden of het gebruik van gegevens afkomstig van klinische studies; 25.17. de voordelen van een “checklist voor projectevaluatie” te beschrijven;
(v)
Methoden voor een schade-batenanalyse 25.18. de verschillende systemen te onderscheiden die de projectevaluatie kunnen ondersteunen, en hoe deze in de praktijk kunnen worden toegepast; 25.19. verschillende benaderingswijzen en instrumenten voor het afwegen en vergelijkend analyseren van de schade en baten van een project te vergelijken en te bespreken;
(vi)
Resultaten van de projectevaluatie 25.20. te beschrijven op welke grond het juridisch nodig is dat een gefundeerde, geldige en tijdige beslissing wordt genomen over een project, en waarom het nodig is eventuele aanvullende aanbevelingen te motiveren; 25.21. de principes en methoden te beschrijven die zorgen voor consistentie tussen beslissingen en bij het resultaat van de evaluatie, voor vertrouwelijkheid en bekwaamheid en voor onpartijdigheid met betrekking tot elk geëvalueerd project; 25.22. de argumenten op te sommen op grond waarvan de beslissing wordt genomen en die moeten worden vermeld in de beslissing;
(vii)
Beoordeling achteraf
25.23. de wettelijke vereisten voor beoordeling achteraf van projecten te beschrijven (vereisten en principes die gelden om te bepalen welke projecten achteraf beoordeeld moeten worden), samen met andere factoren die meespelen bij het aanmerken van een project voor beoordeling achteraf; 73
25.24. het proces van de beoordeling achteraf te beschrijven; 25.25. de mogelijke uitkomsten van een beoordeling achteraf te bespreken en aan te geven hoe deze een invloed kunnen hebben op toekomstige praktijken.
74
Plaatselijke module 50: Inleiding tot de plaatselijke omgeving (inrichting) voor personen die krachtens de richtlijn specifieke rollen vervullen (bv. op grond van de artikelen 24, 25 en 38) [Andere aanvullende module] Deze module reikt de informatie aan die nodig is om het nodige inzicht te verwerven in de plaatselijke structuur, sleutelrollen en verband houdende taken, en laat toe te waarderen hoe deze bijdragen tot het dierenwelzijn, goede wetenschap, het in de praktijk brengen van de drie V's en het instellen van een zorgcultuur. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: 50.1. te bespreken hoe zowel de letter als de geest van Richtlijn 2010/63/EU en van andere wetgeving en richtsnoeren betrekking hebben op de verzorging en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke doeleinden in de eigen inrichting; 50.2. het plaatselijke organigram en de eigen rol daarin te beschrijven; 50.3. de taken en verantwoordelijkheden krachtens de richtlijn van diegenen die in de inrichting werken te beschrijven (i.e. de personen genoemd in artikel 20, 24, 25 en 40), net als de wisselwerking die tussen hen bestaat; 50.4. de taken van de instantie voor dierenwelzijn en de eigen bijdrage daartoe te beschrijven; 50.5. een analyse te maken van de manieren waarop de eigen rol kan bijdragen tot het promoten, in de praktijk brengen en verspreiden van de drie V's in de eigen inrichting; 50.6. het belang te bespreken van een proactieve aanpak en van communicatiemechanismen als instrumenten voor het promoten van de drie V's en van de zorgcultuur.
75
Module 51: Informatievoorziening en -opvraging [Andere aanvullende module] Deze module voorziet in een inleiding tot het opzoeken van, omgaan met en verspreiden van informatie, en het belang ervan in het kader van het in de praktijk brengen van de drie V's. Leerresultaten Cursisten moeten: Leerresultaat 2.13. een beschrijving kunnen geven van relevante bronnen van informatie met betrekking tot wetgeving, ethiek, dierenwelzijn en het in de praktijk brengen van de drie V's; 51.1. op de hoogte te zijn /een uiteenzetting kunnen geven [kies het juiste meetbare werkwoord overeenkomstig het niveau] van het gebruik van verschillende zoekinstrumenten (bv. de EURL ECVAM zoekgids, Go3R) en zoekmethodes (bv. systematisch onderzoeken, meta-analyses); 51.2. het belang uit kunnen leggen van de verspreiding van onderzoeksresultaten, ongeacht het resultaat van het onderzoek, en de belangrijkste kwesties te beschrijven die moeten worden gemeld wanneer levende dieren bij onderzoek worden gebruikt – bv. de ARRIVE-richtlijnen (“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”).
76
Deel 4: Leerresultaten, meetbare werkwoorden en kritisch denken
Aangetoonde vaardigheden
Meetbare werkwoorden / vragen
Bekwaamheid
Toenemende vaardigheid “kritisch denken”
Kennis
Begrip
Toepassing
Analyse
Synthese
Evaluatie
opsommen, definiëren, vertellen, beschrijven, identificeren, tonen, kwalificeren, verzamelen, onderzoeken, rangschikken, citeren, benoemen, wie, wanneer, waar, enz.
samenvatten, beschrijven, interpreteren, vergelijken, voorspellen, associëren, indelen, ramen, onderscheiden, bespreken, verlengen
toepassen, demonstreren, berekenen, voltooien, illustreren, weergeven, oplossen, onderzoeken, wijzigen, relateren, wijzigen, classificeren, experimenteren , ontdekken
analyseren, scheiden, schikken, verklaren, verbinden, classificeren, rangschikken, verdelen, vergelijken, selecteren, uitleggen, afleiden
combinere n, integreren, wijzigen, herschikke n, vervangen, plannen, creëren, ontwerpen , bedenken, wat als?, opstellen, formulere n, voorbereid en, generaliser en herschrijve n
beoordelen, besluiten, rangschikken, inschalen, testen, meten, aanbevelen, overtuigen, selecteren, oordelen, uitleggen, onderscheide n, steunen, besluiten, vergelijken, samenvatten
observatie en terugroepen van informatie
informatie begrijpen
informatie gebruiken
patronen herkennen
betekenis begrijpen
methoden, concepten, theorieën gebruiken in nieuwe situaties
onderdelen organiseren
oude ideeën gebruiken om er nieuwe te maken
vergelijken en onderscheid maken tussen ideeën
kennis van data, gebeurtenissen, plaatsen
kennis vertalen in nieuwe context
kennis van de belangrijkste ideeën
feiten interpreteren, vergelijken, tegen elkaar afzetten
beheersing van het onderwerp
ordenen, groeperen, oorzaken deduceren
problemen oplossen door vereiste vaardigheden of kennis
verborgen betekenissen herkennen onderdelen identificeren
generalisere n uit gegeven feiten kennis uit verschillend e gebieden in verband brengen voorspellen, conclusies trekken
gevolgen voorspellen
77
de waarde van theorieën en presentaties evalueren keuzes maken op grond van beredeneerde argumenten de waarde van bewijs controleren subjectiviteit onderkennen
Op basis van www.coun.uvic.ca/learning/exams/blooms-taxonomy.html Bloom, B. S (Ed.) (1956) Taxonomy of educational objectives: the classification of educational goals; Handbook I:The Cognitive Domain New York, Toronto: Longmans, Green, Anderson, L.W & Krathwohl, D.R. (Eds) (2001) Taxonomy for Learning, Teaching and Assessing: A Revision of Bloom's Taxonomy of Educational Objectives New York: AddisonWesley. London: Longman Een nuttige toepassing van de herziene taxonomie voor het schrijven van instructiedoelen is te vinden op: http://oregonstate.edu/instruct/coursedev/models/id/taxonomy/#table Bij het bepalen van de gewenste leerresultaten kan het nuttig zijn die te verwoorden in “meetbare werkwoorden” die expliciet uitdrukken wat een student moet doen om aan te tonen dat kennis verworven is. Benjamin Bloom stelde in 1956 een taxonomie op van meetbare werkwoorden, die toelaat waarneembare kennis, vaardigheden, houdingen en capaciteiten te beschrijven en te classificeren. Bovenstaande tabel toont een hiërarchie van werkwoorden binnen het cognitieve domein (en het scala aan aangetoonde vaardigheden) die het niveau van denken beschrijven in volgorde van toenemende complexiteit. Deze hiërarchie is gebaseerd op de veronderstelling dat er waarneembare (en dus verifieerbare) acties zijn die een veruitwendiging vormen van cognitieve processen. Zoals aan het begin van dit document werd aangehaald worden de leerresultaten hier meestal met eenvoudige termen uitgedrukt, zoals “kennis” of “begrip”. Overeenkomstig moderne opvattingen inzake onderwijs worden de organisatoren van opleidingen echter aangespoord om waar mogelijk verder te gaan en diepgaand leren en kritisch denken aan te moedigen, eerder dan het loutere reproduceren van feiten of nabootsen van acties. Hierna volgen enkele voorbeelden waarbij dit op de modules wordt toegepast, van de module over ethiek tot de meer praktijkgerichte module over chirurgie.
