De kunstenaars van Licht Geraakt
Wie zijn ze? Wat inspireerde hen in het thema Licht Geraakt? Welke ideeën zitten er achter de werken die u hier ziet?
Teksten door Janneke Geurts
Dit boekje is gemaakt om u van aanvullende informatie te voorzien bij het bekijken van de tentoonstelling. We willen het graag hergebruiken. Zou u het willen achterlaten in de galerie?
Jacob Bos (1963) zou je een kunstenaar in glas bouwen kunnen noemen. Je kunt zijn werkwijze vergelijken met het verrijzen van een middeleeuwse kathedraal. Steen voor steen werd zo’n kerk met de hand opgebouwd, terwijl de stenen zelf eerst op maat moesten worden uitgehouwen. Jacob maakt miniatuur kathedralen, zou je kunnen zeggen. Hij snijdt duizenden stukjes en reepjes oud glas op maat om ze vervolgens te verlijmen. Hij gebruikt hiervoor restjes en brokstukken vensterglas die hij van glazeniers krijgt. Er zit glas bij uit boerderijen of kerkramen, soms wel 100 tot 200 jaar oud. Voor de vorm heeft hij van te voren een ontwerp gemaakt, maar de kleurvlakken ontstaan onder zijn handen. Er komt geen vuur of warmte aan deze manier van werken te pas. Vanwege het hergebruiken van oud glas is bij Jacob het thema (weder)geboorte beter op zijn plaats dan sterven en vergankelijkheid. En als je als een monnik weken lang bezig bent aan een kunstwerk dringt de vergelijking met geboorte of schepping zich inderdaad op. Jacob: ‘In een aantal werken is te zien, dat ik gefascineerd ben door het (alziend) oog. Door de zonnegod Horus, de hemelgod die zijn vleugels over de aarde uitspreidt. Door het alziend oog binnen het Christendom als een verwijzing naar het oog van God dat waakt over de mensheid. Door het oog als middelpunt, van het heelal of van een storm. Hoewel ik als atheïst sceptisch ben ga ik er niet noodzakelijk van uit dat er 'niets' is tussen hemel en aarde. Ik interesseer me voor mythologische en godsdienstige verhalen. Het werken met glas is voor Jacob een ontdekkingstocht. De mogelijkheden zijn haast onbegrensd. De hardheid en kwetsbaarheid zijn tweestrijdige eigenschappen verbonden aan het materiaal. Hoewel de elementen waaruit zijn werken zijn opgebouwd mathematisch en recht- hoekig zijn, kan hij er alle vormen van maken die hij wil. Het bijzondere van Jacob’s werken is dat ze vaak beweging uitdrukken. Vensterglas is meestal zijn basismateriaal. Maar hij maakt ook gebruik van gekleurd glas. Om kleur in het werk tot zijn recht te laten komen hoeft Jacob maar heel kleine stukjes te gebruiken. Door het licht spreidt de kleur zich vanzelf. Gekleurd glas versterkt bovendien de dieptewerking van een beeld, omdat niet elk glas even transparant is. Jacob is autodidact en waagde na een studie bouwkunde en bijna 20 jaar werken de sprong naar fulltime beeldend kunstenaar. Hij volgde een cursus voor glazenier maar werd gedreven om vervolgens zijn geheel eigen weg te gaan en zijn eigen techniek te ontwikkelen.
