Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek / Netherlands Organisation for Applied Scientific Research
Centrum Zorg en Bouw Churchilllaan 11 Utrecht www.tno.nl
TNO-rapport TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
DE VRAAG NAAR ZORG IN ZIEKENHUIZEN Analyse ontwikkelingen in de afgelopen jaren en scenario’s voor de ontwikkelingen tot 2020
Datum
april 2009
Auteur(s)
Aart van de Vijsel 1
Projectnummer
034.20608 / 01.01
Trefwoorden
- ziekenhuiszorg - scenario’s - ontwikkelingen zorgvraag
Opdrachtgever
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Directie Markt en Consument Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
Aantal pagina's Bijlagen
55 (incl. bijlagen) 3 1
College bouw zorginstellingen
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit rapport mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan. © 2009 TNO
T 030 2983111 F 030 2983131
[email protected]
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
2 / 49
Inhoudsopgave Samenvatting ................................................................................................................................... 3 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding ........................................................................................................................ 10 Achtergrond ................................................................................................................... 10 Relatie met eerdere onderzoeken, de actualiteit van een actualisatie ............................ 10 Opzet van dit onderzoek en deze rapportage ................................................................. 11 Gegevensbronnen .......................................................................................................... 12 International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT) ............................. 13
2 2.1 2.2 2.3 2.4
De vraag in 2007 en de ontwikkelingen daarheen..................................................... 14 De vraag in 2007............................................................................................................ 14 Ontwikkeling van het aantal polikliniekbezoeken ......................................................... 15 Ontwikkeling van het aantal opnamen en van de verpleegduur .................................... 15 Ontwikkeling van het aantal benodigde bedden ............................................................ 16
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Hoe scoort Nederland internationaal? ....................................................................... 19 Inleiding......................................................................................................................... 19 Klinische opnamen ........................................................................................................ 19 Verpleegduur ................................................................................................................. 20 Chirurgische verrichtingen in dagopname ..................................................................... 21 Conclusie ....................................................................................................................... 22
4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.5
Nadere analyse ontwikkeling van de vraag ............................................................... 23 Inleiding......................................................................................................................... 23 De betekenis van de verandering in de leeftijdssamenstelling van de bevolking .......... 23 Ontwikkelingen per diagnosegroep ............................................................................... 27 Inleiding......................................................................................................................... 27 Klinische opnamen ........................................................................................................ 27 Dagopnamen .................................................................................................................. 29 Wat voor soort verrichtingen ondergaan patiënten met een dagopname? ..................... 30 Conclusies...................................................................................................................... 32
5
Analyse verpleegduur .................................................................................................. 33
6 6.1 6.2
6.5 6.6
Scenario's voor de mogelijke ontwikkelingen in de vraag tot 2020......................... 38 Vraag, aanbod en capaciteitsbenutting in 2006 ............................................................. 38 Scenario’s voor de mogelijke ontwikkeling van het aantal (dag) opnamen en de verpleegduur .................................................................................................................. 39 Consequenties voor het benodigde aantal bedden ......................................................... 42 Consequenties voor de leeftijdverdeling van de patiënten (scenario voortgaande groei) ....................................................................................................................................... 44 Mogelijke toekomstige ontwikkeling van de soort verrichtingen bij dagopnamen ....... 47 Consequenties voor de organisatie van de dagopnamen................................................ 47
7
Verantwoording ........................................................................................................... 49
6.3 6.4
Bijlagen: I (Dag)opnamen per 1.000 inwoners per 5 jaarsleeftijdsklasse in 2007 II Verpleegduur OECD landen 2001-2006 III Opnamen en verpleegduur voor 10 geselecteerde diagnosen in OECD landen
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
3 / 49
Samenvatting
Inleiding Voor ziekenhuisbesturen, zorgverzekeraars, de overheid en andere partijen is het van belang inzicht te hebben in de mogelijke veranderingen in de omvang en samenstelling van de vraag. Voor ziekenhuisbesturen is dit inzicht van belang voor het ontwikkelen van een strategisch huisvestingsbeleid. Gezien het complex van factoren dat bepalend is voor de veranderingen in de omvang en samenstelling van de vraag, is een prognose met onzekerheden omgeven. Daarom zijn scenario’s uitgewerkt. Zij zijn gebaseerd op een analyse van de ontwikkeling in de vraag in de afgelopen jaren. Hiervoor ontwikkelen we een rekenmodel waarmee ontwikkelingen in de vraag naar diverse aspecten kunnen worden geanalyseerd en scenario’s kunnen worden doorgerekend. Daarnaast spiegelen we Nederland aan andere geïndustrialiseerde landen en beschouwen we de verpleegduur nader. Het onderzoek is een actualisatie en verdieping van eerdere onderzoeken van het Bouwcollege, in het bijzonder de onderzoeken Ontwikkelingen bedgebruik: deel 1 (2003) en deel 2 mogelijkheden verkorting verpleegduur (2003) en Curatieve basiszorg (2005) 1 . Ontwikkeling in de afgelopen jaren Aantal patiënten Na een periode van een afname neemt vanaf 2002 het aantal klinische opnamen per 1.000 inwoners toe. Deze toename wordt mogelijk gemaakt door een versoepeling van de budgettering van ziekenhuizen om de wachtlijsten weg te werken. De groei van het aantal klinische opnamen is echter niet tijdelijk, maar zet zich voort. Het aantal dagopnamen neemt al meer dan 20 jaar van jaar op jaar zeer sterk toe. De toename van het aantal (dag)opnamen is tussen 2004 en 2007 lager dan in de jaren 2001-2004.
gemiddelde jaarlijkse toename aantal opnamen in %%
absoluut aantal aantal per 1000 inw. gestand. omvang en leeft. bev.
klin.opnamen 2001-2004 2004-2007 4,4 2,7 3,9 2,5 3,6 2,2
dagopnamen 2001-2004 2004-2007 11,1 7,8 10,5 7,6 10,0 7,0
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
Gecorrigeerd voor veranderingen in de omvang en de leeftijdssamenstelling van de bevolking (de laatste regel in de tabel) is de gemiddelde jaarlijkse toename van het aantal (dag)opnamen slechts weinig lager dan de toename per 1.000 inwoners. De toename van het aantal (dag)opnamen komt dus maar voor een klein deel direct voor 1
College bouw zorginstellingen: Ontwikkelingen bedgebruik ziekenhuizen, rapportnr. 545,13 januari 2003; College bouw zorginstellingen: Ontwikkelingen bedgebruik ziekenhuizen, deel 2: mogelijkheden voor verkorting van de verpleegduur, rapportnr. 552, 26 mei 2003. College bouw zorginstellingen: Curatieve basiszorg: vraag, aanbod en infrastructuur, rapportnr.585, 27 juni 2005.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
4 / 49
rekening van de verandering van de leeftijdssamenstelling (vergrijzing) van de bevolking. Het grootste deel van de toename is een gevolg van een toename van de prevalentie van ziekten in de bevolking los van de demografie, nieuwe behandel- en onderzoeksmogelijkheden, andere indicatiecriteria, een autonome groei en een (tijdelijke) inhaalvraag die samenhangt met het wegwerken van wachtlijsten. Het aantal polibezoeken vertoont een gematigde groei. In de afgelopen jaren nam het aantal eerste polibezoeken per 1.000 inwoners met gemiddeld nog geen 1,5% per jaar toe. Voor welke leeftijdsgroepen is de toename van het aantal (dag)opnamen het sterkst? Tussen 2004 en 2007 is bij de klinische opnamen de toename van de vraag per 1.000 inwoners het sterkst bij pasgeborenen, jonge kinderen en mensen van 85 jaar en ouder. Ondanks de daling van het aantal pasgeborenen en jonge kinderen neemt door deze stijging van de opnamecoëfficiënten, het aantal opnamen voor deze groepen toe. Voor de dagopnamen is in deze periode de toename per 1.000 inwoners gemiddeld per jaar voor alle leeftijdsgroepen, behalve die tussen 1 en 15 jaar, 6% of meer en het hoogst (het dubbele) voor de mensen van 85 jaar en ouder. Aan welke patiëntengroepen is groei van de (dag)opnamen voornamelijk toe te schrijven? Tot de top 10 diagnosegroepen met de sterkste stijging van het aantal klinische opnamen tussen 2004 en 2006 behoren naast diagnosegroepen die vooral bij ouderen voorkomen en longontsteking (bij alle leeftijdsgroepen), diagnosegroepen die vooral bij kinderen tot opnamen leiden alsmede opnamen vanwege complicaties bij de zwangerschap. Opvallend is de sterke toename van opnamen voor symptomen en andere opnameredenen waarbij geen diagnose wordt gesteld. Voor de groei van het aantal dagopnamen speelt ook substitutie van klinische opnamen een rol. In de totale groei is de betekenis hiervan echter bescheiden. Met name de dagopnamen voor andere redenen dan een chirurgische ingreep zijn sterk gestegen. Het gaat om andere therapeutische verrichtingen, een diagnostische verrichting of andere zorg waarvoor de patiënt enige uren in het ziekenhuis verblijft. Een deel van deze zorg bevindt zich op het grensvlak van de poliklinische zorg. Tijdelijke toename van de vraag of trendbreuk? De ontwikkeling van de vraag tussen 2004 en 2006 wijst niet op een overheersend effect van een, (tijdelijke) inhaalvraag. Verpleegduur De gemiddelde verpleegduur blijft van jaar op jaar dalen. In 2007 is de gemiddelde verpleegduur 6,2 dag; in 2001 was ze nog 8,1 dag. Dit noemen we de administratieve verpleegduur. Hierin zit een dubbeltelling omdat in Nederland, binnen bepaalde grenzen, zowel de opname- als ontslagdag wordt geteld. De verpleegduur heeft een enorme spreiding rond het gemiddelde met lange uitlopers naar lange verpleegduren. In 2006 is de modale verpleegduur 2 dagen bij een gemiddelde verpleegduur van 6,5. Bijna de helft van de patiënten heeft een verpleegduur van 3 dagen of minder. Voor een deel zijn het potentiële dagopnamen. Uit zorginhoudelijk oogpunt en vanuit patiëntenperspectief kan substitutie naar dagopname de voorkeur hebben; qua capaciteitsbeslag zet het niet veel zoden aan de
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
5 / 49
dijk. Het vermijden van een lange verpleegduur is zowel uit zorginhoudelijke overweging als uit oogpunt van capaciteitsbeslag wenselijk. 12% van de patiënten heeft een verpleegduur van 14 dagen of meer. Deze patiënten nemen, gerekend vanaf de 14e verpleegdag, 22% van de verpleegdagen voor hun rekening. Slechts 3% van de patiënten heeft een verpleegduur van 28 dagen of langer. De verpleegdagen van deze patiënten vanaf de 28e dag omvatten 8% van het totaal. De belangrijkste diagnosegroepen van zowel de patiënten met een verpleegduur tussen de 14 en 28 dagen als de patiënten met een verpleegduur van 28 dagen en langer zijn in volgorde van omvang: “overige kankersoorten”, CVA, “overige hart en vaatziekten”, complicaties, femur fractuur, “overige symptomen”, darmkanker, te korte zwangerschapsduur en te laag geboortegewicht, longontsteking en “overige verwondingen” De verpleegdagen van deze langliggers zijn voor een deel verkeerde beddagen en voor het andere deel complexere patiënten. De verkeerde beddagen, die het gevolg zijn van een stagnerende doorstroming naar vervolgzorg, zijn de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald: naar 2% van het totaal aantal verpleegdagen. Een betere ontslagplanning en bijvoorbeeld meer verpleeghuisbedden liggen hieraan ten grondslag. De mogelijkheid om door een betere doorstroming naar vervolgzorg bedden vrij te maken om de toenemende zorgvraag op te vangen, zijn hiermee ook afgenomen. Het accent komt nu nog meer te liggen op de optimalisatie van de zorglogistieke processen in het ziekenhuis. Bezette bedden Ondanks de stijging van het aantal opnamen blijft het aantal bezette bedden, hoewel licht, dalen. Internationaal In vergelijking met andere geïndustrialiseerde landen is de gemiddelde verpleegduur in ons land relatief lang. Tussen de diagnosen die we geselecteerd hebben voor een nadere vergelijking zijn de verschillen echter groot. Er zijn ook diagnosen waarvoor de verpleegduur relatief kort is. Ook voor deze diagnosen echter worden in andere landen kortere verpleegduren gerealiseerd. De gemiddelde verpleegduur is in alle geïndustrialiseerde landen afgenomen. De positie van Nederland is ten opzichte van 2001 nagenoeg gelijk gebleven. Het aantal klinische opnamen per 1.000 inwoners is in ons land relatief laag. Dit geldt voor alle opnameredenen samen en ook voor vrijwel alle geselecteerde diagnosegroepen. De toename van het aantal klinische opnamen die in Nederland wordt waargenomen is een internationale context uitzonderlijk. In Nederland worden chirurgische verrichtingen relatief vaak in dagopname gedaan. Dit verklaart slechts voor een deel het relatief lage aantal klinische opnamen en de relatief lange gemiddelde verpleegduur voor alle diagnosen samen. Bij de bestaande medische en verpleegkundige mogelijkheden is een aanzienlijk kortere gemiddelde verpleegduur niet onmogelijk. Met een verdere toename van het aantal opnamen schuift Nederland richting het gemiddelde (de mediaan) voor de geïndustrialiseerde landen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
6 / 49
Scenario’s voor de mogelijke toekomstige ontwikkelingen Een complex van factoren is bepalend voor de toekomstige vraag. De demografie is er één van en is relatief goed voorspelbaar maar, zoals in dit onderzoek gedemonstreerd, slechts van beperkte betekenis. De invloed van de andere factoren is onzeker. Voor de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de vraag hebben we daarom drie scenario’s ontwikkeld. Zij gaan, evenals de scenario’s uit ons onderzoek uit 2003, uit van de trends in de verandering van het aantal (dag)opnamen en verpleegdagen per leeftijdsgroep in de afgelopen jaren. In dit onderzoek gaan we uit van de trends na 2001 omdat we eerdere jaren met strakke budgettaire beperkingen geen goede basis voor actuele vooruitberekeningen achten. Tussen 2004 en 2007 is de jaarlijkse groei van het aantal (dag)opnamen lager dan de jaren 2001-2004. Voor de verpleegduur geldt het omgekeerde. In de beschouwde jaren blijkt een hoger stijgingstempo voor het aantal klinische opnamen samen te gaan met (heeft blijkbaar genoodzaakt tot) een hoger dalingstempo voor de verpleegduur. Het scenario voortgaande groei gaat uit van de trends tussen 2004 en 2007. Dit scenario gaat ervan uit dat de hogere groei in de jaren ervoor veroorzaakt wordt door een inhaalvraag en dus tijdelijk is. Het scenario sterke groei gaat er daarentegen van uit dat de groei na 2007 weer toeneemt, door ondermeer de uitbreiding van het Bsegment en de afschaffing van de lumpsum financiering voor de medisch specialisten, maar niet zo sterk als in de jaren 2001-2004. Voor dit scenario wordt uitgegaan van de gemiddelde groei per leeftijdsgroep over de hele periode 20012007. Daarnaast hebben we een scenario uitgewerkt, onder de naam afname groei. Hierin wordt ervan uitgegaan dat de jaarlijkse verandering per leeftijdsgroep geleidelijk daalt naar een halvering van de jaarlijkse groei uit de jaren 2004-2007. Aantal patiënten Het aantal dagopnamen blijft in alle scenario’s explosief stijgen. In het scenario voortgaande groei is de toename tot 2020 cumulatief 195%. Zelfs in het scenario afname groei verdubbelt het aantal ruimschoots. Ook het aantal klinische opnamen blijft flink stijgen. In het scenario voortgaande groei tot 2020 met cumulatief 53%. Dit impliceert een gemiddelde jaarlijkse toename van 3,3% per jaar. Voor de eerste polikliniekbezoeken gaan we uit van één projectie omdat de groei betrekkelijk stabiel is. De prognose impliceert een groei van gemiddeld 2% per jaar (per 1.000 inwoners 1,7% per jaar). Onderstaande tabel geeft voor de opnamen de uitkomsten van de drie scenario’s in termen van gemiddelde jaarlijkse veranderingspercentages. gemiddelde jaarlijkse toename aantal (dag)opnamen 2007 - 2020 in %% volgens de drie scenario's
absoluut aantal 1.000 inwoners gestand. omv. en leeft. bev.
