Praktijkwijzer van VNO-NCW/AWVN
VNO-NCW
Postbus 93002, 2509 aa Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Ledennummer 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) Internet http://www.vno-ncw.nl Werkgeversvereniging AWVN Postbus 568, 2003 rn Haarlem Telefoon 023 510 11 05 Fax 023 510 11 00 Internet http://www.awvn.nl
De nieuwe pensioenwet Wat werkgevers moeten weten
De nieuwe pensioenwet Wat werkgevers moeten weten
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
VNO-NCW
vno-ncw is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de gemeenschappelijke belangen van 175 brancheverenigingen met hun ruim 115.000 aangesloten ondernemingen. De vijf bij vno-ncw aangesloten regionale werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden. vno-ncw representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector. Werkgeversvereniging AWVN awvn behartigt de belangen van en adviseert werkgevers in de marktsector op sociaaleconomisch gebied. Namens 850 leden-ondernemingen en 65 bedrijfstakorganisaties is awvn betrokken bij de totstandkoming van 500 cao’s in de industrie, commerciële dienstverlening, handel en not-for-profitsector.
© vno-ncw, awvn Oktober 2006 ISBN-10: 90-5771-123-0 ISBN-13: 978-90-5771-123-7 Hoewel bij de samenstelling van deze brochure grote zorgvuldigheid is betracht, kunnen de samenstellers geen aansprakelijkheid aanvaarden voor schade, van welke aard ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op de informatie in deze brochure.
Inhoud 1. Inleiding 2. Werkingssfeer 3. De pensioenovereenkomst 4. De uitvoeringsovereenkomst 5. De pensioenuitvoerder 6. Medezeggenschap en Goed Pensioenfondsbestuur 7. Financieel Toetsingskader (ftk) 8. Informatieverplichtingen 9. Toezicht en toezichthouder(s) 10. Overgangsrecht 11. Praktische gevolgen voor de werkgever 12. Pensioenfonds of verzekeraar: Belangrijke verschillen voor de werkgever
5 7 13 23 27 33 39 43 49 51 53 55
Bijlage 1 Voorbeeld Startbrief Bijlage 2 Voorbeeld populaire versie van een pensioenregeling Bijlage 3 Overzicht van de door de Tweede Kamer aangenomen moties
57 58 73
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
1 Inleiding
De oude Pensioen- en Spaarfondsenwet wordt vervangen door een nieuwe Pensioenwet. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet gefaseerd wordt ingevoerd vanaf 1 januari 2007. Deze brochure biedt u een overzicht van de belangrijkste wijzigingen die de Pensioenwet met zich meebrengt. Daarbij zullen met name die onderwerpen de aandacht krijgen die de verantwoordelijkheid van de werkgever raken. De oude Pensioen- en Spaarfondsenwet (psw) is in 1952 in werking getreden. Sinds die tijd is de Nederlandse samenleving fors veranderd. De psw is herhaaldelijk gewijzigd om de wetgeving aan te laten sluiten op de veranderende samenleving. Zo bestaat er inmiddels recht op waardeoverdracht bij verandering van werkgever, er is recht op uitruil van partnerpensioen in ouderdompensioen en er zijn bepalingen in de psw opgenomen die gelijke behandeling voorschrijven. De Pensioen- en Spaarfondsenwet was door al deze wijzigingen minder overzichtelijk geworden. Een grondige herziening en modernisering werd daarom noodzakelijk geacht. Sommige onderwerpen zijn daarbij simpelweg overgeheveld van de psw naar de nieuwe Pensioenwet (pw). Zo blijven sociale partners verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenregeling. Andere onderwerpen komen niet meer terug in de pw, zoals de directeurgrootaandeelhouder (dga). Sommige zaken zijn nieuw ten opzichte van de oude Pensioen- en Spaarfondsenwet. De nieuwe Pensioenwet schrijft voor dat een pensioenregeling geen toetredingsleeftijd mag kennen die hoger is dan 21 jaar. In samenhang hiermee krijgen pensioenuitvoerders het recht om twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken die een bepaalde grens niet overschrijden, af te kopen. Verder worden de voorlichtingseisen ten aanzien van gewezen deelnemers, vrijwillige pensioenregelingen en het toeslagbeleid, aangescherpt. Het Financieel Toetsingskader, waarin de financiële normen staan waaraan een pensioenfonds zich dient te houden, is opgenomen in de Pensioenwet. Ook zijn de afspraken die sociale partners en het Coµrdinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (cso) hebben gemaakt ten aanzien van medezeggenschap verankerd in de Pensioenwet. Bovendien is de verplichting tot naleving van principes voor goed pensioenfondsbestuur (‘pension fund governance’) in de Pensioenwet opgenomen. De Pensioenwet is op 26 november j.l. met algemene stemmen door de Tweede Kamer aangenomen. Mede op grond hiervan mag worden verwacht dat de Eerste Kamer de Wet tijdig
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
voor 1 januari 2007 zal afhandelen, zodat de Pensioenwet vanaf 1 januari 2007 gefaseerd kan worden ingevoerd, te beginnen met de bepalingen die betrekking hebben op het Financieel Toetsingskader (ftk), de medezeggenschap van gepensioneerden en Pension Fund Governance. De inwerkingtreding van de Pensioenwet is overigens nader geregeld in een afzonderlijke Invoeringwet, die thans bij de Tweede Kamer in behandeling is. Er wordt vanuit gegaan dat ook die wet ruim voor 1 januari 2007 in het Staatsblad zal worden gepubliceerd.
2 Werkingssfeer 2.1 Definitie van pensioen Het begrip pensioen wordt in de Pensioenwet gedefinieerd als de opsomming van pensioensoorten: ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen (partner- en wezenpensioen) en arbeidsongeschiktheidspensioen. De elementen die essentieel zijn om te kunnen spreken van pensioen in de zin van de Pensioenwet zijn:
• de koppeling aan de arbeidsrelatie • het geldelijk vastgesteld zijn van de uitkering • een uitkering ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid die persoonsgebonden is. Als één van de drie genoemde elementen ontbreekt, is er geen sprake van pensioen in de zin van de Pensioenwet. Hierna worden de drie elementen nader uitgewerkt. Koppeling aan de arbeidsrelatie Met pensioen in de zin van de Pensioenwet wordt gedoeld op de arbeidsvoorwaarde pensioen, zoals werkgever en werknemer die overeenkomen in het kader van de arbeidsovereenkomst. Een uitkering op grond van de aow en een lijfrenteverzekering zijn bijvoorbeeld geen pensioen in de zin van de Pensioenwet. Deze vormen van oudedagsvoorziening zijn niet afhankelijk van een werkgever-werknemer-relatie. Iedereen die rechtmatig in Nederland woont, is in beginsel verzekerd voor de aow. Een lijfrente is een individueel verzekeringsproduct, waarmee een persoon kan besluiten een oudedagsvoorziening op te bouwen, ongeacht of hij werknemer is of niet. Als het in deze brochure over pensioen gaat, dan hebben we het over de pensioenregeling zoals die is overeengekomen tussen werkgever en werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst. Geldelijk vastgestelde uitkering Er is alleen sprake van pensioen in de zin van de Pensioenwet indien het een uitkering in geld betreft ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Overeenkomsten die leiden tot een uitkering in beleggingseenheden of daarop zijn gebaseerd vallen niet onder de Pensioenwet. Deze overeenkomsten kennen een zo grote onzekerheid wat betreft de
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
hoogte van de uitkering op de pensioendatum, dat ze niet worden beschouwd als pensioenovereenkomst. Let op, hiermee bedoelen we niet de beschikbare premieregeling waarbij een bepaalde premie wordt toegezegd die wordt belegd, al dan niet met keuzemogelijkheden ten aanzien van de belegging. In dat geval wordt op de pensioendatum een uitkering in euro’s aangekocht. De beschikbare premieregeling valt wel onder de Pensioenwet. P.M.: het begrip “pensioenovereenkomst” wordt nader uitgewerkt in hoofdstuk 2. Ook indien de werkgever met zijn werknemer een oudedagsvoorziening in natura overeenkomt, bijvoorbeeld een woning, is er geen sprake van pensioen in de zin van de Pensioenwet. Dit is in lijn met de uitvoeringspraktijk van de oude Pensioen- en Spaarfondsenwet. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen moet levenslang zijn. Het ouderdomspensioen moet derhalve voortduren totdat de gepensioneerde overlijdt. Er mag dus geen tijdelijk pensioen of een eenmalig pensioen worden overeengekomen. Een tijdelijk ouderdomspensioen is alleen toegestaan voor zover het gevolgd wordt door een uitkering op grond van de aow of een levenslang ouderdomspensioen. Een zogenaamde hoog-laag constructie waarbij de pensioenuitkering in de eerste jaren hoger is dan in latere jaren is wel mogelijk. De vaststelling van de uitkering dient in euro’s plaats te vinden. VUT-regelingen en Levensloopregelingen
vut-regelingen vallen niet onder de Pensioenwet indien zij de volgende drie kenmerken hebben: • de uitkering eindigt uiterlijk bij het bereiken van de ingangsdatum van de aow-uitkering of bij het bereiken van de pensioenleeftijd voor het levenslange ouderdomspen sioen • het gaat om een regeling die maximaal 5 jaar geldig is • er bestaat alleen aanspraak op een uitkering voor degenen die tijdens de looptijd van de regeling een bepaalde leeftijd hebben bereikt Indien vut-regelingen niet voldoen aan bovengenoemde omschrijving, dan worden deze beschouwd als pensioen in de zin van de Pensioenwet. Ook de psw was op vut-regelingen niet van toepassing, alleen was het hierin niet expliciet bepaald. Bovenstaande geldt alleen voor nieuwe vut-regelingen die, ondanks de fiscale ontmoediging, na de invoering van de Pensioenwet worden ingevoerd. Op de datum van invoering van de Pensioenwet reeds bestaande vut-regelingen hoeven niet te worden gewijzigd indien zij niet voldoen aan bovenstaande vut-definitie. Deze regelingen worden gelijkgesteld met vut-regelingen op grond van de Pensioenwet.
Een uitkering in het kader van de levensloopregeling is ook geen pensioen, ook niet als de werknemer ervoor kiest het tegoed direct voorafgaand aan pensionering op te nemen. Belangrijkste reden hiervoor is dat het sparen in de levensloopregeling een individueel wettelijk recht is van de werknemer (geen solidariteit) en geen arbeidsvoorwaarde die tot stand komt tussen werkgever en werknemer.
Toetredingsleeftijd uiterlijk op 21 jaar In de psw was de leeftijd waarop werknemers met het verwerven van pensioenaanspraken begonnen vrij. Deze leeftijd werd nader door sociale partners ingevuld in de pensioenregeling. In de Pensioenwet is bepaald dat uiterlijk vanaf 21 jaar begonnen wordt met verwerving van pensioenaanspraken. Eerder mag altijd, maar later is niet meer toegestaan. De wetgever heeft een overgangstermijn gegeven van één jaar. Per 1 januari 2008 moeten alle pensioenregelingen zijn aangepast in die zin dat de toetredingsleeftijd niet later mag liggen dan de 21-jarige leeftijd. Er is uitdrukkelijk bepaald dat deze bepaling geen terugwerkende kracht heeft. Dit betekent dat een werknemer die op 1 januari 2008 24 jaar is, niet alsnog met terugwerkende kracht drie opbouwjaren krijgt. Met een toetredingsleeftijd van 21 jaar sluit de Nederlandse wetgeving aan bij de leeftijd die wordt gehanteerd in de ontwerprichtlijn van de Europese Unie inzake grensoverschrijdende waardeoverdracht (“portability”).
Nabestaandenpensioen Onder het begrip nabestaandenpensioen wordt zowel het pensioen voor de achtergebleven partner verstaan (het partnerpensioen) als het pensioen voor het achtergebleven kind van de deelnemer (het wezenpensioen). In de Pensioenwet worden nadere eisen gesteld aan het partnerpensioen. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen voor een partner (niet zijnde echtgenoot of geregistreerde partner) dan moet dit nabestaandenpensioen wat betreft rechten en plichten hetzelfde zijn als het nabestaandenpensioen voor een gehuwde of geregistreerde partner. Een pensioenovereenkomst hoeft niet te voorzien in een nabestaandenpensioen voor een partner, ook niet indien er wel een nabestaandenpensioen is voor gehuwden en geregistreerde partners. Gehuwden en geregistreerde partners zijn volgens de wet gelijk gesteld. Dit betekent dat zij dezelfde rechten en plichten hebben. Samenwonenden (ook samenwonenden met een notarieel samenlevingscontract) mogen dus worden uitgesloten voor de toezegging van het nabestaandenpensioen. Echter als de toezegging wordt gedaan, moet deze identiek zijn aan de toezegging van nabestaandenpensioen voor een gehuwde of geregistreerd partner. Indien er een nabestaandenpensioen op risicobasis is, dan behoudt de deelnemer, die na de beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, gedurende de periode dat hij de uitkering ontvangt, aanspraak op partnerpensioen ten
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
behoeve van zijn partner. Tijdens periodes van onbetaald verlof, tot een maximum van 18 maanden, wordt de dekking van het nabestaandenpensioen voortgezet. Deze op zich nogal onduidelijke bepaling is door de Tweede Kamer bij amendement aan artikel 50 van de Pen sioenwet toegevoegd. Aan het ministerie is gevraagd dit punt te verduidelijken. Aan de wet is door de Tweede Kamer voorts bij amendement een nieuw artikel 50a toegevoegd, waarin is bepaald, dat de dekking voor nabestaandenpensioen gedurende ten hoogste 18 maanden doorloopt tijdens perioden van onbetaald verlof. In die situaties loopt ook het dienstverband veelal gewoon door. Recht op uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen De psw kende reeds het recht op uitruil van partnerpensioen in een hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen. De Pensioenwet introduceert daarnaast een recht op uitruil van (een deel van het) ouderdomspensioen in partnerpensioen. Deze bepaling schept de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in partnerpensioen, zodat de partner verzekerd is van een partnerpensioen in het geval de deelnemer komt te overlijden. Dit uitruilrecht is vooral van belang voor deelnemers in pensioenregelingen zonder partnerpensioen of een klein partnerpensioen dan wel pensioenregelingen met een partnerpensioen op risicobasis, dat slechts loopt tot de pensioendatum. Er is minimaal één moment, veelal het moment waarop het ouderdomspensioen ingaat, waarop de deelnemer de keuze kan maken om een deel van zijn ouderdomspensioen uit te ruilen in partnerpen sioen. Indien de (gewezen) deelnemer niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de uitruilmogelijkheid geboden op het moment waarop het ouderdomspensioen ingaat, gaat de pensioenuitvoerder over tot uitruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen indien: De pensioenovereenkomst niet voorziet in een nabestaandenpensioen vanaf de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat en De (gewezen) deelnemer gehuwd is of een geregistreerde partner heeft Gaarne extra aandacht voor dit punt dat door de Tweede Kamer bij amendement aan artikel 55 van de wet is toegevoegd. Het simpele feit dat de deelnemer niet binnen de termijn reageert dwingt de uitvoerder om – indien aan de voorwaarden is voldaan – tot verplichte uitruil over te gaan, ook als de deelnemer dat eigenlijk liever niet wil. Van belang is nog om te vermelden dat voor de uitruil van Nabestaandenpensioen in Ouderdomspensioen de schriftelijke instemming van de partner is vereist. Dit is niet het geval bij uitruil van Ouderdomspensioen in Nabestaandenpensioen, tenzij de Wet Verevening pensioenrechten bij scheiding op dit punt beperkende regels stelt.
• •
Arbeidsongeschiktheidspensioen Er is eerst sprake van een arbeidsongeschiktheidspensioen indien het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen ontstaat na afloop van: 10
a. de wettelijk verplichte loondoorbetaling bij ziekte (104 weken) b. de Ziektewetuitkering voor vrouwen in geval van bevallingsverlof en uitzendkrachten. Bij pensioen gaat het namelijk altijd om uitkeringen met een meer structureel karakter. Een arbeidsongeschiktheidspensioen dekt in bepaalde mate de risico’s van arbeidsongeschiktheid door te voorzien in een uitkering. Daarnaast bestaat de mogelijkheid van het (gedeeltelijk) premievrij voortzetten van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. In de startbrief (zie hoofdstuk 3.5) moet worden aangegeven wat de gevolgen zijn voor pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Daarbij wordt vermeld of een deelnemer zich moet melden bij een pensioenuitvoerder. Als de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid niet collectief is geregeld, kan de deelnemer op grond van die informatie besluiten dit risico voor eigen rekening zelf te verzekeren bij een particuliere verzekeraar. Toeslag is pensioen Elke afspraak in de pensioenovereenkomst over een toeslag, al dan niet voorwaardelijk overeengekomen, valt onder het begrip pensioen. Voorwaardelijke toeslagverlening leidt op het moment van daadwerkelijke toekenning tot een geldelijk, vastgestelde uitkering en voldoet hiermee aan de definitie van ouderdomspensioen. Vanaf dat moment wordt de toeslag onderdeel van de pensioenaanspraak en krijgt het derhalve een onvoorwaardelijk karakter. Bij een onvoorwaardelijke toeslag, is de toeslag op het moment van opbouwen al onderdeel van de pensioenaanspraak. Het gevolg van het feit dat toeslagen pensioen zijn in de zin van de Pensioenwet is, dat de financiering van de toeslagen buiten de onderneming, bij een pensioenuitvoerder, moet zijn ondergebracht. Hieruit vloeit voort dat toeslagfondsen die niet zijn ondergebracht bij een pensioenuitvoerder, niet langer zijn toegestaan.