Gert Bullee (1970) kwam als klein kind in Leerdam al in aanraking met glaskunst. Sindsdien wilde hij maar een ding worden als hij later groot zou zijn: glasblazer! Toen er op zijn zestiende een vacature vrij kwam, twijfelde hij geen moment en solliciteerde naar de functie van leerling glasblazer bij Royal Leerdam Crystal. Volgens de oude gilden is hij daar opgeleid van leerling, via glasblazer, naar meester-glasblazer. Hij bleef er 23 jaar. Hij werkt vooral in opdracht van ontwerpers en kunstenaars wiens werk in galeries te zien is. Soms krijgt hij opdrachten van bedrijven die een kunstwerk voor hun hal of vergaderruimte willen, of van particulieren die een persoonlijke urn voor hun overleden opa of kind zoeken. Zij komen met hun tekeningen en ideeën, waarna hij mag proberen deze om te zetten in glasobjecten. Gert houdt van deze specifieke uitdaging en werkt, zo zou je kunnen zeggen, als ‘glasvertaler’. Sinds twee jaar werkt Gert als zelfstandige en op freelance basis in verschillende glasstudio's (o.a. in Het Glascentrum Leerdam, Van Tetterode, Vrij Glas en Lommel in België). Op deze manier combineert hij het werken met ontwerpers en kunstenaars met het steeds verder ontwikkelen van zijn blaastechnieken. De keien die Gert hier tentoonstelt zijn van eigen ontwerp. Tijdens een vakantie aan de Dordogne pakte hij een steen uit de rivier die in zijn handen uiteen brak. Hij was verrast door het mooie lijnenspel dat hij zag en voelde zich uitgedaagd een kei van glas te maken. Leuke bijkomstigheid is dat ‘keien’ een vakterm is voor de glasblazer. Het refereert naar de fase voordat het glas uit de oven komt. Door te spelen met kleur (fel en contrastrijk, of juist vloeiend en zacht) krijgen de keien hele verschillende uitstralingen. Misschien ziet u zelfs wel het noorderlicht.
Edith Benedictus Buning (1952) begon na haar opleiding aan de Academie voor Beeldende Vorming in Amersfoort, begin jaren 80 als keramiste te werken. Sinds 12 jaar werkt ze met glas, omdat ze zich in keramiek niet voldoende in en met kleur kon uitdrukken. En Edith is een en al kleur. Ze is verliefd op het leven, met al zijn schoonheid, en wil het in al zijn facetten leren kennen. Ze is verliefd op mogelijkheden, optimisme en vrolijkheid. Het ligt voor de hand dat kleur dan het expressiemiddel bij uitstek in je werk wordt. In Edith’s werk wordt het leven gevierd. Ze gelooft in de kracht van communicatie en in contact maken, elkaar echt ontmoeten. En ook hier speelt kleur een belangrijke rol. ‘De ervaring die ik bij een ontmoeting heb, is altijd mijn inspiratiebron. Ik ervaar de mens als heel sterk (steen) èn kwetsbaar (klei), in dat sterk zijn en kwetsbaar zijn ontmoeten wij elkaar en onze omgeving. Hoe transparanter de communicatie, des te kleurrijker en intenser de beleving. Dit probeer ik in mijn werk uit te drukken.’ ‘De vaak waardevolle ervaring die ik bij een ontmoeting heb, zet zich spontaan om in een beeld. Ik heb dus altijd eerst de titel of het thema van de ontmoeting. Pas daarna vormt zich het beeld.’ Een beeld zegt vaak meer dan 100 woorden. Met dit adagium werkt Edith ook als communicatietrainer, veelal met groepen uit organisaties. Vaak is het eindresultaat een ‘teambeeld’ dat de deelnemers mee terug nemen naar hun bedrijf. Daar blijft het een verhaal vertellen. Het werk dat Edith op deze tentoonstelling laat zien heet ‘Navelstreng’. Het bestaat uit drie onderdelen waarbij een groot element een kleiner element omarmt. De elementen symboliseren de kosmos en de mensheid die via een navelstreng met elkaar en onderling zijn verbonden. De missie van Stichting het Noorderlicht, een huis te realiseren waar mensen in hun laatste levensfase met hun geliefde(n) kunnen terugkijken op en genieten van het leven, vindt Edith een mooi initiatief. Zelf heeft zij een heel eigen mening over de dood. Zij ervaart geen vergankelijkheid. ‘Volgens mij leef je door als je dood bent, alleen in een andere dimensie. Je gaat op in het geheel, maar blijft bestaan als energie, als een eindeloos bewustzijn. Dit is voor mij geen reïncarnatie. Het is moeilijk uit te leggen, maar ik merk dat mensen die overleden zijn er nog steeds zijn. Ik voel het gewoon, ik voel het in de liefde die ik voor deze mensen voel, en die ik van deze mensen kreeg. En nu nog steeds krijg! Ik krijg er een gevoel van zekerheid door. Het is een rijk gevoel. Er zijn een aantal mensen, waar ik veel van hield, overleden, maar het is net of ze dichter bij me zijn dan ooit. Ik voel me er dan ook niet armer door, maar rijker, gek genoeg!’
