PUBLICATIE ING BELGIË NV
financië financi ële September 2003 – Nr. 2390 – 76ste jaargang
b berichten i h berichten be c te berichten
EEN BEHEERSBARE GEZONDHEIDSZORG
D
e overheidsuitgaven voor gezondheidszorgen zijn de afgelopen jaren explosief toegenomen en blijven ook onder het nieuwe regeerakkoord sterk groeien. De schuld daarvoor wordt vaak op de
vergrijzing van de bevolking geschoven, maar die speelt slechts een bescheiden rol. Het systeem is misgroeid doordat het meer de kwantiteit dan de kwaliteit van de zorgverstrekking centraal stelt. Wil men vermijden dat de gezondheidszorg uitdraait op een nieuwe sneeuwbal, dan zullen er andere prikkels ingebouwd moeten worden in de richting van preventie, eerstelijnszorg, kostengevoeligheid, decentralisering en de inbreng van verzekeraars.
in dit nummer 11 Aandelenmarkten Beurs van Brussel attractief
15
ING België Resultaten eerste helft 2003
De overheidsuitgaven voor de geneeskundige verzorging zijn toegenomen van 792 miljoen euro in 1970 tot 14,2 miljard euro in 2002. Als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) betekent dit meer dan een verdubbeling van 2,4% naar 5,7% (zie grafiek 1). Bovendien betreft dit louter wat enkel de overheid aan alleen geneeskundige verzorging spendeert 1. Het budget voor gezondheidszorg neemt in 2003 met 6,4% toe, terwijl de nominale groei van het BBP op een kleine 2,5% wordt geraamd. Dit roept vragen op omtrent de financiële houdbaarheid van het systeem van gezondheidszorg. Het is essentieel om te benadrukken dat meer uitgaven niet automatisch leiden tot een betere gezondheid. Die wordt in belangrijke mate bepaald door persoonlijke keuzes (gezond dieet, rookt men of niet, beweegt men voldoende), erfelijke eigenschappen, omge-
vingsfactoren (vervuiling) en de persoonlijke situatie (werkt men), en dus niet alleen door het gezondheidsbeleid 2. Het beleid moet dan ook niet enkel aandacht hebben voor de medische kant van de zaak, maar voor al de voornoemde factoren. Dat laat ons toe om nu reeds een pijnpunt bloot te leggen betreffende de Belgische situatie, namelijk dat preventiebeleid en medische behandeling onvoldoende op elkaar zijn afgestemd. Dit kan o.a. worden toegeschreven aan het feit dat beide tot een ander beleidsniveau behoren, respectievelijk regionaal en federaal.
Vergrijzing niet de drijvende factor Het zorgvolume hangt af van de omvang van de bevolking: tot 2020 zal de bevolkingstoename de gezondheidsuitgaven verhogen. De beschuldigende vinger wordt dan vooral gericht op de vergrij-
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
1
Grafiek 1 : Lopende overheidsuitgaven geneeskundige verzorging (exclusief rentelasten) 7%
18000 16000
6%
14000 5%
10000
4%
8000
3%
6000
% BBP
miljoenen euro
12000
2% 4000 1%
2000
0%
0 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000 2003
% Bruto Binnenlands Product (rechterschaal) Lopende uitgaven exclusief rentelasten (linkerschaal) Bron : Belgostat, begroting 2003
zing. Deze interpretatie ligt erg voor de hand want het is duidelijk dat de gezondheidsuitgaven erg leeftijdsgerelateerd zijn. Grafiek 2 toont het leeftijdsspecifieke verloop van de kosten per inwoner 3. De demografische ontwikkeling zal de komende decennia dan ook in het teken staan van de vergrijzing, waarbij er tegen 2050 voor elke 65-plusser nog maar twee mensen op arbeidsleeftijd zullen zijn, tegenover vier vandaag. Aan de hand van voorgaande elementen hebben we een aantal simulaties uitgevoerd om de evolutie van de gezondheidsuitgaven in te schatten. Hieruit blijkt dat het fenomeen van de vergrijzing de gezondheidsuitgaven jaarlijks met 0,7% doet toenemen. Aangezien het aannemelijk is dat de economische groei de volgende twintig jaar boven 0,7% zal liggen, zou dit impliceren dat de gezondheidszorg een steeds kleiner aandeel in het BBP zal innemen. De laatste vier jaar namen de gezondheidsuitgaven echter met geen 0,7% toe, maar gemiddeld met 6% waarvan 4,3% reële groei. Het feit dat algemeen verwacht wordt dat de gezondheidszorg binnen 20 jaar een veel groter beslag op het BBP zal leggen, kan dus niet (enkel) verklaard 2
Financiële Berichten ING België NV
worden door demografische factoren.
Waar komt de uitgavenexplosie dan wel vandaan? Er blijkt een hoge correlatie te bestaan tussen het BBP per inwoner en de gezondheidsuitgaven. Door de welvaartsstijging is er een nieuw ziektepatroon te ontstaan waarbij bijvoorbeeld het belang van hart- en vaatziekten alsmaar toeneemt. Een andere belangrijke verklaring is de verruiming van het ziektebegrip. Men stapt vandaag vlugger naar de arts (of eerder naar de specialist) voor kleinere ongemakken. De reden hiervoor ligt in het sociaal-culturele en psychologisch aanvoelen van gezondheid en de groeiende verwachtingen van het medische handelen, zowel van de zijde van de consument als van de medische professie zelf. Er is een verregaande medicalisering van de samenleving waarbij elke patiënt verwacht dat hij het beste en het duurste krijgt. Vele artsen vrezen dat de patiënt bij een advies zonder voorschrift naar een andere arts loopt, vooral bij een overaanbod van artsen. Ook al kan technologie door efficiëntere behandelingsmethoden en door een vergroting van de
September 2003
arbeidsproductiviteit enkele kostenbesparende effecten opleveren, toch blijkt dat er netto een kostenverhogende invloed van uitgaat. Ten eerste doordat zogenaamde half-way technology wel de symptomen behandelt maar de ziektelast verhoogt omdat ze niet leidt tot een volledige genezing of preventie. In de tweede plaats kunnen de kosten toenemen door verruiming van de indicatiestelling, d.w.z. dat door de technologie meer patiënten in aanmerking komen voor de behandeling. Tenslotte stijgen de diagnostische mogelijkheden sneller dan de therapeutische zodat het aantal verrichtingen per ziektegeval toeneemt. Naast de ontwikkelingen van het zorgvolume, dienen we ook rekening te houden met prijsontwikkelingen. Traditioneel stelt men dat de gezondheidszorg een eigen dynamiek kent omdat loonstijgingen in de zorgverlening door het arbeidsintensieve karakter sterker doorwerken. Dit is de zogenaamde wet van Baumol: de kostprijs per eenheid product neemt in de dienstverlenende sectoren sterker toe dan in de industrie omdat de mogelijkheden voor arbeidsbesparende technologieën en een vergroting van de arbeidsproductiviteit gering zijn terwijl de lonen doorgaans wel gelijke tred houden met de lonen in de industrie. Toch wordt er te veel op het conto van de wet van Baumol geschreven omdat traditionele prijsindices nauwelijks corrigeren voor kwaliteitsverbetering: onderzoek 4 toont bijvoorbeeld in het geval van de behandeling van hartaanvallen in de Verenigde Staten aan dat indien hiervoor wordt gecorrigeerd, de reële kwaliteitsgecorrigeerde prijzen afnamen.
Verwachte evolutie in België In de veronderstelling dat het BBP per capita continu met 1,8% blijft toenemen, komen we via onze simulaties tot het resultaat dat het aandeel in het BBP van de uitgaven voor de geneeskundige verzor-
De demografische projectie gaat er van uit dat per leeftijdscategorie het aantal ziektegevallen per aandoening constant blijft. Dit is waarschijnlijk een onderschatting voor bepaalde aandoeningen (kankers, diabetes...) en een overschatting voor andere (hartziekten). De invloed van deze epidemiologische factoren is moeilijk te kwantificeren, te meer omdat hij hand in hand gaat met de technologische ontwikkeling. Deze complexiteit noopt ons tot een raming door de historische invloed van epidemiologische, technologische en extra prijsontwikkelingen naar de toekomst te projecteren 5 waarbij de onzekerheid over de toekomst wordt geïllustreerd door de drie varianten in grafiek 3 (de drie bovenste curven). De laagste variant komt overeen met de vooruitzichten van het Federaal Planbureau. Om de kosten van de vergrijzing op te vangen stelt de overheid dat het voldoende is om de overheidsschuld af te bouwen door een begrotingsoverschot aan te houden zodat er voldoende budgettaire ruimte vrijkomt. De belastingdruk als percentage van het BBP mag hierbij niet toenemen. Dit betekent evenwel dat hij gedragen moet worden door een kleinere actieve bevolking. Met andere woorden: er zal een sterke herverdeling plaatsvinden van de actieve naar het op rust geplaatste deel van de bevolking. Dit zal echter niet volstaan indien anderzijds de kosten tengevolge van technologische,
Grafiek 2 : Kosten van de gezondheidszorg per inwoner naar leeftijd, in prijzen van 2000 12000
10000
8000
euro
ging tegen 2050 toeneemt met 3%, 5,3% of 8,2% afhankelijk van de inschatting van de technologische ontwikkeling. De uitgaven kunnen opgesplitst worden in verschillende componenten: er is de kostenontwikkeling tengevolge van de wijziging in bevolkingsomvang (curve demografie in grafiek 3), ten tweede het effect van de vergrijzing (curve demografie plus veroudering), ten derde is er het geheel van epidemiologische ontwikkelingen, technologische ontwikkelingen en de extra prijsontwikkelingen.
6000
4000
2000
0 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
99
leeftijd Bron : Landsbond van de Christelijke Mutualiteit 2002
epidemiologische en extra prijsontwikkelingen hoger zouden uitvallen, wat weergegeven wordt door de middenvariant of bovenvariant van onze nog eerder conservatieve projectie. In dat geval zal ofwel de overheidsschuld opnieuw significant moeten toenemen, ofwel zullen de premies of belastingen in de hoogte moeten gaan. De invloed van de vergrijzing op de gezondheidsuitgaven blijkt dus niet zo significant als wel eens verondersteld wordt. Bovendien blijkt een verhoogde levensverwachting samen te gaan met een toename van het aantal gezonde jaren. Het is de tijdspanne voor de dood die determinerend is voor de gezondheidskosten en deze blijkt redelijk stabiel te zijn: het is dus mogelijk dat we in onze simulatie de impact van de vergrijzing nog overschat hebben. De oorzaak van de kostenexplosie ligt dan ook veeleer in technologische en epidemiologische ontwikkelingen. De vraag is uiteraard in hoeverre deze beter te sturen zijn dan demografische ontwikkelingen. Op te merken valt dat we dan nog een erg voorzichtige inschatting gemaakt hebben van een aantal factoren. Volgens Newhouse (1992) 6 is ook in de Verenigde Staten meer dan 50% (en volgens Jones 7 (2002) zelfs 75%)
van de toename van het aandeel van de gezondheidszorg in het BBP toe te schrijven aan technologische ontwikkelingen en aangezien de VS een stuk verder staan op technologisch vlak dan Europa, ligt het Amerikaanse niveau van 13% van het BBP mogelijk ook in het verschiet voor Europa. In dat geval moeten we een hoge probabiliteit toekennen aan de hogere kostenprojecties. Tenslotte zijn we van een wel erg optimistische inschatting van het verloop van de welvaart uitgegaan. Indien we in plaats van constante groei per capita (wat impliceert dat de productiviteit moet toenemen bij een vergrijzende bevolking) uitgaan van constante productiviteitsontwikkeling dan komen de uitgaven minimaal nog 1 procentpunt hoger uit in 2050 8. Dat de gezondheidszorg een groter deel van ons BBP gaat opslorpen hoeft uiteraard op zich geen bezwaar te vormen. Toch zal het voor iedereen duidelijk zijn dat we niet ons hele BBP aan gezondheidszorg kunnen besteden: een economische analyse dringt zich dus op.
