Voorblad van werkstukken, verslagen, opdrachten Informatie zoals weergegeven op dit voorblad zal worden opgenomen in het opleidingsoverzicht dat samen met het getuigschrift bij de diplomering zal worden uitgereikt.
Naam VS i.o:
0
José Bom ................................................
e
1 jaar
0
e
2 jaar
X
e
3 jaar
Leergang en groep:
2012 Ouderen ........................................
Inleverdatum:
................................................................
Naam opleider:
Hettie Aardema....................................
Opdrachten: Aankruisen welke uitwerking van toepassing is. De bijbehorende uitwerking wordt digitaal aangeleverd aan de leergangcoördinator. Het bijbehorende beoordelingsformulier wordt ondertekend op papier bij de leergangcoördinator ingeleverd.
1. Persoonlijk Leerplan (plp)
2. Werkplan Werkervaringsplaats: ................................................................................................... Reflectieverslag, tussenbeoordeling / eindbeoordeling (weghalen wat niet van toepassing is)
3. Reflectief Leren
4. Behandelverantwoordelijkheid Leerverslag Verslag klinisch redeneren
5. Farmacotherapie
6. Optimaliseren van zorg (analyse, projectplan, projectverslag) Titel: .............................................................................................................................
7. Verbeterproject Titel: .............................................................................................................................
8. Schrijven over GGZ-verpleegkunde / opiniërend artikel Titel: .............................................................................................................................
9. Coaching en deskundigheidsbevordering Titel: .............................................................................................................................
10. Somatiek
X
Onderzoek 3 Literatuuronderzoek, titel: ……………………………………………………………….. Onderzoeksopzet, titel: . ....................................................................................... X Onderzoeksartikel, titel: Geboeid signaleren, kwalitatief fenomenologisch onderzoek naar de ervaringen van patiënten in de forensische psychiatrie met het signaleringsplan
Meesterproef verpleegkundig specialist ggz
Geboeid signaleren: Kwalitatief fenomenologisch onderzoek naar de ervaringen van patiënten in de forensische psychiatrie met het signaleringsplan
Naam: José Bom Opleiding: GGZ Verpleegkundig Specialist Leerjaar: VS12 Ouderen Onderzoeksbegeleider: C. Loth Opleider: H. Aardema Versie: 1 Aantal pagina’s: 15 Aantal woorden samenvatting: 197 Aantal woorden artikel: 2785
2
Geboeid signaleren: Kwalitatief fenomenologisch onderzoek naar de ervaringen van patiënten in de forensische psychiatrie met het signaleringsplan Samenvatting
Achtergrond: In de literatuur zijn geen studies gevonden naar de ervaringen van patiënten in de forensische psychiatrie met het signaleringsplan. Wel is bekend dat de patiënten de preventieve werking van het duiden van signalen erkennen en het leren signaleren van terugvalsymptomen een confrontatie met de ziekte is. Doel: Het beschrijven van de ervaringen van patiënten in behandeling bij de forensische psychiatrie bij het opstellen en gebruiken van het signaleringsplan. Methode: Kwalitatief fenomenologisch onderzoek met de methode van Colaizzi. Met zeven individuele diepte-interviews is in een constante analyse data verzameld. Resultaten: Uit de data is een microtheorie naar voren gekomen. De patiënten in de forensisch psychiatrische kliniek Assen doorlopen in het proces van opstellen en gebruiken verschillende routes. Ze ervaren het opstellen en gebruiken van het signaleringsplan als een worsteling tussen externe controle en de eigen regie. Discussie: De gevonden microtheorie is klein en nog onvolledig. Conclusie: De essentiële elementen zijn de non-specifieke factoren in de samenwerking met de forensisch psychiatrisch verpleegkundige. Bij het ontstaan van beweging is het signaleringsplan een steunend hulpmiddel bij zelfmanagement. Aanbevelingen: Verder onderzoek is nodig naar de perceptie van de forensisch psychiatrisch verpleegkundige op de non-specifieke factoren in de samenwerkingsrelatie met de patiënt.
