DE KOP IN KAART (aflevering 2) J.T. Bremer
Schetskaart van de Noordkop vervaardigd door Jan van Scorel.
De kaart van Jan van Scorel (1551) Jan van Scorel, genoemd naar zijn geboorteplaats Schoorl, waar hij op 1 augustus 1495 geboren was als zoon van de dorpspastoor en diens ‘huishoudster’, zag het helemaal voor zich. Hij wilde de hele Kop van Noord Holland van Petten tot Huisduinen bedijken en vroeg daarvoor octrooi aan bij de Keizer Karel V. Het was een groots opgezet plan voorzien van een schitterende kaart. Op deze in het Algemeen Rijksarchief aanwezige, met de hand getekende en in prachtige kleuren uitgevoerde schetskaart van de Noordkop (Collectie Hingman no 2486), groot 80 bij 240 cm is het gebied aangegeven gezien vanuit de Noordzee. Het noorden links, het zuiden rechts (zie omslagillustratie ZHB 1997, nr1). Van Scorel had een paar compagnons gevonden die t helemaal zagen zitten. Ook bij een aantal geldschieters uit de Zuid Nederlandse geldwereld (Antwerpen) was belangstelling. “Een dyckagie schilderen mette vruchten daerop wassende, Schoorle was daer den rechten man toe,” schamperde de waterstaatkundige Andries Vierlingh.1 Sterker nog: “ick hebbe eenen grooten bouck (boek) gesien, daer hij alreede seven kercken inne gepatronneert hadde ... d’een was ront, d’ander drycantich, maer het was het vel vercocht eer den wolff gevangen was.”
10.
Inderdaad is er, behalve de hier te bespreken kaart van de Kop van Noord Holland (inclusief Texel) van 1551, in het Algemeen Rijksarchief te ‘s Gravenhage óók nog een kaart van de te bedijken Zijpe (Hingman collectie no 2473) waarop een zevental kerken zijn afgebeeld: Sint Paulus, Sinte Pieter, Sint Lourens, Sint Jan, Sint Sebastiaan, Sancta Maria en Sint Crusis. Zo’n kaart is makkelijk gemaakt vond Vierlingh, het papier is geduldig. Maar de werkelijkheid is weerbarstig. Dijkaanleg is niet eenvoudig. En daarmee ben je er nog niet. Er moeten afwateringsvaarten komen en watermolens. En sluizen niet te vergeten. Het gebied moet verkaveld worden. En is ‘t dat dan wel waard? Want Vierlingh zag zand over de kleigronden stuiven, veel zand. En hij verzuchtte: Het is een lant van tureluyre als ‘t regent soo is ‘t hart van nature als ‘t drooch is soo is ‘t sachte het verwaijt bij dage (en) bij nachte Hij vreesde zelfs dat door het verstuiven van het zand sommige vaarten binnen enkele weken weer “toegestoven” zouden zijn. Neem nou zo’n poldertje als de Haesenpolder, “het waere beter ende bequamer derzelven te heeten den Dwaesenpolder, met groten cost gemaeckt en sonder vruchten.”
Detail van de Schetskaart van de Noordkop vervaardigd door Jan van Scorel.
