DE KLEINE MEIJERIJ Vlugschrift van de Heemkundekring
HEEMKUNDE Vlugschrift van de Heemkundige Studie-Kring Helvoirt en Omgeving
EERSTE JAARGANG 1947 - 1948
Gedigitaliseerd door Nel Persoons in samenwerking met de redactie van het Vlugschrift, mogelijk gemaakt door het bestuur van heemkundekring De Kleine Meijerij in 2000
H E E M K U N D E
Nol.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving. M. SCHOLTEN VAN ASCHAT: G r o n d b e z i t , R e c h t s p r a a k
e n
S t a n d .
Zonderen wij een oertijd, duizend jaar geleden, uit, dan is de Brabantse zandgrond wel het meest bewoond geweest. Een indruk van de organisatie van het maatschappelijk leven ontvangen wij echter eerst in de Karolingische tijden, 800 en later. Een van de koningsrechten (regalen) is het recht op de niet-gecultiveerde gronden, dus op beemden, broeken, bossen, heivelden, rivieren, beken, vennen, weiers, enz. De koning is daarvan, dus in de meest volstrekte zin, eigenaar. Intussen moet hij om practische redenen aan de ter plaatse wonenden, op die ongecultiveerde gronden gebruiksrechten toestaan, daar het landbouwbedrijf in dien tijd, zonder heiplaggen, hooi en gras uit de beemden en broeken, en timmer- en brandhout uit de bossen niet mogelijk is. Zo ook jachtrechten. (Beer, wolf, vos en wild zwijn). Het land is verdeeld in landgoederen (villae), een zeker aantal daarvan vormt een gouw (pagus) en aan het hoofd daarvan staat een ambtenaar, de graaf (comes). De gouw schijnt bestuurlijk ook bestaan te hebben in z.g. honderdschappen, met een ondergeschikt ambtenaar (centenarius) als bestuurder, maar een en ander is zeer nevelachtig en in de negende en latere eeuwen niet meer voorkomend. De bewoners van de villae zijn slaven, dan wel minder onvrije lieden. Men spreekt van servi en liti. De eigendom der villa komt de koning toe, zijn familie en andere groten. Daarnaast moet men een stand van vrije lieden aannemen, waarbij bedacht moet worden, dat de bevolkingsdichtheid uiterst gering is, zodat het bij alle groepen der bevolking gaat om een uiterst gering aantal personen. De koning en de hoofden der grondbezittende families, hebben op ruime schaal landgoederen of gedeelten daarvan, nadat zij Christen geworden waren, aan kerken en kloosters geschonken, die dus ook in het bezit kwamen van uitgebreide stukken woeste grond, plus de onvrije bewoners. Daar geestelijken niet in wereldlijke zaken konden optreden, voorzagen zij zich van een voogd (advocatus) als hun vertegenwoordiger. Daar de koning zijn ambtenaren (de graven) niet in gereed geld kon betalen, gaf hij hun grond in gebruik of in leen. In de Noormannentijd (anno 800 - 1000) raken grote stukken kerkelijke goederen in handen van plaatselijke machthebbers. Zodoende treffen wij in de elfde eeuw (anno 1000) talloze potentaatjes aan, graven, advocati en kleinere machthebbers. De graaf ontwikkelt zich tot landvorst. Hij heeft de afgeleide koningsrechten, o.a. op de woeste gronden. Hij is de opperste rechter, die allerlei kleinere rechters onder zich heeft, de schouten, die met de buren rechtspreken. Als recht geldt het gewoonterecht, het landrecht, waaraan alien onderworpen zijn, daar de slaven, onder invloed der kerk, geraakt zijn in de stand der horigen, de liti ener vorige periode, allengs "laten" genaamd. Deze "laten", hoewel onderworpen aan het landrecht, staan met de volkomen vrijen niet op een lijn. Zij hebben een ander weergeld, dat wil zeggen, dat bij dood of verminking, in vechtpartijen, de schuldige een lager bedrag boet. Zij zijn gebonden aan de grond, hun nalatenschap komt geheel of ten dele aan de landeigenaar, enz. enz.
De Kleina Meijarij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 1.-
Voor wat hun horigheid betreft staan zij onder een eigen forum, later genaamd de "laatbank". Grote grondbezitters, vooral kerkelijke eigenaren, ontvingen, 't zij van den koning, immuniteits privileges, d.w.z., dat in hun handen de opperste rechtsmacht kwam. Zo ontstaan de wereldlijke Stichten: Bisdom Luik, Bisdom Utrecht en sommige Hoge Heerlijkheden: Heese, Loon op Zand, Leuven, Boxtel en Breda, (maar niet de latere Baronie, die een jongere formatie is.). Gaf de graaf het schoutambt in leen uit (betaling van salaris
bij voorbaat) dan ontstaat een lage of smalle heerlijkheid, zodra de leenbezitter in plaats van zichzelf een schout aanstelt. Sommig groot-grondbezit kwam niet in het bezit van een schoutambt en ontwikkelde zich slechts tot een grondheerlijkheid:
Groenendaal bij Hilvarenbeek en waarschijnlijk Zwijnsbergen met de Distelberg. Dit laatste is een veronderstelling, die te
onderzoeken valt. De Hertogen van Brabant hebben in Helvoirt horigen en horig goed bezeten. De horigheid is n.l. gaandeweg omgezet in een jaarlijkse cijns, rustende op een bepaald grondstuk. De betaling daarvan geschiedde jaarlijks op St. Thomas (21 Dec.) Het boek, de administratie bevattend, is vanaf 1521 tot (ik denk) 1795 op het Rijksarchief aanwezig.
Het begrip "EDEL" komt oorspronkelijk, althans in Brabant, den vrije en in goederen rijke man toe. Na de 13de eeuw, tijd van emancipatie, is het vooral de leenbezittende ambtenaar, die echter van ONVRIJE afkomst kan zijn. Eveneens in de 13de eeuw
worden de meeste dorpen, d.w.z. die villae, die zich tot schoutambten of heerlijkheden hebben ontwikkeld, met schepenrecht voorzien. (wordt vervolgd).
ANTON VAN OIRSCHOT JR:
De
O o r s p r o n g van de Helvoirt, H a a r e n
n a m e n en C r o m v o i r t .
De namen Helvoirt en Cromvoirt zijn niet altijd dezelfde geweest, terwijl aan Haaren niets of zo goed als niets veranderd is. Heel
enkele keren ziet men haar vermeld als Haren, dus met één A. Als Helvoirt onder het "dekenaat Hilvarenbeek" thuishoort (1559 1571), staat zij aangegeven als "Helvoirt". In 1571 hoort het dorp onder "dekenaat Orthen" en wordt vermeld als 'HELVOERT'. In een stuk omtrent de heerlijkheid Helvoirt, schreef men HELLEVORT (1495). Vier jaren daarvoor (in het voorpotingsrecht van
keizer Maximiliaan en Hertog Philips): Helvoirt. De eerste lettergreep "hel" komt waarschijnlijk van een woord in de betekenis van "stroom" (hiermede bedoeld een water, vermoedelijk de oude Ley). Er wordt evenwel ook beweerd, dat het woord HEL te danken is aan hel, hil = helling, heuvel. Hieraan denkt ook pastoor Schutj es.
Over het woord "voord, voort, foort", bij verbastering Voert, voirt is men het over het algemeen wel eens. Dit schijnt te komen van het oude Germaanse woord "furt", wat doorgang, weg, ook waadbare plaats
in een rivier moet betekenen. Evenzo zou de naam Cromvoirt te ontleden zijn. In 1520 kan men
deze naam bijna niet meer terugkennen in CONVOERT. Een dertig jaar daarna schrijft men evenwel weer Cromvoort, Cromvoert en Cromvoirt. Men kan de naam wijten aan een kromme weg. Schutjes denkt ook aan een omweg. De naam Haaren dankt haar naam, volgens v.d. Aa, aan Jhr. Van Haren, die alhier kwam wonen. De naam verklaart men echter ook als benaming voor een hoge, dorre streek.
De Klein* Meijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no l. - 2
ANTON VAN OIRSCHOT JR:
K a s t e e l
Z w i j n s b e r g e n
h a a r
H e r e n
Tot de zeer weinig bewoonde kastelen van Brabant (en Nederland) behoort het kasteel Zwijnsbergen te Helvoirt.
Deze naam dankt het waarschijnlijk aan een oud woord, dat afgeleid is van het werkwoord "zwenen", wat uitgraven betekende. De tweede lettergreep "bergen" is in de betekenis van herbergen, huizen, wonen. (Het zou dus niet anders betekenen als: Huis aan de Ley). Er wordt evenwel ook beweerd, dat de naam komt van de wilde zwijnen, die daar huisden (bergen). Dit lijkt evenwel niet waarschijnlijk. In het bos, waarin 's-Hertogenbosch gelegen was, waren wel wilde zwijnen, doch dat was in de 12e eeuw. Zwijnsbergen daarentegen is zeker niet ouder dan de 16e eeuw.
In het jaar 1560, wanneer Hendrik Bloeyman (meesteren Henricken Bloyeman), meermalen President van de stad 's-Hertogenbosch, de heerlijkheid van Helvoirt ontvangt, (waarop ik later hoop terug te komen), bouwt hij waarschijnlijk dit kasteel, vroeger "Swensbergen" geheten. Het hoofdgebouw stamt uit de eerste helft van de zeventiende eeuw, evenals de trapgevels. Doch de toren, die op de hoek van het hoofdgebouw staat is ouder (16e eeuw) en vermoedelijk bij het bouwen van het kasteel gezet. Hierop was aangebracht een zandstenen wapensteen, waarop het wapen van de familie Bloeyman staat afgebeeld, wat naar het Rijks-Museum is overgebracht. Op dezelfde plaats heeft
men hiervan een namaaksel laten zetten. Hoewel Zwijnsbergen vroeger meer dan nu het aanzien van een kasteel had, is het in 1817 kundig verbouwd door Mr. Francois Andries de Jonge, waarvan een ingelegde steen getuigt. Bij deze verbouwing heeft het kasteel haar tegenwoordig uiterlijk gekregen en niets werd er sindsdien veranderd, wat het kasteel een ander aanzicht zou geven. (wordt vervolgd).
Kasteel "Zwijnsbergen" voor de verbouwing van 1817
MEDEDELINGEN:
In een schrijven feliciteert de Z.E.Heer Binck, bestuurslid van de Bond van Brabantse Heemkundige kringen, de Studiekring voor Helvoirt en Omgeving met haar oprichting. Oproep en invitatie voor de stichtingsvergadering (en aansluiting bij de Heemkundige Kringen) volgt.
Voor belangstellenden wordt medegedeeld, dat eerdaags het nagelaten werk van de Helvoirtse schrijver Antoon Gooien, de oudere in een bundel zal verschijnen bij de Uitgeverij "Hollandia" te Baarn. Het boek is getiteld: "HELVOIRT AAN DE LEYE".
De Kleine Moijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no l. - 3
H E E M K U N D E
No2.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving. M. SCHOLTEN VAN ASCHAT: "Grondbezit, Rechtspraak en Stand" II
Wat de Adel betreft, de Edele man, kan men zodoende onderscheiden een oer-adel ook wel prae feodale adel genoemd, d.w.z. een adel, die zijn bijzondere positie niet ontleende aan het bezit van lenen. (Tot dien adel behoren in ons land slechts een enkel nog bestaand geslacht. De rest is wel zeker uitgestorven, dan wel naar het buitenland verdwenen). Uit die adel zijn de graven van de Karolingische tijd voortgekomen en de families, die Willebrord schenkingen deden van goederen in Waalre, Alphen, Heeze enz. behoren daartoe. Waarschijnlijk behoort een groot gedeelte van hen tot de familie van de Frankische groten. In elk geval zijn de graven van Leuven (later Hertogen van Brabant) uit die adel voortgekomen en zij hebben vele concurrenten naar de macht gehad, in de graven van Rode (St. Oedenrode) en in de "Heerschappen" van Horn, Heeze, Boxtel, Breda, Strijen (rond Hollands Diep), Teisterband (Betuwe ongeveer), Bergen (op Zoom), enz. Een voor een hebben de Leuvense graven diverse Heerschappen - concurrenten onder hun macht gebracht, soms door hun goederen z.g. te kopen, soms door geweld, soms door hun goederen in het leenverband op te nemen. In het laatste geval zijn deze lenen tot in het oneindige vaak gesplitst, o.a. in West-Noord-Brabant, waardoor een groot aantal leen
adelijke huizen ontstond, die echter van prae-feodale afkomst zijn. In de Meierij daarentegen zijn ook vele onvrije families met lenen begiftigd, die daardoor een nieuwe stand vormden, de leenadel van
onvrije afkomst. In de 13e eeuw smelten beide soorten adelijken samen en is leenbezit voorwaarde om tot de adel te behoren. In de 14e eeuw is deze feodalisering (van feodum, frans: fief) afgelopen. Dan worden ook vele horige grondstukken in lenen omgezet, maar dan is de maatschappelijke leen-organisatie over zijn hoogtepunt heen. In de 12e en 13e eeuw valt de nadruk in de leenverhouding vooral op het militaire. Aan de top staat de vorst als leenheer, zelf weer leenman van de koning. Daaronder de leenmannen, zelve weer leenheren van, ten opzichte van de landsvorst, achterleenmannen enz. De leenman is verplicht, naar mate de grootte van zijn leen, gewapend, 't zij alleen of met meer gewapenden te verschijnen zodra de leenheer dat beveelt, b.v. als het land (van Brabant) in gevaar is, dus niet in alle
gevallen, als hij daar trek in heeft. Dit oproepen in werkelijke dienst heet het oproepen van de Heerban. Zij is het laatst opgeroepen in 1573 door Philips II.
In Holland is nog een apart soort edelen geweest, de z.g. Welgeboren mannen, die zich zodra wij in de bronnen van hen horen, maatschappelijk niet onderscheiden van gewone boeren, maar ten opzichte van
recht en fiscus een aparte plaats innemen. Brabant nu onderscheidt zich door het feit, dat al zeer vroeg, ook lieden uit de steden, die in handel of het geldschieten succes hadden gehad, in het bezit ko-
men van importante lenen, en zodoende in de adel verzeilen. B.v. de Bossche poortersfamilie Dicbier, die in het bezit komt van de hoge heerlijkheid Mierlo. Het dynasten geslacht Berthout in Mechelen, waarvan een tak de heerlijkheid Helmond verwerft. Deze waardering van de handelsman is in deze tijd kenmerk van een stijging van het beschavingspeil. Niet alle "Jonkers" woonden op een kasteel en evenmin bezat elke jonker een heerlijkheid, noch was elke jonker "ridder". Veel smalle Heren zullen in werkelijkheid heereboeren zijn geweest. Voorzover ik weet bepaalt zich de POLITIEKE invloed v.d. Adel in zijn vertegenwoordiging door de Baanderheren van Brabant in de Staten, ingevolge het KALFVEL van Cortenberg van Hertog Jan II anno 1312. Het heet dan nog geen
Staten maar 's-Hertogen Raad. Hierin zaten 4 edelen en l burger (3 uit Leuven, 3 uit Brussel en uit Antwerpen, Den Bosch, Thienen en Zoutleeuw ieder 1). Dit wordt uitgebreid met de blijde inkomst 1356 van Wenzel en Johanna. Dan komen ook de geestelijke grondbezitters in een, trouwens talrijker vertegenwoordigende vergadering. (Bedoeld zijn de Abten). Het zal wel duidelijk zijn dat de gehele zeer ingewikkelde materie van de maatsch.verhoudingen van horigen, vrijen, poorters en adel en hun versch. recht niet in 2 folios te beschrijven valt. Ik hoop de grote lijn te hebben duidelijk gemaakt. In een volgend art. hoop ik te schrijven over het begrip VRIJHEID, wat iets totaal anders is, dan wat wij daaronder plegen te verstaan.
D* Kleine Mfijarij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 2.- l
M.C. V A N IERSEL:
C i j n s h e f f i n g
.
Wanneer de eigenaren van gronden in de onmogelijkheid verkeerden hun bezittingen zelf te exploiteren, gingen zij er toe over deze in lang durige huur af te staan. De huurder verbond zich de grond te verbeteren en jaarlijks een bedrag te betalen. Deze vergoeding, welke de horige aan de heer moest voldoen, wordt heden-ten-dage door ons nog als "cijns" aangeduid. Wanneer de horigen tot vrijen zijn geworden, worden zij wel eens vrije cijnsgenoten genoemd. Citeerde onze heer Scholten van Aschat over een cijnsheffing in verband met een cijnsboek op het Rijks-Archief, dan diene vermeld, dat ook iets dergelijks heeft bestaan van Udenhoutse geërfdens, die tegen betaling van cijns, rechten genoten op de Helvoirtse gemeentegronden. Ik heb wel eens gehoord, dat zulks zijn ontstaan zou hebben te danken aan de tijd van het bouwen van de toren van Helvoirt. Onze voorzaten zouden toen in financiële moeilijkheden zijn geraakt, waarbij de behulpzame hand werd toegestoken door de Udenhoutse lieden tegen gebruik van de gemeente-gronden. Ook heb ik horen verhalen, dat onze cijnsgenoten de klokken zouden hebben gefinancierd.
Noch het een, noch het ander zou ik durven onderstrepen. Wel lijkt mij het onderhave zeer oud. Intussen heb ik het oudste charter niet kunnen achterhalen.
Bat. Brabandsch Klein Zegel 1797 6 st. Alzo tusschen de municipaliteit deezer Dingbancke van Helvoirt, als Representeerende het geheele Corpus ter Eenre, en eenige Geërfdens van den Udenhout met naame. Michiel van de Ven weegens een woonstede aan den zandkant onder den Udenhout; Jan Laurens Vermeer weegens een geweeze woonsteede gestaan hebbende alsvoor ter plaatse genaamd den Brand; Joh. Jan Lommers weegens een woonsteede in den Brand; Adriaan van Helvoirt weegens een woonsteede aan den zandkant; Gerrit Corn. van lersel weegens een steede in den Biesemortel; Corn. Francis van de Pas weegens een steede geleegen als voor; Dwed- Nicolaas Verhoeven weegens een stee-
de gelegen als voor; Pieter Daniels wegens twee steede beide geleegen aan de zandkant; Peter Hijmans als voogd over de kinderen van Willem van lersel weegens twee steeden in den Biesemortel; Dewed-
Adriaan Lommers weegens een steede geleegen in den Biesemortel; Willem Adriaan Verhoeven weegens een steede aan den zandkant; Hendrik Adriaan Schapendonk weegens een steede aan de zandkant; Jan van Zon Senior weegens twee Hoeven genaamt scheuren Hoeve op het hooghout; Boudewijn Stalpert van der Wielle weegens eene Hoeve geleegen aan de Zandkant genaamd de Bus; Andries Corn. Van den Bosch weegens een steede in den Biesemortel; Johannes van Broekhoven als voogd over het kind van Peter Wijnand Verhoeven weegens een steede geleegen in den Biesemortel; Andries Martinus Kuipers weegens een steede gelee-
gen aan de Zandkant; Joost Dekkers Nominé uxoris weegens een steede geleegen in den Biesemortel; [Adriaan Robbert Kooien wegens een steede gelegen aan de Zandkant;] Den H. Geest-Armen van Oisterwijk weegens twee Hoeven geleegen in de klijne Mortel; Jacob Kien weegens eene hoeve geleegen in den Biesemortel genaamt den Vosselaar; K.I. Klijnefeld weegens eene Hoeve geleegen aan de [Biesemortel; Dr. P.J. van Berkel wegens een hoeve gelegen aan den] Zandkant En Jan Willems weegens eene Hoeve geleegen in den Biesemortel. alle ter andere zeijde, differenten zijn ontstaan over en ter zaa-
ke weegens het gebruik van de Heide of Gemeente van Helvoirt, waaromtrent de Municipaliteit ter Eenre van gevoelen waaren, dat de ingezeetenen of Geërfdens van den Udenhout, welke vermeenen mogte, in
de voorzeide Gemeente Geaard - of Gerechtigd te zijn om daar in hunne Beesten te weij de, mitsgaders turf te steeken en stroysel te vlaggen etc-a, verpligt waaren om daarvan hunne aardbrieven te vertoonen,
D» Klein» Meijarii
Jaargang 1947 - 1948
I
no 2. - 2
waar toe zij door de Municipaliteit ter Eenre, op den 20e Maart
1799 na voorafgaande Publicatie en affixie waaren opgeroepen; dan waar en tegens de hierboven Geno[mineer]de Geerfdens van den Udenhout ter andere zeide, of derselver Gecoraraitteerdens zijn opgekomen, welke sustineeren Gerechtigd en in eene iramoraale possessie te zijn, van
in de voornoemde Gemeente van Helvoirt, te weij den, turven vlaggen etc-a. En dewijl uit dit alles, veele oneenigheden, Ja zelfs ruineuze Proceduures zoude kunnen ontstaan, tot voorkoming van welke, zoo zijn ten deezen voorde Municipaliteit ter Eenre, de hierbovengenoemde Geerfdens of wel derselver Gecommitteerdens met naame Dr. P.I. van Berkel, C: Barbie, Jan van den Bosch en Jan Willems woonende in den Bosch en te Udenhout. Gecompareert als daar toe of tot het geene navolgende speciaal geauthoriseert, volgens Procuratie onder de hand gepasseert. Weezende van dato Eersten April 1799. en ter deezer secretarije Geregistreert, ten einde over 't geene voorsz: met eikanderen in der minne te Transigeeren, contracteeren
en accordeeren zulks doende bij ende mits deezen, en wel in deezer voegen. Art. 1. Dat de Municipaliteit ter Eenre (alsdaar op vooraf mondeling gehoord hebbende de notabelste van hunne Geerfdens en Ingezeetenen, die in het geene navolgende volkoomen toestemmen en genoegen neemen) verklaard, aan de bovengemelde Geerfdens ter andere Zeide, mitsgaders aan derselver nakomelingen of verkrijgers der Woonstede en Hoe-
ve hier boven gemeld, ten Eeuwigen dage te vergunnen, het vrije gebruik van de Gemeente van Helvoirt, om daar in hunne Beesten te weijde alsmeede turven, vlaggen toe van ouds met Heuvels is zints zal moogen geschieden Geerfdens ter andere zeide,
etc-a. in zoodanige plaatsen, als daarafgebakend, welk turven en vlaggen geenin eenige Groes, hoegenaamd, waarvan de hunne nakomelingen en verkrijgers, zig
zorgvuldig hebben te wagten. Art. 2. Dat de voorsz: vergunning alleen maar zal gehegt blijven, aan de Eijgenaars of Bewoners der hierboven genoemde Woonsteede of Hoeve, zonder dat indien het mogt gebeuren, dat in tijde en wijlen een of meer perceelen van de Landerijen, tot de voorsz. woonsteede of Hoeve gehoorende, wierde verkogt, de verkrijgers daar van, van meer gemelde vergunning immer zullen kunnen jouisseeren. Art. 3. Indien het mogt gebeuren, dat er niemand van de ingezeetenen of Geerfdens van Helvoirt en Udenhout mogte goedvinden of inclineeren om aan het Departementaal Bestuur van de Dommel of aan eenig ander Collegie welke in tijde en wijlen in desselfs plaats mogte koomen, eenig verzoek te doen tot het acquireeren van eenige gronden
van voorsz: Gemeente, dat in zulks geval, de Municipaliteit ter Eenre, des goedvindende kunnen accordeeren, zonder daarop de Geerfdens van Udenhout te hooren, alsmeede dat het provenu daarvan komende, ten
voordele van de Gemeente van Helvoirt zal blijven, zonder dat desweegens door die van Udenhout eenige pretensie zal kunnen worden gemaakt. Art. 4. Dat daar en tegens de Geerfdens ter andere zeide ofwel derselver Gecommitteerdens namens hun, hunne nakomelingen of verkrijgers bij deeze belooven om alle Gemeentenswerken, welke door of-te van weegens de Gezwoorens van Helvoirt, zoals van ouds gewoonlijk zullen
worden geordonneert neevens de Ingezeetenen van Helvoirt, na evenreedigheid egaal, te zullen helpen maaken, en onderhouden, mitsgaders als van ouds tot oppootinge van de Heirbaanen te zullen leeveren Jaarlijks ieder twee pooten. Art. 5. Dat verder de Geerfdens ter andere zeide of wel derselver Gecommiteerdens ter namens hun in voegen als voor, bovendien beloo-
ven Jaarlijks aan de Gemeente van Helvoirt, van ieder der hier bovengemelde woonsteede of Hoeve voor Gebuurchijns te zullen vergelden
De Kleine Moijarij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 2.- 3
namentlijk voor een dubbel gespan Eene gulden, voor een enkeld gespan, vijftien stuivers en voor die geen gespan hebben zes stuivers
te betalen aan de Gezwoorens van Helvoirt, of aan iemand anders, door de Municipaliteit ter Eenre daartoe te committeeren, op st. Thomasdag, zijnde den 21e December en waar d'eerste betaling zal geschieden op st. Thomasdag zijnde 21 Dec. 1800 't geen ook Jaarlijks in de Gemeentens Rekening deezes Dorps zal worden verantwoord van welke Gebuurchijns door de Municipaliteit ter Eenre een behoorlijk
Chijnsboek zal worden geformeert, met de naame der tegenwoordige Geerfdens of Eigenaars der bovengemelde Woonsteede of Hoeve, ten einde bij of in 't vervolg, 't zij bij versterf of verkooping, de
verboeking zoude kunnen geschieden, waarvan voor iedere verboeking aan den Secretaris zal worden betaald zes stuivers. Art. 6. En eindelijk dat de Geerfdens ter andere zeide of wel derselver Gecommitteerdens namens hun bij deezen belooven om voor het ontwerpen en Registreeren van deeze Transacte mitsgaders voor het uitleveren van vier en twintig Extracten of Copien autenticq van dien met de zegels en het Registreeren der Procuratie aan den Secretaris alhier te samen te zullen betaalen eene somme van zestig
gulden. Tot nakoming van hetgeene voorsz: staat verbindende municipaliteit ter Eenre hunne voorsz: Gemeente en de Geerfdens ter andere zeide, ofwel derselver Gecommitteerdens namens hun, hunne Respective persoenen en goederen present en toekomende en in het
bijzonder, de woonsteeden of Hoeven hierboven gemeld, stellende dezelve te bedwange en Judicature van alle Hoove, Regteren en de Gerechten en Speciaal aan de Judicature en vrijwillige Condemnatie van den Hoove van Justitie van het Departement de Dommel of voormalig Gewest Bataafsch Braband, ten dien Eijnde Constitueerende, de twee Eerste en alle andere Procureurs voor opgemelde Hoove van Justitie Postuleerende den eenen om de Condemnatie te versoeken en den anderen om daarinne te consenteeren Respective, en zulks alles ten
kosten en lasten van degeenen, welke in gebreeke mogte blijven om aan den inhoud deezes 't zij in 't geheel of ten deele te voldoen. Actum Helvoirt den drie en twintigste Augustus agtien honderdt, en is de minute deezes ten Prothocolle behoorlijk onderteekend". Ouden van dagen weten nog, hoe het leveren van de befaamde berken
poten jaarlijks op St. Thomasdag geschiedde ter beplanting van de Oude Bossche Baan (Loonse Baan}. De overhandiging van het plantsoen geschiedde bij de herberg "van Ouds de Zwaan" thans de boerderij v. Jan van Balkum. Toen omstreeks 1900 de gemeentegronden aan het Departement van Oorlog voor f.1200.— 's jaars werden verhuurd voor het houden van militaire oefeningen, werden f.200,-- aan de Udenhoutse cijnsplich-
tigen gerestitueerd. Tussen de jaren 1932 en 1939 werd achtereenvolgens aan cijns op St.Thomasdag afgedragen ten kantore van de Gemeente-Ontvanger van Helvoirt de bedragen van resp. 7.50 - 7.50 - 7.50 7.50 - 6.75 - 5.25 - 4.50 en 2.50.
Het cijnsboek - als besproken in voorenstaande acte - is mij niet bekend. Tijdens de Duitse overheersing werd het halen van strooisel plaggen enz. door de bezettende macht verboden en bijgevolg de cijns niet voldaan. Helvoirt, Juli 1947. F . D E BEKKER:
Uit
V u g h t ' s
V e r l e d e n .
Enige historische aantekeningen betreffende buitengoederen van Vught. Zionsburg is waarschijnlijk zo genoemd naar het eerste Duitse huis der orde "Sanctae Mariae Theutonicorum" te Jerusalem. De commandeurswoning der orde, die eenmaal stond op de plaats, waar nu het moderne landgoed zich bevindt, is in 1543 door Maarten van Rossum met zijn
woeste en schrikwekkende benden in de as gelegd, z.a. blijkt uit de "Aren. De Belgique L.No. 17 Oct-Dec. 1543". "Die commanderije ende huys gelegen voir 's-Hertogenboscche tot Vucht met sijn toebehoirten nu tertijt afgebrant sijnde".