Module over ethiek In staat zijn: (kennis)
ethische kwesties en vraagstukken inzake dierenwelzijn in het eigen voorgenomen werk te identificeren;
(kritisch denken)
het welzijn van dieren en de ethische kwesties in het eigen voorgenomen werk te rangschikken.
Beoordelingskeuzes: bijvoorbeeld, nadat de voornaamste vraagstukken inzake dierenwelzijn werden opgesomd vroegen afgevaardigden om het relatieve belang ervan in het eigen voorgenomen werk aan te geven. Inzake verdere ontwikkeling zouden afgevaardigden 78
kunnen vragen naar het effect dat deze problemen zouden kunnen hebben op de resultaten van het eigen voorgenomen werk en op de maatschappij in het algemeen. Module over chirurgie, als voorbeeld van een meer praktijkgerichte module In staat zijn: (kennis)
de kenmerken van de verschillende gewoonlijk gebruikte instrumenten, hechtmaterialen en naalden te beschrijven
(kritisch denken)
passende instrumenten, hechtmaterialen en naalden voor veelvoorkomende procedures te kiezen
Beoordelingskeuzes: beelden op een testblad (wat zou u onder welke omstandigheden gebruiken, etc.) of denkbeeldige scenario's (welke instrumenten zouden zij voor een gegeven soort en chirurgische ingreep kiezen en waarom?) (kennis)
de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing in verschillende situaties aan te geven.
(kritisch denken)
de kenmerken van verschillende hechtpatronen en hun toepassing te beoordelen en hun toepassing in verschillende situaties te evalueren
[in tegenstelling tot bij louter opsommen moet hier een keuze worden gemaakt en gerechtvaardigd] Beoordelingskeuzes: verschillende hechtpatronen identificeren, vermeld de voor- en nadelen van elk patroon. Laat een evaluatie maken van een gegeven keuze voor een hechting in een gegeven scenario
(kennis)
veelvoorkomende post-operatieve complicaties en hun oorzaken te beschrijven
(kritisch denken)
veelvoorkomende post-operatieve complicaties te interpreteren en hun oorzaak af te leiden
Keuze van de beoordeling: Geef afgevaardigden een lijst van ziekten, zodat zij kunnen identificeren welke veroorzaakt zijn door gebruikelijke post-operatieve complicaties en de oorzaken ervan kunnen afleiden. (kennis)
een juiste hechting te demonstreren
79
(kritisch denken)
in te schatten hoe een hechting correct moet worden geplaatst [i.t.t. het “nabootsen” moet daarbij een dieper inzicht worden aangetoond in de factoren van de hechttechniek die al dan niet belangrijk zijn]
Beoordelingskeuzes: afgevaardigden dienen tijdens praktijksessies in paren samen te werken en de sterke en zwakke punten van elkaars hechttechniek te beoordelen (“peer feedback”). Afgevaardigden vergelijken hun eigen hechting met die van de begeleider en meten hun eigen techniek af aan dit voorbeeld.
80
Bijlage II Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van leerresultaten 1.
Inleiding
Dit onderdeel bevat richtsnoeren voor het ontwikkelen van criteria, erkende normen en principes voor de beoordeling en voor de manieren waarop een accreditatie-instelling, aanbieder van opleidingen of beoordelaar zal nagaan of een student de nodige kennis en/of vaardigheden heeft verworven en behouden om een aanvaardbaar prestatieniveau te halen met betrekking tot de in de opleidingsmodules beschreven leerresultaten. De richtsnoeren hebben niet de bedoeling iets voor te schrijven. Het kan zijn dat de beoordeling van leerresultaten reeds anders is geregeld in een lidstaat, bijvoorbeeld indien de modules deel uitmaken van, of geïntegreerd zijn in, reeds bestaande educatieve structuren zoals universiteiten of scholen voor beroepsonderwijs. De richtsnoeren kunnen echter nuttig zijn voor nieuwe aanbieders van modules en voor beoordelaars, met name waar nog geen opleidingsprogramma's of beoordelingsprogramma's bestaan. Een bredere toepassing van deze richtsnoeren moet ook bijdragen tot het uitwerken van de wederzijdse erkenning van opleiding tussen de lidstaten. De criteria en methoden voor het beoordelen van het prestatieniveau (bv. door middel van schriftelijke examens, discussies of observatie) hangen af van de aard van het betreffende leerresultaat. In eerste instantie is het belangrijk slaag/faalcriteria voor een bepaald leerresultaat te beschrijven. Indien een leerresultaat wordt herhaald in modules van verschillende niveaus (bijvoorbeeld in de niveaus 1 en 2 van de module “ethiek, dierenwelzijn en de drie V's”), dan wordt op het tweede niveau een grotere bekwaamheid verwacht. Dit komt tot uiting in de manier waarop de beoordelingscriteria zijn verwoord (zie bijlage: leerresultaten, meetbare bewerkingen en kritisch denken). Zo bijvoorbeeld dient een student op het basisniveau in staat te zijn de aangeleerde feiten “op te sommen” of te “beschrijven”. Op het hogere niveau (niveau 2) dient hij of zij in staat te zijn de kwesties te “bespreken” en te “evalueren” en daarmee blijk te geven van een meer grondige kennis en van kritisch denken. De beoordelingscriteria moeten zo objectief mogelijk worden vastgesteld en moeten samenhangend zijn voor alle aanbieders van opleidingen en beoordelaars en, in het ideale geval, voor alle lidstaten. 1.1
Voorbeelden van beoordelingscriteria
Beoordelingscriteria moeten worden ontwikkeld voor alle voorgestelde leerresultaten. In de onderstaande tabellen worden een aantal voorbeelden gegeven die als uitgangspunt kunnen dienen. De criteria moeten het vereiste prestatieniveau nauwkeurig weergeven. Zij moeten zo objectief mogelijk zijn en dienen ondubbelzinnig en eenvoudig te gebruiken te zijn en betrouwbare resultaten op te leveren. Er moeten beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde leerresultaten worden ontwikkeld. Voor veel van de opleidingsmodules komt dit neer op een beoordeling van het feit of de student de “geleerde” kennis heeft onthouden en kan reproduceren, bijvoorbeeld met 81
betrekking tot aspecten van de wetgeving (zie tabel 1, punt 1). Sommige op kennis gebaseerde leerresultaten vereisen echter een meer grondig begrip van de vraagstukken en een vermogen om de kennis toe te passen op de eigen rol en verantwoordelijkheden van de student. De beoordelingscriteria dienen dit weer te geven (zie tabel 1, punt 2). Het ontwikkelen van beoordelingscriteria en beoordelingsmethoden voor leerresultaten met betrekking tot onderwerpen waarvoor ‘meer grondige kennis en inzicht’ nodig zijn vergt meer aandacht, met name wanneer de modules betrekking hebben op gelijkaardige onderwerpen op twee onderscheiden niveaus (een basisniveau en een hoger niveau), zoals dit het geval is bij modules 2 en 12 inzake ethiek. De beoordelingscriteria dienen rekening te houden met de verschillende niveaus. In tabel 2 wordt hiervan een voorbeeld gegeven. Er moet worden op gewezen dat het in veel gevallen mogelijk zou moeten zijn beoordelingscriteria te ontwikkelen voor een groep leerresultaten, met name in die gevallen waar een aantal leerresultaten kan worden gecombineerd tot een samenhangende reeks. Deze benadering verdient de voorkeur op het formuleren van aparte beoordelingscriteria voor elk van de leerresultaten. Zij kan zowel op de theoretische als op de praktische leerresultaten worden toegepast (zie bijvoorbeeld tabel 3). De beste aanpak voor het ontwikkelen van objectieve beoordelingscriteria voor praktische vaardigheden is het opdelen van een specifieke procedure of techniek in afzonderlijke theoretische en praktische bestanddelen die elk kunnen worden beoordeeld (bv. behandeling, bedwang, ontsmetting, verzorging voor en na een operatie, euthanasie, resultaten van de proef en kwaliteit van de gegevens). 1.2