“Architecten kaart” Natuurlijk had Vierlingh in zijn kritiek niet helemaal ongelijk, maar zijn commentaar op het plan van Jan van Scorel en met name op diens kaart was niet terecht. “De kaart is geen opmeting, geen eigenlijke kartering, de kaart is een illustratief verhaal.” Aldus Henk Schoorl.2 En gelijk heeft hij. Jan van Scorel was een kunstenaar, een schilder, een architect. En zo’n man die een stadswijk ontwerpt ‘stoffeert’ het geheel toch óók met nog niet bestaande bomen, struiken en parken? Van Scorel had een groots plan, te groots misschien voor zijn tijd. Hij wilde al het verdronken land ten noorden van zijn geboortedorp heroveren op de zee. De wadvlakten daar herscheppen in weiden en korenvelden. Voorvoelde hij als kunstenaar en intellectueel wellicht de grootse economische ontwikkeling van de lage landen, de nieuwe tijd die men later zelfs de Gouden Eeuw zou noemen? Voorzag hij de toenemende vraag naar akkerbouw- en veeteeltproducten in het gewest Holland, waar het inwonertal in korte tijd snel zou toenemen? Of zat ‘t bedijken ‘in de lift’? Want Jan van Scorel was niet de eerste die een poging tot bedijken in de Noordkop wilde wagen. Zo hadden enkele Amsterdamse kapitaalbezitters al op 13 mei 1541 een octrooi verkregen om gronden die ‘nu drivende ende desolaat’ aan de zuidkant van Wieringen lagen, te bedijken.3 Maar Van Scorels plan was grootser en véél meer omvattend: “... van ontrent Petten noortwaerdt up voorby Abbestede (noord Callantsoog) ... tot aen den houck van ontrent Torp beneden Huysduynen en vandaer oostwert (oostwaarts) naer het eylant van Wyeringen ... ende wederomme nederwaert ... naer Eerstwoude” (Aartswoud). Het hele kweldergebied dus tussen Petten en Huisduinen, Wieringen en Aartswoud. Bedijking noordkop in fasen Van Scorel was wel zo reëel dat hij de bedijking ‘in fasen’ aanvroeg. Eerst van Petten tot Abbestede, “weynich hooger off laeger”, daarna zou men wel verder zien. Zoals bekend kostte de bedijking van de Zijpe al
Kaart van de te bedijken Zijpe waarop een zevental kerken zijn afgebeeld: Sint Paulus, Sinte Pieter, Sint Lourens, Sint Jan, Sint Sebastiaan, Sancta Maria en Sint Crusis.
moeite genoeg. Want Van Scorel mocht dan een begenadigd schilder en tekenaar en een briljant uitvinder van ondermeer een baggerschip zijn, een practisch waterbouwkundige was hij niet. Vandaar dat hij voor ‘t dagelijks werk de waterbouwkundige Andries Vierlingh inschakelde. Toen deze, verbaasd over al ‘t “vliegend duynsand” aan Van Scorel vroeg wat hem bezielde, “wat prouffijt (profijt) zij metten sande maecken wilden”, antwoordde deze dat hij Vierlingh slechts had ontboden om “ordenne (orde) in de dijckagie te stellen”. Verder geen commentaar alsjeblieft. Want Van Scorel was wel wat erg optimistisch en niet altijd even practisch, maar hij was beslist niet gek. Hij wist héél goed dat er meer “sandige gronden” in Holland waren o.a. in zijn geboortedorp Schoorl. “Maer dezelve worden met vette poort-eerde (huisvuil) oft straetmisch gemist (bemest)”. En dat geeft dan weer “diversche weye daer men seer schoone vette ossen op weyde.” En laten we wel zijn, toen alle bedijkingsperikelen eenmaal overwonnen waren, ging ‘t toch ook wel goed op het nieuwe land, althans in het oostelijk deel “tusschen den grooten sloot en d’ouwe seedycke (Westfriese dijk)”. Schreef de schoolmeester Dirck Adriaensz. Valcooch niet in die dagen: “Die boeren worden daer te met so rijcke ick hebbe se gesien die molcken vyfthien koeyen behalve scapen en paerden ... Als die Sijpsche boeren met haer waer te mert (markt) quamen ... sij reden en triumpheerden als jonkers ...” 4 Er kwamen andere problemen waardoor Van Scorels grote plan uiteindelijk mislukte. Maar dat verhaal valt buiten de opzet van dit artikel en is bovendien al eerder verteld.5 De kaart in detail Rechtsonder op de kaart zien we hoe de Schoorlse zeeduinen overgaan in de verdedigingswerken van de Hondsbosse. De Pettemer kerk wordt aan de noordzijde beschermd door een smalle duinreep of eigenlijk een verstoven zanddijk. Naar ‘t westen wordt het dorpje, aangegeven door een paar huisjes beschermd
11.