Wat is de limiet? De middelen die men kan besteden aan gezondheidszorg zijn niet onbegrensd. De optimale voorziening wordt bereikt indien de
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
3
Grafiek 3 : Projectie van de gezondheidsuitgaven 2000-2050 (% BBP)
nale opbrengsten van een bijkomende vorm van bepaalde medische zorg zijn meestal nog steeds positief en aangezien de kosten ervan nauwelijks rol spelen, wordt deze zorg dan ook verleend. Vanuit sociaal oogpunt wegen de baten echter niet meer op tegen hun opportuniteitskost: financiële middelen zouden dan beter ingezet worden voor andere medische zorg of investeringen in onderwijs, betere voeding...
14%
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0%
2000
2002
2004
2006 2010
2020
2030
2040
2050
Demografie plus veroudering plus epidemiologie plus technologie en extra prijsontwikkeling (hoog) (laag) (midden) Demografie plus veroudering
Demografie
Bron : Studiedienst ING België
waarde van de laatste interventie gelijk is aan de (marginale) waarde van alternatief gebruik van de middelen. Hoe duidelijk dit economisch principe ook is, de praktische toepassing ervan is een ander paar mouwen. Toch zijn Amerikaanse onderzoekers 9 deze weg ingeslagen. Zo berekenden ze dat tussen 1950 en 1990 de contante waarde van de medische uitgaven per persoon in de Verenigde Staten met 35.000 dollar toenam. De levensduur steeg er in dezelfde periode met zeven jaar. Bij de inschatting van de sociale baten dient een inschatting gemaakt te worden van de monetaire waarde van een betere gezondheid (extra levensjaren en verhoogde levenskwaliteit 10). Economen hebben hiervoor verschillende methodes ontwikkeld die variëren tussen enquêtes en meer gesofistikeerde methodes die de waarde inschatten die individuen blijkbaar zelf hechten aan een levensjaar op basis van hun gedrag (premies voor gevaarlijke beroepen, betalingsbereidheid voor een air bag 11...). De contante waarde van een jaar langer gezond leven wordt ingeschat op 130.000 dollar. De toename van de medische uitgaven zijn dus verantwoord indien 4
Financiële Berichten ING België NV
medische uitgaven meer dan één vierde van de toename in levensverwachting verklaren. Hier gaat dan ook een impliciete waarschuwing van uit: lineaire besparingen lopen het gevaar om de technologische ontwikkeling te doorkruisen waarvan de baten ruimschoots de kosten overtreffen. Dergelijke kosten-batenanalyses dienen uiteraard ook op een gedesaggregeerd niveau plaats te vinden zodat op deze basis de keuzes tussen verschillende geneesmiddelen of tussen bijvoorbeeld psychotherapie en geneesmiddelen gestuurd kunnen worden. Op deze manier komt de kostenoverweging expliciet aan bod zoals geïllustreerd door grafiek 4. Voor sommige - vooral intensieve behandelingen is er waarschijnlijk overgebruik (q1) doordat noch de patiënt noch de zorgverlener met de volledige kost worden geconfronteerd: een probleem dat bekend staat onder de benaming moral hazard. Dit terwijl er voor andere (chronische zorgen en routine-onderzoek) eerder sprake is van ondervoorziening (links van q*). Overaanbod betekent geenszins dat de bijkomende behandeling geen bijkomende (marginale) opbrengst zou hebben. De margi-
September 2003
Het voorschrijfgedrag varieert enorm tussen landen en regio’s, zelfs voor medicijnen waarvan de effecten erg gekend zijn. Het overmatig gebruik van antibiotica (de consumptie ervan ligt driemaal hoger in België dan in Nederland 12) is een erg markant voorbeeld: actie om onoordeelkundig gebruik af te remmen kwam op gang omdat onderzoek aantoonde dat kiemen resistent worden tegen antibiotica tengevolge van overmatig gebruik. Dit betekent dat de marginale baten reeds negatief waren vooraleer men het nodig vond om te sensibiliseren. In dat geval bevindt het gebruik zich uiteraard reeds ver boven de optimale hoeveelheid die zou resulteren uit een kostenbatenanalyse. Een rapport van het Institute of Medicine 13 in de VS deed bijvoorbeeld in 1999 veel stof opwaaien omdat het aantoonde dat er jaarlijks 106.000 sterftegevallen zijn door nadelige effecten van medicatie, 80.000 door infecties in ziekenhuizen, 27.000 door fouten in ziekenhuizen en 12.000 door overbodige chirurgische ingrepen. Daardoor is het gezondheidssysteem de derde doodsoorzaak in de VS na hartziekten en kanker. Voor andere landen zijn dergelijke cijfers niet bekend maar er is een groot potentieel voor kwaliteitsverbeteringen door bijvoorbeeld het invoeren van informatietechnologie die de dosering van geneesmiddelen controleert of die aftoetst of een bepaalde medicatie wel voorgeschreven kan worden aan patiënt X met allergie Y. Kosten-batenanalyse toont aan dat additionele investeringen een
niet dirigistisch op wat voorgeschreven kan worden. Om toch enige (zelf-) correcties mogelijk te maken (marginale) is er in België een maatschappelijke systeem ontwikkosten keld van peer review waarbij een arts vrijwillig zijn remgeld (inclusief voorschrijfgedrag tijdskost) kan toetsen aan collega’s. Bovendien is een belangrijke denkpiste om artsen een voorschrift te laten afleveren op basis van de stofnaam eerder dan de merknaam. Maatregelen dienen dan wel uitgedacht te worden zodat de apotheker er belang bij heeft om het goedkoopste product te leveren dat de nodige moleculen bevat, of dit nu een generisch middel is of niet.
Grafiek 4 : Kosten en baten van gezondheidszorg
euro
(marginale) maatschappelijke baten
0
q*
q1
hoog rendement hebben. Chronische ziekten (hypertensie, diabetes, hoge cholesterol, depressie) worden in vele landen onderbehandeld. Dit terwijl andere aandoeningen meer medische behandeling verstrekt krijgen dan verantwoord is. Het is essentieel om in te zien dat in het huidige stelsel beide samen voorkomen.
Wat loopt er fout? De aanbieder van medische verzorging, bijvoorbeeld de arts, wordt traditioneel per verstrekking (fee-for-service) betaald en heeft er dus financieel belang bij het aanbod op te drijven. Door asymmetrische informatie - de patiënt kan immers zelf onvoldoende de kwaliteit van de zorg beoordelen - bevindt de zorgverlener zich in een sterke positie. Hij vervult namelijk een dubbele rol. Enerzijds maakt hij de patiënt bewust van zijn noden en anderzijds biedt hij zelf deze diensten aan. Met andere woorden, zijn rol als vertegenwoordiger van de patiënt is potentieel tegenstrijdig met zijn rol als aanbieder. Volgens de theorie van de aanbodgeïnduceerde vraag beïnvloeden medische beoefenaars dus de vraag naar hun diensten. Door het overaanbod van artsen en andere zorgverleners (zie tabel 1) wordt extra vraag gecreëerd om het inkomenspeil van de arts op een aanvaardbaar niveau te houden 14. Omdat men vreest dat de vrijheid van de arts te zeer aangetast zou worden, legt de overheid
In België worden artsen in grote mate betaald per prestatie, maar ook de ziekenfondsen werden tot voor kort vergoed voor de gerealiseerde uitgaven en werden zo onvoldoende aangemoedigd om zuinig om te springen met de beschikbare middelen. Klinische biologielaboratoria werden meer ontwikkeld dan preventie. Het is dan ook duidelijk dat men iets moest doen aan het bestaande financieringssysteem. Te veel waren de incentives er tot nu toe op gericht kostenstijgingen in de hand te helpen: het derdebetaler-principe waardoor de patiënt zelfs helemaal niet geconfronteerd wordt met de kosten, de fee-for-service-betaling van de artsen en de ziekenhuisfinanciering op kostenbasis. Hier verschijnt het reeds vermelde probleem van moral hazard. Traditioneel proberen verzekeraars de problemen van moreel risico in te dijken door de vraag af te remmen. Bijvoorbeeld door een zogenaamd forfait of nog door de patiënt een deel van de kost zelf op te laten vangen via remgelden. De patiënt moet in dit geval de volledige prijs betalen, maar trekt het bedrag exclusief remgeld terug van
zijn verzekeraar. Dit is duidelijk een onvolledige oplossing omdat de patiënt nog steeds met slechts een fractie van de marginale sociale kost wordt geconfronteerd. Grafiek 5 suggereert op basis van partiële informatie dat er enig (negatief) verband bestaat tussen remgelden en de kostentoenames in de periode 1998 tot 2001. Dit geeft een indicatie van de impact van het probleem van moral hazard in ons gezondheidsstelsel. Indien de eigen bijdrage op alle gezondheidszorgen (tabel 2 geeft een overzicht van de diverse gezondheidsuitgaven) opgetrokken zou worden naar het niveau van de intellectuele prestaties van de huisarts, dan zouden de uitgaven voor geneeskundige verzorging tussen 1998 en 2001 slechts jaarlijks met 1,1% reëel zijn toegenomen in plaats van met 5% 15. Dat de observaties in de grafiek niet allemaal op de rechte liggen, betekent dat er naast het prijseffect van het remgeld nog veel andere verklarende factoren zijn, zoals bleek uit onze simulaties. Dat de kosten van de farmaceutische verstrekkingen bijvoorbeeld sterker toegenomen zijn dan het niveau van het remgeld suggereert, kan te maken hebben met aanbodinductie.