2.2 Op wie is de wet van toepassing? Personele reikwijdte De pensioenwet is van toepassing op werkgevers en werknemers. Werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de bedrijfstak kunnen afspreken dat naast werknemers ook andere personen onder de werkingssfeer vallen. Hierbij kan het onder andere gaan om zelfstandigen. Deze personen vallen vervolgens ook onder de Pensioenwet. De directeur-grootaandeelhouder (dga) In tegenstelling tot de psw valt de directeur-grootaandeelhouder niet onder de reikwijdte van de Pensioenwet. Evenals onder de oude psw wordt onder een dga verstaan: Persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen
•
11
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
• Indirect persoonlijk houder van aandelen welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap van de werkgever vertegenwoordigen
• H ouder van certificaten van aandelen, uitgegeven door tussenkomst van een administra-
tiekantoor waarvan hij voor ten minste een tiende deel in het bestuur vertegenwoordigd is, welke ten minste een tiende deel van het geplaatste kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen
De belangrijkste reden voor de wetgever om de dga niet onder de Pensioenwet te brengen, is dat een dga de feitelijke macht heeft in de onderneming en als eigenaar beschouwd kan worden. De dga heeft de bescherming van de Pensioenwet niet nodig. De Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding blijft wel van toepassing op de dga. De bestaande mogelijkheden voor fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw voor een dga als zodanig blijven wel gehandhaafd. Er geldt een overgangsbepaling voor dga’s die reeds bij invoering van de Pensioenwet dga zijn en hun pensioenaanspraken hebben ondergebracht of alsnog willen onderbrengen bij een pensioenuitvoerder. Bestaande dga’s krijgen een jaar de tijd om een keuze te maken of zij hun pensioen ofwel laten meelopen in de pensioenregeling van hun werkgever, ofwel in eigen beheer houden, dan wel zelf een pensioen regelen bij een bank of verzekeraar. Daarna is er geen mogelijkheid meer om te switchen van deelnemen in de pensioenregeling van de werkgever, naar eigen beheer of zelf onderbrengen en andersom. ZZP’ers:
Voor zzp’ers (Zelfstandigen Zonder Personeel) zijn de mogelijkheden voor pensioenopbouw in de Pensioenwet daarentegen verruimd. Bij amendering heeft de Tweede Kamer aan artikel 49 toegevoegd, dat een gewezen deelnemer die aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking winst uit onderneming gaat genieten als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001, nog 10 jaar de pensioenopbouw in de oude regeling op vrijwillige basis kan voortzetten.
Territoriale reikwijdte Het Europees Verdrag over verbintenissen uit overeenkomst (het evo) bepaalt dat een werknemer die in Nederland werkt, ongeacht nationaliteit van de werknemer, ongeacht in welk land hij woont en ongeacht de vestigingsplaats van de werkgever, onder de beschermende werking van de Pensioenwet valt. Met andere woorden: het werklandbeginsel is van toepassing. Ook als een werknemer die gewoonlijk in Nederland werkt, tijdelijk in het buitenland werkt, blijft de Pensioenwet op hem van toepassing. Het begrip tijdelijk is (nog) niet in het evo uitgewerkt. In Nederland (ook in fiscale regelgeving) wordt er vanuit gegaan dat het gaat om een periode van 5 jaar.
12
3 De Pensioenovereenkomst
Er bestaat geen pensioenplicht in Nederland. In beginsel zijn werkgever en werknemer vrij om al dan niet afspraken te maken over pensioen. Als er een afspraak tot stand komt dan is er volgens de Pensioenwet sprake van een pensioenovereenkomst.
3.1 Pensioenovereenkomst in plaats van pensioentoezegging De Pensioenwet introduceert een nieuw begrip: de pensioenovereenkomst. Het begrip ‘pensioenovereenkomst’ vervangt het in de psw gehanteerde begrip ‘pensioentoezegging’. De wetgever heeft geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de psw beoogd met de introductie van het begrip pensioenovereenkomst in plaats van pensioentoezegging. De term pensioenovereenkomst verdient volgens de wetgever de voorkeur omdat deze beter uitdrukt dat pensioen een arbeidsvoorwaarde is die werkgever en werknemer samen overeenkomen. Voor de totstandkoming van de pensioenovereenkomst is aanvaarding van de kant van de werknemer vereist. Hier is geen verschil met het begrip pensioentoezegging. De pensioenovereenkomst is vormvrij en kan mondeling of schriftelijk tot stand komen. De aanvaarding kan blijken uit een of meer gedragingen, bijvoorbeeld uit het feit dat de werknemer accepteert dat op zijn loon pensioenpremies worden ingehouden. Om misverstanden te voorkomen, raden wij werkgevers aan om de aanvaarding van het aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst door werknemers schriftelijk te laten geschieden. In de meeste gevallen gebeurt dit al door een verwijzing in de arbeidsovereenkomst naar de van toepassing zijnde pensioenregeling. Dit is in beginsel voldoende om een pensioenovereenkomst tot stand te brengen. De werkgever moet zich daarnaast houden aan de voorschriften omtrent informatie over de pensioenregeling die aan de werknemer moet worden verstrekt (zie hoofdstuk 8). Beperking handelingsvrijheid werkgever Ondanks dat we in Nederland geen pensioenplicht kennen, is een werkgever niet altijd vrij in zijn handelen bij het sluiten van een pensioenovereenkomst. Hij kan op verschillende manieren gebonden zijn, waarbij de volgende situaties zich kunnen voordoen:
• Voor het introduceren, wijzigen of beëindigen van de pensioenregeling kan instemming van de Ondernemingsraad vereist zijn
• Het is mogelijk dat onderhandelen met de vakbonden over de pensioenregeling noodzakelijk is 13
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
•D e werkgever, partij bij de cao, moet de pensioenregeling zoals overeengekomen met de bonden aanbieden aan alle werknemers
•D e werkgever is lid van een werkgeversvereniging, die met vakbonden een bedrijfstakpensioenregeling is overeengekomen. In dat geval moet de werkgever deze bedrijfstakpensioenregeling aanbieden aan alle werknemers • V oor de werkgever geldt een verplicht gestelde bedrijfstakpensioenregeling. Werkgevers en werknemers in de betreffende bedrijfstak zijn verplicht aan deze pensioenregeling deel te nemen •W erkgever moet de pensioenregeling aanbieden conform afspraken met de verzekeraar
ARBEIDSVOORWAARDE PENSIOEN psw
pw
• P ensioentoezegging: aanbod en aanvaarding
• Pensioenovereenkomst: aanbod en aanvaar-
• Aanvaarding werknemer van aanbod
• Aanvaarding werknemer van aanbod vereist
• Geen vormvoorschriften;
• Geen vormvoorschriften;
ding (geen inhoudelijke wijziging t.o.v. psw)
vereist
advies: schriftelijk vastleggen
advies: schriftelijk vastleggen
3.2 Aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst Vóór de inwerkingtreding van de Pensioenwet was de werkgever verplicht om binnen een maand na indiensttreding aan de werknemer mee te delen of hij ging deelnemen aan een pensioenregeling. Als er geen pensioenregeling was, dan hoefde de werkgever niets te doen. Dit voorschrift is in de pw aangescherpt in die zin, dat de werkgever binnen een maand na indiensttreding schriftelijk moet aangeven of aan de werknemer een aanbod tot het sluiten van een pensioenovereenkomst wordt gedaan of niet. Dus ook als er geen pensioenregeling is, moet de werkgever de werknemer hierover informeren. Ook moet de werkgever aangeven wie de pensioenuitvoerder is. Als de werknemer nog niet kan deelnemen aan de pensioenregeling (bijvoorbeeld omdat hij jonger is dan 21 jaar of omdat er een wachttijd is) dan moet de werkgever aangeven wat de voorwaarden zijn om te zijner tijd wel aan de regeling te kunnen deelnemen. De maximale wacht- en drempeltijd voor het ouderdomspensioen is verlaagd tot 2 maanden. Voor nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen mag geen wacht- of drempelperiode worden gehanteerd. Indien de werkgever zich niet houdt aan genoemde voorschriften dan wordt de werknemer geacht te behoren tot de groep werknemers binnen de onderneming die al een pensioenregeling heeft. Met andere woorden dan heeft de werknemer automatisch het recht om deel te nemen aan de pensioenregeling. Er moet dan uiteraard wel reeds een pensioenregeling binnen de onderneming bestaan. 14
3.3 Pensioensysteem moet expliciet benoemd worden Op grond van de Pensioenwet moeten werkgever en werknemersvertegenwoordigers expliciet overeenkomen wat het karakter is van de pensioenregeling. Is er bijvoorbeeld sprake van een eindloon- of middelloonregeling (defined benefit regelingen of db-regelingen) of van een beschikbare premieregeling (defined contribution regelingen of dc-regelingen). In de praktijk zijn er mengvormen ontstaan waardoor het voor de werknemer niet altijd duidelijk is welke risico’s er voor hem aan de pensioenregeling vastzitten. De wetgever vindt het noodzakelijk, dat daarover duidelijkheid wordt verschaft. Daarom dient in de pensioenovereenkomst te worden aangegeven wat het karakter is van de pensioenregeling. De traditionele tweedeling tussen defined benefit regelingen (db) en defined contribution regelingen (dc) wordt in de pw vervangen door een driedeling:
de Uitkeringsovereenkomst: deze geeft aanspraak op een periodieke uitkering (db-regeling; bijvoorbeeld een middelloon- of eindloonregeling) de Kapitaalovereenkomst: deze geeft aanspraak op een verzekerd kapitaal dat op de pensioendatum wordt omgezet in een periodieke uitkering (een zogenaamde streefregeling) de Premieovereenkomst: deze geeft aanspraak op een premie (dc-regeling) Er bestaan drie soorten premieovereenkomsten: - ‘zuivere premieregeling’: de premie wordt belegd in beleggingsfondsen - premieregeling waarbij de premie onmiddellijk omgezet wordt in een aanspraak op kapitaal - premieregeling waarbij de premie meteen na het beschikbaar stellen, omgezet wordt in een aanspraak op een uitkering
PENSIOENSYSTEMEN PSW
PW
• Defined benefit (eindloon / middelloon-
• Uitkeringsovereenkomst
regeling)
• Defined contribution (beschikbare pre-
• Premieovereenkomst
mieregeling)
• Streefregeling (bijvoorbeeld beoogd
• Kapitaalovereenkomst
eindloon)
15
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Binnen een jaar na invoering van de Pensioenwet zal de pensioenovereenkomst moeten worden gekarakteriseerd als één van de bovengenoemde systemen. De karakterbepaling geldt dan alleen voor de in de toekomst op te bouwen rechten en niet voor aanspraken die reeds zijn opgebouwd.
3.4 Collectief beschikbare premieregelingen (Collectief Defined Contributionregelingen – cdc) De laatste jaren zien we een nieuwe variant ontstaan die een brug slaat tussen db-regelingen en dc-regelingen en die wordt aangeduid met de term Collectief Defined Contributionregeling = cdc-regeling. De interesse van de werkgever voor deze cdc-regelingen ligt met name in de kostenbeheersing van de pensioenregeling en het voorkomen van negatieve gevolgen voor de pensioenwaardering op de ondernemingsbalans. Dit laatste is een direct gevolg van de invoering van ias 19 of rj 271 per 1 januari 2005 in het kader van nieuwe internationale verslagleggingsregels – ifrs. Deze nieuwe verslagleggingsregels dwingen ondernemingen om de pensioenverplichtingen te waarderen tegen de geldende marktrente. Bij de meer traditionele db-regelingen moeten hierbij ook toekomstige ontwikkelingen zoals salarisstijgingen en indexatiebeleid worden meegenomen. Als er een tekort is tussen de pensioenverplichtingen en het daar tegenover staande pensioenvermogen, dan moet er op de ondernemingsbalans een voorziening worden getroffen. Een db-regeling kan door deze wijze van verslaglegging voor behoorlijke fluctuaties op de ondernemingsbalans zorgen. Een dergelijke ontwikkeling is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt voor veel ondernemingen onwenselijk. In een cdc-regeling behoudt de werknemer zijn toegezegde aansprakenregeling (als ware het een db-regeling), maar tegelijk spreekt de werkgever in de pensioenovereenkomst van tevoren af welke prijs (premie) daarvoor betaald gaat worden en voor hoelang. De premie wordt dusdanig vastgesteld dat deze voldoende moet zijn om de toezegging van de uitkeringen en de indexatie te kunnen betalen (de zogenaamde kostprijsdekkende premie). Echter, mocht op enig moment blijken dat deze premie niet voldoende is, dan kan het pensioenfonds c.q. de pensioenuitvoerder niet de onderneming c.q. de werkgever aanspreken om het tekort aan te vullen. In dit geval zullen alle actieve en gepensioneerde deelnemers gezamenlijk (collectief) het tekort dragen door een verlaging van bijvoorbeeld de indexatie of de pensioentoezegging. In het uiterste geval kan ook gekort worden op de reeds opgebouwde rechten (het z.g. “afstempelen”). Een belangrijk verschil tussen de tot voor kort gangbare db-regelingen en de nieuwe cdcregelingen is derhalve dat de pensioenrisico’s (met name het inflatie-, het rente-, het beleggings- en het lang-leven-risico) verschuiven naar het collectief van alle actieve en gepensioneerde deelnemers. In de praktijk zien we vaak dat de deelnemers in gezamenlijkheid alleen dan bereid zijn deze risico’s over te nemen als de werkgever daarvoor een opslag op de kostendekkende premie betaalt. Of een dergelijke opslag wordt betaald en zo ja wat daarvan de hoogte is, is afhankelijk van de onderhandelingen daarover tussen de werkgever en de werknemers.
16
De cdc-regeling is een mengvorm van een db-regeling en een dc-regeling, hetgeen wil zeggen dat er enerzijds aan de werknemer een pensioenuitkering wordt toegezegd (het db-component), terwijl er anderzijds voor de werkgever een vaste premie geldt voor een aantal jaren. Een cdc-regeling mag alleen als uitkeringsovereenkomst worden gekwalificeerd, indien deze overeenkomst met een voldoende mate van zekerheid nagekomen kan worden. Omdat bij cdc-regelingen de bijdrage van de onderneming zich beperkt tot betaling van de afgesproken pensioenpremie en de onderneming in een cdc-systeem niet kan worden aangesproken op het aanvullen van eventuele tekorten, is het verslagleggingregime zoals dat geldt voor db-regelingen niet van toepassing in geval van een cdc-regeling. De verplichting van de werkgever gaat bij een cdc-regeling immers niet verder dan het betalen van de vooraf afgesproken premie. Derhalve mag de jaarverslaglegging van de ondernemingen met betrekking tot pensioenverplichtingen worden ingericht volgens de regels van dc-accounting. Voorwaarde hiervoor is uiteraard wel, dat in de overeenkomst tussen de onderneming en het pensioenfonds c.q. de uitvoerder duidelijk is vastgelegd dat: a. de verplichtingen van de werkgever zijn beperkt en gemaximeerd en gedurende welke periode; b. dat er bij een tekort derhalve geen enkele verplichting is tot bijstorting of nabetaling; c. dat er evenmin enig recht bestaat op terugstorting of premiekorting; d. dat er over een en ander heel helder met de deelnemers is gecommuniceerd. Pensioenwet dwingt tot duidelijkheid over het karakter van de regeling Ingevolge de Pensioenwet dient in de pensioenovereenkomst duidelijk te zijn omschreven wat het karakter is van de pensioenregeling die wordt toegezegd. Is het: a. een uitkeringsovereenkomst b. een kapitaalovereenkomst c. een premieovereenkomst De Pensioenwet dwingt sociale partners zich te bekennen tot één van deze drie pensioen systemen. Sociale partners hebben de volledige vrijheid om de inhoud van de pensioenregeling te bepalen. De toezichthouder (dnb) zal beoordelen of het karakter dat aan de pensioenovereenkomst is gegeven in overeenstemming is met de inhoud en financiering daarvan.