3
Inleiding In de jaren tachtig is het signaleringsplan ontworpen met als doel de patiënten een handvat te bieden in het omgaan met stressoren (Van der Werf, Goedhart & Huiberts, 1998). Het signaleringsplan is in de forensische psychiatrie een hulpmiddel bij risicomanagement om een dreigende terugval te voorkomen (Expertisecentrum Forensische Psychiatrie, 2013). Met de zoektermen ‘schizophrenia’, ‘lived experience’, ‘early intervention’, ‘early signs’, ‘relapse prevention plans’, ‘forensic psychiatry’ en ‘forensic mental health nursing’ heeft de onderzoeker in vier databases naar literatuur gezocht. Zes artikelen zijn na beoordeling met de methode van Dassen & Keuning (2009) geïncludeerd. In de literatuur zijn geen studies gevonden naar de ervaringen van patiënten in de forensische psychiatrie met het signaleringsplan. Wel is bekend dat de patiënten de preventieve werking van het duiden van signalen erkennen en belang hechten aan het individueel en empatisch bespreekbaar maken van signalen (Meehan, McIntosh & Bergen, 2006). Het leren signaleren van terugvalsymptomen is een confrontatie met de ziekte en de bewustwording hiervan een proces. Essentiële elementen in het aansluiten van het signaleringsplan is de houding van de verpleegkundigen en de fase van herstel (Daggenvoorde, Goossens & Gamel, 2012). Er is geen bewijs gevonden dat het signaleringsplan een psychotische terugval kan voorkomen (Van Meijel, Kruitwagen, Van der Gaag, Kahn & Grypdonck, 2006). Significant effect op het terugdringen van incidenten met agressie werd gevonden in het onderzoek naar het methodisch in kaart brengen van vroeg-signalen. Onduidelijk is gebleven of de gevonden resultaten te danken zijn aan een beter zelfmanagement van de patiënt of dat de forensisch psychiatrisch verpleegkundige (FMHN) beter zicht heeft gekregen op de vroeg-signalen (Flutter, Van Meijel, Nijman, Bjorkly, & Grypdonck, 2010a).
In dit artikel wordt de forensisch psychiatrisch verpleegkundige aangeduid als FMHN (forensic mental health nurse). In de dagelijkse praktijk is het voor de FMHN moeilijk om commitment met de patiënt te krijgen in het werken met het signaleringsplan. De FMHN bemerkt weerstanden in het bespreekbaar maken van het signaleringsplan. De informatie uit de literatuur en de praktijk leidt tot de onderzoeksvraag: ‘Wat zijn de ervaringen van patiënten in behandeling bij de forensische psychiatrie in het opstellen en gebruik van het signaleringsplan?’ Het doel in dit onderzoek is het beschrijven van de ervaringen die patiënten in de forensische psychiatrie hebben in het proces van opstellen en gebruiken van het signaleringsplan om een aanbeveling doen zodat de FMHN het signaleringsplan herstel gericht kan bieden in balans met het risicomanagement.
4
Methode
Op basis van de onderzoeksvraag is gekozen voor een kwalitatief onderzoeksdesign met een hermeneutische fenomenologische benadering (De Boer & Smaling, 2011; Salmon, 2012). Vanuit bestaande ervaringen werd gezocht naar wat de betekenis voor de deelnemers in het proces is (Balls, 2009; Loiselle & Profetto-McGrath 2012). De ‘Commissie Onderzoek en Programmaevaluatie’ van GGZ Drenthe gaf toestemming voor dit onderzoek.