Slaag/faalcriteria
Er worden geen doorslaggevende slaag/faalcriteria voorgesteld voor de aparte modules. Deze hangen immers af van de manier waarop de opleiding wordt gegeven, de specifieke inhoud ervan en – in sommige gevallen – van voorafgaande voorwaarden of beperkingen (bv. nationaal of vanuit de universiteit). In alle gevallen echter moet de opleider eerst het vereiste prestatieniveau bepalen en dient de cursist dit te begrijpen. In de meeste onderwijsprogramma's betekent een voldoende dat de student een score haalt van 50%, of op een andere manier aantoont dat hij of zij de materie voldoende beheerst. Voor onderwerpen waarvoor een grondige feitelijke kennis nodig is (zoals bijvoorbeeld wetgeving) en waarbij mislukking zou kunnen leiden tot problemen inzake dierenwelzijn (wanneer men er bijvoorbeeld niet in slaagt schadelijke gevolgen te onderkennen of een voldoende anesthesieniveau aan te houden tijdens een operatie) wordt echter aanbevolen een hogere score te vereisen (bijvoorbeeld 70-75%). 1.3
Verantwoordelijkheid voor de beoordeling van cursisten
Het is van belang om duidelijk te stellen wie verantwoordelijk is voor het “afmelden” van een cursist die na opleiding een aanvaardbaar niveau heeft behaald. Ook moet de beoordelaar voldoende kennis en gezag hebben om studenten als geslaagd of niet geslaagd aan te merken. Wat de praktische vaardigheden betreft is het van essentieel belang dat iemand de uiteindelijke verantwoordelijkheid toegewezen krijgt voor het observeren van een student bij 82
het uitvoeren van een procedure of taak en voor het verifiëren dat de procedure of taak correct wordt uitgevoerd. Alle betrokkenen dienen te begrijpen dat een beoordelaar iemand pas als opgeleid en bekwaam zal erkennen indien hij of zij ervan overtuigd is dat de vereiste normen zijn gehaald.
83
Voorbeelden van beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde leerresultaten werden in de volgende tabellen opgenomen:
Tabel 1:
Beoordelingscriteria voor een op kennis gebaseerd leerresultaat Module 1: Wetgeving
Tabel 2:
Beoordelingscriteria voor een leerresultaat met betrekking tot ethiek Module 2 en module 12: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's
Tabellen 3-4:
Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake anesthesie Module 9: Verdoving voor eenvoudige procedures Module 10: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures
84
VOORBEELDEN VAN BEOORDELINGSCRITERIA VOOR LEERRESULTATEN Tabel 1: Beoordelingscriteria voor een op kennis gebaseerd leerresultaat De beoordeling gaat het volgende na: basiskennis van Richtlijn 2010/63/EU en de daaruit voortvloeiende nationale wetgeving met betrekking tot onderzoek waarbij dieren worden gebruikt
Module 1: Nationale wetgeving Leerresultaat Beoordelingscriteria De rol en De kandidaat moet de informatie die hij of zij heeft geleerd verantwoordelijkheden hebben onthouden en moet in staat zijn: beschrijven van nationale de belangrijkste rol en verantwoordelijkheden van de comités en plaatselijke plaatselijke instantie voor dierenwelzijn op te sommen (in instanties voor dierenwelzijn de mate van detail als beschreven in artikel 27 van de richtlijn) blijk te geven van een goed begrip van deze rol en verantwoordelijkheden door juist aan te geven hoe de instantie voor dierenwelzijn volgens de student een invloed heeft op de eigen rol, verantwoordelijkheden en dagelijkse werkzaamheden de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het eigen nationale comité op te sommen (bv. in de mate van detail als beschreven in artikel 49 van de richtlijn)
85
Tabel 2: Beoordelingscriteria voor leerresultaten met betrekking tot ethiek De beoordeling gaat het volgende na: basiskennis van de vraagstukken die ten grondslag liggen aan onderzoek waarbij dieren worden gebruikt. De student moet concepten met betrekking tot dierproeven en dierenwelzijn kennen.
Module 2: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 1) Leerresultaat
Beoordelingscriteria
Beschrijven hoe de wet is De kandidaat moet de informatie die hij of zij heeft geleerd gebaseerd op een ethisch hebben onthouden en moet in staat zijn: kader dat vereist dat de de wettelijke voorschriften te vermelden die van toepassing zijn op de schade-batenanalyse (bedoeld in schade wordt afgewogen artikel 38) en uit te leggen wat dit betekent in de praktijk; tegen de voordelen van een bijvoorbeeld de potentiële (fysieke en psychologische) project (de schadeschade aan dieren waarmee rekening moet worden batenanalyse), dat de drie gehouden te vermelden, de doeleinden waarvoor het V's in de praktijk worden toegestaan is dieren te gebruiken op te noemen, blijk te geven van een goed begrip van de beginselen van hoe gebracht teneinde de schade schade en voordelen tegen elkaar worden afgewogen te beperken en de voordelen te maximaliseren, en dat te vermelden hoe dit verband houdt met het juridische procedé inzake projectvergunningen goede praktijken inzake uit te leggen wat de drie V's zijn en voorbeelden te geven dierenwelzijn worden van hoe zij de schade kunnen verminderen, de baten gepropageerd. kunnen vergroten en het dierenwelzijn ten goede kunnen komen Module 12: Ethiek, dierenwelzijn en de drie V's (niveau 2) De beoordeling gaat het volgende na: een vermogen tot nadenken over de vraagstukken die ten grondslag liggen aan onderzoek waarbij dieren worden gebruikt. De student moet concepten met betrekking tot dierproeven en dierenwelzijn kunnen uitleggen en kunnen bespreken. Leerresultaat
Beoordelingscriteria
Uitleggen dat de wetgeving vereist dat de rechtvaardiging van werkprogramma's wordt beoordeeld door mogelijke negatieve gevolgen voor de dieren af te wegen tegen de verwachte baten, dat de schade die aan de dieren wordt toegebracht moet worden geminimaliseerd en dat de voordelen moeten worden gemaximaliseerd
De kandidaat moet de in niveau 1 gestelde vragen kunnen beantwoorden, maar moet ook in staat zijn: het concept van “motivering” voor het gebruik van dieren te bespreken, waarbij moet worden onderkend dat er verschillende perspectieven bestaan over wat een gerechtvaardigde schade inhoudt en wat baten zijn, en over het belang dat aan verschillende schade en baten moet worden gehecht de schade en baten in hun eigen voorgenomen werk te beschrijven en uit te leggen hoe zij deze beoordelen en afwegen voorbeelden te geven van hoe zij de drie V's in het eigen werkgebied zouden integreren
86
Tabel 3: Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake anesthesie De beoordeling gaat het volgende na: het begrip van de verdovende eigenschappen van veelgebruikte anesthetica, de invloed van anesthetica op het dier en op het wetenschappelijk resultaat, de keuze voor een route, en of er andere methoden dan verdoving beschikbaar zijn.