3.5 De startbrief De werknemer heeft ingevolge de Pensioenwet binnen drie maanden nadat hij is gaan deelnemen in de pensioenregeling recht op een startbrief. De startbrief moet alle voor de werknemer relevante informatie over zijn pensioenregeling bevatten. Dit houdt in dat de werknemer in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet worden geïnformeerd over de inhoud van de pensioenregeling, zijn rechten en plichten en over de risico’s die voor zijn rekening komen. De startbrief is een gedeelde verantwoordelijkheid van werkgever en pensioenuitvoerder, maar uiteindelijk is de werkgever voor de verzending daarvan eindverantwoordelijk. In beginsel moet de pensioenuitvoerder de startbrief aan de werknemer verstrekken. De werk17
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
gever moet er op toezien dat de pensioenuitvoerder dit ook daadwerkelijk doet. Gelet op de gedeelde verantwoordelijkheid kan de werkgever er op aangesproken worden indien de werknemer de startbrief niet binnen de gestelde termijn ontvangt. De werkgever dient er in dat geval voor te zorgen dat de startbrief alsnog wordt verstuurd. De verplichting om een startbrief te sturen zal een jaar na inwerkingtreding van de Pensioenwet ingaan. In de startbrief moet in ieder geval de volgende informatie worden opgenomen: • De inhoud van de pensioenregeling - De ingangsdatum van de pensioenovereenkomst -D e pensioenvormen (ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen) - Het karakter van de pensioenovereenkomst: uitkeringsovereenkomst, kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst (zie hoofdstuk 3.3) - De wijze waarop de pensioenaanspraken worden vastgesteld - De ingangsdatum van het pensioen en de duur van de uitkering - De gevolgen van beëindiging van de deelneming voor de hoogte van de pensioenaanspraken, waarbij wordt aangegeven welke pensioenaanspraken op risicobasis zijn - Een eventueel betalingsvoorbehoud van de werkgever - De keuzemogelijkheden die er zijn ten aanzien van uitruilmogelijkheden (bijvoorbeeld: uitruil van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen) - De informatieverplichtingen van de werknemer jegens de werkgever en de pensioenuitvoerder: bijvoorbeeld de verplichting van de werknemer om aan te geven dat hij getrouwd is of een kind heeft gekregen - De eventuele mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling na beëindiging van de deelname - Informatie over het wettelijk recht op waardeoverdracht -D e informatie die op verzoek van de deelnemer wordt verstrekt zoals de jaarrekening, het jaarverslag van de pensioenuitvoerder en de uitvoeringsovereenkomst (zie hoofdstuk 8) - De bij de pensioenuitvoerder geldende klachtenregeling • Het toeslagbeleid -H et ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij toeslagverlening; ook als er geen toeslagbeleid is, dient dit te worden gemeld - De wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening - De verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening - De toeslagverlening over de afgelopen drie jaar waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is • Het recht van de werknemer om het pensioenreglement bij de pensioenuitvoerder op te vragen •H et eventuele bestaan van een vrijwillige pensioenregeling (bijvoorbeeld een bijspaarmodule waarmee een werknemer extra pensioen kan opbouwen) en het karakter van deze vrijwillige pensioenregeling
18
• Informatie over het functioneren en de financiële positie van de pensioenuitvoerder. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het al dan niet actueel zijn van een korte- of langetermijnherstelplan. De werknemer heeft deze informatie nodig indien hij waardeoverdracht overweegt • De mogelijkheid tot een verzoek voor een berekening van de effecten van uitruil op de pen sioenaanspraken
Aangezien de startbrief in heldere en begrijpelijke bewoordingen moet zijn geformuleerd, kan de pensioenuitvoerder niet volstaan met toezending van het pensioenreglement. Alle genoemde informatie behoeft niet in de startbrief zelf te worden opgenomen. Een goede oplossing kan zijn om aan de startbrief als bijlage een populaire versie van de pensioenregeling toe te voegen. Alle benodigde informatie, met name wat betreft de inhoud van de regeling, kan in de populaire versie worden verwerkt. Deze populaire versie wordt geacht deel uit te maken van de startbrief. Op deze wijze kan iedere werknemer begrijpen wat zijn arbeidsvoorwaarde pensioen inhoudt, zowel wat betreft de rechten als wat betreft de risico’s. In de bijlagen van deze brochure is een voorbeeld opgenomen van een korte startbrief en een voorbeeld van een populaire versie van een pensioenreglement. In deze voorbeelden wordt uitgegaan van een middelloonregeling met: a. pensioenleeftijd 65 jaar b. een betrekkelijke lage franchise c. een jaarlijkse opbouw van 2% d. een gestaffeld arbeidsongeschiktheidspensioen e. een kapitaalgedekt nabestaandenpensioen f. keuzemogelijkheden, waaronder een hoog-laag-constructie g. uitruilmogelijkheden h. een voorwaardelijke toeslagverlening Voor premieovereenkomsten (dc-regelingen) zijn er aanvullende informatieverplichtingen gesteld in verband met de risico’s van deze pensioenovereenkomst voor de werknemer. Zo moet in de startbrief of in de bijlage worden aangegeven hoe het verloop van de premies is. Voor een werknemer is het van belang om te weten of de beschikbare premie gelijk blijft, in de loop der tijd stijgt met de leeftijd, of eventueel een ander verloop heeft. Daarnaast moet aangegeven worden welk deel van de premie bedoeld is voor de opbouw van pensioen en welk deel van de premie gebruikt wordt voor kosten van de uitvoering. Voorts moet aangegeven worden of de op te bouwen aanspraken op basis van kapitaaldekking of op risicobasis worden gefinancierd en welke deel van de premie hiervoor beschikbaar is gesteld.
19
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Verschil nabestaandenpensioen op risicobasis versus nabestaandenpensioen op basis van kapitaaldekking Als de pensioenregeling een nabestaandenpensioen op risicobasis bevat, dan betekent dit dat een werknemer alleen gedurende het dienstverband verzekerd is voor het risico dat hij komt te overlijden. In dat geval komt/komen zijn nabestaande(n) in aanmerking voor een nabestaandenpensioen. Er is geen sprake van opbouw van nabestaandenpensioen. Dat wil zeggen dat er geen recht op nabestaandenpensioen bestaat in het geval het overlijden plaatsvindt na pensionering. Het betekent eveneens, dat er bij tussentijds vertrek naar een andere werkgever geen nabestaandenpensioen is dat – in het kader van waardeoverdracht – kan worden meegenomen naar de nieuwe werkgever c.q. pensioenuitvoerder. Omdat bij een nabestaandenpensioen op risicobasis geen waarde wordt opgebouwd is ook de mogelijkheid van uitruil van nabestaandenpensioen in extra ouderdomspensioen op pensioendatum niet aan de orde. Het gemis aan nabestaandenpensioen in geval van overlijden na pensioendatum kan (deels) worden goedgemaakt door op pensioendatum gebruik te maken van het recht op uitruil van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen. Het is daarnaast ook altijd mogelijk, dat de werknemer het gemis aan risicodekking in geval van overlijden na pensioendatum individueel en voor eigen rekening verzekert bij een commerciële verzekeraar. Bij een nabestaandenpensioen op basis van kapitaaldekking wordt er wel een nabestaandenpensioen opgebouwd. Daaruit kan ook een nabestaandenpensioen worden uitgekeerd indien het overlijden plaatsvindt na pensionering. Bij tussentijds vertrek kan de opgebouwde waarde worden overgedragen naar de nieuwe werkgever c.q. de nieuwe pensioenuitvoerder. Uit de startbrief moet blijken of er een nabestaandenpensioen op risicobasis of op basis van kapitaaldekking is.
3.6 Twee opeenvolgende dienstverbanden bij dezelfde werkgever Indien een werknemer na 6 maanden of minder, een nieuw contract krijgt bij dezelfde werkgever hoeft niet opnieuw een startbrief verstrekt te worden. Informatie die sinds het vorige dienstverband is gewijzigd moet wel worden gegeven.
20
INDIENSTTREDING NIEUWE WERKNEMER PSW PW
• ‘Pensioentoezegging’
• Geen minimale toetredingsleeftijd; het is aan sociale partners om die te bepalen
• ‘Pensioenovereenkomst’ • Minimale toetredingsleeftijd 21 jaar
• Als er een pensioentoezegging geldt, dan • Binnen 1 maand na indiensttreding moet de werkgever binnen 1 maand na aangeven of er al dan niet een aanbod komt de werknemer hierover informeren (bw) tot sluiten indiensttreding van pensioen overeenkomst - Als er geen aanbod komt: werkgever moet aangeven waarom niet (geen pensioenregeling, werknemer is jonger dan 21 jaar, salaris is lager dan franchise etc.) en wat de voorwaarden zijn om te zijner tijd wel deel te kunnen nemen - Als er wel een aanbod komt: werkgever zorgt dat er een startbrief komt en neemt daartoe contact op met de pen sioenuitvoerder
• Toezending pensioenreglement door • Binnen 3 maanden nadat de werknemer is gaan pensioenuitvoerder op verzoek deelnemen in de pensioenregeling moet hij de startbrief van de pensioenuitvoerder ontvangen. Startbrief moet schriftelijk zijn en moet in heldere en begrijpelijke bewoordingen zijn opgesteld. Werkgever is eindverantwoordelijk voor toezending van de startbrief door de pensioenuitvoerder.
21
De nieuwe pensioenwet
22
VNO-NCW/AWVN
4 De uitvoeringsovereenkomst
De werkgever is verplicht de uitvoering van de pensioenovereenkomst onder te brengen bij een pensioenuitvoerder (een pensioenfonds of een verzekeraar). Dit wordt onderbrengingplicht genoemd. Doel van de onderbrengingplicht is de voor pensioen bestemde gelden af te scheiden van het vermogen van de onderneming. Op die manier wordt gewaarborgd dat deze gelden niet voor andere doeleinden worden gebruikt of verloren gaan, bijvoorbeeld in geval van faillissement van de onderneming. Door de onderbrengingplicht ontstaan er, naast de rechtsverhouding tussen de werknemer en de werkgever, nog twee rechtsverhoudingen: die tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder en die tussen de werknemer en de pensioenuitvoerder. Er is geen sprake van nieuw beleid in de Pensioenwet als het gaat om de onderbrengingplicht.
uit
st
vo e
rin
gs
ov ere
en
ko
om nk ree ve no ioe ns
ms
pe
t
werkgever
pensioenuitvoerder
pensioenregelement
werknemer
(startbrief) De Pensioenwet schrijft voor dat werkgever en pensioenuitvoerder een uitvoeringsovereenkomst moeten sluiten. Het doel van de uitvoeringsovereenkomst is dat de afspraken tussen werkgever en pensioenuitvoerder over de uitvoering van de pensioenovereenkomst transparant zijn, bijvoorbeeld ook voor de toezichthouder en de deelnemers. Op die manier wordt duidelijk waar de verantwoordelijkheden liggen. De uitvoeringsovereenkomst vervangt de financieringsovereenkomst en is uitgebreider wat betreft de inhoud. 23
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
4.1 Verplichte onderdelen van de uitvoeringsovereenkomst De Pensioenwet bepaalt dat in ieder geval aan de volgende aspecten in de uitvoeringsovereenkomst aandacht moet worden besteed:
• De procedures voor omzetting van de pensioenovereenkomst in het pensioenreglement • De financiële relatie tussen de werkgever en de pensioenuitvoerder waaronder
- de wijze waarop de premie wordt vastgesteld - de betaling van de premie - de procedures die gelden bij het niet betalen van de premie door de werkgever • Het toeslagbeleid en de daaraan gestelde voorwaarden • De procedures die gevolgd worden in geval van vermogenstekorten en -overschotten, dan wel winstdeling • De informatieverstrekking van de werkgever aan de pensioenuitvoerder •D e voorwaarden die gelden bij beëindiging van een met een verzekeraar gesloten uitvoeringsovereenkomst.
4.2 “Als-dan” onderdelen van de uitvoeringsovereenkomst De volgende onderwerpen zijn niet verplicht. Het staat werkgever en pensioenuitvoerder vrij om hier al dan niet afspraken over te maken, maar als er afspraken over worden gemaakt, dan moeten deze in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen.
• E en voorbehoud van de werkgever tot het verlagen of stopzetten van de premie • Hoe wordt omgegaan met eventuele kortingen op de premie • Een eventuele bijstortingsverplichting voor de werkgever en de voorwaarden waaronder de werkgever moet bijstorten
• Vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling • Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds • Rechten en plichten met betrekking tot vrijwillige pensioenregelingen Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de werkgever of de pensioenuitvoerder de uitvoeringsovereenkomst gaat gebruiken voor de voorlichting van de deelnemers. De uitvoeringsovereenkomst kan de startbrief niet vervangen. De uitvoeringsovereenkomst is wel opvraagbaar door deelnemers. Bedrijfstakpensioenfondsen De uitvoeringsovereenkomst geldt niet voor bedrijfstakpensioenfondsen. De binding tussen werkgever en bedrijfstakpensioenfonds ontstaat hier via de wettelijke verplichtstelling tot deelname of (bij niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen) via het lidmaatschap van de werkgeversorganisatie. 24
4.3 C-polis De C-polis komt in de Pensioenwet te vervallen. Het is niet langer mogelijk de werknemer als verzekeringnemer te laten optreden bij de onderbrenging van de pensioenovereenkomst bij een verzekeraar. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de werkgever verantwoordelijk is voor de onderbrenging van de uitvoering van de pensioenovereenkomst bij een pensioenuitvoerder. Een mantelcontract met individuele invulling voor de werknemer blijft wel mogelijk, zolang de werkgever maar verzekeringnemer is. Bestaande C-polissen mogen blijven bestaan.
4.4 Premiebetaling Eén van de onderwerpen waarover werkgever en pensioenuitvoerder verplicht afspraken moeten maken in de uitvoeringsovereenkomst is de premiebetaling. De werkgever blijft verantwoordelijk voor de afdracht van de gehele premie aan de pensioenuitvoerder. De termijn waarbinnen de werkgever de premie uiterlijk aan de pensioenuitvoerder moet afdragen is ten opzichte van de psw verruimd: van 10 dagen na afloop van een kalenderkwartaal naar een maand na afloop van het kalenderkwartaal. De plicht tot melding aan betrokkenen van een betalingsachterstand van de werkgever rust in de Pensioenwet op de pensioenuitvoerder en niet, zoals in de psw, op de werkgever. De consequenties van een betalingsachterstand werken anders uit voor een pensioenregeling ondergebracht bij een pensioenfonds dan een pensioenregeling ondergebracht bij een verzekeraar. Indien de werkgever de premies niet betaalt, kan een pensioenfonds als ultimum remedium de reeds opgebouwde aanspraken en rechten van de deelnemers en gepensioneerden verlagen. De verzekeraar kan de pensioenverzekeringen in dat geval premievrij maken, of in geval van verzekeringen op risicobasis, laten vervallen. De verzekeraar kan de reeds opgebouwde aanspraken en rechten echter niet verlagen (zie ook hoofdstuk 12). Een nieuwe regel in de Pensioenwet is dat een pensioenuitvoerder betrokkenen vooraf moet informeren voordat aanspraken en rechten door een pensioenfonds worden gekort of de verdere opbouw van pensioenverzekeringen en de dekking op grond van risicoverzekeringen door een verzekeraar worden gestaakt. Bovendien dienen verzekeraars zich aantoonbaar in te spannen om achterstallige premie alsnog binnen krijgen. Op grond van de psw kon het voorkomen dat de verzekeraar de pensioenopbouw staakte, en verzekeringen op risicobasis liet vervallen zonder dat betrokkenen daarvan af wisten omdat de werkgever hen nog niet had geïnformeerd. Terugstorten van premie aan de werkgever is alleen nog toegestaan indien: • Vaststaat dat aan alle pensioenverplichtingen is voldaan • De voorwaardelijke toeslagen over de afgelopen 10 jaar zijn verleend • Een mogelijke korting op pensioenaanspraken en pensioenrechten in de afgelopen 10 jaar is gecompenseerd 25
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
4.5 Geen premie: wel of geen recht op pensioenopbouw? De Pensioenwet staat niet toe dat een pensioenfonds uitgaat van het principe ‘geen premie – geen recht’. De relatie tussen werkgever en pensioenfonds heeft in principe een ombeperkte duur. Pensioenfondsen kunnen de premie aanpassen wanneer dat nodig is binnen de grenzen van de uitvoeringsovereenkomst. Voor de werknemer betekent dit dat zijn aanspraak jegens het pensioenfonds in principe los staat van de vraag of de premie is voldaan. Zolang de financiële situatie van het pensioenfonds het toestaat, heeft het pensioenfonds de plicht om de pensioenopbouw voort te zetten en de reeds opgebouwde rechten ongewijzigd te laten. Slechts in uiterste gevallen worden reeds opgebouwde rechten verlaagd, meestal worden eerst andere maatregelen genomen zoals een hogere premie of versobering van de pensioenregeling. Alleen in evidente gevallen van boze opzet bij werkgever en werknemer of bijvoorbeeld in geval van vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw waarbij de werknemer de premie niet betaalt, is het voor te stellen dat een pensioenfonds het principe geen premiegeen recht wel hanteert. Een verzekeraar hanteert wel het principe geen premie-geen recht: indien de werkgever geen premie meer betaalt, zal de verzekeraar de pensioenverzekering premievrij maken en risicoverzekeringen laten vervallen. Reeds opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenuitkeringen blijven wel in stand.
OVEREENKOMST TUSSEN WERKGEVER-PENSIOENUITVOERDER PSW
PW
• Financieringsovereenkomst’
• ‘Uitkeringsovereenkomst’
• Bepalingen over financiering
• Uitvoeringsovereenkomst is uitgebreider: - bepalingen over de financiële relatie, - procedures voor omzetting van de pensioenovereenkomst in een pensioenreglement, - toeslagbeleid, beleid inzake vermogensoverschot- en tekorten en winstdeling, - informatieverstrekking van werkgever aan pensioenuitvoerder. Verder: ‘als-dan’ onderdelen
• P remiebetaling door werkgever uiterlijk 10 dagen na afloop kalenderkwartaal
•W erkgever heeft verplichting tot melding betalingsachterstand aan belanghebbenden 26
• Premiebetaling door werkgever uiterlijk een maand na afloop kalenderkwartaal
• P ensioenuitvoerder heeft verplichting tot melding betalingsachterstand aan belanghebbenden
5 De pensioenuitvoerder Net als de psw kent de Pensioenwet twee soorten pensioenuitvoerders: pensioenfondsen en verzekeraars. Pensioenfondsen kunnen onderverdeeld worden in ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen. Voorheen waren de bepalingen die betrekking hadden op uitvoering van een pensioenregeling door pensioenfondsen opgenomen in de psw en bepalingen met betrekking tot de uitvoering door verzekeraars in de Regelen psw. Om meer overzichtelijkheid te creëren en tot vereenvoudiging te komen, zijn de bepalingen betreffende de uitvoering van pensioenregelingen voor zowel pensioenfondsen als verzekeraars zoveel mogelijk geïntegreerd in de Pensioenwet. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de pensioenovereenkomst, ook nadat de uitvoering van de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij de pensioenuitvoerder. Pensioenuitvoerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van hetgeen werkgever en werknemer zijn overeengekomen, rekening houdend met de afspraken die hierover in de uitvoeringsovereenkomst zijn gemaakt. Pensioenuitvoerders zijn verplicht een pensioenreglement op te stellen. Het pensioenreglement is een weergave van de pensioenovereenkomst en heeft betrekking op de relatie werknemer – pensioenuitvoerder. In het pensioenreglement zijn de rechten en plichten van de deelnemers en de pensioenuitvoerder opgenomen.