De onderzoekspopulatie is geworven uit het patiëntenbestand van de forensische psychiatrische kliniek in Assen. In de forensisch psychiatrische centra in Nederland heeft 60 procent van de patiënten een persoonlijkheidsstoornis en 20 procent een psychische stoornis waaronder de diagnose schizofrenie. 1 op de 12 patiënten is vrouw (Expertise centrum Forensische Psychiatrie, 2012; Nationaal Kompas, 2012). De onderzoekspopulatie vertoont overeenkomsten met de doelpopulatie (Polit, & Beck, 2012). Op basis van inclusie en exclusie criteria zijn 25 patiënten benaderd voor deelname aan het onderzoek (zie tabel 1). De mogelijke deelnemers zijn mondeling en schriftelijk geïnformeerd over het doel, de vrijwillige deelname, de wijze van onderzoek en gegevens verwerking. De deelnemers hadden de mogelijkheid om zonder opgaaf van reden de deelname stop te zetten (Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek, 2013). Acht deelnemers gaven toestemming voor deelname en ondertekende het informed consentformulier. Zeven deelnemers participeerden in het onderzoek. Dit waren mannen tussen de 24 en 55 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 41 jaar. Met individuele diepte-interviews is data verzameld (Mortelmans, 2007). Met openvragen uit topics zijn de respondenten gevraagd te vertellen over hun ervaringen in het proces van het opstellen en gebruiken van het signaleringsplan (Britten, 1995). De interviews, maximaal twee per week, zijn met geluidsapparatuur opgenomen en letterlijk uitgetypt in het programma MaxQDA (Mortelmans, 2007). De dataverzameling en analyse zijn gelijk op gegaan (Boeije, 2008; Maso & Smaling, 2004). De methode van Colaizzi is gevolgd (Valle & King, 1978; Omery, 1983; Edward & Welch, 2011). Als eerste stap is het transcript aandachtig gelezen. De zinnen of zinsdelen die betrekking hebben op het onderzochte fenomeen zijn, in stap twee, aangeduid. Als derde stap zijn de aangeduide zinnen of zinsdelen open gecodeerd. De eerste drie stappen zijn herhaald bij stap vier. In stap vijf is een uitgebreide beschrijving gemaakt van het individuele verhaal van de respondent en de betekenis ervan. Het identificeren van de gevonden structuren, stap zes, is gestart met het clusteren van overeenkomstige codering uit interview twee en drie. Na het vijfde interview zijn de clusters in een codeboom geplaatst. De expert is betrokken voor de verdieping. De onderzoeker heeft literatuur betrokken vanuit de
5
zoektermen ‘motivatie’ en ‘reflectie’. De fundamentele thema’s zijn op basis van de onderzoeksvraag uit de clusters gehaald. Stap zeven is de member check. De uitgebreide beschrijving en de gevonden structuren zijn met de respondenten besproken (Mortelmans, 2007). De beschrijving van de resultaten is met de cliëntenraad van de forensisch psychiatrische kliniek Assen doorgenomen.
Een tweede literatuuronderzoek is gedaan om de aanbevelingen te versterkten. Met de zoektermen ‘forensic mental health nursing’, ‘competence’ and ‘nursing skills’ is in vier data bases gezocht. Na beoordeling met de methode van Dassen & Keuning (2009) zijn zes artikelen geïncludeerd in het onderzoek.
De onderzoeker heeft de stappen en bevindingen in het proces beschreven in het logboek. Met memo’s waarin persoonlijke overwegingen en reflecties op methodologische en theoretisch begrippen zijn beschreven (Lucassen, & Hartman, 2007; Boeije, 2008). De memo’s deelde de onderzoeker met de peer reviewer en expert om de geldigheid van het onderzoek te vergroten (Maso & Smaling, 1991; Boeije, 2008).
Tabel 1 Participatie in het onderzoek Inclusie criteria Exclusie criteria Opname in de forensische psychiatrische kliniek in Assen Behandelrelatie met de onderzoeker In de resocialisatiefase van de behandeling Depressief of florerend psychotisch beeld In bezit van een signaleringsplan Beheersen van de Nederlandse taal Ouder dan 18 jaar Periode van augustus – december 2013 25 patiënten benaderd voor deelname. Mannen in de leeftijd van 21- 55 jaar 7 patiënten participeren in het onderzoek. Mannen in de leeftijd van 24- 55 jaar
6
Resultaten
Uit de data is een microtheorie naar voren gekomen met drie routes in het proces van opstellen en gebruiken van het signaleringsplan. Route 1 is een schijnbeweging waarbij de respondent zich voegt naar de mening van de FMHN. Route 2 is beweging waarbij de respondent discussies met de FMHN doorworsteld. In route 3 is beweging ontstaan vanuit route 1 waarbij de respondent ervaart dat het signaleringsplan een hulpmiddel kan zijn. Figuur 1. Microtheorie ‘Geboeid signaleren’.