Traditionele remedies Traditioneel probeert men de kosten onder controle te houden door algemen budgetbeperkingen, die dan echter aangevuld moeten worden met micro-economische hervormingen. Bij overschrijding van het budget gaat men nogal gemakkelijk over tot lineaire tariefbesparingen in een bepaalde categorie. Deze leiden echter tot spillovers naar andere behandelingen of tot een verhoging van het volume. De reactie hierop was een steeds verdergaande planning om het aanbod onder controle te houden met beperkingen op het aantal bedden, zware uitrusting, laboratoria... en meer recent van het aantal artsen via de numerus clausus. Er zijn dus al een aantal maatre-
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
5
Grafiek 5 : Verband remgeld en kostentoename 1998-2001 40%
procentuele toename uitgaven 1998-2001
35%
Implantaten, bandagisten, orthopedisten
30%
Farmaceutische verstrekkingen
25% 20%
Verpleegkundigen Ziekenhuizen
15%
Artsen Tandheelkundigen
10%
Verzorging kinesitherapeuten
5% 0% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
eigen bijdrage patiënt (%) Bronnen : RIZIV, eigen berekeningen
gelen genomen om de kostentoename meer beheersbaar te maken. De meeste maatregelen worden reeds meer dan tien jaar besproken, wat aantoont dat het niet eenvoudig is hervormingen door te voeren in de gezondheidssector. De meest in het oogspringende maatregelen zijn responsabilisering, echelonnering en forfaitisering. Onder responsabilisering wordt onder meer verstaan dat de ziekenfondsen op het vlak van de geneeskundige verzorging financieel verantwoordelijk gesteld worden voor de uitvoering van de terugbetalingen. Vroeger ontbraken de prikkels om zuinig om te springen met de toegewezen middelen. Het is de bedoeling dat men in de toekomst de toegekende middelen niet langer baseert op historische uitgaven (waarbij zuinige partijen gestraft worden en andere beloond). Bij een bonus mogen de ziekenfondsen 15% (loopt in de toekomst op tot 25%) hiervan houden als reserve, bij een tekort moeten ze dan ook 15% (resp. 25%) zelf financieren (uit hun reserves of via verhogingen van ledenbijdragen). In geval van een tekort zullen ze dus hun leden moeten vragen om bij te springen: de hoogte van het lidgeld kan zo als een signaal werken voor al dan niet efficiënt beheer. Ten tweede pleit men sinds jaren 6
Financiële Berichten ING België NV
voor een getrapte gezondheidszorg of echelonnering, waarbij iedereen eerst verplicht langs moet gaan bij de huisarts, die het globaal medisch dossier van de patiënt beheert, alvorens naar de specialist te gaan. Daar dit onaanvaardbaar bleek voor de specialisten, heeft men zich beperkt tot de instelling van de accreditering van bepaalde huisartsen waarbij de patiënt minder remgeld moet betalen. Onderzoek heeft uitgewezen dat in landen waar de huisarts als “gatekeeper” functioneert, de gezondheidskosten beter onder bedwang worden gehouden. Het valt af te wachten in hoeverre het systeem van het globaal medisch dossier hierin slaagt en of men in de toekomst toch niet naar een verplichting moet gaan. Ten derde hanteert men meer en meer het principe van de zogenaamde forfaitisering: enveloppes worden berekend op basis van reële behoeften in plaats van historische uitgavenpatronen. Voor klinische biologie en radiologie bleek dit nuttig om een zekere overconsumptie tegen te gaan. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling pleit er bijvoorbeeld voor om dit ook toe te passen op de artsenvergoeding, met name op basis van een vergoeding per patiënt (het zogenaamde capitatie-systeem) in plaats van per
September 2003
prestatie 16. Op die manier is er geen prikkel meer om het aantal prestaties per patiënt op te drijven. Dit kan echter wel leiden tot het versneld doorverwijzen van “dure” patiënten naar de tweede lijn of andere vormen van cream skimming. In de praktijk kiest men dan ook best voor gemengde systemen op basis van capitatiestelsel met enkele ‘vergoeding per prestatie’-elementen. Ook voor de ziekenhuizen werkt men met systemen van zogenaamde (partiële) forfaitisering, maar er is potentieel om het systeem nog uit te breiden. Men kan ook verder gaan in samenwerkingsakkoorden en fusies van ziekenhuizen om te vermijden dat men enkel het onderzoek zou opdrijven om de dure medische apparatuur terug te verdienen. Lineaire besparingen gingen in het verleden ten koste van de patiënt door de verhoging van de remgelden. Om de overconsumptie echt in te perken zou men de eigen bijdragen heel sterk moeten optrekken daar uit empirisch onderzoek gebleken is dat de vraag naar medische verzorging niet erg prijselastisch is. Op deze manier komt echter de financiële toegankelijkheid van de gezondheidszorg in het gedrang. Daarbij komt nog dat de patiënt geen vat heeft op de aard en omvang van de zorgverlening. De verhogingen van het remgeld zijn vooral doeltreffend in de mate dat het de bedoeling is verschuivingen tussen verschillende types van verstrekkingen te bewerkstelligen. Bovendien is de financiële last van remgelden niet gelijk verdeeld: de helft van de betaalde remgelden wordt betaald door slechts 10% van de bevolking (bijvoorbeeld de chronische zieken). Zogenaamde ‘stoploss provisies’ vormen een mechanisme dat hieraan tegemoet komt: boven een bepaald plafond wordt de patiënt volledig terugbetaald. Vroeger bestond een dergelijk mechanisme in België voor bepaalde categorieën, de “sociale franchise”, wat nu veralgemeend is tot de
“‘maximumfactuur”. Theoretische ondersteuning 17 vindt dergelijk mechanisme zowel op basis van rechtvaardigheidsargumenten als vanuit efficiëntieoogpunt. De welvaartswinst dankzij verzekering is groter bij ziektes die een lage probabiliteit maar een hoge kost veroorzaken. Het zou inefficiënt zijn om dit te proberen opvangen via voorzorgsparen. Dit is met name het geval met chronische zieken, in tegenstelling tot bijvoorbeeld cariës. Tandbederf komt immers regelmatig voor en brengt slechts een lage kost per behandeling met zich mee. Indien er echter druk ontstaat om dit mechanisme te veralgemenen naar grotere groepen van de bevolking omdat deze zich achtergesteld voelen en indien bovendien behandelingen opgenomen worden die niet beantwoorden aan de vermelde voorwaarden, dan komt het probleem van moreel risico opnieuw bovendrijven. Bovendien heeft men dan wel een erg complex systeem gecreëerd waarbij nagenoeg hetzelfde resultaat bereikt had kunnen worden door een daling van de remgelden.
Aanvullende verzekeringen? Als we dan tot de conclusie komen dat de uitgaven voor de gezondheidszorg sterk zullen blijven toenemen en een steeds groter deel zullen innemen in de economie, dan kan de vraag gesteld worden of het dan zo vanzelfsprekend is dat dit gefinancierd wordt door een systeem van sociale verzekering. Zoals reeds eerder geargumenteerd 18, kan een private verzekeraar het werkloosheidsrisico niet verzekeren omdat de risico’s zich niet onafhankelijk van elkaar voordoen zodat de schadegevallen zich simultaan realiseren. In dat geval faalt de markt dus volledig. Eenzelfde marktfalen doet zich in de gezondheidszorg slechts voor in geval van een epidemie zoals het recente SARS. Verzekeringen tegen ziekte en ongevallen worden echter geplaagd door andere problemen.
Tabel 1 : Ontwikkeling van het aantal medici en paramedici in België (1984-2000) 1984
2000
Geneesheren (algemeen)
15.957
21.415
Geneesheren (specialisten)
Evolutie 34%
11.518
18.104
57%
Apothekers
7.410
10.724
45%
Tandheelkundigen
5.967
8.465
42%
Vroedvrouwen
2.128
4.508
112%
Verpleegkundigen
19.590
55.406
183%
Kinesitherapeuten
12.932
27.053
109%
Logopedisten
2.983
Orthoptisten
82
Orthopedisten Bandagisten
616
562
–9%
1.176
8.083
587%
Bandagisten (implantaten)
757
Opticiens
3.180
3.280
3%
Audiciens
557
869
56%
Apothekers-biologen
781
568
–27%
81.812
162.859
99%
Totaal Bron : RIZIV
Een privaat ziekteverzekeringsstelsel is ook niet erg goed uitgerust voor omstandigheden waarbij de kans dat het risico zich voordoet niet onbeduidend is. Chronische zieken zijn een duidelijk voorbeeld. Ex ante zijn de risico’s duidelijk onderscheidbaar zodat sommige patiënten door de mazen van het net dreigen te vallen. Vanuit deze zogenaamde onverzekerbaarheid argumenteerde men dan ook dat enkel de eerste pijler van de gezondheidszorg deze risico’s kan opvangen. Toch dienen we deze analyse te relativeren zoals blijkt uit collectieve hospitalisatiepakketten die private verzekeraars aanbieden aan ondernemingen zonder voorafgaande medische testen. Regulering kan ook hieraan tegemoet komen, conferatur de groeiende wetgeving in verband met discriminatie op basis van genetische testen. Wat de voorziening betreft, is er in België keuzevrijheid van de patiënt en therapeutische vrijheid van de arts. Ook de zorg gefinancierd via de tweede en derde pijler kan daarom niet volledig overgelaten worden aan de marktwerking. Maar dit is geen nieuw feit. Er is reeds sinds mensenheugenis voor
de meeste zorgverleners regulering onder de vorm van kwalificatie-vereisten. Een ander probleem betreft de zogenaamde averechtse selectie waarbij diegenen die private informatie hebben over hun gezondheidssituatie al dan niet een verzekering opnemen. Zo lopen de verzekeraars het risico te blijven zitten met de slechte risico’s terwijl de goede risico’s opteren om zich niet te verzekeren. Compensatiemechanismen die rekening houden met het risicoprofiel van de verzekerden kunnen hieraan verhelpen.
“Managed care” Het Belgisch gezondheidsstelsel kan gekarakteriseerd worden als het traditionele gezondheidsmodel dat per behandeling vergoedt. Dit leidt via moral hazard tot overgebruik. Dit systeem maakt het vooral financieel aantrekkelijker om hoogtechnologische zorg aan te bieden. Wanneer de kosten hierdoor uit de hand beginnen te lopen, probeert men daaraan te remediëren door remgelden te verhogen tot op het niveau dat dit niet langer politiek haalbaar is, waarna opnieuw meer geld in het systeem wordt gepompt. Voor preventie en routine-onderzoek van de genera-
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
7
listen die ervoor kunnen zorgen dat dure ingrepen minder nodig zijn, lijkt dan geen geld meer te zijn: een vicieuze cirkel. Een voorbeeld bij uitstek vanuit de Belgische context is het feit dat de nomenclatuur vooral de kwantiteit van de technische prestaties beloont, niet de kwaliteit van de zorg. De vergoedingen voor intellectuele prestaties maken vandaag geen kwart van de artsenhonoraria meer uit. Een ander voorbeeld is een omkadering die risico-categorieën ontmoedigt om te roken en een gezonder dieet stimuleert, wat veel kosteneffectiever is dan chirurgische hartoperaties. In het traditionele gezondheidsstelsel zijn chirurgische ingrepen (op basis van vergoeding per prestatie) echter financieel veel aantrekkelijker. In het stelsel van georganiseerde mededinging (managed care) zijn de verzekeraars de effectieve agenten die voor hun patiënten medische zorg aanschaffen. Zij kiezen in theorie voor de beste prijskwaliteitverhouding. Zij oefenen toezicht uit op het verzorgingsproces en via financiële prikkels proberen ze de aangeboden diensten te sturen. Dit betreft zowel de diensten van de huisartsen als de ziekenhuizen. De verzekeraars controleren bijvoorbeeld de duur van het ziekenhuisverblijf en de opportuniteit van doorverwijzingen naar specialisten en medische testen. Via de marktwerking kan veel overheidsbemoeienis uitgeschakeld worden. Ervaring in het buitenland toont aan dat dirigistisch optreden van de overheid tot een zeer complex gezondheidssysteem leidt dat vaak achter de feiten aan holt. Bij nierdialyse wordt bijvoorbeeld door sommige Belgische ziekenhuizen zeer veel naar hemolyse gegrepen, een techniek die 50% duurder is dan zijn twee alternatieven. Om dit af te remmen dient men de financiële incentives qua terugbetaling zo uit te werken dat ze het gebruik van deze techniek ontmoedigen. In een systeem van 8
Financiële Berichten ING België NV
georganiseerde mededinging zou dit echter veel flexibeler opgelost kunnen worden aangezien de zorgbemiddelaar ziekenhuizen die hemolyse overmatig gebruiken, links zou laten liggen. Op deze manier worden er automatisch grote besparingen gerealiseerd. Het is immers niet zo dat de financiële prikkels bewust gericht zijn op het scheeftrekken van het zorgstelsel naar de intensieve behandelingen. Dit is historisch zo gegroeid. In het traditionele systeem neigt het zwaartepunt steeds meer naar de specialisten, terwijl deze eerder de eerstelijnsgeneeskunde dienen te ondersteunen en niet omgekeerd. Huisartsen werken immers negentig procent van de gezondheidsklachten af. De tien procent intensieve behandelingen die bij specialisten terechtkomen, gebruiken echter door de medische spitstechnologie een veel groter deel van de middelen. Centralistische planning heeft ook het nadeel steeds te laat op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Een bekend voorbeeld is het ruime gebruik van endoscopieën in Frankrijk, terwijl voor vele onderzoeken een scanner goedkoper en even effectief zou uitvallen. Dit is echter zo gegroeid omdat de terugbetalingen voor endoscopieën veel genereuzer bleven ondanks de dalende kosten van deze techniek. Managed care gaat meestal samen met lagere remgelden voor de patiënt zodat deze sneller tot een medische controle overgaat wat latere veel duurdere behandelingen kan voorkomen. De algemene ervaring in de VS van meer dan dertig jaar managed care is dat het een effectief instrument kan zijn om de kosten in de hand te houden, maar dat er inzake kwaliteit teleurstellend weinig verbeteringen geboekt worden 19. Hoogtechnologische verrichtingen worden afgeremd wat positief kan zijn indien men stelt dat er een overgebruik was. Bovendien werken de lagere remgelden een meer preventiegericht stelsel in de hand. Toch slaagt het systeem er niet in om dure inten-
September 2003
sieve behandelingen voldoende te differentiëren naar effectiviteit en is er nog ruimte om routine-onderzoek en monitoring te stimuleren. Ondanks het succes van managed care om de kosten in te dijken, is het niet populair in de VS. Patiënten werden in het oude stelsel niet geconfronteerd met de kosten en zien dat gesnoeid wordt in het verlenen van medische zorg. Bovendien percipiëren ze onvoldoende de financiële gevolgen van de lagere kosten. Deze leiden tot lagere premies die voornamelijk door de werkgevers gefinancierd worden. Werknemers zijn ofwel niet op de hoogte van de successen van kostenbesparingen of denken dat dit enkel de werkgever ten goede komt. In werkelijkheid hangt het uiteraard af van de onderhandelingen tussen werkgever en werknemer (individueel of collectief) of deze premiedaling geen aanzet kan geven voor een nominale loonstijging 20. Dat men het stelsel van georganiseerde mededinging verwijt enkel oog te hebben voor kostenreducties en de kwaliteit van de zorg uit het oog te verliezen, zal menig econoom verbazen. Indien de verzekeraars in een concurrentiële omgeving werken is er geen reden waarom ze niet aanbieden wat de klant wenst. Indien de klant hogere kwaliteit eist, zal de verzekeraar die wil overleven, aan deze behoefte moeten voldoen. Hier werpt zich echter het vrijbuitersprobleem op: de meeste zorgverleners werken met verschillende verzekeraars. Indien een verzekeraar investeert in informatietechnologie bij “zijn” arts, dan zullen zijn concurrent-verzekeraars echter ook de vruchten plukken van deze inspanning wat leidt tot lagere investeringen dan optimaal is.