De Kleine Mei-jsxi-j
Jaargang 1947 - 1948
I
no 2. - 4
De St. Lambertuskerk die sinds 1603 in puin lag, werd in 1615 hersteld, maar niet de commandeurswoning, die verwoest was. De commandeurs hielden daarna hun verblijf in het Maschareekshuis te 's-Hertogenbosch en de gronden der commanderij werden verhuurd aan een landbouwer, die er een klein huisje optrok. In 1624 komt in het "Register van het innecomen des huys und commanderije van Vught" voor: "Hoffstadt der commanderije tot Vught mitte landerijen daertoe annex", "Peter Willem Wouterssen, wonende tot Vught heeft de voirs. hoffstadt mit landerijen, soo teullandt, groesen ende weij den daertoe annex, alles vrij van tiende, (groesen ende) bij tijde des heeren commandeurs Frentz gepacht voor vier jaeren innegaende Pinxten 1624 voor V mudden rogge, V mudden gersten, XI gl." Uit de ellendige toestand der gemeente Vught alsook uit dien der commanderije van 1543, blijkt dat de parochie van St. Lambertus, noch de Duitse orde de toren in 1560 hebben kunnen bouwen, zoals vroegere schrijvers berichten. De bouwstijl wijst immers ook het begin der XVI eeuw aan. De toren werd met spits in 1553 door J. v. Deventer afgebeeld in zijn stedenatlas, de toren ZONDER spits is te zien op eene kaart uit 1566, die in het bekende werk van Prosper Cuypers van Veldhoven "Les Troubles Religieux" voorkomt. Den 22e Dec. 1663 werden de goederen der commanderij te Vught verkocht aan Corn. Kuchlinus, ontvanger van 's-lands gemene middelen te Den Bosch. Aldus was haar einde. Na de opheffing der commanderij te Vught evenwel is de Duitse orde toch steeds voortgegaan pastoors voor de St. Lambertuskerk te benoemen. Om de wil der plakkaten Van de StatenGeneraal tegen de Katholieke Godsdienst, moesten de pastoors zich in het eerst wel verschuilen, maar altijd en onafgebroken, verzorgden zij de parochie van St. Lamb; later toen de Staten zich meer toegevend betoonden, bezaten zij een schuurkerk de zgn. schuilkerk van St. Lambertus. Napoleon I vernietigde bij decreet van 27 april 1809 feitelijk de Duitse orde en toen de laatste pastoor dier orde Andries Wilhelm Nobelen in 1829 overleed, werd de parochie van Sint Lambertus bij die der Vughtse parochie van St. Pieter gevoegd en de aloude eigenaardige pastorie in de Taaistraat waar de pastoors der orde woonden, verkocht. Cornelis Kuchlinus bouwde in 1663 het landhuis dat in 1885 door het nieuwe prachtige gebouw is vervangen. Dit buitengoed was eens een bezitting van Koning Willem II, later in 1853 van den Kolonel bij de generale staf A.P.F. Rigot de Bignins, buitengewoon adjudant van Zijne Majesteit de Koning en is nu eigendom van Mr. L. Marggraff, die het tevens bewoont en zich steeds beijvert het natuurschoon ervan te verhogen. Betreffende de onderaardse gang van het oude Zionsburg naar de St. Lambertuskerk nog het volgende: M.I. Janette, wiens vader vroeger eigenaar van Zionsburg was, verklaart in 1853 dat het huis onder de gewone kelders op gemetselde bogen staat; dat de gewelven ter hoogte ener manslengte, met water waren opgevuld zodat men niet kon zien waar zij heenliepen; dat hij in zijne jeugd van de onderaardse gang van de commanderij naar de St. Lambertuskerk heeft horen spreken en ook weet, dat voor het afbreken van het schip der kerk (1821) aan een der pilaren een ingang was, waardoor men, langs een trap afgaande in een onderaardse gang kwam, welke denkelijk met de onderaardse gang van de commanderij in gemeenschap stond. MEDEDELINGEN; zoals onlangs werd afgesproken zal de volgende vergadering gehouden worden op ZATERDAG 9 AUG. des avonds om 8.30 uur ten huize van dhr M. Scholten van Aschat. Mochten er zijn, die meerdere exemplaren willen ontvangen, dan gelieve u zich te wenden tot A. v. Oirschot Jr. Van het eerste nummer zijn geen ex. meer over. In ons vorig nummer werd Mr. F.A. de Jonge als de herbouwer van het kasteel aangeduid. Dit berust echter op een vergissing. Het was JHR. MR. M.B.W. DE JONGE VAN ZWIJNSBERGEN.
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 2.- 5
ANTON V A N OIRSCHOT J R :
De
h e e r l i j k h e i d
H e r e n
v a n
en
de
H E L V O I R T .
Zoals wij in ons vorig artikeltje over "het Kasteel Zwijnsbergen en haar Heren" gezien hebben, werd Helvoirt in 1560 bij verpanding
aan Mr. Hendrik Bloeyman opgedragen. Indien aan een leen de hoge, middele en lage justitie verbonden was, (hetwelk hier het geval is geweest) , dan noemde men het een volle leen (de kleinere leengoederen heetten smalle lenen). Een heerlijkheid is een stuk regeermacht, jurisdictie, die van de Hertog gekomen is in handen van een ander, het-
zij door concessie, hetzij door usurpatie. Mr. Hendrik Bloeyman oefende dus regeringsmacht uit. Men onderscheidt hoge, middele en lage heerlijkheden, naar gelang zij hoge, middele of lage jurisdictie
(rechtsmacht) omvatten. Hoge betrof criminele zaken. Middele gaf meer recht dan lage, hetwelk de rest omvatte. De hoge, middele en lage heerlijkheid van Helvoirt werd verleend door Hertog Philips IV van Brabant op den 27e Mei van het jaar 1560. We laten hier een fragment volgen van "de loop vande hooger, middele ende leeghe heerlijcheyt van hilvoert metten cheynsen gedaen bij Mren henrick Bloyemans". "Om te procederen totter vercoopingen ende versettingen van de voer-
screve onse Demeynen in de voerscreve acte begrepen, ende dat die voerscreve acte commissarissen willende achtervolgende hennen voer-
screven lasten ende commissie procederen totter voerscreve vercoopinghe ende versettinghe ende onderdandere tot beleeninghe oft verpandinghe van der hoogher, middele ende leeghe heerlijckheyt van onsen Dorpe ende prochie van helvoirt, gelegen in het quartier van shertogenbossche noe wyt verre ende breet als heur die limiten der voerscreven heerlijckheyt streckende ende entenduleende zijn, metter waranda, vogelrije, visserije, keuren, bruecken ende allen emanden
criminele ende civile confiscaten van bastaerde goeden, met oyck gevonden oft gestrageerde goeden daer men den prapreesaris nuet aff en weet en oyck te raken van verluyke oft de ghenen honderde tegens ons partye ende voerts allen andere rechten, vervallen, proffijten ende emolumenten, die wy aldaer tot hier toe gehadt ende gebruyckt hebben zoe wil die na date van desen zullen vallen als die ongecomposeert noch met rechte vervolcht oepen staen." (willekeurig schreef men in deze acte: hilvoert, helvoirt en hellevoirt). Zoals wij zien, wordt hierbij de jacht niet genoemd, hetwelk in 1357 door Johanna, hertogin van Brabant aan Jan de Rooveren, eeuwig leenheer van Kasteel Nemelaer te Haaren, is geschonken, (onder beding, dat de hertogen van Brabant daar zelf mogen jagen). Dit zal vermoedelijk nog in handen zijn van de Van Vladeracken's. Later kwam het in bezit van Margaretha Maria van Huffeler van Tarelink te Helvoirt. "De somme van Drye Duysent vijfhondert seven en twintich ponden, twelff schellingen ten prijse van veertich grooten Vlems tpondt" moest Hendrik Bloeymans betalen aan de rentmeesters van Brabant. (Dit moet ongeveer geweest zijn: f. 2904,--). Wanneer het leen aan een ander overging, dan moest de nieuwe bezitter aan de hertog hulde of MANSCHAP doen, dan moest de verheffing voor het hof geschieden en de rechten (HERGEWEYDE) betaald worden onder aflegging van een eed van trouw aan de Hertog. Dit was 'n rijke bron van inkomsten voor de vorst. Bij de verkoop van een leengoed had de hertog zijn dominicaal regt (om hetzelve terug te vorderen) . De bloedverwanten van de verkoper hadden hun benaderingsregt. De 2e bezitter Jan Bloeyman sterft kinderloos, zodat Juffr. Joh. Bloeyman, gehuwd met Jr. E. v. Grevenbroeck het erft en overdoet aan haar zoon Jhr. Cornelis van Grevenbroeck, die in 1657 de pand inlost, zodat Helvoirt een statendorp wordt. Het pandschap diende als leengoed by het voorschieten van geld (wat te vergelijken is met hypotheken).
De Kleine Meijarij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 2.- 6
H E E M K U N D E
Sept.-Oct.
vlugschrift der Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving. M . SCHOLTEN V A N ASCHAT:
Het
b e g r i p
V r i j h e i d .
Vrijheid is een betrekkelijk begrip. Nederland is een vrij land en zijn bewoners vrije lieden. Maar zij zijn niet VRIJ om te doen en te laten wat zij willen. Het begrip vrijheid is in de Middeleeuwen beperkter en van negatieven aard, d.w.z. zij beperkt de onvrijheid van bepaalde mensen of groepen van mensen. Bijvoorbeeld: een horige boer wordt in een hogere hoorige klasse opgenomen. Hij wordt dan b.v. VRIJ-eigen, in tegenstelling tot de
volschuldig eigenen. M.a.w. hij krijgt maar een stukje vrijheid, of liever, want daarop komt het meestal neer, hij behoeft minder aan de hofheer af te dragen of minder persoonlijke diensten te
verrichten. DUS: in moderne zin staat de Vrijheid voorop en wordt in zekere opzichten beperkt, in middeleeuwse zin staat de ONVRIJHEID voorop, die in bepaalde richting wordt of kan worden beperkt. Wanneer in de 13e eeuw de hertog aan een dorp een libertas schenkt (altijd tegen betaling), dan betreft dat b.v. ontslag uit de horige verhouding of vrijdom van een stadstol, waar geregeld gemarkt wordt
of de stichting van een schepenbank, die hen vrij maakt van het landrecht. In overdrachtelij ken zin krijgt VRIJHEID de betekenis van voorrecht, privilegie.
De Nederlanders, die de strijd aanbinden tegen Spanje, vechten, vooral in de aanvang, niet voor hun vrijheid, maar voor hun Vrijheden, voor het ongerept bewaren van hun privileges, die door het
centraliserende landsbestuur, als hinderlijk worden gevoeld. Dat Oisterwijk een Vrijheid was, evenals Roosendaal, den Bosch rond de stad een Vrijdom had, waaronder o.m. Orthen, Hintham en den Dungen resorteerden, betekent alleen, dat deze gebieden, in allerlei opzichten onttrokken waren aan de rechterlijke, bestuurlijke en fiscale organisatie van het overige platteland. In het bijzonder gold voor die gebieden een Vrijer, een moderner en meer op de bijzondere behoeften van die streken afgestemd recht. Het woord vrijheid is een typisch voorbeeld, hoe voorzichtig wij
dienen te zijn, lezen we Middeleeuwse geschriften, om allerlei doodgewone woorden, op te vatten in hun moderne betekenis. Ik denk b.v. aan koop en verkoop, pacht, cijns, huur, erfenis enz., die meestal heel wat anders inhouden, dan er nu wordt onder verstaan. F.H.M. DE BEKKER:
De aloude kerk te Helvoirt.
De oude parochiekerk van Helvoirt, den H. Nicolaas toegewijd, is in vroeger tijd door kanunniken der adellijke Augustijner-Abdij van St. Geertrui te Leuven bediend, doch in 1648 door de Protestanten in bezit genomen. Hertog Hendrik I van Brabant schonk in 1231 het Patronaat van Helvoirt en Oisterwijk aan bovengen. abdij om aldaar de godsdienst te verzorgen. De N.H. Kerk is een fraai type van een Brabantse dorpskerk uit de 15e eeuw. Zij is met haar toren in goede staat, zowel uit- als inwendig. Het inwendige der kerk, geheel wit, maakt een felle indruk.
Toch schijnt voor de hervorming de kerk en zeker het koor beschilderd te zijn geweest, waarvan nog sporen in de kosterswoning voor enkele jaren aanwezig waren. (Deze zijn nog steeds aanwezig opm. v. Oirschot) Een houten, spitsbogig tongewelf dekt het middenschip, dat met achthoekzuilen, zonder kapitelen, van de zijbeuken is gescheiden. Deze dragen een half-ton gewelf in hout. Zeer merkwaardig is 't overvloedig beeldhouwwerk, dat alle kraagstenen en verstekken der gebinten siert, en dat even verdienstelijk is als het figuraalwerk onder de borstwering van de luchter der St. Janskerk in den Bosch. Merkwaardig is ook, dat de toren in alle onderdelen met die van het nabije Haaren - van dezelfde bouwmeester - overeenkomt. Behoudens een paar fragmenten van grafzerken, liggend aan de Oostzijde in het
Noordertransept, heeft de kerkvloer nog een tweetal gaafgeblevene grafstenen in het transept. De oudste voert twee wapenschilden I. twee beurtelings gekanteelde dwarsbalken; helmsteken: een aanziende reeënkop en hals tussen een vlucht. II. gevierendeeld l en 4 drie geknotte palen 2 en 3 sterren (6 sterren), helmsteken een uitkomende windhond tussen een vlucht. Schildhouders rechts een
De Kleine Maijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 3.- l
griffioen, links een gehalsbande windhond. Het opschrift luidt:
"Hier ligt begraven de HoogEdele Joncker Cornelius van Grevenbroeck, Heer tot Helvoirt en Swensbergen, zoone Joncker Erasmi van Grevenbroeck, Heer tot Mirlo, sterft den 5 Juny 1669 en Vrouw Anna van Eyck, dochter Joncker Floris van Eyck, Heer van Nunen en Wetten,
sijne Huysvrouw sterf den 29 Juny 1682 R.I.P." De andere grafzerk is van de familie "Martini", waarop de wapens "Martini en Buys" onder een negenpaarlige kroon voorkomen. Verder vermeldt deze zerk het volgende: "Hier rust Mr. Antoni Martini in leven Raad en Pensionaris der stad 's-Hertogenbosch, geboren aldaar den 17 Januari 1728; overleden den 31 July 1800 begraven in de Sint Janskerk aldaar den 4 Aug. 1800, ontgraven en bijgezet alhier den 14 October 1811, met deszelfs huisvrouw Eva Maria Adriane Buys, geboren te 's-Hertogenbosch den 15 April 1735 en overleden aldaar 10 Oct. 1811". Onder de plankenvloer van het koor der kerk, nu tot kosterswoning ingericht, moeten ook enige grafzerken liggen, die in 1862 met die vloer bedekt zijn. De kerk bezit een eiken preekstoel uit de XVIIe eeuw en een koperen lezenaar van 1743. Uit de kerk van Helvoirt is herkomstig het fraaie eikenhouten oxaal (XV eeuw) met dubbele koof, arkel in het midden, borstwering met Tudorpanelen dat door het Rijk op de auctie Heeswijk is aangekocht en nu een groot sieraad is in het Rijksmuseum
te Amsterdam. Een heerlijke kalmte, een diepe stilte heerst in dit heerlijk bedehuis uit het grijs verleden. Onwillekeurig rijst de gedachte: Hoe
rustig en reeds zolang sluimeren de doden in dit stille gebouw, terwijl de oude dorpsklok maar steeds elke seconde zo regelmatig en hoorbaar wegtikt. Hoe lang zal het nog duren eer voor hen het uur der opstanding zal slaan? ..... MEDEDELINGEN: Door de samenloop der omstandigheden was het niet mogelijk het September-nummer eerder te laten verschijnen. Wij waren daarom genoodzaakt het september- en Octobernummer in één vlugschrift samen te voegen. A. VAN OIRSCHOT JR:De abdij van St. Geertrui en Helvoirt. Zoals reeds in het voorafgaand artikel van de Heer F. de Bekker werd medegedeeld ontving de abdij uit Leuven in 1231 het patronaat en kerkeigendommen van Helvoirt. (In 1230 echter reeds die van
Oisterwijk). Het klooster was aanvankelijk een proostdij (komt van het Latijnse woord "Praepositus = de vooropgeplaatste, Kloostervoogd. Proostdij is de woning). Deze proostdij werd in 1204 geschonken en gevestigd door Hertog Hendrik I van Brabant aan de adellijke kannuniken van de H. Augustinus. In 1449 werd zij tot een abdij verheven. De abdij bezat een refugiehuis (vluchtelingenhuis voor hen die uitgeweken zijn) in de St. Jorisstraat te 's-Hertogenbosch. Petrus Was, pastoor van Helvoirt (1515 - 1527) en later abt van St. Geertrui,
heeft dit refugiehuis waarschijnlijk doen bouwen ten behoeve van de geestelijkheid van Oisterwijk en Helvoirt, die in die tijd voor de Meierij zo berucht gebleven dagen van Maarten van Rossum, veel van
moord, plundering en brand te lijden had. De bezittingen groeiden met de dag. Vele vooraanstaande heren schonken vele goederen aan kloosters. In 1234 b.v. schonk ridder Waltheus van Tilborg een derde gedeelte der oude tienden van Bercle (Berkel) aan deze voorn, abdij. Ridder Gilbertus, broer van Waltheus stond in 1240 zijn recht op de tienden van Bercle af. De abdij-goederen te Helvoirt en in de aangrenzende dorpen waren zo aanzienlijk, dat deze in het jaar 1776 meer dan f.10.000 opbrachten. De inkomsten der pastoriegoederen waren zowel te Helvoirt als te Oisterwijk zeer aanzienlijk, zodat te begrijpen valt, dat zij het bezit daarvan door een nabijgelegen refugiehuis heeft willen steunen. Na 1648, het beruchte jaar, toen de abdij de patronaten in Nederland niet meer mocht bedienen, behield zij toch voorlopig haar rijke bezittingen. De tienden onder Oisterwijk, Udenhout, Berkel en Heukelom bedroegen in 1690 ruim 456 mudden rogge. Die van Helvoirt ruim 157 mud.
De Kleine M»ijerij
Jaargang 1947 ~ 1948
I
no 3. - 2
Onder de goederen te Helvoirt, wordt een huis, dat door de religieus rentmeester bewoond werd, genoemd. Welk dit geweest is, is niet bekend. Tot 1698 hebben hier de kanunniken der adellijke abdij St. Geertrui de kerk bediend. Volgens A.J. v.d. Aa had echter nog in 1844 de abt
de benoeming van een pastoor aan de pastorij van Helvoirt in handen. Na 1648 was de abdij genoodzaakt jaarlijks f.540 aan de predikant van Oisterwijk uit te keren en het predikantenhuis en de kerken van Oisterwijk en Helvoirt te onderhouden. Terwijl ongeveer alle kerkelijke bezittingen te 's-Hertogenbosch na 1629 werden geconfisceerd, behield de abdij van St. Geertrui haar refugiehuis te 's-Hertogenbosch en haar goederen te Oisterwijk en Helvoirt, vermoedelijk omdat zij gevestigd was binnen het gebied van een buitenlandse mogendheid, die door de Staten-Generaal ontzien
behoorde te worden, (in dit geval dus de Spaanse en daarna de Oostenrijkse Nederlanden). De abdij van St. Geertrui in de politiek. In 1577 op 19 October moesten de ABT VAN ST. GEERTRUI, J. v.d. Linden, die een vriend was van Prins Willem van Oranje, met Leonidus en 7 andere afgevaardigden van de zijde der drie optredende gewesten onderhandelen over de vrede met de staten van Holland en Zeeland te Gent. Even later verzochten de Staten-Generaal Prins Willem om naar Brussel te komen. Dit verzoek werd overgebracht door de abt van St. Geertrui. Bij de vredesonderhandelingen, welke gehouden werden te Keulen tussen Spanje en de Prins van Oranje, was naast verschillende afgevaardigden van Spanje, de Keizer, de Paus, de Prins, Parma, de Hertog van Gulik en Kleef, de abt van St. Geertrui namens de Staten-Generaal voor Brabant aanwezig. Zes maanden heeft deze conferentie geduurd en tenslotte zijn ze onverrichterzake uiteen gegaan. Deze misschien op zich zelf onbelangrijke feiten, duiden er toch op, dat de abdij van St. Geertrui, met vooral haar beroemde abt v.d. Linden een zeer groot aanzien had ook wat de politiek betreft in de niet onbelangrijke strijd tussen Spanje en de Prins van Oranje.
De meergenoemde abt-politicus Johannes van der Linden maakte zich in 1578 en 1579 zeer verdienstelijk voor de rekatholizering van 's-Hertogenbosch en voor de terugkeer der stad tot de Spaanse zijde
ten tijde van het Schermersoproer. Hij werd voor zijn optreden door Koning Philips II in een speciaal schrijven nadrukkelijk bedankt. V.d. Linden was toendertijd waarschijnlijk nog pastoor van Helvoirt. Deze verandering in de politiek van J. v.d. Linden is wellicht verklaarbaar in verband met de grote ontevredenheid welke omstreeks 1588 1592 inde Nederlanden heerste ten aanzien van het beleid van Philips II, die door zijn armade- en Franse politiek de Nederlanden onbeschermd en de Spaanse troepen onbetaald liet. "Het was", volgens prof. L.v.d. Essen, "een ontevredenheid die zich ook onder de geestelijkheid uitte". Latere abten o.a. Baron W.A. de Reunesse, hadden tevens zitting in de Raad van Brabant. De abdij van St. Geertrui is, nadat de orde ontbonden is, volgens zeggen als klooster voor zusters in gebruik. A . V A N OIRSCHOT J R : H e t w a p e n v a n H e l v o i r t . Wanneer wij Helvoirt in haar oude geschiedenis tegen kwamen, was
St. Nicolaas reeds haar patroon (wij denken b.v. aan het recht van voorpoting, waarin wij deze Heilige Man genoemd zien staan). Geen wonder dus dat Helvoirt het voorrecht heeft Hem als patroon en beschermer aan te roepen en dat ook wil tonen in iets van blijvende aard: nl. haar wapen: "Zijnde van Lazuur beladen met een kruisstreep en gekantonneerd met vier klimmende leeuwen, allen van goud. Het schild rustende tegen Sint Nicolaas van goud". Dit wapen kreeg Helvoirt den 16 Juli 1817 vanwege de koning en werd verleend door de Hoge Raad van Adel. Doch reeds lang daarvoor bezat Helvoirt het reeds, wat blijkt uit het zegel der schepenen van Helvoirt, waarop het jaartal "1584" prijkt met ongeveer hetzelfde wapen omgeven door twee siertakken en de woorden: "Sigillum scabinorum de Helvoirt".
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 3.~ 3
H. Hanssen:
BOERDERIJEN IN HELVOIRT.
In Oost- en Midden Brabant komen twee hoofdvormen van boerderijen voor nl. het langgevel of zgn, Frankische type en het halle huis of Saksische type. Het Saksische Boerenhuis vinden we voornamelijk in de noordelijke strook van ons gewest: de Langstraat, het land van Heusden en Altena en de Maaskant tussen Grave en Den Bosch. Het Frankische of langgevel type komt voor in de zuidelijke strook onzer provincie en langs de Maas waar deze Brabant en Limburg begrenst. Tussen deze beide streken, waarin de genoemde boerderijtypen vrij zuiver worden aangetroffen, ligt natuurlijk een overgangsgebied. In dit zeer brede overgangsgebied vinden wij de Saksische en Frankische huisvormen zelfstandig naast elkaar, én óók in elkaar overvloeiend, zodat hier een Boerenhuis zowel Saksische als Frankische kenmerken kan vertonen. Ook ons dorp Helvoirt ligt in een dergelijk grensland, het Frankische karakter is hier echter sterk overwegend. Zulks in sterke tegenstelling met het naburige Vught en Cromvoirt waarin de Saksische invloed veel sterker is. Om een duidelijk inzicht in de situatie te verschaffen zullen we hieronder eerst de hoofdvormen van de beide typen nader verduidelijken. 1. Het Saksische of Hallehuis. Dit type komt voor in het oude woongebied der Saksen, hetwelk zich uitstrekt over West-Duitsland tot Harz en Elbe en in Nederland over Drenthe, Overijsel, Gelderland, de Noordelijke strook van ons Brabant en de Noordpunt van Limburg. De grondvorm is oeroud. Het meest kenmerkende van het Saksische type is de grote middenbeuk of Halle ter weerszijden waarvan we twee lagere zijbeuken aantreffen, die aan de hallekant gewoonlijk geheel open zijn. Bij de vroegst bekende typen bestond er geen scheiding tussen woongedeelte en bedrijfsgedeelte, mensen, dieren oogst en werktuigen vonden hun plaats in één grote open ruimte met slechts zeer weinige ondoorzichtige scheidingswanden. (Los Hoes). Aan de ene korte zijde van de rechthoekige plattegrond bevond zich de grote schuurdeur (Bander) terwijl aan de tegenovergestelde korte zijde het woongedeelte gelegen was met als centrum het haardvuur, (zoakküle). Deze haard bestond slechts uit een rond gat in de vloer zonder enig er bij behorende schoorsteen of rookgeleiding. Het woongedeelte onderscheidde zich van het bedrijfsgedeelte alleen door zijn met veldkeien geplaveide vloer. In de zijbeuken grenzende aan het wooncentrum waren de geut, de slaapruimten, de weefkamer en de provisiebergingen ondergebracht. In de zijbeuken welke de "deel" flankeerden lagen de stallen voor paarden, hoornvee enz. Hierbij stond het vee met de koppen naar de grote middenhal gekeerd. Bij de zoakküle was de plaats van de boerin, die vanuit dit centrale punt het gehele interieur kon overzien. Tengevolge van het ontbreken van ondoorzichtige scheidingen tussen de grote halle en de lagere zijbeuken en mede door de plaatsing van alle belangrijke lichtopeningen en de twee enige ingangen in de beide korte gevels, kon niets de aandacht van de boerin ontgaan. Zij beheersen het gehele gebeuren in huis. Van deze oorspronkelijke hallehuizen is in ons land weinig bewaard gebleven. In Brabant zijn geen typen ervan bekend. In het openluchtmuseum te Arnhem kan men echter nog een Gelders en Overijsels type aantreffen. De latere ontwikkelingsvorm van dit Saksische Boerenhuis komt ook in Brabant nog veelvuldiger voor. De toenemende beschaving deed op den duur de behoefte ontstaan aan een duidelijke en voldoende afscheiding tussen mensen en vee en bij een nog verdere voortschrijdende ontwikkeling aan de afscheidingen van alle woonruimten met een verschillende en duidelijk onderscheiden functie. Hieruit ontstond het oude Saksische boerenhuis dat wij allen uit onze omgeving wel kennen. De woning is van het bedrijfsdeel gescheiden door een brandgevel, waartegen de nu verplaatste haard is aangebracht. De Herd is van de geut, opkamer en kamer afgescheiden door stenen muren met sluitbare deuren.
Da Kleine Maijorij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 3.-
De hoofdvormen en het plattegrondsprincipe, de rangschikking der nevenruimten langs de middenhal, zijn echter gehandhaafd gebleven. Ook de constructie en de plaatsing der muuropeningen bleven nagenoeg onveranderd. In ons Brabantse oude Saksische huis kunnen wij de oude los hoes vorm nog altijd herkennen. Het principe van ieder Saksisch of Hallehuis is: De ontwikkeling der ruimten langs een lang as van Symmetrie, met een hoog opgaand middenschijs en lage zijbeuken. Hierbij komen alle grote muuropeningen dan in de korte gevels voor. (wordt vervolgd) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Deel stallen wooncentrum geut slaapruimte provisie (spinkamer) weefkamer.
1. 2. 3. 4. 5. 6.
deel (Halle) stallen (zijbeuk) woonruimte (Herd) opkamer geut kamer
7 l .. . i 6 o o 3 ' O •
r
4
t *
T
a a 3.
Los Hoes <<
5
M- 1
o
3 "
j_ —L i i>
i
a
a
/ a
a i
O
oude Saksische plattegrond.
Voor belangstellenden: De geschiedenis van Brabant verschijnt, waarop zo velen lang gewacht hebben, steeds meer in boekvorm. In de reeks geschriften over Brabant "Brabantia", bij de uitverij de Koepel in Nijmegen zijn of zullen binnenkort verschijnen: Prof.Dr. L.G.J. Verberne: Noord Brabant in de 19e eeuw tot 1870 (f.3.90) Mgr.Prof.Dr. Th. Goossens: Mr. J.F.R. van Hooff, Een Brabants Patriot. C.J.F. Slootmans: Heemgevoel en Heemkennis.
Bij uitgeverij W. Bergmans te Tilburg is verschenen: "Bijdragen tot de geschiedenis van Baerle", door kap. J.P.M. v.d. Broek. Van de Stichting Brabants Heem heeft de Heemkundige studiekring Helvoirt en Omgeving een uitnodiging ontvangen voor de algemene
vergadering op 19 October a.s. te Tilburg in Hotel Piet Mulder des namiddags om 3.00 uur. De voornaamste agendapunten zijn de volgende: 1. Mededelingen der Stichting. 2. Uitbreiding en vernieuwing van het huidige bestuur. 3. De regeling der definitieve aansluiting en regeling der contributie (voorstel van het bestuur) 4. Een voorstel van het bestuur om te komen tot een mogelijkheid van publiceren.
Do Klein* Moijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 3.~ 5
H E E M K U N D E .
Nov. 4 Dec., 1947
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving. M. SCHOLTEN VAN ASCHAT:
G E L D .