Binnenkomst op de FPK. Bij een eerste opname is de patiënt onbekend met het signaleringsplan. De patiënten zien het nut of doel van het signaleringsplan niet. Signalen worden niet (h)erkend. De patiënten hebben discussies met de FMHN over het belang van het signaleringsplan. Route 1. Schijnbeweging of lange weg.
Route 2. Beweging of korte weg.
Het signaleringsplan opstellen naar de mening van de FMHN. De patiënt voegt zich en gesprekken gaan niet over de kern doordat het niet klikt met de FMHN of de prioriteiten liggen elders.
Werken met het signaleringsplan zonder persoonlijk doel. Geen invloed op de inhoud van het signaleringsplan
Route 3. Ontstaan van openheid, beweging, toch met het signaleringsplan gaan werken.
Signaleringsplan als controle instrument. Signalen niet in het hoofd.
Opstellen van een signaleringsplan en het doorworstelen van discussies met een FMHN. Het vergt moed en vertrouwen in de FMHN waarmee een klik is, die de tijd neemt en naar het verhaal luistert.
Werken met het signaleringsplan met een persoonlijk doel geeft inzicht en zelfvertrouwen. Signaleringsplan naar eigen inzicht ingevuld.
Signaleringsplan als zelfmanagement instrument. Ervaren eigen regie. Signalen in het hoofd. Goed plan= houvast= herstel
Signaleringsplan in de kast.
7
De meeste respondenten waren bij aanvang niet bekend met het signaleringsplan. Ze waren niet eerder in een psychiatrische kliniek geweest. Het nut of (opgelegde) doel van het signaleringsplan werd niet ingezien en de respondenten (h)erkenden de signalen bij zichzelf niet. ”In het begin vond ik het heel lastig. Dat ik denk waar hebben ze het allemaal over signaleren, signaleren, wat signaleer ik eigenlijk allemaal bij mezelf?”
Het opstellen van het signaleringsplan was een complexe opdracht. De respondenten moesten naar zichzelf kijken in de verschillende fases van stress en spanning, naar mogelijk actiepunten gericht op het delict en de toekomst. Bovendien moest men zich daar een mening over vormen. Het horen van signalen uit het delict en hierover praten was voor de respondenten confronterend. Ze ervaarden dit als een afwijzing of terechtwijzing. Het is dan ook moeilijk om te voldoen aan het verzoek om tevens vooruit te kijken om doelen te stellen. “Sommige dingen krijg je te horen, (…) zo rechtstreeks, wat je fout doet. Dat is niet altijd leuk om te horen. Of zij denkt zo en jij denkt zo en dat is dan vervelend.”
Het vergde moed voor de respondenten om een reflectie op eigen signalen te doen. Het gaf de respondenten een onrustig gevoel en het bracht druk met zich mee omdat vrijheden gemoeid zijn. Het was moeilijk om gevoelens bespreekbaar te maken en het schrijven van het signaleringsplan was confronterend. Op dit punt kon de respondent zich voegen naar de mening van de FMHN (route 1). Dit omdat hij de confrontatie niet aan kon of andere prioriteiten had. Of de respondent bracht de moed op om in beweging te komen (route 2). Het kan ook zijn dat de respondent pas na verloop van tijd in beweging kwam (route 3) en het signaleringsplan als hulpmiddel ging gebruiken. “Ik heb twee keuzes, (…) ik kan je niets vertellen, dan draai ik om en ga ik weg of ik ga gewoon dingen boven tafel zetten.”
Kenmerkend bij het opstellen van het signaleringsplan waren de discussies tussen de respondenten en de FMHN over het belang, het formuleren van signalen of over de invulling van het signaleringsplan. De respondenten vonden het lastig als het contact met de FMHN stroef liep of als de klik ontbrak. “Het kan mijn eigen dochter zijn, daar heb ik dus echt geen zin in, om tegen haar over delict onderwerpen te hebben. Uiteindelijk toch gedaan, omdat het wel moet en ja, over het algemeen was het toch wel heel moeilijk om met haar daarover te praten.”