Naar een derdegeneratie-model Lineair besparen is duidelijk niet gewenst: ook op waardevolle zorg zou besnoeid worden. Rantsoenering kan in zekere mate
de kosten onder controle houden, maar we zouden hoger moeten mikken: verspillingen wegsnijden en blijven investeren in waardevolle zorg. Twintig jaar geleden groeide het besef dat het derde betalerssysteem overconsumptie in de hand werkte en stelde men voor dit te vervangen door budgetsystemen, forfaitisering, pathologiefinanciering, enzovoort. Dit inzicht in het belang van de financiële prikkelstructuur leidde tot succesvolle kostenbesparingen in de georganiseerde mededinging. Nu groeit het besef dat men moet pogen effectieve medische behandeling te stimuleren en minder productieve behandelingen naar het achterplan te verschuiven 21. Hiertoe zal men de prikkels niet meer moeten richten op de input (aantal prestaties...), maar op de output: wat is de geboekte gezondheidsverbetering? Hiertoe moet men denken aan systemen die een bonus toekennen aan verzekeraars met een bovengemiddelde kwaliteit. Dit zal hen aanzetten om naast oog te hebben voor de kosten, ook de kwaliteit op te volgen. Patiënten zullen eerder naar ziekenhuizen verwezen worden met hoge volumes aan hartingrepen, dokters met goede kwaliteitsresultaten zullen hogere tegemoetkomingen krijgen van de verzekeraars en verzekeraars zullen toch overgaan tot de terbeschikkingstelling van informatietechnologie aan dokterspraktijken. Dergelijk systeem zal nieuwe technologieën opnemen en stimuleren indien ze duidelijke kosteneffectieve gezondheidsverbeteringen bewerkstelligen. Het is niet vreemd dat deze evolutie zich recent in de VS voordoet waar de informatietechnologie het verst gevorderd is om de meting van kwaliteit mogelijk te maken. Voorbeelden van kwaliteitsmeting betreffen de opvolging van klinische richtlijnen in het zorgproces 22: het aantal diabetici waarvan het suikergehalte getest wordt op aanbevolen tijdstippen, het aantal gevaccineerde kinderen, het
Tabel 2 : Uitsplitsing van de RIZIV-uitgaven voor gezondheidszorg (2001) miljoen Euro
Aandeel
Geneesheren Klinische biologie
785,34
5,7%
Medische beeldvorming
741,98
5,4%
Raadplegingen, bezoeken
965,58
7,0%
Speciale verstrekkingen
885,07
6,4%
Heelkunde
691,98
5,0%
62,11
0,5%
198,28
1,4%
Gynaecologie Toezicht Totaal geneesheren
4.344,03
31,5%
Verpleegkundigen
562,69
4,1%
Tandheelkundigen
426,69
3,1%
2.601,38
18,9%
408,54
3,0%
Farmaceutische verstrekkingen Verzorging door kinesitherapeuten Implantaten, bandagisten, orthopedisten Ziekenhuizen Nierdialyse Rust- en verzorgingstehuizen Revalidatie en herscholing Chronische zieken Andere Algemeen totaal
410,55
3,0%
3.158,64
22,9%
228,04
1,7%
1.080,58
7,8%
253,13
1,8%
45,43
0,3%
268,36
2,0%
13.774,37
100,0%
Bron : RIZIV
aantal mammografieën per praktijk... Indien men meer aandacht richt op de gezondheidsstatus van patiënten van verschillende praktijken, ziekenhuizen en zo meer, dan is het uiteraard belangrijk om te corrigeren voor het aandeel risico-patiënten. Ook dient averechtse selectie voorkomen te worden op basis van socio-economische situatie. Lagere inkomens zijn ook hogere gezondheidsrisico’s en verzekeraars zouden geneigd kunnen zijn hen te weigeren omwille van de vrees door hen de kwaliteitsnormen niet te halen. In een systeem van managed care waar de werkgevers de premies voor hun werknemers betalen aan de verzekeraar, kan gestipuleerd worden dat de betalingen afhankelijk zijn van de ‘vooruitgang’ inzake gezondheid. Verzekeraars kunnen op hun beurt de beloning van de artsen hiervan afhankelijk maken. Opnieuw stelt het vrijbuitersprobleem zich: een enkele werkgever kan dit niet be-
werkstelligen. In die zin moet het eenvoudiger zijn in België met zijn centrale sturing om dergelijke coördinatieproblemen te overwinnen. Toch heeft een centralistisch systeem ook zijn nadelen: de regulering in de VS - die voorafgaandelijke goedkeuring voor de invoering van nieuwe technologieën eiste - was nooit succesvol omdat kosten en baten niet op voorhand bekend zijn. Het heeft twintig jaar geduurd voor men in de VS de eerste stappen zette in de richting van een kwaliteitsgeörienteerd gezondheidsstelsel. Er wordt onvoldoende beseft over welke enorme opportuniteit we momenteel beschikken. De uitgaven in de gezondheidszorg bevinden zich momenteel in België op een niveau van de jaren zeventig in de Verenigde Staten. We weten dat deze sterk zullen toenemen als aandeel van het BBP. De uitdaging is om te zorgen voor de juiste vormen van aanwending van de middelen.
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
9
*** We komen dan ook tot de volgende besluiten. 1. Demografische factoren verklaren maar voor een beperkt gedeelte de toename van de te verwachte gezondheidsuitgaven. Een conservatieve projectie toont dat de totale uitgaven kunnen toenemen met 3 à 8 procentpunten van het BBP en dit voornamelijk door technologische en epidemiologische ontwikkelingen. 2. Dit is de toename bij ongewijzigd beleid. Ze is echter niet onontkoombaar. Ten eerste kan een doorgedreven evaluatie van kosten en baten leiden tot wezenlijke en duurzame besparingen. Ten tweede kan een deel van de gezondheidszorg afgesplitst worden naar een tweede en derde pijler waar er meer ruimte is voor marktwerking. 3. Er dient verder werk gemaakt te worden van het omvormen van de prikkels die moral hazard in de hand werken naar een meer gemengde vorm van vergoedingen met blijvende aandacht voor problemen van cream skimming. Dit houdt ook een versterkte rol van de eerstelijnszorg die als drempel werkt voor secundaire zorgverlening. 4. Stop loss-provisies vinden zowel steun in argumenten op basis van rechtvaardigheid (gelijke toegang tot de zorg) als op basis van efficiëntie. Zij beschermen (ex ante) op basis van het principe van sociale verzekering iedereen die tegenslag ondervindt. Deze maatregel zou echter volledig aan zijn doel voorbijgaan indien men garanties wil dat ex post iedereen ervan geniet. 5.Kosten-batenanalyse en kosteneffectiviteitsstudies leiden onverminderd tot de conclusie dat de huidige prikkels onterecht curatieve technische prestaties 10
Financiële Berichten ING België NV
bevoordelen tegenover meer eerstelijnszorg van preventieve aard. 6. Een fundamentele keuze dient gemaakt te worden tussen enerzijds verderzetting van een dirigistisch centraal gestuurd beleid wat tot een enorm complex systeem leidt met het gevaar dat men achter de feiten aan holt, en een meer gedecentraliseerd systeem waarbij verzekeraars de juiste prijs-kwaliteitszorg leveren aan hun klanten. 7. Kosteneffectiviteit kan en moet samengaan met een heroriëntering van het gezondheidsstelsel waarbij de verbetering van de gezondheid centraal staat en niet de te leveren prestaties.
12 Cars O., Mölstad S., Melander A. Large variation in antibiotic usage between European countries, Poster No. 299. 10th ECCMID Stockholm 2000. 13 Linda T. Kohn, Janet M. Corrigan, and Molla S. Donaldson (eds.), To err is human, Committee on Quality of Health Care in America, Institute of Medicine. 14 Cromwell, J., & Mitchell, JB (1986), Physicianinduced demand for surgery, Journal of Health Economics, 5, 293-313. 15 Om de globale impact van moral hazard te schatten, berekenen we hoeveel de uitgaven zouden veranderd zijn indien de eigen bijdrage 100% zou bedragen. In dit geval zouden de uitgaven voor gezondheidszorg halveren. Dit is slechts een indicatieve out-of-sample- schatting in zoverre we kunnen spreken van een schatting op basis van het beperkt aantal observaties. 16 OESO, The reform of health care, Health policy studies n° 2, 1992 17 Zeckhauser, R. Medical insurance: a case study of the tradeoff between risk spreading and appropriate incentives, Journal of Economic Theory 2(1), March 1970, 10-26. 18 Verzekeringen en werkloosheid, Financiële Berichten, juni 2003, blz. 8. 19 Cutler, D., McClellan, M. and Joseph P. Newhouse, How does managed care do it?, Rand Journal of Economics, 31(3), Autumn 2000, 526-548. 20 Summers, L. (1989), Some simple economics of mandated benefits, American Economic Review, 79 (2).