Gonny Fournier
Toen (1951) werd gevraagd om mee te doen aan deze tentoonstelling zei ze direct ja. Het komt namelijk niet vaak voor dat er exposities zijn met enkel glaskunst. ‘Ik voelde me vereerd met de uitnodiging.’ Pas in tweede instantie kwam ze achter de missie van Stichting het Noorderlicht. Als kind werd er thuis altijd open gesproken over geboorte en dood. Afkomstig uit een groot gezin kwamen deze zaken regelmatig voor. Zodoende is het einde van het leven voor haar een heel natuurlijk gegeven en een wezenlijk onderdeel van het leven. De dood leeft! ‘Ik praat er veel over en vind het heel belangrijk dat er plekken zijn gekomen als hospices, waar aandacht voor het einde en de medemenselijkheid voorop staan. Dat taboes en misstanden worden doorbroken.’ In Gonny’s werk zie je het thema vergankelijkheid, of eigenlijk beter, de nietvergankelijkheid, op veel manieren terug. Allereerst in het gebruik van glas in lood. Een ambacht dat al bijna 1000 jaar oud is. Ooit ontstaan als stripverhalen voor de analfabete kerkganger, vond glas in lood vanaf de 17e eeuw zijn weg naar de gegoede burgerij die er zijn huizen en paleizen mee versierde. ‘Ik hecht aan traditie en aan eerlijk ambachtswerk. Maar ook aan eigentijdse vormgeving’, zegt Gonny. `Niet-vergankelijkheid` zie je ook in ‘de Zandloper’ die natuurlijk de tijd die eindig is symboliseert, maar als je goed kijkt zie je dat het ook een boom is, die groeit. ‘Leven is heel sterk, het gaat altijd door in volgende generaties.‘ Gonny maakt ook glaskunst met andere materialen in combinatie met glas. Ook maakt ze driedimensionaal werk door middel van glas fusing en casting. Maar met lood kan ze zich goed uitdrukken. ‘Het lood zorgt voor contrast en heeft een functie in het verhaal dat ik met een werk wil vertellen. Zo staan in ‘de stapelingen’ de kleurvlakken voor alle ervaringen en gebeurtenissen die wij in ons leven opdoen. Vaak dient een volgende ervaring zich al weer aan voordat we het vorige afgemaakt of verwerkt hebben. Daarom zijn de stukken glas schuin en rafelig weergegeven. Met losse loodeindjes. Soms gaan we er op een later moment opnieuw mee aan de slag of komt het weer naar boven’. Gonny houdt erg van het materiaal glas. ‘Glas is een steeds boeiend, kameleonachtig materiaal omdat het reageert op de omgeving. Door het wisselend licht en de kleuren van de jaargetijden vertoont glas zich steeds anders. Daarnaast heeft het iets magisch, bijvoorbeeld wanneer er ineens een projectie, een evenbeeld, op de muur verschijnt als de zon erop schijnt.’