De respondenten merkten dat de duidelijkheid van de FMHN nodig was om een gevoel van vertrouwen te ervaren. Een klik met de FMHN was nodig om in beweging te komen omdat het moeilijk was om open te zijn. De respondenten benadrukten het belang dat de FMHN de tijd nam, uitleg gaf over het waarom van haar inzet, naar het verhaal van de respondent luisterde en sprak over de gewone dingen van het leven. 8
Vanuit de principes van motiverende gespreksvoering en de veranderingscirkel van Prochaska is het verklaarbaar dat de patiënt, in het stadium van precontemplatie, niet ziet wat de signalen zijn en discussies met de FMHN heeft. De patiënt heeft in deze fase behoefte aan een luisterend oor welke de wensen en doelen hoort die verborgen zitten in de woede en frustratie om te komen tot een overweging voor verandering (Arkowitz, Westra, Miller & Rollnick, 2011).
De respondenten hadden verschillende redenen om het signaleringsplan te gebruiken. Het persoonlijke doel maakte het signaleringsplan voor de respondent tot een bruikbaar hulpmiddel. Zo verschafte het maken van het signaleringsplan inzicht. Het was helpend bij de organisatie in het hoofd, het zoeken naar alternatieven of in het voorkomen van consequenties, zoals een terugval of verlenging van de titel. “Het is een middel om een spiegel voor te houden en op tijd aan de noodrem trekken”
Tijdens het werken met het signaleringsplan deden de respondenten regelmatig aanpassingen aan het signaleringsplan. Het aanpassen was een bijstelling van het signaleringsplan na een evaluatie tussen de respondent en de FMHN. De respondenten ervaarden in het aanpassen van het signaleringsplan een zichtbaarheid van de doormaakte ontwikkeling. Om eigen regie te ervaren was het voor de respondenten belangrijk dat de inhoud van het signaleringsplan naar hun eigen ideeën en woorden werd aangepast. “Als er gedrag verandert dan pas je dat aan weet je. Sommige dingen leer je zeg maar, dat verandert dan.”
De respondenten hadden een bepaalde mate van rust nodig om de actiepunten uit het signaleringsplan uit te voeren. Het werkte frustrerend als nieuwe oplossingen bij boosheid niet goed uit te voeren waren. Sommige respondenten voelden een belemmering in het passend krijgen van het signaleringsplan. Voor een aantal respondenten was het lastig om bij de actiepunten de transfer te maken naar een andere omgeving. Buiten de kliniek of op de werklocatie waren de actiepunten vaak niet haalbaar en moest de respondent een nieuwe oplossing bedenken. “Je signaleringsplan zegt een rondje om gaan lopen en een peuk op steken. En je mag absoluut niet roken, onder werktijd bijvoorbeeld. Terplekke moet je wat verzinnen, dat is in mijn geval bestwel moeilijk.”
Het signaleringsplan belandde bij alle respondenten met de tijd in de kast. De respondenten die in beweging waren gekomen (route 2) hadden de signalen in het hoofd en ervaren grip op de situatie. Het signaleringsplan werd soms uit de kast gehaald voor evaluatie en
9
reflectie. Bij de respondenten die halverwege het proces het signaleringsplan waren gaan gebruiken laaide de weerstand tegen de inhoud weer op. “En nu zit ik op het eind van mijn behandeling en nu heb ik weer zo iets van ja, gooi maar weg, verbrand hem, ik heb er niets mee, het zit in mijn hoofd.”
Discussie
De klinische relevantie van de bevindingen is groot. In de Nederlandse GGZ vindt een cultuuromslag plaats van het medische model naar herstelgericht werken. De zorgverzekeraars vragen van de instellingen om met de patiënten een signaleringsplan te maken. Het is van groot belang dat het signaleringsplan voor de patiënten een effectief hulpmiddel in hun herstel is. In het verhaal van de patiënten zitten handvatten om het signaleringsplan effectief aan te bieden en de samenwerking met de FMHN te verbeteren.