5.1 Afkoop Afkoop is in beginsel verboden. De oude psw kende twee uitzonderingen waarbij afkoop wel werd toegestaan:
• In het pensioenreglement kon de bepaling worden opgenomen dat een deelnemer die
minder dan een jaar aan de regeling heeft deelgenomen, de door hem betaalde premies terugkrijgt (premierestitutie) in plaats van een premievrije aanspraak op ouderdomspensioen Het recht op afkoop op de pensioendatum indien het pensioen een bepaald grensbedrag niet te boven gaat
•
In de nieuwe Pensioenwet worden deze twee bepalingen vervangen door de bepaling dat pensioenuitvoerders eenzijdig het recht krijgen, om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelname aan de regeling, pensioenaanspraken die een bepaalde grens niet overstijgen (kleine pensioenaanspraken) af te kopen. Voor deze afkoop is geen toestemming van de ge27
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
wezen deelnemer nodig. De pensioenuitvoerder die over wil gaan tot afkoop informeert de gewezen deelnemer over zijn besluit binnen 6 maanden na afloop van de periode van twee jaar en gaat over tot uitbetaling binnen die termijn van 6 maanden. Er is wel toestemming nodig indien de pensioenuitvoerder wil afkopen op het moment dat de deelneming al langer geleden is beëindigd dan 2 jaar en 6 maanden. Het doel van deze bepaling is om de administratieve lasten voor pensioenuitvoerders te beperken. Kleine pensioenaanspraken brengen voor pensioenuitvoerders relatief hoge administratieve lasten met zich mee. Kleine pensioenaanspraken zijn aanspraken die op de pensioendatum, zonder gebruikmaking van vervroeging of uitstel van het pensioen, kleiner zijn dan 400 euro per jaar. Het recht op afkoop van kleine pensioenen geldt ook voor partnerpensioen. De pensioenuitvoerder kan geen gebruik maken van het recht op afkoop van kleine pensioenen als de gewezen deelnemer tijdig (binnen de genoemde 2 jaar) heeft gemeld dat hij een procedure tot waardeoverdracht is gestart. Naast bovengenoemd recht van de pensioenuitvoerder tot afkoop van kleine pensioenen heeft de pensioenuitvoerder ook het recht om op pensioendatum het eventueel aanwezige fiscaal bovenmatige deel van de opgebouwde pensioenaanspraken af te kopen.
5.2 Bescherming deelnemer bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid Pensioenuitvoerders die premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid uitvoeren, krijgen een zorgplicht. Dit is het geval indien de premieovereenkomst vrijheid biedt aan de deelnemer om keuzes te maken in beleggingen. De zorgplicht houdt in dat pensioenuitvoerders de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid bieden de verantwoordelijkheid voor de beleggingen over te nemen. Indien de (gewezen) deelnemer aangeeft zelf te willen beleggen, kan hij dat doen. Wel moet de pensioenuitvoerder de deelnemer begeleiden door middel van het verstrekken van advies en informatie. De adviesplicht wordt vormgegeven op basis van de adviesverplichtingen volgens de Wet Financiele Dienstverlening. De pensioenuitvoerder heeft de plicht minstens éénmaal per jaar de ontwikkeling binnen de beleggingsmix van deelnemers met beleggingsvrijheid te analyseren en op basis van deze analyse de deelnemer te voorzien in informatie en advies.
5.3 Ondernemingen aangesloten bij een eigen ondernemingspensioenfonds Een ondernemingspensioenfonds is een pensioenfonds verbonden aan een onderneming of een groep van ondernemingen. Onder het woord ‘groep’ kunnen de volgende rechtspersonen vallen: coµperaties, verenigingen, onderlinge waarborgmaatschappijen, stichtingen, naamloze vennootschappen en besloten vennootschappen. Ondernemingen waartussen geen enkele juridische, economische, organisatorische of feitelijke band bestaat horen niet thuis bij één ondernemingspensioenfonds. Nieuw in deze wet is dat wanneer een onderdeel van de 28
groep zich losmaakt uit de groep en als zelfstandig bedrijf verder gaat, de aansluiting bij het ondernemingspensioenfonds niet hoeft te worden beëindigd. De historische band tussen het bedrijf en de groep waaruit het bedrijf voortkomt, rechtvaardigt ingevolge de Pensioenwet dat deze aansluiting in stand blijft.
5.4 Waardeoverdracht De regels rond waardeoverdracht zijn in de Pensioenwet grotendeels gelijk aan die in de psw. Nieuw zijn de bepalingen rond internationale waardeoverdracht. De bepalingen over internationale waardeoverdracht zijn grotendeels in lijn met de bepalingen over waardeoverdracht binnen Nederland. Zo krijgt een individuele werknemer die bij een werkgever gaat werken die de pensioenovereenkomst heeft ondergebracht bij een pensioenuitvoerder in de EU, een vergelijkbaar recht op waardeoverdracht als hij bij een Nederlandse pensioenuitvoerder zou hebben gehad. Verder zijn de volgende bepalingen van belang. Recht op waardeoverdracht bij wisseling van pensioenregeling bij dezelfde werkgever Naast het recht op waardeoverdracht indien de werknemer van werkgever verandert (het verzoek moet uiterlijk binnen 6 maanden na het begin van de nieuwe pensioenovereenkomst worden ingediend), krijgt ook de werknemer die gaat deelnemen in een andere pensioenregeling bij dezelfde werkgever, bijvoorbeeld omdat hij promotie maakt, een wettelijk recht op waardeoverdracht. Een dergelijke overdracht zal moet geschieden op basis van actuariële gelijkwaardigheid en sekseneutraliteit. Melding collectieve waardeoverdracht bij dnb Onder de psw diende een pensioenfonds een uitgaande collectieve waardeoverdracht drie maanden van tevoren te melden bij de Nederlandsche Bank (dnb). Deze meldingsplicht gaat onder de Pensioenwet ook gelden voor verzekeraars. Verder worden pensioenuitvoerders verplicht om ook inkomende collectieve waardeoverdrachten drie maanden van tevoren bij dnb te melden. dnb toetst of de financiële toestand het toelaat dat de overdracht plaatsvindt. Een pensioenuitvoerder (zowel pensioenfonds als verzekeraar) kan een verzoek van de werkgever om collectieve waardeoverdracht weigeren (bijvoorbeeld in geval van wijziging van pensioenuitvoerder of in geval van overgang van onderneming). Het verbod kan zowel worden toegepast door de pensioenuitvoerder vanuit waar de waardeoverdracht plaatsvindt (uitgaande waardeoverdracht) als door de pensioenuitvoerder waar naartoe de waardeoverdracht plaatsvindt (inkomende waardeoverdracht). Een verzoek van een groep om waarde naar een andere pensioenuitvoerder over te dragen, kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van collectief ontslag, maar het kan ook toeval zijn dat een grote groep individuen een verzoek tot waardeoverdracht doet. De achterliggende reden hiervan is dat zowel uitgaande als inkomende waardeoverdrachten nadelig kunnen zijn voor achterblijvende respectievelijk nieuwe deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden.
29
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
5.5 Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds Een bedrijfstakpensioenfonds is een pensioenfonds ten behoeve van één of meer bedrijfstakken. De werkingssfeer wordt bepaald door sociale partners en omschreven op basis van de bedrijfstakwerkzaamheden. In de praktijk komt het voor dat bedrijven die niet of alleen zijdelings tot de werkingssfeer behoren, op vrijwillige basis willen deelnemen. Vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds is ingevolge de Pensioenwet mogelijk indien het bedrijf een aantoonbare relatie heeft met de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds. Hiervan is sprake in de volgende twee gevallen:
• De arbeidsvoorwaarden van het bedrijf dat zich vrijwillig wil aansluiten moeten qua
loonontwikkeling minimaal dezelfde ontwikkeling volgen als die van de bedrijfstak én het bedrijf moet deelnemen in de sociale fondsen die in de bedrijfstak aanwezig zijn Of: • Er moet sprake zijn van een groepsverhouding tussen een bedrijf dat onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt en een bedrijf dat zich wil aansluiten. Het kan zijn dat onderdelen van een groep onder een bedrijfstakpensioenfonds vallen en andere onderdelen gelet op de bedrijfsactiviteiten niet. In dat geval is het mogelijk dat de onderdelen die niet onder de werkingssfeer vallen zich vrijwillig aansluiten. Als een bedrijf zich eenmaal op deze manier vrijwillig heeft aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds, dan kan die aansluiting voor de toekomst in stand blijven, ook al zou het betreffende bedrijfsonderdeel alsnog los komen te staan van de groep. De historische band met de groep rechtvaardigt in zo’n geval de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds
Vrijwillige aansluiting is daarnaast mogelijk voor een bedrijf dat wel bij een bedrijfstakpensioenfonds was aangesloten, maar na aanpassing van de werkingssfeer niet meer onder de werkingssfeer valt. De historische band met de groep rechtvaardigt volgens de wetgever ook in zo’n geval de aansluiting bij het bedrijfstakpensioenfonds. Dit is ook het geval indien een deel van het bedrijf dat onder de werkingssfeer van een bedrijfstakpensioenfonds valt, verzelfstandigt. Indien het nieuwe bedrijf na de verzelfstandiging niet meer onder het bedrijfstakpensioenfonds valt, dan is het op grond van de historische band mogelijk om een vrijwillige aansluiting te krijgen. Een bedrijfstakpensioenfonds bepaalt zelf of het vrijwillige aansluiting al dan niet mogelijk wil maken. Indien de mogelijkheid van vrijwillige aansluiting er is, dan moet dit expliciet in de statuten van het bedrijfstakpensioenfonds worden opgenomen. Het bedrijfstakpen sioenfonds moet de bovengenoemde criteria hanteren voor vrijwillige aansluiting. De criteria mogen worden aangescherpt of aangevuld met extra criteria. Een versoepeling van de regels op grond waarvan een bedrijf zich vrijwillig mag aansluiten is dus niet mogelijk.
30
Vrijwillige aansluiting bij een Bedrijfstakpensioenfonds (BPF) is in 4 situaties mogelijk Situatie 1:
Loonontwikkeling van vrijwillige aansluiter is minimaal gelijk aan die van de bedrijfstak én deelname sociale fondsen in de bedrijfstak.
Situatie 2:
roepsverhouding tussen bedrijf dat onder de werkingssfeer van een bpf valt en de vrijwillige aansluiter.
Situatie 3:
Bedrijf was eerst (vrijwillig) aangesloten bij bpf, na wijziging werkingssfeer viel het bedrijf niet meer onder bpf: vrijwillige aansluiting is mogelijk op basis van historische band.
Situatie 4:
Na verzelfstandiging van een deel van een bedrijf dat onder bpf valt of na losmaking uit een groep die onder bpf valt: vrijwillige aansluiting is mogelijk op basis van historische band.
31
De nieuwe pensioenwet
32
VNO-NCW/AWVN
6 M edezeggenschap en Goed Pensioenfondsbestuur
6.1 Medezeggenschap bij pensioenfondsen De psw maakte het mogelijk dat gepensioneerden zitting hebben in een pensioenfondsbestuur of in een deelnemersraad. Een deelnemersraad is een medezeggenschapsorgaan dat de wettelijke bevoegdheid heeft om het bestuur van een pensioenfonds over bepaalde zaken te adviseren. Pensioenfondsen waren alleen verplicht een deelnemersraad in te stellen als minimaal 5% van de deelnemers daarom vroeg. De sociale partners in de Stichting van de Arbeid (star) en het Coµrdinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (cso) vonden dat er nog weinig gebruik werd gemaakt van deze wettelijke mogelijkheid. Daarom hebben deze partijen in 1998 een eerste convenant gesloten ter verbetering van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen. In 2003 hebben zij een tweede en vernieuwd medezeggenschapsconvenant gesloten. Het cso en de star hebben vervolgens de wetgever verzocht de aanbevelingen uit het tweede medezeggenschapsconvenant te verankeren in de Pensioenwet, hetgeen inmiddels bij Nota van wijziging is gebeurd. Hiermee krijgt de naleving en invulling van de aanbevelingen zoals in het 2e Convenant waren opgenomen een verplichtend karakter. Een ander gevolg van de wettelijke verankering is, dat de naleving van de aanbevelingen valt onder het toezicht van de dnb. De nieuwe wettelijke regeling van de medezeggenschap van gepensioneerden bij de uitvoering van pensioenregelingen in de Pensioenwet houdt in, dat bedrijfstakpensioenfondsen worden verplicht een deelnemersraad in te stellen. Ondernemingspensioenfondsen kunnen kiezen tussen vertegenwoordiging in het bestuur door gepensioneerden of voor instelling van een deelnemersraad. Zij zijn verplicht deze keuze te maken indien: • Het aantal pensioengerechtigden minimaal 10% bedraagt van de som van het aantal deelnemers en het aantal pensioengerechtigden en waarvan het aantal pensioengerechtigden ten minste 25 personen bedraagt • Het aantal pensioengerechtigden minimaal 1000 is
33
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Het fondsbestuur moet schriftelijk aan de gepensioneerden voorleggen of zij zich willen laten vertegenwoordigen door een deelnemersraad of bestuursvertegenwoordiging. Raadpleging is niet nodig als er sprake is van zowel bestuursvertegenwoordiging als een deelnemersraad of als de deelnemers al in een eerder stadium gekozen hebben. In de Pensioenwet wordt verder geregeld dat in geval er wordt gekozen voor bestuursparticipatie: - gepensioneerden onderdeel uitmaken van de werknemersgeleding - er sprake moet zijn van een evenredige zetelverdeling tussen gepensioneerden en werknemers. Dat wil zeggen dat de zetelverdeling plaatsvindt op basis van de verhouding tussen het aantal werknemers en het aantal pensioengerechtigden - in het bestuur van een ondernemingspensioenfonds de werknemersvertegenwoordigers en de vertegenwoordigers van gepensioneerden tenminste evenveel zetels bezetten als de werkgeversvertegenwoordigers Het vervullen van vacatures voor gepensioneerden in het bestuur of in de deelnemersraad vindt plaats langs de weg van verkiezing. Organisaties van gepensioneerden hebben daarbij het recht om voordrachten te doen. Verkiezing is alleen nodig als het aantal vacatures kleiner is dan het aantal voorgedragen kandidaten. Met deze voordrachts- en verkiezingsprocedure wordt beoogd de medezeggenschap van gepensioneerden een representatief karakter te geven, zodat de gepensioneerden zich door hun eigen afgevaardigden vertegenwoordigd voelen. De positie van de deelnemersraad wordt door de Pensioenwet in die zin versterkt dat de uitvoeringsovereenkomst voor advies aan de deelnemersraad moet worden voorgelegd, evenals een beslissing van het pensioenfonds om tot premiekorting of terugstorting van de premies over te gaan. Pensioenfondsen die menen de medezeggenschap van gepensioneerden te hebben geregeld doen er goed aan te controleren of de medezeggenschap voldoet aan alle kwalitatieve eisen, o.a. wat betreft de representativiteit en de evenredigheid. Uit een door de ser in 2005 gehouden quick-scan blijkt, dat dat lang niet altijd het geval is. Bedrijfstakpensioenfondsen kunnen daartoe het beste contact opnemen met de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (www.vb.nl) en Ondernemingspensioenfondsen met de Stichting opf (www.opf.nl). Het Coµrdinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (cso) heeft op de website een scan opgenomen, die kan worden gebruikt om de eigen medezeggenschap te toetsen (www.ouderenorganisaties.nl).