De geschiedenis van de Erwtenman doet ons verbazingwekkend aan. Dat een geschoold vakman maar zo weinig verdient! Het onderstaande moge duidelijk maken dat onze verbazing misplaatst is. Eerst iets over de geschiedenis van het geld. In de Middeleeuwse rekeningen treft men regelmatig de denarius aan. Deze munt is oorspronkelijk een z i l v e r e n Romeinse munt = 10 assen, later 16 assen. Daarnaast bestond de gouden denarius =10 zilveren dito. Intussen deprecieert in de Middeleeuwen voortdurend de zilveren denarius en is onder de Karolingen de waarde van 12 denariën = l solidus. Denarius = penning, Franson = denier. Solidus = stuiver. Daarnaast kwam in de Germaanse tijd de Mark op. Een gewichtseenheid voor edel metaal en later ook voor edelgesteenten. In 1252 wordt in Florence de Florentijnse gulden geslagen, bevattende 1/8 ons goud (vandaar de naam) van 0,997 gehalte, wat bij dit gehalte 3,536 gram goud betekent. Volgens de ordononnaties van 1265 en 1326 werd dit gewicht verzwakt en 2 nieuwe Florijnen geslagen n.l. van 1/70 en 1/72 Parijse Mark. De Parijse Mark woog 244,75 gram, zodat de nieuwe stukken 3,49 gram (goud) en 3.39 gram (goud) wogen. De lichte gouden Florijn in Nederland kleine gulden genoemd - stond gelijk aan de waarde van ^ Oud Frans Schild (ecu), welke laatste munt 4.53 gram, zogenaamd fijn goud bevatte. Zogenaamd omdat men het gehalte toen niet juister bepalen kon. In 1284 werd in Venetië geslagen de (gouden) DUCAAT, 67 daarvan gingen op l Mark goud = 238.499 gram goud. De Ducaat woog dus bijna 3.536 gram fijn. In 1491 werd dit verlaagd tot 3.533 gram. Zij stond dus vrijwel gelijk aan de z w a r e gouden Florijn = 4/5 Oud-Frans Schild. N.B. De tegenwoordige Ned. Ducaat weegt 3.4346 gram fijn goud. Naast het oude Franse schild kende men de: Mottoenen geslagen van 1355 - 1417, waarvan er 52 op de Mark fijn gingen, dus 4.70 gram goud inhielden (vieux montous de France). Voorts de halve Mottoen geslagen tot 1358, genaamd tignelets of Agnels en Pavillons, maar eens geslagen in 1339, waarvan er 48 op de Mark gingen en dus 5.10 gram wogen. In 1343 golden ze hier voor 5.03 gram. Van belang is voor Brabant de Nobel en de Rosenobel. Dit zijn Engelse munten. De nobel is in 1344 door Eduard III geslagen, maar spoedig verzwakt, maar is daarna van 1351 - 1411 gelijk gebleven. In dat tijdperk gingen 45 Nobels op een Tower pound = 349.914 gram fijn goud. Dus nobel bevatte 7.735 gram fijn. Met Pasen 1412 werd zij verlaagd tot 6.961 gram fijn. Van toen af onderscheidde men Eduardus of Ritsaardus nobelen en Henricus of vrije Engelse Nobelen. De Rosenobel was een terugkeer tot de nobel van 1351 - 1411. Zij is van 1465 - 1470 geslagen en bevatte eveneens 7.735 gram fijn goud. In Den Bosch rekende men in de 15e eeuw (1419 - 1425) met de Franse kroon, het Wilhelmus Schild, de Rijnsgulden en de Arnhemse Gulden. De waarde (de koers dus in goudwaarde) werd aangegeven door de waarde in Boddragers. Wij weten dat die koers van de Rijnsgulden in 1419/20 24 Boddragers was en in 1424/25 zelfs 30. Een voortgaande resoluatie of stijging van de goudprijs, want de verhouding Rijnsgulden - Boddrager wijzigt zich ten nadele van de zilveren boddrager. Volgens Pierson woog de Rijnsgulden in 1425 2.777 gram fijn goud. Pierson heeft een factor berekend waarmede het aantal grammen goud vermenigvuldigd, de waarde in hedendaags geld aangeeft vóór de devaluatie. Deze factor bedraagt 11/9.45. Zodoende komt de Rijnsgulden in 1425 op f.3.22. En de borddrager in datzelfde jaar op 3.22/30 = f.O,107. We kunnen nu allerlei Bosse pasmunten op hun hedendaagse waarde bepalen, aan de hand van een verhoudingstabel van Sassen uit 1899 nl. (tijdvak) 1419 - 1425) l vlieguit is 1/14 Boddrager is f.0.07 l plak is *< ,, is f .0.25 l tuin is 4/7 ,, is f.0.612 on1 lichtgulden is 9 ,, is f.0.90 l kromstaart is 1H ,, is f.0.15 ge1 Licht Schild is 3 ,, is f.0.30 l Beiersgulden is 21 ,, is f.2.10 veer l Guliksgulden is 23^ ,, is f.2.35
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 4.-
(vervolg "Geld")
Voor Geertruidenberg berekende Sassen eveneens een verhoudingstabel. Hoewel men de verhoudingen van stad tot stad zag uiteenlopen, zijn er toch wel punten van vergelijking. In 1437 is in Geertruidenberg l Arnhem gulden 15 kromstaarten of Wilhelmusschilden (pl.m.^s) In Den Bosch in 1425 heeft l Arnhemsgulden 24 boddrager = 2/3 x 24 = 16 kromstaarten. Tegelijkertijd is aldaar I Arnhemsgulden = 24/31 Wilhelmusschild (pi.m. %). Nu zagen we dat de kromstaart te stellen is op pi.m. f.0.15. De Arnhemsgulden komt dus resp. op 15 x f.0.15 = f. 2.25 en 16 x f.0.15 = f. 2.40. In Geertruidenberg komt het Wilhelmusschild op ongeveer het dubbele of f. 4.50 en in Den Bosch 4/3 x f. 2.40 = f.3.20. Dit verschil kan daarvandaan komen, dat die W.Schilden door afslijting onbetrouwbaar zijn geworden, dus van plaats tot plaats onder verdere waarde als rekenmunt werden geaccepteerd. In Geertruidenberg geldt l kromstaart in 1437 2/3 stuiver of l stuiver gelijk 1% kromstaart, dus gelijk pi.m. f.0.225. Maar we hebben nog een betere vergelijking. Sassen vermeldt in zijn Geertruidenbergse tabel ook de nobel = 59 kromstaarten. Nu heeft de nobel (zie boven) 7.735 gram fijn, waardoor de waarde is te stellen op 11/9.45 x 7.735 = pi.m. f.9.—. De kromstaart komt dus in Geertruidenberg in 1437 op 9/59 = f.0.153. Aan ons lijstje kunnen we dus wel de stuiver toevoegen a f.0.226 ongeveer, d.w.z. in Geertruidenberg! Ik vraag me echter af of Sassen zich niet vergiste. Nu enkele practische toepassingen, genomen uit de rekeningen van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap te 's-Hertogenbosch. In 1374 uitgegeven voor: "twe man 3 daghe die erde op den toorne troccen, "Des Daghes hen beiden 4 pl(acken), maken 42 stuiver". Rekenen we nu gemakshalve de stuiver op f.0.05, dan hebben dus deze mannen per dag f.0.70 verdiend. (De plak komt hier op 2.10/12 = f.0.175). Overigens rekende men in ponden, stuivers en penningen. Het pond gold 20 stuiver, de stuiver 12 penningen (déniers). Voor 1372 kon ik het pond berekenen op ongeveer f.0.99 zeg f.1,—. Eveneens op het jaar 1374 vond ik in dezelfde rekening: "van enen halven mud rogs dat ver (vrouw) Aleyt "Aykens ons ghaf van enen instrument 20 st.," dus pi.m. f. 1.-De rekenaars kunnen nu aan het werk. In de 16e eeuw verandert het beeld. In plaats van ponden komen de guldens met ongeveer dezelfde waarde. Het pond gold 40 groten, l Pond Vlaams was 6 pond Hollands, l pond sterling daarentegen 12 pond Hollands. De gulden was op last van Karel V geslagen: Carolus gulden. Toen het zilver in waarde ging stijgen steeg ook de Carolusgulden. Zij gold in 1579 f.1,— en 8 st. en in 1610 reeds f.1 en 15 st. In het verkeer kwamen de Carolusguldens niet zoveel voor, wel de Rijksdaalder, waarvan de waarde door de Staten-Generaal in 1606 was vastgesteld op 2 gulden en 8 stuivers. Later gold deze Rijksdaalder algemeen 2 gld. en 10 stuivers, juist als nu. Daarnaast de Leeuwendaalder, die l gld 18 st. of f. 1.90 noteerde. Als gouden munten: gouden rijder 1610 = 10 gld 2 St.= l souverein of jacobijn, later algemeen f.14.—. dukaat anno 1610 = 3 gld. 16 st. weldra = f.4.Als pasmunt vooral: Schelling = 5 st. = f.0.30 Zesdhalf = 5% st. = f.0.275 = 11 groten stoter = 2*4 st = f. 0.125 Duit = 2 penningen Stuiver = 16 penningen Zeeuws Pietje = 1/8 Zeeuwse rijksdaalder=l/8 x 2 gld.12 st.-£.0.32^. In 1694 kwamen de drie-gulden stukken, de hele rijder (goud) a 14.— en de halve gouden rijder a f.7.--. In een volgend nummer stel ik me voor de questie van het geld in de oude tijd meer in het algemeen te behandelen. Zoals bekend heeft de Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving zich aangesloten bij het "BRABANT'S HEEM". Wat de contributie betreft wordt medegedeeld, dat voor de eerste 20 leden de bijdrage komt op 50 et. per lid, voor de overigen 25 et. Het algemeen minimum bedraagt f.5.--. Binnen niet al te lange tijd zal een bestuursvergadering worden bijeengeroepen, waar o.m. de mogelijkheid van het aansluiten der kring bij het Prov. Genootschap van K. en W. besproken zal worden. De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 ~ 1948 I
no 4. - 2
ANTON VAN OIRSCHOT: De Gilde van St. Catharina en Barbara en De Schutterij St. Joris te Helvoirt.
I. Het ontstaan der Schuttersgilden in het algemeen.
De gilden en schutterijen zijn rechtstreekse afstammelingen van andere instellingen, die hier in de Brabantse steden en dorpen bestonden en die tot doel hadden het land te verdedigen, indien dit nodig bleek. Door de schutterij, burgerwacht genoemd, bestond er een contact voor orde onder de inwoners. De plaatselijke verdediging lag toen in hun handen. Zij was toen door de overheid opgedragen aan de
schuttersgilden, die de gehele kring van dorps (en staats-) bewoners omvatten, Zij werden onder bescherming gesteld van een patroonheilige, terwijl zij ook in de kerken hun altaren en beelden bezaten. Hier in de oude parochiekerk St. Nicolaas (de tegenwoordige N.H. Kerk) waren drie altaren, waarvan er een toegewijd was aan St. Catharina en Barbara. Hier ter plaatse bestonden en bestaan nog de gilde van St. Cathrien en Barbara en de Schuts St. Joris.
II. De naam Gilde. Het woord " g i l d e" is afgeleid van de stam van GELDEN en betekent
oorspronkelijk datgene, wat ter betaling, ter vergelding, wordt gegeven, vandaar geld, dit is het "ter betaling gegevene", boete d.i. wat ter vergelding strekt; offer d.i. wat aan de Goden geschonken wordt. Vroeger "GELDONIA"; "GILDONIA" voor "CONFRATRIA"= broederschap, verbintenis, vereniging. "Gilde" is de naam die men in de geschiedenis geeft aan verenigingen wier leden elkaar bijstand verlenen in religieuze of economische aangelegenheden. Van de oorsprong van het gilde weet men echter niets met zekerheid. Op het vaste land worden ze voor het eerst genoemd in de achtste eeuw en schijnen aan te duiden verenigingen van personen met een MILITAIR karakter. Zij stonden elkaar bij, hadden zoals gezegd in de kerk een bijzondere kapel of altaar (soms een beeld, voorstellende
hun patroonheilige). De gilden die nu nog voorkomen, alleen voornamelijk in Brabant, hebben alleen nog tot doel: 't verlenen van steun, 't houden van feesten, 't kampen om prijzen, 't zij MET of ZONDER godsdienstig karakter. III. Aard en karakter. Het karakter was een broederlijke saamhorigheid. Het is nog steeds een der kenmerkende eigenschappen gebleven. Zij bindt ons aan ons voorgeslacht. De gilde bezit een rijkdom aan tradities en brengt de trouw van de Brabander naar voren. Nog steeds zien wij bij de standaardruiter in traditionele gangen te paard, nog steeds kampen de schutters om de koningstitel en geschiedt het vendelzwaaien. Dr. Beermann schreef hierover: "Schuttersgilden, een waar bolwerk van een handhavend Katholieke levensstijl. Zij droegen afbeeldingen van heiligen in hun vaandels ten tijde van de Generaliteitslanden. Er waren gilden "in welcke niemandt ontfangen wordt, dan die geswooren hebben de Roomsche religie nooyt te sullen verlaeten".
IV. De patroonsheiligen. Het is moeilijk te zeggen waaróm de gilde juist de H. Catharina en St.
Barbara als hun beschermheiligen aanriepen. De meest voor de hand liggende reden is, dat de H. Catharina volgens aanroepingen invloed heeft op het weer en de zgn. H.Barbara-takken (die op Kerstmis bloeien). Voor de boerenbevolking is dit natuurlijk van belang. De schuts heeft St.
Joris, omdat deze uitmunt door heldhaftigheid (het doden van de draak). De gilde bezit naast de verschillende koningsschilden en papagaai een zilveren medaillon (waarin relekwie?) uit de 15e eeuw, waarop St. Catharina afgebeeld staat met een rad en zwaard, (met een rad, omdat zij daar-
op de marteldood stierf; met zwaard, omdat zij haar geloof verdedigde tegen 50 wijgeren, waarvan zij er verscheidenen bekeerde). St. Barbara met palm en toren (zij werd door haar vader om haar geloof in een toren opgesloten en onthoofd).
V. De oudheid van de schuts en de gilde. Wanneer werden nu deze schuttersgilden opgericht? Op deze vraag kan ik niet met het juiste jaartal antwoorden, doch uit oude bezittingen
blijkt, dat zij reeds in de 15e eeuw bestonden. Een afschrift van het archief geeft ons geen definitief antwoord: "Op eene vraag van den Landdrost van de 15e der Bloeimaand 1809 Litt C, naar de oudheid der schutterijen alhier werd het volgende antwoord verzonden: Mijnheer de Landdrost. Ter voldoening aan Uwe Dispositie van den 15e van Bloeimaand 1809 Litt C hebben wij de eer U bij dezen op te geven: Dat er binnen deze gemeente twee schutterijen gevonden worden, d'eene genaamt de schutterij van St. Joris en d'ander genaamt de gilde van St. Barbara en St. Cathrina; het eerste de schutterij van St. Joris niets dan een afschrift van een oude kaart of reglement in den jare 1548, binnen 's-Her-
Oe Kleine Keijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 4. - 3
togenbosch gegeven en verleend en door de schutterij overgeschreven of vernieuwd den lle April 1686. Bezittende die van St. Barbara en St.
Catharina, mede zodanig afschrift van een oude kaart of reglement, welke op den lle Juny 1685 in presentie van schepenen van Helvoirt is overgeschreven en vernieuwd. Hiermede aan voorn. Uwe Dispositie vermenende te hebben voldaan, hebben wij d'eer met verschuldigde hoogachting te zijn Mijnheer de Landdrost, Uwe onderdanige en gehoorzame Dienaren (get.) Corn. van de Ven; Fr. Berkelmans; F. Slegers; L. van de Pas; H. den Boogaart. Mij present L.A. de Sille, gem. Secret-". Moge deze gilden blijven bestaan met hun oud karakter, met hun traditioneel vendelzwaaien, opdat wij ook hierdoor onze voorvaders hebben leren kennen en waarderen. ANTON V A N OIRSCHOT:
G E S C H I E D E N I S O U D E B R A B A N T .
van
het
Er wordt aangenomen, dat Brabant reeds plus minus 2000 voor Christus bewoond werd, door de Aduatuken in het Oosten en door de Menapiers, meer in het Zuiden. In ongeveer 700 v.Chr. is Brabant al bekend als "het rijke Brabant, overvloeiende van melk en honing". Circa 50 v.Chr. wordt Brabant veroverd door Julius Caesar. De bevolking heeft lang voor haar vrijheid gevochten en een strijd gevoerd, die jaren duurde.
Zij trok zich terug in de, voor de Romeinen, ondoordringbare bossen. De Menapiers waren de laatste, die zich overgaven. Het aantal valt moeilijk te gissen. Dr.P.C. de Brouwer is van mening, dat hun volledige
aantal 40.000 bedroeg. Het aantal weerbare mannen was bij de opstand der Belgae 8000. Zij leefden vooral langs de rivieren, de Mark, de Dommel en de Aa. De hogere gedeelten zijn al in de praehistorische tijd bewoond geweest (wat bewezen werd door opgravingen), doch ook vooral daar, waar de riviertjes lopen. De oudste cultuurgronden zijn hier zo goed aaneengesloten, zodat de heide van ouds schaars was. De meeste gedeelten van Noord-Brabant zijn rond 500 v.Chr. En onmiddellijk daarna door Galliërs bezet geworden. Dit is dus de tijd, die bekend is en geleerd wordt totdat het hertogdom uit de grond verrijst of laten wij eerst liever spreken van de "gouw Brabant", De heersers van Leuven werden eerst heersers van Brabant door de verwerving van Brussel, dat zij erfden van een W.Frankische Karolinger. Grafelijke en hertogelijke ambstmacht verwierven zij evenwel van de O.Frankische keizers. Het geslacht der Brabantse hertogen was afkomstig uit de gouw Hesbaai. Zij stond aan het hoofd van het graafschap Leuven. In het begin van de lle eeuw kreeg, zoals wij reeds zagen, de graaf van Leuven het graafschap Brussel bij erfenis. Ook verwierf hij de hoogheidsrechten over het graafschap Hal. Door het bovenstaande was de Graaf van Leuven ook graaf IN Brabant geworden. Brabant maakte deel uit van het H.Roomse Rijk, dat sinds 962 bestuurd werd door Duitse Keizers. Het Leuvensche graafschap ressorteerde sinds 959 onder het Hertogdom Neder-Lotharingen. In 1106 werd het hertogdom Neder-Lotharingen door Keizer Hendrik V toevertrouwd aan Godfried I, graaf van Leuven. In 1106 het Markgraafschap Antwerpen. Het hertogdom Brabant kreeg zijn naam van de gouw en strekte zich uit van de Schelde tot Maas en van de Sambre tot Striene. De gouw was het gebied tussen Senne en Schelde. Zouden alle gebieden in kaart gebracht moeten worden, die ooit door het Hertogdom Brabant zijn bezeten, of waarvan de beheerders ooit leenhulde aan de edele Hertog hebben bewezen, dan zou de omvang van WEST-EUROPA nauwelijks toereikend zijn. Met Giselbert I begint Brabant, echter nog niet als Hertogdom. Hij is eigenlijk de stamvader van het Brabantse Huis. Is graaf van Masau en Lomme en huwde met de dochter van Keizer Lotharius I. Feitelijk wordt Reinier Langhals als de stamvader aangeduid. Hij is de zoon van Giselbert en begint in 886 totdat zijn zoon Giselbert II zijn vader in 916 opvolgt. Hij verdrinkt in de slag van Andernach (bij Coblenz a.d.Rijn) in 937. Zijn broer Lambert I, bijgenaamd de graaf van Leuven volgt deze in 937 op. Al deze voornoemden zijn graven van Lotharingen, die in Brabant eveneens regeerden. Hierna komt Ansfried. Deze zoon van Lambert doet afstand in 990 en sterft in 1008. Lambert II volgt hem op doch sneuvelt bij Florines in 1015. Zijn zoon Hendrik I wordt reeds een jaar later doorstoken. Lambert III, zijn broer regeert nu tot 1064. Hendrik II is de zoon van Lambert III (1064 - 1073). Bij een steekspel te Doornik sterft zijn zoon Hendrik III. Diens broer Godfried I "metten baerde" hertog van Neder-Lotharingen begint zijn regering in 1095. EERST IN HET JAAR 1106 WORDT BRABANT EEN HERTOGDOM, waar wij een volgende keer
op hopen door te gaan na deze inleiding, welke meer een opsomming van het voorgeslacht was. (wordt vervolgd)
Da Kleine tfmijarij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 4. - 4
LUC VAN HOEK:
OVER DEN SCHONEN HEMEL TE HAAREN DOOR JOS. TEN HORN GESCHILDERD.
(Uit: De Kroniek der schone dingen
Brabantia Nostra '42)
Het zou u kunnen overkomen, waarde lezer, dat ge in de zomermaanden de schoonheden van de Oisterwijkse bossen en vennen genietende, op een
zeker ogenblik niet zozeer dit landschap zelf beu wordt, danwei de al te drukke en wat burgelijke stoffage ervan en een stil maar hardnekkig verlangen uw hart komt bewonen, erop aandringende deze geciviliseerde oernatuur te ruilen voor de oergezonde en oer-natuurlijke civilisatie van het boerenland. Als het geluk U dan leiden wil komt ge eerst aan het romantische kasteeltje de Nemelaer en vandaar langs de prachtige koele
lanen in het brede akkerland der Haarense boeren, met de brede en soliede boerderijen, die door fraai gesnoeide vaak monumentale tuinen omgeven zijn. Beheerst wordt dit landschap door de zeer machtige toren van ons Groot-Seminarie. En ge komt langs de soberen maar zeer schonen vijftiende eeuwse toren en vandaar ziet ge al meteen het nieuwe neogotische kerkgebouw. Als ge zover zijt keer dan niet op uw schreden terug, omdat ge "dit soort kerken wel kent", maar wandel door en ga de kerk binnen. Om uw aandacht te vestigen op de beschildering van het interieur dezer kerk nam ik de pen ter hand. Toen de herder van Haaren dertig jaar geleden deze ruime kerk bouwde, zal hij er hoogstwaarschijnlijk niet aan gedacht hebben dat het versieren het beschilderen dezer kerk hem voor grote moeilijkheden zou plaatsen. Maar toen er in het absis van het priesterkoor plechtstatige maar onaantrekkelijke zware en sfeerloze heiligen geschilderd stonden en in het gewelf van deze absis emblemen die blijkbaar in niets herinneren mochten aan de vloeiende schoonheid der geschapen dingen; toen wanden en gewelfj es der zijkapellen "prijkten" met vlakken en banen van een erg massief blauw en groen en dor toegepast goud, toen zal de pastoor bij
zichzelf gezegd hebben: zo kan het niet. Het gewelf van zijn kerk is door zware hardgemetselde ribben van gele bakstenen in zeer vele kleine vakken, driehoeken en vierhoeken van velerlei fatsoen verdeeld. Stel U eens voor dat deze sombere druk verwekkende maar geenszins indrukwekkende verluchtingswij ze werd doorgevoerd over de gehele uitgestrektheid van dit gewelf! Moesten dan de hem toevertrouwde zielen niet via de aanschouwingen mede van het lichamelijke oog een immer groeiende liefde voor de dienst des Heren en voor de leer van het rijke leven van Onze Moeder de H.Kerk verwerven? De zwaarheid, de gekunsteldheid van een dergelijke "verluchting" zou eer het tegenovergestelde bewerken.
Dies richtte de ijverige bouwheer zich tot een kunstenaar die in het Brabantse land op verscheiden plaatsen het deugdelijk bewijs geleverd had, dat hij niet alleen zijn veelzijdig vak uitmuntend verstond, maar vooral dat hij dat ondefinieerbare onnoembaar element bezat dat zijn werk de adem van al het levende verleent en dat zijn scheppingen bij elke herhaling van het zien sterker doet bloeien. Niet zonder geestdrift richt ik uw aandacht op het gewelf en de Westermuur van Haaren's kerk. De begenadiging van de kunstenaar bestaat inderdaad in zijn "visie". De kerkschilder dient nog een bijzondere visie te hebben: zijn conceptie moet groeien uit het architectonische gegeven. Het langst en degelijkst geoefend vakmanschap alléén speelt het niet klaar. En vergelijk nu eens het op zijn minst goede architectonische gegeven, de koepel van Ravenstein, met dit niet erg fraaie, ongevoelig versneden gewelf van Haaren en beider beschildering. Deze beide voltooid ziende, zegt men zonder aarzelen, over de ene en over de andere: inderdaad zo moet het, dit is de oplossing. Beide oplossingen zijn heel verschillend gelijk de bouwkundige objecten geheel verschillend zijn. Werd de koepel van Ravenstein edel-rijk door een oud-zilveren grisaille toon, het gewelf van Haaren
werd rijk met de frisse en toch tonige kleuren van een vijftiende-eeuws miniatuur. Zo zag Ten Horn dit eerst grauwe, verknipte en stijve gewelf herschapen tot dien schonen hemel die het nu geworden is: In de viering het visioen uit den Apocalyps, het Lam op het boek omgeven door de vier dieren en de ouderlingen met de gouden kronen. In den overgang naar het priesterkoor Onze Lieve Vrouw en Sint Jan Baptist, Sint Jozef en de 12 Apostelen. In de transeptgewelven oud-testamentische figuren, personen uit de boeken Genesis, Exodus en der Koningen, de vier groote profeten, kleine profeten en tal van heiligen. In 2 der traveeën van het schip de 4 westerse Kerkvaders en het heir der martelaren, maagden en belijders. Het gewelf van de laatste travee is geheel gevuld met engelen. Voorwaar dit is een kerkschildering die in zijn rijkheid van stof en zijn levendige verscheidenheid van fraaie vormen denken doet aan gezonde en kloeke tijdperken, waarin het leven v.d. geest alle leven overstraalde en doorgloeide .
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 4.- 5
H E E M K U N D E ,
Januari-nummer 1948.
No. 5.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring Helvoirt en Omgeving. Anton van Oirschot Jr:
EEN EMANCIPATOR VAN DE MEIERIJSE LANDBOUW: W I L L E M - A D R I A N U S - C O O L E N
Deze intelligente rechtsgeleerde, Wïllem Adrianus Gooien, leraar in de Staatswetenschappen aan de H.B.S. en Hoofd-Commies ter provinciale Griffie van Brabant, werd in 1876 NOTARIS TE HELVOIRT.
Hij mag beschouwd worden als een der grondleggers van de moderne Meierij se, zij het niet Brabantse landbouw. Hij was lid van het hoofdbestuur der Noord-Brabantse Maatschappij van Landbouw en als deskundige nam hij mede de examens af te Wageningen. Daar wist Coolen, die hierdoor de juiste man op de juiste plaats zette, Dr. P. van Hoek als consulent aan zijn landbouwmaatschappij te verbinden. Op l December van het jaar 1890 werd van Hoek, door bemiddeling van Coolen, aangesteld. Ook was het Notaris Coolen, die naast Jhr. de Jong, H. Mol, Mr. A van Rijckevorsel, Vincent van den Heuvel en G. van Eisen zitting nam in de
commissie, die samengesteld werd uit de N.Brab.Mij van Landbouw en de Boerenbond. Hij bepleitte de modernisering v.d. landbouw met zaaigraan. Hij verkondigde en verdedigde de algemene gedachte van de landbouwbevorderaars
dat het niet moest plaatsvinden door invoerrechten te heffen, maar door andere middelen, die tot het vervaardigen van een meer volwaardige
arbeid zouden leiden. Uit het verslag van de N.Brab. Mij v. Landbouw over 1887 blijkt, dat
Coolen deze mening ook aan het bestuur van voorn. Mij kenbaar maakte in een schrijven van 14 Dec. van dat jaar: "Men moet deze vragen beantwoorden: Wat is over het algemeen voordeliger voor de landbouw: goedkoop veevoeder of hogere graanprijzen? Is uitbreiding der graanteelt
bij vermindering der veeteelt te wensen? En daarbij bediene men te bedenken, dat de landbouw steeds meer in dienst wordt gesteld van de
vee-
teelt. Alleen van de beantwoordingen dier vragen, niet van leuzen of theoriën, 't zij protectionisme of free-trade mag het afhangen in welke richting de bescherming zal worden verleend, maar over de bescherming zelf mag geen twijfel bestaan: de tijd van laisser faire, laisser
passer is voorbij". Notaris Coolen was de man, die, zoals Willem Hoffman (in "Helvoirt
aan de Lei") schreef, diep begaan met de sociale achterstand in NoordBrabant krachtig de emancipatie van onze provincie heeft voorbereid. Hoe goed begreep hij, deze grote en brede man, den boer en diens problemen. Hoevelen heeft hij wel niet geholpen door het geven v. zijn raad? Willem Coolen schilderde de gemoedsgesteldheid van de landbouwer, die tienden moest opbrengen als volgt: "Men ga na, wat zware arbeid de bewerking en bemesting van de akker vordert, hoeveel zorg en over-
leg de wisselbouw vereist, hoe de landbouwer 's winters gestadig zijn oog laat gaan over het bezaaide, nu eens voor afwatering zorgende, dan
weer tegen overstroming wakende, hoe hij in 't voorjaar hier en daar verzuurde planten door nabesmetting nog wat moet helpen of het onkruid moet uitroeien, totdat eindelijk zijn hoop hare vervulling nadert en hij een gezegende oogst kan verwachten. Vrolijk wordt in de oogsttijd de sikkel ter hand genomen; vergenoegd laat hij zijn oog gaan over de goedgeladen schoven, in rijen op zijn akker geschaard.... Doch wie komt daar opeens zo brutaal met dat kraakmager paard en die halfversleten kar op zijnen akker gereden? Wie, die daar zonder blikken of blozen met 1/10 - 1/5 der vruchten van zoveel arbeid en zorgen het aangewend kapitaal komt opladen en zonder naar de gekrenkten bouwman om te zien, met
zijn buit zich verwijdert om bij een ander zijn rooftocht (in 's landmans voorstelling) voort te zetten, 't Is de Tiender. Me dunkt, zo moet ongeveer de gemoedsstemming zijn van de landbouwer, wanneer het tiendrecht op zijn grond wordt uitgeoefend. Het is hem schier onmogelijk te begrijpen, dat zoiets rechtvaardig kan wezen". "Boeren zijn boeren, zij en hebben alleen hun land" heeft deze eman-
cipator, die hoewel streng, door allen bemind werd, steeds voor ogen gehouden bij het werk, dat hij verrichtte voor de Brabantse boer. HET BESTUUR DER KRING. Op de laatst gehouden vergadering der kring werd het dag.bestuur als volgt samengesteld: M. Scholten van Aschat, voorzitter; M.C. van lersel, penningmeester; A. van Oirschot Jr., secr. De laatste zou tevens de vlugschriften verzorgen. De contributie voor leden en medewerkers bedraagt f.4.— (zie hiervoor onder Mededelingen) Do Klein» Meijarij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 5.- l
F.W.
Smulders:
DE
G E M E I J N T E
VAN
H A A R E N .