1 De totale uitgaven inclusief uitkeringen voor ziekte en invaliditeit bedragen naar schatting nog 60% meer. 2 In economische termen uitgedrukt: de vraag naar medische zorg is slechts een afgeleide vraag naar het meer fundamentele goed “gezondheid”.
21 D. M. Cutler, Your money and your life, Oxford University Press, 2003. 22 Wat leidt tot de zogenaamde ‘evidence based practice’, waarbij zorgvuldig gebruik wordt gemaakt van de actuele best onderbouwde inzichten ten behoeve van besluitvorming over de zorg voor de individuele patiënt.
3 Landsbond van de Christelijke Mutualiteiten, Ziekteverzekering CM-studie, evolutie uitgaven 1990-2000: evolutie van de zorguitgaven tussen 1990 en 2000, elementen ter verklaring van de stijging, 2002. 4 Cutler, David M., McClellan, Mark, Newhouse, Joseph P., and Remler, Dahlia, Are medical prices declining? Evidence from heart attack treatments. Quarterly Journal of Economics: 991-1024, November 1998. 5
In de jaren zeventig namen de gezondheidsuitgaven gemiddeld met 7,4% per jaar toe (in vaste prijzen). Het groeiritme daalde in de jaren tachtig naar 3,5%. De laatste vier jaar versnelt de groei naar 4,2% per jaar. Bij de projectie filteren we de demografische factor uit de historische kostenontwikkeling.
6
Newhouse, J., Medical care costs: how much welfare loss?, Jour nal of Economic Perspectives, 1992, 3-21.
7
Jones, C., Why have health expenditures as a share of GDP risen so much?, NBER, 2002.
8
Indien we op het huidige groeipad van 4,5% reëel blijven, komen we reeds in 2050 boven de 20%.
9 D. M. Cutler and M. McClellan, Is technological change in medicine worth it, Health Affairs, 20 (5), 2001, 11-29. 10 Men hanteert in de literatuur dan ook het concept van een “Quality Adjusted Life Year” (QALY). 11 Een airbag redt het leven van één op tienduizend chauffeurs en deze optie kost ongeveer 300 dollar. De gemiddelde persoon die een airbag koopt heeft een resterende levensverwachting van 40 jaar. Dus indien hij er een koopt, schat hij zijn leven hoger in dan 75.000 dollar.
September 2003
Ivan Van de Cloot Economische studies
[email protected]
AANDELENMARKTEN
BEURS VAN BRUSSEL ATTRACTIEF
B
elgië wordt door beleggers vaak beschouwd als een vluchthaven in onzekere tijden. Dit is vandaag zeker het geval. De beurs van Brussel lijdt niet al te zwaar onder de zwakte van de
dollar en biedt bovendien hogere en veiligere dividendrendementen dan elders. Belgische aandelen kunnen dan ook profiteren van de overgangsperiode tussen het moment van renteverlaging en van economisch herstel.
Het dividendrendement van Euronext Brussels bedraagt dit jaar 3,6%. Dat is bij het hoogste in Europa. Tezelfdertijd is de verwachte koers-winstverhouding voor dit jaar 10,7 en ligt de pay-out ratio 39% onder het Europese gemiddelde (tabel 1). Dat is niet zo verbazend want de zwaarste beurskapitalisaties in Brussel zijn financiële aandelen, nutsbedrijven en holdings die minder te lijden hadden dan hun buitenlandse collega’s. Ook voor andere aandelen gaat dit ten dele op.
Tabel 2 : Evolutie van de beursindexen 5/08/03
13/05/03
Verschil
Verschil sinds jaarbegin
NY Dow Jones Industrial
9.036,32
8.679,25
4,11%
8,33%
London FT-SE 100
4.121,02
3.999,89
3,03%
4,58%
Frankfurt DAX30
3.438,36
2.909,95
18,16%
18,87%
Paris CAC40
3.187,61
2.963,63
7,56%
4,04%
314,25
282,00
11,44%
–2,63%
Zürich SMI
5.046,10
4.538,60
11,18%
8,97%
Brussel BEL20
2.031,18
1.920,20
5,78%
0,30%
Tokyo Nikkei 225
9.382,58
8.190,26
14,56%
9,37%
FTSE Eurotop 300
871,98
816,72
6,77%
1,75%
Amsterdam AEX
Bron : ING Financial Markets
nen vertalen in verdere renteverlagingen en een verdere dollarverzwakking.
Tabel 1 : Pay-out ratio van de Europese beurzen 2002
2003 (P)
FTSE 100 (GB)
54,0%
50,1%
FTSE Eurotop 300
58,0%
45,4%
DAX Price (DE)
78,1%
43,5%
CAC40 (FR)
46,2%
31,9%
AEX (NL)
57,0%
46,9%
SMI (CH)
70,8%
34,8%
BEL20 (BE)
38,6%
38,9%
S&P 500 (US)
33,7%
32,0%
(P) = prognose Bron : JCF Group
De Belgische markt en in mindere mate ook de BEL20 hebben grotendeels het terreinverlies goedgemaakt dat vóór de oorlog in Irak werd opgelopen. Deze V-curve loopt grotendeels parellel met wat in de buurlanden gebeurde (tabel 2). De beursremonte heeft reeds het consumenten- en ondernemersvertrouwen opgekrikt, althans in de VS. De toekomst is echter onzeker. Hoe duurzaam is de herleving sinds de bodem van 12 maart? De recente evolutie van de macro-economische indicatoren zou zich kun-
Dat de Belgische beurs gemiddeld weer op haar uitgangspunt kwam, verbergt evenwel uiteenlopende tendensen van individuele aandelen. Vijf aandelen wonnen sinds het begin van dit jaar meer dan 35%, drie verloren meer dan 20%. Van de 57 Belgische aandelen die ING Financial Markets volgt, waren er bovendien 31 stijgers maar bijna evenveel dalers, namelijk 26. Doordat de Belgische beurs zo klein is, zijn de diverse sectoren er niet evenwaardig vertegenwoordigd. Rentegevoelige sectoren als
financiële bedrijven, nutsbedrijven en holdings maken 69% van de kapitalisatie van de BEL20 uit, die op zijn beurt goed is voor 80% van de totale markt. Dat zowel Fortis, Dexia als Electrabel sinds het begin van dit jaar in koers daalden, zet een stevige domper op de BEL20 (tabel 3). Uit deze tabel blijkt ook dat de voorkeur voor technologische aandelen drie weliswaar kleinere bedrijven in de top-5 van de grootste stijgers sinds het begin van het jaar brengt. Lager in de rangschikking halen ook Melexis, Dolmen en Ubizen een vooruitgang van twee cijfers. Ook blijkt dat sprake is van de terugkeer van de small caps, want
Tabel 3 : Vijf beste en slechste aandelenprestaties uit de selectie van ING-FM sinds begin 2003 Beste
% verschil
Slechtste
% verschil
Delhaize
91,59%
Systemat
–13,80%
Telindus Group
91,25%
UCB
–23,77%
Mobistar
75,85%
Ubizen
–30,95%
Econocom
51,47%
Ion Beam Applications
–31,37%
Kinepolis
46,07%
Int. Brachytherapy
–50,59%
Bron : ING Financial Markets
Financiële Berichten
ING België NV September 2003
11
Tabel 4 : Top-10 van omzet in dollar Sector
Bedrijf
in % van totaal
IBt
Gezondheidsuitrusting
87%
Delhaize
Voedingsdistributie
77%
IBA
Gezondheidsuitrusting
70%
Barco
Elektronische uitrusting
45%
Solvay
Chemie
38%
EVS
Elektronische uitrusting
37%
Bekaert
Engineering
35%
UCB
Farma
34%
Agfa
Media & fotografie
28%
Fortis
Verzekeringen
27%
Bron : Bedrijfsgegevens, schatting ING Financial Markets
slechts 3 van de 10 grootste stijgers zijn aandelen uit de BEL20. Daarentegen zitten 6 van de 10 grootste dalers in de BEL20, inclusief zwaargewichten als Fortis, UCB en Interbrew.
Zwakke dollar Bekijken we eerst de weerslag van de zwakke dollar op de Belgische aandelen. Algemeen is het zo dat de Europese aandelen al een jaar lang te lijden hebben onder de uitholling van hun dollarinkomsten, net het omgekeerde van de Amerikaanse bedrijven die betere resultaten dan verwacht te voorschijn toveren. Vooral begin 2003 ging het er ruw aan toe, en de grootste verrassing is niet zozeer de richting van de dollarbeweging maar wel de snelheid ervan. De weerslag van de wisselkoersen op de bedrijfsresultaten is moeilijk in te schatten, zelfs per sector bekeken. De informatie van bedrijven, de dekkingsoperaties en de implicaties voor productiekosten en inkomsten vertonen veel ruis. Wel is duidelijk dat de inschatting
twee knelpunten vertoont. Enerzijds is er wat men het “translation risk” noemt, het risico dat er met lagere eurocijfers wordt uitgepakt voor de omzet in vreemde munten. Het is het makkelijkst te ramen, ook al is het dan maar bij benadering. Moeilijker is het met het transactierisico dat belangrijker is omdat het uitgaat van de reële economische weerslag die het gevolg is van wisselkoersschommelingen. Daar heeft men vaak het raden naar. Bovendien gaat er de nodige tijd over heen vóór de gevolgen zichtbaar worden. Voor een onderneming is het niet veel anders dan voor de handelsbalans van een land, waar men van een J-cuve-effect spreekt omdat de goederenstromen eerst reageren op de relatieve prijsverandering alvorens het volume zich aanpast. Dit gezegd zijnde, hebben we voor ons staal van Belgische aandelen een bottom-up analyse toegepast om de weerslag van de dollardaling in te schatten, want een kwantitatieve analyse stuit op problemen van gebrekkige bedrijfs-
Tabel 5 : Top-5 van hoogste netto-schulden in dollar Sector
Bedrijf IBA
Gezondheidsuitrusting
95%
Delhaize
Voedingsdistributie
88%
Deceuninck
Bouw & bouwmateriaal
55%
Bekaert
Engineering
80%
Barco
Elektronische uitrusting
51%
Bron : Bedrijfsgegevens, schatting ING Financial Markets
12
in % van totaal
Financiële Berichten
ING België NV
September 2003
informatie en complexe transactiestromen. Een eerste eenvoudige ratio is de omvang van de omzet in dollar, ofwel via transacties vanuit België, ofwel direct in de VS via dochterbedrijven. De bedrijven die het sterkst dollargevoelig zijn staan in tabel 4 opgesomd. Om hun wisselrisico te verminderen doen bedrijven met inkomsten in de VS of in dollar er best aan ook een deel van hun kosten en schulden in dollar aan te houden. Deze natuurlijke dekking (tabel 5) wordt door de meeste bedrijven gebruikt. Een speciaal geval is IBt dat meer dan 85% van zijn productie in de VS verkoopt maar dat vooral kosten en schulden in euro heeft. Daarentegen realiseert Bekaert 29% van zijn omzet in de VS, maar 80% van zijn nettoschuld luidt in dollar. Om de weerslag op de winst na te gaan hebben we ons staal van bedrijven opgedeeld in zes groepen (tabel 6). De meeste van hen (63%) lijden niet of slechts weinig (0 tot 2%) van een dollardaling. Het gaat onder meer om aandelen die alleen maar actief zijn in België of in de eurozone (Colruyt, KBC, Cofinimmo, Systemat...), die profiteren van compenserende kapitaalstromen (Van de Velde) of die slechts beperkt blootgesteld zijn aan de dollar (Recticel, Resilux, Sioen, Duvel, Econocom). Slechts twee bedrijven spinnen garen bij een dollarverzwakking, namelijk Brantano (dat in Azië aankoopt) en Roularta (dat filmrechten in de VS heeft). Voor de holdings hebben we de weerslag van de dollar op de winst per aandeel niet nagegaan omdat de winst per aandeel niet de belangrijkste factor van hun waardering is. Ook voor Solvay hebben we geen berekening omdat het om een internationaal sterk gediversifieerde onderneming gaat, omdat buiten Europa de meeste van zijn prijzen in de wereld in VS-dollar zijn uitgedrukt en omdat gezien de interregionale handel in chemische grondstoffen, de koers tussen dollar en euro, de
Tabel 6 : Weerslag op de winst per aandeel van een dollardaling met 10% Positief
Brantano, Roularta
Neutraal (0%)
Almanij, Cofinimmo, Colruyt, D’Ieteren, Econocom, Electrabel, KBC, Mobistar, Omega Pharma, Kinepolis, Real Software, Recticel, Solvus, Systemat, Telindus, Ubizen, Van de Velde
Negatief (0-2%)
Deceuninck, Duvel, Fortis, Innogenetics, Interbrew, Resilux, Sioen, Tessenderlo
Negatief (2-5%)
Barco, Bekaert, Dexia, UCB
Negatief (5-10%)
Agfa, CMB, Delhaize, IBA
Negatief (>10%)
EVS, IBt, IRIS
Bron : Ramingen ING Financial Markets
prijzen kan beïnvloeden die opgesteld zijn in euro.