Module 9: Verdoving voor eenvoudige procedures Basiskennis Leerresultaat Beoordelingscriteria Overbrengen waarom en De kandidaat moet in staat zijn: wanneer verdoving gebruikt kan het verschil tussen fysisch en chemisch bedwang aan te worden voor het in bedwang geven houden van een muis. twee scenario's te vermelden waarin verdoving nodig kan zijn voor het in bedwang houden van een muis voor een van deze scenario's twee voordelen en twee nadelen van het gebruik van verdoving voor bedwang op te noemen Leerresultaat De relatieve voor- en nadelen van verschillende anesthetica en hun toepassing voor de verdoving van een muis gedurende 15 minuten te bespreken
Beoordelingscriteria De kandidaat moet kunnen aantonen dat hij/zij in staat is: een injecteerbaar en een inhaleerbaar anestheticum te vermelden dat geschikt is voor muizen de wijze van toediening van een injecteerbaar anestheticum te beschrijven en te bespreken wat betreft de route en dosering (met inbegrip van de nodige verdunning) de wijze van toediening van een vluchtig anestheticum te beschrijven en te bespreken wat betreft de route, het draaggas en het percentage de kenmerken van een injecteerbare en geïnhaleerde stof te vergelijken met betrekking tot de aanvang, de duur en het herstel van de verdoving het mogelijke effect van verschillende anesthetica op een onderzoek te bespreken de gevolgen voor gezondheid en veiligheid van het gebruik van sommige veelgebruikte anesthetica te bespreken
87
Tabel 4: Beoordelingscriteria voor op kennis gebaseerde resultaten inzake anesthesie vervolg Module 10: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures Basiskennis Leerresultaat Beoordelingscriteria Weten hoe een muis die De kandidaat moet in staat zijn: verdoofd is voor een de klinische tekenen op te noemen die aangeven dat chirurgische ingreep van de muis verdoofd kan worden, rekening houdend opwekking tot herstel met factoren zoals leeftijd, voorafgaande opgevolgd moet worden procedures, reeds aanwezige pathologie de klinische tekenen op te noemen die duiden op verdoving bij een muis, zoals de ademfrequentie en -kwaliteit, uitgelokte reflexen te vertellen welk anesthesieniveau nodig is voor een chirurgische ingreep en welke factoren hierop wijzen de tekenen op te sommen die worden gebruikt om het anesthesieniveau na te gaan, en welke de belangrijkste zijn apparatuur voor te stellen die nuttig kan zijn voor het opvolgen van de verdoving vitale functies zoals de hartslag, de ademfrequentie en de lichaamstemperatuur te noteren op een registratieblad voor anesthesie te weten wat de klinische tekenen zijn die wijzen op een noodgeval bij de verdoving en welke acties moeten worden ondernomen te bespreken welke de meest relevante klinische tekenen en fysiologische parameters zijn die moeten worden opgevolgd tijdens de verdoving, en hoe dit kan worden gedaan wijzigingen in de klinische tekenen tijdens de verdoving, die kunnen wijzen op een veranderend anesthesieniveau, te evalueren te bespreken om welke redenen het anesthesieniveau tijdens een procedure kan wijzigen, of dit al dan niet een probleem oplevert, en wat moet worden gedaan in antwoord op de wijzigingen de gevolgen van wijzigingen in de vitale functies bij de muis uit te leggen, zoals bloeddruk, zuurstofverzadiging of lichaamstemperatuur de voor- en nadelen van het gebruik van controleapparatuur zoals een PulseOximeter of elektrocardiogram te bespreken, in vergelijking met het manueel onderzoeken van de muis de klinische tekenen uit te leggen die duiden op een goed herstel van de verdoving en wat moet worden gedaan indien het herstel niet zoals verwacht verloopt het gebruikte verdovingsprotocol te evalueren in het licht van het onderzoek en van de drie V's
88
Bijlage III Voorbeelden ter illustratie van de beoordeling van bekwaamheid De beoordeling van bekwaamheid moet 1. een duidelijke beschrijving en uitleg inhouden van de gebruikte maatstaven 2. de volledige procedure weerspiegelen (planning, uitvoering, controle van de resultaten) 3. een periode omvatten waarin de procedure realistisch kan worden uitgevoerd (met inbegrip van bv. planning van de procedure, de voorbereiding van de werkruimte en het documenteren) Beoordelingscriteria voor een praktische vaardigheid: het afnemen van een bloedstaal bij een konijn dat bij bewustzijn is De beoordeling gaat het volgende na: kennis van de indicatoren die wijzen op een goede of slechte gezondheid of op pijn of angst, kennis van het effect van bedwang op proefdieren, van de verschillende routes waarlangs bloed kan worden afgenomen en in voorkomend geval de keuze van de methode, van de omvang van het bloedstaal en van de frequentie waarmee stalen worden afgenomen en de invloed van het tijdstip op het afnemen.
Leerresultaat De cursist moet erin slagen een bloedstaal af te nemen bij een konijn dat bij bewustzijn is, zonder het dier onnodige angst te bezorgen
Module 7 en 8: Weinig invasieve ingrepen Beoordelingscriteria Hij of zij moet aan de beoordelaar aan kunnen tonen dat hij/zij: de normale houding en het normale voorkomen van een gezond konijn kan herkennen en tekenen van ziekte, pijn of angst bij de soort op kan merken heeft vastgesteld dat hij of zij voldoende gemachtigd is de procedure uit te voeren een konijn op kan pakken, kan hanteren en in bedwang kan houden zodat het dier wordt ondersteund en geen uiting geeft van angst kennis heeft van de hoeveelheid bloed, van de manieren waarop bloedstalen kunnen worden afgenomen en van de technieken die bij konijnen mogelijk zijn, zodat voor de minst invasieve en meest geschikte procedure is gekozen benodigdheden kan selecteren en kan prepareren (bv. de juiste grootte van de naald, scharen en klemmen, chirurgische gaasjes) de plaats van het afnemen kan prepareren zonder dat onnodig angst wordt veroorzaakt en bloed kan afnemen zonder schadelijke gevolgen (pijn, bloeduitstortingen, bloeden) weet hoe passend nazorg te verstrekken, met inbegrip van methoden voor bloedstolling, en weet hoe voorbereid te zijn op verwachte en onverwachte gebeurtenissen (bv. kunnen beslissen over de passende tijd tussen controles) nadelige gevolgen waarvoor moet worden opgelet kent en kan herkennen, ernaar kan uitkijken, en weet wanneer de hulp moet worden ingeroepen van een dierenarts of van een andere “aangewezen” persoon weet hoe bloedstalen moeten worden verwerkt zodat zij passend zijn geëtiketteerd en grondig worden gemengd weet hoe de juiste documentatie moet worden bijhouden (bv. een etiket op de kooi, andere procedurele documenten) 89
Beoordelingscriteria voor een praktische vaardigheid: verdoving De beoordeling gaat het volgende na: keuze van en inzicht in verdovende eigenschappen, kennis van de invloed van verdovingsmiddelen op het proefdier en op de wetenschappelijke resultaten, keuze van de methode zoals voorgesteld in de procedure Module 9: Verdoving voor eenvoudige procedures Leerresultaat Beoordelingscriteria De cursist moet erin slagen een korte verdoving (10 minuten) bij een muis op te wekken en te onderhouden en de muis te laten ontwaken
De cursist moet in staat zijn: te bepalen of de wettelijke bevoegdheid bestaat om de procedure uit te voeren; de gevolgen van de verdoving op de muis en de mogelijke effecten op het wetenschappelijk onderzoek te kennen; de muis met empathie en de nodige zorg te behandelen, zodat geen angst wordt veroorzaakt; de gezondheid en het welzijn van de muis te beoordelen, zodat deze geschikt is te worden verdoofd; aan te tonen dat hij of zij het lichaamsgewicht kan opmeten en kan documenteren; een verdovingsmiddel te noemen dat geschikt is voor de soort en voor de duur van de procedure; het juiste opstellen en veilig gebruik van anesthesiebenodigdheden en anesthetica te demonstreren; te weten wat de juiste dosis/concentratie is en, in het geval van injecteerbare anesthetica, de dosis/het volume te berekenen; de juiste techniek te demonstreren (bv. inductiekamer of injectie); de methoden te benoemen / uit te leggen waarmee het anesthesieniveau kan worden bepaald en een methode voor te tonen die bijvoorbeeld kan worden gebruikt om aan te tonen dat de muis voldoende is verdoofd voor de procedure die zal worden uitgevoerd; te weten hoe de fysiologische basisfuncties moeten worden gecontroleerd en het meten van de ademhalingssnelheid te demonstreren; de mogelijke nadelige gevolgen van anesthesie, zoals onderkoeling, te bespreken en de maatregelen te beschrijven die moeten worden genomen om dit te voorkomen; aan te geven welke noodsituaties zich voor kunnen doen en hoe erop te reageren; het uit de verdoving halen van de muis voor te doen en de klinische tekenen te bespreken die wijzen op een goed of een slecht herstel; de nazorg van de muis uit te leggen, met inbegrip van eventuele speciale verpleegkundige verzorging die is vereist; documenten op een juiste manier bij te houden, zoals een etiket op de kooi, het dagboek van de eenheid, medicatieverslagen en andere procedurele bestanden.