Thea Hoek
Voor is meedoen aan de glastentoonstelling Licht Geraakt een ‘thuiswedstrijd’ Zij is lid van Verkuno, de Vereniging voor professionele kunstenaars in de gemeente Noordenveld, en is ook op andere manieren bij de tentoonstelling betrokken. Ze erfde van haar opa een serie gereedschappen om koper te bewerken. Na haar eigen opleiding ‘Metaal en Kunststoffen’ wilde zij, als een soort eerbetoon aan hem, deze gereedschappen blijven gebruiken. Zo begon ze met koper te werken. Steen, hout en glas werd eerst gebruikt als voetstuk maar gaandeweg steeds meer geïntegreerd in haar werk. De metalen die Thea in haar werk gebruikt vindt ze merendeels bij sloperijen, het glas bij kringloopwinkels. Dit kunnen glazen doppen, deksels, vaasjes of plafonnières zijn. Het zijn voorwerpen waar mensen afscheid van hebben genomen. Thea blaast dit materiaal nieuw leven in. Hoe professioneel en vakbekwaam ze ook is, Thea ervaart wat ze doet als ‘spelen’. Een groot gedeelte van haar werk speelt zich haast terloops, en buiten haar atelier af. Ze kijkt altijd en overal rond of er iets is dat haar aandacht grijpt. Een steen op het land, een glazen dop, al snuffelend bij een kringloop, een sloperij of bij een winkel in het dorp. Als ze iets gevonden heeft zet ze het in haar atelier, waar het als het ware een eigen leven gaat leiden. Daar, op een dag, wordt het glas uit zijn context gehaald, gedemonteerd, gehergroepeerd en weer gemonteerd tot een nieuw verhaal. Metaal blijft de verbindende factor, vanwege zijn bijzondere eigenschappen. Je kunt het rekken, gieten, patineren en polijsten tot die geheimzinnige metaalglans verschijnt. Als je naar het portfolio van Thea kijkt dan zie je de speelsheid terug in de diversiteit van haar objecten, de formaten, vormen en kleuren. Haar ideeën lijken onbegrensd.
Sacha Janzee (1965) heeft zich de laatste jaren steeds meer toegelegd op het maken van glaskunst, na een periode van tekenen en schilderen als docent en uitvoerend kunstenaar. Het idee voor de tranenvangers had Sacha al lang in haar hoofd. Ze zegt hierover: ‘Dit werk staat misschien wel het aller dichtst bij wat ik zelf heb meegemaakt.’ In 1997, tijdens de lerarenopleiding Tekenen, eindigde Sacha’s zwangerschap van een tweeling namelijk in een geboorte en een overlijden. Een gebeurtenis die veel intense en tegenstrijdige emoties opriep. Haar opleiding werd haar in die periode echter niet, zoals sommigen dachten, teveel, maar gaf haar juist de mogelijkheid om haar verdriet te kunnen laten zien in tekeningen en schilderijen. Zo werd de kwetsbaarheid van het leven, en de kostbaarheid die daaruit voortvloeit, een belangrijk thema in haar werk. ‘Ik ben op zoek naar oergevoelens, die universeel zijn, onafhankelijk van cultuur of afkomst. Ik zoek in de wereld van de stilte.’ Na een aantal jaren volgde Sacha een workshop glas fusing en was op slag verkocht. Het medium glas was een nog passender materiaal om haar thematiek mee te verbeelden. ‘Glas is kwetsbaar, en dan is het, net als soms met leven, zomaar gebroken, voorbij.’ Het idee dat je tranen of verdriet op kunt vangen liet me niet los. Ik heb geprobeerd om het met papier te verbeelden, maar dat werkte niet. In 2008 had ik genoeg expertise opgedaan om er met glas aan te kunnen beginnen. ‘Het moest gewoon gemaakt worden’. In 2009 kwam het af. Ik wilde ermee laten zien dat verdriet getoond mag worden. Dat je het zichtbaar mag maken. En dat er, met jou, vele anderen zijn die ook een groot verdriet meemaken of hebben meegemaakt. Je bent dus niet alleen.’ In Red Nature laat Sacha de interpretatie meer aan de beschouwer. Ze ervoer tijdens het creëren dat gesmolten glas heel natuurlijk vloeit en daarmee, als het afgekoeld is, iets kan oproepen van organische groei. De rode kleur refereert aan pijn of verdriet, maar ook aan liefde. Het thema kwetsbaarheid is hiermee in haar werk nog steeds aanwezig maar is minder direct geworden en wordt via de natuur verbeeld.