door een dijk, de Hondsbosse, en een zestal zogenaamde hoofden haaks op de kust. Andries Vierlingh noemt de Hondsbosse een wonderlijke constructie “gewrocht met houten, steenen, rijs (hout) ende kisten tegens den grooten overval van de zeebaeren, die dyckwils (dikwijls) over den dijck slaen min oft meer of ‘t te Petten in ‘t dorp dagelycx regende”. De hoofden zijn getekend als “ongeschonden”. In werkelijkheid waren ze tijdens stormen in december 1551 en in januari en februari 1552 ernstig beschadigd. Bij deze stormen was de zee ook door de duinen benoorden Petten geslagen. Op de kaart is bij Petten een diep landinwaarts lopende geul getekend als “de cleyne Zijp”. De nieuwe Zijpdijk waaraan talloze dijkwerkers bezig zijn, is ver landinwaarts getekend. Heel verstandig. Het water moest wel héél ver landinwaarts komen wilde het de dijk bereiken. Ten oosten van Petten zien we een dwarsdijk getekend die de nieuwe Zijpdijk verbindt met de oude Schoorlse zeedijk aan de binnenduinkant. Het kleine driehoekige poldertje is de toekomstige Hazepolder genoemd naar één van de geldschieters, de Antwerpse koopman Servaes de Haese. De nieuw aan te leggen dijken zijn overigens getekend als muren: veel te steil. Een dichterlijke vrijheid van de tekenaar? Of wist Van Scorel werkelijk niet dat de dijken naar de zeezijde beter een brede, schuin aflopende helling kunnen hebben? Vierlingh suggereert het laatste en schoolmeestert dat men het water niet beter kan tegenhouden dan “gevende hem veul (veel) speelens”. Ketelduinen Meer naar links, naar het noorden zien we halverwege de strandvlakte de ‘ketelduynen’ afgebeeld. Van het Groot- en Klein Ketelduin, in stuurliedenboeken uit die tijd afgebeeld als witte stuifduinen die een markant herkenningspunt waren in dit gedeelte van de Hollandse kust, klaagt Vierlingh dat het zand daarvan “daegelycken vervliecht” over de kostbare kleigronden van het landinwaarts gelegen Zijpebekken. Langs de nieuw aan te brengen Zijpdijk heeft Van Scorel een groot aantal figuren die - zoals hij dat zich voorstelde bezig zouden zijn bij de bedijking. Mannen met kruiwagens en schoppen, met tweewielige boerenkarren getrokken door paarden en ossen. In werkelijkheid ging het in zoverre anders dat, volgens Vierlingh, uitsluitend karren met paarden werden gebruikt en het zandtransport overwegend met zogenaamde molborden. Opzieners en bezoekers, zoals Van Scorel die tekende, waren er wel. Callantsoog en Groot Keyns Ten zuiden van Callantsoog zien we nog een diep landinwaarts gaande geul, ooit “de groote Zijp” (?). Men was in de jaren veertig van de 16e eeuw juist bezig een nieuw dorp in het noorden van het eiland (Abbestee) te bouwen omdat door stormvloeden (1509,1531) de duinkust zodanig was afgeslagen dat de op deze kaart nog afgebeelde kerk moest worden afgebroken en verplaatst. De nieuwe kerk van Abbestee of Abtstede gewijd aan Johannes de Doper staat overigens al wel afgebeeld op de ontwerpkaart van de Zijpe met de zeven kerken. Tijdens de Pontiaansvloed sloeg zo’n 5,5 meter duin
12.