90
Module 10: Verdoving voor chirurgische of langdurige procedures Leerresultaat Beoordelingscriteria De cursist moet erin slagen een korte verdoving (10 minuten) bij een muis op te wekken en te onderhouden en de muis te laten ontwaken, voor een invasieve chirurgische procedure
De cursist moet in staat zijn: te bepalen of de wettelijke bevoegdheid bestaat om de procedure uit te voeren; uit te leggen hoe het concept van “verfijning” van toepassing is op verdoving bij een chirurgische ingreep; te vertellen welke gevolgen een verdovingsmiddel kan hebben op de muis en hoe dit gevolgen kan hebben voor het onderzoek; de muis met zorg te behandelen, zodat geen angst wordt veroorzaakt; de gezondheid en het welzijn van de muis te beoordelen; de invloed van eerdere procedures en van bestaande pathologieën op de geschiktheid voor verdoving te bespreken; aan te tonen dat hij of zij het lichaamsgewicht kan opmeten en kan documenteren; te weten wat de juiste dosis/concentratie is en, in het geval van injecteerbare anesthetica, de dosis/het volume te berekenen; een verdovingsmiddel te kennen / te vernoemen dat geschikt is voor de soort en voor de duur van de procedure (eventueel na advies van een dierenarts); de voor de procedure gebruikte pijnstilling te bespreken, met inbegrip van de keuze van het middel en de wijze van toediening die minimale stress bij het dier teweegbrengt, gevolgd door een beoordeling van de doeltreffendheid; het juiste opstellen en veilig gebruik van anesthesiebenodigdheden en anesthetica te demonstreren; de juiste techniek voor het opwekken te demonstreren (bv. inductiekamer of injectie); de methoden te bespreken waarmee het anesthesieniveau voor operaties kan worden bepaald en een methode voor te tonen die kan worden gebruikt om aan te tonen dat de muis ongevoelig is voor pijn; inzicht te tonen in het nagaan van de elementaire fysiologische en vitale functies aan de hand van klinische tekenen en/of met behulp van controle-apparatuur zoals pulsoximetriesensoren; de mogelijke nadelige gevolgen van anesthesie, zoals onderkoeling, en de maatregelen die moeten worden genomen om dit te voorkomen te bespreken; te bespreken welke noodsituaties zich voor kunnen doen en hoe erop te reageren; het uit de verdoving halen van de muis voor te doen en de klinische tekenen te bespreken die wijzen op een goed of een slecht herstel; de nazorg van de muis te bespreken, met inbegrip van eventuele speciale verpleegkundige verzorging die kan vereist zijn; de klinische tekenen die wijzen op pijn en een geschikt systeem voor post-operatief toezicht te beschrijven; documenten op een juiste manier bij te houden, zoals een etiket op de kooi, het dagboek van de eenheid, medicatieverslagen en andere procedurele bestanden; te bespreken hoe documentatie kan worden gebruikt om te bepalen of het verdovingsmiddel passend is en of er een goed herstel plaatsvindt. 91
Voorbeeld van een examen voor een praktische vaardigheid, als illustratie van hoe een score kan worden toegekend aan elk onderdeel Voor elke taak wordt een aantal criteria vastgesteld aan de hand waarvan de student zal worden beoordeeld en een score zal worden toegekend Een maximale score kan alleen worden behaald als de cursist onafhankelijk werkt en de taak uit zichzelf kan beschrijven en uit kan leggen, zonder dat de examinator zelf vragen moet stellen. Hoe meer vragen er moeten worden gesteld, hoe lager de algemene score. Opdracht 1 Euthanasie en verwijdering van weefsels Er moet door middel van cervicale dislocatie euthanasie worden uitgevoerd op een muis die bij bewustzijn is. De milt en de linkernier moeten worden ontleed voor verdere analyse. Kies de juiste technieken in overeenstemming met de vereisten inzake het dierenwelzijn. Taak:
Percentage 11
Voorbereiding van de werkruimte Veilige en humane behandeling van het dier – verwijderen uit de kooi en overbrengen naar de ruimte waar de procedure wordt uitgevoerd + * Veilig en humaan in bedwang houden * Veilige en humane euthanasie en bevestiging van de dood * Ontleden van organen Bijhouden van gegevens Reinigen van de werkruimte en van de gebruikte instrumenten Desinfectie Verwijdering van het kadaver Totaal Opmerkingen
5
Voldoende 12 JA - NEE □□
15
□□
15
□□
30
□□
10
□□
10 5
□□ □□
5 5
□□ □□
Behaald percentage
100%
* Taken met een sterretje moeten tot een goed einde worden gebracht
11
12
De percentages zijn louter als suggestie bedoeld. Zij kunnen verschillen naargelang de taak en het aandachtsgebied van de beoordeling. De cursist heeft minstens 6/7 vinkjes nodig. Euthanasie moet kundig worden uitgevoerd
92
Opdracht 2 Intraperitoneale injectie Een hamster dient een dosis van 100 mg van een stof X per kilogram lichaamsgewicht intraperitoneaal toegediend te krijgen. De concentratie van stof X is 20mg/ml. Bereken de juiste dosis en injecteer de gepaste dosis / hoeveelheid intraperitoneaal. Verwachtingen:
Percentage 13
Behaald percentage
Voorbereiding van de werkruimte (15 %): Gebruik van antiseptische handdoekjes en antiseptische oplossing Keuze van de juiste grootte van canules / naalden / spuiten Uitvoeren van de procedure (60 %) Veilige en humane behandeling van het dier – verwijderen uit de kooi en overbrengen naar en van de ruimte waar de procedure wordt uitgevoerd * Evaluatie van de gezondheidstoestand Meten en optekenen van het lichaamsgewicht Berekening van de dosis en het juiste volume (15 %) Het vullen van de spuit (luchtbellen? volume?) Ontsmetten van de injectieplaats JA NEE Juist plaatsen van de naald, JA NEE injectie van de stof en het terugtrekken van de naald * Na het voltooien van de procedure (10 %) Reinigen van de werkruimte Documenteren van de procedure Algemene veilige werkmethode voor het dier en de cursist Totaal 100% Opmerkingen * Taken met een sterretje moeten tot een goed einde worden gebracht
13
De percentages zijn louter als suggestie bedoeld. Zij kunnen verschillen naargelang de taak en het aandachtsgebied van de beoordeling.