In het schepenprotokol van Helvoirt R.17 vond ik op fol. 134 een
verklaring der schepenen van Helvoirt, van 18 Sept. 1670, waarin te lezen staat: "dat de scheijdinge der gemeijnte van Haren loopt vanden
Helvoortsen molen tot over den kerckpath omtrent de Helvoortse kercke, ende alsoo een groot gedeelte van Helvoort is liggende binnen de limieten der gemeijnte van Haren, ende dat die van Haren effenwei geen jurisdictie en hebben over de erffven binnen de voorscreven palen onder
Helvoort gelegen". Verder verklaren zij dat wanneer stukken van de Haarense gemeijnte verkocht en afgepaald worden, deze onder de jurisdictie van Helvoirt komen en aan Helvoirt lasten moeten opbrengen.
De onverdeelde grond in Zuid-Helvoirt viel dus niet onder de jurisdictie van Helvoirt, maar hoorde onder de gezworenen van de Haarense gemeijnte; over de "nieuwe erven" echter kreeg Helvoirt zeggenschap. Hoever strekte zich deze Haarense gemeijnte uit? In de uitgiftebrief, die afgedrukt staat in Enklaar's boek over de uitgifte der gemene gronden in Noord-Brabant op blz. 105, wordt de begrenzing wel aangegeven, maar op het eerste gezicht lijkt die begrenzing niet erg duidelijk. De akte is in het Latijn gesteld. Op 29 Mei 1309 verkoopt Jan II, hertog van Brabant, aan de inwoners
van Haaren zijn gemeijnte tegen een bepaald bedrag. In de 17e eeuw betaalden de gezworenen van Haaren jaarlijks 5 gulden, 7 stuivers en
7 penningen (zie cijnsboek Oisterwijk 220 fol.73). De grens begon bij de weg, die van het kerkhof van de kerk van "Hellevort" loopt tot den paal, waarop het Sint Nikolaas-beeld staat (waar stond dat?); liep dan langs de weg tot den windmolen van Gerit
Vissers. De verdere begrenzing is op het eerste gezicht, zoals ik al zei, nogal onduidelijk. Daar ik eens precies wilde weten, wat er allemaal binnen die grenzen viel, heb ik mijn neus eens gestoken in de
cijnsboeken van Oisterwijk, daar Haaren bij de "Eeninghe van Oisterwijck" hoorde. Deze cijnsboeken zijn op het Rijksarchief te Den Bosch ondergebracht bij het Rentmeestersarchief (Rentmeester Generaal der Domeinen"). In deze cijnsboeken staan ook de novale cijnsen van de
nieuwe erven, dus van de stukken gemeijnte, die met verlof van den hertog of van de Rekenkamer in Brussel verkocht werden. Uit de verschillende namen van plaatsen en gehuchten kan dan blijken, wat er zoal onder de gemeijnte van Haaren viel. De cijnsboeken 218 en 219 gaan over de jaren 1579 - 1626. Volgens
deze cijnsboeken liggen de nieuwe erven onder Helvoirt: omtrent den Helvoirtschen molen, aen de Voort, in de achterstraat, in de gesel, in het gestels straetjen, op het gestelheij ken, omtrent 't gijsschot, op 't gijsschot aende herbane, op 't Laer teijnden de Biesmortelsche straet. Onder Haaren: in de gever, aenden hovel, aen Nieuwenhuys (= Noenes?), inden Hezeacker, inde Roonsche straet, in Belveren, op 't holleneijnde, in de Raem.
Onder Oisterwijk: Op Carckhoven. Verder verkoopt men een stuk in Oisterwijk ten zuiden
van de Kerkstraat, ten noorden van de stroom!! Onder Udenhout: Hoochout, Brabantshoeck, Winckel, Runsvoort, aen de Creijtenmolen. Onder Berkel: Aende Craen, aen de hovel, (aenden Ketshovel), Heijkant. Onder Enschot: bij de Swaen.
Onder Heukelum: aenden watermolen, Hupperinge, Hooch Heukelom. Verder vele stukken van de Creijtenheijde, dat is de streek die nu aan weerszijden van de Bosseweg ligt van het Groot-Seminarie tot Hoog Heuke-
lum; deze stukken van de Creijtenheijde liggen bij de Raem, 't Hooghout, 't Winkel, Brabantshoek, Creijtenmolen, Berkelse Heikant, Hoog-Heukelum, Kerkhoven en Holeind. Verder blijkt uit cijnsboek Nr.221, dat ook den Brant, de Cuyl en
de Groenstraet in Udenhout behoren tot de Haarense Gemeijnt. Zoals men ziet strekte deze gemeijnt zich wel ver uit. Bekijken we nu aan de hand van deze gegevens nog eens de begrenzing, zoals die staat in de uitgifte brief van 1309, dan begrijpen we er heel wat meer van. De grenzen liepen dan: beneden langs de weg van 't kerkhof van Helvoirt tot de St. Nicolaasstok; dan langs de weg (Molenstraat?) naar de Helvoirtse molen. Het volgend grenspunt heet Vuchtervoort; dit zal zijn de plaats die nu Esservoort heet, waar de weg loopt van Belveren naar Esch en Vught. Van de Helvoirtse molen zal dan de grens gelopen hebben naar het Broek en vandaar naar Vuchtervoort, zodat de Noenes en de Heesakker binnen de De Kleine *ta±Jar±j
Jaargang 1947 - 1948
I
no 5.- 2
gemeijnte vallen. De zuidgrens vormt de stroom, in 1309 genoemd A (is Leij of Run).
De volgende grenspunten zijn mij niet duidelijk: een dijk (waarschijnlijk bij Oisterwijk) en de windmolen van Willem vanden Eijnde, gelegen in Enchijt, zoals Dr. Enklaar laat drukken; in een afschrift van een
latere bevestiging van de uitgifte (berustend in het gemeente-archief van Haaren) staat Einchijt. Ik denk dat beide afschriften verkeerd zijn. Men zal wel moeten lezen: Enschijt (= Enschot). In ieder geval hoort
Laag Heukelum met de watermolen tot de gemeijnt van Haaren. Vandaar zal die grens noordwaarts gelopen hebben langs Enschot over den "Hollandsen weg". Zou dit niet de weg langs de Hemeltjes en over de Houtsestraat zijn?
Dan worden als grenzen genoemd: stilla silve nostre de Udenhout et silve nostre de Leendonck, waarmee bedoeld zal zijn de waterloop van ons bos Udenhout en Leendonk (Zandleij? en Gijzelse loop of Raamloop?).
Daar sluit dan weer bij aan de weg langs het kerkhof van Helvoirt. Aan de Helvoirtse Heemkunde-beoefenaars nu de taak, om uit te vissen: waar het kerkhof in 1309 lag en waar de St. Nikolaas-stok stond,
alsmede wat de Leendonkse loop is. Ik wens hen goede werklust. FERD. SMULDERS. M.C, v a n lersel:
OP
EN
L A N G S
O N Z E
W E G E N .
De oudste, thans verharde, weg in onze gemeente kunnen wij, na kennis genomen te hebben van verschillende oude documenten, wel aannemen, dat dit is de weg vanaf de "Zwarte Leeuw" naar "De Distelberg". Deze weg werd vroeger in zijn volle lengte tot aan "De Zandleij" genaamd: "De Helvoirtse straat".
De verharding van het wegdek kreeg tot huize Jagtlust vroeg reeds zijn beslag, lang voor onze gemeente op andere plaatsen zich deze weelde veroorloofde. Nadat in 1839 de Provincie de zorg der
wegen meer begon aan te trekken, werd op 12 Juli 1861 de zijtak Nieuwkuijk - Helvoirt aanbesteed voor f.54.900.—. Zulks was een uitkomst voor de Helvoirtse straat, die hierdoor uit een hopeloze toestand van water en modder werd bevrijd. Nu bij een vorige gelegenheid de oude toren en kerk werden besproken, memoreren wij nog even het "Hoekje", dat rond 1816 met de daartegenover gelegen huizen tot de Hervormde pastorie op een Zondagmor-
gen door brand werd vernield. Dit pand was toen de herberg der soldaten en werd bewoond door een familie Tooten. Nog is Tootens bos in Brokke Broek bekend. Hier is het hoogste punt van de omgeving en men komt in de verzoeking dit een der oudste, zo niet het oudste gedeelte van het dorp te noemen. Hier staat ook de Nederl.Herv.Pastorie waar Vincent van Gogh zijn jeugd doorbracht. Het oude pand "Huize Jagtlust", waarop in 1797 een verdieping is geplaatst, welke in 1897 weder werd afgebroken, wordt geciteerd in de
lijst van Nederlandse Monumenten en Kunst, deel 10 pag.162. Het heeft een stoepdek met ijzeren kettingdragers, waarin een vossen- en otterklem als kunstsmeedwerk ter weerszijden van de ingang zijn aangebracht. Nu wandelen wij naar de driesprong, waarin lang vervlogen tijden tegenover "De Vijf Eiken" de schutskooi stond om het weerspannige schaap en vee in voorlopig arrest te stellen. Omtrent de beplanting van deze weg met zijn thans robuste eiken is door de gemeente van de mogelijkheid gebruik gemaakt om van de Provincie het recht van beplanting te krijgen voor de tijd van 80 jaren. Een en ander is geregeld naar een besluit der Staten van 5 Juli 1870 in hetwelk de algemene voorwaarden omtrent dit recht van beplanting (recht
van opstal) zijn vastgesteld. Een goed verstaander voelt hier het verschil tussen het onderhavige recht en het oude recht van voorpoting, zo vaak een punt van discussie. De kosten van deze beplanting bedragen voor elke boom per jaar 80 centen. Halverwege de Helvoirtse straat wordt de eigendom dezer beplanting
onderbroken ten behoeve van de familie de Jonge van Zwijnsbergen, die tot aan de "Witte Hoef" dit recht uitoefent. ORDENING VAN HET GEMEENTE-ARCHIEF.
Op onze laatst gehouden bestuursvergadering werd door den Weled.geb. Heer M. Scholten van Aschat dit punt naar voren gebracht. De Burgemeester, Mr. E.Bloemen zou dit aan het Gem.Bestuur voorleggen en verzocht dhr. Scholten van Aschat om dit tezamen met dhr. Ferd. Smulders op zich te nemen. Deze zou zich hierover tot dhr. Smulders wenden.
De Kleine MeijoriJ
Jaargang 1947 - 1948 I
no 5.- 3
Anton van Oirschot Jr: De Gilde van Sint Catharina en Barbara en de Schutterij St. Joris te Helvoirt. II (vervolg). De geneesheer Johannes Goropius Becanus schreef in 1569 over de schuttersgilden en de oudheid daarvan. (Origines Antverpianae). Hij zegt dan: "Zover de mensenheugenis reikt hebben er bij ons te lande altijd schuttersgilden bestaan". Hiermede bedoelt hij zeer zeker, dat niemand door de overlevering weet, wannéér ze zijn op gericht. Let wel, hij zegt dit in 1568 en dus toen al in zijn jeugd de gilden rond zien trekken. Wanneer ze nu, laten wij weer onze St. Carharina en Barbara en St. Joris
nemen, rond 1550 ingesteld zijn, dan schrijft men toch niet in 1568, dat zij reeds bestonden "ab omni memoria". Het zou natuurlijk mogelijk zijn dat de Helvoirtse schuttersgilden later opgericht zijn, doch waarom zouden alleen de onze een uitzondering moeten maken? Wel is bekend dat zij (de gilden in het algemeen dus!) wéér werden opgericht in 1641, nadat zij in 1629 waren opgeheven, (van Heurn in de geschiedenis van Stad en Meierij.) De welbekende Jacob van Oudenhoven schrijft in 1670, dat de schuts te 's-Bosch naar schatting wel 300 jaar oud is. Van de Heusdense schutterij weten wij, dat Hertogin Johanna van
Brabant daaraan een schenking doet in het jaar 1356 (Dr. P. de Brouwer). De nog bestaande gildekaarten, blijken te zijn NIET de eerste, maar het VERVOLG van veel oudere, deelt Dr. de Brouwer mede in Brabantia Nostra.
Goropius Becanus zegt verder: "Tot de tijd van onze grootvaders heeft de gewoonte stand gehouden dat schuttersgilden onze vorst beschermden
en alle gehuurde bewakers uitsloot. Zij achtten het n.l. een schande voor de vorst het heil van de staat aan diegene toe te vertrouwen, die hun
lijf verkochten voor een beetje verachtelijk geld ("vili et minuto aere"). Prof.Dr. P.J. Blok beweert zelfs, dat reeds in de tijd van Karel de Grote (pi.m. 800) verbindingen bestonden, "gilden" genaamd, waarvan de leden elkaar bijstonden bij brandschade of armoede. Een van de Gilde-liedjes, op de maat van de tamboer, is: "de guld, de
guld, de boerenguld. Ginderachter komme ze aangetruld". Hier echter zingt men meer: "Hier hèdde de guld, hier hèdde de guld, hier hèdde ga-
domme de guld, en hèdde de guld dan nie gezien, 't zijn er de mannen van sinte Katrien, hier hèdde de guld, hier hèdde de guld, hier hèdde gadomme de guld". En dit alles blijft tot heil van de ouwe klare! M.C.van lersel:
EEN EN ANDER OVER DE BEPLANTING LANGS DE WEGEN.
In vroeger tijden waren Keizer, Graaf, Hertog, of hoe de grootheid ook mocht heten de eigenaar van heide, weg, bos en wildernis. Om de inwoners
van gemeenten (goede lieden) wel te doen of wel om hun eigen inkomsten te vermeerderen (misschien ook beiden) gaven zij soms het recht om op de kanten der publieke wegen vóór hun eigendommen bomen te planten. Zulks geschiedde door middel van pootkaarten, waarvan er nog een in originali op het gemeentehuis van Haaren berust. Dit recht van voorpoting werd geschonken als een altijddurend recht, zoals zulks ook door prof. de Blécourt wordt genoemd. De vele arresten van Arnhem en Den Bosch bewijzen wel, dat over dit recht heus wel ooit iets te doen is geweest. Ook Jhr. Sassen van Yselt schreef als jeugdig advocaat in 1893 een werkje
over dit onderwerp, hetgeen, ofschoon thans moeilijk te verkrijgen, steeds nog bij onze juristen als waardevol staat aangeschreven. Niet steeds was men in de loop der eeuwen evenveel op dit recht gesteld, waarom op
29 October 1696 de Raad van State der Verenigde Nederlanden een verordening vaststelde op het beplanten der wegen van de Meierij van 'sHertogenbosch, waarbij de geërfdens in de Meierij verplicht werden gesteld hun recht uit te oefenen. Ook op andere wijze ontstond het recht van voorpoting. Zo b.v. als de eigenaars van buurtwegen hun privaat eigendomsrecht op die wegen lieten verloren gaan (of weg schonken) of afstonden aan publieke lichamen, terwijl zij de beplanting aan zich hielden. Zo werd aan de Hoef Ten Halvese baan vóór men de gemeentegronden bereikt, door Martinus van lersel Antoniuszoon die bosgrond gratis disponibel gesteld voor het aanleggen daarover van een weg, die heden nog in gebruik is. Op 18 Aug. 1820 bepaalde het poot- en plantreglement der Provincie Noord-Brabant, dat het recht of de bevoegdheid der ingezetenen of geërfdens, om bij wijze van voorpoting een of meer rijen bomen op de wegen
of gemeentegronden aan hun erven grenzende, te mogen planten, hun zou blijven toebehoren in dier voege als hun bij octrooi, privilege, oude pootkaarten of andere reglementen was vergund. Het recht van voorpoting werd bij dit reglement in zoverre beperkt, dat de voorpotingen de breedte van 60 inlandse voeten niet zouden mogen overschrijden. De eigenaars
staan intussen niet voor zover geheel vrij, dat zij alleen daar 2 rijen
De Klaina Meijer*3
Jaargang 1947 - 1948
I
no 5. - 4
mogen planten, waar de breedte van de wegen zulks toeliet (art.9). Voorts bepaalde art. 10, dat teneinde de in gebruik zijnde slechte praktijken te voorkomen, welke tot behoud der voorpotingen werden gebezigd n.l. door hier en daar enige weinige heesters te planten, het aan de beslissing van het gemeentebestuur met hoger beroep op de gedeputeerde Staten werd overgelaten of de voorpoting al dan niet naar behoren was geplant, terwijl er tenminste om de 20 voeten een heester moest zijn geplaatst. Bij gebrek daarvan zou de beplanting op kosten van de nalatigen geschieden en hij daarenboven een boete van drie gulden ten behoeve van de gemeente verbeuren. De gestorven heesters zouden binnen een jaar door nieuwe worden vervangen op straffe van eenzelfde boete. Het Prov.Regl. van 1848 is vrijwel ongewijzigd ten opzichte v. 1820. Het thans geldende reglement van 1903 (Prov.Blad No. 35}: Dit reglement op de uitoefening van het recht van beplanting op de bermen of zijkanten der openbare wegen en voetpaden in de provincie Noord Brabant, wijkt op verschillende plaatsen van het voorafgaande af, welke veranderingen, blijkens memorie van toelichting hoofdzakelijk ten doel hebben duidelijk te doen uitkomen, dat dit reglement voorschriften geeft, betrekking hebbende op de uitoefening van het recht van beplanten (voorpotingsrecht). Het houdt rekening met verkrijgen van rechten ten opzichte van het plantrecht althans art.3 bepaald, dat beplantingen niet mogen worden aangelegd, aangevuld of door nieuwe vervangen anders dan op een afstand van 3H meter uit de as van de weg, tenzij bij onvoldoende breedte van de weg, krachtens verkregen rechten, of krachtens een vergunning van het toezichthebbend bestuur. Intussen bestaat de mogelijkheid ook thans nog het recht van beplanting langs provinciale wegen te verkrijgen als een recht van opstal voor tachtig jaren, zulks bij eventueel verzoek. (Prov.Blad 1870 No. 20). Verschillende gemeente-besturen zijn in de loop der tijden tegen het oude recht van voorpoting opgekomen. In een procedure van de gemeente Haaren d.d. 17 Dec. 1883 besliste de Hoge Raad ten gunste van de geërfdens, dat het eigendom volgens bestaande wetgeving door de Staat en zijn organieke onderdelen uitgeoefend over de openbare weg het genot van de onder een vroegere orde van zaken door titel en langdurig bezeten rechten op dien weg niet uitsluit en deze moet worden geëerbiedigd. Ook werd op 10 October 1887 de gemeente Liempde door de Hoge Raad onbevoegd verklaard verwijdering der beplanting te bewerkstelligen. Anton van Oirschot Jr:
't HERTOGDOM BRABANT EN HELVOIRT (vervolg)
Zoals wij in ons vorig artikeltje zagen werd Brabant in 1106 een Hertogdom, met Godfried I als eerste Hertog, die om deze titel een zware strijd van 1101 - 1106 heeft moeten voeren met de graaf van Limburg. De voornaamste feiten zullen wij hier noemen en al datgene wat met Helvoirt verband houdt. Godfried II volgt zijn vader op in 1140. In datzelfde jaar deed hij zich als hertog van Lotharingen te Aken huldigen.
Godfried III, "in de wieg" genaamd begint in 1143. Deze hertog profiteerde van het bos, dat hier bestond. Hij kwam met zijn knechten en jagers, paarden en jachthonden en bouwde een jachthuis, zoals er een was: het huis de Nemelaer te Haaren. Hendrik I, de vrome of de strijtbaere genoemd (1190 - 1235) is voor ons van belang omdat hij in 1204 de abdij van St.Geertrui te Leuven vestigde. IN 1231 SCHONK HIJ HAAR DE KERKELIJKE GOEDEREN VAN HELVOIRT en Oisterwijk. De abdij moest hier tevens de
godsdienst verzorgen. Hendrik II zette de politiek van zijn vader voort. Hij schafte de lijfeigenschap af. In 1248 komt Hendrik III. Hij kreeg vele titels van de Rooms-Koning. Al spoedig sterft hij, terwijl zijn vrouw als regentes optreedt totdat Jan I, de overwinnaar brengt door de slag van Woeringen Limburg aan Brabant. Jan II (1294 - 1312) leefde in
een bewogen tijdperk. Zijn standbeeld kan men in het gemeentehuis te Waalwijk vinden. Jan III schonk ten jare 1340 zijn goederen te HELVOIRT, DE LEENDONC genaamd, aan de abdij Tongerlo. Ook wordt onder deze Hertog (in 1353) het patronaat der kerk van HAAREN aan Tongerlo opgedragen. Na deze hertog komt Johanna die tesamen met haar man Wenceslaus regeert. In 1357 schonk Johanna aan de eeuwig leenheer van kasteel Nemerlaer te Haaren het recht om in HELVOIRT en omstreken te jagen, onder beding dat de hertogen van Brabant daar zelf mogen jagen. Tussen 1357 en 1360 werd HELVOIRT (en daarna kwartier Oisterwijk) door Wenzel verpand aan Gelre. In 1360 komt het echter weer aan Brabant terug. Ruim 3000 (pandpenningen) oude gouden schilden moesten worden ingelost. Na Wenzel's dood blijft Johanna nog tot 1406 Brabant besturen. 13 April 1396 werd door Johanna
De Kleine Meijer!j
Jaargang 1947 - 1948 I
no 5.~ 5
het recht van voorpoting verleend met het recht om de geplante bomen te mogen vellen. Tevens bekrachtigt en vernieuwt Johanna de uitgiftebrief, welke door JAN II verleend was op 4 Dec. 1300, waarin de gemeentegronden aan de Ingezetenen van Oisterwijk en HAAREN komen. Aan de inwoners van HAAREN verkocht Jan II in 1309 de "gemeijnte". (wordt vervolgd) M. Scholten van Aschat:
HERALDIEK OF WAPENKUNDE.
De wapenkunde is de kennis van het onderscheidingsteken dat geslachten, staten, steden, dorpen, waterschappen etc. kenmerkt en welks voornaamste eigenschap de schildvorm is met daarin geplaatste tekens. Deze tekens zijn zeer verscheiden maar in de oudste wapens komen zeer eenvoudige vaak geometrische figuren voor, die op verre afstand reeds zijn te onderscheiden. Want dit is, zeker in de aanvang eis, dat het wapen duidelijk moet zijn. In verband daarmede worden de tekens of het veld van het schild in helle kleuren zwart, rood, blauw en groen geschilderd en is het gekleurde teken steeds geplaatst op een metalen veld, goud of zilver en het metalen teken steeds gehecht op een gekleurd veld. Nimmer kleur op kleur, of metaal op metaal, want dan is de wapenfiguur op enige afstand niet
meer te herkennen. In 1127 vermeldt een kroniek dat men Hendrik I van Engeland zijn juist gehuwde zoon, Geoffry Plantagenet, graaf van Anjou, tot ridder sloeg, hij hem een schild van gouden leeuwen om de hals hing. Het oudste zegel met een wapenschild schijnt te dateren van 1136. Maar voor de 12e eeuw is er van eigenlijke heraldiek geen sprake. Wel van onderscheidingstekens, die dan niet een bepaalde persoon aanduiden, maar de functie die deze in het maatschappelijk leven vervult. In een ongecompliceerde gemeenschap is er geen sprake van scheiding van differentiatie tussen verschillende ambten, zoals wij die nu kennen, ledere ambtenaar is tegelijkertijd als 't ware administrateur, politieman, militair, hoveling etc. Vandaar dat de onderscheidingstekens als het ware steeds iets van de "sterke arm" met zich meedragen en zich bij de ontwikkeling van het militaire systeem, dat in de 12e en 13e eeuw in het leenstelsel is belichaamd, de vorm krijgen van een militair distinctief. Een "badge" zou men kunnen zeggen. Maar in oorsprong is de heraldiek zeker niet bij uitstek krijgshaftig. De heraldiek is niet plotseling ontstaan, maar langzaam gegroeid, waarschijnlijk het eerst in het gebied dat we nu Zuid-België en Noord-Frankrijk noemen. Vooral als livrei (een a.d.
linkerarm gedragen schildje). Vandaar het streeksgewijs voorkomen van bepaalde wapenfiguren, de fleur de lys in Frankrijk, de Leeuwen in Holland en Brabant, de gaande Leeuwen in Engeland en Denemarken, de ossenkoppen langs de Oostzee, de adelaars in Duitsland enz. enz. Bij de opkomst van de tournooien, manoeuvres, zouden wij zeggen, begint zich de eigenlijke heraldiek verder te ontwikkelen. Er komen bepaalde functionarissen die de heraldische zegels zeer geleidelijkweg ontwikkelen, dat zijn de wapenkoningen, herauten, van wapenen of hoe zij meer zijn genoemd. Allereerst wordt op het nog driehoekige schild een helm geplaatst, i.d. vorm die men toen kende de pot- of kuiphelm. Deze helm wordt weer versierd met een eigen teken, dikwijls maar lang niet altijd een herhaling v.h. wapenteken. Om de verbinding van helmtekens met helm te verbergen wordt dit teken vaak een dierenkop, langs de helm verlengd, dus juist alsof de huid van 't dier langs de helm wappert. In de 15e eeuw treden geleidelijk de tournooihelmen op. Deze zijn samengestelden van constructie en volgen meer de vorm v.'t hoofd en de hals. Zij hebben ook een beweegbaar vizier. Om de verbinding met het helmteken te verbergen, treedt de wrong op, 'n opgerold doek, in kleuren en metaal, meestal naar die van het schild en figuren. In plaats van de uit het helmteken zelf afdalende dierenhuid of doek komt een gestyleerd helmmanteltje, de z.g. dekkleden. Men heeft wel gedacht dat de wrong het opgerolde manteltje was - dit immers is ook in metaal (binnenzijde) en kleur (buitenzijde) en dat het manteltje de helm moet beschermen tegen de zonnestralen maar dat alles is onzeker. De stylering van dit manteltje, de dekkleden of lambrequins (vergelijk het Ned. Woord lanfer), heeft nu geleid tot buitengewone mogelijkheden op decoratief en artistiek gebied. Grote kunstenaars, als Albrecht Dürer, Lucas van Leiden, Jan van Scorel b.v. hebben prachtige wapenschilderingen en gravures gemaakt. De kunstenaars volgen de stijl van hun tijd. Gothiek, Renaissance, baroquevormen en zocoro. Dus volgens de heersende stijlen in 15e, 16e, 17e en 18e eeuw, waarin de krachtige kunstvaardigheid, allengs daalt in uitdrukkingsvermogen. In de 16e en vooral in de 17e eeuw treden de schildhouders op die het schild steunen, meestal dieren of wildemannen, denk aan het Nederl.wapen en het Bosse stadswapen. Er komen dan ook de wapenspreuken bij, geplaatst op een lint dat het geheel ondersteunt. Deze deviezen zijn meestal gewild geheimzinnig en slechts bij uitz. begrijpelijk zoals b.v. 't Bergen-Op-Zoomse devies: Mille periculis supersum. (Duizenden gevaren zijn over mij heengegaan). (wordt vervolgd) Do Kleine Maijorij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 5. - 6
H E E M K U N D E
FEBRUARI - MAART No. 6.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving. Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstraat A. 102. DR.H.TH. HEYMAN C.R.P.:
ABT ANDREAS VAN LAARHOVEN uit Helvoirt.
Inleiding. Aangezien men hier gaarne meer van de Helvoirtse abt van Berne te weten wilde komen, verzocht ik de abdijheer Dr. H. Heyman, van wie ik wist, gezien de heemkundige tentoonstelling tijdens de laatste gastvrije ontvangst van Brabantia Nostra in de abdij, dat voorn. Heer zich voor het Brabants heemkundig werk interesseert mij inlichtingen omtrent deze abt te verschaffen. In antwoord daarop ontving ik een uitgebreid schrijven, wat wij, met toestemming van de schrijver, hieronder laten volgen, ofschoon 't geschrevene niet als artikel bedoeld was, doch als antwoord op mijn brief.
Wij zijn Dr. Heyman dan ook zeer dankbaar voor de moeite en de bereidwilligheid om deze gegevens voor ons op te zoeken en aan ons af te staan. Anton v. Oirschot Jr.