Dividendrendement Anderzijds onderzochten we het dividendrendement van de Belgische aandelen. Het dividendbeleid van de ondernemingen is vandaag de dag belangrijker dan ooit. De dalende trend van de ECBrente brengt immers soelaas voor ondernemingen met veel schulden, maar maakt ook het dividendrendement aantrekkelijker. Zolang er bovendien geen duidelijk signaal komt van een economisch herstel, is het behalen van een behoorlijk dividendrendement op zich al interessant. Zeker in gevallen waar een helder dividendbeleid wordt gevoerd en waar de financiële structuur van de onderneming of de referentieaandeelhouder tot een permanente verhoging van het dividend leidt. Gezien de forse koersstijgingen die sinds 12 maart werden opgetekend, is het evident dat veel aandacht uitgaat naar de duurzaamheid van het herstel. Tenslotte moet men er ook rekening mee houden dat de afschaffing van de dubbele belasting op dividenden in de VS (één keer in de personenbelasting en één keer in de vennootschapsbelasting) op lange termijn ook inspirerend zou kunnen werken in Europa. Het dividendbeleid zou daarom wel eens een flexibeler financieel instrument kunnen worden dan de wederinkoop van eigen aandelen. Is het dividendrendement aantrekkelijk voor Belgische aandelen? Merken we eerst op dat al de vermelde Europese beursindexen (tabel 7) een beter rendement afwer-
pen dan de S&P 500, terwijl de koers-winstverhouding daarentegen lager is in de meeste Europese landen, met name in België (tabel 8). Het Belgische dividendrendement moet niet onderdoen voor andere landen. Het is voor 2003 het hoogste in Europa, na Nederland. Geen wonder als men weet dat de BEL20 voor 69% bestaat uit financiële aandelen (KBC/Almanij, Dexia, en Fortis zelfs 50,2%) en dat er een nutsbedrijf (Electrabel met 14,6%) inzit en een holding (GBL met 4,5%). Technologie-aandelen die momenteel een laag rendement bieden in Europa, moet men op de beurs van Brussel met een vergrootglas gaan zoeken.
toen het verwachte dividendrendement van bepaalde bedrijven (bijvoorbeeld 8% voor Delhaize) in elkaar schrompelde toen het dividend werd verlaagd of de ondergewaardeerde koers opveerde. Het dividendseizoen lijkt dan ook “back to normal” te eindigen.
Onze favoriete aandelen De gevoeligheid voor de dollar en het dividendrendement zijn twee items die sterk doorwegen in onze aandelenselectie. De grote winnaars zijn voor ons bedrijven met hoge kosten of schulden in dollar en bedrijven met lage dollarinkomsten. Dat is uiteraard maar één aspect van overweging, want ook het momentum, de fundamentals en de positie binnen de sector in Europa spelen een rol. Zes aandelen zijn onze favorieten: Econocom, Telindus, Omega Pharma, Van de Velde, Almanij en KBC.
Het defensieve karakter van Brussel wordt aangetoond door het feit dat dividendverlagingen in het boekhoudjaar 2002 (uitbetaling in 2003) de uitzondering waren, zoals voor Delhaize, Brantano en EVS. 26,5% van de ondernemingen uit ons staal betalen geen dividend, Econocom: het bedrijf heeft een omdat ze geen winst boeken, omuitstekende financiële positie, met dat de marktomstandigheden hard een verhouding nettocash/eigen zijn of omdat er een financiële hermiddelen van 58% in 2002 en een structurering aan de gang is (Kinepositieve cash flow. Ondanks de polis, Solvus en Systemat). De top5 van dividendrendementen (tabel Tabel 7 : Nettodividendrendement van de Europese beurzen 9) bevat financiële 2003 (P) 2004 (P) 2002 aandelen en ook FTSE 100 (GB) 3,6% 3,5% 3,7% Electrabel dat ondanks de liberaFTSE Eurotop 300 3,0% 3,0% 3,2% lisering van de DAX Price (DE) 2,6% 2,3% 2,7% energiemarkt nog CAC40 (FR) 2,0% 2,1% 2,4% steeds het imago AEX (NL) 3,9% 3,7% 3,8% heeft van een quasiSMI (CH) 1,8% 1,9% 2,2% obligatie. Ook is het zo dat er een einde BEL20 (BE) 3,2% 3,6% 3,9% is gekomen aan de S&P 500 (US) 1,8% 1,7% 1,8% irrationele toestand (P) = prognose van begin 2003 Bron : JCF Group Financiële Berichten
ING België NV September 2003
13
Tabel 8 : Koers-winstverhouding Europese beurzen 2003 (P) 2004 (P) FTSE 100 (GB)
14,3
13,3
FTSE Eurotop 300
15,3
13,3
DAX Price (DE)
18,9
13,1
CAC40 (FR)
15,0
12,9
AEX (NL)
12,8
11,4
SMI (CH)
18,2
Van de Velde: de toonaangevende producent van luxelingerie was een goede belegging in 2002. Strategische ontwikkelingen zouden dit jaar nog meer klanten moeten bekoren met hogere omzetcijfers als gevolg in de komende jaren.
14,9
BEL20 (BE)
10,7
9,6
S&P 500 (US)
18,7
16,6
België, een aantrekkelijk Europees verkoopsplatform om distributieakkoorden af te sluiten).
(P) = prognose Bron : JCF Group
recente herleving noteert het aandeel nog steeds lager dan zijn concurrenten als men naar de verhouding Enterprise Value/EBITDA (bedrijfkasstroom) kijkt. Telindus: verkeert in dezelfde situatie. De nettoliquiditeiten belopen 4,5 euro per aandeel, inclusief de opbrengst van de komende sale and lease back van het hoofdkwartier en de participatie in Mobistar. Omega Pharma: het bedrijf kan steunen op talrijke groeifactoren op lange termijn in het business plan (mogelijkheden tot cross selling, ontwikkeling van de markt voor generische geneesmiddelen in
Almanij: voor 2003 voorspellen we een groei van de geconsolideerde nettowinst met 15,5%. Almanij zal beter presteren dan KBC gezien de verbetering bij Gevaert, de opbrengst uit een verwachte kapitaalwinst bij AgfaGevaert en het bezit van automatisch converteerbare obligaties die de verwatering afremmen bij de omzetting in november 2003.
Tabel 9: Top-5 van dividendrendementen uit Belgische selectie ING Financial Markets 2002
2003 (P)
Electrabel
5,0%
5,1%
Bois Sauvage
4,5%
4,7%
Fortis B
4,4%
4,4%
KBC
3,2%
3,4%
Brantano
3,1%
3,3%
(P) = prognose Bron : Bedrijfsgegevens, ramingen ING Financial Markets
genoeg stimulansen moeten bezorgen. Bovendien is de waardering van KBC laag terwijl het toch over een goede solvabiliteit beschikt.
KBC: KBC is goed geplaatst om te profiteren van de economische groei die mag verwacht worden van de landen uit Centraal Europa die toetreden tot de eurozone. Hoewel provisies voor verliezen op leningen op korte termijn en de zwakke aandelenbeurzen op de resultaten zouden kunnen wegen, zou de herleving van de economie
Jean-Marie Caucheteux ING Financial Markets
[email protected]
Financiële Berichten ING België NV ING België NV Marnixlaan 24 – 1000 Brussel Tel. : (02) 547.34.31 - Fax : (02) 547.80.63 E-mail :
[email protected]
Verantwoordelijke uitgever : A. de Kerchove de Denterghem Marnixlaan 24 – 1000 Brussel
Copyright : Nadruk is toegelaten mits vermelding van de bron
Hoofdredacteur : Jerry van Waterschoot
N° ISSN : 0771-6273 Foto : Masterfile
Financiële Berichten is ook te raadplegen op de website van ING België : www.ing.be
14
Financiële Berichten
ING België NV
September 2003
ING BELGIË NV : EERSTE HALFJAAR 2003
NETTORESULTAAT PLUS 8,3% ; RECURRENTE NETTOWINST PLUS 51,7% 1
Het economisch klimaat werd gekenmerkt door volgende hoofdelementen :
Tabel 1: Geconsolideerde balansgegevens
1. Forse daling van de euro-rentetarieven tussen 30 juni 2002 en 30 juni 2003 : langetermijnrente min 156 basispunten en kortetermijnrente min 132 basispunten. De spread is gedaald van 175 basispunten op 30 juni 2002 naar 151 basispunten per 30 juni 2003.
Balanstotaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
122.418
122.113
+ 0,3 %
Schulden aan cliënten . . . . . . . . . . . . . . . .
64.789
61.596
+ 5,2 %
Schulden aan kredietinstellingen . . . . . . . .
45.079
46.507
– 3,1 %
Vorderingen op de privé-sector . . . . . . . . .
61.377
61.841
– 0,8 %
Vorderingen op de overheidssector . . . . . .
21.971
17.738
+ 23,9 %
Vorderingen op de kredietinstellingen . . . .
32.992
33.960
– 2,9 %
..............
4.057
3.875
+ 4,7 %
...............
6.859
6.770
+ 1,3 %
.....................
8,43
7,67
-
..........................
12,50
11,83
-
2. Significante versteviging van de euro ten opzichte van de belangrijkste andere deviezen: plus 16% tegenover de yen, plus 14,6% tegenover de dollar, plus 6,7% tegenover het pond sterling en plus 5,6% tegenover de Zwitserse frank. 3. Eerste tekenen van een mogelijk economisch herstel in de Verenigde Staten, maar een aanhoudende onduidelijke situatie binnen de Europese Unie. 4. Na een lange periode van terugval, herstel van de meeste beurzen in het tweede kwartaal van 2003.