93
Bijlage IV Model opleidingsdossier DOELSTELLINGEN Het is de bedoeling een model voor het documenteren van opleiding, basisvaardigheden en bedrevenheid aan te reiken dat doorheen Europa kan worden gebruikt. Op die manier kan vertrouwen ontstaan inzake de vaardigheden en de bedrevenheid van personen, wat de wederzijdse erkenning binnen Europa kan vergemakkelijken, het vrij verkeer van werknemers mogelijk kan maken en het dierenwelzijn kan verzekeren. De persoon of personen die ervoor moeten zorgen dat personeelsleden voldoende geschoold zijn, bekwaam zijn en voortdurend worden opgeleid en onder toezicht staan totdat zij het bewijs van de vereiste bekwaamheid hebben geleverd (artikel 24, lid 1, onder c)) spelen een belangrijke rol bij het verzekeren dat er passende documenten worden bijgehouden. De onderstaande modellen zijn niet voorgeschreven, noch zijn zij uitputtend. De bevoegde autoriteit blijft er verantwoordelijk voor te bepalen hoe opleiding en vaardigheden moeten worden gedocumenteerd. Beweegredenen van en uitleg over het Europese modelopleidingsdossier 1. Het model bevat drie aparte documenten voor opleidingen: voor de modulaire basisopleiding, voor het documenteren van opleiding tijdens het ontwikkelen van vaardigheden, en een onderdeel over externe opleiding en permanente bij- en nascholing die cursussen, conferenties en dergelijke omvat. Er werd ook een voorbeeld opgenomen van een algemeen onderdeel, om opleiding in materies die niet in de richtlijn worden behandeld te omvatten (zoals gezondheid en veiligheid en beveiliging). 2. Een opleidingsdossier gaat vaak gepaard met een CV, een functiebeschrijving en een beschrijving van verantwoordelijkheden. 3. Er zijn drie niveaus van opleiding/bedrevenheid: cursist die “onder toezicht staat”, “opgeleid en bekwaam” en “opleider voor anderen”. 4. De ontwikkeling van de cursist moet duidelijk worden gedocumenteerd, waarbij vooruitgang wordt beschreven in een opleidingsdossier. Ook moet het niveau van toezicht terug te vinden zijn in dit opleidingsdossier. 5. De opleider die ondertekent kan om het even welke aangeduide bekwame opleider zijn. Het kan voor cursisten nuttig zijn over een lijst van aangeduide opleiders te beschikken. 6. Een regelmatige evaluatie van de opleiding kan helpen bij het overwegen van nieuwe opleidingen en van toekomstige behoeften. Wijzigingen in de rollen moeten worden voorafgegaan van een evaluatie van de opleiding, om te verzekeren dat de nodige opleiding en bekwaamheid voor de nieuwe verantwoordelijkheden verworven zijn. 7. Om redenen van identificatie dient de cursist het opleidingsdossier en andere documenten te ondertekenen. 94
8. Details over de module, de techniek en de betrokken soort moeten duidelijk worden opgenomen als aparte vermelding in het opleidingsdossier. Opmerking met betrekking tot personen en opleiders die reeds aan de slag zijn: er hoeft niet voor elke module een onderdeel van het opleidingsdossier te worden ingevuld. Het volstaat dat de persoon die verantwoordelijk is voor de opleiding de betreffende pagina ondertekent om te bevestigen dat het personeelslid bekwaam wordt geacht en/of de nodige historische documenten heeft voorgelegd die dit bevestigen.
95
Naam: ________________ Startdatum: ______________ Handtekening _______________ Initialen _____/______/______
1. Dossier inzake modulaire opleiding Module
Kern / Functiespecif iek / Aanvullend
Formulier nr.: Datum van afgifte:
Opleider Soorten
Datum van de opleiding (begin)
Datum van de opleiding (einde)
Bevestigd door (naam / titel / handtekening)
2. Procedures/vaardigheden Procedure
Soorten
Opleiding onder toezicht Datum
Niveau van het toezicht
Cursist (initiale n)
Opleide r (initiale n)
Bekwaamheid verworven Datum
Cursist (initiale n)
Opleide r (initiale n)
Status van opleider verworven Datum Cursist Opleide (initiale r n) (initiale n)
4- De supervisor is aanwezig wanneer de procedure plaatsvindt, om rechtstreeks toe te zien en advies te verlenen 3- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan snel ingrijpen indien nodig (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de procedure) 2- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en is in staat ze indien nodig bij te wonen en advies te verlenen (d.w.z. aanwezig in de nabijheid van de inrichting) 1- De supervisor weet wanneer de procedures plaatsvinden en kan indien nodig gecontacteerd worden om advies te verlenen (bv. telefonisch) 0- Er is geen toezicht vereist
Formulier nr.: Datum van afgifte:
3. permanente bij- en nascholing en externe opleiding Interne evaluatie Opleiding Beschrijving en datums van de opleiding en behaald resultaat / certificaat
Formulier nr.: Datum van afgifte:
Datum
Cursist (initialen)
Opleider (initialen)
4. Algemene opleidingsmodules (bv. gezondheid en veiligheid, beveiliging) Opleidingsvereiste (intern)
Formulier nr.: Datum van afgifte:
Opleiding onder toezicht Datum Cursist Opleide (initiale r n) (initiale n)
Bekwaamheid verworven Datum Cursist Opleide (initiale r n) (initiale n)
Status van opleider verworven Datum Cursist Opleider (initiale (initialen) n)
Bijlage V Aanbevelingen voor personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren Deze bijlage bevat de suggesties van de deskundigenwerkgroep inzake een geschikt profiel voor inspecteurs en inzake de opleiding voor deze rol. De nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn ondersteunen ten volle de doelstellingen en de inhoud van deze suggesties. Scholing en opleiding zijn echter in de eerste plaats een bevoegdheid van de lidstaten. Bovendien liggen de formele bevoegdheden inzake inspectie en handhaving anders in de verschillende lidstaten. De nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn kunnen deze bijlage dus niet formeel onderschrijven. Het is echter belangrijk dat deze informatie voor iedereen beschikbaar wordt gesteld. De inhoud ervan biedt immers richtsnoeren die een geschikt profiel en een geschikte opleiding voor inspecteurs kunnen bevorderen. Persoon of personen die de inspecties krachtens artikel 34 uitvoeren Artikel 34 schrijft voor dat de bevoegde instanties bij alle fokkers, leveranciers en gebruikers, inclusief in hun inrichtingen, regelmatige inspecties uitvoeren, teneinde na te gaan of aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan. Inspecteurs uit verschillende lidstaten en zelfs binnen een zelfde lidstaat kunnen verschillende achtergronden hebben. Om die reden verloopt hun opleiding waarschijnlijk verschillend, afhankelijk van hun voorafgaande opleiding en ervaring op het vlak van wetenschappelijk onderzoek. Er wordt erkend dat het niet nodig is de opleiding te vervolledigen vooraleer iemand als inspecteur aan de slag kan gaan, mits er in passend toezicht en ondersteuning worden voorzien. Aanbevolen profiel Om na te kunnen gaan of de voorschriften van de richtlijn gevolgd worden moeten inspecteurs een grondige kennis en een goed begrijp hebben van de relevante wetgeving en van het relevante nationale beleid. Zij dienen inzicht te hebben in de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van het betrokken personeel, van de grondslag voor de vergunningen die aan inrichtingen worden gegeven, en van de daarin verplichte vermeldingen. Inspecteurs moeten een goed begrip hebben van dierenwelzijn, van het fokken van dieren en van praktijken inzake huisvesting en verzorging. Om bij inspecties in inrichtingen na te kunnen gaan of de drie V's zo goed mogelijk in de praktijk worden gebracht bij de aan inspectie onderworpen projecten, dienen de inspecteurs een