scenario sterke groei klin. opn. dagopn. 4,1 10,4 3,8 10,1 3,0 9,1
scenario voortg groei scenario afname groei klin.opn. dagopn. klin. opn. dagopn. 3,3 8,7 2,6 6,1 3,0 8,3 2,3 5,7 2,2 7,4 1,5 4,9
Nu ligt het aantal dagopnamen landelijk gemiddeld nog net iets onder het aantal klinische opnamen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
7 / 49
Tot 2020 kan het aandeel dagopnamen in het totaal aantal opnamen stijgen naar 65% in het scenario voortgaande groei. Niet alleen het volume aan dagopnamen ook de samenstelling verandert aanzienlijk. In 2006 is het aandeel niet- chirurgische opnamen in het totaal 57%. In het scenario voortgaande groei neemt dit aandeel toe tot ruim 70%. De verpleegduur In de scenario’s sterke groei en voortgaande groei daalt de gemiddelde verpleegduur van 6,2 in 2007 naar 3,4 respectievelijk 3,9 (gecorrigeerd voor dubbeltellingen 2,6 respectievelijk 3,1) in 2020. Voor het scenario afname groei komt de verpleegduur in 2020 uit op 4,6 (gecorrigeerd 3,8). Voor de scenario’s sterke en voortgaande groei schiet hiermee de verpleegduur mogelijk door de bodem heen. Hierbij is ook de genoemde spreiding van de verpleegduren rond het gemiddelde van belang: ook patiënten met een niet te vermijden lange verpleegduur moeten in het gemiddelde “passen”. Daarom hebben we varianten op de scenario’s uitgewerkt waarbij de trendmatige daling van de verpleegduur stopt in 2015 en in de jaren daarna alleen door de leeftijdsverdeling van de patiënten verandert. Voor de genoemde twee scenario’s komt de verpleegduur in 2020 uit op 4,4 respectievelijk 4,8 (gecorrigeerd 3,6 en 4,0) De benodigde bedcapaciteit; zijn capaciteitsknelpunten te verwachten? In deze varianten voor de scenario’s sterke groei en voortgaande groei neemt het totaal benodigde aantal bedden (dag en klinische opanamen) per 1.000 inwoners van 2,1 in 2007 naar 2,8 respectievelijk 2,7 per 1.000 inwoners in 2020. In het (basis)scenario afname groei neemt het totaal benodigde aantal bedden per 1.000 inwoners toe naar 2,2 in 2020. Met grote nieuwbouwplannen wordt thans afgekoerst op ruim 2 tot 2,5 bed per 1.000 inwoners. In de scenario’s sterke groei en voortgaande groei blijft het benodigde aantal bedden tot in de jaren tussen 2015 en ‘20 onder deze capaciteit, hierna kunnen capaciteitsknelpunten ontstaan. In het scenario dat uitgaat van een afname van de groei van het aantal (dag)opnamen en een beperkte daling van de verpleegduur blijft de benodigde capaciteit wel onder de 2,5 ‰. benodigde bedden per 1000 inwoners in 2007 en in 2020 volgens drie scenario's 2007
scenario sterke groei b
scenario voortg. groei b
scenario afname goei a
klinische opnamen dagopnamen totaal
1,9 0,2 2,1
2,0 0,8 2,8
2,0 0,7 2,7
1,7 0,5 2,2
verpleegduur (administratief)
6,2
4,4
4,8
4,6
a: verpl.duur trend tot 2020 b: verpl.d trend tot 2015 daarna op basis alleen leeftijd mix patiënten
Doordat de verpleegduur in het scenario sterke groei sneller daalt dan in het scenario voortgaande groei, is het benodigd aantal bedden voor klinische patiënten nagenoeg gelijk.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
8 / 49
De verwachte verpleegduur voor 2020 op basis verandering leeftijdssamenstelling van de patiënten alleen is 6,6. Bij het scenario afname groei komt de gemiddelde de verpleegduur uit op 4,6 wat dus een reductie impliceert met 30%. Aandeel dagopnamen in (bed)capaciteit Door de toename van het aandeel dagopnamen in het totaal aantal opnamen en de verkorting van de verpleegduur verandert de verhouding tussen klinische opnamen en dagopnamen drastisch. Het percentage van de bedden dat gebruikt wordt voor dagnamen neemt fors toe. In het scenario voortgaande groei b, dit is de variant met een beperkte verpleegduurdaling, van 11% in 2007 naar 24% in 2020. Leeftijdssamenstelling patiënten Voor de klinische opnamen wordt het effect van de vergrijzing van de bevolking op leeftijdssamenstelling van de patiënten ten dele gecompenseerd door de relatief sterke stijging van de opnamen voor jongere leeftijdsgroepen. Hoewel in 2020 ten opzichte van 2007 het aantal kinderen daalt, stijgt het aantal opnamen voor pasgeboren en kinderen. Het aandeel in de opnamen blijft in het scenario voortgaande groei gelijk: 11%. Voor de dagopnamen neemt door de vergrijzing van de bevolking en de toename van de opnamecoëfficiënten voor de betreffende leeftijdsgroepen het aandeel in de opnamen voor mensen ≥ 75 jaar toe. In het scenario voortgaande groei van 15% in 2007 naar 23% in 2020. Conclusies De conclusies ten aanzien van de verwachte ontwikkelingen tot 2020 zijn op hoofdpunten: een aanzienlijke toename van het aantal (dag)opnamen en daarmee samenhangende activiteiten in het ziekenhuis; de toename is in hoofdzaak een gevolg van trendmatige zorgintensivering en zorgvernieuwing los van de demografische ontwikkeling; de trends hebben voor de mix van de klinische opnamen een effect dat ten dele tegengesteld is aan dat van de vergrijzing. Voor de dagopnamen daarentegen versterkt de trend het effect van de vergrijzing enigszins; een aanzienlijke verandering in de verhoudingen qua zorgsetting. Het aandeel van de dagopnamen in de totaal benodigde (bed)capaciteit wordt substantieel; klinische opnamen en dagopnamen respectievelijk dagopnamen en polibezoeken lopen vloeiend in elkaar over; een veel grotere turn-over op de klinische afdelingen;
in grote opstapel staande nieuwbouwplannen wordt uitgegaan van een daling van het aantal bedden naar 2 tot 2,5 per 1.000 inwoners. Uit de scenario’s volgt dat na 2015 capaciteitsknelpunten kunnen optreden. Gelet op deze onzekerheden is (uitbreidings)flexibiliteit in de bouw nodig; om de toename van de dagopnamen het hoofd te bieden is het te overwegen om de stroom te splitsen in gelijksoortige processen en ruimtelijk te decentraliseren. Dit biedt mogelijkheden om de processen logistiek te optimaliseren.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
9 / 49
Vervolgonderzoek Het is de bedoeling verschillende onderdelen van dit onderzoek in vervolgonderzoek, samen met anderen, nader uit te werken. De nader uit te werken onderdelen betreffen ondermeer de ontwikkeling van de verpleegduur en de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de vraag in termen van ziektebeelden.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
1
Inleiding
1.1
Achtergrond
10 / 49
Voor ziekenhuisbesturen, zorgverzekeraars, de overheid en andere partijen is het van belang inzicht te hebben in de mogelijke veranderingen in de omvang en samenstelling van de vraag. Voor ziekenhuisbesturen is dit inzicht van belang voor het ontwikkelen van een strategisch huisvestingsbeleid. Door ontwikkelingen in de medische technologie, verdergaande vergrijzing van de bevolking en, al dan niet in samenhang daarmee, veranderingen in de prevalentie van aandoeningen in de bevolking, gereguleerde marktwerking, alsmede meer “consumentisme” zal de vraag naar ziekenhuiszorg in de komende jaren naar verwachting blijven toenemen en qua samenstelling veranderen. Parallel hieraan ondersteunt de prestatiebekostiging op basis van dbc’s, waarbij wordt uitgegaan van integrale kosten, een productietoename. Gezien het complex van factoren dat bepalend is voor de veranderingen in de omvang en samenstelling van de vraag, is een prognose met onzekerheden omgeven. Daarom werken we in dit onderzoek scenario’s uit. Zij zijn gebaseerd op een analyse van trends in de vraag in de afgelopen jaren. Hiervoor ontwikkelen we een rekenmodel waarmee ontwikkelingen in de vraag naar diverse aspecten kunnen worden geanalyseerd en scenario’s kunnen worden doorgerekend. Het onderzoek is een actualisatie en verdieping van eerdere onderzoeken van het Bouwcollege, in het bijzonder de onderzoeken Ontwikkelingen bedgebruik: deel 1 (2003) en deel 2 Mogelijkheden voor verkorting van de verpleegduur (2003) en Curatieve basiszorg (2005) 2 . Reikwijdte Dit onderzoek richt zich op de vraag naar zorg door ziekenhuizen. Met de inwerkingtreding van de Wtzi en de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006 is het begrip ziekenhuiszorg voor de zorgaanspraken vervallen. Hiervoor in de plaats komt het begrip zorg door instellingen voor medisch specialistische zorg; onder dit ruimere begrip vallen niet alleen de ziekenhuizen maar ook de, wat toen officieel heetten de zelfstandige behandelcentra (ZBC’s). Deze centra kunnen zorg uit het Bsegment en zorg zonder verblijf uit het A-segment leveren. Het aandeel van deze centra in de totale zorgvolume is (nog) gering. De NZa schat in de monitor uit 2007 dat in 2005 het aandeel in de totale omzet 0,8 % was (2 % B-segment en 0,8 % Asegment). Bijna de helft van de omzet betrof oogheelkunde en dermatologie. Vanwege het onvoldoende beschikbaar zijn van kwantitatieve gegevens en de geringe aandeel in het zorgvolume blijft de zorgproductie van de “ZBC’s“ hier buiten beschouwing. 1.2
Relatie met eerdere onderzoeken, de actualiteit van een actualisatie Achtergrond van ons onderzoek Ontwikkelingen bedgebruik uit 2003 was dat grote nieuwbouwplannen op stapel stonden. Hierbij werd, conform de beleidsvisie van de 2
College bouw zorginstellingen: Ontwikkelingen bedgebruik ziekenhuizen, rapportnr. 545,13 januari 2003; College bouw zorginstellingen: Ontwikkelingen bedgebruik ziekenhuizen, deel 2: mogelijkheden voor verkorting van de verpleegduur, rapportnr. 552, 26 mei 2003. College bouw zorginstellingen:Curatieve basiszorg: vraag, aanbod en infrastructuur, rapportnr.585, 27 juni 2005.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
11 / 49
minister, uitgegaan van een daling van het beschikbaar aantal bedden van gemiddeld 3 per 1.000 inwoners op dat moment, richting 2 bedden per 1.000 inwoners in 2015. Uit scenarioberekeningen in het onderzoek uit 2003 bleek dat een aanzienlijke toename van het aantal ziekenhuispatiënten te verwachten is, maar dat een daling van het beschikbaar aantal bedden mogelijk is. Een voorwaarde bleek wel te zijn een verdere verkorting van de verpleegduur. In het tweede deel van het onderzoek Ontwikkelingen bedgebruik (mei 2003) onderzochten we de mogelijkheden tot verkorting van de verpleegduur. Het bleek dat door een betere zorglogistiek de vereiste verkorting van de verpleegduur mogelijk is. Kort na de publicatie van dit onderzoek ging het onderdeel van het Programma Sneller Beter van start dat zich richtte op een verkorting van de doorlooptijden. In het onderzoek Curatieve basiszorg (2005) gaven we ook een beperkte actualisatie van de scenario’s uit deel 1 van het onderzoek Ontwikkelingen bedgebruik. Voor de scenario’s gingen we uit van trends in de voorafgaande jaren. Voor de klinische opnamen impliceerde dat een voortgaande daling. Met ingang van 2002 stijgt het aantal opnamen echter na het beschikbaar komen van wachtlijstmiddelen. Bij de actualisatie van de scenario’s in 2005, met 2003 als het meest recente jaar voor de gegevens, gingen we er vanuit dat ten dele sprake is van een inhaalvraag die samenhangt met het wegwerken van wachtlijsten. Onzeker was of sprake is van een trendbreuk. Nu zijn we 4 jaar verder en analyseren we de trends nader. 1.3
Opzet van dit onderzoek en deze rapportage Dit onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 geven we een analyse van de ontwikkeling in de vraag in de afgelopen jaren op geaggregeerd niveau, dat wil zeggen zonder verbijzondering naar ziektebeelden. In hoofdstuk 3 gaan we na hoe Nederland in internationaal perspectief presteert voor het aantal opnamen per 1.000 inwoners, de verpleegduur en de mate waarin chirurgische verrichtingen in dagopname worden gedaan. We beschouwen voor het aantal opnamen en de verpleegduur ook de prestaties voor geselecteerde ziektebeelden. In hoofdstuk 4 analyseren we de ontwikkeling in de vraag nader. Waar komt de voortgaande groei van de vraag na 2002 vandaan? Allereerst gaan we na wat de betekenis van de verandering van de leeftijdsamenstelling van de bevolking (vergrijzing) is. Vervolgens analyseren we de vraagontwikkeling per leeftijdsgroep en voor de ziektebeelden van de ziekenhuispatiënten. De ziektebeelden volgens de ICD 3 zijn, evenals in de andere hoofdstukken, geclusterd op basis van de International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT). In paragraaf 1.5 wordt dit toegelicht. Voor de dagopnamen beschouwen we niet alleen de ziektebeelden, maar ook de vraag wat er met patiënt in het ziekenhuis is gebeurd (op basis van specialistische verrichtingen). Dit laatste kan mede gelet op het toegenomen en toenemend volume van belang zijn voor de huisvesting van de dagopnamen.