6.2 Medezeggenschap bij de uitvoering door verzekeraars De medezeggenschap van gepensioneerden die vallen onder een pensioenregeling die door een verzekeraar wordt uitgevoerd vielen wel onder het eerste Medezeggenschapsconvenant, maar niet onder het tweede Medezeggenschapsconvenant. De convenantspartijen gingen ervan uit dat de medezeggenschap in deze situatie bij wet zou worden geregeld. Dit gebeurt nu 34
door het opnemen van op deze situatie toegespitste bepalingen in de Pensioenwet. Een belangrijke reden voor een andere benadering is, dat de verantwoordelijk voor de medezeggenschap bij verzekerde regelingen primair ligt bij de werkgever en niet bij de pen sioenuitvoerder in casu de verzekeraar. Zo kan het zijn, dat bij pensioenregelingen die worden uitgevoerd door een verzekeraar, het niet de verzekeraar, maar de werkgever is die in samenspraak met werknemers ((vertegenwoordigers) de beslissing neemt over het verlenen van toeslagen. Hierbij kunnen de belangen van de gepensioneerden in het geding zijn. Het instellen van een deelnemersraad om het bestuur te adviseren of deelname van gepensioneerden in het bestuur van het fonds is bij rechtstreeks verzekerde regelingen niet aan de orde, simpelweg omdat er geen bestuur is. Om deze redenen bepaalt de Pensioenwet nu, dat de werkgever een voorgenomen besluit over de indexatie van pensioenrechten moet voorleggen aan een vereniging van gepensioneerden. Het horen van een vereniging van gepensioneerden is alleen verplicht als het gaat om verzekeringscontracten van een zekere omvang. Er is gekozen voor een ondergrens van minimaal 250 werknemers en gepensioneerden. Een vereniging van gepensioneerden moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten en ten minste 10% van alle gepensioneerden die in dienst zijn geweest bij de werkgever moet lid zijn van de vereniging. De vereniging van gepensioneerden heeft het recht op alle informatie die het voor het vormen van een oordeel nodig heeft. De werkgever moet deze informatie tijdig verstrekken. De Pensioenwet verplicht de werkgever noch de verzekeraar tot het oprichten van een vereniging van gepensioneerden. Dus is het voorleggen van een voorgenomen besluit over de toeslagregeling en hoorrecht alleen aan de orde als er een dergelijke vereniging van gepen sioneerden bestaat en 250 of meer deelnemers (actieven en gepensioneerden) heeft. Wel adviseren we de werkgever bij een verzekerde regeling met 250 deelnemers om daar waar er nog geen vereniging van gepensioneerden bestaat te stimuleren dat een dergelijke vereniging met volledige bevoegdheden wordt opgericht. Dit is in overeenstemming met de beginselen van ‘good governance’ die gelden voor pensioenregelingen ondergebracht bij een verzekeraar (zie hoofdstuk 6.3).
35
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Medezeggenschap in schema
• Bedrijfstakpensioenfonds
• Deelnemersraad is verplicht
•O ndernemingspensioenfonds
• K euze: vertegenwoordiging van gepensioneerden in het bestuur of deelnemersraad
• Keuze is verplicht indien: - minimaal 10% van de deelnemers bestaat uit gepensioneerden waarvan ten minste 25 gepen sioneerden en/of - minimaal 1000 gepensioneerden • Schriftelijke raadpleging gepensioneerden of vertegenwoordiging in bestuur of deelnemersraad • Gepensioneerden in bestuur maken onderdeel uit van de werknemersgeleding • Evenredige zetelverdeling in bestuur tussen pensioengerechtigden en actieve deelnemers • Zonodig verkiezingen organiseren
• V erzekeraar
• G rotere verantwoordelijkheid werkgever • V erplicht bij contracten met minimaal 250
actieve deelnemers en gepensioneerden indien er een vereniging van gepensioneerden is • Hoorrecht van vereniging van gepensioneerden • Vereniging moet volledige rechtsbevoegdheid bezitten • Ten minste 10% van de gepensioneerden moet lid zijn van de vereniging • De vereniging heeft recht op alle benodigde informatie, welke tijdig door de werkgever moet worden verstrekt
6.3 Principes voor goed pensioenfondsbestuur (‘Pension fund governance’) Op 16 december 2005 is een breed akkoord gesloten over “Pension Fund Governance”. Bij dit akkoord waren behalve de sociale partners zoals verenigd in de Stichting van de Arbeid ook de pensioenkoepels opf en vb alsmede het Verbond van Verzekeraars en het Coµrdinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties (cso) betrokken. De Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB) heeft zich daar later bij aangesloten. Deze partijen hebben de wetgever verzocht de verplichting tot naleving van de in acht te nemen principes in de Pensioenwet op te nemen. Dit is inmiddels gebeurd bij Nota van wijziging. Hiermee heeft de naleving geen vrijblijvend, maar een verplichtend karakter en valt de naleving onder het toezicht van de dnb. 36
In de principes is rekening gehouden met de verschillen tussen pensioenregelingen die zijn ondergebracht bij pensioenfondsen en regelingen die zijn ondergebracht bij verzekeraars, o.a. ten aanzien van de manier waarop de verantwoording en het intern toezicht moet worden geregeld. De principes met betrekking tot goed pensioenfondsbestuur houden onder andere in dat het bestuur van een pensioenfonds verantwoording moet afleggen aan alle betrokkenen, waaronder de aanspraak- en pensioengerechtigden en dat er intern toezicht is. Het pensioenfonds moet zijn organisatie derhalve zodanig gaan inrichten dat goed pensioenfondsbestuur is gewaarborgd. Andere belangrijke onderdelen van het pfg-akkoord zijn het werken aan een grotere transparantie, een betere communicatie, open klachtenprocedures e.d. Desgewenst kan een samenwerking tussen de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan worden gerealiseerd om een ongewenste stapeling van organen te voorkomen. De volledige tekst van het pfg-akkoord is te vinden op de websites van de Stichting van de Arbeid en van vno-ncw. Ook bij rechtstreeks verzekerde regelingen is ‘good governance’ van belang. Ook daarover zijn in het pfg-akkoord van december 2005 afspraken gemaakt. Hierbij is wel van belang dat de positie van de verzekeraar op een aantal punten verschilt met die van het pensioenfonds, onder andere omdat – evenals bij medezeggenschap – de verantwoordelijkheid van de werkgever in deze situaties groter is vanwege het gegeven dat er geen paritair pensioenfondsbestuur is waaraan zaken kunnen worden overgelaten. In 2008 zal een evaluatie van het pfg-akkoord plaatsvinden die zal uitwijzen op welke manier decentraal vorm en inhoud is gegeven aan de principes. Gelet op de samenhang tussen medezeggenschap en governance is besloten de looptijd van het medezeggenschapsconvenant met één jaar te verlengen. Hierdoor kan de samenloop van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan beter aan de orde komen en kunnen beide evaluaties in 2008 gecombineerd plaatsvinden.
37
De nieuwe pensioenwet
38
VNO-NCW/AWVN
7 Financieel Toetsingskader (FTK)
Een werkgever en een werknemer, van wie de pensioenovereenkomst bij een pensioenfonds is ondergebracht, moeten er met een hoge mate van zekerheid op kunnen vertrouwen dat het pensioenfonds het pensioen ook daadwerkelijk kan uitkeren. In de Pensioenwet zijn de financiële normen opgenomen waaraan een pensioenfonds zich dient te houden. Deze financiële normen worden het Financieel Toetsingskader genoemd. Het financieel toetsingskader voor verzekeraars wordt niet in de Pensioenwet geregeld maar in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993.
7.1. Toeslagen Pensioenfondsen moeten hun deelnemers duidelijk informeren over het toeslagbeleid. Voor pensioenfondsen zijn de regels nader uitgewerkt in het Financieel Toetsingskader. Een toeslag is alleen voorwaardelijk als in de pensioenovereenkomst, de uitvoeringsovereenkomst, het pensioenreglement en in alle informatie die door de werkgever en het pensioenfonds aan rechthebbenden wordt verstrekt een voorwaardelijkheidsverklaring is opgenomen. In de praktijk wordt dit ook wel een “disclaimer” genoemd. Gebeurt dit niet dan wordt de toeslagverlening als onvoorwaardelijk beschouwd en moet een technische voorziening worden getroffen. De wetgever wil daarmee voorkomen dat bij deelnemers verkeerde verwachtingen worden gewekt. De precieze inhoud van de voorwaardelijkheidsverklaring wordt in een ministeriële regeling vastgelegd (deze zal vermoedelijk pas rond 1 december 2006 beschikbaar zijn). Dit geldt ook voor de wijze waarop met de deelnemers over de toekomstige indexatieverwachting moet worden gecommuniceerd. Zowel de voorwaardelijkheidsverklaring als de wijze van communicatie over de indexatie maakt onderdeel uit van de z.g. indexatiematrix. Deze matrix bevat verschillende manieren waarop het voorwaardelijke toeslagbeleid kan worden vormgegeven. Zodra de indexatiematrix is gepubliceerd zal deze op de websites van vno-ncw en awvn worden gezet.
39
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
7.2 Technische voorzieningen Een pensioenfonds moet toereikende technische voorzieningen aanhouden. Onder technische voorzieningen wordt verstaan de contante waarde van de toekomstige verplichtingen. Dat wil zeggen dat de technische voorzieningen toereikend moeten zijn om aan de pensioenverplichtingen te kunnen voldoen. Nieuw ten opzichte van de psw is dat ouderdomspensioen op basis van kapitaaldekking moet worden gefinancierd. Nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen mogen ook op risicobasis worden gefinancierd. De technische voorzieningen die horen bij kapitaalgedekte pensioenen zijn aanzienlijk hoger dan bij risicogefinancierde pensioenen. Pensioenfondsen moeten technische voorzieningen treffen voor de financiering van alle onvoorwaardelijke pensioenaanspraken. Voorwaardelijke toezeggingen, zoals de toeslagverlening, kunnen ook op andere wijzen worden gefinancierd, bijvoorbeeld uit een premieopslag, uit eigen vermogen of uit overrendementen.
7.3 Eigen vermogen pensioenfonds Pensioenfondsen beleggen en omdat beleggen risico’s met zich mee brengt, worden in de Pensioenwet eisen gesteld aan de omvang van de buffer. In de Pensioenwet heet dit het eigen vermogen. Indien het eigen vermogen lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen van 5% van de technische voorzieningen, is er sprake van een dekkingstekort. Daarnaast moet het pensioenfonds het zogenaamd vereist eigen vermogen zodanig vaststellen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het binnen een jaar over minder vermogen beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. Dit betekent, dat voor een standaardpensioenfonds (50% in aandelen belegd) de vereiste dekkingsgraad ongeveer 130 moet zijn. De dekkingsgraad geeft de verhouding weer tussen enerzijds de waarde van de technische voorzieningen (= de contante waarde van de verplichtingen) en het vereist eigen vermogen anderzijds. Naarmate een pensioenfonds risicovoller belegt, moet het vereist eigen vermogen groter zijn. Naarmate het minder risicovol belegt, kleiner.
7.4 Langetermijn- en kortetermijnherstelplan Als een pensioenfonds niet meer voldoet aan de normen voor het minimaal vereist vermogen en het vereist eigen vermogen, moet het een herstelplan opstellen. Bij het niet meer voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen (105%) dient een kortetermijnherstelplan te worden gemaakt. Bij het niet meer voldoen aan het vereist eigen vermogen (130% voor een standaardpensioenfonds) moet een langetermijnherstelplan worden opgesteld. Het lange- en kortetermijnherstelplan moeten ter instemming aan de toezichthouder worden voorgelegd. Als de toezichthouder geen instemming geeft, moet een nieuw plan worden opgesteld.
40
Als een pensioenfonds minder vermogen heeft dan het vereist eigen vermogen, moet het dit onverwijld melden aan de toezichthouder. Het pensioenfonds heeft maximaal 15 jaar de tijd om de dekkingsgraad weer ten minste op het niveau van het vereist eigen vermogen te krijgen. Wanneer een pensioenfonds minder vermogen heeft dan het minimaal vereist eigen vermogen heeft het drie jaar de tijd om het weer op niveau te krijgen. De toezichthouder kan in individuele gevallen de termijn van drie jaar bij een kortetermijnherstelplan verlengen. Daarnaast kan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld bij een ernstige beurscrisis) collectief voor alle pensioenfondsen de hersteltermijnen verlengen. In de psw is toepassing van de kortingsregel mogelijk wanneer de financiële toestand van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft. De kortingsregel houdt in dat pensioenaanspraken en -rechten mogen worden gekort in geval van financiële problemen van het pensioenfonds. De wetgever vindt dit te ruim en wil dat de kortingsregel als noodmaatregel fungeert. Onder de Pensioenwet mag de kortingsregel slechts in uiterste gevallen en onder voorwaarden worden ingezet. Zo moeten alle belanghebbenden en de toezichthouder worden geïnformeerd over een voorgenomen korting van de pensioenaanspraken en pensioenrechten (zie ook hoofdstuk 4.4).
7.5 Kostendekkende premie De werkgever is verplicht de gehele premie af te dragen aan de pensioenuitvoerder. De premie die wordt geheven bij de werkgever ter financiering van de pensioenverplichtingen en de aangroei hiervan, moeten in beginsel op kostendekkend niveau worden vastgesteld. De volgende elementen moeten in elk geval worden meegenomen in de kostendekkende premie:
•D e actuarieel benodigde premie die nodig is in verband met de pensioenverplichtingen • Opslag in verband met het aan te houden vereist eigen vermogen • Opslag voor de uitvoeringskosten • Eventuele opslag die nodig is voor het financieren van een voorwaardelijke toeslagverlening 7.6 Herverzekering Uitgangspunt volgens de psw was dat de pensioenverplichtingen door een pensioenfonds moeten worden herverzekerd of overgedragen, tenzij de toezichthouder geen bezwaar maakt tegen eigen beheer. Dit uitgangspunt past niet meer bij de zelfstandige positie van pensioenfondsen. In de Pensioenwet is eigen beheer het uitgangspunt. Daarmee is de z.g. herverzekeringsplicht zoals die gold onder de psw vervallen. Wel kan de toezichthouder in twee uitzonderingen op grond van de wet eisen dat het pensioenfonds al zijn verplichtingen herverzekert, overdraagt aan een verzekeraar of onderbrengt bij een ander pensioenfonds. Deze uitzonderingen zijn: 41
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
•D e deskundigheid en betrouwbaarheid van een bestuur van een pensioenfonds voldoen niet meer aan de gestelde eisen
•D e financiële positie van een pensioenfonds is zo slecht dat de belangen van de deelnemers beter gewaarborgd zijn bij herverzekering, overdracht naar een verzekeraar of onderbrenging bij een ander pensioenfonds
42
8 Informatieverplichtingen
De informatieverplichtingen richting alle betrokkenen bij een pensioenregeling te weten deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen partners zijn aangescherpt. Het uitgangspunt is dat de pensioengerechtigde een financiële planning moet kunnen maken op basis van de voorlichting. De informatie moet dus de meest essentiële elementen bevatten. Pensioenuitvoerders moeten betrokkenen rechtstreeks informeren, de informatieverstrekking mag dus niet via de werkgever lopen. De informatie mag ook elektronisch verstuurd worden mits de belanghebbende hier schriftelijk mee ingestemd heeft.
8.1 Recht op informatie Eerder in deze brochure is aangegeven, dat de werknemer recht heeft op: a. een aanbod van de werkgever met betrekking tot het wel of niet gaan deelnemen aan een pensioenregeling binnen 1 maand na indiensttreding (zie paragraaf 3.2) b. een startbrief, te verstrekken door de pensioenuitvoerder waarin alle relevante informatie over de inhoud van de van toepassing zijnde pensioenregeling staat vermeld (zie paragraaf 3.5). Daarnaast heeft de werknemer/deelnemer het recht om bij de pensioenuitvoerder een pensioenreglement op te vragen. Het pensioenreglement geeft weer wat de rechten en plichten zijn van de werknemer ten opzichte van de pensioenuitvoerder. De toezending van het pensioenreglement moet in alle gevallen kosteloos zijn. Het reglement mag ook elektronisch worden verstuurd. In dit hoofdstuk gaat het vooral over de informatie die de pensioenuitvoerder periodiek moet verstrekken aan de deelnemers en over de informatie waarop een gewezen deelnemer recht heeft bij het beëindigen van de deelname aan de regeling en over de informatie waarop een gepensioneerde recht heeft bij het ingaan van het pensioen.
8.2 Informatieverstrekking aan deelnemers jaarlijks De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer jaarlijks onder andere: • Een opgave van de verworven pensioenaanspraken • E en opgave van de reglementair te bereiken pensioenaanspraken
43
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
• Informatie over toeslagverlening
In de Pensioenwet is bepaald dat de gezamenlijke pensioenuitvoerders een uniform pensioen overzicht zullen opstellen , waarin genoemde informatie wordt verwerkt. De koepels van pensioenuitvoerders (opf, vb en Verbond van Verzekeraars) hebben inmiddels een dergelijk Uniform Pensioen Overzicht (upo) ontwikkeld. Dat zal voor het eerst in 2007 worden gebruikt en informatie bevatten over de pensioensituatie van de deelnemer per ultimo 2006. Opgave reeds verworven aanspraken Nieuw ten opzichte van de psw is de verplichting voor pensioenuitvoerders in de jaaropgave informatie te geven over de hoogte van de reeds verworven aanspraken. Er moet vermeld worden of er sprake is van pensioenaanspraken op risico- of opbouwbasis en welke gevolgen dat heeft. Dit onderscheid is met name van belang bij een partnerpensioen. Een deelnemer moet weten of er na beëindiging van deelname aan de pensioenregeling nog een partnerpensioen is. Bij een partnerpensioen op risicobasis is het risico van overlijden alleen tijdens het dienstverband gedekt. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband of bij pensionering echter niet meer. De deelnemer moet zich hiervan goed bewust zijn. Opgave reglementair te bereiken aanspraken Onder reglementair te bereiken pensioenaanspraken wordt verstaan: de pensioenaanspraken die bereikt zullen worden wanneer iemand tot de pensioendatum in dienst blijft. Bij premieovereenkomsten is een aanspraak op de beschikbaarstelling van een bepaalde premie overeengekomen. De beschikbaar gestelde premie kan vervolgens op drie manieren worden aangewend (zie hoofdstuk 3.3): de premie wordt belegd, direct omgezet in een kapitaalverzekering of direct omgezet in een verzekering voor een periodieke uitkering. In de laatste twee gevallen moet een indicatie worden gegeven van de hoogte van het te bereiken kapitaal c.q. de hoogte van de periodieke uitkering. Indien de premie wordt belegd (de ‘zuivere’ premieovereenkomst) hoeft geen indicatie te worden gegeven van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum. Een dergelijke indicatie is met grote onzekerheden omgeven en een flinke uitvoeringslast voor pensioenuitvoerders. Een deelnemer kan wel een indicatie op verzoek krijgen. Toeslagbeleid De pensioenuitvoerder informeert de deelnemer in de jaaropgave over de toeslagverlening. Hierbij gaat het om: •H et ambitieniveau en de voorwaarden die gelden bij toeslagverlening, ook als er geen toeslagbeleid is, dient dit te worden gemeld •D e wijze van financiering van voorwaardelijke toeslagverlening •D e verwachtingen ten aanzien van toekomstige toeslagverlening •D e toeslagverlening over de afgelopen drie jaar, waarbij wordt aangegeven of dit in overeenstemming met het gepresenteerde toeslagenbeleid is
44
Pensioenuitvoerders zijn verplicht de voorwaardelijkheidsverklaring te gebruiken (de z.g. “disclaimer”; zie hoofdstuk 7.1). Hoe de voorwaardelijkheidsverklaring luidt, hangt af van wat is overeengekomen over toeslagverlening en hoe de toeslagverlening is gefinancierd.