Terugkijkend op het onderzoeksproces is een microtheorie uit de data naar voren gekomen zonder dat dit het doel was. De microtheorie, gebaseerd op het proces van het opstellen en gebruiken van het signaleringsplan, is klein en nog onvolledig. De ervaringen van vrouwen en jongvolwassen ontbreken nog. De achtergrond en problematiek van vrouwen in de forensisch psychiatrische kliniek is van andere aard dan die van de mannen (De Vogel, De Vries Robbé, Van Kalmthout & Place, 2012). De benaderde jongvolwassenen gaven aan niet over het delict te willen praten. Het kan zijn dat de reflectie vanuit een negatieve ervaring (het delict) en hoe hier anders mee om te gaan hebben geleid tot rumineren (Roelofs, Rood, Meesters, Dorsthorst, Bögels, Alloy, & Nolen-Hoeksema, 2009). Aan dit onderzoek heeft slechts een derde van de patiënten zijn toestemming verleend voor deelname. Mogelijk speelt weerstand hierin een rol. De onderzoeker was uitgegaan van tien respondenten om saturatie te krijgen. Met zeven respondenten is saturatie bereikt en met een uitvoerige membercheck zijn de resultaten geborgen. Op de forensisch psychiatrische kliniek in Assen is sprake van een verweving van het signaleringsplan met het delictscenario. Dit is niet op alle forensisch psychiatrische instellingen gebruikelijk. De Methode Vroegsignalering gaat uit van signalen die zichtbaar zijn op de afdeling (Fluttert, Van Meijel, Leeuwen, Bjorkly, Nijman & Grypdonck, 2011). Het zou dus kunnen zijn dat de onderzoeksresultaten door de verwevenheid van het delictscenario vertekenen.
10
Conclusie en aanbevelingen
De patiënten in behandeling bij de forensisch psychiatrische kliniek in Assen ervaren het opstellen en gebruiken van het signaleringsplan als een worsteling tussen de externe controle en de eigen regie. De patiënt start vanuit onbekendheid met het signaleringsplan en wordt geconfronteerd met zichzelf en de FMHN. De patiënt kan verschillende routes doorlopen in het proces van opstellen en gebruiken van het signaleringsplan. De route wordt bepaald door de keus en mogelijkheid van de patiënt om vanuit de confrontatie met zichzelf de moed op te brengen om in beweging te komen. Essentiële elementen zijn de nonspecifieke factoren in de samenwerking met de FMHN. Bij het ontstaan van beweging is het signaleringsplan een steunend hulpmiddel bij zelfmanagement. Geboeid signaleren leidt naar het ervaren van regie en herstel. De FMHN heeft de competenties om het proces van opstellen en gebruiken van het signaleringsplan herstelgericht aan te bieden zonder het risicomanagement uit het oog te verliezen. Ze kan daarbij gebruik maken van een ondersteunend model (Doyle & Jones, 2013). Belangrijk is dat de FMHN een basis van vertrouwen en relatiegerichte zorg creëert waaruit de confrontatie met signalen plaats vindt (Gildberg, Bradley, Fristed & Hounsgaard, 2012). Het inzetten van confrontatie en correctie is nodig om de balans met risicomanagement te bewaren (zie figuur 2). Het wederzijds respect kan negatief beïnvloed worden door wekelijkse discussies over risicogedrag (Fluttert, Van Meijel, Nijman, Bjorkly & Grypdonck, 2010b). Verder onderzoek is nodig naar de perceptie van de FMHN op de samenwerkingsrelatie met de patiënten, om de discussies als effectief middel in te zetten bij het aanbieden van het signaleringsplan en welke non-specifieke factoren daarbij een rol spelen. Zo zouden de factoren die tot recidive leiden een richting kunnen geven bij het voeren van discussies in het kader van risicomanagement (Hanson, 2009; Skeem & Peterson, 2011). De verwachting is dat verder onderzoek naar de ervaringen van vrouwen en jongvolwassenen met het signaleringsplan de microtheorie aanvult. Het al dan niet kunnen generaliseren van acties uit het signaleringsplan zou het gevolg kunnen zijn van de psychiatrische problematiek, het IQ of de leerstijl van de patiënt (Hendriksen 2005). Het is nodig om verder onderzoek te doen naar de oorzaak en de mogelijke interventies van de FMHN. Tevens is verder onderzoek nodig naar de ervaringen van de patiënten bij het blijven gebruiken van het signaleringsplan en de rol van de naastbetrokkenen hierbij. Figuur 2. De balans tussen externe controle en zelfmanagement in het aanbieden van het signaleringplan. Externe Controle Begrenzen Confronteren Corrigeren Kalm Duidelijk Krachtig