3
International Classification of Diseases
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
12 / 49
Hoofdstuk 5 handelt over de verpleegduur. Centraal hierbij staat de spreiding van de verpleegduur voor de individuele patiënten rond het gemiddelde op landelijk niveau. Dit is ondermeer van belang voor de patiënten met lange verpleegduren (bedblockers). Om hoeveel patiënten gaat het? Hoeveel bedden bezetten deze patiënten? Wat voor soort patiënten zijn het? In aansluiting op de vorige hoofdstukken werken we in hoofdstuk 6 scenario’s uit voor de mogelijke ontwikkeling in de vraag tot 2020. Hierbij gaan we, evenals in het onderzoek uit 2003, uit van trends in de vraag per leeftijdsgroep in de afgelopen jaren. De vraag wordt gevat in termen van dagopnamen, klinische opnamen, verpleegdagen en eerste polikliniekbezoeken. Een verdieping ten opzichte van genoemd eerder onderzoek is ondermeer dat we voor de dagopnamen ook nagaan wat de mogelijke verschuiving in de soort verrichtingen is. Hierop aansluitend gaan we na wat de gevolgen zijn voor het benodigd aantal bedden/ plaatsen voor klinische respectievelijk dagopnamen. We gaan ook na wat de consequenties zijn voor de leeftijdssamenstelling van de patiënten. Daarnaast beschouwen we de consequenties van het enorme volume aan dagopnamen voor de organisatie van de betreffende zorgprocessen. Het is de bedoeling verschillende onderdelen van dit onderzoek in vervolgonderzoek, samen met anderen, nader uit te werken. De nader uit te werken onderdelen betreffen ondermeer de ontwikkeling van de verpleegduur en de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de vraag in termen van ziektebeelden. 1.4
Gegevensbronnen In het onderzoek zijn door ons gegevens uit de volgende bronnen gebruikt:
De Landelijke Medische Registratie (LMR) voor gegevens over (dag)opnamen, verpleegdagen, diagnosen en verrichtingen. De deelname aan LMR is voor de eerste drie genoemde onderdelen hoog. In ons onderzoek maken we voor één onderdeel ook gebruik van gegevens over verrichtingen. De deelname aan deze module is sinds 2005 lager dan voor de andere modules. Prismant heeft de verrichtingencijfers voor ons geëxtrapoleerd (voor de diagnose gebeurt dit standaard). De kwaliteit van de gegevens over dit jaar zijn daardoor mogelijk wat minder goed maar voor dit onderzoek voldoende; De Landelijke Ambulante Zorg Registratie (LAZR) voor de polikliniekbezoeken. De ziekenhuizen nemen in wisselende mate deel aan de voor dit onderzoek relevante items. De deelname is voldoende voor de eerste polikliniekbezoeken (EPB) inclusief SEH. Voor andere items zoals (aandeel) SEH en herhaalbezoeken is de deelname beduidend minder; De OECD HEALTHDATA voor gegevens over andere geïndustrialiseerde landen. In het betreffende hoofdstuk geven we aan welke voetangels en klemmen er zitten aan het gebruik van gegevens over andere landen en hoe we daar mee omgaan; Het CBS (statline) voor diverse gegevens; Andere (aanvullende) bronnen zoals Jaardocumenten Maatschappelijke Verantwoording.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
13 / 49
De gegevensset uit de LMR en de LAZR die bij de start van het onderzoek door Prismant geleverd is, heeft 2006 als meest recente jaar. Op kernpunten zijn de gegevens geactualiseerd naar 2007. Dit betekent ondermeer dat de analyse van de ontwikkeling van de vraag op geaggregeerd niveau (LMR data) en de hierop aansluitende scenario’s 2007 als meest recent jaar hebben. Voor de analyses op het niveau van de diagnosegroepen en de verrichtingen is 2006 het meest recente jaar. Ook voor de gebruikte en meest recente OECD data (december 2008) is het meest recente jaar 2006. Voor dat jaar waren echter van een groot aantal landen de gegevens nog niet beschikbar, zodat we ook moeten teruggrijpen naar 2005. Voor de bevolkingsprognoses gaan we uit van de meest recente prognose van het CBS: die van december 2008. Psychiatrie en gezonde zuigelingen De analyse van de ontwikkeling in de vraag in de afgelopen jaren in hst 2 en de scenario’s voor ontwikkeling vraag op geaggregeerd niveau in hst 6 betreffen evenals de analyses uit onze eerdere onderzoeken naar ontwikkelingen in het bedgebruik en conform de voormalige beleidsvisie ex Wtzi de opnamen exclusief psychiatrie en gezonde zuigelingen. Zo blijft er aansluiting met de eerdere onderzoeken. 1.5
International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT) De LMR data over (dag)opnamen en verpleegdagen naar diagnosegroepen op basis van de ICD 4 zijn voor dit onderzoek door Prismant geclusterd naar de groepen volgens de International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT). Met deze shortlist worden de duizenden diagnosecodes volgens zowel de ICD9 als de ICD10 gegroepeerd in een handzaam aantal van ongeveer 130 herkenbare groepen. De International Shortlist wordt gebruikt door internationale organisaties als OECD, de WHO en Eurostat en nationale instituten, in ons land het CBS. De koppeling aan de ICD10 is om twee redenen van belang. De eerste is dat ook Nederland binnenkort zal overgaan naar de ICD10. De resultaten van dit onderzoek zijn dus tegen deze overgang naar een ander classificatiesysteem bestand. Toekomstige analyses voor recentere jaren kunnen daardoor aan de resultaten van dit onderzoek gerelateerd worden. De tweede is dat in de nieuwe DBC-structuur deze diagnosecode wordt opgenomen.
4
International Classification of Diseases
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
2
14 / 49
De vraag in 2007 en de ontwikkelingen daarheen In dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 analyseren we de ontwikkeling in de vraag in de afgelopen jaren. In dit hoofdstuk beschouwen we de vraag op geaggregeerd niveau, dat wil zeggen zonder verbijzondering naar bijvoorbeeld ziektebeelden. In hoofdstuk 4 gaan we verder de diepte in. Bij de ontwikkelingen in de vraag gaat het om veranderingen ten opzichte van een voorafgaand jaar. Om een beeld te geven van het absoluut aantal patiënten beginnen we dit hoofdstuk met een paragraaf over de vraag in 2007 in kerncijfers. De opnamen en daarbij behorende verpleegdagen zijn exclusief psychiatrie (PAAZ) en gezonde zuigelingen (zie par. 1.4).
2.1
De vraag in 2007 Onderstaande tabel geeft het aantal (dag)opnamen, verpleegdagen en eerste polikliniekbezoeken (EPB) voor vijf leeftijdsgroepen en totaal per 1.000 inwoners van de betreffende leeftijdsgroep, alsmede de gemiddelde verpleegduur voor de vijf leeftijdsgroepen en voor de hele bevolking.
Tabel 1
de vraag in 2007 in kerncijfers excl. psychiatrie en gez. zuigelingen leeftijdsgr. klin. opnamen per 1000 inw. 0-14 65 15-44 67 45-64 106 65-74 217 75 e.o. 319 totaal 106
verpl.dagen klin.opn. per 1000 inw. 330 270 604 1603 3038 658
gem. verpl.duur klin.opn. 5,1 4,0 5,7 7,4 9,5 6,2
dagopnamen per 1000 inw. 64 61 128 216 239 103
eerste polibez. incl. SEH per 1000 inw* 374 429 675 1135 1350 599
* 2006 data: LMR en LAZR
In 2007 is het aantal klinische opnamen, dagopnamen en eerste polibezoeken per 1.000 inwoners voor mensen van 75 jaar en ouder 3, 2,3 respectievelijk (ook) 2,3 maal zo hoog als gemiddeld. De gemiddelde verpleegduur voor deze leeftijdsgroep is 1,5 maal zo hoog. Het aantal verpleegdagen per 1.000 inwoners is ruim 4,5 zo hoog als gemiddeld door het gecombineerde effect van de hoger opname coëfficiënt en de langere verpleegduur. Het klinische aantal opnamen per 1.000 inwoners is het hoogst bij zieke pasgeborenen, gevolgd door mensen van 85 jaar en ouder. Kinderen tussen 5 en 15 jaar worden het minst opgenomen. Na de kinderleeftijd neemt de kans opgenomen te worden met het stijgen van de leeftijd toe. Ook voor de dagopnamen neemt de opnamecoëfficiënt na de kinderleeftijd toe tot de leeftijdsgroep 75 tot 80 jaar. In de leeftijdsgroepen hierboven zijn de opnamecoëfficiënten lager. In bijlage I worden de opnamecoëfficiënten per 5 jaarsleeftijdsgroep getoond.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
2.2
15 / 49
Ontwikkeling van het aantal polikliniekbezoeken We gaan uit van de gegevens vanaf 1999 5. Het aantal eerste polikliniekbezoeken (EPB) inclusief SEH per 1.000 inwoners is tussen 1999 en 2006 met gemiddeld 1,4% per jaar gestegen. Het aantal SEH bezoeken per inwoner is vanaf 2001 betrekkelijk stabiel. Ontwikkeling van het aantal opnamen en van de verpleegduur Het aantal (dag)opnamen De figuren 1 en 2 brengen de ontwikkeling van het aantal (dag)opnamen in de afgelopen 16 jaar in beeld. Figuur 1
ontwikkeling aantal (dag) opnamen/ 1000 inwoners 110
110 100
100
90
90
80 70
80
60
70
50
dagopnamen
klin. opnamen
2.3
40
60
30
50
20 1991
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
klin opnamen
dagopnamen
data: LMR, CBS
Voor de ontwikkeling van het aantal klinische opnamen sinds 1991 blijken de volgende tijdvakken onderscheiden te kunnen worden: 1991-1995; 1996-2002; 2002- 2007/ heden Van 1991 tot 1995 neemt het aantal klinische opnamen per 1.000 inwoners heel licht toe. Hierna volgt het tijdvak tot 2002 waarin het aantal opnamen per 1.000 inwoners van jaar op jaar daalt. De invoering van de lumpsum financiering van de medisch specialisten in 1995 speelt hierbij naast zorginhoudelijke ontwikkelingen een rol. Vanaf 2002 stijgt het aantal klinische opnamen. De toename wordt mogelijk gemaakt door een versoepeling van de budgettering van ziekenhuizen voor het wegwerken wachtlijsten (de introductie van het “boter bij de vis” principe wat een volledige nacalculatie van de gerealiseerde productie impliceert).
5
In 1999 heeft een wijziging van de definitie van het eerste polikliniekbezoek plaatsgevonden waardoor de gegevens niet meer vergelijkbaar zijn met eerdere jaren.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
16 / 49
De toename van het aantal opnamen per 1.000 inwoners was in de periode 20012004 groter dan in de periode 2004-2007, 3,9 respectievelijk 2,5% per jaar. De groei lijkt dus af te vlakken (zie tabel 2) De stijging van het aantal klinische opnamen per 1.000 inwoners was het grootst in 2003 en 2004 (respectievelijk 3,5 en 5%). Deze relatief sterke stijging van het aantal klinische opnamen werd gecompenseerd door een meer dan gemiddelde verkorting van de verpleegduur. Tabel 2
gemiddelde jaarlijkse toename aantal opnamen in %% klin.opnamen 2001-2004 2004-2007 4,4 2,7 3,9 2,5
absoluut aantal aantal per 1000 inw.
dagopnamen 2001-2004 2004-2007 11,1 7,8 10,5 7,6
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
Het aantal dagopnamen per 1.000 inwoners blijft explosief stijgen, vanaf 2001 met gemiddeld 9% per jaar. Ook voor de dagopnamen is de stijging in de periode 20012004 hoger dan de periode 2004-2007. Verpleegduur De al vele jaren geleden ingezette daling van de gemiddeld verpleegduur zet zich voort. Was de gemiddelde verpleegduur in 1991 nog 10,4, in 2007 is zij gedaald tot 6,2. Figuur 2
ontwikkeling verpleegduur klinische opnamen 11 10 9 8 7 6 5 1991
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
data: LMR
2.4
Ontwikkeling van het aantal benodigde bedden Doordat de daling van de verpleegduur groter is dan de stijging van het aantal klinische opnamen blijft het aantal benodigde bedden voor klinische opnamen dalen. De toename van het aantal bedden voor dagopnamen zorgt ervoor dat het totaal
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
17 / 49
aantal benodigde bedden voor klinische en dagopnamen samen per 1.000 inwoners slechts licht daalt. Figuur 3 laat dit zien. Figuur 3
ontwikkeling aantal benodigde bedden / 1000 inwoners 3,5 3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1991
1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
bedden klin. opnamen
bedden dagopnamen
bedden totaal
Data: LMR, CBS. Eigen berekening benodigde bedden
Voor de berekening van het benodigde aantal bedden zijn door ons de volgende uitgangspunten gehanteerd: correctie voor dubbeltellingen in de klinische verpleegdagen 6. Deze dubbeltelling komt doordat (in ons land) binnen bepaalde grenzen zowel de opname- als de ontslagdag wordt geteld ; twee patiënten per bed /plaats per dag voor de dagverpleging. Dit blijkt in de praktijk haalbaar, een hoger aantal patiënten per dag lijkt niet onmogelijk; en openstelling van het dagcentrum gedurende 250 dagen per jaar; haalbare bezettingsgraad van 85% voor de kliniek en 90% voor de dagverpleging. Het met deze uitgangspunten berekende benodigde aantal bedden is aan de veilige kant. De haalbare bezettingsgraad voor de klinische patiënten baseren we op een Engels simulatieonderzoek 7 waaruit blijk dat een bezettingsgraad van 85 % haalbaar is. Het percentage spoedpatiënten in de Engelse ziekenhuizen waarvan de data in de
6
7
De LMR definitie van verpleegdag: een in rekening te brengen kalenderdag die deel uitmaakt van de periode vanaf de opname tot en met ontslag, waarbij de dag van opname en de dag van ontslag beide aangemerkt worden als een in rekening te brengen kalenderdag. Verpleegdagen van patiënten in speciale units, zoals die voor intensive care e.d., worden meegerekend. Bij opnamen na 20.00 uur wordt de eerste dag niet meegeteld (behalve als de patiënt op dezelfde dag is ontslagen of overleden, of vertrok tegen het advies van de arts in). Bagust, A et al: Dynamics of bed use in accommodating emergency admissions: stochastic simulation model., BMJ 1999; 319; 155-158.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
18 / 49
simulatie werden gebruikt is hoger dan gemiddeld in Nederland zodat de 85% aan de veilige kant is. In het onderzoek uit 2003 pasten we de correctie voor dubbeltelling niet toe en gingen daarom uit van een hogere bezettingsgraad, namelijk 90%.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
3
Hoe scoort Nederland internationaal?