Rianne Kooijman (1943) werkt in een andere discipline en lijkt daarom op het eerste gezicht misschien een vreemde eend in de bijt. Haar aquarellen lijken soms echter wel van glas, zo helder en doorschijnend zijn ze. Actief binnen de vereniging Verkuno, is Rianne de initiator en organisator van deze expositie. Vanwege het van nabij meemaken van het sterfproces van een aantal dierbaren in de afgelopen jaren, voelde ze zich ook als kunstenaar uitgedaagd om met het thema ‘Licht Geraakt’ bezig te gaan. Haar werk aan de muur complementeert het werk van de andere glaskunstenaars die overwegend 3 dimensionaal werken. ‘Ik heb het hele proces waar mensen doorheen moeten na het vaststellen van een terminale ziekte van nabij meegemaakt’, zegt Rianne. ‘Hoe mensen omgaan met het bericht, de verwarring waarin ze terecht komen, de balans die ze proberen op te maken of het juist volledig negeren van de realiteit, het proberen vast te houden aan allerlei zaken en het loslaten. Deze thema’s wilde ik in aquarellen vastleggen. Het begon al bij de papierkeuze. Uit Frankrijk had zij jaren geleden handgeschept papier meegenomen, met rafelige randen. ‘Net als dit papier is het leven ook niet altijd glad. Rafels horen bij het leven’. ‘Het was niet zo dat ik een werk maakte bij een thema dat ik al in mijn hoofd had. Ik begon gewoon te schilderen en gaandeweg ontstond er iets waarbij een bepaald thema of een titel paste. Soms draaide ik het papier halverwege het schilderproces. Achteraf denk ik dat het voor mij zelf een vorm van rouwverwerking was. ‘Zo heb ik bijvoorbeeld kleuren gebruikt die degenen die ik verloren heb graag mochten, misschien wel als eerbetoon.’ Rianne’s aquarellen, vaak op locatie geschilderd, kenmerken zich over het algemeen door een grote mate van doorzichtigheid en subtiliteit. Ze gebruikt zachte kleuren, afhankelijk van het onderwerp met meer of minder contrast. In vergelijking daarmee, zijn deze werken abstracter en iets heftiger en feller van kleur. ‘Dat we eigenlijk weinig of geen controle hebben over wanneer en hoe ons leven af gaat lopen, wilde ik ook proberen weer te geven in het gebruik van de verf. Bijvoorbeeld door kleuren die ik als strakke vormen heb opgebracht daarna in elkaar te laten overlopen zodat er schiftingen ontstaan of door een heftige verstoring aan te brengen in een felle kleur. Je weet nooit precies hoe dat afloopt.‘ Door de aquarellen vervolgens niet in te lijsten maar op te spannen op platen, toont ze het werk in al hun kwetsbaarheid en rafeligheid aan de kijker, die letterlijk heel dichtbij mag en kan komen. Zo wordt de symboliek met het leven nog sterker.
Jelle Leek
De verstilde glasobjecten van (1947) spreken door hun ogenschijnlijke eenvoud en geraffineerde kleurencombinaties. Zoals wel vaker met dingen die makkelijk lijken, liggen aan dit werk jaren van experimenteren ten grondslag, eindeloos beredeneren hoe je bepaalde effecten kunt bereiken en een grote dosis vakmanschap. Als keramist leerde hij de in’s en out’s van het glazuren en bouwde hij zelf meer dan 100 ovens. Dit kwam goed van pas bij zijn omschakeling naar de glaskunst. Na bijna 10 jaar experimenteren trad hij in 2000 met zijn glaskunst naar buiten. Jelle Leek geldt inmiddels als een autoriteit op het gebied van glas fusing. Hij is niet door de schittering en helderheid van glas gefascineerd, maar juist door de ontglazing van het materiaal. Zijn basismateriaal is oud vensterglas. Hij laat een compositie van op maat gesneden stukken glas met elkaar versmelten, dit heet glasfusing, en voegt eigen kleurstoffen toe. Zijn objecten gaan meerdere malen de oven in tot het gewenste resultaat is bereikt. Jelle's werk straalt door zijn eenvoud in vorm, de subtiele kleuren en schitterende oppervlakte structuren. Het refereert aan verstilde momenten uit de natuur. Ook in zijn gemengde composities met glas, brons en steen is het duidelijk dat de natuur en de kosmos zijn inspiratiebron zijn.