Andreas van Laarhoven werd geboren te Helvoirt 30 Maart 1810. Hij werd lid der abdij van Berne en legde 13 April 1831 te Vlijmen zijn professie af in de handen van Prior Beels. Daarna werd hij gezonden naar de Hoogeerw. Heer Gerardus Hermans, Vicaris-generaal over de Noord-Nederlandse districten van het voormalig Bisdom Roermond te Grave, om er de philosophie te volgen. Vervolgens werd hij naar het Seminarie van het Bisdom den Bosch, te Herlaer gestuurd, om er de
Theologie te studeren. 24 Mei 1834 werd hij priester gewijd. In 1835 werd hij kapelaan te Elshout en in 1837 te Vlijmen. In hetzelfde jaar, 30 Augustus, volgde zijn bevordering tot pastoor van Elshout. Doch de in hetzelfde jaar gekozen prelaat van den Braak, die tevens het pastoraat te Haarsteeg uitoefende, riep hem 30 Sept. 1837 tot zich als assistent te Haarsteeg. Vrijwillig deed van Laarhoven afstand van een pastoorschap, dat slechts één maand had geduurd, om zijn Prelaat in Haarsteeg te seconderen. Blijkbaar bezat hij de geschiktheid van een goed onderdaan, die volkomen ter dispositie staat van zijn overste. 11 Aug. 1841 ontving hij zijn benoeming tot pastoor van Lithoyen. Onmiddellijk zette hij zich aan het werk om een nieuwe kerk met toren en een pastorie te bouwen. Hij verklaarde dat hij daarbij "zienelijk door de Voorzienigheid" werd geholpen. Zijn tijdgenoot, de latere prelaat Manni, drukte het anders uit, door er de aandacht op te vestigen, dat er te Lithoyen "een familie was, genaamd Coolen, welke goude eyeren legde". Prelaat Gerardus Neefs, de opvolger van Prelaat van den Braak, benoemde van Laarhoven in 1851 tot Prior der Abdij. Daar de leden toen nog verspreid leefden, bleef hij het pastoraat van Lithoyen waarnemen. Toen de Abdij zich echter in 1857 te Heeswij k conventualiter kon herstellen, legde van Laarhoven het priorschap neer, zoadat hij enkel pastoor van Lithoyen bleef. 28 Aug. 1867 werd hij tot Prelaat van Berne gekozen onder het praesidium van Mgr. Giacomo Cattani, Apostolisch Internuntius bij het Koninklijk Hof der Nederlanden en Vice-Generaal der Norbertijnen voor de abdij van Berne, die hem, naar zijn eigen woorden, met "eene heerlijke redevoering" installeerde. Den 4 November 1867 werd hij door Mgr. J. Zwijsen gemijterd. Op deze plechtigheid viel echter een schaduw. De Prelaten van Grimbergen en Postel (twee Norbertijner abdijen in België) zouden Mgr. Zwijsen assisteren, doch zij misten de trein en kwamen een dag te laat aan! Men maakte van een nood een deugd. Hun taak werd overgenomen door de Prior der abdij en de pastoor van Elshout. Afgezien van de normale handelingen, welke aan het ambt van een over-
ste verbonden zijn, verdient vermelding, dat hij een tweede kapellanie stichtte te Vlijmen en een nieuwe te Haarsteeg, beiden den 29 Mei 1869. Op het te Weenen in 1869 gehouden Algemeen Kapittel der Norbertijnen werd het ingekomen voorstel van Prelaat van Laarhoven goedgekeurd, om namelijk over te gaan tot een belangrijke uitbouw der abdij. Ook Mgr. Bianchi, apostolisch internuntius en vice-generaal voor Berne, die Mgr. Cattani intussen was opgevolgd, hechtte er zijn goedkeuring aan en stemde toe in de voorgestelde vorming van een bouwfonds. Geassisteerd en bemoedigd door zijn Prior A. Goossens, toog hij aan het werk. Eerst verrees het nieuwe convent of de voorbouw (westzijde) , daarna de achterbouw (noordzijde), vervolgens een loos pand
Da Klaina Kaijarij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 6.- l
(oostzijde). De bedoeling was, aldus een carré te verkrijgen en te geredelijker ging men ertoe over, omdat middelen, wijl een oud-parochiaan te Lithoyen was komen te overlijden, n.l. Lambertus Gooien, die bij uitersten wil zijn vroegere pastoor, nu Prelaat van Laarhoven had benoemd tot universeel erfgenaam. Dit bracht plm. f.20.000.—in het laadje! Prelaat van Laarhoven stierf, algemeen betreurd, 11 Dec. 1870. Zijn abbatiaat had nauwelijks drie jaar geduurd, doch zijn aandenken bleef in dankbare herinnering, ook om de gemoedelijke en prettige sfeer, welke hij rond zich vormde. Met Brabantse groet, Dr. H.TH. Heyman.
FERD. SMULDERS:
O U D E
H E L V O I R T S E
F A M I L I E N A M E N .
Nog altijd gaat het praatje rond, dat Napoleon de familienamen zo niet uitgevonden, dan toch ingevoerd heeft. Dit is geheel en al onjuist. In Brabant hadden de meeste families een familienaam; in het Noorden van 't land was dat minder het geval. Napoleon heeft de familienamen alleen officieel laten vastleggen en omstreeks 1811 moesten mensen-zonder-familienaam (b.v. Joden) een vaste familienaam aannemen en laten inschrijven in het Naamsaannemingsregister. In Brabant zijn het meestal alleen de Joden die in dit register voorkomen. Om te laten zien, dat in Helvoirt in de 15e eeuw de meeste mensen een familienaam hadden, zal ik hier enige namen overschrijven, uit het fragment van het Helvoorts Schepenprotokol, dat nog uit de 16e eeuw over is: 9 folio's uit de jaren 1541 - 1560. Vanaf 1634 zijn nu nog aanwezig op het Rijksarchief in Den Bosch: 1634-'55; 1659-'84; 1690-1778; en 1808-1810. Uit de 15e eeuw zijn nog 9 folio's over uit de jaren 1422-1424 en 14561457. We slaan dus de armzalige 9 folio's uit de 15e eeuw op. Vooraf een verklaring over de voornamen. In vroegeren tijd had men maar één voornaam (doopnaam). Wanneer dus iemand genoemd wordt: "Ghijsbrecht Floris Jan Oeghen", dan duidt de 2e naam de vader, en de 3e naam de grootvader aan; dus Ghijsbrecht is de zoon van Floris en de kleinzoon van Jan Oeghen. (Let op: spelling OE - duidt 00 aan! AE en AI - AA). Hier komen ze dan: Wouter Hêndrics vander Stake, Aelbrecht Wouter Scheenkens, Peter Wouter Brekelmans, Erijt Wouter Bullen, Dideric Henric Witlocszoen, Goeswijn Willemszoen van Uden, Ghijsbrecht Claus Berckelmanszoen, Gherijt Willem Berckelmanszoen, Ghijsbrecht Henricszoen van Esch, Thomas Mertenszoen vanden Brekel (ook: Brekelmans), Jan Straetmans, Matheeuw Gebackenman, Aert Scoerwegghe, Henrick Coelborner, Engelbrecht vanden Nuwenhuus (= van Noenes) Laureijns van Lairhoven, Henric Aert Storiman, Wouter Priems, Jan Oerleman, Peter vanden Pasen, Henric Jan Weijhazen zoen, Peter Henrick Smolders, Jan Broek, Merten Broeken. In de 15e eeuw wisselt "vanden Brekel" af met Brekelmans, later met 'n tweede naamvals-S Brekelmans werd. Thomas, de zoon van Merten Brekelman, heet in de 15e eeuw ook: Thomas Merten Brekelmanszoen. Later werd de S vast. Zo wisselen ook af van Oerle, Oerlemans; van Berckel, Berckelmans enz. De naam Witlock kreeg later ook een S: Witlocks, Witlox. Naast deze namen komen er ook personen voor zonder familienaam, hetzij de familienaam is weggelaten, zoals vroeger zo dikwijls gebeurde en ook nu nog gedaan wordt (b.v. Harrie van Hendjes, Bart van Pere Miekes) hetzij die personen nog geen vaste familienaam hadden. Dikwijls, bij het verder zoeken, komt men de familienaam tegen van personen, die eerst dikwijls alleen genoemd werden met de naam van vader en grootvader. Personen zonder familienaam duidt men aan met een vadersnaam (patronymikon) soms met de moedersnaam, daarachter komt dan dikwijls de naam v.grootvader. Hier hebt gij deze namen: Claus Wouter Claus soens soen, Rutgher Goeswijns zoen, Gyelijs Jan Leyten soenssoen, Kerstijn Noudekens (- Christina dochter van Noudeke, Noud, Arnold) Jan Aert Lemmenszoenszoen (- Jan zoon van Arnold, kleinzoon van Lambrecht) Gyelys Maeszoen (- Egidius zoon van Thomas), Merten Ghyboys (- Maarten zoon van Gibo of Gijb - Gijsbrecht) Jan Anchems (- Jan Ansems: zoon van Anshelm), Godert Robbenzoon (- zoon van Robbrecht, Robert), Jan Gyelys Gelden zoen (- Jan z.v. Egidius, kl.z. v. Geldolf), Aert Aert Jans soens soen (- Arnold z.v. Arnold, die weer een zoon was van Jan); Aert Wolfaerts (z.v. Wolfhard); Dirck Ghijsbrecht Hannen soen (Dirk z.v. Gijsbrecht, kl.z. van Jan). Dikwijls hebben de mensen dubbele namen, b.v. Claeus vanden Leempoel, diemen anders heit Claeus die Smit. Soms heet de zoon anders dan de vader b.v. Wouter Pygghe is de zoon van Jan Rademaker. Hier is echter sprake van een beroepsnaam (rademaker), die later soms vast wordt. Zo komen er nog meer voor. Boven hebben we al gezien Coelborner (Koolbrander) Smolders (zoon van de mulder) - Verder Wouter Stycker, Henrick Spilmekers, Henric die Ridder, Gherit Scilder, Aert die Snider, Jan die Tymmer-
Da Kl«in» M»i}«rij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 6.- 2
man, Jan die Smyt, Peter Henric Smeedszoen, Godevaert die Coster, Jan die Stoter. De namen waren nog niet officieel vastgelegd. Zo is het te verklaren, dat er nogal eens varianten voorkomen b.v. Peter Henric Smolders wordt op een andere plaats genoemd: Peter Henrics vander molen. Ook van plaatsnamen vormt men familienamen, ofschoon het dikwijls niet is uit te maken, of het een vaste familienaam is of een aanduiding van de plaats van herkomst. We hebben al gezien de namen: Berckelmans, Oerleman, van Lairhoven, van Uden, van Esch, vanden Nuwenhuus, vanden Pasch. Verder Ywijn vanden Berge, Gherit van Cromvoert, Jan Straetmans (van Straten) Berthout van Aerle, Jan van Ynghen, Wouter die Vryese, Goeswijn Jan Helvoertssoen, Ghevaert vander Voort, Jan vander Scorvoert, Claeus vanden Leemput, Peter van Riel, Willem van Veen. Uit het schepenprotokol 1541 - 1560 tekende ik o.a. aan: Jan Verboerden (Verbeurden), Anthonis vander Hoeven, Jan Goyaerts die Becker (bakker), Jan die Olysleger, Wouter die Pleijtmaker (Pleijt is een boot), Marcelis Paijnenborch, Symon die slootmaker, Peter die Potter, Jan Scueurmans, Harten van Oerdt, Yewaen vanden Heuvel, Jan Huysmans, Peter de Meyer, Cornelis vanden Venne, Huybrecht die Leu (de Leeuw), Frans van Rijswijk, Henrick die Lepper (lapper), Lenaert Heesters, Coenraet Jan Kemp. Ik hoop dat de welwillende lezer deze droge opsomming niet al te saai zal vinden. Een volgende keer een babbeltje over de voornamen. F.H.M. DE BEKKER:
WOLVEN IN NOORD-BRABANT.
Verschillende namen in onze provincie herinneren nog aan de wolf, de Isegrim uit de Middeleeuwen. Zo vindt men in Noordbrabant Wolfsberg te Asten, Wolfsbos te Gemert, Wolfshoek te Drunen en Vessem. Wolfsnest te Kapelle en Wolfswinkel te St.Oedenrode, terwijl in 1328 de uitgifte plaats heeft van "eene Gemeente" of Gement, gelegen binnen "Wolfscaemer" aan de stad 's-Hertogenbosch en geburen van Vught, waaruit blijkt dat de wolf toen reeds in de omgeving van Vught voorkwam, terwijl men in de rekening der gemeente van dit dorp in 1772 vindt: Aen een premie voor het schieten van een wolf 11 stuijvers. Aen een premie voor het schieten van een wolvin 12 stuyvers. Verder deel ik de volgende familie-overlevering mede omtrent een wolvenjacht, die in Vught in 't laatst der 18e eeuw plaats had. De geschiedenis speelt op het buiten-goed Maurick, bewoond door de familie van Beresteyn: Op een koude en gure Octoberdag in het jaar 1794 hoorde de tuinman Jan ten Oever, die aan het hek woonde van het kasteel Maurick te Vught,
toen hij naar bed wilde gaan, een kalf, dat achter zijn huisje in de weide liep pijnlijk kreunen. Bij de heldere maneschijn uit het achtervenster ziende, bemerkte hij een wolf, die bezig was het dier te verscheuren. Onmiddellijk hierop, zich naar het kasteel begevende, dat nauwelijks een 100 passen verwijderd was, waarschuwde hij het huisgezin dat bij het avondmaal verenigd was en bestond uit de oude heer Gijsbert van Beresteijn, zijne drie zonen, Willem, Gijsbert en Jacob, benevens de heer Brühl, een grijsaard van zeer hoge leeftijd. Zij besloten zonder lang beraad, het bosch achter de weide gelegen te omzetten en het roofdier naar de dijk te drijven, welke langs de ophaalbrug van het oude kasteel gaande, aan de ene zijde naar het dorp, langs de andere kant naar de toenmalige wildernissen van den Ruwenberg voerde. Indien de wolf aan de kogels zijner jagers ontkwam moest hij bepaald nabij de brug uitkomen, alwaar bij ene hoge iepenboom, die nog aanwezig is de heer Brühl geplaatst werd. De nachtelijke jacht in de maneschijn begon, doch zonder goed gevolg, want het bleek, dat de oude heer Brühl, vermoeid door het late uur of wellicht door koude bevangen, tegen de boom zittende, in slaap was gevallen, terwijl de wolf hem rakelings voorbij was gegaan, gelijk de volgende morgen duidelijk bleek uit de ingedrukte sporen. Het dier zwom bij het Vaantje (een wachthuis oudtijds tot bescherming der visserij gebouwd) over de Dommel en werd later in de bossen van Haanwijk geschoten. Hoewel het volk van heden de wolf niet meer kent, geeft het in tal van uitdrukkingen de eigenschappen van dit roofdier juist en duidelijk weer en het blijkt daaruit hoe nauwkeurig onze voorvaderen het hebben gadegeslagen en leren kennen. Men zegt nu nog: "Etene als een wolf", betekent zeer veel eten. Iemand die geregeld honger heeft, noemt men een hongerige wolf. Met de wolven in het bos huilen (niet blaffen) wil zeggen, doen wat anderen doen. Verder spreekt men van een wolf in schaapskleren enz. Wanneer uit de archieven van Noord-Brabant bijzonderheden omtrent wolven werden gepubliceerd zou de geschiedenis van dit gewest er noodzakelijk bij winnen. Mededelingen: Zoals gemeld is het lidmaatschap f.4.--. Dit dient om de bijdragen aan Brabants Heem te kunnen voldoen, lidmaatschap Prov. Genootschap en om de leden het blaadje van de bond vrij te kunnen verschaffen, alsmede voor de noodzakelijke onkosten. Do Klaina Maijorij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 6.- 3
ANTON V A N OIRSCHOT J R :
N I C O L A A S
J.
B.
L A N D M A N
Genees-, Heel- en Verloskundige. Nicolaas Johannes Bartholomeus Landman, geneeskundige te Helvoirt, was een zeer gezien en typisch persoon. Gedurende meer dan 60 jaren
heeft hij hier tussen de Helvoirtse mensen zijn taak verricht. 20 Juni begint hij zijn praktijk te Helvoirt, als eerste geneeskundige ter plaatse. Wel is het aardig te weten, dat hier rond 1770 sprake was van "eene Chirurgien T. Immens", waarvan ons verdere gegevens ontbreken, doch die in het archief vermeld staat. Men dient echter wel te bedenken, dat zo'n chirurgein iemand was, die naast zijn vak meestal barbier, de patiënten onbevoegd behandelde. Veel horen wij nog over Landman verhalen en we weten, dat, wanneer iemand hem 's-nachts kwam roepen, het eerste was, wat hij hoorde: "Ik verdom het, ik ga niet mee!" terwijl de goede, oude dokter, zijn schoenen al aan het aantrekken was. Van Dokter Landman's hand heeft ook 'n werkje het licht gezien n.l. "Bijdragen tot de behandeling der Placenta Adhaesa". Verder vermeldt het titelblad: "door N.J.B. Landman, genees-, heel- en verloskundige te Helvoirt, lid van het geneeskundig genootschap
Vis unita fortior te Hoorn". Dit geneeskundig werkje werd uitgegeven bij P. Stokvis te 's-Hertogenbosch in het jaar 1858. Ook was Landman een gevraagd medewerker aan het "Verloskundig Tijdschrift". Het is ons bekend, dat Dr. Broers, de hoofdredacteur van voornoemd tijdschrift hem schreef: "Deelt ons mede, wat gij van de zaak gezien en ondervonden hebt" (zie Landman's artikels o.a. in de Nieuwe serie 2e jrg. 1855 blz. 124; in de 6e aflevering v. dezelfde jg.) In zijn voorwoord zegt de dokter met Dr. Broers zeer bescheiden: "dragen wij steenen aan voor den tempel tot wiens opbouw ieder van ons naar zijn krachten moet medewerken ....". "En mogt hetgeen daarin voorkomt voor dezen of genen wat eenvoudig zijn, dan bedenke men dat wij den leerling zoowel als den meester nodig hebben". "Mogt de inhoud dezer bladen iets bijdragen om ook hier mee op de natuur en op de hulp der kunst te vertrouwen, dan zou ik mij verblijden, de weinige oogenblikken, die mij van myne veelvuldige bezigheden overig bleven, aan een hoogst nuttigen arbeid besteed te hebben". Nog in zijn tijd hadden de medici te kampen met de vermaarden, eigenwijze vroedmeesters, wat door Landman verhaald wordt in zijn voornoemd werkje. Toen een vroedmeester, bij een patiënte van Landman gekomen, daar hoorde hoe de dokter bij de vorige gelegenheden had gehandeld, had deze zijn handelswijze afgekeurd, zeggende: "dat zoodanige wijze van handelen, de vrouw blootstellen is aan eenen bijna zekeren dood, vermits de bloedvloeying en rotkoorts als onvermijdelijke gevolgen moeten ontstaan". Hij deed daarna wel een half uur lang pogingen om "Landman's verkeerde handelswij ze te verbeteren". Echter zonder succes, integendeel: de patiënte kreeg hevige pijn, terwijl zij veel bloed kwijtraakte en tenslotte een "flaauwte" kreeg. Dokter Landman verhaalt verder: "Daar praktijk bezigheden hem terug riepen naar de plaats zijner woning en hij hoorde, dat men om mij wilde zenden, vertrok ZEd. huiswaarts" .... Landman kwam en "de vrouw geniet thans de beste gezondheid en alle verrigtingen zijn normaal". Bij zijn 50-jarig artsjubileum besloot de Raad een oorkonde uit te geven, welke op het gemeentehuis te bezichtigen is. Deze luidt als volgt: "Besluit van den Raad der Gemeente Helvoirt. - De Raad der Gemeente Helvoirt uit erkenning dat de heer dokter Nicolaas Johannes Bartholomeus Landman sedert zijn vestiging in deze gemeente gedurende vijftig jaren de Ingezetenen als geneesheer met volstandige toewijding is ten dienst geweest - besluit aan Burgemeester en Wethouders op te dragen: den heer dokter Landman op den 20 Juny a.s. de blijden gedenkdag zijnen vijftigjarigen praktijk te Helvoirt met de gelukwensen der gansche gemeente en de erkenning zijner dienstvaardigheid en toewijding gedurende een halven eeuwkring - ten bewijze onze hoogachting en waardering zijner verdiensten een geïllustreerd afschrift in kader van dit ons besluit aan te bieden. Aldus vastgesteld bij acclamatie in de Raadsvergadering van 25 Mei 1891. De Raad voornoemd: Ph.J. Verster, Burgemeester en secretaris: M.Leijten Jz., wethouder". Aan weerszijden prijken de jaartallen 1841 1891 met daaronder de spreuk: "Een landman ging uit om te zaaien. God schonk hem een gouden oogst". Tesamen met zijn dochter mej. Paulina W.M. Landman heeft de dokter een kapitaal van f. 20.000 geschonken aan jongens. Men bedenke, dat hiervóór alleen een openbare school bestond. Met duidelijke, leesbare letters zegt de R.K. Jongensschool: "Stichting N.J.B. Landman". De herinnering aan dokter Landman leeft bij ons voort en moge jong en oud bedenken, dat deze dokter hen en hun kinderen in de gelegenheid gesteld heeft om Katholiek lager onderwijs te genieten.
Bijdragen voor ons vlugschrift worden voor de eerste Zondag van de maand verwacht. Gelieve deze te zenden aan Torenstraat A 102, Helvoirt. Da Kl*ino Meijarij
Jaargang- 1947 - 1948
I
no 6. - 4
M. SCHOLTEN VAN ASCHAT:
HERALDIEK OF WAPENKUNDE
(vervolg).
Nu doet zich een merkwaardig verschijnsel voor. In de 14e eeuw is de feodaliteit, het leenrechtelijke militaire systeem reeds over zijn hoogtepunt heen. Maar juist in de 15e eeuw en in de 16e komt de heraldiek tot zijn fraaiste ontwikkeling. De wapens worden kentekenen van de tot die groep behorende families, aanvankelijk individueel, later met bijgevoegde tekens, erfelijke geslachtsdistinctieven, waaraan voor de leden der geslachten dezelfde waarde wordt toegekend als wij nu toekennen aan de Nederlandse vlag. Wanneer de graaf van Egmond op last van Alva wordt onthoofd, wordt op het schavot het wapen van Egmond omgekeerd opgehangen
en dit wordt door de tijdgenoten opgevat als een perfide belediging, juist zoals wij nu het als zeer prikkelend ondervinden, indien onze 3kleur door het slijk wordt gesleurd. Over de heraldiek bestaat een omvangrijke literatuur. Het oudste boek is geschreven door Hierome de Bara, Fransman, uitgegeven te Lyon 1511, getiteld "Le blason des armoiries". Het is herhaaldelijk herdrukt o.a. 1581. Voor Nederland is het beste boek "Handboek der Wapenkunde" door J.J. Rietstap dat in 1857 bij G.B. van Goor verscheen. Over de betekenis van de wapens en hun figuren is veel gefabeld. Grieken en Romeinen zijn er aan te pas gekomen en de Gewijde geschiedenis. Vooral de oude wapens zijn sprekend d.w.z. genomen naar de naam v.d. familie, indien de familie zijn opkomst heeft gehad na de 12e eeuw. Zo heeft de Ned.Fam. van Wassenaer drie wassende manen. In N.Brabant zijn streeksgewijs bepaalde figuren aan te geven. Voor Peelland Molenijzers (het ijzer waarmee de molensteen aan de as is bevestigd) voor de Baronie een boom, waaraan een schildj e met de familiefiguren is opgehangen. Voor den Bosch en omg. b.v. het zgn. chasillonwapen o.a. gevoerd door de fam. v.d. Oever te Haaren. Veel wapens werden overgenomen van toonaangevende families al of niet met de zgn. breuk. Dit hangt m.i. met het volgende samen: In de M.E. bestaat er geen natie, geen gevoel van vaderlandsliefde. Wel gemeenschapsgevoel d.w.z. aanhankelijkheid aan het plaatselijk hoofd, 't zij de landsvorst, 't zij
een partijhoofd. Die band is zeer sterk. Gevallen zijn bekend, dat bij 'n begrafenis van een vorst het publiek op straat luidkeels weent. In de M.Ese partijstrijden, de Blanckaerts en de Leliaerts, Hoeksen en Kabeljauwen is de band tot het bendehoofd zeer, zeer sterk. Niet onbegrijpelijk dat men bij aannemen van wapens daarin die band tot uitdrukking brengt. Het is 't Clan-gevoel, zoals b.v. nog in Schotland bestaat. In verschillende landen zijn de wapens geregistreerd en aan goedkeuring onderworpen. Voor Nederland is dit uitsluitend voor leden van Ned. Adel. Voor niet-adellijken staat echter het voeren en aannemen van een wapen volkomen vrij. Het allerbeste zou zijn 't een en ander met voorbeelden toe te lichten. Voor 'n klein publiek wil ik desgewenst'n voordracht houden.
De heraldieke regels zijn niet zo gemakkelijk weer te geven. Er is een zekere "feeling" nodig om te kunnen beseffen wat heraldisch geoorloofd is en wat niet. Door veel heraldische afbeeldingen te zien kan men zich dit eigen maken. Een der voornaamste regels, steeds metaal op kleur en kleur op metaal heb ik reeds in mijn eerste artikel genoemd. Een 2e regel is dat de figuren zo eenvoudig mogelijk moeten zijn. Op een afstand gemakkelijk te onderscheiden en te herkennen. Tegen deze regel is in latere eeuwen zwaar gezondigd, speciaal in Duitsland. Het wapenschild is geen schilderij en voorstellingen van schepen op een barnende zee met donderwolken of een vissende man tegen de avondhemel zijn heraldieke monstra. In verband met deze regel staat de voorliefde in de heraldieke wetenschap voor het oneven getal, speciaal 3. Wanneer b.v. in een wapen kruisen voorkomen, wat in het stadswapen van Breda het geval is, zal men deze meest tot 3 beperkt zien en wel twee boven en één onder. Vooral de schilden uit de M.E. zijn bijna zonder uitzondering driehoekig. Vier kruisen op een schild geplaatst, twee boven en twee beneden, zouden het lijnenspel van het schild verstoren. U kunt zelf nagaan, dat bij grotere aantallen figuren men wel genoodzaakt is een oneven aantal te nemen. Er zit groei in, leven, dat eerst verstart in de 18e eeuw, of liever ten onder gaat in
de krullen van het roeoes. Zoals gezegd zijn de Ie wapens min of meer functionele distinctieven, met een meer persoonlijk accent. Men zocht alras naar een differentiatie om leden van één familie uit elkaar te houden. Zegelde b.v. de vader in een rood schild met gouden dwarsbalk, dan voerde de zoon datzelfde wapen met drie gouden wassende manen, 2 boven een onder de balk, zijn broer drie gouden zonder dwarsbalk. De kleuren en metalen, hier rood en goud zijn in dit overigens fictieve voorbeeld het onderscheidingsmiddel. In latere periode verwisselde men soms de kleuren en metalen. Voerde b.v. de vader in zilver een groene leeuw, dan voerde zijn jongere zoon in groen een zilveren leeuw. Nog later voerde de oudste zoon over de figuren van het vaderlijke wapen een z.g. barensteel (zie bijgaande figuren l en 2). Zo voert de Ned. tak van de fam. Bentinck in blauw een zilveren ankerkruis (fig. 3) ; dit is vergezeld van een zilveren
maantje in de rechter (in heraldiek zijn links en rechts juist andersom) bovenhoek van het schild. (wordt vervolgd) De Kleina Meijarij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 6. - 5
BLAD MET DE FIGUREN BEHORENDE BIJ ARTIKEL "HERALDIEK"
u—u—U fig. 1.
zgn. Barensteel
fig. 2.
fig. 3.
Ankerkruis
fig. 4.
gevierendeeld schild
1. Vader
2. Moeder 3. Grootmoeder (vaderskant) 4. Grootmoeder (moederskant) fig. 5.
gevierendeeld schild
Man rechts (heraldisch) van de vrouw. fig. 6.
Da Klaioa
schild van echtgenoten
Jaargang 1947 - 1948 I
no 6.- 6
H E E M K U N D E
APRIL 1948 No. 7.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving. Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstraat A. 102. FERD. SMULDERS:
O v e r
V o o r n a m e n
en
Nog
w a t .
Het tegenwoordige misbruik, vooral bij de R.K. bevolkingsgroep, om zich bij de Burgerlijke Stand te laten inschrijven als Johannes, Henricus, Petrus, Nicolaus enz. is geheel in strijd met de eeuwenoude gewoonte onzer voorvaderen. Dat de pastoor in zijn doop- en trouwboek de namen met een latijnse uitgang schrijft, komt omdat hij meestal deze boeken in het latijn schrijft (niet altijd: zie b.v. de doopboeken van Den Dungen uit de 17e eeuw, waar de pastoor gewoon Jan, Peter, Claas en Mariken schrijft). Overigens: het latijnschrijven der pastoors is geen Middeleeuwse traditie, maar een hebbelijkheid uit de humanistentijd. Wanneer men wil weten hoe de mensen in vroegere tijden zich noemden, doet men verkeerd, als men afgaat op het latijnse gebrabbel van de doopboeken. Dan moet men Nederlandse stukken zoeken, b.v. het schepenprotokol. De hele Middeleeuwen door, maar ook nog in de 17e eeuw noemt men zich Jan, Hein, Dirck; niemand zou zich Johannes, Henricus, Theodericus noemen, evenmin als onze buren, de Fransen, de Duitsers, de Engelsen en evenmin als de Italianen. Een Franse Jean blijft een Jean ook in officiële stukken. Het misbruik der verlatijnste namen komt al hier en daar in de 18e eeuw op en krijgt de overhand in het begin der 19e eeuw, vermoedelijk omdat men toen bij het trouwen als geboortebewijs een latijnse doopakte gebruikte, daar er vóór 1811 geen Burgerlijke Stand was. Men kan dit parvenu-achtige misbruik aantreffen in geboorte-, huwelijks- en overlijdensberichten. Men schijnt het deftig te vinden, te pronken met vreemde veren, De Nederlandse namen schijnt men te gewoon te vinden. Laat ons weer terugkeren naar de eeuwenoude Nederlandse gewoonte en naar de Brabantse eenvoud. Wie Jan heet, noeme zich niet Johannes. Hoe noemden zich de oude Helvoirtenaren? Dat kan men zien in het schepenprotokol. Tevergeefs zal de een of ander een beroep doen op een doopakte uit de 17e of 18e eeuw, want wie in het doopboek ingeschreven staat als Adrianus, heet in het schepenprotokol en in andere Nederlandse stukken Ariaen of Ariën en, als er nog handtekeningen over zijn op kwitanties enz. dan tekent zo iemand ook: Ariën. Uit de 9 folio's uit de 15e eeuw, teken ik de volgende namen aan. In tegenspraak met wat te lezen staat bij Verdam-Stoett: Uit de geschiedenis der Nederlandse taal, 1923-24, blz. 133 (dat n.l. in het begin der 13e E. de heiligennamen de inheemse Germaanse namen beginnen te verdringen) bevindt men, dat in Helvoirt zowel als in de hele Meierij het leeuwenaandeel der voornamen in de 14-15-16 eeuw germaans is, waarnaast natuurlijk voorkomen de namen van Apostelen en Evangelisten enz. (Bijbelse namen) en de namen van geliefde heiligen (Latijnse en Griekse namen). Wie dit niet gelooft, raadplege de rekeningen van den H.Geest in Den Bosch uit de 14-15-16e eeuw (archief der Godshuizen). In de 15e eeuw komen in Helvoirt voor: Peter, Jan, Thomas (of Maes) Mattheeus (of Theeuws), Meeus (-Bartholomeus), Jacob, Lucas, Elisabeth Jenneken (-Johanna). Dat zijn Bijbelse namen. Griekse en Latijnse namen zijn deze: Claus, Claes (Nikolaas), Merten (Martinus), Gielis (Egidius) Laureijns of Frens, Freijns, Floris, Kerstijn (Christina) , Griet (Margriet). Hier volgen de inheemse germaanse namen: Aelbrecht, Gijsbrecht, Engelbrecht, Lambrecht (ook: Lemmen), Engbrecht, Embrecht, Herbert, Hein of Henric, Dideric (Drie), Wouter, Willem, Goeswijn (Goossen), Gerit, Rutger, Noudeken, Noydeken naast Aert (Arnold), Godevaert (Godfried), Godschalk (deze heet elders meestal Schelken, vandaar de patronymische familienaam Schellekens) Herman, Berthout (Barthold), Anchem of Ansem (Anselm), Bertram, Gevaert (uit Gebhard), Wijtman, Wolfaert (uit Wolfhard), Godert, Rob (Robbrecht, Robert), Gelden (Geldolf), Geertruut, Aleijt (uit Adelheid), Heylwich, Guedelt (Goedele), Beert (Berta), Wendelmoed, Luytgaert. In de 16e eeuw vinden we Ariaen, Ariën (Adriaan), Anthonis, Joost (Judocus), Steven (Stephanus), Philips, Corstiaen (Christiaan) Marcelis, Daem (Adam), Simon, Cornelis, Frans, Matthijs, Dries (Andreas), Joris (Georgius, soms voor Gregorius), Joorden (Gardianus), Danel of Deen (Daniel), Jasper (Kaspar), Meriken, Lijsken (Lijsbet, Elisabeth), Syken
D» Klaine Maijorij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 7. - l
Heemkunde blz.2.