3.1
Inleiding
19 / 49
OECD Health Data is voor dit onderzoek de beste bron voor een internationale vergelijking. De OECD gebruikt bovendien de in de Inleiding besproken International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT). Toch zijn er veel voetangels en klemmen door verschillen in definities, tel- en meetmethoden. Daarom moet een vergelijking met de nodige voorzichtigheid betracht worden. De mate waarin verrichtingen in dagopname worden gedaan bepaalt mede de klinische verpleegduur. Daarnaast zijn klinische opnamen soms vervuild doordat er ook dagopnamen inzitten. Daarom hebben we de (klinische) opnamen en verpleegduur niet alleen voor alle opnameredenen samen, maar ook voor 10 diagnosegroepen (ISHMT groepen) beschouwd waar dagopnamen een zeer kleine of geen rol spelen. We hebben gekozen voor diagnosegroepen die verspreid zijn over de verschillende hoofdstukken van de internationale classificatie van ziekten (ICD). Het zijn: baarmoeder(hals)kanker; hartinfarct (Acuut Myocart Infarct), chronisch hartfalen (CHF), CVA, longontsteking (pneumonie), COPD, cholelithiasis (“galstenen”), versleten heup (heup artrose), versleten knie (knie artrose) en heupfractuur (femur fractuur). De gegevens komen uit de OECD Health Data 2008 waarin het meest recente jaar 2006 is. Over het meest recente jaar zijn echter voor veel landen de gegevens nog niet beschikbaar zijn. We vergelijken Nederland voor het aantal klinische opnamen per 100.000 inwoners, de verpleegduur en de mate waarin chirurgische ingrepen in dagopname worden gedaan. De cijfers in de OECD database zijn helaas niet per leeftijdsgroep of gestandaardiseerd. 3.2
Klinische opnamen Voor 27 van de 30 OECD landen waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn hebben we het aantal opnamen per 100.000 inwoners beschouwd. De verschillen tussen de OECD landen zijn zeer groot. Het totaal aantal opnamen per 100.000 inwoners in Nederland is binnen de groep OECD-landen relatief laag. Alleen Mexico, Canada en Portugal hebben een lagere opnamecoëfficiënt. Tabel 3 laat een en ander zien. De in hoofdstuk 2 beschreven toename van het aantal klinische opnamen is in een internationale context uitzonderlijk. De 10 geselecteerde diagnosegroepen Ook voor de 10 geselecteerde diagnosegroepen is, met uitzondering van de heupartrose, het aantal opnamen laag. Het aantal landen met een lagere opnamecoëfficiënt is voor deze diagnosen, met uitzondering voor de pneumonie, wel groter dan voor het totaal aantal opnamen. Het aantal opnamen voor pneumonie is opvallend laag. Alleen in Mexico is het aantal opnamen lager. Een opmerkelijke uitzondering op het algemene beeld is het relatief hoge aantal opnamen voor heupartrose.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
20 / 49
In bijlage III zijn de gegevens voor de geselecteerde diagnosen gegeven. Tabel 3
aantal klinische opnamen per 100.000 inwoners voor 27 OECD landen. alle opnamereden oplopend gesorteerd voor 2005 land Mexico Canada Portugal Nederland Japan Spanje Verenigde Staten Groot Britt (NHS) Korea Ierland Italië Zwitserland Zweden Australië Denemarken IJsland Luxemburg België Noorwegen Polen Slowakije Duitsland Finland Tsjechië Hongarije Oostenrijk Frankrijk
2005 5.241 8.716 9.004 10.414 10.550 10.780 11.925 12.723 13.216 13.669 14.091 15.898 16.052 16.220 17.013 17.244 17.327 17.429 17.519 18.599 19.804 20.035 20.131 21.073 23.523 27.765 27.924
2006 5.486 10.365 10.697 10.724 12.540 13.730 16.103 16.248 17.074 16.005 17.198 17.653 18.429 19.942 20.212 19.621 20.390 22.709 28.440
blank voor 2006 betekent:(nog) niet beschikbaar data OECD Health Data 2008
3.3
Verpleegduur Voor 25 OECD landen waarvoor de gegevens beschikbaar zijn, hebben we de gemiddelde verpleegduur voor alle opnameredenen beschouwd. Ook voor deze parameter zijn de verschillen tussen de landen zeer groot. In vergelijking met andere geïndustrialiseerde landen is de gemiddelde verpleegduur in ons land relatief lang. De gemiddelde verpleegduur is in alle geïndustrialiseerde landen afgenomen. In vergelijking met 2001, het basisjaar voor ons onderzoek uit 2003, is de positie van Nederland temidden van de andere OECD landen nagenoeg gelijk gebleven (zie bijlage II voor de vergelijking met 2001).
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
21 / 49
De 10 geselecteerde diagnosegroepen Voor de diagnosen baarmoeder(hals)kanker, heupartrose en knie artrose is de gemiddelde verpleegduur in Nederland korter dan de mediaan voor de 25 OECD landen waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Ook voor deze diagnosen worden in andere landen kortere verpleegduren gerealiseerd. Voor het hartinfarct, CVA en femur fractuur ligt de verpleegduur tegen de mediaan. Voor CHF, pneumonie en COPD is de gemiddelde verpleegduur in Nederland langer dan de mediaan. Tabel 4
gemiddelde verpleegduur alle opnameredenen voor 25 OECD landen oplopend gesorteerd voor 2005
Denemarken Mexico Zweden Finland Noorwegen Frankrijk IJsland Verenigde Staten Oostenrijk Australië Hongarije Polen Ierland Italië Spanje Nederland Portugal Canada Luxemburg Slowakije België Groot Britt (NHS) Tsechië Zwitserland Duitsland
2005 3,5 4,0 4,6 4,8 5,2 5,4 5,4 5,6 5,9 6,0 6,3 6,5 6,6 6,7 6,7 6,8 7,1 7,2 7,3 7,3 7,7 7,8 8,0 8,5 8,7
2006 3,9 4,6 5,0 5,4 5,5 5,6 5,8 6,1 6,1
6,6
7,4 7,2 7,5 7,8 8,2 8,5
data: OECD Health Data 2008 blank voor 2006: (nog) niet beschikbaar
3.4
Chirurgische verrichtingen in dagopname Voor de 16 OECD landen waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn, hebben we nagegaan in welke mate chirurgische verrichtingen in dagopname worden gedaan. In Nederland is het percentage chirurgische ingrepen dat in dagopname wordt gedaan relatief hoog (zie tabel 5).
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
22 / 49
Tabel 5
% chirurgische verrichtingen in dagopname in 16 OECD landen in 2005. Aflopend gesorteerd land Canada Groot Brittanië Nederland Denemarken Australië België Finland Ierland Italië Nieuw Zeeland Luxemburg Spanje Duitsland Zwitserland Mexico Portugal
65,4 55,8 49,0 48,9 47,1 42,9 39,1 37,8 35,9 34,9 34,1 31,4 21,9 16,8 14,6 14,4
data: OECD Health Data 2008
3.5
Conclusie In vergelijking met andere OECD-landen is in Nederland de gemiddelde verpleegduur relatief lang, het aantal klinische opnamen relatief laag en het percentage in dagopname uitgevoerde chirurgische opnamen relatief hoog. Het hoge aandeel chirurgische verrichtingen dat in dagopname wordt gedaan verklaart slechts voor een deel het relatief lage aantal klinische opnamen en de relatief lange gemiddelde verpleegduur voor alle diagnosen samen. Bij de bestaande medische en verpleegkundige mogelijkheden is een aanzienlijk kortere gemiddelde verpleegduur niet onmogelijk. Met een verdere toename van het aantal opnamen schuift Nederland richting het gemiddelde (de mediaan) voor de geïndustrialiseerde landen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
23 / 49
4
Nadere analyse ontwikkeling van de vraag
4.1
Inleiding In aansluiting op hoofdstuk 2 analyseren we in dit hoofdstuk de ontwikkeling van de vraag nader. Wat is de betekenis van de verandering van de leeftijdssamenstelling van de bevolking, bijvoorbeeld de vergrijzing, voor de waargenomen toename van de vraag? In samenhang met het vorige punt: wat zijn de ontwikkelingen per leeftijdsgroep? Waar komt de verandering van het aantal klinische opnamen en dagopnamen vandaan in termen van diagnosegroepen? Gelet op de explosieve groei van het aantal dagopnamen analyseren we nader welke soort verrichtingen bij deze patiënten gedaan worden.
4.2
De betekenis van de verandering in de leeftijdssamenstelling van de bevolking Groei gecorrigeerd voor verandering leeftijdssamenstelling van de bevolking Een deel van de jaarlijkse verandering van de vraag komt voor rekening van de omvang en leeftijdssamenstelling van de bevolking. Het andere deel komt voor rekening van een verandering in de prevalentie van ziekten in de bevolking los van de demografie, nieuwe behandel- en onderzoeksmogelijkheden, een autonome groei en een inhaalvraag die samenhangt met het wegwerken van wachtlijsten. Door uit te gaan van de vraag per 1.000 inwoners corrigeren we voor veranderingen in de omvang van de bevolking. Hiernaast hebben we voor veranderingen in de leeftijdssamenstelling van de bevolking gecorrigeerd door hiervoor te standaardiseren (2001 is hierbij de standaard). Onderstaande tabellen geven de resultaten. Het blijkt dat de gemiddelde jaarlijkse waargenomen toename van het aantal (dag)opnamen per 1.000 inwoners slechts weinig verschilt van de voor de omvang en leeftijdssamenstelling van de bevolking gestandaardiseerde toename. De directe bijdrage van de veranderingen in de leeftijdssamenstelling van de bevolking aan de toename is klein. Tabellen 6 en 7
gemiddelde jaarlijkse toename klinische opnamen in %%
absoluut aantal per 1000 inw. gestand. omvang en leeft. bev.