Geconsolideerde balansgegevens Tegenover 30 juni 2002 (zie tabel 1) kende de consolidatiekring nog diverse wijzigingen. Zonder rekening te houden met de tussentijdse stappen die geen invloed hebben op het geheel, kunnen de belangrijkste wijzigingen als volgt worden samengevat: • op 12 februari 2003 verkocht ING België haar activiteit in de toeristische reissector; BBL Ticket
30 juni 2003 30 juni 2002
In miljoenen euro
Eigen vermogen sensu stricto Eigen vermogen in ruime zin Tier one capital ratio (%) Total capital ratio (%)
2
2
2, 3
2, 3
Travel en Transair, waarop de vermogensmutatie was toegepast in het eerste halfjaar van 2002, zijn sindsdien uit de consolidatiekring verdwenen; • per 1 maart 2003 verwierf ING Bank Nederland BBL Mauritius Holdings waarin de participatie van ING België in The Vysya Bank Ltd. (Indië) ondergebracht was; • tijdens het eerste semester van 2003 slorpte ING Luxembourg (ex-Crédit Européen) ING Bank Luxembourg op; • Sofigen en ING Ferri Vie werden in de consolidatiekring opgenomen. Ter herinnering, enkele verduidelijkingen over de verkoop van Locabel aan ING Lease Holding : • de verkoop werd gefinaliseerd op 28 juni 2002; ING België NV kreeg als tegenwaarde een participatie van 30% in ING Lease Holding; • op deze participatie werd de vermogensmutatieregel toege-
Evolutie
past ; ze komt dus niet meer voor in het balanstotaal van de bank sedert 30 juni 2002; • de resultatenrekening over het eerste halfjaar 2002 bevatte daarentegen nog het resultaat van Locabel over de eerste drie maanden van 2002. Bovenstaande wijzigingen hadden weinig invloed op het geconsolideerde balanstotaal dat van 122.113 miljoen euro steeg tot 122.418 miljoen euro (plus 0,3%). De schulden aan cliënten (inclusief de schulden vertegenwoordigd door schuldbewijzen) totaliseren 64.789 miljoen euro, een stijging met 3.193 miljoen euro of 5,2%. Tabel 2 geeft een uitsplitsing van deze rubriek. De zichtdeposito’s zijn fors toegenomen (plus 3.412 miljoen euro of 17,5%): • ING België NV alleen bracht bijna 3 miljard euro aan ten gevolge van de afwachtende houding
Financiële Berichten
ING België NV September 2003
15
Tabel 2 : Depositocategorie 30 juni 2003 30 juni 2002
Evolutie
Zichtdeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
22.890
19.478
+ 17,5 %
Spaardeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
12.999
10.741
+ 21,0 %
Termijndeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . waarvan
28.900
31.377
– 7,9 %
• kasbons en obligatieleningen . . . . . . . . .
3.325
3.697
– 10,1 %
• depositocertificaten . . . . . . . . . . . . . . . .
1.205
1.641
– 26,6 %
• andere termijndeposito’s . . . . . . . . . . . .
24.370
26.039
– 6,4 %
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
64.789
61.596
+ 5,2 %
van de cliënten tegenover de rentedaling en de expansie van de cessies-retrocessies (“reverse repo’s”); • het saldo komt van de overname van ING Bank Luxembourg door ING Luxembourg (ex-Crédit Européen). De spaardeposito’s kenden een nog gunstiger verloop (plus 2.258 miljoen euro of 21,0%). Dit is vooral toe te schrijven aan het succes van de campagne “2 + 2%” bij ING België NV en de goede prestaties van Record Bank. Daarentegen bleven de termijndeposito’s verder wegzakken: • de kasbons daalden met 372 miljoen euro of 10,1% en de depositocertificaten met 436 miljoen euro of 26,6%; • de terugval van de andere termijndeposito’s kon deels worden opgevangen door het goede verloop van de tradingposities à la baisse (plus 0,5 miljard euro) en de door zakelijke zekerheden gedekte schulden
(plus 0,5 miljard euro); deze laatste rubrieken zorgen voor minder dure deposito’s dan de klassieke termijnrekeningen; globaal daalt het obligo “andere termijndeposito’s” met 1.669 miljoen euro of 6,4%. In een tijdspanne van één jaar evolueerde de depositostructuur zoals vermeld in tabel 3. Het aandeel goedkope deposito’s stijgt in een jaar van 49,0% tot 55,4%. Er is een gelijktijdige daling van de schulden aan kredietinstellingen (min 1.428 miljoen euro of 3,1% tot 45.079 miljoen euro) en de herbeleggingen bij kredietinstellingen (min 968 miljoen euro of 2,9% tot 32.992 miljoen euro). Het nettoberoep op de bankiers (d.i. het positieve verschil tussen de twee rubrieken) daalt lichtjes in een jaar tijd van 12.547 miljoen euro naar 12.087 miljoen euro (min 460 miljoen of 3,7%). De vorderingen op de privésector blijven stabiel: 61.377 mil-
Tabel 3 : Depositocategorie 30 juni 2003 30 juni 2002
16
Zichtdeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
35,3 %
31,6 %
Spaardeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
20,1 %
17,4 %
Termijndeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . waarvan
44,6 %
51,0 %
• kasbons en obligatieleningen . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5,1 %
6,0 %
• depositocertificaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
1,9 %
2,7 %
• andere termijndeposito’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
37,6 %
42,3 %
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
100 %
100 %
Financiële Berichten
ING België NV
September 2003
joen euro, tegen 61.841 miljoen euro per 30 juni 2002 (min 464 miljoen euro of 0,8%). De bank heeft haar kredietbeleid niet aangescherpt, maar het economische klimaat heeft de vraag duidelijk afgeremd. Het aandeel van de cessies-retrocessies (“reverse repo’s”) beloopt 17.742 miljoen euro, tegen 13.800 miljoen euro een jaar tevoren (plus 3.942 miljoen euro of 28,6%). In een context van dalende rentetarieven was er een substantiële stijging van de hypothecaire kredieten van 6.382 miljoen euro tot 8.042 miljoen euro (plus 1.660 miljoen euro of 26,0%); de meest markante opmars is terug te vinden bij ING België NV (plus 23%) en Record Bank (plus 74%). De vorderingen op de overheidssector groeien met 23,9% tot 21.971 miljoen euro. Deze evolutie is het gevolg van de activiteit als market maker van de bank inzake overheidsobligaties. Het eigen vermogen stricto sensu stijgt in een jaar tijd van 3.875 miljoen euro tot 4.057 miljoen euro (plus 182 miljoen euro of 4,7%), dankzij de overboeking van de winst 2002 naar de reserves. Het eigen vermogen in ruime zin stijgt in mindere mate met 1,3% of 89 miljoen euro tot 6.859 miljoen euro, als gevolg van het stopzetten door ING België NV van haar emissies van achtergestelde leningen. De tier one capital ratio beloopt 8,43%, tegen 7,67% een jaar tevoren. De total capital ratio stijgt van 11,83% naar 12,50%. De evolutie is toe te schrijven aan twee factoren: • de aangroei van het eigen vermogen; • de daling van het gewogen risicovolume.
Geconsolideerde resultatenrekening De meeste veranderingen in de consolidatiekring hebben vrijwel geen impact gehad op de verschil-
lende posten van de resultatenrekening (zie tabel 4). Dat was wel het geval voor de verkoop van Locabel die integraal in de consolidatiekring was opgenomen, terwijl de participatie in ING Lease Holding die de bank als tegenwaarde heeft ontvangen, onder toepassing van de vermogensmutatieregel valt:
Tabel 4 : Geconsolideerde resultatenrekening Eerste semester 2003
In miljoenen euro
Eerste semester 2002
Evolutie (*)
Rentewinst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
786,8
838,0
+ Diverse bankwinsten . . . . . . . . . . . . . . . .
+ 538,2
+ 613,4
–
– 12,3 %
6,1 %
= Totale bedrijfswinst . . . . . . . . . . . . . . . . .
=1.325,0
=1.451,4
–
8,7 %
– Algemene kosten . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 836,4
– 897,3
–
6,8 %
= Brutobedrijfswinst . . . . . . . . . . . . . . . . .
= 448,6
= 554,1
–11,8 %
• zoals reeds gezegd, bevatte de resultatenrekening van het eerste halfjaar 2002 de cijfers van Locabel over de eerste drie maanden van het boekjaar; deze waren vooral terug te vinden in de rentewinst, de algemene kosten en de afschrijvingen op materiële vaste activa;
– Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . waarvan : • op materiële en immateriële vaste activa . • op vorderingen 4 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . • op beleggingsportefeuille en financiële vaste activa . . . . . . . . . . . . . . . • andere . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 127,4
– 205,5
– 38,0 %
– –
69,5 76,3
– 130,7 – 63,6
– 46,8 % + 20,0 %
+ –
22,1 3,7
– +
= Winst vóór belastingen . . . . . . . . . . . . . .
• enkel een vermogensmutatieresultaat zit in de resultatenrekening over het eerste halfjaar van 2003. Daarnaast werden uitzonderlijke elementen geboekt in de twee betrokken periodes: rekening houdend met hun fiscale impact vertegenwoordigen ze een nettowinstbijdrage van 64,4 miljoen euro voor het eerste semester 2002 en een negatief nettoresultaat van 12,2 miljoen euro over het eerste halfjaar 2003. De tabel van de resultatenrekening verder in de tekst bevat louter bedrijfsgegevens binnen een constante consolidatiekring. De rentewinst bedraagt 786,8 miljoen euro, tegen 838,0 miljoen euro (min 51,2 miljoen euro of 6,1%). Bij constante consolidatiekring verbetert de rentewinst van 780,2 miljoen euro naar 786,8 miljoen euro (plus 6,6 miljoen euro of 0,8%). De rentemarge, uitgedrukt in percenten van de gemiddelde kapitalen, blijft op 1,34% staan. Bij constante consolidatiekring stijgt de rentemarge met 9 basispunten van 1,25% tot 1,34%. De diverse bankwinsten dalen met 75,2 miljoen euro of 12,3% tot 538,2 miljoen euro. De daling is in alle rubrieken terug te vinden behalve bij de inkomsten op wis-
18,1 6,9
ns ns
= 361,2
= 348,6
+ 3,6 %
– Bedrijfsbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
–
85,2
– 107,7
– 20,9%
+/– Deel in het resultaat van de ondernemingen met toepassing van vermogensmutatie .
+
7,4
+
8,8
– 15,9 %
+/– Deel van derden . . . . . . . . . . . . . . . . .
–
9,4
+
3,3
ns
= Nettoresultaat, (deel van de groep) . . . . .
= 274,0
= 253,0
+ 8,3 %
(*) De evolutiepercentages zijn berekend op de eenheidsbedragen.
sel- en tradingverrichtingen die op markante wijze toenemen met 232,5% tot 176,9 miljoen euro. Op basis van de loutere bedrijfsgegevens blijven de diverse bankwinsten stabiel op 534,9 miljoen euro, tegen 534,8 miljoen euro een jaar tevoren. De evolutie van de beheerde kapitalen voor rekening van derden is opgenomen in tabel 5. De totale beheerde kapitalen zwakken af met 0,8 miljard euro: de terugval van de gemeenschappelijke beleggingsfondsen is groter dan de aangroei in de rubrieken privé-beheer, institutionele portefeuilles en pensioenfondsen. De totale bedrijfswinst daalt met 126,4 miljoen euro of 8,7% van 1.451,4 miljoen euro tot
1.325,0 miljoen euro. Het relatieve aandeel van de rentewinst blijft stijgen : 59,4% ten opzichte van 57,7% over het eerste halfjaar 2002 en 53,5% over het eerste halfjaar 2001. Na neutralisatie van de uitzonderlijke elementen en bij constante consolidatiekring blijft de totale bedrijfswinst stabiel op 1.321,7 miljoen euro, tegen 1.315,0 miljoen euro (plus 0,5%). Het strikte uitgavenbeleid dat de bank en haar dochters zich hebben opgelegd, zorgde voor een daling van de algemene kosten van 897,3 miljoen euro naar 836,4 miljoen euro (min 60,9 miljoen euro of 6,8%): • de post bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen neemt af met 4,0% (van 537,4 miljoen euro naar 516,0 miljoen euro);
Tabel 5 : Beheerde kapitalen 30 juni 2003 30 juni 2002
In miljarden euro
Evolutie
Privé-cliënten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
21,8
21,2
+ 2,8 %
Institutionele en pensioenfondsen . . . . . . .