(Lucia), Aryken (Adriana), Lijn (Katalijn, Catharina), Jutken, Baetken, Viverken (Genoveva). Als Germaanse namen vindt men in de 16e eeuw: Bouwen (Boudewijn), Bernaert, Goijart (Godevaert, Godfried), Walraven, Danckloff (Dankolf), Huybrecht, Wijn (Wijnand of Wijnrik), Lodewijk (in Boxtel meestal Looij of Loijken genoemd), Gommer (Gommaar), Tielman, Huysman, Reiner, Erbert, Straetman, Snel (Snellard), Leenaert of Leendert, Godstu of Godstou, Aertken of Eerken (Arnolda), Dingen, Hadewijck. Verder vond ik de naam Reijmbout (uit Raginbald), waarvan het eerste deel ook voorkomt in Rembrand, een voornaam die nog al eens in Den Bosch voorkomt in de 14e en 15e eeuw. Het afkorten der voornamen was vroeger de gewoonste zaak ter wereld,
evengoed als nu; ook in officiële stukken kan men personen aantreffen met een roep- of koosnaam. Het merkwaardige is, dat veel familienamen afgeleid zijn van deze korte naamsvormen. Kent men deze afkortingen niet dan blijven veel familienamen een onoplosbaar raadsel. Voor Robbrecht, Robert zei men Rob. Een zoon van Rob heet dan b.v. Jan Robben of Rubbens. Gijselbrecht of Gijsbert had neven zich de koosnaam Gijb (in Latijnse gedaante Gibo). In de 15e eeuw komt in het schepenprotokol voor een Dirck Ghijben (een zoon van Gibo van Wargarshuyzen). Huyben, Hoeben komt van Huyb - Huybrecht. De naam Sigebert werd Sibert (vandaar Syb, Sieben) en Zebert (vandaar Zeeb, Zeben). Dieben komt van Dieb - Dietbrecht of Dietbrand. Ebben is een patronymikon, afgeleid van Eb - Embert. Fop, Foppe komt van Folkbert, Hap van Hadubrecht (of Hadubrand), Aben van Aelbrecht enz. Gysbert Flooren is de zoon van Floris. Eelen, Eelkens staat in verband met Elias (blijkens Elias dictus Eele), ofschoon er ook een Germaanse naam Eele bestaat (Eele of Eelco). De familienamen Kersten en Korsten komen van Kerst of Korst (Christiaan. Vergelijk Korsmis voor Kerstmis). Daems, Dames, Damen: van Adam. Bouwens van Boudewijn, zoals Nouwens van Arnoud, Arnold. Snellen van Snel, Snellard (uit Snelhard). Uit het cijnsboek van Helvoirt (opgezet in 1521, waarin ook andere posten voorkomen) teken ik het volgende aan. Het is in het latijn geschreven, maar de namen der personen staan soms in het Nederlands, soms in een Latijnse vorm. Merkwaardig zijn de verkleinwoorden in Latijnse kledij. Heel gewichtig staat er: Bolquinus. Maar in Nederlandse stukken heet dit heerschap heel gezapig: Bolleken (Boudewijn), vergelijk Nolleken van Arnold). Zo komt er ook voor een Eelkinus Johannis Didden d.i. Eelken, zoon van Jan Didden. (Didden zal wel een patronymikon zijn van Diederik). Veelvuldig komt voor evenals elders in de 15 - 16e E. de Germaanse mansnaam Frank (Franco), welke naam voor de 15e E. bijna niet voorkomt. Frans, Franciscus is een soort verkleinwoord van Frank. De populariteit van den Assisiër heeft later de naam Frans verbreid en de naam Frank haast verdrongen. Als vrouwennaam vind ik in het cijnsboek Giselrade. Moenen (Moonen) komt van Simoen, Simon. Ik zie staan: de hereditate Nollekini gerongi; het betekent van het erf van Nolleken Geronx. Uit het cijnsboek blijkt ook dat Em een koosnaam is bij Eijmbrecht (familienaam Emmen). De Helvoirtse familienaam Gubbels gaat terug op de naam Gobel, die in het cijnsboek voorkomt (Gobel is een verkleiningsvorm van Gobe, dat weer een afkorting zal zijn van Gobert of Gundbert). Andries Geldens is de zoon van Geldolf. De naam Danckaert wisselt af met Danckloff. Men verwisselde of verwarde vroeger nogal eens geheel verschillende namen. Dit kwam door het geregeld gebruik van korte naamsvormen, zodat men tenslotte niet meer wist hoe de volledige naam was. Zo verwisselde men Aelbert en Aeldert (Adelbert en Adelhard), Govaert en Godert, Embrecht en Engelbrecht, Eijmbrecht en Heijmerick. Ludeken gebruikt men zowel voor Lodewijk als voor Ludolf. Aelken gebruikt men voor Aleit (Adelheid) en Aldegonde. Hilleken is een koosnaam bij Hildegonde. Soms wist de pastoor niet, hoe hij voor Hilleken in de gauwigheid een volledige naam moest inschrijven in zijn doopboek; zo komt het dat men wel eens een Hilleken vindt ingeschreven als .. Helena! (Alweer een bewijs dat de doopboeken niet erg betrouwbaar zijn). De naam Dirk is nu nog alleen in het gebruik in 't Noorden van het land of in het Zuiden bij de protestanten. Nu heten de Dirken in Brabant: Dorus. Dat
De Kleine Meijmrij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 7.- 2
Heemkunde blz.3. zit zo: Dirk, Diederik heet met een Latijnse uitgang Theodericus. Dit is een germaanse naam (betekent Volksvorst). Daarnaast bestaat de griekse naam Theodorus (betekent Godsgave). De naam Theodorus komt in de Meierij vroeger nooit voor. De pastoors verwarren Theodorus met Theodoricus, zodat iemand die gedoopt staat als Theodorus in Nederlandse akten altijd Dirk heet. In de 18e eeuw neemt de verwarring nog toe. In het Bosch Protokol heeft men in de 18e eeuw een inhoudsopgave gemaakt waar staat: Dorus Rijkers. Zoekt men de akte op dan blijkt in de 16e eeuwse latijnse akte het te gaan over een Theodoricus Rijkers, over een Dirk sud, hetgeen ook blijken kan uit een Nederlandse akte uit dezelfde tijd waar Dirk Rijkers staat. In het begin der 19e eeuw, toen men een doopbewijs moest gebruiken als geboortebewijs, zagen de Brabantse Dirken die er nog waren dat zij als Theodorus geboekt stonden. Hun zoon of petekind lieten zij dan ook maar heel deftig, maar toch verkeerd als Theodorus inschrijven bij de Burgerlijke Stand. Ziedaar de oorzaak van het verdwijnen der Dirken en van de opkomst der vreemde indringers Theo en Dorus, die een eeuwenoude Brabantse traditie verbroken hebben in hun grootsigheid! Het is te hopen dat het huidige geslacht weer meer gezonde echt-Ned. Geest heeft, om de goede Nederlandse voornamen in ere te herstellen. De geestelijkheid op de preekstoel behoorde het goede voorbeeld te geven bij het aflezen van namen, door het pronkerige Franciscus, Antonius, Giselbertus achterwege te laten en iemand die Willem heet doodgewoon Willem te noemen en hem niet uit te vloeken met het afschuwelijke onNederlandse en niet-Latijnse Gulielmus. (Dit is een franse en romaanse vorm van Willem. Wilhelm is de oudste vorm van deze germaanse naam). Wil men de Fransen navolgen, dan volge men hen na in het gebruik der voornamen in de eigen moedertaal. Een Fransman, die Jean heet, zal zich nooit Johannes noemen. Hoeveel te minder dan een Nederlandse Janneman.
PASTOOR BINCK, VOORZITTER VAN BRABANTS HEEM, IN HELVOIRT.
Op Zondag 11 april j.l. werd door de Zeereerw. Heer W. Binck in de raadszaal van ons 18e eeuws Gemeentehuis een causerie gehouden over het begrip Heemkunde voor de Studiekring van Helvoirt en Omgeving. De pastoor begon met te zeggen, dat de mens het middelpunt der Heemkunde was, waardoor men zichzelf en het verleden moet leren kennen. Men dient te beginnen met de familiestamboom op te maken, wat tot verrassende resultaten leiden zal. Door het verzamelen van doodsprentjes kan men hiermee beginnen. De spreker haalde hier een traditie der boeren aan, die 5 Onze Vaders en Weesgegroetjes baden voor de zielerust van hen, wier prentjes in een kistje bewaard werden. Het spreekwoord: Hij liegt als een doodsprentje - aldus de pastoor - komt hiervandaan, omdat de parochie-herder niets dan goeds van de overledene vertelt. Vervolgens gaf de spr. enige wenken, welke men moet onderzoeken: Is 'n familie inheems of waarom kwam hij hier, waar komt hij vandaan? Verzamel de gebruiksvoorwerpen, verzamel en maak foto's van Uw dorp, portretten van de voornaamste ingezetenen, 'n Geschreven verslag is een dood verslag, 'n verslag met foto's is sprekend. Verzamel de portretten, die van de beste kamer naar de slaapkamer verhuizen en tenslotte op de zolder terechtkomen. Spoor de oudste akker- en straatnamen op. Naar aanleiding hiervan kwam de kwestie "het Schoolpad" ter sprake. Dit mag men niet zonder gewichtige reden veranderen, temeer daar dit voor het nageslacht spreken zal, omdat de openbare school verdwijnen zal. (Is dit misschien iets als museum?). Als men de rugdoeken, de feest- en bruidsdoeken, de mutsen gaat verzamelen, zal men er versteld van staan, wat er nog is. Inspecteer de zolders der boeren, vuurplaten, tangen, geldkistjes, tegels, haverkisten enz. enz. zal men er vinden. Nu is het nog tijd om dit bijeen te brengen. Dit is van óns voorgeslacht voor ons en voor óns nageslacht. De geschiedenis van het dorp zal aantrekkelijker worden en het enthousiasme kan aangekweekt worden door het houden van exposities. Leer de levensregels. De oude buurtwetten hebben een oude oorsprong. Teken de buur-plichten en -rechten op, de oude gebruiken en vergelijk deze met die van andere plaatsen. Hier werd door de pastoor een gebruik aangehaald bij iemand, die weigerde de rent, schatting te betalen. Roffelblokken werden in een boom gehangen. Wanneer de man naar de kerk wou gaan, vond hij het pad vol met kaf. "De meid was met kaf getrouwd".
Da Kl»in« Msijar-ij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 7. - 3
Heemkunde blz.4.
Ook de volksfeesten kregen hun beurt. Noodzakelijk dient men terug te gaan in de geschiedenis. Tracht nooit een gebruik eruit te werken, wat toch niet zal lukken, maar veredel deze, is de raad, die de pastoor ons gaf: Wat onze vaders vroeger hebben opgebouwd, mogen wij niet afbreken! Als laatste hoofdpunt besprak de Z.E. Heer de hoeven, die uit een nederzetting is ontstaan, uit de hoeve het dorp. ledere hoeve heeft zijn geschiedenis en haar akkers, die soms naar personen, bomen, stenen, dan weer naar de manier van scheiden genoemd werden, b.v. Banakker: In de Karolingische tijd werd hier geoefend in de krijgstucht. Ook vindt men nog wel Lambertus en Willibrordus terug in de akkers. Pastoor Binck besloot zijn uiteenzetting met te zeggen: Heemkunde is de geschiedenis van jezelf en je voorgeslacht.
F.H.M. DE BEKKER: De Schuttersgilden te Vught en Cromvoirt in 1809.
De plattelandse gildezaken behoren tot de verdwijnende soort, al wordt hieraan tegenwoordig weder meer aandacht geschonken. Meestal in het begin der 16e eeuw door de Bourgondiërs als plattelandsmilitie in het leven geroepen zijn zij reeds spoedig besloten gezelschappen van vogelschietende, maar ook in maaltijd- en optochthoudende burgers ontaard. Het hoogtepunt vormt de jaarlijkse schietwedstrijd, als men met vaandel en trom naar de schutsboom optrekt. De koning draagt om de hals de zilveren vogel met de schilden, die zijn voorgangers daaraan gehecht hebben. Des avonds wordt die feestdag met muziek en dans besloten. Toen de Fransen van Schutterijen hoorden, namen zij in het begin van 1809 inlichtingen, omtrent die gezelschappen en wij vernemen nu, wie de oprichters waren en wanneer zij werden opgericht en dat nog wel van ambtswege. (In offi ciële stukken komen de gilden dikwijls voor.) In het Gemeente-Archief Inv. No. 12, blz. 135, komt voor het volgend extract, dat in de Gemeenteraad van Dinsdag d.d. 23 Mei 1809 werd overgelegd. "Extract uit het verbaal van den Land Drost van Brabant, dato 15e van Bloeijmaand houdende aanschrijving van de Gemeentebesturen om ten spoedigsten, uyterlijk binnen 14 dagen na receptie op te geven of en welke Schutterijen binnen de Gemeentens gevonden worden en van welke Diploma's of Kaarten dezelve zijn voorzien". "Waarop is geresolveerd de Hoofd-Luyden van de Schutterijen binnen Vught en Cromvoirt door den Vorster rond te zenden om de Kaarten der Schutterijen binnen Vught en Cromvoirt van derselver aanstelling en datum te noteren teneinde van voorz. Dispositie te kunnen voldoen". In de Raadsvergadering van Vrijdag den 2de Juni 1809 komt verder het volgende voor: "Den Vorster overgebracht hebbende: Notitie der Kaarten van de Schutterijen binnen Vught en Cromvoirt, derselver aanstelling en datum is bij de vergadering goedgevonden en geresolveert tot de volgende opgave. (Gem.Arch. Vught Inv. No. 13, blz. 138): "Vrijdag den 2den van zomermaand (Juni) 1809 Het Gemeentebestuur v. Vught. Aan Den Heere Land-Drost van Brabant. Mijne Heer! Ter gehoorsame voldoening aan UEds Dispositie van den ISden van Bloeijmaand 1809 Litt.C hebben wij de eer op te geven, dat binnen onze gemeente gevonden word: 1. De Schutterij van St.Joris Voetboog, voorzien van eene kaart, ingesteld ten dienste van Brabant in 't jaar 1548 2. De Schutterij van St.Sebastiaans Voetboog, voorzien van eene kaart, ingesteld of vernieuwt bij Schepenen en Hoofdlieden in 't jaar 1532. 3. De Schutterij van St.Barbara Voetboog, voorzien van eene kaart ingesteld ten dienste bij Hendrick Dachverlies, Hoogschout der Stad en Meijerije van den Bosch en Schepenen van Vught in den Jaare 1520. 4. De Schutterij van St.Catharina voorzien van geene kaart, vermits die is verbrand, dan bij copie gemaakt door schepenen en Hoofdlieden van Vught inden jare 1609. Dit alles zijnde wat wij ten deele hebben kunnen opspeuren of aan ons is gesuppediteert, hebben wij voor 't overige d'Eer met verschuldigde Hoogachting te zijn. Mijn Heer de Land-Drost! Uwe onderdanige en gehoorzame Dienaren, Het Gemeente Bestuur voornt. Actum in Vergadering binnen Vught, datum et Presentibus utsupra. A.H. van der Heijden; J. Den Doop; J. Schellekens; R. Kluijtmans. Mij Present, H.E. De Sille, clerk Loco Secr.
De Klein* Mui-jrnxi]
Jaargang 1947 - 1948 I
no 7. -
Heemkunde blz.5.
Verder vinden wij in het in 't Gern.Archief Inv. No. 12 blz. 159: Vergadering gehouden ten Raadhuyse van Vught bij het Gemeente-bestuur van Cromvoirt, Presenten Lourens Witlox, Francis de Kort en Piet Brok, Schepenen. Woensdag den 21e van Zomermaand 1809. Het Gemeente Bestuur van Cromvoirt aan Den Heeren Land Drost van Braband. Mijn Heer! Ter gehoorzaame voldoening aan Uwe Dispositie van den 15e van Bloeijmaand 1809 Littera C hebben wij de eer op te geven, dat binnen onze Gemeente gevonden word alleenlijk de Schutterij van St.Joris Voetboog, voorzien van eene kaart, ingesteld ten dienste van Jonker Jan van Bragt, Ridder en Schoutet der Stadt 's-Bosch, Dorpe Vught en Cromvoirt in het jaar 1516. Wij hebben voor het overige de eer met verschuldigde Hoogachting te zijn, Uwe onderdanige gehoorzame Dienaar, Het Gemeentebestuur voornt. Actum en vergadering binnen Vught, datum presentibus ut supra Namens deselve, J.Janette, Secretaris.
M . SCHOLTEN V A N ASCHAT:
H E R A L D I E K (vervolg)
Al deze afwijkingen van het vaderlijke wapen, noemt men "breuken". U zult, indien u meer belang in de heraldiek gaat stellen, deze breuken herhaaldelijk in diverse Nederlandse wapens opmerken. Vergelijk b.v. de stadswapens van Breda, Bergen op Zoom, Steenbergen en Zevenbergen, die alle ontleend zijn aan het wapen der oude Heren van Breda, in rood drie zilveren kruisen. Wassenaar heeft in rood drie zilveren wassende manen of wassenaars. Dongen in zilver drie zwarte (Dongen was een heerlijkheid van Willem bastaard van Duvenvoorde uit een jongere lijn der Heren van Wassenaar). Hier is de breuk verkregen door keursverandering. Vele families kwamen tot groot aanzien door huwelijk met rijke en voorname erfdochters. Iets van de glans van de schoonouderlijke familie wilde men gaarne ook in het wapen doen uitkomen. Het werd dan gecombineerd. Men kan dat op verschillende wijzen doen. De fraaiste wijze is door het schild te "vierendelen", dus door het door lijnen in vier stukken te verdelen. Zie fig. 4. In l en 4 komt dan het vaderlijke wapen, in 2 en 3 het moederlijke. Trouwt nu de zoon weer met een aanzienlijke of belangrijke jonge Dame, dan wordt door de kleinkinderen dit wapen ook opgenomen. Er zijn wapens, waarin men zodoende de moeder, de grootmoeder van moederskant en de grootmoeder van vaderskant kan terugvinden van de wapendrager. De plaatsing wordt dan, zoals aangegeven in fig. 5 (van het vorig blaadje). Nu zijn er families die zich maatschappelijk omhooggetrouwd hebben. Het aantal voorouderlijke wapens wordt dus wel zeer groot, soms wordt dan het vaderlijke wapen over de andere heen, midden in het schild geplaatst. Het zgn. hartschild. Hier te lande wordt het hartschild meestal gebezigd om daar het wapen van heerlijkheden of kastelen te plaatsen. Zo werden de Nassau's als baron van Breda in hun (gevierendeeld) wapen als hartschild het Bredase stadswapen. Had men aan een gevierendeeld wapen nog niet genoeg, dan werd het schild door horizontale en verticale lijnen nog meer onderverdeeld, waardoor
zeer ingewikkelde constructies ontstonden, waarin hele stambomen zijn af te lezen. Dit gebruik heeft in ons land weinig navolging gevonden, wel in Oostenrijk en Engeland. Uiteraard vergt het een uitgebreide kennis van de geschiedenis van het betrokken geslacht en het land waar dit thuis hoort om er wijs uit te worden. Om de vrouwen van de mannen, wapenkundig te onderscheiden, nam men voor vrouwen een ruitvormig schild. In de 18e eeuw werd dit speciaal 't schild voor de ongetrouwde vrouw, terwijl de gehuwde een ovaal schild werd toebedeeld. De schilden van echtgenoten worden naast elkaar geplaatst, zodanig dat de schildhoofden naar elkaar toewijzen. De man steeds rechts (heraldisch) van de vrouw. Wordt de man weduwnaar en hertrouwt hij, dan krijgt men de man in het midden met links (herald.) de eerste en rechts (herald.) de tweede echtgenote. Dat links en rechts tegenovergestelde betekenis hebben, dan in 't dagelijks leven, komt omdat men zich voorstelt, dat de drager, die het schild voor de borst draagt het wapen beschrijft. Voor hem is rechts-links en omgekeerd. Het zou te veel ruimte vergen verder op de materie in te gaan. Voor de beschrijving van wapens zijn Franse en uit het Frans ontleende vaktermen, een bewijs, dat de heraldiek als wetenschap is ontstaan in Franssprekend gebied.
O» Klaln» M«iJ«rij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 7.- 5
Heemkunde blz.6.
Er is aanleiding voor de mening, dat dit Henegouwen en omgeving is. Wie zich nader wil oriënteren kan de lezing worden aanbevolen van het handboek der wapenkunde van Rietstap, dat echter alleen antiquarisch verkrijgbaar is en Heraldisch vademecum van Kolonel Steenkamp. De heraldiek is een hulpwetenschap van de geschiedkundige. Zij geeft aanwijzingen bij nasporingen en stelt in staat historische voorwerpen thuis te brengen en op schilderijen afgebeelde personen te identificeren. Daarmede in verband staat de zegelkunde of sfragistiek. Ik moge wijzen op de unieke verzameling zegelstempels der Bossche Schepenen op het Prov.Gen. te 's-Bosch.
Bij bestudering daarvan zijn waardevolle gegevens omtrent plaatselijke geschiedenis, in de nog weinig doorvorste tijd der M.E. te verzamelen. De interpretatie van deze gegevens eist echter naast veel vernuft, critische zin een gedegen kennis en "feeling" voor 't M.E'se geestesleven, dat zover van het onze afstaat. Intussen hoop ik enige belangstelling te hebben gewekt voor de zo fraaie "konste van blazoenen". Artistiek gesproken zijn er evenzeer eisen te stellen. De Ned. leeuw, die figureert op de mouwen van onze soldaten voldoet zeker niet aan de heraldische verlangens. Men moet zich doordringen van het feit, dat de heraldische leeuw een symbool is. In de wapenkunde dient de leeuw kracht en grimmigheid uit te drukken. Nagels en tong zijn daarom met nadruk afgebeeld, maar naar verhouding groter dan die van het werkelijke dier. Blauwe, zwarte, rode en groene leeuwen zijn veel voorkomende in de wapenkunde, evenals zilveren. Een gouden leeuw kan nog enigszins de natuurlijke kleur geacht worden te vertegenwoordigen, maar kort en goed:de heraldische leeuw, vissen, adelaars en andere dieren zijn niet te vereenzelvigen met hun soortgenoten in de natuur. Het vereist gevoel voor stijl om behoorlijk verantwoorde wapens af te beelden. Dat sluit niet uit, dat zeer fraaie, in modernen stijl uitgevoerde blazoenen kunnen worden samengesteld. In het algemeen schieten echter onze hedendaagse decoratieve kunstenaars te kort in heraldische feeling. ANTON V A N OIRSCHOT J r :
B R A B A N T
EN
O R A N J E .
In grote dankbaarheid herdenken wij dit jaar het 50-jarig regeringsjubileum van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina. Tussen Brabant en Oranje hebben steeds hechte banden bestaan. In de slag van Weeringen, welke door Hertog Jan I van Brabant gewonnen werd en waardoor het graafschap Limburg aan Brabant komt is een van Brabants vijanden: de graaf van Nassau. Omdat deze zich tijdens de strijd zo dapper gedragen had, liet onze her-
tog hem onmiddellijk vrij. Later werd graaf Adolf van Nassau tot RoomsKoning gekozen. Zo gauw mogelijk toonde Adolf zijn dankbaarheid door de hertog onder Koninklijke bescherming te stellen en hem vele voorrechten te verlenen. Hier is het eerste contact tussen Brabant en Nassau! De Katholieke Nassau's gaan terug op 'n zekere Jan van Polanen, die in 1351 de heerlijkheid Breda kocht en wiens kleindochter Johanna, die de heerlijkheid erfde, trouwde met Engelbrecht I van Nassau. Sindsdien is het Huis Nassau een vaste factor in de Brabantse en daardoor in de Nederlandse geschiedenis. Na de dood van Jan IV werd het bezit der Nassau's in tweeën gesplitst. Toen de bezitter van Breda stierf kwamen deze twee eigendommen aan Hendrik III van Nassau, die huwde met Claudia van Chalon Oranje, waaruit René geboren werd. In 1530 stierf een oom van hem, Philibert, kinderloos. Van deze erft hij het prinsdom Oranje, zodat hij bij het sterven van zijn vader in 1538 Nassau-Breda en Chalon-Oranje verenigen kon. Toen hij in 1544 overleed, liet hij het prinsdom Oranje en de heerlijkheid der Nassau's na aan zijn neef Willem, de ons zo bekende Willem van Oranje. Door hun grote en uitgestrekte bezittingen hadden de Nassau's een voorname positie in Brabant. Willem van Oranje-Nassau probeerde daarom ook, hoewel hij protestant en Brabant katholiek was Brabant voor de zaak der Nederlandse vrijheid te winnen, omdat hij wist, dat, wanneer hij Brabant had, hij zo goed als alles gewonnen zou hebben. Dus toen kwam de grote opstand en de 80-jarige oorlog. Door kortzichtige politiek is dat ideaal niet verwezenlijkt en de prins moest noodgedwongen terugvallen op Holland,. Maar Brabant bleef onder het oorlogsgeweld en achtervolging haar Katholieke Geloof trouw, het land, dat het kernland had kunnen zijn. Moge de Oranje's steeds bedenken, dat de bakermat der Nassau's in de Nederlanden gelegen was in Brabant. Domine, salvum fac Reginam nostram!
Klein» Maijarij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 7.- 6
H E E M K U N D E
Mei 1948 No. 8.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving. Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstr. 102, Helvoirt A B T G O D E F R I D U S H E R M A N S . 1725 - 1799.
J. SCHUURMANS: JULI 1799. Geachte lezer, tracht u in gedachten eens te verplaatsen naar dat tijdstip. Haaren, toen nog een klein dorpje met nauwelijks 1000 inwoners, verspreid wonende over de verschillende ver uit elkaar gelegen buurtschappen; toen nog geen enkel snelvervoer, geen verharde wegen; de thans drukke Rijksweg en de Spoorbanen bestonden nog niet. Aan de Westzijde
van het dorp, strekte zich "de Kreitenheide", als een kale vlakte, uit, hier en daar afgewisseld door een klein ven, tot aan de Gemeenten Udenhout en Berkel-Enschot. In de nacht, vermoedelijk tussen 14 en 15 Juli van dat jaar, schokt een boerenkar, begeleid door twee mannen, n.l. Piet Witloks, bierbrouwer te Haaren en later Burgemeester aldaar en Francis Bouwens, van beroep wagenmaker en eerste Assessor van Haaren, zwijgend of niet sprekend dan op gedempten toon, gaan zij in de richting Enschot. Maar wat mag wel de reden zijn van hun nachtelijke geheimzinnige tocht. Hier volgt dan het relaas, zoals mij dit werd medegedeeld door nu wijlen de Heer Corn. Leyten, gewoond hebbende in de Molenstraat te Helvoirt en nu c.a. 20 jaar geleden, tengevolge van een aanrijding op de Rijksweg, overleden, die mij een en ander - omdat wij beiden van de naaste bloedverwanten afstamden van genoemde Francis Bouwens - heeft medegedeeld, zoals hij dat wist uit familieaantekeningen en overleveringen, en wiens verklaringen ik als alleszins betrouwbaar acht, afgaande op zijn bekende accuratesse en absolute betrouwbaarheid. Op 13 Juli 1799 nu, overleed te Haaren, op de R.K.Pastorie de Hoog Eerw. Heer Godefridus Hermans, XLIVe Prelaat van Tongerloo, die met de Kanunikken, door de Franse Republikeinen uit de Abdij van Tongerloo was verdreven. Slechts enkele dagen voor zijn dood was hij op een avond doodmoe en ziekelijk te Esch aangekomen, doch omdat hij zich daar nog niet veilig genoeg waande, reisde hij ondanks zijn grote vermoeidheid nog denzelfden nacht door naar Haaren, waar hij - om een tegenwoordige zegswijze te gebruiken - onderdook. De grote vermoeienissen en de vele emoties den laatsten tijd doorgemaakt, waren evenwel te machtig voor den 74-jarige grijsaard, hij overleed, zoals gezegd, den 13e Juli 1799. De pastoor van Haaren, destijds Z.E.Heer Swaans, en ook hij Abdijheer van Tongerloo, toog daarop dadelijk naar Piet Witloks en Francis Bouwens en deelde hen in het geheim het geval mede en verzocht hen de volgende nacht te twee ure het lijk over te brengen naar Enschot, alwaar de begrafenis in de Schuurkerk zou plaats hebben. Piet Witloks zou daarbij voor het vervoer zorgen, terwijl Bouwens de zorg kreeg voor het maken van de doodskist. Een en ander werd dan door deze mannen zorgvuldig uitgevoerd. ANTON VAN OIRSCHOT JR:
Petrus Franciscus Hermans werd in het jaar
1725 te Vorst geboren. In 1755 werd deze abdijheer, die de kloosternaam Godefridus kreeg, kapelaan te Alphen (NBr.) alwaar hij tien jaar verbleef. Daarna beheerde hij, als provisor van de abdij Tongerloo, in Calmpthout, de goederen waaronder vele landerijen van deze orde. Naar men beweert, heeft hij daar de boeren het eerst met de kalkbemesting in kennis gebracht. Uitgeroepen tot Abt van Tongerloo in 1780 leerde hij de wrede methodes van de grote kerkvervolger, Keizer Joseph II van Oostenrijk, kennen. Wegens zijn heldhaftig verzet, werden bevelen van arrestatie tegen hem
uitgevaardigd. Prijzen werden daarvoor beschikbaar gesteld, doch juist op tijd wist Abt Hermans, naar het hem bekende Alphen te vluchten. Daar werd hij een der voornaamste leden van het comité, te Breda opgericht, dat de leiding van het verzet van de vrijheidslievende patriotten, waarin vele, om Geloofswille uitgeweken priesters zitting hadden. Abt Hermans was de aalmoezenier-generaal van het patriottenleger. Zo maakte hij o.a. op 18 Dec. 1789 aan het hoofd van de troepen zijn intocht te Brussel, doch toen de Oostenrijkers terugkwamen, moest de abt weer "onderduiken". Vanuit Roosendaal ging hij weer naar Alphen, daarna naar Haaren, alwaar de parochie ook door de witheren van zijn abdij werd bediend, en waar hij op 13 Juli 1799 overleed. De rest hebt gij kunnen lezen in het voorafgaand, helder uiteengezet artikel van den Heer J.Schuurmans. Moge ons de juiste rustplaats van deze grote Brabander spoedig bekend worden.