2001-2004 4,4 3,9 3,6
2004-2007 2,7 2,5 2,2
2001-2007 3,6 3,2 2,9
gemiddelde jaarlijkse toename dagopnamen in %%
absoluut aantal per 1000 inw. gestand. omvang en leeft bev. Data: LMR, CBS. Eigen berekeningen
2001-2004 11,1 10,5 10,0
2004-2007 7,8 7,6 7,0
2001-2007 9,5 9,1 8,6
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
24 / 49
Ontwikkelingen in de vraag per leeftijdsgroep In deze paragraaf worden de ontwikkelingen in de vraag per leeftijdsgroep van 5 jaar (0 jaar, 1 tot 5 en vervolgens leeftijdsgroepen van 5 jaar) beschouwd in de periode 2001-2004 respectievelijk 2004-2007. We signaleerden al dat in de eerstgenoemde periode de jaarlijkse toename groter is dan in de tweede. Klinische opnamen Tussen 2004 en 2007 neemt voor de klinische opnamen voor alle leeftijdsgroepen de vraag per 1.000 inwoners toe. De toename is het sterkst voor de kinderen van 1 tot 5 jaar, gevolgd door mensen van 85 jaar en ouder en 0 jarigen (figuur 4). Een opmerkelijk relatief lichte stijging is te zien bij de leeftijdsgroepen 55 tot 70 jaar. Ondanks de daling van het aantal geboorten en kleuters neemt door de stijging van de opnamecoëfficiënten, het aantal opnamen voor deze groepen toe (figuur 5 ). De sterkere groei van het aantal opnamen in de jaren tussen 2001 en 2004 ten opzichte van 2004-2007 heeft betrekking op de mensen van 35 jaar en ouder. De vraag door pasgeborenen en kinderen is in deze jaren lager. Dagopnamen In de periode 2004-2007 vertoont het aantal dagopnamen per 1.000 inwoners voor alle leeftijdgroepen behalve tussen 1 en 15 jaar een gemiddelde jaarlijkse stijging van 6% of meer. De sterkste toename is te zien bij de mensen van 85 jaar en ouder: maar liefst 12 % per jaar (figuur 6) De sterkere groei van het aantal opnamen in de jaren tussen 2001 en 2004 ten opzichte van 2004-2007 treedt op bij alle leeftijdsgroepen behalve de leeftijdsgroep 85 jaar en ouder. Poli consulten Voor de eerste polikliniekbezoeken is de toename per 1.000 inwoners hoger bij een hogere leeftijdsgroep. Het aantal bezoeken voor 0-15 jarige per inwoner uit die leeftijdgroep is nagenoeg gelijk gebleven.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
25 / 49
Figuur 4
gem. jaarl. verandering klin. opnamen/ 1000 inw in %% 7 6 5 4 3 2 1 0 0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 85 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep 2001-2004
2004-2007
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
Figuur 5
gem. jaarl. verandering klin. opnamen in %% 12 10 8 6 4 2 0 -2 -4
0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 85 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep 2001-2004
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
2004-2007
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
26 / 49
Figuur 6
gem. jaarl. verandering dagopnamen/1000 inw in%% 14 12 10 8 6 4 2 0 0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ 85 tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep 2001-2004
2004-2007
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
Figuur 7
gem. jaarl. verandering dagopnamen in%% 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2
0
5 1 tot tot 5 10
10 tot 15
15 20 tot tot 20 25
25 tot 30
30 35 40 45 50 tot tot tot tot tot 35 40 45 50 55 leeftijdsgroep 2001-2004
Data: LMR, CBS. Eigen bewerking
2004-2007
55 tot 60
60 65 tot tot 65 70
70 tot 75
75 80 ≥ 85 tot tot 80 85
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
4.3
Ontwikkelingen per diagnosegroep
4.3.1
Inleiding
27 / 49
In deze paragraaf onderzoeken we welke diagnosegroepen de groei in hoofdzaak hebben bepaald. Hiervoor brengen we in kaart welke diagnosegroepen, geclusterd in ISHMTgroepen, de sterkste absolute stijging hebben vertoond, dus het meest hebben bijgedragen aan de groei. Daarnaast gaan we na welke diagnosegroepen de sterkste procentuele stijging hebben gehad. Omdat een grote procentuele stijging van een klein aantal maar een kleine absolute toename impliceert, nemen we als ondergrens 5.000 opnamen in 2006. 4.3.2
Klinische opnamen De toename van het aantal patiënten is het saldo van diagnosegroepen met een stijging en diagnosegroepen met een daling. Voor de diagnosegroepen met een stijging neemt het aantal opnamen tussen 2004 en 2006 toe met ruim 116.000. Voor de diagnosegroepen met een daling neemt in deze periode het aantal opnamen met 25.000 af. De stijgers Welke diagnosegroepen hebben het sterkst bijgedragen aan de groei van het aantal opnamen tussen 2004 en 2006? Voor de beantwoording van deze vraag hebben we de opnamen naar diagnosegroep gesorteerd naar toename in absoluut aantal opnamen. Onderstaande tabel toont de 10 diagnosegroepen die tussen 2004 en 2006 de sterkste stijging vertoonden. Ongeveer de helft van de toename bij de diagnosegroepen met een stijging wordt verklaard door deze diagnosegroepen. De top 10 diagnosegroepen met een absoluut sterkste stijging in de periode 20042006 vertonen, met uitzondering van de groep andere vormen kwaadaardige nieuwvorming (015), ook een relatief sterke stijging. Pijn op de borst en keelpijn (111), geleiding- en hartritmestoornissen, longontsteking (pneumonie) en complicaties zwangerschap en bevalling (103) vertonen een absoluut en relatief zeer sterke stijging. De stijging van de twee eerstgenoemde groepen is veel hoger dan op grond van de vergrijzing van de bevolking wordt verwacht. Knievervanging (081) behoort tot de absoluut en relatief sterkste stijgers. De groei voor heupvervanging is daarentegen met een gemiddelde jaarlijkse groei van 3% veel gematigder. Bij de relatief sterkste stijgers vallen op de stoornissen aan de ingewanden (066, 001), het zijn voornamelijk kinderen. Opvallend is voorts de sterke absolute stijging van “overige symptomen en abnormale klinische en lab uitslagen” (114) en “overige contacten gezondheidszorg” (130). Bij de laatste groep gaat het om patiënten die voor onderzoek of behandeling worden opgenomen, maar waarbij geen diagnose wordt gesteld/ geregistreerd.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
28 / 49
Tabel 8
top 10 diagnosegroepen (ISHMT) klinische opnamen met sterkste absolute toename 2004-2006, aflopend gesorteerd
nr
label
opnamen 2006
114 130 111 043 050 103 113 081 015 066
Other symptoms, signs and abnormal clinical and laboratory findings Other factors influencing health status and contact with health services Pain in throat and chest Conduction disorders and cardiac arrhythmias Pneumonia Complications of pregnancy predominantly during labour and delivery Unknown and unspecified causes of morbidity (incl. without a diagnosis) Gonarthrosis Other malignant neoplasms Other noninfective gastroenteritis and colitis
84.348 59.777 43.271 45.448 30.292 31.643 21.579 18.679 62.804 10.920
toename 2004-2006 absoluut gem jrl. in % 12.217 8,1 7.240 6,7 7.169 9,5 7.003 8,7 6.445 12,7 5.830 10,7 4.412 12,1 3.835 12,2 3.431 2,8 2.983 17,3
Tabel 9
nr 066 001 033 051 050 081 113 049 085 103
top 10 diagnosegroepen (ISHMT) klinische opnamen met sterkste % stijging 2004 en 2006, aflopend gesorteerd groepen > 5000 opnamen in 2006 opnamen gem. jrl % toename label 2006 2004-2006 Other noninfective gastroenteritis and colitis 10.920 17,3 Intestinal infectious diseases except diarrhoea 5.899 15,1 Transient cerebral ischaemic attacks and related syndromes 5.789 14,3 Other acute lower respiratory infections 6.341 13,3 Pneumonia 30.292 12,7 Gonarthrosis 18.679 12,2 Unknown and unspecified causes of morbidity (incl. those without a diagnosis) 21.579 12,1 Acute upper respiratory infections and influenza 8.319 11,1 Deforming dorsopathies and spondylopathies 6.750 11,0 Complications of pregnancy predominantly during labour and delivery 31.643 10,7
Data: LMR/Prismant. Eigen bewerking
De dalers Binnen de groep diagnoses met in 2006 meer dan 5.000 klinische opanamen vertoont hernia inguinalis (liesbreuk) de sterkste absolute en relatieve daling. De afname wordt verklaard door substitutie naar dagopnamen. Een sterke relatieve daling vertoont de groep “andere ziekten oog en adnexa”. Een daling voor deze diagnose is ook te zien bij de dagopnamen. Door een effectieve preventie daalt, ondanks de vergrijzing, het aantal opnamen voor hartinfarct. Ook het aantal opnamen voor angina pectoris daalt in de jaren 2004-2006.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
4.3.3
29 / 49
Dagopnamen Voor de diagnosegroepen met een stijging neemt het aantal opnamen tussen 2004 en 2006 met 252.000 toe. Voor de diagnosegroepen met een daling neemt in deze periode het aantal opnamen met 34.000 af. De stijgers Huidkanker (009), de groep andere vormen van kanker (015), pijn op de borst en keelpijn (111) en complicaties zwangerschap voorafgaande aan de geboorte (102) vertonen zowel absoluut als relatief een sterke stijging Opmerkelijk is de sterke stijging van de ISHMT groepen die in de Nederlandse versie van de ICD “overige contacten gezondheidszorg” heten (126, 129 en 130) en “overige symptomen en abnormale klinische en lab. uitslagen” (114). De groep 126 vertoont ook een relatief sterke stijging. De patiënten in de groepen “overige contacten gezondheidszorg” komen naar het ziekenhuis voor een onderzoek of behandeling waarbij geen diagnose wordt geregistreerd/ vastgesteld. De stijging van de opnamen voor hernia inguinalis (liesbreuk) en cataract betreft substitutie voor klinische opnamen. De toename van de dagopnamen voor cataract kan slechts ten dele worden toegeschreven aan substitutie. De toename van het aantal dagopnamen en klinische opnamen voor cataract samen is ook groter dan op grond van de vergrijzing wordt verwacht. De toename hangt voor ruim 22% samen met de groep “onbekende en niet gespecificeerde oorzaken van ziekte, inclusief geen diagnose” (113). De groep vertoont ook een relatief sterke stijging.
Tabel 10
nr 113 130 129 015 035 009 111 126 114 102
top 10 diagnosegroepen (ISHMT) dagopnamen met sterkste absolute toename 2004-2006, aflopend gesorteerd opnamen toename 2004-2006 label 2006 absoluut gem jrl. in % Unknown and unspecified causes of morbidity (incl. those without a diagnosis) 95.818 57.393 57,9 Other factors influencing health status and contact with health services 146.228 20.954 8,0 Other medical care (including radiotherapy and chemotherapy sessions) 111.802 18.380 9,4 Other malignant neoplasms 77.722 14.542 10,9 Cataract 124.474 14.320 6,3 Malignant neoplasms of skin 14.924 7.575 42,5 Pain in throat and chest 14.503 5.383 26,1 Medical observation and evaluation for suspected diseases and conditions 17.104 5.186 19,8 Other symptoms, signs and abnormal clinical and laboratory findings 36.954 4.989 7,5 Complications of pregnancy predominantly in the antenatal period 27.529 4.750 9,9
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
30 / 49
Tabel 11
nr 113 009 065 111 126 010 063 007 093 017
top 10 diagnosegroepen (ISHMT) dagopnamen met sterkste % toename 2004-2006, aflopend gesorteerd groepen > 5000 opnamen in 2006 opnamen gem. jrl % toename label 2006 2004-2006 Unknown and unspecified causes of morbidity (incl. those without a diagnosis) 95.818 57,9 Malignant neoplasms of skin 14.924 42,5 Crohn's disease and ulcerative colitis 10.725 28,6 Pain in throat and chest 14.503 26,1 Medical observation and evaluation for suspected diseases and conditions 17.104 19,8 Malignant neoplasm of breast 14.682 18,4 Inguinal hernia 17.731 15,3 Malignant neoplasm of colon, rectum, anus and anal canal 8.248 14,0 Other diseases of the urinary system 8.040 13,2 Benign neoplasm of colon, rectum, anus and anal canal 12.390 11,6
Data: LMR/ Prismant. Eigen bewerking
De dalers De groep met de absoluut en relatief sterkste daling is de groep “andere ziekten aan het oog en de adnexa” 4.4
Wat voor soort verrichtingen ondergaan patiënten met een dagopname? Wat gebeurt er met de patiënt in dagopname? Verandert met het volume aan dagopnamen ook de mix van verrichtingen? Een module in de LMR is de verrichtingenregistratie. Voor ons onderzoek verdelen we de verrichtingen in vier groepen: operatief, overig therapeutisch (exclusief chemotherapie), chemotherapie en diagnostisch. Het totaal aantal dagpatiënten waarbij een verrichting is geregistreerd is kleiner dan het totaal aantal dagopnamen. Het verschil betreft dagopnamen zonder een (medisch specialistische) verrichting die is opgenomen in de Classificatie van verrichtingen; wij noemen het overige dagopnamen. Onderstaande figuur laat de verdeling van de patiënten over deze soorten verrichtingen in 2006 zien. De patiënten voor chemotherapie komen uit de diagnoseregistratie (aanvullende codering). Het aantal is mogelijk onderschat.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
31 / 49
Figuur 8
verrichtingen dagopnamen 2006
29%
operatieve verrichting 43%
overig therapeut.verr. (excl.chemother.) diagnostische verrichting
3%
chemotherapie overige dagopnamen
13% 12%
Data: LMR. Eigen bewerking
In de periode 2001 – 2006 zijn de dagopnamen per 1.000 inwoners met een operatieve ingreep sterk gestegen. De dagopnamen die niet samenhangen met een chirurgische ingreep zijn veel sterker toegenomen. Onderstaande tabel laat dit zien. Tabel 12
gemiddelde jaarlijkse toename chirurgische en niet-chirurgische dagopnamen per 1000 inwoners in %%
chirurgische dagopnamen niet-chirurgische dagopnamen
2001-2004 7 13
2004-2006 5 10
data: LMR. Eigen bewerking
Het percentage opnamen dat niet samenhangt met een chirurgische ingreep is hierdoor gestegen van 31% in 2001 naar 57% in 2006. Het hoge percentage overige dagopnamen, patiënten waarbij geen medisch specialistische verrichting werd geregistreerd, en de sterke stijging van deze groep in de afgelopen jaren is opmerkelijk. Het aandeel van deze opnamen is sterk gestegen. Oorzaak is de reikwijdte van de classificatie van verrichtingen en ook de ruime definitie van een dagopname binnen LMR 8. Het betreft ondermeer patiënten die voor een onderzoek of behandeling, die niet in de classificatie van verrichtingen voorkomt, enige tijd in het ziekenhuis verblijven. De patiënten komen bij de classificatie van zieken (vaak) terecht bij de overige contacten gezondheidszorg 8
Een aantal uren (minimaal 2 uur en maximaal 24 uur) durende vorm van verpleging of behandeling in een instelling, voorzienbaar en noodzakelijk in verband met het op dezelfde dag plaatsvinden van een onderzoek of behandeling.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
32 / 49
(ISHMT 126, 129, 130). Hiervoor beschouwden deze groepen en signaleerden we, in overeenstemming met de bevinding hier, een sterke stijging. Deze zorg is ten dele het overgangsgebied met poliklinische zorg. 4.5
Conclusies De toename van het aantal (dag)opnamen komt maar voor een klein deel direct voor rekening van de verandering van de leeftijdssamenstelling (vergrijzing) van de bevolking. Het grootste deel van de toename is een gevolg van een toename van de prevalentie van ziekten in de bevolking los van de demografie, andere indicatiecriteria, nieuwe behandel- en onderzoeksmogelijkheden, een autonome groei en een inhaalvraag. Tot de diagnosegroepen met de sterkste stijging van het aantal klinische opnamen tussen 2004 en 2006 behoren naast diagnosegroepen die vooral bij ouderen voorkomen en longontsteking (bij alle leeftijdsgroepen), diagnosegroepen die vooral bij kinderen tot opnamen leiden alsmede opnamen vanwege complicaties bij de zwangerschap. Daarnaast is er een sterke toename van opnamen voor symptomen en andere opnameredenen waarbij geen diagnose wordt gesteld. Voor de groei van het aantal dagopnamen speelt ook substitutie van klinische opnamen een rol. In de totale groei is de betekenis hiervan bescheiden. Met name de dagopnamen voor andere redenen dan een chirurgische ingreep zijn sterk gestegen. Het betreft andere therapeutische verrichtingen, diagnostische verrichtingen of andere zorg waarvoor de patiënt enige uren in het ziekenhuis verblijft. Een deel van deze zorg bevindt zich op het grensvlak van de poliklinische zorg. De ontwikkeling van de vraag tussen 2004 en 2006 wijst niet op een overheersend effect van een (tijdelijke) inhaalvraag die samenhangt met het wegwerken van wachtlijsten. Voor de klinische opnamen compenseren de trends in de vraag per leeftijdsgroep het effect van de vergrijzing van de bevolking ten dele. Voor de dagopnamen en polibezoeken versterken de trends de vergrijzing enigszins.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
5
33 / 49
Analyse verpleegduur Ontwikkeling gemiddelde verpleegduur De gemiddelde verpleegduur blijft van jaar op jaar dalen. Tussen 2001 en 2007 is de verpleegduur gedaald van 8,1 naar 6,2 dag. Deze verpleegduur noemen we de administratieve verpleegduur. Hierin zit een dubbeltelling omdat in Nederland, binnen bepaalde grenzen, zowel de opname- als ontslagdag worden geteld. Aan de daling van de gemiddelde verpleegduur ligt ten grondslag: betere doorstroming naar vervolgzorg, leidend tot minder verkeerde beddagen; optimalisatie zorglogistieke processen in het ziekenhuis; meer kortdurende opnamen. In het onderzoek Ontwikkelingen bedgebruik deel 2 uit 2003 9 analyseerden we ondermeer de verschillen in verpleegduur tussen alle Nederlandse ziekenhuizen voor enkele specialismen en een diagnose. Hierbij werden de verpleegduren van de ziekenhuizen gestandaardiseerd voor ondermeer de casemix. Deze analyse geeft inzicht in de potentiële ruimte om, bij verder gelijkblijvende omstandigheden, door een betere zorglogistiek de verpleegduur te verkorten. In het voorgaande en ook in de volgende hoofdstukken in dit rapport, wordt uitgegaan van gemiddelden: de gemiddelde verpleegduur op landelijk of ziekenhuisniveau. In het vervolg van dit hoofdstuk kiezen we een andere invalshoek: de spreiding van de verpleegduren van de afzonderlijke patiënten rond het gemiddelde. De spreiding van de verpleegduur rond het gemiddelde De verdeling van de verpleegduren van de afzonderlijke patiënten rond het gemiddelde heeft een grote spreiding. De verdeling is scheef met een lange uitloper naar lange tot zeer lange (van maanden) verpleegduren. Onderstaande figuur laat dit zien.