Henk Meijer (1950) genoot een kunstzinnige opleiding, studeerde korte tijd architectuur en volgde een opleiding fotografie en film aan de Vrije Academie in Den Haag. Al deze kunstvormen zie je terug in zijn werk. Henk, woonachtig in Olst, is binnen de Nederlandse glaskunst een beetje een buitenbeentje. Tot een jaar of 5 geleden was hij vooral bekend als glaskunstenaar die het vlakglas als medium gebruikte voor verbluffende trompe l’oeils, die gemaakt werden door middel van zandstralen en de airbrush-techniek. Bij een eerste aanblik leken deze glasobjecten driedimensionale sculpturen, maar bij nadere beschouwing bleken zijn objecten dat slechts te suggereren en in het platte vlak te zijn gemaakt. Hoewel het publiek heel enthousiast was over zijn trompe l’oeil werk heeft Henk er enigszins afstand van genomen omdat hij vond dat het werk uiteindelijk te weinig aan de verbeelding over liet. ‘Het verrassende zat hem in de twijfel of het object twee- of drie dimensioneel van aard was, en van welk materiaal het was gemaakt, maar uiteindelijk was het wat het was en bleef het een grap, een gadget’, aldus Henk. ‘Ik ben de laatste jaren veel abstracter gaan werken, waarbij ik zelf ‘s ochtends nog niet weet wat ik ‘s middags zal hebben gemaakt. Ook begin ik nu niet meer met een ontwerp of onderwerp in mijn hoofd. Het lukt me zelfs niet meer als ik dat wel probeer. Pas als het af is, zie ik er soms een thema of titel in. Door het dwangmatige van thema’s of vooropgezette ideeën los te laten geef ik mezelf meer ruimte en mijn hoofd meer zuurstof.’ De voornaamste technieken die Henk gebruikt zijn nog steeds airbrushen en zandstralen, maar hij werkt nu vooral vrij, met vloeiende verven en het gedeeltelijk weg stralen van glaslakken. In Roden exposeert Henk zijn nieuwe werk. Het is twee dimensioneel werk dat echter als een sculptuur in de ruimte wordt geplaatst waardoor je er van verschillende kanten naar kunt kijken. ‘Dit werk is misschien wat minder makkelijk toegankelijk dan mijn eerdere werk omdat je niet meteen ziet wat het is.’ Zelf vindt hij het leuk dat zijn publiek dingen in zijn werk ziet die hij er niet in heeft gelegd. Dat zijn werk verschillende emoties of gedachtes bij mensen losmaakt. Licht Geraakt vindt hij een prachtige titel voor de tentoonstelling. ‘Glas heeft immers licht nodig om tot leven te komen.’