weg, bij de Allerheiligenvloed in 1570 werd de nieuwe kerk van Abbestee verwoest. Landinwaarts zien we in de nieuwe te bedijken Zijpe tussen Callantsoog en Schagen een verhoogde schor, de Groot Keyns of Leeuwenhorn. Desen Grooten Keynsa is groot ontrent vier morgen in ‘t weyden en in ‘t sayen ‘t Leyt hooch boven ‘t Sijpsche lant ... ... een quartier gaens van d’oude seedijck ick hebber lustich hoy (hooi) sien maeyen ‘t leyt ‘s winters en somers meest droogche (D.A. Valcooch) In het land achter de oude (Westfriese) zeedijk zijn alleen Schagen (met kerk), de (kleine) Keyns (met kapel) en Sint Maarten (met kerk), in feite alle drie terpdorpen, afgebeeld. Waddeneilanden Het strand tussen de waddeneilanden Callantsoog en Huisduinen was nagenoeg gesloten. Het op de kaart nog aangegeven Heersdiep was inmiddels geheel verland. Alleen bij hoge stormvloeden sloeg het Noordzeewater over het strand ver landinwaarts tot in de Zuiderzee bij Wieringen. Toch heeft het, mede door oorlogsomstandigheden, nog tot 1610 geduurd eer beide eilanden door een zanddijk, de Oldenbarneveltsdijk, werden verbonden; de bedijking aan de oostzijde (Koegras) vond pas in 1817 plaats. Evenals Callantsoog is Huisduinen slechts globaal aangegeven. Van het dorp Helderbuurt in de noordelijke duinen aan het Marsdiep bijvoorbeeld is geen spoor te bekennen, terwijl we zeker weten dat ‘t dorp er wel degelijk was. Daar staat tegenover dat het silhouet van de Huisduiner kerk gewijd aan Sint Nicolaas nauwkeurig overeenkomt met de situatie zoals aangegeven in de 16e eeuwse stuurliedenboeken. Her kerkje, in 1513 herbouwd nadat het oude kerkgebouw verloren gegaan was (1509), heeft ‘t overigens niet lang uitgehouden. Op de kaart van 1599 van Gerrit Dirksz. Langendijk staat de kerk met zand overstoven in de buitendijkse duinregel en gaat spoedig daarna verloren. Marsdiep Op het noorderduin staan twee bakens, die in één lijn met de uiterton buitengaats de invaarroute van het zeegat door het Spanjaardsgat aangeven. Bij het binnenvaren moest men zo dicht mogelijk langs de noordoever van Huisduinen varen, zo ver mogelijk van de ondiepten bezuiden Texel. De noordelijke ton voor het zeegat ligt voor het Landsdiep van Texel, een gat dat aan het eind van de 16e eeuw is verland door de ‘verheling’ van de Noorderhaaksbank aan Texel. De geul kon omstreeks 1550 nog wel door kleine schepen en visserspinken worden gebruikt. In het Marsdiep en voor anker op de ree van Texel zijn een aantal driemastschepen getekend, in het midden van de 16e eeuw de meest voorkomende koopvaarders. Zuidelijker op de ree, wat meer naar rechts richting Wieringen, zijn twee boeiers afgebeeld, kleinere binnenvaartuigen met één mast en spriettuig. Ook ten
noorden en oosten van Oosterend linksboven op de kaart zijn een viertal kleinere schuiten getekend met één mast, scheepjes die gewoonlijk slechts 1,5 à 2 m diepgang hadden en geschikt waren als wadzeilers (hoedboten of hoeiers). Visserij Op de Noordzee zijn pinken, de voorlopers van bommen, bezig met zeevisserij. Ze zijn zowel zeilend als met gestreken mast afgebeeld. Sommige bemanningen zijn bezig de netten binnen te halen. Waarschijnlijk haringnetten, want elders zijn vissers bezig met de zogenaamde zegens, de (Zuiderzee)haring die het zeegat binnen wil trekken, te vangen. Ook op het strand liggen enkele pinken en vletten, terwijl voor de kust van Texel bij De Wester netten gedroogd worden, een visser een mand sjouwt en een harington staat afgebeeld. Texel staat zó fraai afgebeeld dat Henk Schoorl sprak
van “een ballade”. Ook Wieringen is “een plaatje”, maar meer ook niet. De nieuwe bedijking aan de zuidzijde (1541) staat slechts met één vaag lijntje en één molentje afgebeeld. Maar nogmaals: daar ging ‘t Van Scorel allemaal niet om. Het ging hem om de illustratie bij een ontwerpplan. Dat moest er zo fleurig mogelijk uitzien en dat doet ‘t dan ook! Literatuur 1. A. Vierlingh, Tractaet van Dyckagie, Uitgegeven door J. de Hullu, ‘s-Gravenhage, 1920. 2. H. Schoorl Ballade van Texel, Den Burg, 1976. 3. J.T. Bremer, Wiringherlant (deel I), Schoorl, 1979. 4. D.A. Valcooch, Chronyck van de Sype, Amsterdam, 1740 (3e druk). 5. J.T. Bremer, De Zijpe, bedijking en bewoning tot omstreeks 1800, Schoorl, 1985.
Fragment van Noord-Holland/Zuid Texel, kaart Zacharius Heyns, 1598 en 1599. Bij het Oude Veer is goed te zien hoe het west-zuidwesten van Wieringen vergroot is door de Allerheiligenvloed van 1-11-1570.
13.