FHMN Het signaleringsplan aanbieden met de balans tussen externe controle en zelfmanagement
Zelfmanagement Luisteren Humor Respect Zonder vooroordeel Eerlijkheid Beschikbaarheid
11
Literatuur en bronnen
Arkowitz, H., Westra, H.A., Miller W.R., & Rollnick, S. (red., 2011). Motiverende gespreksvoering in de GGZ, nieuwe perspectieven bij behandeling van psychiatrische aandoeningen en persoonlijkheidstoornissen. Gorinchem: Ekklesia. Balls, P. (2009). Phenomenology in nursing research: Methodology, interviewing and transcribing: An outline of how to carry out phenomenological research, with advice for novice nurse researchers on how to use this approach. Nursing Times,105(32), 30-33. Boeije, H. (2008). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Lemma Uitgeverij. Boer, F. de., & Smaling, A. (red., 2011). Benaderingen in kwalitatief onderzoek: een Inleiding. Den Haag: Boom Lemma Uitgeverij. Britten, N. (1995). Qualitative interviews in medical research. British Medical Journal, 311(6999), 251-253. Centrale Commissie mensgebonden onderzoek. Geraadpleegd op 23 maart 2013 via http://www.ccmo-online.nl/main.asp?home=1&pid=10&sid=13&ssid=0&def=35 Daggenvoorde, T. H., & Goossens, P. J. J. (2012). Regained control: Lived experience of patients suffering from bipolar disorder with a relapse prevention plan, a phenomenological study. Bipolar Disorders,14, 69. Dassen, W.N., & Keuning, F.M. (2009). Lezen en beoordelen van onderzoekspublicaties, een handleiding voor studenten hbo en wo-gezondheidszorg, geneeskunde en gezondheidswetenschappen. Baarn: ThiemeMeulenhoff. Doyle, M., & Jones, P. (2013). Hodges' health career model and its role and potential application in forensic mental health nursing. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing. 20(7), 631-640. Edward, K.L., & Welch, T. (2011). The extensions of Colaizzi's method of phenomenological enquiry. Contemporary Nurse, 39(2), 163.
12
Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (2013). Landelijk zorgprogramma forensisch psychiatrische zorg. Geraadpleegd op 8 maart 2013 via http://www.efp.nl/zorgprogrammas Fluttert, F.A., Meijel, B. van, Nijman, H., Bjorkly, S., & Grypdonck, M. (2010a). Preventing aggressive incidents and seclusions in forensic care by means of the 'Early Recognition Method'. Journal of Clinical Nursing, 19, (11-12), 1529-1537. Fluttert, F., Meijel, B, van., Nijman, H., Bjorkly, S., & Grypdonck, M. (2010b). Detached concern of forensic mental health nurses in therapeutic relationships with patients: The application of the early recognition method related to detached concern. Archives of Psychiatric Nursing. 24(4), 266-274. Fluttert, F. A. J., Meijel, B., van, Leeuwen, M., Bjorkly, S., Nijman, H., & Grypdonck, M. (2011). The development of the forensic early warning signs of aggression lnventory: preliminary findings toward a better management of inpatient aggression. Archives of nursing 25(2), 129-137 Gildberg, F. A., Bradley, S. K., Fristed, P., & Hounsgaard, L. (2012).Reconstructing normality: Characteristics of staff interactions with forensic mental health inpatients. International Journal of Mental Health Nursing. 21(2), 103-113 Hanson, R.K. (2009) The principles of effective correctional treatment also apply to sexual offenders, a meta analysis. Criminal Justice and Behavior, 36 (9), 865-891. Hendriksen, J. (2005). Cirkelen rond Kolb, begeleiden van leerprocessen. Amsterdam: HNB Nelissen. Loiselle, C.G., & Profetto-McGrath, J. (red., 2012). Canadian Essentials of Nursing Research. Philadelphia: Wolters Kluwer/ Lippincott Williams & Wilkins. Lucassen, P.L.B.J., & Hartman, T.C. (red., 2007). Kwalitatief onderzoek: praktische methoden voor de medische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Lochum. Maso, I., & Smaling, A. (red., 1991). Objectiviteit in kwalitatief onderzoek. Den Haag: Boom Uitgeverij. Maso, I., & Smaling, A. (red., 2004). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Den Haag: Boom Lemma Uitgeverij.