8.3 Informatieverstrekking aan gewezen deelnemers Grotendeels nieuw zijn de informatieverplichtingen van de pensioenuitvoerder aan de gewezen deelnemers. Een onderscheid moet worden gemaakt tussen de informatie die gegeven moet worden als een deelnemer gewezen deelnemer wordt, en informatie wanneer iemand gewezen deelnemer is. Informatieverstrekking bij beëindiging deelname aan pensioenregeling Bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling verstrekt de pensioenuitvoerder onder andere de volgende informatie aan de deelnemer: • E en opgave van de opgebouwde pensioenaanspraken • I nformatie over toeslagverlening • I nformatie over de toestand van de pensioenuitvoerder (is er een korte- of langetermijnherstelplan actueel) •D e mogelijkheden van waardeoverdracht •H et recht van de pensioenuitvoerder om twee jaar na beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling, pensioenaanspraken van minder dan 400 euro per jaar af te kopen, tenzij de betrokkene kan aantonen dat hij een procedure tot waardeoverdracht is gestart •D e mogelijkheid van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid • E r moet expliciet vermeld worden dat in geval er een nabestaandenpensioen op risicobasis is, de dekking van het risico van overlijden vervalt bij beëindiging van de deelneming.
Informatieverstrekking aan gewezen deelnemers periodiek De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer tenminste een keer in de vijf jaar: • E en opgave van zijn opgebouwde pensioenaanspraken • I nformatie over toeslagverlening
Nieuw ten opzichte van de psw is dat pensioenuitvoerders gewezen deelnemers dienen te informeren over de hoogte van de ontwikkeling van hun pensioenaanspraak. Dit is van belang in het kader van het maken van een financiële planning. Hiervoor is goed zicht nodig op alle pensioenaanspraken, ook als die bij verschillende pensioenuitvoerders zijn ondergebracht. Voor wat betreft de informatie over toeslagverlening, wordt aangesloten bij de informatie die aan deelnemers moet worden gegeven (zie hoofdstuk 3.5 en 8.2).
45
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
8.4 Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden Ook bij informatieverstrekking aan pensioengerechtigden kan een onderscheid worden gemaakt tussen de informatie die gegeven moet worden op het moment dat het pensioen ingaat, en informatie wanneer iemand met pensioen is. Informatieverstrekking bij pensioeningang De pensioenuitvoerder verstrekt de pensioengerechtigde de volgende informatie op het moment van ingang: • E en opgave van zijn pensioenrecht • E en opgave van de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, wanneer de pensioenregeling daarin voorziet • I nformatie over toeslagverlening
Informatieverstrekking aan pensioengerechtigden periodiek De informatie die pensioenuitvoerder jaarlijks aan de pensioengerechtigde dient te geven is gelijk aan de informatie die gegeven moet worden bij pensioeningang.
8.5 Informatieverstrekking bij vrijwillige pensioenregelingen Vrijwillige pensioenregelingen zijn regelingen die bestaan naast de basispensioenregeling maar waaraan deelname niet verplicht is. Een voorbeeld van een vrijwillige pensioenregeling is een bijspaarregeling die de mogelijkheid geeft om extra pensioen op te bouwen. Vaak heeft een vrijwillige pensioenregeling het karakter van een premieovereenkomst (dc-regeling). Uitgangspunt is dat een pensioenuitvoerder de deelnemer die overweegt deel te nemen in de vrijwillige pensioenregeling op vergelijkbare wijze informeert als hetgeen gebeurt in de startbrief (zie hoofdstuk 3.5). Er moet onder andere aangegeven worden wat de pensioensoorten zijn, wat het karakter van de pensioenovereenkomst is (uitkerings-, kapitaal- of premieovereenkomst) en welke risico’s door de deelnemer gedragen worden. Voorts moet aangegeven worden of er toeslagverlening plaatsvindt en onder welke voorwaarden dit gebeurt. Voor het overige is de informatieverstrekking gelijk aan die voor basispen sioenregelingen (zie paragrafen hiervoor). De voorlichting met betrekking tot de ‘zuivere’ premieovereenkomst (dc-regeling) bevat een extra component. In dat geval moet de pensioenuitvoerder een indicatie geven van het te bereiken kapitaal op pensioendatum. De toezichthouder (afm) heeft de opdracht gekregen om nadere regels te stellen met betrekking tot de wijze waarop de indicatie wordt berekend. De indicatie moet op basis van drie scenario’s worden berekend: een midden, een pessimistisch en een optimistisch rendementsscenario. Dit geeft volgens de wetgever voldoende inzicht in de risico’s die gepaard gaan met een premieovereenkomst.
46
8.6 Informatieverstrekking op verzoek Deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en de pensioengerechtigden hebben het recht om bij de pensioenuitvoerder informatie op te vragen. Het gaat hierbij onder andere om het pensioenreglement, het jaarverslag en de jaarrekening en informatie over de financiële situatie van het pensioenfonds.
8.7 Indexatielabel De pensioensector heeft de opdracht gekregen de informatie over toeslagverlening binnen 1 jaar uit te drukken in een kwantitatieve en beeldende maatstaf, een zogenaamd indexatielabel. Het indexatielabel moet inzicht geven in de verwachting dat de pensioenregeling meegroeit met de inflatie. Het label geeft een indicatie van de toekomstige toeslagverlening. Het zegt derhalve niets over de rest van de regeling of over de prijs daarvan. Inmiddels is uit onderzoek gebleken dat het ontwikkelen van een dergelijk label een zeer complexe en ook omstreden zaak is. Het is derhalve zeer onzeker of het hier bedoelde label binnen de gestelde termijn kan worden gerealiseerd.
8.8 Pensioenregister De pensioenuitvoerders moeten een pensioenregister oprichten dat uiterlijk op 1 januari 2011 operationeel is. Het pensioenregister moet het voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer en gewezen partner mogelijk maken om via één ingang een overzicht te krijgen van alle door hem opgebouwde pensioenaanspraken, ook als de aanspraken bij verschillende pensioenuitvoerders zijn opgebouwd alsmede de aanspraken in het kader van de Algemene Ouderdomswet.
47
De nieuwe pensioenwet
48
VNO-NCW/AWVN
9 Toezicht en Toezichthouder(s)
Het toezicht op de naleving van de Pensioenwet wordt ondergebracht bij de afm en bij dnb. dnb krijgt de taak het prudentiële en het materiële toezicht uit te voeren. De afm krijgt de taak het gedragstoezicht uit te voeren. Dit houdt het volgende in: •H et toezicht op de naleving van de Pensioenwet wordt ondergebracht bij dnb, met uitzondering van het gedragstoezicht •H et gedragstoezicht door de afm op pensioenuitvoerders omvat: - Toezicht op informatieverstrekking aan deelnemers, gewezen deelnemers, nabestaanden en pensioengerechtigden. Hierbij controleert de afm de communicatie op tijdigheid, juistheid en toegankelijkheid. De afm toetst alle communicatie richting belanghebbenden aan wat hierover in het reglement van pensioenuitvoerders is bepaald. Indien de communicatie niet in lijn is met het reglement, dan wordt de pensioenuitvoerder verzocht om hier alsnog voor te zorgen - Het toezicht op pensioenuitvoerders om de beleggingsvrijheid bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid te begrenzen
49
De nieuwe pensioenwet
50
VNO-NCW/AWVN
10 Overgangsrecht
De Pensioenwet treedt naar alle waarschijnlijkheid op 1 januari 2007 in werking. Voor een groot aantal bepalingen wordt echter een overgangstermijn van een jaar gehanteerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de meest belangrijke artikelen die onmiddellijk (1 januari 2007) of na een jaar (1 januari 2008) in werking treden.
Pensioenwet Inwerkingtreding: Onmiddellijk (O) of uitgesteld (U) per 1-1-2007 per 1-1-2008 Definities en toepassingen O • D efinities d ga buiten reikwijdte Pensioenwet U • Pensioenovereenkomst • Informatie bij indiensttreding (zie hoofdstuk 3.2) O • Toetredingsleeftijd 21 jaar U • Vaststellen van het karakter van de pensioenregeling U (uitkerings-, kapitaal-, premieovereenkomst) • Toeslagbeleid U • Startbrief U • Hoorrecht gepensioneerden bij uitvoering door verzekeraar O Uitvoeringsovereenkomst • Sluiten van uitvoeringsovereenkomsten U • Melding door verzekeraar bij premieachterstand U Pensioenuitvoerder • Opstellen pensioenreglement in overeenstemming met de U pensioenovereenkomst en de uitvoeringsovereenkomst • Informatieverstrekking door pensioenuitvoerder aan U belanghebbenden • Informatie op verzoek O • Zorgplicht pensioenuitvoerder bij premieovereenkomsten met U beleggingsvrijheid • Keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen O
51
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
• Voorwaardelijkheidsverklaring in geval van voorwaardelijke toeslagverlening Medezeggenschap en Pension Fund Governance • Instelling deelnemersraad bij bedrijfstakpensioenfonds O • Instelling deelnemersraad of vertegenwoordiging van O gepensioneerden in bestuur ondernemingspensioenfonds • Invoering hoorrecht bij verzekerde regelingen O • Invulling uitgangspunten goed pensioenfondsbestuur O Financiering • Financieel Toetsingskader O
52
U
11 Praktische gevolgen voor de werkgever Door de invoering van de Pensioenwet zullen werkgevers die een pensioenregeling hebben, moeten nagaan welke acties zij dienen te ondernemen. Hieronder worden in een schema de belangrijkste acties aangegeven die de werkgever moet ondernemen.
Praktische gevolgen voor de werkgever Onderwerp
Actie
Wanneer
I nformatie bij indiensttreding
Binnen 1 maand na indiensttreding moet de werkgever aangeven of de werknemer wel of niet gaat deelnemen in een pensioenregeling Ingeval van geen deelname: werkgever moet aangeven waarom niet (geen pensioenregeling, werknemer is jonger dan 21 jaar, salaris is lager dan franchise etc.) en wat de voorwaarden zijn om te zijner tijd wel deel te kunnen nemen de maximale wacht- en drempeltijd voor het ouderdomspensioen bedraagt 2 maanden. Voor nabestaandenpen sioen en arbeidsongeschiktheidspensioen mag geen wacht- of drempelperiode worden gehanteerd Ingeval van wel deelname: de werkgever zorgt dat er een startbrief komt en neemt daartoe contact op met de pensioenuitvoerder
Per 1-1-2007
Per 1-1-2007
Per 1-1-2008
Per 1-1-2007
Informatie bij deelname aan de regeling
Startbrief: Per 1-1-2008 - Binnen 3 maanden nadat de werknemer is gaan deelnemen in de pensioenregeling moet hij de startbrief van de pensioen uitvoerder ontvangen. Startbrief moet schriftelijk zijn en in heldere en begrijpelijke bewoordingen zijn opgesteld (zie 3.5) - De werkgever is verantwoordelijk en moet er op toezien dat de pensioenuitvoerder de startbrief tijdig verzendt
Karakter van de pensioenregeling (uitkerings-, kapitaal-, premieovereenkomst)
Vaststellen van het karakter van de pensioenregeling (uitkerings- kapitaal-, premieovereenkomst) Verwerken van nieuwe terminologie in alle relevante documenten (startbrief, pensioenreglement, pensioenovereenkomst, uitvoeringsreglement etc.)
Per 1-1-2008
53
De nieuwe pensioenwet
Toetredingsleeftijd 21 jaar
Toeslagbeleid
VNO-NCW/AWVN
eelnemers moeten uiterlijk vanaf 21 jaar beginnen met D de opbouw van pensioen. Indien er een hogere leeftijd is opgenomen in het pensioenreglement, moet het reglement hierop worden aangepast. Er is geen sprake van terugwerkende kracht.
Per 1-1-2008
Per 1-1-2008 • Informeren van belanghebbenden over het toeslagbeleid - Beoordelen eigen toeslagbeleid -V oorwaardelijkheidsverklaring (de z.g. disclaimer) opnemen in alle informatie die aan belanghebbenden wordt verstrekt (pensioenreglement, startbrief etc.)
Hoorrecht gepensioneerden bij uitvoering door verzekeraar
Wordt de pensioenregeling uitgevoerd door een verzekeraar? Per 1-1-2007 ijn er in totaal 250 of meer deelnemers en gepensioneerden? Z Beslist de werkgever (samen met werknemers) over het verlenen van toeslagen? Bestaat er een vereniging van gepensioneerden? Zo ja, dan vereniging van gepensioneerden horen (hoorrecht)
Uitvoeringsovereenkomst
Werkgever moet een uitvoeringsovereenkomst sluiten met de pensioenuitvoerder In geval van bedrijfstakpensioenfonds hoeft geen uitvoeringsovereenkomst te worden gesloten
Per 1-1-2008
Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
eelnemers moeten de mogelijkheid hebben om ouderD domspensioen uit te ruilen in nabestaandenpensioen Informatieverstrekking aan deelnemers Aanpassing pensioenreglement
Per 1-1-2007
I ndien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen, dan moet dit partnerpensioen gelijk zijn aan het nabestaandenpensioen voor gehuwden en geregistreerde partners Indien er een nabestaandenpensioen op risicobasis is, dan wordt de dekking, gedurende de periode dat de deelnemer aansluitend aan de beëindiging van de deelneming een ww-uitkering ontvangt, voortgezet. Tijdens periodes van onbetaald verlof, tot een maximum van 18 maanden, wordt de dekking van het nabestaandenpen sioen voortgezet.
Per 1-1-2008
Werkgever moet er op toezien dat pensioenfonds of verzekeraar zich op correcte wijze kwijten van informatieverplichtingen en zorgplicht
Per 1-1-2008
Nabestaandenpensioen
Informatieverplichtingen c.q. zorgplicht bij premieregelingen met beleggingsvrijheid van ondernemingspen sioenfonds of verzekeraar 54
Per 1-1-2008
Per 1-1-2008
12 Pensioenfonds of verzekeraar: Belangrijke verschillen voor werkgevers
Een werkgever met voor zijn werknemers een eigen (excedent)pensioenregeling kan de uitvoering daarvan in handen geven van een ondernemingspensioenfonds of van een verzekeraar. In onderstaand schema worden de belangrijkste verschillen voor de werkgever tussen deze 2 situaties aangegeven.