Cees van Olst (1947) heeft van jongs af aan iets met glas. Met zijn oom groef hij als jochie van zeven al beerputten op bij de statige grachtenpanden in Delft, op zoek naar glas(resten). Beerputten zijn de kliko bakken van de 18e eeuw, in de vorm van gaten in de grond in de tuin. Op zijn 15e kwam Cees bij TNO terecht, waar zijn glasvaardigheid al snel opviel. Na een opleiding tot instrumentmaker maakte hij steeds ingewikkeldere installaties van glas. Ruim 15 jaar later begon hij daarnaast als glaskunstenaar en startte het museum voor glas en glastechniek. Tot op de dag van vandaag is dit Cees zijn grootste passie: de door de eeuwen heen verkregen kennis en kunde rond het ambacht glasblazen bijeen te brengen en te zorgen dat het niet verloren gaat in een immer verder automatiserende wereld. Als je Cees vraagt of hij iets heeft met het thema afscheid weet je eigenlijk al, alleen door in zijn museum in Veenhuizen te zijn geweest, dat het antwoord ja is. Passievol vertelt hij over de oude machines van de inmiddels gesloten glasfabrieken in Nieuw Buinen, die hij heeft kunnen bemachtigen. Hij betreurt het dat in de huidige maatschappij veel kennis en ervaring rond handwerk verloren gaat, en niet alleen rond dat van de glasblazers. Sterven en afscheid nemen; voor Cees zijn deze onderwerpen bijna dagelijkse kost omdat zijn vrouw kinderverpleegkundige is die met terminale patientjes werkt. Samen praten ze er veel over. Ook in hun eigen familie en vriendenkring maken ze van dichtbij sterfgevallen mee en proberen ze zo liefdevol en respectvol mogelijk met hen om te gaan. Leent glas zich voor het thema sterven, afscheid en vergankelijkheid? Zeker, zegt Cees. Doordat je zelf de vorm en de kleuren kunt bepalen van dit oorspronkelijk transparante materiaal heb je veel gelegenheid om je emoties te verbeelden. ‘Ik kan er mijn zorg en respect voor alles wat er om me heen gebeurt in kwijt’. Zo zie je in de beeldengroep ‘Opgebaard’ 5 abstracte glazen personages, staande om een glazen kist. De beelden zijn allen kleurloos, op een klein gedeelte na dat bij ieder beeld op een andere plaats zit. Zo heeft Cees verbeeld dat de overlevenden allen iets met zich meedragen van degene die gestorven is. In een glazen familie, speciaal voor de tentoonstelling gemaakt, heeft Cees door middel van luchtbellen in de zeer glad gepolijste personages, hun hart en longen verbeeld. Zo komen de figuren letterlijk tot leven. ‘Ik kan mijn werk moeilijk verkopen’, zegt Cees. ‘Hoe dom ook want ik kan het geld goed gebruiken. Maar als ik het af heb wil ik het eigenlijk niet kwijt.’ Is het omdat er dan een stukje van zijn ziel in het werk is gaan zitten? In ieder geval heeft het te maken met het feit dat hij gelukkig wordt van de emoties die zijn werk bij de voorbij lopende bezoekers van zijn glasmuseum oproepen.
Beatrijs Schweitzer (1960) studeerde in de jaren 80 aan de Hoge School voor de Kunsten in Utrecht en kunstgeschiedenis in Leiden. Zij is geen glaskunstenaar pur sang, maar een beeldhouwer die soms ook glas gebruikt. Steen, ijzer en hout zijn de materialen waarin ze meestal haar ideeën en thema’s uitwerkt. Ook teksten maken regelmatig deel uit van haar werk. Toen ze werd gevraagd om mee te doen aan deze tentoonstelling voelde ze zich uitgedaagd. ‘Ik ben al vaker met kwetsbaarheid en sterven bezig geweest in mijn werk en ik gebruik ook wel eens glas als ik dat functioneel vind. Deze tentoonstelling was een soort aansporing om beiden te combineren.’ Beatrijs beweegt zich als kunstenaar in een wereld van werktuigen, voorwerpen van (vermeend of vergeten) nut, maar ook van illusies en dromen. ‘Het unieke van de mens is dat hij dingen kan creëren’, zegt Beatrijs. Ze illustreert dit met behulp van de handboog. ‘De handboog is een van de mooiste voorbeelden van het menselijk vernuft om de natuurlijke eigenschapen van materialen te combineren tot een nieuw gegeven vol spanning. De handboog kan ook weer de boogschutter in onze voorstelling creëren. Ik hoop met mijn werk ook vragen op te roepen en de verbeelding in beweging te krijgen.’ Voor Beatrijs spreekt elk materiaal dat ze gebruikt een eigen taal. Ze werkt graag vanuit een dialoog met en tussen verschillende materialen binnen één kunstwerk, zoals ook hier te zien is. Ooit liet Beatijs een glazen schaal blazen voor een nieuw werk. Door een ongelukje brak de schaal in tweeën. Het gebruikelijke ‘Oh, wat zonde!’ bleef echter achterwege . Ze vond de schaal nu nog veel mooier geworden en bewaarde hem. Toen ze zich begon voor te bereiden op deze tentoonstelling kwam de schaal weer in beeld. ‘Barsten horen bij het leven, ze vormen ons als mens maar we veroorzaken ze ook zelf.’ Zo werd de schaal een geschikt onderdeel voor een werk op de tentoonstelling. Een ander voorbeeld van een bijzondere toepassing van glas is het hele kleine knikkertje dat als een lichtpuntje in de duisternis te ontdekken valt in het “Ja-knikkertje” . Kwetsbaarheid en evenwicht, beiden als levenskracht, zijn thema’s die haar werken hier willen uitdrukken. Glas komt daarbij wonderwel van pas!