9
College bouw zorginstellingen: Ontwikkelingen bedgebruik ziekenhuizen, deel 2: mogelijkheden voor verkorting van de verpleegduur, rapportnr. 552, 26 mei 2003.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
34 / 49
Figuur 9
verdeling verpleegduren in 2006 30
% opnamen
25
Gemiddelde 6,5
20 15 10 5 0 1
3
5
7
9 11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 >42 verpleegduur
Data: LMR. Eigen bewerking
Exclusief psychiatrie en gezonde zuigelingen, is de gemiddelde verpleegduur in 2006 6,5 dag (in 2007 6,3 dag). De modale verpleegduur is zeer kort: 2 dagen (dit is 1 nacht). 49 % van de patiënten heeft een verpleegduur van 3 dagen of minder. Zij nemen slechts 15% van de verpleegdagen voor hun rekening (zie onderstaande tabel). Tabel 13
% opnamen en verpleegdagen per verpleegduurklasse verpleegduur ≤ 2 dagen 3 dagen 4 dagen
% opnamen 36 49 57
% verpleegdagen 9 15 20
Data: LMR. Eigen bewerking
Het aantal patiënten met lange verpleegduren is relatief klein, het capaciteitsbeslag is relatief groot. Hoe groot dat is hebben we onderzocht. Uit de LMR is de verpleegduur per patiënt bekend, figuur 9 is met deze gegevens samengesteld. Met deze gegevens hebben we berekend: hoeveel patiënten een verpleegduur hebben langer dan 1,2, 3 etc. dagen en hoeveel verpleegdagen deze patiënten hebben, gerekend vanaf het moment van opname; hoeveel verpleegdagen deze patiënten genereren in de verpleegduurklasse. Onderstaande tabel geeft de resultaten voor vier verpleegduurklassen. Leesvoorbeeld : 30% van de patiënten heeft een verpleegduur van 7 dagen of meer. De verpleegdagen voor deze patiënten vanaf het moment van opname omvatten 69% van het totaal aantal verpleegdagen. De verpleegdagen in de verpleegduurklasse omvatten 41% van het totaal aantal verpleegdagen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
35 / 49
Tabel 14
% opnamen en verpleegdagen per verpleegduurklasse verpleegduur ≥ 7 dagen 14 dagen 21 dagen 28 dagen
% opnamen 30 11 5 3
% verpleegdagen vanaf opname verpl.duurklasse 69 41 42 21 28 12 20 8
Data: LMR. Eigen bewerking
De patiënten met een verpleegduur van 3 dagen of minder zijn voor een deel potentiële dagopnamen. Uit zorginhoudelijk oogpunt en vanuit patiëntenperspectief kan substitutie naar dagopname de voorkeur hebben; substitutie, ook maximale, zet qua capaciteitsbeslag niet veel zoden aan de dijk. Het vermijden van (zeer) lange verpleegduren is zowel uit zorginhoudelijke overweging als uit oogpunt van capaciteitsbeslag wenselijk. Wie zijn de langliggers? Voor het beantwoorden van deze vraag hebben we de verpleegdagen in de verpleegduurklassen 14-28 dagen en 28 dagen en langer onderzocht. Hierbij laten we de patiënten met een psychische stoornis buiten beschouwing. We hebben de opnamen per diagnosegroep met bijbehorende verpleegdagen aflopend gesorteerd naar aantal verpleegdagen in de verpleegduurklasse. De tabellen op de volgende bladzijde geven de resultaten. De patiënten met lange verpleegduren zijn verspreid over een groot aantal, zeer verschillende, diagnosegroepen. Het aantal patiënten per diagnosegroep is klein. De eerste kolom in tabel 15 geeft de diagnosegroepen die, nadat ze aflopend zijn gesorteerd naar het aantal verpleegdagen, samen 50% van de verpleegdagen in de verpleegduurklasse vertegenwoordigen. In de tweede kolom geven we de gemiddelde verpleegduur voor de diagnosegroep in totaal, dus voor alle patiënten ongeacht de verpleegduurklasse. De volgende kolomen geven informatie over de spreiding rond het gemiddelde. Voor de derde kolom van tabel 15 A bijvoorbeeld hebben we berekend welk % patiënten in de diagnose groep een verpleegduur in de betreffende verpleegduurklasse heeft. Aanvullend geeft de laatste kolom het % patiënten in de andere verpleegduurklasse. In tabel B geeft de laatste kolom het percentage voor de betreffende verpleegduurklasse. Een leesvoorbeeld. De diagnose groep “overige kwaadaardige nieuwvormingen”(015) heeft het grootste aantal verpleegdagen in de verpleegduurklasse 14 tot 28 dagen. De gemiddelde verpleegduur voor alle patiënten uit de diagnosegroep is 9,4 dag. Van de patiënten in deze diagnosegroep heeft 14,7% een verpleegduur in de verpleegduurklasse 14 tot 28 dagen en 6,5% een verpleegduur van 28 dagen of meer. De belangrijkste diagnosegroepen van zowel de patiënten met een verpleegduur van tussen de 14 en 28 dagen als de patiënten met een verpleegduur van 28 dagen en langer zijn in volgorde van omvang: “overige kankersoorten”, CVA, “overige hart en vaatziekten”, complicaties, femur fractuur, “overige symptomen”, darmkanker, te
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
36 / 49
korte zwangerschapsduur en te laag geboortegewicht, pneumonie (longontsteking) en “overige verwondingen” Hartfalen, andere ischemische hartziekten, COPD en bronchitis en longkanker behoren tot de belangrijkste diagnosegroepen in de verpleegduurklasse 14 tot 28 dagen. De verpleegdagen voor de langliggers zijn voor een deel verkeerde bedpatiënten. Deze verpleegdagen zijn potentieel vermijdbaar. Voor het andere deel zijn het complexere patiënten. Tabel 15 A en B
Patiënten met lange verpleegduren, exclusief psychische stoornissen top 50% patiënten met meeste verpleegdagen in verpleegduurklasse aflopend gesorteerd naar aantal in verpleegduur klasse
verpl. duur top 50% diagnosegroepen (ISHMT)
totaal
A
verpleegduur klasse 14-28 dagen
diagnosegr.
nr. 015 045 118 114 044 050 048 123 108 041 054 007 120 008
label Other malignant neoplasms Cerebrovascular diseases Fracture of femur Other symptoms, signs and abnormal clinical and laboratory findings Heart failure Pneumonia Other diseases of the circulatory system Complications of surgical and medical care, not elsewhere classified Disorders related to short gestation and low birth weight Other ischaemic heart disease Chronic obstructive pulmonary disease and bronchiectasis Malignant neoplasm of colon, rectum, anus and anal canal Other injuries Malignant neoplasms of bronchus and lung
B
top 50% diagnosegroepen verpleegduur klasse 28 dagen en meer
nr. 015 045 048 123 130 118 114 007 108 050 113 034 120
label Other malignant neoplasms Cerebrovascular diseases Other diseases of the circulatory system Complications of surgical and medical care, not elsewhere classified Other factors influencing health status and contact with health services Fracture of femur Other symptoms, signs and abnormal clinical and laboratory findings Malignant neoplasm of colon, rectum, anus and anal canal Disorders related to short gestation and low birth weight Pneumonia Unknown and unspec.causes of morbidity (incl. those without a diagn.) Other diseases of the nervous system Other injuries
Data: LMR/ Prismant. Eigen bewerking
aant. patiënten als % tot. diagn gr. verpl. duur verpl. duur 14 -28 dagen ≥28 dag
9,4 12,5 14,6 5,5 10,8 10,6 9,0 9,5 15,7 6,4 11,1 12,4 6,1 7,8
14,7 22,5 26,9 6,2 19,1 16,6 11,6 12,4 29,4 8,3 19,9 20,4 7,7 14,2
6,5 9,2 10,9 2,2 5,7 5,3 6,1 6,2 15,6 1,9 4,1 8,7 3,1 3,8
9,4 12,5 9,0 9,5 5,4 14,6 5,5 12,4 15,7 10,6 6,6 10,1 6,1
14,7 22,5 11,60 12,36 4,12 26,9 6,2 20,4 29,4 16,6 6,37 14,13 7,7
6,5 9,2 6,1 6,2 2,2 10,9 2,2 8,7 15,6 5,3 3,8 7,7 3,1
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
37 / 49
Verkeerde beddagen Het aantal verkeerde beddagen is de afgelopen jaren afgenomen. Op basis van de opgave van ziekenhuizen in de Enquête Jaarcijfers Ziekenhuizen kan berekend worden dat het nu 2% van het totaal aantal verpleegdagen exclusief psychiatrie en gezonde zuigelingen is 10. Veelal zijn het oudere patiënten met een verpleegduur van 28 dagen en meer. Uitgaande van de genoemde 2% gaat het bij 25% van de verpleegdagen van patiënten met een verpleegduur van 28 dagen of meer om verkeerde beddagen. Dit is een maximum omdat niet alle verkeerde beddagen geconcentreerd zijn boven de 28 dagen. Met de daling van het aantal verkeerde beddagen zijn ook de mogelijkheden afgenomen om door een betere doorstroming naar vervolgzorg bedden vrij te maken om de toenemende zorgvraag op te vangen. Het accent komt nu nog meer te liggen op optimalisatie van de zorglogistieke processen in het ziekenhuis.
10
In het rapport Transmurale afdelingen (Ine Borghans en Christine Hartingsveldt, Prismant Utrecht december 2007) wordt geconstateerd dat het % verkeerde beddagen is gedaald van 7% in 1999, via 4,9% in 2002 naar 3% in 2005. Hierbij wordt het aantal verkeerde beddagen geschat op basis van LMR gegevens en een set selectiecriteria. De criteria houden in dat potentiële verkeerde beddagen verpleegdagen boven de 27 dagen zijn van patiënten van 70 jaar en ouder die zijn opgenomen bij bepaalde specialismen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
6
38 / 49
Scenario's voor de mogelijke ontwikkelingen in de vraag tot 2020 Een complex van factoren is bepalend voor de toekomstige vraag. De demografie is er één van en is relatief goed voorspelbaar maar, zoals in bleek in hoofdstuk 4 van dit rapport, slechts van beperkte betekenis. De invloed van de andere factoren is onzeker. Voor de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de vraag hebben we daarom scenario’s ontwikkeld. Zij gaan, evenals de scenario’s uit ons onderzoek uit 2003, uit van de trends in de verandering in de vraag per leeftijdsgroep in de afgelopen jaren. Voor de polikliniekbezoeken volstaan we met één prognose. Voor de scenario’s in ons onderzoek uit 2003 was 2015 het meest ver in de toekomst gelegen prognosejaar. Voor de scenario’s in dit onderzoek is dit 2020. Gelet op alle onzekerheden is een nog verder in de toekomst gelegen prognosejaar, ook met scenario’s, niet zinvol. Voordat we die scenario’s presenteren geven we in enkele kerncijfers het aanbod, de vraag en de capaciteitsbenutting in de uitgangssituatie.