JAN VAN SCOREL (1495-1562) Merkwaardig genoeg besteedt de Winkler Prins (8e druk) slechts aandacht aan Van Scorel als schilder (vooral van altaarstukken).1 Terecht schrijft Van Gelder dat “hij zich ook voor bouwkunst en inpoldering interesseerde; zijn gehele optreden doet aan Rubens denken en treft door veelzijdigheid, die de naam van Leonardo da Vinci in herinnering roept. Zijn werk draagt de sporen van een virtuositeit en een bezielende verbeeldingskracht, die meer bekoort dan ontroert, meer verbaast dan aangrijpt (en is) van een welhaast overrompelende zeggingskracht...”2 Behalve schilder, architect en bedijker, was Van Scorel ook nog uitvinder. Zo ontwierp hij een baggermolen en kreeg hij op 15 oktober 1550 octrooi op een uitvinding van cement, waarmee hij o.a. voor kustverdedigingswerken stenen zodanig wilde samenkitten, dat deze werken bestendig zouden zijn tegen de invloed van zeewater en golfslag: “werken van dijcagien die incorruptible (ondoordringbaar) zijn sullen ende eeuwelyck dueren, van steene ende anders met sulcken bytumen ofte cemente an elx anderen gebonden ende vereenicht, dat sij niet verganckelyck zijn en zullen.”3 Jan van Scorel.
Officieel was de pastoorszoon Jan van Scorel een buitenechtelijk kind. Pastoors leefden immers celibatair. Op 1 februari 1543 legitimeerde Keizer Karel V, heer der Nederlanden, de geboorte van deze zoon van “wijlen heer Andries Ouckeyn, priester, geprocreert aen wijlen Dieuwer Aerntsdr.” Zijn ouders lieten hem tot 1507 onder rector Antonius Liber en diens opvolger Gerardus Bastius tot 1509/10 aan de Latijnse school te Alkmaar. Na het overlijden van zijn vader omstreeks 1510 ging de begaafde jongen op 14-jarige leeftijd eerst in de leer bij de befaamde Alkmaarse schilder Cornelis Cornelisz. Buys, twee jaar later bij diens broer Jacob Cornelisz. te Amsterdam. Deze leertijd en de protectie van de heren Van Egmond van den Nijenburg, burgemeesters te Alkmaar, die hem vervolgens op studiereizen naar Oostenrijk en Italië (Venetië) stuurden, bepaalde vóór alles zijn levensrichting. Daarna reisde hij naar Jeruzalem. Toen de Utrechtse bisschop Adriaen Boeyens tot paus (Adrianus VI) benoemd werd, benoemde deze hem tot opzichter van de Belvedere met de beroemde verzameling antieke beelden. De tijdgenoot Karel van Mander bericht dat Van Scorel in Rome zowel de antieke als de moderne meesters bestudeerde, waardoor zijn kunst een uitgesproken romantisch karakter kreeg. In 1524 keerde hij terug naar Utrecht waar hij vier jaar later kanunnik van de Mariakerk werd. Voordien woonde hij ook enige tijd in Haarlem.
14.
Andries Vierlingh schrijft laatdunkend over een plan van Jan van Scorel, die van zwaar touwwerk netten of matten wilde maken, die aaneengevoegd op de onderzeese oever een basis zou vormen voor een steenglooiing, welke hij dan met zijn cement wilde dichtgooien. Maar was dat idee eigenlijk wel zo gek?4 Dat een en ander niet tot uitvoering kwam had enerzijds te maken met constructiefouten (baggermolen), anderzijds met scepsis van geldschieters, maar waarschijnlijk toch ook doordat Van Scorel in zijn enthousiasme nog wel eens te snel wilde en zich te weinig tijd gunde om rustig te experimenteren. Hoe het ook zij, Van Scorel heeft de aanzet gegeven tot de bedijking van (een deel van) de Kop van Noord Holland. Hij heeft ons ook een schitterende kaart achtergelaten van ons woongebied anno 1550. Literatuur: 1. Winkler Prins Encyclopedie, 8e druk, deel 20, 1982. 2. J.G. van Gelder/N.F. van Gelder - Schrijver, Kunstgeschiedenis der Nederlanden, 1936 pp 146-182. 3. H. Schoorl, Ballade van Texel, 1976. 4. A. Vierlingh, Tractaet van Dyckagie.