Zinsdelen
Nederlands
Bijvoeglijke bepaling
Bijwoordelijke bepaling Lijdend voorwerp Meewerkend voorwerp Naamwoordelijk gezegde Onderwerp Persoonsvorm Voorzetselvoorwerp Werkwoordelijk gezegde Bijvoeglijke bepaling
Zegt altijd iets van een zelfstandig naamwoord. De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.
Bijwoordelijke bepaling
De bijwoordelijke bepaling zegt nooit iets van een zelfstandig naamwoord. Je kunt haar zien als de 'restpost' van een zin. - De 'losse' woorden van een zin: niet, graag, toen, misschien, etc. Waarschijnlijk zal Maria het niet eens zijn met deze ontwikkelingen. - De woorden die iets zeggen van een werkwoord of van een bijvoeglijk naamwoord. Hij reed voorzichtig over de erg hobbelige weg. - Woorden of woordgroepen die iets zeggen van de tijd of de plaats. Morgen is Ingrid met Alette in Amsterdam. Over een paar dagen ben ik gearriveerd op die stille eilanden in de oceaan
terug
Lijdend voorwerp
Het zinsdeel dat na het gezegde en het onderwerp het meest voorkomt, is het lijdend voorwerp. Het lijdend voorwerp ondergaat de actie van het onderwerp. Het is in elk geval niet zelf actief, maar passief. De bekende hulpvraag om het lijdend voorwerp te vinden is: wie/wat + persoonsvorm + onderwerp = lijdend voorwerp. De ober vraagt extra hulp. Wat vraagt (pv) de ober (ond)? Antwoord: extra hulp → lijdend voorwerp. Deze hulpvraag werk niet altijd even goed. De ober vraagt zijn collega op bevelende toon extra hulp. Wat vraagt (pv) de ober (ond)? Antwoord: zijn collega op bevelende toon extra hulp. En dit antwoord is meer dan het lijdend voorwerp. Er zit namelijk een meewerkend voorwerp in (zijn collega). Waar het nu om gaat, is dat je een manier vindt waarop je zeker het lijdend voorwerp kunt vinden. Dat kan door te begrijpen dat er bedrijvende en lijdende zinnen bestaan. Bedrijvende zinnen: het onderwerp verricht de handeling. Lijdende zinnen: het onderwerp ondergaat de handeling. De hond gaf zijn baas de stok. (bedrijvend) De stok werd/was door de hond aan zijn baas gegeven. (lijdend) De makelaar taxeert het huis. (bedrijvend) Het huis wordt/is door de makelaar getaxeerd. (lijdend) Je kunt van een bedrijvende zin een lijdende zin maken met de hulpwerkwoorden 'zijn'/'worden' en het voorzetsel 'door'. Kenmerkend voor lijdende zinnen is dat het lijdend voorwerp uit de bedrijvende zin, onderwerp wordt in de lijdende zin. Kortom: het lijdend voorwerp is het zinsdeel uit de bedrijvende zin dat in de lijdende zin onderwerp wordt. Let op: in de volgende twee gevallen heb je nooit een lijdend voorwerp: in zinnen die in de lijdende vorm staan; 2. na een voorzetsel. 1.
terug
Meewerkend voorwerp
Ook de naam van het zinsdeel 'meewerkend voorwerp' kun je vaak letterlijk opvatten: het werkt mee om de (actieve of passieve) handeling van het onderwerp mogelijk te maken. Kenmerkend voor het meewerkend voorwerp is dat één van de volgende drie voorzetsels voor het zinsdeel staat of daar juist kan worden weggelaten: aan, voor, bij. De grootmoeder schonk (aan) haar kleinkinderen een behoorlijk bedrag. De strenge vorst is zelfs (voor) die geharde zwervers te erg geworden. De prachtige voorbeeldzin ontlokte (bij) de lezer een zucht van bewondering. De hond gaf (aan) zijn baas de stok. Maar niet altijd kun je die voorzetsels weglaten, terwijl je dan toch een meewerkend voorwerp hebt. Ik heb deze cd-bon voor Louise gekocht. Deze herinnering riep bij haar gemengde gevoelens op.
Naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde wordt gevormd door een koppelwerkwoord plus daarbij horende naamwoord(en). Het koppelwerkwoord 'koppelt' het naamwoordelijk deel van het gezegde aan het onderwerp. De koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, lijken. Vandaag blijkt de koffie bijzonder sterk. Ben was twee dagen geleden jarig. Jan wordt later piloot. Jan wil later piloot worden. Jan blijkt inderdaad piloot te zijn geworden.
terug
Onderwerp
Het onderwerp (van nu af ond) is dat zinsdeel dat in een directe relatie staat met de persoonsvorm. Want verander je de één, dan verandert ook de ander. Een bekende truc om het onderwerp te vinden, is de vraag 'wie/wat + gezegde'. Maar deze truc werkt lang niet altijd en verhindert je bovendien om inzicht in de opbouw van de zin te krijgen. Er is een betere methode. Je vindt het onderwerp door de persoonsvorm van getal te veranderen (er enkelvoud of meervoud van maken): het zinsdeel dat mee moet veranderen, is het onderwerp. In Amersfoort behoef je een tram zelden voorrang te geven. In Amersfoort behoeven jullie een tram zelden voorrang te geven. behoef (pv) → behoeven jullie → je (ond) terug Persoonsvorm
De persoonsvorm (ook kortweg pv) van een zin is een werkwoord. Maar niet alle werkwoorden zijn persoonsvormen. Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden. Kies maar uit welke je voor jezelf het gemakkelijkst vindt. Onder persoonsvorm verstaan we dat werkwoord in de zin dat vooraan komt te staan, wanneer je de zin vragend maakt. Zijn broer heeft Damian voor drie maanden ingehuurd als programmeur. De persoonsvorm (ook kortweg pv) van een zin is een werkwoord. Maar niet alle werkwoorden zijn persoonsvormen. Er zijn twee manieren om de persoonsvorm te vinden. Kies maar uit welke je voor jezelf het gemakkelijkst vindt. Onder persoonsvorm verstaan we dat werkwoord in de zin dat vooraan komt te staan, wanneer je de zin vragend maakt. Zijn broer heeft Damian voor drie maanden ingehuurd als programmeur. Heeft zijn broer Damian voor drie maanden ingehuurd als programmeur? De verkoop van het huis is in december gestart. Is de verkoop van het huis in december gestart? Onder persoonsvorm verstaan we dat werkwoord van de zin dat verandert, wanneer je de tijd verandert. Zijn broer heeft Damian voor drie maanden ingehuurd als programmeur. Zijn broer had Damian voor drie maanden ingehuurd als programmeur. De verkoop van het huis is in december gestart. De verkoop van het huis was in december gestart. terug
Voorzetselvoorwerp
Het zinsdeel dat volgt op een vast voorzetsel van een werkwoord. Rekening houden met We moeten vanmiddag rekening houden met de komst van zwaar weer. Vertrouwen hebben in Ondanks de tegenvallers heb ik wel vertrouwen in een goede afloop.
Werkwoordelijk gezegde
Je herinnert je vast nog wel dat het zinsdeel 'gezegde' met werkwoorden te maken had (lopen, vliegen, praten, hebben, kunnen, etc.). We geven hier twee definities van het werkwoordelijk gezegde. Kijk maar welke je voor jezelf het handigst vindt. 1. Werkwoordelijk gezegde: de verzameling van alle werkwoorden binnen één zin. 2. Werkwoordelijk gezegde: de persoonsvorm en alle werkwoorden die daar bij horen. Met een vriendelijke glimlach vroeg zij mij de weg. Met een vriendelijke glimlach heeft zij mij de weg gevraagd. Met een vriendelijke glimlach zou zij mij de weg hebben gevraagd. Wanneer een werkwoord een vast voorzetsel heeft, moet het vaste voorzetsel tot het werkwoordelijk gezegde worden gerekend. Werkwoorden met een vast voorzetsel zijn bijvoorbeeld: luisteren naar, wachten op, hopen op, afrekenen met, etc. Ik verlang al maanden naar onze vakantie in Turkije. (verlangen naar) Maikel waarschuwde zijn kleine broertje voor het gevaar van vuurwerk. (waarschuwen voor) Wanneer 'te' voor een werkwoord staat, reken je het woord te ook tot het gezegde. Hij stond in de deuropening te gapen. Zij probeerde het zo goed mogelijk te doen.
terug