6.1
Vraag, aanbod en capaciteitsbenutting in 2006 Onderstaand tabel geeft kerncijfers voor het aanbod en gebruik in 2006
Tabel 16
enkele kerncijfers aanbod en gebruik in 2006 algemene, categorale* en academische ziekenhuizen excl. psychiatrie en gez. zuigelingen benodigde klinische verpleegbedden feitelijke opnamen dagen dagopn. bezettingsgr. kliniek en bedcapaciteit x 1000 x 1000 x1000 administratief dagopn. absoluut 46.400 1.685 10.925 1.560 74% 34.300 per 1000 inw. 2,8 2,1
eerste polibezoeken, incl SEH x 1000 9.800
* Oogziekenhuis R'dam, NKI/AVL, Maartenskliniek excl reval. Gebruikte bronnen: CBS, Jaardocumenten MV, toelatingen PUK , LMR, LAZR. Eigen bewerking
De feitelijk beschikbare bedden betreft de bedden voor klinische zorg en dagverpleging. Het is het aantal (operationele) bedden waar de instelling van uitgaat bij de dagelijkse planning van de te verlenen zorg. De ruimtelijk-bouwkundige bedcapaciteit is niet eenduidig te bepalen en wordt ook niet landelijk geregistreerd. Het feitelijk aantal bedden is de afgelopen decennia van jaar op jaar gedaald; sinds 2001 met zo’n 2.300 bedden. De administratieve bezettingsgraad is laag ten opzichte van de, in paragraaf 2.4 toegelichte, haalbare bezettingsgraad. Wij voegen het woord administratief toe om het te onderscheiden van de effectieve bezettingsgraad. De administratieve bezettingsgraad wordt berekend op basis van het totaal aantal geadministreerde verpleegdagen inclusief dubbeltellingen en het totaal aantal dagopnamen.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
39 / 49
De effectieve bezettingsgraad is nog lager vanwege de dubbeltelling in de verpleegdagen en omdat op een dagverplegingbed/-plaats meer dan één patiënt per dag opgenomen wordt of kan worden. 6.2
Scenario’s voor de mogelijke ontwikkeling van het aantal (dag) opnamen en de verpleegduur De scenario’s zijn gebaseerd op trends in de afgelopen jaren voor het aantal klinische opnamen, het aantal dagopnamen en het aantal verpleegdagen (de verpleegduur). We gaan uit van trends per 5- jaarsleeftijdsgroep (0 jaar, 1-5 jaar etc.). De trends worden doorgetrokken naar een prognosejaar en toegepast op de bevolking verdeeld naar leeftijdsgroepen in het prognosejaar. De prognosejaren zijn 2010, 2015 en 2020. In de scenario’s is dus zowel het effect van de verandering in de leeftijdssamenstelling van de bevolking als de trendmatige verandering in de vraag per leeftijdsgroep verdisconteerd. In hoofdstuk 4 bleek dat het effect van deze trendmatige verandering veel groter is dan het effect van de verandering in de demografie. Voor de eerste polikliniekbezoeken gaan we uit van de trends per leeftijdgroep vanaf 1999. Omdat het aantal eerste polibezoeken per inwoner van een bepaalde leeftijdsklasse betrekkelijk stabiel lijkt, gaan we uit van één prognose. In het vorige hoofdstuk signaleerden we dat in de jaren 2001-2004 de toename van het aantal (dag)opnamen hoger is dan in de jaren 2004-2007. Voor de gemiddelde verpleegduur geldt het omgekeerde. De scenario’s sluiten hierbij aan. De drie scenario’s zijn: sterke groei: een scenario waarbij de trends per leeftijdsgroep vanaf 2001 zijn doorgetrokken en toegepast op de bevolking verdeeld naar leeftijdsgroep in de prognose jaren 2010, 2015 en 2020. Dit scenario gaat ervan uit dat de afvlakking in de groei na 2004 niet structureel is, en dat de groei na 2007 weer toeneemt, door ondermeer de uitbreiding van het B segment en de afschaffing van de lumpsum financiering voor de medisch specialisten, maar niet zo sterk als in de jaren 2001-2004. Voor dit scenario gaan we uit van de gemiddelde groei per leeftijdsgroep over de hele periode 2001-2007. voortgaande groei: een scenario waarbij de trends per leeftijdsgroep in de periode 2004 -2007 zijn doorgetrokken en toegepast op de bevolking verdeeld naar leeftijdsgroep in de prognosejaren 2010, 2015 en 2020. Dit scenario gaat ervan uit dat de hogere groei in de jaren ervoor verklaard wordt door een inhaalvraag en dus incidenteel is. afname groei: een scenario waarin de trendmatige groei per leeftijdsgroep, dus de verandering “bovenop” de demografie, geleidelijk daalt: 90% in de jaren tot 2010, 70% in de jaren 2010-2015 en een halvering in de periode 2015-2020. Het aantal (dag)opnamen De figuren 10 tot en met 12 laten de resultaten voor de ontwikkeling van het aantal dagopnamen en klinische opnamen grafisch zien.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
40 / 49
Figuren 10- 12
(dag)opnamen vlg scenario sterke groei 380 330 280 230 180 130 80 2007
2010
klin opnamen/ 1000 inw
2015
2020
dagopnamen/1000 inw
(dag)opnamen vlg scenario voortgaande groei 380 330 280 230 180 130 80 2007
2010 klin. opnamen/1000 inw
2015
2020
dagopnamen/1000 inw
(dag)opnamen vlg scenario afname groei 380 330 280 230 180 130 80 2007
2010
klin. opnamen/ 1000 inw.
2015
2020
dagopnamen/1000 inw.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
41 / 49
De tabel 17 geeft de uitkomsten voor de (dag)opnamen in termen van veranderingspercentages ten opzichte van het basisjaar 2007. De laatste regel geeft de gemiddelde jaarlijkse toename die gecorrigeerd is voor de verandering in de omvang en leeftijdsopbouw van de bevolking. Het aantal dagopnamen blijft in alle scenario’s explosief stijgen. In het scenario voortgaande groei is de toename tot 2020 cumulatief 195%. Zelfs in het scenario afname groei verdubbelt het aantal ruimschoots. Ook het aantal klinische opnamen blijft flink stijgen. In het scenario voortgaande groei tot 2020 met cumulatief 53%. Dit impliceert een gemiddelde jaarlijkse toename van 3,3 % per jaar. Voor de eerste polikliniekbezoeken (EPB) gaan we uit van één projectie. De prognose impliceert een gematigde groei van het aantal EPB’en van 2% per jaar (per 1000 inwoners is dit gemiddeld 1,7% per jaar). Tabel 18 toont het aantal EPB’en en (dag)opnamen per 1.000 inwoners in 2007 en in 2020 volgens de drie scenario’s Tabel 17
gemiddelde jaarlijkse toename aantal (dag)opnamen 2007 - 2020 in %% volgens de drie scenario's
absoluut aantal 1.000 inwoners gestand. omv. en leeft. bev.
scenario sterke groei klin. opn. dagopn. 4,1 10,4 3,8 10,1 3,0 9,1
scenario voortg groei scenario afname groei klin.opn. dagopn. klin. opn. dagopn. 3,3 8,7 2,6 6,1 3,0 8,3 2,3 5,7 2,2 7,4 1,5 4,9
(standaard 2007) Tabel 18
EPB en (dag)opnamen/ 1000 inwoners volgens drie scenarios's voor 2020 en vergelijking met 2007 2007* EPB/ 1000 inw klin. opn. /1000 inw dagopn. /1000 inw
598,9 105,7 103,5
scenario sterke groei 754,5 171,8 360,4
scenario scenario voortg. groei afname groei 754,5 754,5 155,5 141,3 292,9 213,7
* EPB 2006
De verpleegduur Een verdere daling van de gemiddelde verpleegduur is zeker. Dbc financiering en ook schaarste op de arbeidsmarkt zijn hiervoor incentives. Onzeker is echter de mate waarin de gemiddelde verpleegduur kan dalen. Daarom hebben we ook voor de verpleegduur scenario’s uitgewerkt op basis van dezelfde uitgangspunten als voor de scenario’s voor de (dag)opnamen. In de scenario’s sterke groei en voortgaande groei daalt de verpleegduur naar 3,4 respectievelijk 3,9 in 2020. Gecorrigeerd voor dubbeltellingen is dit 2,6 respectievelijk 3,1. Hiermee schiet de verpleegduur mogelijk door de bodem heen. Hierbij is ook de in hoofdstuk 5 besproken spreiding van de verpleegduren rond het gemiddelde van belang: ook patiënten met een niet te vermijden lange verpleegduur moeten in het gemiddelde “passen”.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
42 / 49
Daarom hebben we subscenario’s uitgewerkt waarbij de trendmatige daling van de gemiddelde verpleegduur niet tot 2020 is doorgetrokken maar tot 2015. Na 2015 verandert de gemiddelde verpleegduur alleen door de verandering van de leeftijdsamenstelling van de opgenomen patiënten. De uitgangspunten zijn verder gelijk aan die voor de basisscenario’s. We noemen die varianten sterke groei b en voortgaande groei b, waarin b staat voor beperkte (daling van de verpleegduur) Voor deze twee scenario’s komt de verpleegduur in 2020 uit op 4,4 respectievelijk 4,8 (gecorrigeerd 3,6 en 4,0) en voor het scenario afname groei op 5,1( gecorrigeerd 4,3) Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de (administratieve) verpleegduur volgens de vijf (sub)scenario’s. Figuur 13
scenario's ontwikkeling verpleegduur 6,5 6,0 5,5 5,0 4,5 4,0 3,5 3,0 2,5 2007 sterke groei
6.3
2010 sterke groei b
2015 voortg groei
voortg groei b
2020 afname groei
Consequenties voor het benodigde aantal bedden Onderstaande grafiek toont de consequenties van de vijf (sub)scenario’s voor het benodigde aantal bedden. De uitgangspunten voor de bepaling hiervan (haalbare bezettingsgraad etc.) gaven we aan in paragraaf 2.4. In de scenario’s sterke groei en voortgaande groei neemt het aantal benodigde bedden per 1.000 inwoners voor dagen klinische opnamen toe van 2,1 in 2007 tot respectievelijk 2,3 en 2,2 bedden in 2020. In de vorige paragraaf gaven we aan dat de hierbij behorende gecorrigeerde verpleegduur van 2,6 en 3,1 mogelijk door de bodem heen schiet. In de varianten voor deze scenario’s waarin is geamendeerd op het punt van de verpleegduurontwikkeling neemt het totaal benodigde aantal bedden per 1.000 inwoners na 2015 sterk toe. In de (sub)scenario’s sterke groei b en voortgaande groei b neemt het benodigde aantal bedden toe van 2,1 in 2007 naar 2,8 respectievelijk 2,7 per 1.000 inwoners in 2020. In het (basis) scenario afname groei neemt het totaal benodigde aantal bedden per 1.000 inwoners toe naar 2,2 in 2020. Tabel 19 geeft de uitkomsten in kerncijfers voor de drie (sub)scenario’s.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
43 / 49
Figuur 14
scenarios ontwikkeling benodigd aantal bedden/ 1000 inwoners 2,9 2,8 2,7 2,6 2,5 2,4 2,3 2,2 2,1 2,0 1,9 2007
2010
2015
sterke groei
sterke groei b
voortgaande groei b
afname groei
2020 voortgaande groei
Met grote nieuwbouwplannen wordt afgekoerst op ruim 2 tot 2,5 bed per 1.000 inwoners. In de scenario’s sterke groei en voortgaande groei blijft het benodigde aantal bedden tot in de jaren tussen 2015 en ‘20 onder deze capaciteit, hierna kunnen capaciteitsknelpunten ontstaan. In het scenario dat uitgaat van een afname van de groei respectievelijk daling van de verpleegduur blijft de benodigde capaciteit wel onder de 2,5 ‰ . De verwachte verpleegduur voor 2020 op basis verandering leeftijdssamenstelling van de patiënten alleen is 6,6. Door substitutie naar dagopnamen komt deze verpleegduur hoger uit. Bij het scenario afname groei komt de gemiddelde de verpleegduur uit op 4,6 wat dus een reductie impliceert met 30 % of meer. Tabel 19
benodigde bedden per 1000 inwoners in 2007 en in 2020 volgens drie scenario's 2007
scenario sterke groei b
scenario voortg. groei b
scenario afname goei a
klinische opnamen dagopnamen totaal
1,9 0,2 2,1
2,0 0,8 2,8
2,0 0,7 2,7
1,7 0,5 2,2
verpleegduur (administratief)
6,2
4,4
4,8
4,6
a: verpl.duur trend tot 2020 b: verpl.d trend tot 2015 daarna op basis alleen leeftijd mix patiënten
Doordat, overeenkomstig de trends in het afgelopen jaren, de verpleegduur in het scenario sterke groei sneller daalt dan in het scenario voortgaande groei, is het benodigd aantal bedden voor klinische patiënten (nagenoeg) gelijk.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
44 / 49
Aandeel dagopnamen in (bed)capaciteit Door de toename van het aandeel dagopnamen in het totaal aantal opnamen en de verkorting van de verpleegduur verandert de verhouding tussen klinische opnamen en dagopnamen drastisch. Het percentage van de benodigde bedden dat bestemd is voor dagopnamen neemt fors toe en wordt substantieel. Onderstaande tabel laat dit zien. Tabel 20
bedden dagopnamen als % totaal benodigde bedden in 2007 en in 2020 volgens drie scenario's 2007 scenario sterke groei b scenario voortgaande groei b scenario afname groei
6.4
11 29 24 21
Consequenties voor de leeftijdverdeling van de patiënten (scenario voortgaande groei) De in paragraaf 4.2 beschouwde veranderingen in de opnamecoëfficiënten in de afgelopen jaren zetten zich voort in de scenario’s. We laten hier de gevolgen voor de leeftijdsopbouw van de patiënten in 2020 zien voor het scenario voortgaande groei. Figuren 15 tot en met 18 tonen een en ander grafisch. De tabellen 15 en 17 tonen de gemiddelde jaarlijkse procentuele verandering van het aantal (dag)opnamen en het aantal inwoners per leeftijdsgroep. Zo worden zowel de veranderingen in het aantal opnamen per inwoner (de opnamecoëfficiënten) als de veranderingen in het absoluut aantal (dag)opnamen zichtbaar. De tabellen 16 en 18 laten zien wat de gevolgen zijn voor de leeftijdssamenstelling van de patiënten in procenten van het totaal. Een en ander hebben we uitgewerkt voor het scenario voortgaande groei. Klinische opnamen Door de vergrijzing van de bevolking en in sterkere mate de toename van de opnamecoëfficiënten neemt het aandeel in de opnamen voor mensen ≥ 75 jaar toe: van 20% in 2007 naar 26% in 2020. Het effect van de vergrijzing van de bevolking op leeftijdssamenstelling van de patiënten wordt echter ten dele gecompenseerd door de relatief sterke stijging van het aantal opnamen voor jongere leeftijdsgroepen (< 35 jaar). Hoewel in 2020 ten opzichte van 2007 het aantal kinderen daalt, stijgt het aantal opnamen voor kinderen en voor de leeftijdsgroep 0 tot 5 jaar zelfs aanzienlijk. Het aandeel 0-15 jarigen in de opnamen blijft in het scenario voortgaande groei gelijk: ca. 11%. Dagopnamen Voor de dagopnamen zijn de verschillen in de toename van de opnamecoëffiënten over het geheel genomen kleiner dan voor de klinische opnamen. Wel stijgt het aantal opnamen per 1.000 inwoners voor volwassen sneller dan voor kinderen. Door de vergrijzing van de bevolking en de toename van de opnamecoëfficiënten voor de betreffende leeftijdsgroepen neemt het aandeel in de opnamen voor mensen
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
45 / 49
≥ 75 jaar toe: van 15% in 2007 naar 23% in 2020. Het aandeel van patiënten jonger dan 15 jaar daalt van 11 naar 5%. Figuur 15
gem. jaarl. verandering klin. opnamen 2007-2020 in%% 10 8 6 4 2 0 0
-2 -4
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ 85 1 tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep aantal opnamen scenario voortg groei
aantal inwoners
Figuur 16
klinische opnamen in %% totaal 12 10 8 6 4 2 0 0
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ 85 1 tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep 2007
2020 (scenario voortg.groei)
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
46 / 49
Figuur 17
gem. jaarl. verandering dagopnamen 2007 -2020 in%% 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2
0
-4
5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ 85 1 tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep aantal dagopnamen scenario voortg groei
aantal inwoners
Figuur 18
dagopnamen in %% totaal 14 12 10 8 6 4 2 0 0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ 85 tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep 2007
2020 (scenario voortg. groei)
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
6.5
47 / 49
Mogelijke toekomstige ontwikkeling van de soort verrichtingen bij dagopnamen We werken de mogelijke toekomstige ontwikkeling van de verrichtingen bij dagopnamen uit volgens scenario voortgaande groei. Onderstaande figuur laat de resultaten zien. Het aantal dagopnamen per 1.000 inwoners voor een chirurgische ingreep stijgt hard; de dagopnamen die samenhangen met een niet-chirurgische verrichting nemen veel sneller toe. Gevolg is dat het aandeel opnamen voor een nietchirurgische verrichting stijgt van 57% in 2006 naar 71% in 2020. Figuur 19
verrichtingen dagopnamen vlg scenario voortgaande groei
dagopnamen/ 1000 inw
250 200 150
chirugisch niet-chirurgisch
100 50 0 2001
2006
feitelijk 6.6
2010
2015
2020
scenario
Consequenties voor de organisatie van de dagopnamen Het aantal patiënten dat zorg met een dagopname krijgt stijgt fors. In de vorige paragraaf bleek dat ook de samenstelling van de vraag verandert. Hoe kan aan deze volumetoename het hoofd geboden worden? Nu zijn in de meeste ziekenhuizen de dagopnamen geconcentreerd in één of twee afdelingen. Alleen in de grote ziekenhuizen, voornamelijk de academische ziekenhuizen, is de capaciteit voor de dagopnamen gedifferentieerd en ruimtelijk gedecentraliseerd. Met de verwachte verdere toename van de dagopnamen in samenhang met de veranderende samenstelling hiervan, is het ook voor andere ziekenhuizen te overwegen om de stroom te splitsen in gelijksoortige processen en ruimtelijk te decentraliseren. Dit biedt mogelijkheden om de processen logistiek te optimaliseren. Voor de differentiatie zijn er in hoofdlijnen twee mogelijkheden: naar de (verpleeg) afdelingen voor de clusters van doelgroepen of specialismen; naar onderzoek- en behandelafdelingen en de polikliniek.