13
Meehan, T., McIntosh, W., & Bergen, H. (2006). Aggressive behaviour in the high-secure forensic setting: the perceptions of patients. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 13, (1), 19-25. Meijel, B. van, Kruitwagen, C., Gaag, M. van der, Kahn, R.S., & Grypdonck, M.H.F. (2006). An intervention study to prevent relapse in patients with schizophrenia. Journal of Nursing Scholarship, 38, (1), 42-49. Mortelmans, D. (2007). Handboek kwalitatieve onderzoeksmethoden. Leuven: Acco Uitgeverij. Nationaal Kompas. Geraadpleegd op 8 maart 2013 via http://www.nationaalkompas.nl/ Omery, A. (1983). Phenomenology: a method for nursing research. Advances in nursing science, 5(2), 49-63 Polit, D.F., & Beck, C.T. (2012). Nursing research, Generating and Assessing Evidence for Nursing Practice. Philadelphia: Wolters Kluwer Health/ Lippincott Williams & Wilkins. Roelofs, J., Rood, L., Meesters, C., Dorsthorst, V. te, Bögels, S., Alloy, L.B., & NolenHoeksema, S. (2009) The influence of rumination and distraction on depressed and anxious mood: a prospective examination of the response styles theory in children and adolescents. European Child & Adolescent Psychiatry, 18(10), 635-642. Salmon, J. (2012). The use of phenomenology in nursing research. Nurse Researcher, 19(3), 4-5. Skeem, J., & Peterson, J. (2011). Major Risk Factors for Recidivism Among Offenders with Mental Illness. Report prepared for the Council of State Governments (CSG). Valle, R.S., & King, M. (red.,1978). Existential-phenomenological alternatives for psychology. New-York: Oxford University Press. Vogel, V. de, Vries Robbé, M. de, Kalmthout, W. van, & Place, C. (2012). Female Additional Manual (FAM). Additional guidelines to the HCR- 20 for the assessment of violent behavior by women. Utrecht, The Netherlands: Van der Hoeven Kliniek. Werf, B. van der, Goedhart, A., & Huiberts, S. (1998). Signaleringsplannen, naar minder agressie en dwang in de psychiatrie. Lisse: Swets & Zeitlinger.
14
Summary
Signals and shackles: Qualitative phenomenological research of the experiences of patients that use the relapse prevention plan in the forensic psychiatry
Background: There are no studies found that show the experiences of the patients, in the forensic psychiatry, who use the relapse prevention plan. However it is known that the patients recognize the preventive effect of identifying signals, but the process of facing the relapse symptoms means that they confront the disease. Purpose: Describing the experiences of patients, who receive treatment in the forensic psychiatry, in developing and using of the relapse prevention plan. Method: Qualitative research with the phenomenological method of Colaizzi. Data is gathered by performing constant analysis of seven individual depth interviews. Results: Out of the data a micro theory is formed. Concerning the development and using of the relapse prevention plan, patients go through different routes. They experience preparing and using the relapse prevention plan as a struggle between external control and self-management. Discussion: The micro theory is small and incomplete. Conclusion: The elements that are essential in the process are the non-specific factors in the cooperation with the forensic psychiatric nurse. The relapse prevention plan is a support tool for self-management when there is movement in the process. Recommendations: Further research is needed of the perception of the forensic mental health nurse about the non-specific factors in the therapeutic relationship with the patients.
Dankwoord Graag wil ik Chris Loth (GGZ Verpleegkundig Specialist, onderzoeksbegeleider), Bert v.d. Werf (Klinisch Psycholoog, expert), Andre Visser (GGZ Verpleegkundig Specialist, peer review), Hettie Aardema (GGZ Verpleegkundig Specialist, opleider) en de collega’s van de forensisch psychiatrische kliniek Assen bedanken voor het delen van hun expertise, enthousiasme en de motiverende woorden.
15