100
goed begrip te hebben van het opzetten van projecten en proeven en van de inhoud van de projectvergunningen die aan de gecontroleerde inrichting zijn afgeleverd. Deze rol kan worden opgenomen door personen die een goed begrip hebben van de verzorging en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke procedures, in het bijzonder van het in de praktijk brengen van de drie V's. Dit kunnen dierenartsen zijn. Biologen of ander personeel met een passende opleiding en deskundigheid in medische, biomedische of biologische wetenschappen kunnen deze rol eveneens invullen. Inspecteurs dienen over een brede en gedetailleerde ervaring te beschikken in wetenschap, wetenschappelijke methoden en het opzetten van proeven, en/of dienen zij bijzondere belangstelling te hebben voor het optimaliseren van diergezondheid en dierenwelzijn. Inspecteurs moeten proactief zijn en dienen betere praktijken inzake de verzorging en het gebruik, de ontwikkeling en het behoud van een goede zorgcultuur voor te staan. Inspecteurs kunnen de samenwerking tussen sleutelpersonen binnen een inrichting aanmoedigen. Door met elkaar samen te werken kunnen inspecteurs makkelijker kennis en ervaring delen en samenhang bevorderen. Inspecteurs moeten beschikken over “persoonlijke autoriteit” op grond van achtergrond, ervaring en kennis. Goede sociale vaardigheden, en doeltreffend schriftelijk en mondeling kunnen communiceren, zijn nuttig. Inspecteurs moeten worden opgeleid in het herkennen en vermijden van belangenconflicten, met het oog op de onafhankelijkheid van inspecties en de vergroting van het vertrouwen van het publiek in het regelgevend toezicht. Basisopleiding De opleiding tot inspecteur moet individueel worden opgezet, met inachtneming van de vereiste rol, van de manier waarop de richtlijn in de lidstaat ten uitvoer is gelegd, en van voorafgaande scholing, opleiding en ervaring. Indien de rol wordt ingevuld door een bevoegde dierenarts - die veel ervaring heeft op het gebied van onderzoek waarbij dieren worden gebruikt, is het waarschijnlijk dat de leerresultaten van sommige van de modules reeds zijn behaald. In dergelijke omstandigheden kan de persoon in kwestie op basis van een gap-analyse worden vrijgesteld van een of meerdere modules, of van delen van de module voor inspecteurs. Om te verzekeren dat zij beschikken over de relevante kennis en vaardigheden dienen alle inspecteurs een gap-analyse van de volgende modules uit te voeren en de betreffende leerresultaten te evalueren:
Modules 1 - 3.1 Modules 4 - 6.1 Modules 7, 9 - 11 101
Modules 20, 23 Module 51 Aanvullende modules, zoals 21 en 22, indien relevant voor de inspecties die zij uitvoeren.
De kernopleiding die ertoe strekt de rol van de inspecteur en de voorschriften van http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf aan te leren zit vervat in:
module voor inspecteurs
In tegenstelling tot wat het geval is bij andere rollen maakt een aantal leerresultaten geen deel uit van de taken en verantwoordelijkheden van de inspecteur. Zij zijn bedoeld om een voldoende begrip om de naleving na te kunnen gaan bij te brengen. Dit moet tot uiting komen in de beoordeling en het opleidingsdossier. Permanente bij- en nascholing Inspecteurs dienen door middel van een formeel programma van permanente bij- en nascholing bij te blijven met de beste praktijken in de wetenschap, dierverzorging, dierhouderij en de drie V's.
102
Module voor inspecteurs Deze module omvat alle noodzakelijke elementen van het inspectieproces overeenkomstig artikel 34, en is bedoeld voor diegenen die een zeer goed inzicht hebben in de verzorging en het gebruik van dieren in wetenschappelijke procedures en van de wetgeving die daarop betrekking heeft. Het vereist een grondige kennis van de wettelijke vereisten voor inspectie en handhaving en behelst richtsnoeren en beginselen inzake het opzetten uitvoeren, en rapporteren van inspecties. Leerresultaten Cursisten moeten in staat zijn: (i)
de wettelijke voorschriften inzake de verzorging en het gebruik van dieren in onderzoek te begrijpen Insp.1 de ethische kwesties te begrijpen in verband met het gebruik van dieren in lopende en/of voltooide wetenschappelijke procedures (zoals casestudy's); Insp.2 aan te tonen hoe de beginselen van de drie V's vervat zitten in de nationale wetgeving die Richtlijn 2010/63/EU uitvoert. Blijk te geven van een grondig begrip van de beginselen en het in de praktijk brengen van vermindering, verfijning en vervanging (de drie V's) bij het verzorgen en fokken van dieren en in het bijzonder bij lopende en/of voltooide wetenschappelijk onderzoeksprojecten; i. blijk te geven van kennis inzake de mogelijkheid om verfijningen in de praktijk te brengen door een goede kennis van de gebruikte soort, een goede dierenwelzijnsevaluatie, en een daadwerkelijke controle op schadelijke gevolgen met duidelijke en geldige wetenschappelijke, welzijns- en/of humane eindpunten; ii. te beschrijven hoe opleiding, goede huisvesting van dieren, houderij en behandeling en de toepassing van passende eindpunten kunnen bijdragen tot het in de praktijk brengen van de drie V's en het verbeteren van de kwaliteit van de wetenschap; Insp.3. onderscheid te maken tussen experimentele procedures voor dieren en veterinaire praktijken, dierhouderij en niet-experimentele procedures; Insp.4. projecten correct aan de doelstellingen van wetenschappelijke procedures te kunnen koppelen (artikel 5); Insp.5. te beschrijven op grond waarvan een vrijstelling kan worden verkregen van de verplichting om bij procedures alleen gebruik te maken van de in bijlage I van de richtlijn vermelde soorten dieren (die voor gebruik in procedures zijn gefokt); Insp.6. een vergelijking te maken van de taken en verantwoordelijkheden van en wisselwerkingen tussen de personen die in een inrichting werken en in de richtlijn worden vernoemd; Insp.7. de juridische samenstelling en rol van de instantie voor dierenwelzijn uit te leggen; Insp.8. de voorwaarden voor en verplichtingen inzake het vrijlaten en voor adoptie vrijgeven van dieren te beschrijven;
103
(ii)
de principes en de praktijk van inspectie te begrijpen Insp.9. aan te tonen hoe de gedetailleerde controles die in de wetgeving zijn opgenomen van toepassing zijn op inspectie; Insp.10. de wettelijke voorschriften te beschrijven inzake inspectie en andere aanverwante functies (het verzamelen, beheren en verspreiden van informatie, het bespreken van de drie V's, continuïteit, advies aan gebruikers en aan de bevoegde autoriteit); Insp.11. de taken en verantwoordelijkheden van inspecteurs uit te leggen, met inbegrip van neutraliteit en oprechtheid (eerlijkheid, integriteit, correct gedrag enz.) en de wisselwerking tussen de inspecteurs en andere verantwoordelijke personen of instanties zoals de instantie voor dierenwelzijn; Insp.12. te beschrijven wat een doeltreffende inspectie in moet houden http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/inspections/nl.pdf, bv. de benadering, de noodzaak tot liaison/verstandhouding, de rol bij het detecteren van naleving/nietnaleving; Insp.13. de beginselen te beschrijven van risicoanalyse, wettelijke voorschriften inzake de frequentie van de inspecties, onaangekondigde versus aangekondigde inspecties, voorgeschreven normen inzake prestaties en risico; Insp.14. de belangrijkste bronnen van advies en aanvullende kennis inzake wetgeving, beleid, werkmethoden en de antecedenten van een zaak die een inspecteur ter beschikking staan, te beschrijven; Insp.15. aan