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
48 / 49
De keuze hangt samen met de keuze van het ziekenhuis voor de ziekenhuisbrede organisatie van de zorgprocessen (de logistieke hoofdstructuur): een organisatie op basis van doelgroepen of op basis van proceskenmerken 11.
11
College bouw zorginstellingen: Patiëntenstromen en zorglogistiek in het ziekenhuisgebouw, rapport nr. 606, 5 maart 2007
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236-rpt-czb
7
49 / 49
Verantwoording Naam en adres van de opdrachtgever:
Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport Directie Markt en Consument Postbus 20350 2500 EJ Den Haag
Namen en functies van de projectmedewerkers:
Aart van de Vijsel senior onderzoeker, College bouw zorginstellingen
Namen van instellingen waaraan een deel van het onderzoek is uitbesteed:
nvt
Datum waarop, of tijdsbestek waarin, het onderzoek heeft plaatsgehad:
2008- april 2009
Naam en paraaf tweede lezer:
Johan Nuiten
Ondertekening:
Goedgekeurd door:
Aart van de Vijsel projectleider
Just Eijkman hoofd R en D, Centrum Zorg en Bouw
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
Bijlagen
Bijlagen I (Dag)opnamen per 1.000 inwoners per 5-jaarsleeftijdsklasse in 2007 II Verpleegduur OECD landen 2001-2006 III Opnamen en verpleegduur voor 10 geselecteerde diagnosen in OECD landen
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
I
Bijlage I | 1 / 1
(Dag)opnamen per 1.000 inwoners per 5 jaarsleeftijdsklasse in 2007
klinische opnamen /1000 inw. 2007 700 600 500 400 300 200 100 0 0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 85 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep
dagopnamen/1000 inw. 2007 700 600 500 400 300 200 100 0 0
1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 ≥ tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot 85 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 leeftijdsgroep
Data: LMR
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
II
Bijlage II | 1 / 1
Verpleegduur OECD landen 2001-2006 De gemiddelde verpleegduur in 26 OECDlanden in 2001 en 2005/6 oplopend gesorteerd gesorteerd op 2005 2001 2005 2006 Denemarken 3,8 Denemarken 3,5 Mexico 4,0 Mexico 4,0 3,9 Finland 5,0 Zweden 4,6 4,6 Zweden 5,0 Finland 4,8 Frankrijk 5,7 Noorwegen 5,2 5,0 IJsland 5,7 Frankrijk 5,4 5,4 Noorwegen 5,8 IJsland 5,4 5,5 Verenigde Staten 5,8 Verenigde Staten 5,6 5,6 Australië 6,2 Oostenrijk 5,9 5,8 Oostenrijk 6,5 Australië 6,0 Ierland 6,5 Hongarije 6,3 6,1 Italië 6,9 Polen 6,5 6,1 Hongarije 7,0 Ierland 6,6 Spanje 7,0 Italië 6,7 Canada 7,3 Spanje 6,7 Portugal 7,3 6,8 6,6 Nederland 7,4 Portugal 7,1 Nederland Luxemburg 7,5 Canada 7,2 België 7,6 Luxemburg 7,3 7,4 Slowakije 8,2 Slowakije 7,3 7,2 Polen 8,4 België 7,7 Tsjechië 8,5 Groot Britt (NHS) 7,8 7,5 Groot Britt (NHS) 8,5 Tsechië 8,0 7,8 Zwitserland 9,2 Zwitserland 8,5 8,2 Duitsland 9,4 Duitsland 8,7 8,5 Japan 23,5 Japan 19,8 19,2 data: OECD health Data 2008 blank: data niet beschibaar
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
III
Opnamen en verpleegduur voor 10 geselecteerde diagnosen in OECD landen
legenda landencode au at be ca ch cz de dk es fi fr gr hu ie is it jp kr lu mx nl no nz pl pt sk se tr uk us
land Australië Oostenrijk België Canada Zwitserland Tsjechië Duitsland Denemarken Spanje Finland Frankrijk Griekenland Hongarije Ierland IJsland Italië Japan Korea Luxemburg Mexico Nederland Noorwegen Nieuw Zeeland Polen Portugal Slowakije Zweden Turkije Groot Brittanië Verenigde Staten
Bijlage III | 1 / 3
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
Bijlage III | 2 / 3
Opnamen per 100.000 inwoners voor 10 geslecteerde diagnosegroepen (ISHMT) in OECD landen in 2005. Oplopend gesorteerd baarmoeder (hals)kanker* land mx 24 ca 34 us 34 au 35 pt 43 ch 45 es 47 fr 51 nl 52 uk 52 be 54 ie 56 kr 62 is 69 fi 77 de 85 lu 90 jp 107 no 111 dk 112 se 112 cz 123 pl 131 at 132 hu 134 sk 148
hartinfarct land mx kr jp lu pt fr ch es ie nl sk be uk is ca at cz pl au hu us de dk fi se no
14 38 58 81 109 120 128 133 135 146 154 156 165 180 188 194 208 213 215 220 230 234 253 294 392 394
CVA
longontsteking
chronisch hartfalen land mx 19 kr 38 ch 99 pt 123 uk 131 ie 135 jp 137 is 142 dk 155 nl 156 ca 168 sk 168 au 191 no 197 be 201 es 205 cz 253 lu 278 fr 298 at 309 fi 309 pl 327 se 334 us 366 de 367 hu 507
land mx ca ie lu au nl is ch uk es fr us be pt kr no dk de pl jp se cz fi at sk hu
artrose heup
artrose knie
heupfractuur
land kr mx jp pt pl us ie uk au is dk sk hu nl se be fr no cz de fi lu ch at ca es
land mx jp pl pt ie kr sk nl no hu se dk is uk fr cz be au us ch de lu fi at ca es
land mx jp kr pl ie ca pt lu au nl us es uk fr ch be is cz de hu dk sk at no se fi
40 147 171 171 181 194 207 207 209 223 228 236 295 301 338 342 349 400 422 452 463 533 561 568 621 1311
land mx nl ca cz ch ie uk fr is lu kr es au sk de pt jp se be at pl us dk hu no fi
71 176 201 201 211 218 225 230 235 247 257 262 289 317 324 341 348 358 374 423 423 461 503 524 531 559
* per 100.000 vrouwen
COPD land mx jp kr pt fr ch nl is lu cz fi se sk ca no de es uk us be au pl dk at hu ie
34 60 83 98 111 115 127 144 163 172 201 201 205 209 212 216 238 240 243 265 268 295 314 340 414 248
Cholelithiasis ("galstenen") land kr 80 mx 91 ca 106 jp 110 us 110 ie 152 uk 152 nl 154 lu 155 no 178 pt 179 ch 179 dk 187 es 190 se 201 fr 206 fi 218 be 219 au 243 is 243 de 249 at 257 pl 264 sk 280 cz 318 hu 336
4 4 22 42 58 68 90 95 97 119 125 129 132 133 134 141 141 145 147 179 183 185 203 279 n/b n/b
data: OECD HEALTHDATA dec 2008. Eigen bewerking
11 37 39 40 51 59 70 100 100 103 114 116 118 123 124 148 150 170 171 196 222 245 272 332 n/b n/b
32 61 73 94 101 102 109 118 119 121 121 144 147 159 160 168 168 177 187 211 217 225 233 243 272 281
TNO-rapport | TNO-034-UT-2009-01236 rpt-czb
Bijlage III | 3 / 3
Gemiddelde verpleegduur voor 10 geselecteerde diagnosegroepen (ISHMT) in OECD landen in 2005. Oplopend gesorteerd baarmoeder (hals)kanker land is 3,6 us 4,2 dk 4,6 mx 4,8 se 5,6 ca 6,0 au 6,8 nl 6,8 no 7,1 at 7,2 uk 7,2 hu 7,3 lu 7,5 es 8,0 fr 8,1 pt 8,7 it 8,8 be 8,9 fi 8,9 ie 9,9 de 10,2 pl 10,3 ch 10,9 sk 11,0 cz 12,4 kr 12,7
hartinfarct
COPD
Cholelithiasis "galstenen" land is 3,0 au 3,1 mx 3,4 se 3,6 dk 3,7 ca 4,1 no 4,2 us 4,3 fi 4,4 nl 4,6 uk 5,0 lu 5,3 be 5,4 fr 5,7 ie 5,7 hu 5,8 pt 6,1 sk 6,2 pl 6,5 es 6,5 ch 6,7 it 6,8 at 7,0 cz 7,4 de 7,8 kr 9,5
land us mx dk se au no at hu fr it ca es is uk ie pt pl fi de nl cz lu sk be ch kr
4,8 5,5 6,1 6,4 7,6 8,1 8,4 8,9 9,0 9,0 9,2 9,2 9,8 9,8 10,0 10,1 10,5 10,6 10,7 11,2 12,0 12,2 12,5 13,1 13,2 14,1
land no dk se us au fr ca hu mx is lu cz pl nl sk it ch at be pt es kr uk de ie fi
5,0 5,3 5,3 5,5 6,2 6,6 6,9 7,1 7,2 7,3 7,3 7,7 7,7 8,0 8,1 8,2 8,3 8,4 8,7 9,0 9,0 9,7 9,9 10,0 10,5 12,6
chronisch hartfalen land us 5,1 mx 5,6 se 6,7 no 6,9 dk 7,2 au 8,3 pl 8,6 it 9,3 pt 9,3 sk 9,5 es 9,5 fr 10,0 ca 10,1 at 10,3 hu 10,7 is 11,0 nl 11,1 lu 11,7 cz 11,8 de 12,2 ie 12,3 ch 13,1 uk 14,0 be 14,1 kr 14,2 fi 14,3
land us mx hu it dk no pt au is fr sk se es nl pl de lu at ca ch cz be ie uk kr fi
artrose heup
artrose knie
heupfractuur
land us mx se dk au is nl uk fi no it pt fr ie be sk hu ch at lu de cz pl kr ca es
land us mx se au dk is fi no uk nl it pt fr ie lu sk hu at ch de be pl cz kr ca es
land us mx no dk se hu is au sk it ca fr es nl pt pl ch at de ie lu fi cz be uk kr
3,9 5,8 6,7 7,3 7,7 7,7 8,4 8,5 8,6 9,1 10,3 10,5 11,0 11,2 11,8 12,0 13,1 13,2 13,6 14,2 15,2 15,8 17,0 18,1 n/b n/b
data: OECD HEALTHDATA dec 2008. Eigen bewerking
CVA
longontsteking
5,8 7,9 8,1 9,7 9,9 10,3 10,4 10,9 11,1 11,5 11,5 11,8 12,0 12,6 12,8 13,2 13,3 14,4 14,6 17,4 17,6 18,1 22,0 26,2 32,5 39,3
3,8 4,4 6,6 6,9 7,4 7,4 7,6 7,6 7,6 8,3 9,3 9,9 10,4 10,6 10,8 11,0 11,6 11,9 12,1 12,3 12,4 12,4 13,2 21,1 n/b n/b
land us mx se au dk ca no is fr hu kr es lu at it sk de pt nl pl ie ch be cz uk fi
5,3 6,3 6,4 6,8 7,0 7,5 7,7 8,7 9,3 9,3 9,3 9,3 9,8 9,9 10,2 10,2 10,6 10,6 10,8 10,8 11,2 11,3 11,6 12,0 13,0 25,0
6,2 8,6 9,8 10,2 10,6 11,8 12,0 12,2 13,1 13,4 13,6 14,0 14,2 14,9 14,9 15,3 15,4 16,2 17,5 17,5 19,5 22,0 23,4 24,0 25,7 35,6