Ton de Vreede
Toen (1958) werd benaderd of hij wilde meedoen aan een tentoonstelling rond de thema’s ‘licht’ en ‘leven’ moest hij direct denken aan de verzameling reageerbuisjes die hij nog in zijn atelier had staan. Zijn associatieve kunstenaarsgeest begon direct te werken, en de kiem voor een nieuw werk was gelegd. Ook het feit dat op deze tentoonstelling uitsluitend glaskunst te zien zou zijn sprak hem wel aan. Hij zei dus enthousiast: ’Ja’. Ton leverde drie werken aan, waarvan er twee speciaal voor deze tentoonstelling zijn gemaakt. ‘Dood gaan bestaat niet zonder geleefd te hebben’, zegt Ton. ‘Vandaar dat ik direct aan die reageerbuisjes moest denken. Deze doen mij onder andere denken aan de start van leven. Toen ik mij wat meer in IVF verdiepte ontdekte ik dat 1 op de 4 reageerbuisbevruchtingen slaagt. Dit feit wilde ik verwerken in mijn object. Zo liet ik een kwart van de buisjes in takt en is de rest versmolten. De heel gelaten buisjes plaatste ik in het midden van een onderstel waar ik een klein lampje in monteerde, als verwijzing naar de broedmachine. Hij noemde het ‘To be or not to be’. Gebroken eierschalen maakten het beeld compleet’. Uit bovenstaande wordt zichtbaar hoe associatief Ton te werk gaat bij het maken van zijn beelden. Vaak is de Griekse mythologie een aanleiding. Omdat de mens in die tijd dichter bij de natuur en de seizoenen stond, draagt zijn werk haast vanzelf een verwijzing naar leven, vergankelijkheid en sterven. ‘Born to be wild’ roept associaties op met de chopper, de mens die de vrijheid ruikt, de snelheidsduivel, maar ook met de brokkenpiloot (uit scherven opgebouwd glas) voor wie het leven in een klap voorbij kan zijn. Niet altijd herkenbaar zijn de verwijzingen naar muziek die hij in de titels van zijn werk gebruikt. Zo zit in het werk ‘ Strawberry cherries, and then angels kissing soon’ een vernuftige verwijzing naar het lied ‘Summerwine’ van Nancy Sinatra, met als passage -Strawberries, cherries, and an angel is kissing spring-. In de originele tekst wordt alleen het leven gevierd en omarmd, in Ton’s object met de aangepaste titel kijkt ook de dood om de hoek. Het leven is nu eenmaal niet eeuwig. Ton’s werk kenmerkt zich door contrasten. ‘Ik verwerk bijvoorbeeld gewone, alledaagse voorwerpen in mijn kunst. Een kroonsteentje, een schroef, afvalmateriaal van steen-, glas- of metaalverwerkende bedrijven. Stukjes massa productie. Maar het object dat ik ermee maak is een unicum, en daarin zit hem dan het contrast’. Soms verwerkt hij contrasten in zijn keuze voor de vormen, kleuren of materialen. ‘Een beeld wordt daar sterker van’, zegt Ton.