D* Klein» Meijerij
Jaargang 1941 - 1948 I
no
no 8. F.W. SMULDERS:
E n i g e
A a n t e k e n i n g e n .
1. In de lijst der Helvoirtse pastoors bij Schutjes ontbreekt de volgende pastoor, die in 1424 voorkomt (Helvoirt R.14) en voor die datum overleden is: heer Model van Scepstal, persoen der kercken van Helvoert. Terzelfder plaatse op 11 April 1545 staat vermeld een stichting van een jaargetijde in de Helvoirtse kerk. Pastoor is dan Henrick vander Noot, genoemd Cureijt onser kercken van helvoert. (In het Latijn: Curatus, vgl. het franse Curé).
De pastoer krijgt 1% stuver, indyen hij die misse selver singet, ende den cappellaen oft vicarius % stuver, ende eest saecke dat die cappellaen die misse singet, soe sal hij hebben eenen stuver ende desgelijken die pastoer eenen stuver. Hem die vroemis priester ende middelmis priester ende die coster sullen elck hebben eenen halven stuver. Met vroemis (vroegmis) en middelmis zal wel de eerste en tweede mis bedoeld zijn. Verder staat er deze bepaling bij: Soe wanneer hem yemant vanden dienders der kercken absenteert tsij pastoer, cappellaen, vroemispriester, middelmispriester oft coster, oft oock niet mede en singet, soe sullen altijt die kerckmeesteren die penninghen onderhouden tot der kercken behoeff vanden geenen die niet en compareert oft mede en singet. 2. De oudste vermelding van De Zwarte Leeuw staat in R.14 op 5 Jan. 1561 en 30 April 1560. Daar er veel van het protokol ontbreekt, is het lastig om nog verder terug te gaan. Op 30 April 1560 heeft een verkoping plaats in een openbaer herberge genoemt inden swarten leu tot helvoirt. De akte van 5 Jan. 1561 is bovenaan afgescheurd, zodat niet goed uit te maken is van wie De Zwarte Leeuw was. Het gaat daar over een pacht uit 3* gedeelten inder helfte van eender hoeven ende herberge, genoempt den Swarten Leuwe, ter plaetssen genoempt aen dat eijnde. In de 17e eeuw wordt de Zwarte Leeuw, toen blijkbaar toebehorende aan de familie Kemp, verschillende keren genoemd, als liggende aan den Helvoirtsen dijk en aan de gemene straat, tegensover de huysinge genoempt den Keijser. De Keijser zal genoemd zijn naar Keizer Karel V; de naam dateert dus uit de 16e eeuw, maar de herberg is waarschijnlijk
ouder, daar op het Eijnd vroeger nog meer andere herbergen vermeld werden, o.a. de Rode Leeuw en de Karre (of de Kerre) en de Swaene. De Rode Leeuw c.a. ligt tussen de kleijne Leij en de gemeijne straet. (De kleine Leij is de loop die van Haaren langs de Voort naar Helvoirt stroomt). Daar echter de Kerre in de 17e eeuw zelden vermeld wordt, zou het kunnen zijn, dat deze herberg omgedoopt is in De Keijzer. Dit is dus slechts een vermoeden. De Kerre wordt echter nog wel genoemd in de Conincxbede van 1610 (Gemeentearchief Helvoirt) en in het Cijnsboek van Oisterwijk. Door de onvolledigheid der gegevens is het niet mogelijk uit te maken welke herberg later De Keijzer genoemd is. Nu we het toch over den keizer hebben, wil ik nog vermelden, dat in 1424 voorkomt een stuc lants, geheiten des keijserslant opten dijsselberch en in de 17e eeuw een weijvelt "Den Keijser" aenden Gesel. 3. Geregeld ontmoet men in het protokol de namen 't Gestel,'t Gestelhei j ke en de Gestelstraete. Wanneer men de verschillende plaatsbepalingen met elkaar vergelijkt en met elkaar in verband brengt, blijkt daaruit, dat de Achterstraat, de Dorpstraat, de Molenstraat en het Eijnde aan het Gestel liggen. Het Gestelheijke schijnt maar een onderdeel te zijn van het Gestel. Ergens wordt een huis vermeld, staande op het Eijnd neffens de Gestelstraete ende gemeijn bane. (De gemeijn bane is de oude of Antwerpse Baan). 't Gestel was een onderdeel van de Haarense Gemeijnt en omvatte blijkbaar de streek tussen de Molenstraat en de Achterstraat. In het Cijnsboek van Oisterwijk komt voor "het Gijschot". Dit hoorde ook onder de Haarense gemeijnt en lag bij het Gestelheijke aan de heerbaan (Antwerpse baan). In plaats van Gij schoot staat er soms 't gij set of 't gijssont. 4. Nu wat over een Vughtse naam: het Eendje. Bij notaris Jan van den Heuvel, Gemonde (St.Oedenrode R.277, fol.90) vond ik een verklaring van Laurens, soone Handrickx francken op 15 Sept. 1646, dat zijn vader woonde op de hoeve op het eentken onder Vught. (Deze vader heet volledig Hendrick Francken Broeken). Bij de naam het Eendje zou men op het eerste gezicht denken: alle eendjes zwemmen in het water, vooral omdat ten zuiden van het Eendje de Halse stroom loopt. Ik vond echter in een Bosch Register van Deilingen en Contracten (R.1853 fol. 441) van het jaar 1604, dat Henrick Franck Broeken in sijn gebruyck ende toelinge (teuling, teling) heeft een hoeve lants op Enode onder Vught St.Peters. Dat is dus wat anders. In plaats van snaterende eendjes vinden we een enode, d.i. een eenzame streek, een woesternij. Het woord
Do Klein» tfeijarij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 8. - 2
no.8 is middelnederlands en bestaat ook nog in het Duits: Einöde. Het is afgeleid van "een" met een achtervoegsel dat ook voorkomt in: kleinood, armoede, sieraat. Het woord komt dus overeen in vorm en betekenis met het Latijnse solitudo. Als overgangsvormen heb ik gevonden: Eniën en Eengyën, welke beide duiden op "Eenjen" (j i.p.v. de uitgestoten d). Later heeft men voor de welluidendheid weer een t-klank ingevoegd, zodat het nu het Eendje is geworden. Hier ziet men weer dat het verklaren van plaatsnamen niet halsoverkop moet gebeuren. Men moet van de oudste vormen uitgaan.
ANTON VAN OIRSCHOT JR:
KASTEEL "ZWIJNSBERGEN" EN HAAR BEWONERS.
In het eerste nummer van ons bescheiden vlugschrift werd door mij in mijn artikel "Kasteel Zwijnsbergen en haar Heren" vermeld, dat het kasteel niet eerder dan in de 16e eeuw gebouwd was. Deze gegevens putte ik uit het monumentenboek, doch het tegenovergestelde werd onlangs door mij gevonden. Voor de naam "Zwijnsbergen" heeft men eveneens andere oplossingen dan die, welke ik, volgens een veronderstelling van den Heer Scholten van Aschat, in mijn voornoemd artikeltje publiceerde. Deze zou ik gaarne hier even willen noemen. Vincent Cleerdin zegt van het Helvoirtse kasteel (in zijn werk Het Brabantse Dorp 1944: kasteel Zwijnsbergen): "drie eeuwen telt het kasteel Zwijnsbergen te Helvoirt, zo stoer en zo zwijgend als het Heeswijkse kasteel, zo speels en zo sprekend is "Zwijnsbergen". Hieruit zou dus moeten volgen, dat het rond 1650 gebouwd zou zijn, wat echter niet overeenkomt met bepaalde acten uit 1502 en 1517, waarin respectievelijk van "Mansus Zwensberch" (Van Sasse van Ijsselt Op.cit.404) en van "ex certis suis hereditatibus et bonis dictis Zwensberch" (Bosch' schepenreg.113 fol.128 verso) gesproken wordt, en waaruit dus wel blijkt, dat het "huys tot helvoert" reeds eerder bestond! Hoe oud is het dan eigenlijk? Van der Aa schrijft hierover in zijn vermaard aardrijkskundig woordenboek: "Het was een der oudste en aanzienlijkste kastelen in de provincie Noord-Brabant.... Vele oude documenten, het kasteel rakende, moeten volgens oorkonden door brand en oorlog, in de kerk der Herv.Gem.Helvoirt, verloren zijn geraakt, hetgeen des te meer te bejammeren is, daar het gebouw alle tekenen van overgroten ouderdom draagt en veel vroeger bekend was dan het dorp Helvoirt, waarvan de kerk werd herbouwd omstreeks het jaar 1200, nadat zij in dien tijd verwoest was" (van deze gelegenheid maak ik gaarne gebruik door er op te wijzen, dat deze kerk ook veel ouder is dan verondersteld wordt, later hierover meer), Hoewel over het kasteel en haar bewoners wel een apart boek te schrijven is, zal ik de bezitters niet al te uitvoerig behandelen. De ons bekende oudste heer van Zwijnsbergen is Dnus Johannes de Zweensberge, priester, die hier rond 1473 genoemd wordt (Bosch' schepenreg. 1234). Rond deze tijd moet de familie de Zweensberge Helvoirt verlaten hebben. Voornoemde geestelijke wordt in drie posten van het oudst aanwezige cijnsboek van Helvoirt E 138, wat vernieuwd werd in 1521, genoemd (geg. Van ZeerEerw. Heer Bussel, Tax.). Hierop volgt de familie Monicx. Deze zal wel begonnen zijn met Wilhelmus Monicx, die gehuwd was met Domicella Barbara de Ham. In 1502 zijn dan de bezitters Johannes Monicx en Domicella Geertrudis Monicx, volgens een acte van 1502 (Bosch'reg.1271 folio 266), waarin "Johannes Monicx et Domicella Geertr. eius soror" na het overlijden van hun ouders "Wilhelmus Monicx et Domicella Barb. sua uxor, filia quondam Henrici de Ham (Johannes Monicx en Dom. Geertr. zijn zuster; Wilhelmus Monicx en Dom. Barb. zijn vrouw, eertijds dochter van Henricus van Ham), het familiebezit onderling verdelen. Dit klinkt enigszins eigenaardig, want voornoemde acten van 1502 en 1517 spreken van goederen van "Zwensberch", doch hier zal wel niet de vorige bezitter mee bedoeld zijn, maar de naam van het heerlijck huys. Op 27 Mei 1559 koopt Mr. Hendrik Bloeyman, meermalen president der stad 's-Hertogenbosch, gehuwd met Elisabeth Lombaerts van Enckevoirt (beiden begraven in de St. Jan te 's-Bosch resp. 1584 en 1600) als pandheer de hoge, middelbare en lagere heerlijkheid Helvoirt voor 2904 gld. Op 27 Mei 1560 wordt hij daarmee beleend en daarin bevestigd. Na zijn dood komt zijn zoon Jan Bloeyman als heer van Helvoirt, het kasteel bewonen. In 1609 vermeldt een schild van de schutterij St. Joris Marie Bloeyman, Vrouwe tot Helvoirt, waarmede Jan waarschijnlijk gehuwd was. Juffrouw Johanna Bloeyman, gehuwd met Jhr.Erasmus van Grevenbroeck erft het, omdat haar broer Jan kinderloos stierf. Heel waarschijnlijk heeft zij het met haar man nog een tijdje bewoond, want in 1712 (in reg. 20 Helvoirt) onder: Schepenen, alsmede de principaelste gegoede ende geërfde Ingesetenen, de handtekening "E van Grevenbroeck de Swijnsbergen".
De Kleine Maijorij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 8. - 3
no.8. Dit komt echter weer niet overeen met dat, wat ons Jacob van Oudenhoven leert: 1649 Jor. Cornelis van Grevenbroeck, die in Helvoit een fraey slootjen heeft. PI.m. 1668 wordt hier ook genoemd een Sr. Peeter Duercant, stadhouder van Helvoirt. Cornelis Henricus was R.K. gedoopt te Helvoirt. Hij huwde 6 Nov. 1676 Isabella Maria de Gulpen, die hem een dochter schonk Anna Elisabeth Mechtildis van Grevenbroeck, R.K. gedoopt te Helvoirt 15 Sept. 1701. Cornelis erfde het van zijn moeder. Van de heerlijkheid Helvoirt lost hij het pand in in 1657, waarvan A. v. Beurden zegt in zijn art. Helvoirt: Helvoirt werd een dorp der Algemene Staten van Holland waardoor men wat de godsdienstige toestanden aangaat er niet beter op werd. Na van Grevenbroecks dood verkopen zijn vrouw en diens zwager Theodorus van Grevenbroeck ten overstaan van schepenen van Helvoirt op 31 October 1718 het kasteel, aan de familie Martini. Antoni Martini koopt het ten behoeve van zijn zoon Mr. Henricus Bernardus Martini. Deze familie Martini is familie van de moeder van de Jonge, die later
het kasteel komt bewonen. Antoni ligt te Helvoirt begraven. In 1730 is Joan Ernst Sloet, kolonel der Infanterie, eigenaar en bewoner. Op 7 Sept. 1748, ziek te bed liggende, benoemt hij als universeel erfgenaam voor schepenen van Helvoirt zijn voorzoon J. Koningsmark. De erflater Sloet stierf te Deventer 16 April 1749 (Tax. 1901). Zoals gezegd erven Johan Alexander Ludovicus Koningsmark en diens
echtgenote Maria Catherina Verster het kasteel. Johan was presidentschepen van Helvoirt. Hij huwde 10 Sept. 1731 te Oisterwijk. In de acte van waardering der nagelaten goederen wordt van het kasteel het navolgende vertelt: "een oud adelijck kasteel Swijnsbergen, bestaande in huysinge, neerhuysingen, stallingen, koetshuys en schuer met een muere cingel en graft, hoff en boomgaart groot te samen omtrent 2 loopense,
mitsgaders eycke en andere plantagie, houtgewassen en dreven" {Tax. '01). Ingevolge testamentaire dispositie koopt Albertus Baskemeyer, apotheker te 's-Hertogenbosch het kasteel den 2e Mei 1750 van voornoemde Johan Ernst Sloet, van J. Koningsmark. Na zijn dood verkoopt zijn vrouw het den 25e April 1759 aan Cornelis Bles, wonende te Tilburg en Johan Mastenbroek, wonende te Helvoirt. Niet lang daarna n.l. 17 Nov. 1763
verkochten zij het weer en wel aan Johanna Catharina de Collinet de Stockheim, weduwe van Mr. Guilhelmus Petrus van Velpe, die het nam voor haar en haar dochter Wilhelmina Cath. Van Velpe. In 1772 bezitten zij het kasteel nog, doch nu wonen op Zwijnsbergen Frederik Hendrik Baron van Tiesenhauser, luitenant der pontonniers in Staatsendienst en zijn vrouw Jaycke Eva van Kuffeler. In 1810 komt het aan Ferdinand Leonard Baron van Heylman, die gehuwd was met Wilhelmina C. van Velpe. Zij huwde later met Lt-Kol. Guillaume E. Chevallier de Massen,die het na de dood van zijn vrouw in vruchtgebruik kreeg met zijn kinderen. Voor zes jaren verhuren zij het kasteel Zwijnsbergen, intussen erg onderkomen, aan Mr. M.B.W. de Jonge. Afgesproken werd, dat de kinderen na de dood van hun vader het kasteel aan hem zouden verkopen, wat in 1820 geschiedde. In 1825 werd jhr. mr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen in de adelstand verheven. Na schout van Helvoirt geweest te zijn, werd hij later burgemeester dezer plaats. In 1860 erfde jhr Joan de Jonge het kasteel met het heerlijk jachtrecht, wat echter bij procedure verloor, toen het bleek dat het heerlijk jachtrecht tot 1798 aan het kasteel verbonden was.
In 1886 was Jhr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen de eigenaar. Hij was gehuwd met Reiniera Maria Cornelia Baronesse van Hardenbroek van de Kleine Lindt. Hij verkoopt Zwijnsbergen aan zijn schoonvader in 1890 D.L.W. Baron van Hardenbroek. Deze bezitter sterft in 1897, waarna Jhr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen het weer uit de erfenis van zijn schoonouders ontvangt. In 1905 verkoopt hij het echter weer aan de Maatschappij tot exploitatie van Onroerende Goederen "Ons Bezit" uit 's-Gravenhage, die het nu verhuurt aan voornoemde Jhr. Marinis. Veltman koopt het van voornoemde maatschappij uit 's-Gravenhage. In 1914 verkoopt hij het aan Mr. F. van Lanschot, toendertijd burgemeester van 's-Hertogenbosch, die het alleen als zomergoed in gebruik nam. Tegenwoordig is het zijn vaste domicilie geworden. Tot zover zijn ons de bezitters en bewoners van het kasteel Zwijnsbergen ons bekend. Mocht hier iemand nadere gegevens van hebben, dan zou ik deze gaarne van hem ontvangen, om zo de nog ontbrekende gegevens in te vullen, van het kasteel, dat vroeger door haar heer, tegenwoordig door haar charme in het middelpunt van ieders belangstelling staat.
Da Klein* Msijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 8.- 4
no. 8.
Om nu een goed overzicht te krijgen, lijkt het mij gewenst het volgende, naar de hand van deze gegevens opgemaakt, lijstje te publiceren: (& wil zeggen: ongeveer) (x wil zeggen: gehuwd met) .... - &1473
&1473 1502 1560 1584 &1624 &1649 1718 1730 1748 1750
-
Dnus Johannes de Zweensberge, priester
1502 Wilhelmus Monicx x Domicella Barbara van Ham 1560 Johannes Monicx en Domicella Geertrudis Monicx 1584 Mr. Hendrik Bloeyman, heer van Helvoirt x Elisabeth Lombaerts van Enckevoirt &1624 Jan Bloeyman, heer van Helvoirt x Marie .... &1649 Johanna Bloeyman x Jhr.Erasmus van Grevenbroeck 1718 Jhr. Cornelis van Grevenbroeck, heer van Helvoirt x Isabella Maria de Gulpen 1730 Antoni Martini voor Mr. Hendricus Bern. Martini 1748 Johan Ernst Sloet, kol. der Infanterie 1750 Johan Alex. Lud. Koningsmark x Maria Cath. Verster. 1759 Albertus Baskemeyer x Elisabeth Janette
1759 -
1763 Cornelis Bles en Johan Mastenbroek
1763 -
1890 1897 1905 -
1772 Johanna Cath. De Collinet de Stockheim, wed. van Mr. G.P. van Velpe en Wilhelmina Cath. van Velpe. 1810 Frederik Hendrik Baron van Tiesenhauser x Jaycke Eva van Kuffeler. 1817 Frederik Leonard Baron van Heylman x Wilhelmina Cath. van Velpe, die later huwde met Lt-Kol. Guillaume E. Chevallier de Massen, die het na de dood van zijn vrouw met zijn kinderen in vruchtgebruik kreeg. 1860 Jhr. Mr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen. Tot 1820 waren de vorige nog de bezitters. De Jonge had het gehuurd, x 1) Jkvr. Sara Adriana Ortt van Nijenrode. 2) Adriana Gelinck. 1886 Jhr. Joan de Jonge van Zwijnsbergen x Susanne C.S. Baronnesse van Hardenbroek 1890 Jhr.M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen x Reiniera M.C. Baronesse van Hardenbroek. 1897 D.L.W. Baron van Hardenbroek wordt eigenaar. 1905 Jhr. M.B.W. de Jonge van Zwijnsbergen, voornoemd. 1914 eigenaars resp. Maatsch. "Ons Bezit" en dhr. Veltman.
1914
heden Mr. F. van Lanschot x jkvr. M. van Meeuwen.
1772 1810 -
1817 -
1860
-
1886
-
-
Tot zover de lijst die wij van de eigenaars en bewoners samen konden stellen. De geachte lezer ziet, dat in sommige punten nog in het duister getast moet worden. Nu iets over de naam Zwijnsbergen. Zoals wij reeds in ons eerste nummer zagen (in mijn voornoemd artikel) was de mogelijkheid niet uitgesloten, dat zij haar naam dankte aan het werkw. "zwenen" (uitgraven) en "Bergen" (huizen, wonen). Eveneens bespraken wij de bewering van de wilde zwijnen uit 't bos van de Brabantse Hertog. Ik wil u nu enige andere stemmen hierover laten horen. Jhr. Van Sasse v. IJsselt oppert de mogelijkheid, dat het kasteel haar naam ontleend heeft aan een familie Zweijnnen, die reeds in 1517 alhier genoemd werd. (Op cit.I blz.249 noot, aangeh.d.dhr. Mosmans), doch deze familie bleek niet Zweijnnen te heten met dubbel N, maar ZweijMen, terwijl zij eveneens niets met Zwijnsbergen heeft uit te staan. De bekende archivaris Jan Mosmans zegt: Het kasteel en landgoed te Helvoirt kan m.i. haar naam ontlenen aan een everschuur of zwijnenbergplaats van bijzondere omvang, die zich daar in de vroegere eeuwen bevonden heeft (Tax.39 jg.'32). F. van Bussel pr. neemt hiertegen stelling. Allereerst zegt hij, dat Zwijnsbergen = Zweensbergen,
om dan de laatste lettergreep "bergen" te behandelen. Naar Brabantse opvatting moet men hier van bergen de betekenis van hoogt aannemen, omdat men hier alles wat maar iets groter is dan een molshoop: berg noemt, (eveneens Tax. jg.39). Doch dit lijkt mij ook geen oplossing. De hiervoor genoemde Dominus Johannes de Zweensberge, wordt ook door hem gevonden en aangehaald. Deze heer draagt n.l. in 1437 voor Schepenen van Den Bosch een jaarlijkse erfpacht uit een stuk land, in Helvoirt gelegen, op aan Andreas van Kilsdonc. In een nog ongenoemde acte van 1541 wordt "Zweensbergen" genoemd. Nu is bekend, dat de IJ heel vroeger niet veel voorkomt en dat, hoe verder men teruggaat, men de dubbele EE ontmoet, dus evengoed als deze voorkomt in de familienaam. Anno 1521, ook nog in 1541 (reg. Helvoirt R.14) schreef men nog Zweensbergen. Als blijvende uitzondering geldt hier de verkoopakte, door een zekere notaris van de Vijver, opgemaakt in 1666, waarin men reeds schreef Swijnsbergen, terwijl de reeds eerder aangehaalde grafsteen in de oude kerk van Helvoirt van
Jhr. Cornelis van Grevenbroeck (1718) weer Swensbergen geeft.
Da Kleins Moijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 8.- 5
Uit al deze aangehaalde bronnen, mag men wel de conclusie trekken, dat tot ongeveer tegen het einde van de 17e eeuw de naam Zweensbergen, "waarvan Swensbergen, zoals de heer van Bussel zegt, slechts een variant is", de meest gebruikelijke, zo niet de enigste geschreven naam was. In 1718, zie bij de bezitters, bij Jhr. Cornelis van Grevenbroeck, alwaar wij de handtekening van een zekere "E. van Grevenbroeck de Swijnsbergen" vernoemden, komt deze naam hoe langer hoe meer in gebruik. Hoe kon men nu van Zweensbergen tot Zwijnsbergen komen? Na verschillende voorbeelden aangehaald te hebben zegt de Eerw. Heer van Bussel: "Wordt in de buurt van Haaren en Helvoirt de plaatsnaam, die tot 1679 nog als Gesel of de Geesele beschreven staat, ook niet vandaag de Gijsel geschreven? En Helvoirt zelve wordt in de 13e en 14e eeuw herhaaldelijk Heylvoirt geschreven, zowel in plaats- als in geslachtsnaam. In Helvoirt vind ik anno 1638 "Lyntien (Leentje) wed£ van Jan Lavreijs Ariaens". Daarna haalt de schrijver voorbeelden aan van de wisseling van en tussen EE-klank en AA-klank, waaraan wij het volgende ontlenen: "Wergershuysen is heden Wargashuize; Rover de Vlederacken, ook Vladeracken. Zou het na deze voorbeelden van wisseling tussen aa en ee wel zo vermetel zijn te zeggen Zweensberge(n) is en betekent Zwaansberge (n) ? Het tegenwoordige "bergen" is in "Zwijnsbergen" een schijnbare, geen echte meervoudsvorm. Plaatsen we nu nog naast het Helvoirts domein gelegene, de Zwanenburg (Dinther), Swanenberg (Esch) en Zwanenberch (Oisterwijc), ook allen aan een stroom gelegen, dan dringt de vogelnaam met nog grotere kracht naar voren en doet besluiten, dat in Zweensbergen de oudere vorm enkel gehandhaafd bleef omdat Zweensberge ook de geslachtsnaam was". "We moeten, zo eindigt hij, bij Zweensbergen niet denken aan zwijnen,
doch aan de edele zwaan en we mogen gerust schrijven "Zwijnsbergen = Zweensbergen = Zwaansbergen". Na deze aanhalingen en veronderstellingen is echter de eerste veronderstelling "zwenen = uitgraven" en "bergen = wonen", (denk aan her-
bergen - huisvesting, verblijf) niet verworpen, temeer niet, daar wij boven gezien hebben, dat vroeger juist de IJ niet werd gebruikt en dat de E of dubbel EE in de mode was. Maar, en dit wordt m. i. door de hierboven genoemde heren over het hoofd gezien, is het dan niet
mogelijk, dat zij haar naam kreeg van de zeer oude Brabantse familie de Zweensberge, die haar naam wel niet van het landgoed gekregen zal hebben, aangezien zij ook elders voorkomen? Gij ziet, waarde lezer, vele mogelijkheden staan nog open. Hebt gij een andere mening? Heel gaarne zal dit blaadje die opnemen. Een volgende keer zou ik gaarne iets willen schrijven van het eveneens eeuwenoude kasteel Nemerlaer te Haaren. MEDEDELINGEN:
Van iedere lezer en lid van onze heemkundige studiekring worden gaarne artikeltjes verwacht voor de eerste Zondag van elke maand bij de secretaris A. van Oirschot Jr., Torenstraat A 102, Helvoirt. Ook het Brabantse gezinsblad "Edele Brabant" is voor heemkundigen van belang. ledere keer worden "Brabantse gestalten" besproken door Dr. P.C. Boeren; geschiedenissen van steden en dorpen door heemliefhebbers; de schoonheid en de sfeer der eeuwenoude, nog krachtig voortlevende gewoonten en gebruiken; legenden en sagen, door de bekende
J.R.W. Sinninghe, terwijl de bond "Brabant's Heem" daarin eveneens haar mededelingen doet. Abonnementsprijs f.2,50 per half jaar. Administratie Edele Brabant, Langestraat 35, Tilburg. (16 pag.). Na de lans, die de Heer Scholten van Aschat voor de Heraldiek en wapenkunde gebroken heeft, in zijn artikel, delen wij U mede, dat in de Heemschutserie een werkje over deze stof verschenen is. Ieder lid van onze studiekring heeft het recht boeken te lenen uit de rijke bibliotheek van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant. Degene, die hiervan gebruik wil maken, gelieve zich op te geven bij A. v. Oirschot Jr. Binnen niet al te lange tijd, zal het blaadje van de bond "Brabant' s Heem" voor haar leden verschijnen. De leden onzer kring zullen dit via het bestuur toegezonden krijgen, daar de prijs hiervan in de contributie begrepen is. Binnenkort zal weer een vergadering gehouden worden.
Da Klaina M»i-j»?i-j
de secr.
Jaargang 1947 - 1948 I
no 8.- 6
H E E M K U N D E
no. 9.
Juni 1948
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving. Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstraat 102, Helvoirt. M . V A N IERSEL:
OP
EN
L A N G S
O N Z E
W E G E N .