Belangrijke verschillen voor werkgevers Pensioenfonds Verzekeraar Premieachterstand
Financiële regels
P ensioenfonds informeert Het pensioenfonds informeert elk kwartaal schriftelijk de deelnemersraad, en bij het ontbreken daarvan alle belanghebbenden bij een premieachterstand van 5% van de totale jaarpremie Een ondernemingspensioenfonds informeert tevens de or I n geval van vermindering van aanspraken informeert het pensioenfonds de belanghebbenden
• Financieel Toetsingskader in de Pensioenwet
V erzekeraar informeert D e verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer een premieachterstand het noodzakelijk maakt om de pensioenregeling premievrij te maken c.q. risicoverzekeringen te laten vervallen V erzekeraar moet zich aantoonbaar hebben ingespannen om premie te innen voordat hij deze mededeling kan doen V erzekeraars mogen één maand nadat belanghebbenden zijn geïnformeerd, de pensioenopbouw beëindigen, met maximaal 5 maanden terugwerkende kracht F inanciële regels in de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, maar ook eisen in de Pensioenwet (wordt vervangen door Wet Financieel Toezicht)
55
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Medezeggenschap
V erantwoordelijkheid ligt meer bij pensioenfonds E en bedrijfstakpensioenfonds stelt een deelnemersraad in E en ondernemingspensioenfonds stelt een deelnemersraad in of zorgt voor vertegenwoordigers van pensioengerechtigden indien: - minimaal 10% van de deelnemers bestaat uit gepensioneerden waarvan ten minste 25 gepensioneerden en/of - minimaal 1000 gepensioneerden E en ondernemingspensioenfonds raadpleegt voor deze keuze de pensioengerechtigden A dviesrecht van deelnemersraad is uitgebreider dan het hoorrecht van vereniging van gepensioneerden bij direct verzekerde regelingen D eelnemersraad heeft recht op beroep bij de Ondernemingskamer
G rotere verantwoordelijkheid werkgever D e werkgever stelt een vereniging van gepensioneerden – als die bestaat – in staat een oordeel uit te spreken over een voorgenomen besluit dat van invloed is op de uitvoering of de hoogte van hun pensioenrechten V erplicht (hoorrecht) bij contracten met minimaal 250 actieve deelnemers en gepensioneerden en als er een vereniging van gepensioneerden bestaat A dvies: Als er geen vereniging van gepensioneerden bestaat is het advies aan werkgevers om de oprichting daarvan te stimuleren
Pension Fund Governance
V erantwoordelijkheid ligt meer bij het bestuur van het pensioenfonds. Het bestuur draagt onder andere zorg voor: T ransparantie, openheid en communicatie D eskundigheid en functioneren van het bestuur A fleggen van verantwoording aan het verantwoordingsorgaan D e organisatie van transparant, intern toezicht
G rotere verantwoordelijkheid werkgever W erkgever legt verantwoording af aan or en vertegenwoordigers van gepensioneerden over bijvoorbeeld toeslagbeleid W erkgever stelt or en vertegenwoordigers in gelegenheid te adviseren over uitvoeringsovereenkomst en serviceverlening verzekeraar
De Pensioenwet en de Wet bpf 2000 bevatten regels waaraan een pensioenfonds moet voldoen ter voorkoming van oneerlijke concurrentie
In de 2e pijler mogen pensioenfondsen en verzekeraars – onder voorwaarden – met elkaar concurreren De 3e pijler is het exclusieve terrein van de verzekeraars
Taakafbakening
P roductafbakening: o.a. basispensioenregeling moet solidariteitselementen bevatten (bijv. doorsneepremie, 10% werkgeversbijdrage bij vrijwillige producten) Domein: welke werkgevers mogen zich bij een fonds aansluiten
56
Bijlage 1 VOORBEELD STARTBRIEF Dit voorbeeld van een startbrief is gebaseerd op de tekst van artikel 2 van de Concept – Algemene Maatregel van Bestuur over de informatieverstrekking, waarin de minimum vereisten zijn geformuleerd. Het kan zijn dat hierin tijdens de plenaire behandeling van de Pensioenwet nog wijzigingen worden aangebracht.
Betreft: startbrief in verband met <<deelname / aspirant-deelname>> aan de pensioenregeling
Geachte <
> <>, Als gevolg van uw arbeidsovereenkomst wordt u met ingang van <> <<deelnemer / aspirant-deelnemer>> in de pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds abc. De aanspraken waar uw <<deelnemerschap / aspirant-deelnemerschap>> recht op geeft kunt u lezen in de bijgevoegde ‘Brochure pensioenregeling’. De brochure maakt deel uit van deze startbrief. Naast de brochure is het officiële pensioenreglement van toepassing. Het officiële pensioenreglement ontvangt u op uw verzoek van het pensioenfonds. De pensioenregeling van het pensioenfonds betreft een middelloonregeling en wordt gekwalificeerd als uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. In geval van wijzigingen in deze pensioenregeling wordt u hierover binnen drie maanden na de wijziging door het pensioenfonds geïnformeerd. Voor zover de wijziging gevolgen heeft voor uw pensioenregeling, ontvangt u van ons een gewijzigde brochure die de voorgaande brochure vervangt. Op uw verzoek ontvangt u tevens het gewijzigde officiële pensioenreglement van het pensioenfonds. Mocht u naar aanleiding van deze startbrief of de bijlage vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de heer/mevrouw .....
Met vriendelijke groet, <> 57
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Bijlage 2 VOORBEELD
Brochure pensioenregeling van <>
Dit voorbeeld van een populaire versie van een pensioenregeling is gebaseerd op de tekst van artikel 2 van de Concept – Algemene Maatregel van Bestuur over de informatieverstrekking, waarin de minimum vereisten zijn geformuleerd. Het kan zijn dat hierin tijdens de plenaire behandeling van de Pensioenwet nog wijzigingen worden aangebracht.
DEZE BROCHURE MAAKT ONDERDEEL UIT VAN DE STARTBRIEF 58
Inhoud 1. Inleiding 2. Voor wie geldt de pensioenregeling? 3. Hoe ziet de pensioenregeling eruit? 3.1 Ouderdomspensioen 3.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen 3.3 Partnerpensioen voor deelnemers 3.4 Wezenpensioen voor deelnemers 3.5. Partner- en wezenpensioen voor aspirant deelnemers 3.6 Pensioenaanspraken na beëindiging deelnemerschap 4. Keuzemogelijkheden 4.1 Vervroegde pensionering 4.2 Deeltijdpensionering 4.3 Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen 4.4 Omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen 4.5 Variatie in pensioenuitkeringen 5. Pensioenpremie 5.1 Betalingsvoorbehoud 5.2 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten 6. Pensioenuitkering 6.1 Uitbetaling 6.2 Inhoudingen op uw pensioenuitkering 6.3 Voorwaardelijke toeslagverlening 7. Pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid 8. Pensioen en scheiding 8.1 Verevening van ouderdomspensioen 8.2 Vaststelling van bijzonder partnerpensioen 9. Vrijwillige voortzetting 10. Waardeoverdracht 10.1 Wel of geen waardeoverdracht 10.2 Waardeoverdracht aanvragen 11. Informatieverplichting 12. Recht op informatie van het pensioenfonds 13. Nuttige adressen 14. Begrippenlijst 59
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
1 Inleiding Deze brochure geeft antwoord op de vragen: • wanneer kan ik met pensioen? • hoeveel pensioen ontvang ik? •w at ontvangen mijn partner en kinderen aan pensioen als ik overlijd? • h oe zit het met mijn pensioenopbouw als ik arbeidsongeschikt word? •w at gebeurt er met mijn pensioen als ik naar een andere werkgever ga?
Pensioen is uw toekomstige inkomen. Ook is pensioen inkomen voor uw nabestaanden, wanneer u vóór of na de pensioendatum zou komen te overlijden. Het pensioen zal worden uitgekeerd omdat u deelneemt in de pensioenregeling van uw werkgever. Om te weten wat de pensioenregeling voor u betekent, raden wij u aan om deze brochure uitvoerig te lezen. Ook is het verstandig om deze brochure te bewaren, hij kan in de toekomst nog van pas komen. Mocht u na het lezen toch nog vragen hebben, dan kunt u uiteraard altijd contact opnemen met uw werkgever of met het pensioenfonds. De pensioenregeling is ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ..... Deze brochure beschrijft alleen de hoofdlijnen van de pensioenregeling. Bijzondere situaties zijn hierin niet opgenomen. Ingeval u specifieke vragen heeft, raden wij u aan contact op te nemen met het pensioenfonds, op telefoonnummer... of via de website van het pensioenfonds uw vragen te stellen.
2 Voor wie geldt de pensioenregeling? De pensioenregeling geldt voor werknemers van <>. Werknemers van 21 jaar of ouder worden als deelnemer opgenomen in de pensioenregeling. Werknemers die jonger zijn dan 21 jaar en een partner en/of kinderen hebben, komen in aanmerking voor aspirant deelnemerschap.
3 Hoe ziet de pensioenregeling eruit? De pensioenregeling is een middelloonregeling. Deelnemers hebben aanspraak op: • een ouderdomspensioen; • e en arbeidsongeschiktheidspensioen; • een partnerpensioen; • een wezenpensioen.
60
Aspirant deelnemers hebben aanspraak op: • e en partnerpensioen; • een wezenpensioen; • een arbeidsongeschiktheidspensioen.
3.1 Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin u 65 jaar wordt. Dit pensioen wordt levenslang aan u uitgekeerd. Het pensioen eindigt op de laatste dag van de maand waarin u komt te overlijden. De hoogte van het ouderdomspensioen is van een aantal zaken afhankelijk. De belangrijkste twee zijn het aantal jaren dat u in de pensioenregeling hebt deelgenomen en het salaris dat u tijdens de deelname hebt ontvangen. Ieder jaar dat u in de pensioenregeling deelneemt, bouwt u namelijk een stukje van uw pensioen op. Op de pensioeningangsdatum bestaat uw totale pensioen uit een optelling van de jaarlijks opgebouwde (en eventueel verhoogde) pensioenen. Daarnaast ontvangt u vanaf de 65-jarige leeftijd een aow-uitkering. De hoogte van uw ouderdomspensioen wordt als volgt berekend: a) het pensioengevend jaarsalaris Uw pensioengevend jaarsalaris bestaat uit: .... b) de franchise Over een deel van uw pensioengevend salaris bouwt u geen pensioen op (en betaalt u geen pensioenpremie). De pensioenregeling houdt er namelijk rekening mee dat u vanaf de 65jarige leeftijd ook recht heeft op een aow-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (svb). Daarom wordt voor de berekening van uw pensioen het pensioengevende jaarsalaris met een bepaald bedrag verlaagd. Dit bedrag, waarover dus geen pensioen wordt opgebouwd, noemen we de franchise. Voorbeeld: De franchise is voor 2006 vastgesteld op ¤ 11.566, - en dit bedrag wordt jaarlijks op 1 januari aangepast. Voor deeltijdwerkers wordt het jaarsalaris eerst berekend op basis van voltijd, vervolgens wordt de franchise erop in mindering gebracht. De dan vast te stellen pensioengrondslag wordt ten slotte vermenigvuldigd met de geldende deeltijdfactor. De deeltijdfactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren en het gebruikelijke aantal arbeids uren bij de werkgever. 61
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
c) de pensioengrondslag Jaarlijks bouwt u een percentage van de pensioengrondslag op aan pensioen. De pensioengrondslag bestaat uit het pensioengevende jaarsalaris min de franchise. Voorbeeld Pensioengevend jaarsalaris Franchise -/- Pensioengrondslag
¤ 35.000, ¤ 11.566, ¤ 23.434, -
d) het ouderdomspensioen Jaarlijks bouwt u 2% van de dan geldende pensioengrondslag op aan pensioen. Het ouderdomspensioen op uw 65-jarige leeftijd is dus gelijk aan het totaal van de opbouw per jaar. De formule om de jaarlijkse pensioenopbouw te berekenen is: pensioengrondslag x opbouwpercentage. Voorbeeld bij een voltijd dienstbetrekking Pensioengrondslag x opbouwpercentage = pensioenopbouw per jaar ¤ 23.434, - x 2% = ¤ 469, -
3.2 Arbeidsongeschiktheidspensioen Voor zover het pensioengevende salaris hoger is dan de wia-uitkeringsgrens, heeft u recht op arbeidsongeschiktheidspensioen gedurende de uitkeringsperiode van de wia, uiterlijk tot de pensioeningangsdatum. De maximale hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen is 70% van het deel van het pensioengevende salaris boven de wia-uitkeringsgrens. De wia-uitkeringsgrens bedraagt voor 2006 ¤ 43.800,-. De maximale wia-uitkering bedraagt 70% van dit bedrag (¤ 30.660,-). Voorbeeld Pensioengevend jaarsalaris wia-uitkeringsgrens -/- Verschil Maximaal arbeidsongeschiktheidspensioen (70%)
¤ 45.000, ¤ 43.800, ¤ 1.200, ¤ 840, -
De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen is vervolgens afhankelijk van het voor u geldende arbeidsongeschiktheidspercentage, vastgesteld door het uwv. Daarom wordt het pensioen vastgesteld op basis van onderstaande tabel.
62
Percentage Percentage van het arbeidsongeschiktheidsarbeidsongeschiktheid pensioen bij arbeidsongeschiktheid 80% of meer 100% 65% tot 80% 72,5% 55% tot 65% 60% 45% tot 55% 50% 35% tot 45% 40% minder dan 35% 0%
Voorbeeld bij 70% arbeidsongeschiktheid Maximaal x uitkeringspercentage = arbeidsongeschiktheidsarbeidsongeschiktheidspensioen pensioen ¤ 840, - x 72,5% = ¤ 609,3.3 Partnerpensioen voor deelnemers In de pensioenregeling is ook een partnerpensioen opgenomen. Dit zorgt ervoor dat uw partner financieel verzorgd achterblijft als u komt te overlijden. Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin u overlijdt en bedraagt 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen. Als u voor de pensioeningangsdatum overlijdt, ontvangt uw partner een partnerpensioen van 70% van het ouderdomspensioen dat u op basis van uw laatst vastgestelde pensioengrondslag had kunnen bereiken als u tot de leeftijd van 65 jaar in dienst was gebleven. Het partnerpensioen wordt toegekend aan de gehuwde partner, de bij de burgerlijke stand geregistreerde partner of de partner met wie u ongehuwd samenwoont en die voldoet aan de in het pensioenreglement gestelde voorwaarden. 3.4 Wezenpensioen voor deelnemers In de pensioenregeling is ook een wezenpensioen opgenomen. Als u overlijdt, ontvangen uw kinderen een wezenpensioen. Dit wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin u overlijdt en bedraagt ...% van het opgebouwde ouderdomspensioen. Als u vóór de pensioeningangsdatum overlijdt, bedraagt het wezenpensioen ...% van het ouderdomspensioen dat u op basis van uw laatst vastgestelde pensioengrondslag had kunnen bereiken als u tot de pensioenrichtdatum in dienst was gebleven. 3.5 Partner- ,wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen voor aspirant-deelnemers Werknemers die de leeftijd van 21 nog niet hebben bereikt zijn aspirant-deelnemer. Aspirantdeelnemers hebben aanspraak op partner- en wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen alsof zij al deelnemen in de pensioenregeling.
63
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
3.6 Pensioenaanspraken na beëindiging deelnemerschap Na het einde van uw deelnemerschap in de pensioenregeling (anders dan door pensionering), behoudt u aanspraken op ouderdoms-, partner- en wezenpensioen (ook wel premievrije aanspraken genoemd). De hoogte van deze aanspraken is gelijk aan de aanspraken die u tot dat moment opgebouwd heeft. U ontvangt er een opgave van. Een nog niet ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen vervalt na beëindiging van het deelnemerschap.
4 Keuzemogelijkheden In de pensioenregeling is een aantal keuzemogelijkheden opgenomen. Het gebruik maken van deze keuzemogelijkheden is overigens niet noodzakelijk. Als u hiervan geen gebruik maakt, gelden de standaardbepalingen uit het pensioenreglement. De keuzemogelijkheden betekenen dat de hoogte van uw ouderdomspensioen wijzigt. De gevolgen van de keuzemogelijkheden voor uw ouderdomspensioen kunt u berekenen met behulp van factoren die opgenomen zijn in de bijlage bij het pensioenreglement. 4.1 Vervroegde pensionering Voor het ouderdomspensioen geldt een pensioenrichtdatum van 65 jaar. U kunt het pen sioenfonds verzoeken het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan. De vroegst mogelijke datum is het moment waarop u de 60-jarige leeftijd bereikt. Bij vervroegde pensionering wordt uw ouderdomspensioen lager. De hoogte van het partnerpensioen wijzigt niet door vervroegde pensionering. 4.2 Deeltijdpensionering Het is mogelijk om gedeeltelijk met pensioen te gaan en gelijktijdig parttime te blijven werken. Dit heet deeltijdpensioen. De periode dat u met deeltijdpensioen gaat moet minimaal een jaar zijn. Omdat hierdoor een gedeelte van uw ouderdomspensioen eerder ingaat dan de 65-jarige leeftijd, zal dit leiden tot een lager ouderdomspensioen. 4.3 Omzetting van ouderdomspensioen in partnerpensioen U kunt een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen bij pensioeningang gebruiken om een hoger partnerpensioen te verkrijgen. Na omzetting mag het verhoogde partnerpensioen niet meer dan 100% van het verlaagde ouderdomspensioen bedragen. 4.4 Omzetting van partnerpensioen in ouderdomspensioen Op het moment van ingang van het ouderdomspensioen kunt u (een deel van) het partnerpensioen gebruiken om het ouderdomspensioen te verhogen. Na omzetting houdt u geen (of een lager) partnerpensioen over. 64
4.5 Variatie in pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen kunnen gedurende een periode van vijf of tien jaar aansluitend op de pensioeningangsdatum in aanvang hoger zijn dan in de periode daarna. Het hogere pen sioen staat in een vaste verhouding van 100:75 ten opzichte van het lagere pensioen. De hoogte van het partnerpensioen wijzigt niet door de variatie in hoogte van het ouderdomspensioen.
5 Pensioenpremie Voorbeeld variabel tekstblok: indien geen ‘Collectief dc’ van toepassing Voor de pensioenregeling betaalt u samen met de werkgever de premie. De hoogte van uw premiebij drage is ...% van de pensioengrondslag. De werkgever neemt de overige kosten voor zijn rekening. Uw premie voor de pensioenregeling houden wij maandelijks in op uw bruto salaris. 5.1 Betalingsvoorbehoud Als het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van ingrijpende wijziging van omstandigheden, kan de werkgeversbijdrage verminderd of zelfs helemaal gestopt worden. Als deze situatie zich voordoet zullen de pensioenaanspraken die u nog zou opbouwen aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. U zult hiervan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte worden gebracht. De pensioenaanspraken die u al heeft opgebouwd veranderen overigens niet. De mogelijke wijziging betreft dus alleen de in de toekomst nog op te bouwen pensioenaanspraken.