12,8
11,9
+ 7,6 %
Beleggingsfondsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
19,5
21,9
– 10,8 %
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
54,1
54,9
– 1,6 %
Financiële Berichten
ING België NV September 2003
17
• de andere algemene kosten verminderen met 11,0% van 359,9 miljoen euro naar 320,4 miljoen euro. Op basis van de loutere bedrijfsgegevens en bij constante consolidatiekring bedragen de algemene kosten 827,9 miljoen euro, tegen 890,2 miljoen euro een jaar tevoren (min 62,3 miljoen euro of 7,0%). De cost/income ratio 5 kent een mooie verbetering en daalt in een jaar tijd van 73,7% naar 67,9%. De brutobedrijfswinst komt uit op 488,6 miljoen euro, tegen 554,1 miljoen euro voor het eerste halfjaar van 2002 (min 65,5 miljoen euro of 11,8%). Na neutralisatie van de uitzonderlijke elementen en bij constante consolidatiekring groeit de brutobedrijfswinst fors aan tot 493,8 miljoen euro (plus 69,0 miljoen euro of 16,2%, tegen het eerste halfjaar van 2002). In nettocijfers uitgedrukt – na aftrek van de terugnemingen – zwakken de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen af van 205,5 miljoen euro naar 127,4 miljoen euro, een daling met 78,1 miljoen euro of 38,0% ten opzichte van het eerste halfjaar van 2002: • de rubriek afschrijvingen en waardeverminderingen op materiële en immateriële vaste activa daalt met 46,8% van 130,7 miljoen euro tot 69,5 miljoen euro; dat is grotendeels toe te schrijven aan de deconsolidatie van Locabel waarvan de afschrijvingen traditioneel de hoofdbrok van deze post vormden; • de wardeverminderingen op vorderingen stijgen globaal van 63,6 miljoen euro tot 76,3 miljoen euro (plus 20,0%); een dotatie van 20,2 miljoen euro aan het Interne Veiligheidsfonds compenseerde meer dan de terugval van de waardeverminderingen op kredieten die de bank 18
Financiële Berichten
ING België NV
kon boeken ondanks de minder gunstige conjunctuur; deze terugval zorgde ervoor dat de netto loan/loss ratio 6 daalde naar 0,18%, tegen 0,22% aan het einde van het eerste semester van 2002; • dankzij het herstel van de beurzen in de loop van het tweede kwartaal van 2003 kon in de post waardeverminderingen op beleggingsportefeuille en financiële vaste activa een nettoterugname van 22,1 miljoen euro worden geboekt tegen een negatief bedrag van 18,1 miljoen euro voor de eerste zes maanden van 2002; • het tegengestelde gebeurde in de rubriek voorzieningen voor andere risico’s en lasten: na een nettoterugname van 6,9 miljoen euro is er nu een nettovoorziening van 3,7 miljoen euro, hoofdzakelijk ten gevolge van een voorziening voor operationele risico’s bij ING België NV en een uitzonderlijke voorziening voor herstructurering bij ING Bank (France). Na wegwerking van de uitzonderlijke elementen en bij constante consolidatiekring bedraagt het nettototaal van de afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen 112,4 miljoen euro, tegen 154,2 miljoen euro (min 41,8 miljoen euro of 27,1%). De geconsolideerde winst vóór belastingen bedraagt 361,2 miljoen euro, tegen 348,6 miljoen euro voor het eerste halfjaar van 2002 (plus 3,6%). Op basis van de loutere bedrijfsgegevens en bij constante consolidatiekring, boekt deze post een markante stijging van 270,6 miljoen euro tot 381,4 miljoen euro (plus 110,8 miljoen euro of 40,9%). Rekening houdend met de bedrijfsbelasting, het deel van de ondernemingen met toepassing van de vermogensmutatie en de minderheidsbelangen beloopt de halfjaarlijkse geconsoli-
September 2003
deerde nettowinst (deel van de groep) 274,0 miljoen euro tegen 253,0 miljoen euro voor het eerste halfjaar van 2002 (plus 8,3%). Op basis van de loutere bedrijfsgegevens en bij constante consolidatiekring stijgt de halfjaarlijkse nettowinst van 188,6 miljoen euro naar 286,2 miljoen euro, een aangroei met 97,6 miljoen euro of 51,7%. De nettowinst per aandeel komt uit op 13,7 euro, tegen 12,6 euro voor de eerste zes maanden van 2002. De nettobedrijfswinst per aandeel stijgt van 9,4 euro tot 14,3 euro.
Recurrente geconsolideerde resultatenrekening Na neutralisatie van de uitzonderlijke elementen voor de twee beschouwde periodes en na aanpassing van de gegevens over het eerste halfjaar 2002 aan de huidige consolidatiekring, ziet de recurrente geconsolideerde resultatenrekening eruit zoals beschreven in tabel 6.
Interimdividend Tijdens zijn vergadering van 11 augustus 2003 heeft de raad van bestuur van ING België beslist om een interimdividend van bruto 4,50 euro uit te keren aan de 20.043.561 aandelen die het kapitaal van de bank vertegenwoordigen. Dit komt neer op een nettobedrag van 3,38 euro na aftrek van 25% roerende voorheffing. Het interimdividend zal op 22 augustus 2003 betaalbaar zijn tegen voorlegging van coupon nummer 17. Het totale uitgekeerde bedrag zal 90,2 miljoen euro bedragen, tegen 163,4 miljoen euro over het eerste halfjaar van 2002.
Vooruitzichten De onzekerheid over een economisch herstel blijft aanhouden, evenals het onvoorspelbare verloop
Tabel 6 : Recurente geconsolideerde resultatenrekening In miljoenen euro
Eerste semester 2003
Eerste semester 2003
786,8
780,2
+ 0,8 %
Rentewinst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Evolutie(*)
+ Diverse bankwinsten . . . . . . . . . . . . . . . .
+ 534,9
+ 534,8
+ 0,0 %
= Totale bedrijfswinst . . . . . . . . . . . . . . . . .
=1.321,7
=1.315,0
+ 0,5 %
– Algemene kosten . . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 827,9
– 890,2
–
= Brutobedrijfswinst . . . . . . . . . . . . . . . . .
= 493,8
= 424,8
+ 16,2 %
– Afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen 4 . . . . . . . . . . . . . . . . .
– 112,4
– 154,2
– 27,1 %
= Winst vóór belastingen . . . . . . . . . . . . . .
= 381,4
= 270,6
+ 40,9 %
– Bedrijfsbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
–
–
+ 11,1 %
93,2
83,9
consolidatiekring, zou het bedrijfsresultaat over het volledige boekjaar boven dat van 2002 moeten uitkomen.
7,0 %
+/– Deel in het resultaat van de ondernemingen met toepassing van vermogensmutatie .
+
7,4
+
5,9
+ 25,4 %
+/– Deel van derden . . . . . . . . . . . . . . . . .
–
9,4
–
4,0
+135,0 %
= Recurrente nettowinst, deel van de groep
= 286,2
= 188,6
+ 51,7 %
(*) De evolutiepercentages zijn berekend op de eenheidsbedragen.
van de beurzen. De bank is dan ook bijzonder voorzichtig in het voorspellen van haar resultaten.
aan resultaten die lichtjes onder deze van de eerste zes maanden liggen.
In zo’n context verwacht ze zich in het tweede halfjaar van 2003
Behoudens onvoorziene omstandigheden en binnen een constante
1
Niet-geauditeerde gegevens.
2
Zonder rekening te houden met de halfjaarwinst.
3
Inclusief het obligo van het Fonds voor Algemene Bankrisico’s ( 278 miljoen euro per 30 juni 2003, tegen 275 miljoen euro een jaar tevoren).
4
Inclusief de dotatie aan het Fonds voor Algemene Bankrisico’s.
5
Verhouding tussen de totale recurrente kosten, inclusief afschrijvingen op immateriële vaste activa, en de totale recurrente inkomsten.
6
Verhouding tussen de nettotoewijzingen aan de voorzieningen op kredieten aan de privésector en het betrokken kredietenobligo. In de berekening zitten de kredietverbintenissen en de niet-genegocieerde accepten.
Financiële Berichten
ING België NV September 2003
19
BEURSEVOLUTIE VAN DE EUROPESE SECTOREN
600
500
500
Media
400
Pharma en biotechnologie
400
Globale Europese sectorindex
300
300
200 200 Voedingsdistributie
100
100 0 1995
1996
1997
1998
0 1999
2000
2001
2002
1995
2003
700
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2001
2002
2003
500 Consumptiegoederen
Geïntegreerde telecom-operatoren
600
400
500 400
Globale Europese sectorindex
Chemie
Globale Europese sectorindex
300
Cosmetica en onderhoudsproducten
300
200 200 Globale Europese sectorindex
100
100
0 1995
1996
1997
1998
1999
ING V-BEVAKINDEX
20
2000
2001
2002
Auto’s
0
2003
1995
1996
1997
1998
ING 30-INDEX (BELGISCHE INSTITUTIONELE AANDELEN)
Return- Rendeindex ment
Juli 02
144,39
5,97%
Aug. 02
145,63
5,92%
Sept. 02
141,36
6,11%
Industr.
483,2
357,3
Okt. 02
142,32
6,08%
Distrib. 1.018,3 1,64 2,19 12,65 5,2 1.018,3
Nov. 02
145,83
5,94%
Nutsbed. 728,4 4,72 0,76 15,56 6,2
Dec. 02
152,01
5,83%
Financ.
Jan. 03
154,59
5,73%
Algem.
Febr. 03
156,52
5,66%
Maart 03
156,32
5,65%
April 03
160,85
5,53%
Mei 03
162,61
5,99%
Juni 03 Juli 03
166,75 171,62
5,87% 5,70%
Eind 1963 = 100
18 juli 2003 Rendt. Net P/E (in %) B/Div.
2000
INDEX VAN DE CONSUMPTIEPRIJZEN
Hoogste/laagste ±% 2003 sinds P/CF Max. Min. 1 jaar
Einde maand
1999
Basis 1996 Basis 1988 Algem. Gezondh. Algem. Gezondh. Juli 02
110,94 110,44 136,16
133,16
Aug. 02
110,91 110,39 136,12
133,10
–7,1
Sept. 02
111,22 110,62 136,50
133,37
552,4
19,2
Okt. 02
111,09 110,43 136,34
133,15
768,3
658,1
–1,8
Nov. 02
111,00 110,46 136,23
133,18
668,8 3,24 1,11 13,03 6,8 *
668,8
424,8
–4,3
Dec. 02
111,06 110,55 136,30
133,29
635,4 2,98 1,21 13,24 6,0
635,4
439,7
–3,9
Jan. 03
111,55 110,94 136,91
133,76
Feb. 03
112,32 111,56 137,85
134,51
Maart 03
112,64 111,82 138,24
134,82
April 03
112,36 111,73 137,90
134,71
P/E= Price/earnings (verhouding koers/nettowinst). P/CF= Price/cash flow (verhouding koers/nettowinst + afschrijvingen).
Mei 03
112,04 111,57 137,51
134,52
Juni 03
112,37 111,85 137,91
134,86
* dit cijfer heeft enkel betrekking op de banksector.
Juli 03
112,59 112,06 138,18
135,11
Index
477,4 1,96 1,84 12,98 5,8
Net B/Div.= Net Bond/Dividend yield (verhouding «nettorendement staatsleningen/nettorendement aandelen» op grond van de uitgekeerde dividenden).
Financiële Berichten ING België NV
September 2003
A 86024N