te geven volgens welke normen moet gecommuniceerd worden met de bevoegde instantie en met belanghebbenden (met inbegrip van schriftelijke rapportage) en welke normen gelden voor het bewaren van bestanden; Insp.16. te beschrijven hoe toegang kan worden verkregen tot projectvoorstellen, beoordelingen en vergunningen en hoe op die basis een inspectie kan worden gepland; Insp.17. toe te lichten hoe aan de voorschriften voor het merken of identificeren van dieren kan worden voldaan en hoe kan worden vastgesteld wanneer daar niet aan is voldaan; Insp.18. de methodes te beschrijven die krachtens de wetgeving worden gebruikt voor het op humane wijze doden van dieren, en uit te leggen hoe dit is toegestaan; Insp.19. het kader voor de beoordeling van de ernst van procedures te beschrijven, met inbegrip van cumulatieve ernst, en de verantwoordelijkheden te beschrijven van alle betrokkenen bij het verminderen van leed en van ernst, van bij de opzet van het project tot het voltooien ervan; Insp.20. het voor de toekomst aanwijzen van ernst en de werkelijke ernst te beschrijven, en het doel van dergelijke beoordelingen aan te geven; Insp.21. een juiste indeling naar ernst op te maken voor voorbeelden van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden gefokt (genetisch gewijzigd) of gebruikt worden, conform bijlage VIII en het Werkdocument inzake een kader voor de indeling naar ernst (http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/severity/nl.pdf) 104
Insp.22. passende praktische methoden voor de beoordeling van dierenwelzijn te beschrijven, en te beschrijven hoe deze kunnen worden gebruikt om het lijden in overeenstemming met de wetenschappelijke doelstellingen te verminderen tijdens de inspectie van aan de gang zijnde wetenschappelijke activiteit; Insp.23. onderscheid te maken tussen hergebruik en continugebruik en uit te leggen onder welke omstandigheden hergebruik juridisch kan worden toegestaan; Insp.24. de basis uit te leggen voor het verzamelen van jaarlijkse statistieken met betrekking tot het gebruik van dieren bij procedures (artikel 54 en het daarmee verband houdende uitvoeringsbesluit van de Commissie); Insp.25. de regelingen te beschrijven voor sancties (bv. overtredingen en inbreuken, nalevingsadvies/kennisgevingen) en regelingen voor de schorsing of intrekking van vergunningen, en uit te leggen hoe deze moeten worden gemeld aan de bevoegde instanties en moeten worden behandeld; (iii)
de verschillen te onderscheiden die kunnen bestaan tussen types van betrokken inrichtingen en ruimten waar dieren worden gehouden, en in het beheer van dierenvoorzieningen; Insp.26. de wettelijke vereisten voor het vergunnen van een inrichting uit te leggen; Insp.27. aan te geven wat voor werk met dieren er waarschijnlijk kan worden aangetroffen in elk type; Insp.28. een beschrijving te geven van de verschillende soorten leefruimten en hun voornaamste kenmerken; Insp.29. een beschrijving te geven van de strategieën die worden gebruikt voor het in stand houden van verschillende niveaus van bioveiligheid en van de voorzorgsmaatregelen die een inspecteur moet nemen om het verspreiden van dierlijke pathogenen of allergenen te vermijden; Insp.30. de strategieën te beschrijven die gebruikt worden om het aantal dieren op overschot / het teveel fokken te beperken, met inbegrip van genetisch gewijzigde dieren; Insp.31. de strategieën te beschrijven die de uitwisseling van organen en weefsels van dieren vergemakkelijken; Insp.32. aan te geven welke overwegingen moeten worden gemaakt bij het vervoer van dieren tussen locaties (met inbegrip van nationaal en internationaal vervoer); Insp.33. de bijzondere overwegingen en methoden te beschrijven die moeten worden gebruikt bij de inspectie van bepaalde types inrichtingen en projecten (bv. toxicologieprojecten op grond van regelgeving, werken in het wild); Insp.34. de voorschriften uit bijlage III voor inrichtingen en voor de verzorging en de huisvesting van dieren te bespreken voor elk van de relevante proefdiersoorten, en uit te leggen wat de potentiële gevolgen voor het dierenwelzijn en de wetenschap zijn indien niet aan de behoeften inzake dierhouderij en welzijn is voldaan;
105
Insp.35. de bijzondere overwegingen te begrijpen die moeten worden gemaakt bij de verzorging en het gebruik van bepaalde dieren (bv. niet-menselijke primaten, in het wild gevangen dieren, zwerfdieren en verwilderde exemplaren van huisdiersoorten en bedreigde soorten); i. de redenen te bespreken waarom aan deze groepen bijzondere aandacht moet worden besteed, en op welke gronden vrijstellingen kunnen worden gegeven; ii. de wetgeving te identificeren die van toepassing is op het gebruik van bepaalde soorten en op vrijstellingen ; iii. de voorwaarden te beschrijven waaronder het gebruik van deze soorten is toegestaan of waaronder vrijstellingen worden gegeven; (iv)
Geneesmiddelen Insp.36. de goede praktijken inzake het gebruik van geneesmiddelen in inrichtingen te beschrijven;
(v)
de beginselen van opleiding en beoordeling te begrijpen Insp.37. de aanbevelingen te identificeren voor de opleiding van personeel, zoals uiteengezet in het “Werkdocument inzake de uitwerking van een gemeenschappelijk kader voor scholing en opleiding ter uitvoering van de richtlijn” (samen met eventuele aanvullende nationale of plaatselijke vereisten); Insp.38. de minimumeisen uit te leggen voor het documenteren van opleiding en bekwaamheid en van permanente bij- en nascholing van personeel, en te beschrijven hoe deze tijdens het inspectieproces kunnen worden geëvalueerd; Insp.39. de omstandigheden te beschrijven waaronder discretionaire vrijstellingen van specifieke opleidingsmodules of -elementen kunnen worden toegestaan;
(vi)
de beginselen en methoden te begrijpen die van toepassing zijn op de beoordeling en het vergunnen van werkprogramma's; Insp.40. de beginselen van de schade-batenanalyse te beschrijven; Insp.41. de vereisten te beschrijven voor het in de praktijk brengen van de drie V's in een project; i. de informatiebronnen aan te duiden over methoden voor vervanging, vermindering of verfijning van het gebruik van dieren in procedures; ii. inzicht te tonen in de mogelijkheden tot vermindering van het gebruik van dieren door middel van duidelijke experimentele strategie, goed ontwerp, geldig analyse en uitvoerige rapportage over dierproeven; Insp.42. uit te leggen hoe toelating voor projecten wordt verleend; Insp.43. in aan de gang zijnde of voltooide werkzaamheden, correct te bepalen welke wetenschappelijke projecten niet aan de projectvergunning voldoen met betrekking tot het vroegere of huidige gebruik van het meest verfijnde protocol en de vroegste humane eindpunten die stroken met het bereiken van de wetenschappelijke doelstellingen;
106
(vii)
de rol van de inspecteur te begrijpen als communicator en als promotor van goede praktijken en van de drie V's
Insp.44. het concept van zorgcultuur te bespreken; Insp.45. onderwerpen op te noemen die bijdragen tot een goede zorgcultuur (een proactieve aanpak ten aanzien van de drie V's, duidelijke en doeltreffend gebruikte mechanismen voor communicatie tussen het personeel, doeltreffende samenwerking tussen sleutelpersonen); Insp.46. de methoden te beschrijven die kunnen worden gebruikt ter bevordering van een hogere kwaliteit inzake wetenschap en verslaggeving (bv. het gebruik van ARRIVE-richtlijnen (“Animal Research: Reporting of In Vivo Experiments”). Insp.47. de voordelen van een consistent en proactief inspectiestelsel uit te leggen.
107