Voorbeeld variabel tekstblok: indien sprake van ‘Collectief dc’/gemaximeerde premie Voor de pensioenregeling betaalt u samen met de werkgever de premie. De hoogte van uw premiebij drage is ...% van de pensioengrondslag. De werkgever neemt de overige kosten voor zijn rekening. De totale premie is echter gefixeerd/gemaximeerd op ...% van de pensioengrondslag. Uw premie voor de pensioenregeling houden wij maandelijks in op uw bruto salaris. 5.1 Betalingsvoorbehoud Als het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van ingrijpende wijziging van omstandigheden, kan de werkgeversbijdrage verminderd of zelfs helemaal gestopt worden. Als deze situatie zich voordoet zullen de pensioenaanspraken die u nog zou opbouwen aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast. U zult hiervan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte worden gebracht. De pensioenaanspraken die u al heeft opgebouwd veranderen overigens niet. De mogelijke wijziging betreft dus alleen de in de toekomst 65
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
nog op te bouwen pensioenaanspraken. 5.2 Vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten Als op een bepaald moment de totale premie voor de pensioenregeling voor alle (aspirant-) deelnemers hoger zou worden dan ...% van het totaal van alle pensioengrondslagen, kunnen de over de toekomst op te bouwen pensioenaanspraken verlaagd worden. Als er namelijk sprake is van onderdekking bij het pensioenfonds en het herstel van de financiële positie van het pensioenfonds blijft structureel achter bij het herstel zoals dat is vastgelegd in een plan van aanpak, kunnen de al opgebouwde pensioenaanspraken van (gewezen) deelnemers worden verlaagd. In dat geval zult u hiervan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte worden gebracht.
6 Pensioenuitkering Ieder jaar krijgt u van het pensioenfonds een overzicht van uw pensioenopbouw. In dit overzicht staat hoeveel pensioen u kunt verwachten op uw 65-jarige leeftijd en wat u tot dan toe reeds heeft opgebouwd. 6.1 Uitbetaling Wanneer u met pensioen gaat, krijgt u een opgave van de hoogte van het ouderdomspensioen en van het nabestaandenpensioen. Het pensioenfonds betaalt het pensioen maandelijks aan u uit. 6.2 Inhoudingen op uw pensioenuitkering Op uw pensioenuitkering moet nog loonheffing (belastingen) en een bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) worden ingehouden. Het pensioenfonds houdt dit al op uw pensioen in voordat het fonds het pensioen aan u uitbetaalt. U krijgt elk jaar een opgave waarop precies staat hoeveel pensioen het pensioenfonds aan u heeft uitgekeerd en wat daarop is ingehouden aan loonheffing en inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet. 6.3 Voorwaardelijke toeslagverlening Er is geen recht op toekomstige indexaties. De indexatie van uw pensioenaanspraak is voorwaardelijk. Het pensioenfonds probeert uw pensioenaanspraak jaarlijks aan te passen aan de procentuele stijging van de consumenten prijsindex, zoals vastgesteld door het cbs. De indexatie in een jaar wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige indexaties.
66
7 Pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid Als u als deelnemer arbeidsongeschikt raakt, heeft u vanaf het moment dat u recht heeft op een wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering (wia), recht op premievrije voortzetting van uw pensioenopbouw. Deze voortzetting van pensioenopbouw vindt volledig of gedeeltelijk plaats, afhankelijk van uw arbeidsongeschiktheidspercentage (vastgesteld door het uwv). De premievrije voortzetting eindigt op de pensioeningangsdatum of eerder, als u minder dan 35% arbeidsongeschikt bent. De mate van voortzetting van de pensioenopbouw is daardoor afhankelijk van het voor u geldende arbeidsongeschiktheidspercentage volgens de wia. In de tabel kunt u aflezen in hoeverre de pensioenregeling wordt voortgezet. Bij een percentage arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 65 tot 80% 55 tot 65% 45 tot 55% 35 tot 45% 0 tot 35%
Bedraagt de voortzetting pensioenopbouw 100% 72,5% 60% 50% 40% 0%
8 Pensioen en scheiding Als u gaat scheiden, heeft uw ex-partner recht op een deel van het pensioen dat u heeft opgebouwd. Dit recht kan zowel gelden voor het ouderdomspensioen als het partnerpensioen. 8.1 Verevening van ouderdomspensioen Degene met wie u gehuwd bent geweest of met wie u een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap bent aangegaan, heeft recht op de helft van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens de periode van huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het kan overigens zijn dat u in de huwelijkse- of partnerschapvoorwaarden of in het scheidingsconvenant een andere verdeling heeft afgesproken. Het verdelen van het ouderdomspensioen noemen we verevening. Zowel u als uw ex-partner ontvangt een opgave van het ouderdomspensioen na scheiding. Overigens wordt het ouderdomspensioen ook verevend bij scheiding van tafel en bed. Er vindt geen verevening plaats bij beëindiging van het ongehuwd samenwonen. Op het moment dat uw ouderdomspensioen ingaat, krijgt uw ex-partner recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen. Het pensioenfonds keert het pensioen rechtstreeks uit aan uw ex-partner. Na het overlijden van uw ex-partner maakt het pensioenfonds weer het hele ouderdomspensioen aan u zelf over. 67
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
U kunt afspreken dat u en uw ex-partner beiden een zelfstandig ouderdomspensioen krijgen. We spreken dan over conversie van het ouderdomspensioen. Daarbij zal ook het reeds opgebouwde partnerpensioen (als bedoeld onder 8.2) worden betrokken. Bij conversie gaat het verevende ouderdomspensioen in op het moment dat uw ex-partner dat wil (liggende tussen 60 en 65 jaar). Als uw ex-partner overlijdt, vervalt het verevende ouderdomspensioen definitief. Mocht u eerder komen te overlijden dan uw ex-partner, dan behoudt hij het verevende ouderdomspensioen. Het partnerpensioen (zoals aangegeven onder 8.2) is reeds door conversie komen te vervallen. Een aanvraag voor verevening of conversie kunt u tot twee jaar na de scheidingsdatum bij het pensioenfonds indienen. Het formulier voor die aanvraag is verkrijgbaar bij de grotere postkantoren, Postbus 51 of via uw echtscheidingsadvocaat. 8.2 Vaststelling van bijzonder partnerpensioen In geval van scheiding heeft uw ex-partner (ook) recht op het partnerpensioen dat is opgebouwd tot het moment van einde van het huwelijk, geregistreerde partnerschap of de gezamenlijke huishouding. Ook hiervan kan door u en uw ex-partner zijn afgeweken in huwelijkse- of partnerschapvoorwaarden of in het echtscheidingsconvenant. Het deel van het partnerpensioen waarop uw ex-partner recht heeft, wordt een bijzonder partnerpensioen genoemd. Ingeval u overlijdt, zal uw ex-partner derhalve het bijzonder partnerpensioen ontvangen. Mocht uw ex-partner eerder komen te overlijden dan u, dan komt het bijzonder partnerpensioen ten gunste van een eventuele nieuwe partner. Bij conversie van het ouderdomspensioen (zie hierover onder 8.1) wordt ook het eventuele bijzondere partnerpensioen omgezet in ouderdomspensioen ten behoeve van uw ex-partner. Het komt daarmee te vervallen.
9 Vrijwillige voortzetting Binnen drie maanden na beëindiging van uw deelnemerschap in de pensioenregeling is het in bepaalde gevallen mogelijk om uw deelnemerschap gedurende maximaal drie jaar vrijwillig voort te zetten. De voorwaarden op basis waarvan dit mogelijk is kunt u nalezen in het pensioenreglement.
10 Waardeoverdracht Als u een nieuwe baan heeft, dan zal dit gevolgen hebben voor uw pensioenopbouw. De opbouw bij de huidige werkgever stopt en u wordt deelnemer in de pensioenregeling van uw nieuwe werkgever. U kunt ervoor kiezen om het pensioen dat u heeft opgebouwd bij uw huidige werkgever over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de pensioenregeling van uw nieuwe werkge68
ver. U verkrijgt dan pensioenaanspraken in de nieuwe pensioenregeling. U heeft daardoor geen recht meer op pensioen van het huidige pensioenfonds. Dit noemen we waardeoverdracht. Waardeoverdracht helpt om een pensioenbreuk te beperken of te voorkomen. Pensioenuitvoerders (pensioenfondsen en pensioenverzekeraars) zijn verplicht om mee te werken aan verzoeken tot waardeoverdrachten met betrekking tot dienstbetrekkingen die zijn beëindigd op of na 8 juli 1994. 10.1 Wel of geen waardeoverdracht U kunt waardeoverdracht overwegen als dit naar verwachting financieel voor u voordeliger is. Om dit te kunnen beoordelen is het relevant te weten hoe de financiële situatie van de huidige en de nieuwe pensioenuitvoerder is, evenals hoe de pensioenregeling van de nieuwe werkgever luidt (vooral het type regeling en de toeslagbepaling). Voor meer informatie hierover kunt u zich wenden tot de huidige of de nieuwe pensioenuitvoerder. Een tweede voordeel van waardeoverdracht is dat uw pensioenaanspraken bij één pensioenuitvoerder worden ondergebracht. Dit is voor uzelf overzichtelijker en u krijgt te zijner tijd van een pensioenuitvoerder pensioen uitbetaald. 10.2 Waardeoverdracht aanvragen Binnen zes maanden nadat u in dienst bent getreden bij uw nieuwe werkgever moet u bij uw nieuwe pensioenuitvoerder een verzoek tot waardeoverdracht indienen. Dan vraagt uw nieuwe pensioenuitvoerder een opgave op van uw pensioenaanspraken bij de oude pen sioenuitvoerder. Aan de hand daarvan wordt een offerte opgesteld voor de waardeoverdracht. Als u hiermee akkoord gaat, wordt de waardeoverdracht in gang gezet.
11 Informatieverplichting Om de pensioenregeling goed te kunnen uitvoeren, is het van belang dat het pensioenfonds over voldoende informatie beschikt. Om deze reden bent u verplicht om aan het pensioenfonds alle gevraagde inlichtingen te verstrekken die voor de pensioenregeling van belang zijn. Het pensioenreglement geeft aan welke inlichtingen u moet verstrekken. Ook is het van belang dat u het pensioenfonds zo spoedig mogelijk op de hoogte brengt van een (nieuw) partnerschap, ontbinding van de partnerrelatie, overlijden van uw partner en een adreswijziging. Als u een wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering (wia) ontvangt, bent u verplicht het pensioenfonds onmiddellijk op de hoogte te stellen van elke wijziging in de mate van arbeidsongeschiktheid (door uwv vastgesteld).
69
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
12 Recht op informatie van het pensioenfonds Het pensioenfonds verstrekt u op verzoek: - het pensioenreglement; - een jaarverslag en de jaarrekening; - de uitvoeringsovereenkomst; - relevante informatie over beleggingen; - informatie die specifiek voor u relevant is; - een opgave van de hoogte van uw opgebouwde pensioenaanspraken. Verder verstrekt het pensioenfonds u de geldende klachtenregeling.
70
13 Nuttige adressen Hieronder is nog een aantal nuttige adressen opgenomen. Stichting Pensioenfonds ..... ..... ..... ..... Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen Postbus 93158 2509 ad Den Haag www.opf.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509 lv Den Haag 070 333 44 44 www.minszw.nl Sociale Verzekeringsbank Het districtskantoor is afhankelijk van uw woonplaats. U kunt dit nalezen op Internet. www.svb.org uwv
(Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen) Het districtskantoor is afhankelijk van uw woonplaats. U kunt dit nalezen op Internet. 0900 9294 www.uwv.nl Ombudsman Pensioenen Bordewijklaan 10 2591 xr Den Haag 070 333 89 99 www.ombudsmanpensioenen.nl
71
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
14 Begrippenlijst AOW
Algemene Ouderdomswet. Aspirant-deelnemer Een aspirant deelnemer is een werknemer van <> die jonger dan 21 jaar is en een partner en/of kinderen heeft. Deelnemer Een deelnemer is een werknemer van <> die 21 jaar of ouder is. Franchise Iedere Nederlander bouwt jaarlijks aow op. Dit wordt uitgekeerd vanaf de 65-jarige leeftijd en voorziet in een basispensioen. Over dit deel wordt geen pensioen opgebouwd, omdat dit al opgenomen is in de aow. Gewezen deelnemer Als u geen pensioen meer opbouwt bij het pensioenfonds maar nog wel pensioenaanspraken bij het pensioenfonds hebt staan dan bent u een gewezen deelnemer, ook wel slaper genoemd. Loonindex Het percentage van de algemene loonsverhogingen bij de werkgever per 1 januari van het lopende kalenderjaar. Ouderdomspensioen De uitkering die u ontvangt vanaf de pensioeningangsdatum tot het moment dat u komt te overlijden.
72
Partner Degene met wie u gehuwd bent, bij de burgerlijke stand een geregistreerd partnerschap bent aangegaan, of degene met wie u een gezamenlijke huishouding voert zoals omschreven in het pensioenreglement. Partnerpensioen De uitkering die uw partner ontvangt na uw overlijden. Pensioenfonds Stichting Pensioenfonds Model. Pensioengrondslag Het deel van uw pensioengevend jaarsalaris waarover u pensioen opbouwt. Dit is het pensioengevende jaarsalaris min de franchise. Pensioengevend jaarsalaris Het vaste jaarsalaris plus de vakantietoeslag. Prijsindex Het percentage waarmee het consumentenprijsindexcijfer (alle huishoudens, afgeleid) over de maand oktober van het voorafgaande kalenderjaar is gestegen ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer (alle huishoudens, afgeleid) over de maand oktober van het daaraan voorafgaande kalenderjaar. WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Bijlage 3 Overzicht van de door de Tweede Kamer aangenomen moties Tijdens de behandeling van de Pensioenwet (kamerstuk nummer 30 413) in de Tweede Kamer in september 2006 zijn naast een groot aantal amendementen ook verschillende moties in de behandeling ingebracht. In deze moties wordt aan de Kamer een uitspraak voorgelegd. Deze moties eindigen met een verzoek aan de Regering. Bij de stemmingen op 26 september 2006 zijn de volgende moties door de Tweede Kamer aangenomen: Nummer 68: Hierin wordt de regering verzocht om ook op het Europees niveau alles in het werk te stellen om de wezenskenmerken van het Nederlandse pensioenstelsel (collectiviteit en solidariteit) te behouden, inclusief de daarmee onlosmakelijk verbonden verplichtstelling. Tevens wordt de regering verzocht om in dat kader de bestuursstructuur tegen het licht te houden om te bezien of deze voldoende toekomstbestendig is. Tenslotte wordt de regering verzocht de Kamer uiterlijk op 1 april 2007 op de hoogte te stellen van haar bevindingen en daarbij – indien nodig – concrete voorstellen te doen voor mogelijke verbeteringen. Nummer 69: Hierin wordt de regering verzocht bij de behandeling van de begroting 2007 van het ministerie van szw een uitgewerkt plan aan de Kamer voor te leggen teneinde aan een bepaalde categorie mensen van 65 jaar of ouder die zijn gescheiden voor 1981 een eenmalige uitkering te verstrekken omdat zij geen beroep kunnen doen op een andere voorziening. Nummer 73: Hierin wordt de regering verzocht in overleg te treden met de sociale partners en met hen afspraken te maken over hoe in de pensioensfeer een fatsoenlijke dekking kan worden bereikt terzake van het arbeidsongeschiktheidsrisico en van het overlijdensrisico, waarbij de Kamer aangeeft dat daarbij een uniforme dekking op kapitaalsbasis wenselijk is. De Kamer verzoekt voorts om het resultaat van dit overleg in januari 2008 aan haar voor te leggen.
73
De nieuwe pensioenwet
VNO-NCW/AWVN
Nummer 74: Hierin wordt de regering verzocht om te bewerkstelligen dat de Europese Unie niet overgaat tot een communautair geregelde opzet van de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen binnen de Unie (de z.g. portabilityrichtlijn). Nummer 76: Hierin wordt de regering verzocht te bevorderen, dat (bij voorkeur door de ser) een maatschappelijk debat wordt georganiseerd over de toekomst van met name het tweedepijlerpensioen en over de uitvoering van pensioenregelingen. Het is de bedoeling bij dat debat alle relevante maatschappelijke groepen en organisaties, zowel nationaal als internationaal, alsmede de wetenschap te betrekken. Voorts verzoekt de Kamer de regering om haar uiterlijk eind 2007 over de uitkomst daarvan te informeren, alsmede over de beleidsmatige conclusies die de regering daaraan verbindt. Nummer 78: Hierin wordt de regering verzocht om uiterlijk 1 april 2007 voorstellen te doen ter zake van een verruiming van de mogelijkheden voor pensioenopbouw door zelfstandigen binnen de tweede pijler en daarbij tevens de (wettelijke) mogelijkheid te betrekken van een (open) pensioenfonds voor zelfstandigen. Nummer 79: Hierin wordt de regering verzocht, gelet op het feit dat in de Pensioenwet sprake is van twee toezichthouders (dnb en afm), in de departementale jaarverslagen van de ministeries van Financiën en van szw o.a. het volgende op te nemen: - de beleidsdoelen, de toezichtstaak en de geleverde prestaties door de toezichthouders; - de kosten van de toezichthouders; - het aantal formatieplaatsen; - de kosten en bedragen die worden doorberekend aan de onder toezicht gestelden. Nummer 80: Hierin wordt de regering verzocht om twee jaar na de inwerkingtreding van de Pensioenwet het “dubbel” toezicht te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Nummer 81: Hierin wordt de regering verzocht om zogenaamde emeritaatsfondsen die niet onder de oude psw vielen maar wel onder de werkingssfeer van de nieuwe Pensioenwet gaan vallen een royale overgangstermijn te gunnen, zodat voor elk fonds een maatwerkoplossing kan worden gevonden.
74