Als we in de Hoevense straat de richting van Sparrendaal uitwandelen, treffen we spoedig het oude "Wargashuyze". Eenvoudig en toch groots
in aanleg, stil en toch sprekend die oude beplanting van zware inlandse eiken op gevorderden leeftijd; dominerend ook door zijn prachtige beuken en Amerikaanse eik. Het is de doorsnee inwoner niet bekend, dat dit landschap in het najaar het schoonste herfsttafereel biedt uit de verre omtrek. "Wargashuyze" vindt men reeds terug honderden jaren geleden, zij het in veranderde schrijfwijze,, toch is het steeds
overduidelijk terug te kennen. Sinds de vele laatste decennia was hier het middelpunt der "Vughtse Hoeve", zowel voor de boer als voor de eenvoudige weduwe, die met hun noden en moeilijkheden kwamen aandragen en nooit ongeholpen werden afgewezen. De oude heer is heengegaan; de "jonge heer", maar die is intussen in de loop der jaren ook al grootvader geworden, is ook niet meer; de laatste oude boeren zijn tot voor kort allen door hun kinderen vervangen, maar gebleven is een dankbare sfeer voor het vele, dat "de hoeve" en hun omtrek van "Wargashuyze" uit, steeds onbaatzuchtig ondervinden mocht. Verder treffen we "Jaghershage" van de Martini's, waar omstreeks
1800 Montenberg als rentmeester fungeerde. Deze weg was vóór de aanleg van de Napoleon-weg een gedeelte van de baan Den Bosch-Tilburg. Zo komen wij bij de Esschebaan: een oude heirbaan - thans in goede conditie - in mijn jeugd vaak slecht bruikbaar. De gronden ten westen dezer baan tot onlangs bos en wildernis, behoorden vroeger jaren aan de gemeente Esch. Aan deze baan treft men de boerderij-herberg, genaamd "De Drie Center". Deze naam is ontleend aan het feit, dat men vroeger in deze herberg zijn borrel kon kopen voor drie centen. Zulks geschiedde nog omstreeks 1880 en aangezien de omstandigheden
zich ook op dit terrein zozeer hebben gewijzigd, meen ik zulks op deze wijze even voor later te mogen vastleggen. Nu gaan we terug naar de Napoleon-weg van 1838, thans meer bekend onder de naam van "Rijksweg",(deze werd na de Napoleontijd pas gelegd). Als we de Essche-Baan linksaf op deze weg ingaan in de richting Helvoirt krijgen we aanstonds aan de rechterhand "De Vossenklem", terwijl aan de linkerhand één huis met vijf woningen stond. Men denke evenwel niet, dat deze naam dateert van overoude tijden. Toen Napoleon van 1819 - 1838 deze keiweg leggen liet, waarvan de ouden van dagen nog weten te zeggen, dat elke kei het (grote) bedrag van een
dubbeltje kostte, waren de gronden van Vught tot de Kreitenheide voor het grootste gedeelte eigendom van de familie Martini. Ook het pand, dat wij kennen als de "Vossenklem", behoorde deze familie toe en werd bewoond door de rentmeester Piet van de Ven, in de volksmond beter bekend als Piet Bastiaanse. Het is deze rentmeester van de Ven, van wie de "Vossenklem" zijn naam en bekendheid heeft gekregen, zelfs tot in de Kempen en over de Belgische grenzen. Nog weet ik van zijn dochter Berta, later gehuwd met Jan van den Braak, dat Piet Bastiaanse zich bezig hield met het vangen van vossen en hierin een zó grote behendigheid had, dat hij er in één winter zes-en-dertig gevangen had. De pels was een gewild object en de tong werd gedroogd en zou een probaat middel zijn tegen roos!!! De klem werd gezet op een ashoop, welke men in die tijd op zekere afstand van de boerderij aantrof om de as van het open haardvuur, welk toen algemeen gebruikt werd, te deponeren. Zijn geheim om vossen te vangen is met Piet Bastiaanse ten grave gedaald, maar de naam van de
hoeve zal wel blijven bestaan tot in lengte van dagen. Ook de huidige schuur, die thans nog bij de Vossenklem staat werd op of pi.m 1820 door de Martini's gebouwd. De rentmeester had de vossenklem van de fam. Martini in huur en daarvoor moest hij betalen een jaarlijkse pacht van 64 gulden en 11 karvrachten doen of f.1.25 per karvracht betalen. De boerderij had toen nog een opp. van H.A. 2.33.10.-. Op 21 April 1849 werd de "Vossenklem" door de fam. Martini in het openbaar geveild en door hun rentmeester Piet Bastiaan van de Ven gekocht voor f.1900.—, terwijl de totaal gekochte opp. 2 bunder, 81 roeden en 10 ellen bedroeg. Tot "De Vossenklem" behoorde niet het terrein ten westen van deze schuur, alwaar pi.m. 30 jaar geleden een boomgaard is aangelegd, gepaard gaande met een intense grondverwerking. Vóór die tijd was hier in vergelijking met de omtrek een ongewoon terrein en water, waar een versterking
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 9.- l
zou gestaan hebben. Op 8 Mei 1850 heeft Petrus Bastiaan v.d. Ven hiervan een gedeelte ter grootte van 19 roeden en 70 ellen gekocht tegen % cent per vierkante meter van Hendrik Willem Grasveld, ontvanger der Domeinen te 's-Hertogenbosch als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden. Deze versterking was ook nog ten Zuiden van de huidige oude Rijksweg. Tussen de percelen van H. van de Braak en de boerderij van de Mij.van Welstand bevindt zich thans een boomgaard, waar vroeger burgerwoningen stonden met weggetje. Op het daar lopende weggetje strekte zich bovengenoemde versterking ook nog uit. Nog is dit bij enige mensen bekend onder de naam "de Batterijen". Wij zijn hier nog aan de overkant van het "Helvoirtse Broek", een terrein vóór honderden jaren ongetwijfeld een rivier of doorwaadbare plaats, waar een weg is aangelegd (dijck) en deze oude versterking zal wel gediend hebben om die weg te bestrijken. In de Middeleeuwse akten wordt over dit gedeelte tot ongeveer "De Zwarte Leeuw" gesproken van "De Dijck". Rest mij nog, hoe verder gaande, aan de rechterhand zich uitstrekte "De Kruisbeemd"", een groot laag perceel, hetwelk dient vermeld om de naam voor vergetelheid te behoeden. Ten Westen van de "Kruisbeemd" liep voorheen de "Broekleij". Nog is hier de scheiding van de burgerlijke gemeenten Vught en Helvoirt. M . SCHOLTEN V A N ASCHAT:
Z W I J N S B E R G E N .
Wat de betekenis van het woord Zwijnsbergen aangaat, moge ik nog op het volgende wijzen: Combinaties met Zwijn, Zwein, Schwein en Swin zijn zeer talrijk, ik moge wijzen op: Zweins (F), Zwijnaerde, Zwijndrecht (O.VI. en Z.H.), Zwin (Het), Zwinderen, Zwin (Retranchement), Swijns (F), Swijnsmeer, Swin (oudtijds in WestFriesland) , Swindon (Eng), Swinford (lerl.), Swinmünde, Swinton (Engeland), Schweina (Saksen), Schweinfurt, Schweinitz (Tj.Sl. en Saksen) Schwenningen (Wurtemberg), Schweinsberg, enz. enz. Het kan niet toevallig zijn, dat in het Gotoonse taalgebied, dit woord Zwin, in diverse schrijfwijzen zoveel voorkomt. Dat men een plaats of huis daarmee aanduidt, betekent, dat deze plaats zich onderscheidt van andere in de buurt. Daar zwijnen, ook evers, in de Middeleeuwen overal voorkwamen, heeft het geen zin gehad, een plaats te noemen naar het varken, dat overal aanwezig was. Niet overal aanwezig waren al of niet gegraven waterlopen en zeker weinig huizen, die daar kort bij lagen. Immers die liepen kans 's-winters onder te lopen. Een huis aan een waterloop was iets bijzonders, en kon alleen gesticht worden met inachtneming van bijzondere voorzorgen. Ook was de waterloop ook nodig om de beschermende gracht van het huis te vullen. Nu is er een zekere mode waar te nemen in de plaatsnaamgeving. Heel vroeg zijn b.v. de namen op ing en hem, genitiefvormen, die het bezit aanduiden van een bepaalden persoon. Maar er is in een latere periode een ander gebruik ontstaan, volgens hetwelk bij de naamgeving speciaal gelet werd op de geografische bijzonderheden. Gestel (Gijzel) bijv. lijkt afgeleid van Gaast, geest en loo, waarin geest betekent hoog stuk grond door moeras omgeven en loo, kreupelhout, dus een hoger stuk met kreupelhout bewassen. Goor, het Goor, betekent laag, slecht stuk grond en zo zijn er tal van voorbeelden, die meer deskundigen met graagte zullen noemen. Het lijkt me nu zeer voor de hand liggend een huis (berg) aan een Zwin - waterloop, Zwinsberg(en) te noemen. Toen Zwijnsbergen ontstond (waarschijnlijk als een met een gracht omgeven hoeve) moet dat iets zeer bijzonders geweest zijn. Het bijzondere lag dan daarin, dat iemand een hoeve stichtte vlak bij die lastige waterloop. En gaat U maar eens na, vele kastelen liggen bij zo'n loop, maar geen enkele boerderij. Berg betekent secuur huis, d.w.z. beschermende ruimte. In die betekenis kennen wij immers nog hooiberg en hadden wij vroeger hals-
berg (harnas). Is mijn hypothese juist, dan is Zwijnsbergen in oorsprong, dus niet als eigenlijk kasteel, zeer oud, omdat het werkwoord swene in het Middelnederlands nog slechts als verleden-deelwoord voorkomt, het werkwoord zelf dus reeds uit het taalgebruik was verdwenen. Het is zeker ouder dan de familie de Zweensberge. N.B.Lyntien is niet Leentje, maar via Katalijntje - Catharina, althans die afleiding trof ik aan. Mansus = boerderij. Als kasteel zal Zwijnsbergen wel niet ouder zijn dan plm. 1550. Voor die tijd een versterkte hoeve.
D* Klaina MaijeriJ
Jaargang 1947 - 1948 I
no 9.- 2
F.W. SMULDERS:
O V E R
E N I G E
B E Z I T T E R S VAN Z W I J N S B E R G E N .
1. Vrouwe Johanna Catharina Collinet, weduwe van Mr. G.P. de Velpe en hun dochter Wilhelmina Catharina de Velpe zijn ook elders bekend. Op 12 - 10 - 1765 verheft Theodorus Josephus Hack, oud omtrent 28 jaar, woonachting te Den Bosch, voor het leenhof van Oud2 Herlaer "De Tiende van Wergenshuysen" ten behoeve van zijn vrouw Joh Cath5 Collinet en haar dochter. Wargarshuysen (ook gespeld: Wergars-, Wargers, Wergers- en Bergensof Bergenshuysen), was een leen van Oud-Herlaer. Daarna 16 - 11 - 1776 verheft Frederik Leonard Baron van Heylman de tiende van "Wergenshuysen". Hij is Lieutenant onder het regiment Dragonders van sijne Hoogheid den Heere Prince van Hessen-Kassei en is gehuwd met bovengenoemde Wilhelmina Cath- Van Velpe. In 1790 is Guillaume de Massen, gehuwd met Wilhelmina Cath5 Van Velpe, leenman van Wargashuyse. Er zijn nog meer verbindingen tussen Helvoirt en Wargashuyzen. Frans Adriaens van Grinsven, schout van Helvoirt, koopt de tiende van Wergershuysen in het midden der 17e eeuw, (het jaartal is niet ingevuld in het leenboek), van de familie "van Campen", die van 1454 af het leengoed Wargashuyse had gehad. 25 - l - 1664, na de dood van zijn vader Frans, ontving Adriaen van Grinsven Wargashuyze te leen. Op 6 - 3 - 1666 Gijsbert van Grinsven "bij overgifte en deijling". Daarna is er een lacune. Op 6 - 6 - 1747 echter is er weer een van Grinsven, een Guillaume van Grinsven, die Wargashuyze verheft. Na hem komt Theodorus Jos. Hack. In Helvoirt komt in de Middeleeuwen ook geregeld de familie "van Wargarshuyzen" voor. Zo is schepen van Helvoirt in 1421 Dideric Gijsbrecht Hannenzoen. Deze Dirk is de zoon van "Gibo de Wargarshuyze" hier genaamd Gijsbrecht Hannenzoen, d.i. de zoon van Jan van Wargarshuyze. Deze familie komt ook voor in het cijnsboek van Helvoirt. Om ook een duit in het zakske te doen wil ik ook nog wat zeggen over de NAAM ZWIJNSBERGEN. Zwijnsbergen is een hypercorrecte spelling voor Zwensbergen, evenals Gijzel voor Gezel. Maar dan moet men voor de naamsverklaring ook niet uitgaan van deze nieuwere, eigenlijk foutieve spelling! Eigenwijze beterweters, zoals er altijd geweest zijn, hebben gedacht, dat Zwensbergen een dialektische uitspraak was, zoals op z'n Brabants kent voor kijnd (=kind) enz. Sekretarissen, schoolmeesters en kadasterambtenaren willen 't dikwijls beter weten dan de gewone mensen; ze willen netjes schrijven; en dan..... schrijven ze pardoes een verkeerde spelling, zoals Ade voor de rivier de Aa, zich vermeijden voor zich vermeien, rog meijden voor rog meijen (maaien). Op de stafkaarten en kadasterkaarten krioelt het soms van de foutieve schrijfwijzen. Maar voor de naamsverklaring zijn dergelijke misspellingen totaal waardeloos. Zo is Nistelrode ontstaan uit Nistelrooy, wat weer een hypercorrecte en daarom een foutieve schrijfwijze was voor Nistelre en dit was ontstaan uit de in Brabant meer voorkomende omzetting van -rle in -Ire (b.v. Wijnterloo, Winterle wordt: Wintelre; Tongerloo, Tongerle wordt Tongelre, enz.). De oudste vorm is Nisterle. Het is dus een loo-plaats en geen rode-plaats.
Zo zijn er ook heel deftige en hooggeleerde spellingen van plaatsnamen, bijv. Rucphen en Zutphen, terwijl deze namen toch niets anders betekenen dan : Rokven en Zuidven!
De oudste vorm van Zwijnsbergen is Zwensberch en Zwensberge. Aan zwijnen moeten we daarbij niet denken. De andere verklaringen zijn ook lariefarie en fantazie. Het meest waarschijnlijke is de verklaring van wijlen den heer van Bussel: dat het iets met zwaan te maken heeft. De zwaan speelde vroeger een grote rol: denk aan den Zwaanridder, de Zwanebroeders, de herbergen geheten Het Zwaantje of De drie Zwaantjes, alsmede aan de vrouwennaam Zwaanhilde, Swenelt, waarvan de koos- of roepnaam was: Zwaantje of Zweentje. Vlg. de familienaam: Zwaans en Sweens. Zwensbergen heeft dan ofwel rechtstreeks te maken met de zwaan ofwel onrechtstreeks via een persoonsnaam, samengesteld met zwaan.
2. Ik vond nog een pastoor van Helvoirt in het Oosterwijkse Schepenprotokol (R.143, fol.41v): heer Peter die Coninc, persoen tot Helvoert. Hij komt voor in het jaar 1418. Staat niet in de pastoorslijst bij Schutjes. Bladvulling: Oud
Meierij's
Wiegelied.
Aa be buukske Moeder zit in 't huukske
Vadder zit in 't penneke Foei, wa'n vuil menneke!
D» Klein*
Van harte feliciteert onze kring de bond "Brabants Heem" met het verschijnen van het eerste nummer van ons Bonds-blad.
Jaargang 1947 - 1948 I
no 9.- 3
F.W. SMULDERS:
B R A B A N T S
H O E K
IN
U D E N H O U T .
3. Een eigenaardig geval doet zich voor in Udenhout: daar ligt een buurt
geheten: "Brabants Hoek". In de oudste schepenprotokollen van Oisterwijk (1418 - 1430) komt voor: een goet geheiten Brabants hoeve, in Udenhout, gelegen in Brabants hoeve aldaer, aent noerdeneijnde ten Wynckel waert aen gelegen. Deze Brabants Hoeve, ten Zuiden van het Winkel gelegen, zou men dus moeten zoeken op de plaats die nu Brabants Hoek heet. Geregeld wordt deze Brabants hoeve genoemd, maar Brabants hoek nooit. Zou er een verwisseling plaats gehad hebben van Brabants-hoef met Brabants-hoek? Of zou de plaats van Brabants-Hoef met de hele buurt de naam gekregen hebben van: Brabants-Hoek? Met Brabant heeft deze hoeve niets te maken, zoals men op het eerste gezicht zou kunnen denken; Maar wel met de in Oisterwijk en Udenhout wonende familie Brabants. In het cijnsboek van Oisterwijk echter staan al percelen vermeld, verkocht van de gemeijnt van Haren eind 16e eeuw, gelegen aen Brabantshoeck (soms staat er: inden Brabershoeck). Voor de naam: vergelijk de beempt "Brabants Kempen" (1430) in het Oertbroeck in Helvoert, afkomstig van Jan Brabants. ANTON V A N OIRSCHOT J R .
DE A B D I J G E E R T R U I
VAN S I N T E N H E L V O I R T .
In het derde nummer van onze vlugschriften, gaf ik reeds enige gegevens van de abdij van St. Geertrui uit Leuven, die van het begin af aan de kerk in Helvoirt en Oisterwijk heeft bediend, die echter geenszins volledig mogen genoemd
worden. Van bevriende zijde uit België ontving ik, naast een reeks van foto's, nadere inlichtingen omtrent deze, vroeger zo vermaarde, abdij. Reeds in het begin der elfde eeuw stond in de Burchtstraat te Leuven een kapel ter ere van St. Gertrudis, de dochter van Pepijn van Landen. De Brabantse Hertog Hendrik I wenste hier een nederzetting van de befaamde abdij St. Victor uit Parijs en in 1204 vestigde hij naast deze kapel een klooster. Als eerste abt trad op Franco I (1204-1219). Vermoedelijk ondergaat de abdij een verandering, wanneer enige Leuvense vicarissen, die in 1305 naar de Parij se abdij St. Victor vertrokken om de orde der Benedictijnen goed te bestuderen, enige maanden later terugkeren naar Leuven, doch leefden volgens het reglement van de H. Augustinus, omdat zij wilden prediken. Het was een edele orde. De edelmannen die niet minder dan 8 graden van afstamming bezaten, mochten er worden aangenomen, terwijl het aantal kloosterlingen, waarbij de broeders niet werden meegerekend, beperkt bleef tot 12, onder leiding van een abt, die de titel bezat van: "Bewaarder der voorrechten van de Hogeschool"; hij was hierdoor rechtens lid van de Staten van Brabant. In de 17e eeuw kreeg de abt ook het recht van mijter-dragen, alsmede het begevingsrecht en het recht van tiendheffing. Met de Franse revolutie werden de adellijke kanunniken van St. Augustinus uit hun abdij verdreven. In 1802 gaf het concordaat van Napoleon de kerk tot de eredienst terug, maar de abdij zelf was als een "zwarte bezitting" verklaard en werd dus door de een of andere particulier aangekocht. Op den 21e Maart 1798 werd zij verkocht voor 54.360 frank. 3 Maal probeerde men er een grote fabriek te beginnen, resp. een katoendrukkerij, 'n brouwerij en 'n suikerraffinaderij en 3 maal is deze poging mislukt. In 1911 kocht de kanunnik Thiery, professor aan de Leuvense Universiteit, de abdij terug. In 1919 was zij weer helemaal hersteld. De oorspronkelijke abdij, wat dus na de stichting door Hendrik I, het eigenlijke klooster werd, werd van 1300-1500 gebouwd, daarna brandde zij af. De herbouw geschiedde door Abt de Hosden (1546-1569). Zij werd voltooid rond 1600 door Abt von Eijnthouts (1593-1607). Door deze geschiedenis stempelden vele stijlen de abdij. Het klooster is een Gotisch gebouw. Het "Gastel" werd door de stenen, welke uit de verbrande huizen kwamen, hersteld. In 1914 had het Duitse leger namelijk
die huizen vernietigd, doch zekere gevels zijn heel goed hersteld, o.a. een met het bewijs: Aen den gulden boom. Door het bombardement van Mei 1944 is de abdij, die als gebruikt wordt, bijna geheel vernietigd, doch omdat het monument is en de geschiedenis ervan tot nu toe vrijwel de kloostervoogdes er een boek over laten verschijnen. De kerk, met de patroonsheilige van het Brabantse Huis, door Jan van Ruysbroeck gebouwd.
De Kleine Méijerij
zusterklooster een ingeschreven onbekend is, wil werd in 1453
Jaargang 1947 - 1948
I
no 9. - 4
[Vermaard waren de kanunnikenbanken. Aan dit koorgestoelte kon men snijwerk?] met voorstellingen uit het leven van Christus, Augustinus en Gertrudis
van die monniken in de kapel bewonderen. Dit alles was vervaardigd door Mathias de Wayer. Verder bezat de abdij 'n vermaard klokkenspel in 2H octaaf, gegoten in 1778 door Andreas van Gheijn en een volgrij van schilderijen der abten. Dit adellijke klooster, dat in 1449 door Paus Nicolaus V tot een abdij verheven werd, heeft het begevingsrecht bezeten der kerken van Arschot,
Betecum. Langdorp, Neerlanden, Ottenborch, Rillaer en Thielt in het tegenwoordige België en van Oisterwijk en Helvoirt in Nederland. De geestelijke nalatenschap der abdij in laatstgenoemde twee plaatsen werd door het Bossche Bisdom overgenomen, hoewel de abdij nog steeds het recht bezat de pastoors in deze dorpen te benoemen. In 1192 werden er plannen gemaakt tot de bouw ener kapel te Helvoirt! Eerst een eeuw later werd zij ingewijd. Dit zou dus omstreeks 1290 moeten zijn. Ds. Israël schreef in zijn aantekeningen, dat in de toren van de oude kerk het jaartal 1290 prijkt, doch dit heb ik nog niet kunnen vinden. Maar ons is bekend uit een archiefstuk, dat de abdij reeds
in 1231 hier de kerk komt bedienen. Ook de lijst van de pastoors biedt vele moeilijkheden. De gegevens van pastoor Schutjes en A. v. Beurden komen niet met elkaar overeen, terwijl
zij hier en daar plaatsen openlaten, waarvan er een bezet zou moeten worden door pastoor de Coninc, die in dit nummer door de heer Smulders wordt opgegeven. Doch hierover gaarne een volgende keer meer. LIJST DER LEDEN, MEDEWERKERS EN ABONNÉ'S BIJ HET ÉÉNJARIG-BESTAAN.
Acht Zaligheden Bekker Berensteijn Binck
Heemk. st.kr. F. de Jhr. Mr. Dr. de W., pastoor
Bloemen
Mr. E.
Genootschap van K.en W. Hanssen lersel lersel lersel-Vos lersel lersel Jacobs Jonge van Zwijnsbergen Juten Kempenland
Provinciaal H.
Laarhoven Mulder Oever Oirschot Oisterwijk Overste
Scholten van Aschat Schuurmans Smulders Smulders Smulders-Deenen
Weijnen Willekens Pijnenborg
C. van
H. en C. van J. van J. van M.C. van W. , notaris Jhr. D. de Ir. A. Heemk.st.kring J. van W. drs. A. v.d. A. van
Heemk.st.kring Broeders M. J. F.W. H.
Mevr.Wed.Dr. Dr. A. Drs. J. J.
Riethoven Vught Vierhouten Alphen Helvoirt 's-Hertogenbosch Helvoirt Helvoirt
Udenhout Helvoirt Helvoirt Helvoirt Helvoirt Helvoirt Bergen-Op-Zoom Eindhoven Helvoirt Udenhout Haaren Helvoirt Oisterwijk Haaren Vught Haaren Vught Eindhoven Udenhout Roosendaal
Tilburg Helvoirt
BIJ HET ééNJARIG BESTAAN VAN DE HEEMKUNDIGE STUDIEKRING.
Op voorstel van de secretaris der kring Helvoirt der Brab.Bew., A. van Oirschot jr., zou het bestuur der kring als stimulerende kracht te werk gaan bij de oprichting van een heemkundige afdeling voor Helvoirt en omgeving. Op een bijzondere bestuursvergadering van 19 Juni 1947 werd de heemkundige studiekring officieel opgericht, terwijl de heren M. Scholten van Aschat; M.v. lersel en A.v. Oirschot jr. resp.de functie's van voorzitter, penningm. en secr. op zich namen. Tevens kwam op deze oprichtingsvergadering de idee naar voren om maandelijks een gestencild blaadje uit te geven, waarin ieder zijn bevindingen op kan tekenen. Hiervan zijn nu reeds 9 nummers verschenen. Toen "Brabants Heem" heropgericht werd, sloot de kring zich aanstonds hierbij aan om zodoende mee te kunnen werken aan de heemkunde van Brabant. Hoewel er geen definitieve grens werd vastgesteld, bewerkt de kring de plaatsen Cromvoirt, Haaren, Helvoirt, Udenhout en Vught.
Moge onze kring nog tal van jaren blijven werken tot heil van ons dierbaar gewest. Do Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 9.- 5
H E E M K U N D E
no. 10.
Juli 1948
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving.
Aangesloten bij de Bond "Brabants Heem" Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstraat 102, Helvoirt. Anton van Oirschot JR.: P E T R U S
J A N S S E N
V A N
C A L M P H O U T
de Pastoor-Martelaar van Haaren.
Nog staat bij de meeste inwoners van Haaren de donkere geschiedenis van een hunner pastoors wat wazig voor de ogen; nog weet de buurt, dat jaren geleden een herder van Haaren om het leven werd gebracht, doch het juiste, het "hoe, wat en waarom" is nu eenmaal in het vergeetboekje geraakt. 376 Jaren geleden, in de nacht van de 15e op de 16e April 1572 werd in het dorp Haaren Pastoor Janssen van Calmphout vermoord. Hij werd in zijn pastorie, waar hij met zijn nicht Elisabeth Theunissen woonde,
die bij hem het huishouden deed en met de verdere huisgenoten geboeid was, dood gevonden. Op zijn eigen knielbankje was zijn hoofd afgehouwen; zijn oren en neus afgesneden; de ogen uitgestoken! Zo vond
men hem, die jaren achtereen de goede herder van zijn parochie was geweest, Petrus Janssen van Calmphout, abdijheer van Tongerloo. De geuzen waren zijn huis binnengedrongen en hadden hem gedwongen het Katholieke Geloof te verzaken, doch de pastoor bleef zijn God en Kerk getrouw. Op de kalkmuur van de pastorie hadden de moordenaars geschreven: "Dit hebben de geusen van den Briel ghedaen!" En 13 jaar later was, volgens zeggen, zijn bloed nog zichtbaar. Moge Brabant deze martelaar in haar gebeden herdenken.
Mededeling: Werd er in het vorige nummer onder de lijst der leden, medewerkers en abonné's bij het -éénjarig bestaan der kring 'n aanvulling geplaatst door de pas opgegeven leden en abonné's de heer J. Pijnenborg en de heemk.studiekring "de Acht Zaligheden" op te nemen, thans vermelden wij als nieuw lid den heer Vlaminkx, Oisterwijk. Op verzoek van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, waarvan onze Kring lid is, wordt haar ons vlugschrift gratis toegezonden. Uitnodigingen: Van de Heemk.studiekring Kempenland ontvingen wij een uitnodiging om eind Juni een bezoek te brengen aan de Achelse Kluis,
waaraan wij tot onze spijt geen gevolg konden geven. Van het Comité "Nederlands Nieuwe Kerken", voor de door haar georganiseerde tentoonstelling van 4 t/m 18 Juli a.s. in het gebouw van
het Prov.Gen. van 10 - 12 uur en van 14 - 18 uur. Van de Regelingscommissie 13e Ned.Landbouwweek te Wageningen, een uitnodiging tot bijwoning daarvan (van Maandag 12 t/m 16 Juli a.s.),
welke aangeboden werd door de Studiekring voor de Geschiedenis van de Landbouw. (Secr.Law.Allee 20 - Wageningen). M.C. V A N IERSEL:
OP
EN
L A N G S
O N Z E
W E G E N .
Van Vught uit, de grens der gemeente Helvoirt over de oude Rijksweg overschrijdend, treffen wij aanstonds aan de linkerhand het pand van Jhr. de Jonge van Zwijnsbergen genaamd "het Oude Nest".
Dit grote pand was in de Franse Tijd de herberg genaamd "den Engel" en werd bewoond door de familie Mastenbroek, een zeer geziene en welgestelde Helvoirtse middenstandsfamilie, die naast het verlenen van hospitium zich ook nog bezig hield met de handel in steenOud Meierij's liedje: kolen en timmerhout. (zie volgende pag.) Hendrik de Neet, Die liet ^r 'nen scheet 't-Oisterik aon 't kapelleke Hij stiet 'r z'nen teen bij nevenstaand liedje werd onToen liet-ie d'r nog een der de volgende zin vergeten: "En 't klonk er as een belleke"
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948
I
no 10.- l
(verv. Op en langs onze wegen). Toen omstreeks 1800 deze streek door soldaten van verschillende natio-
naliteiten was overstroomd, werd deze herberg grotendeels in beslag genomen door deszelfs officieren, die tevens het hiertegenover gelegen pand genaamd "De Koepel" als sociëteit in gebruik hadden.
Wat hebben in dien zeer moeilijke, arme tijd daar ter plaatse velen onzer voorzaten in lange files gestaan om van de restanten der ménage te worden bedeeld en is aan enkelen nog bekend hoe men er op uit was om wat restant koffie te bemachtigen. Leter is de Koepel door de Hervormde Diaconie als woonhuis verhuurd om bij verlegging van den Rijksweg te worden gesloopt. Een achttal
fiere canadabomen geven nu nog de plaats aan, waar de Koepel heeft gestaan. Toen de bevolking gebukt ging onder dienstplicht en de dwang van hand- en spandiensten, werd de pastoor Jhr. Becx op zekere dag aan
de staart van een paard gebonden, weggevoerd, maar op verzoek van Mastenbroek los gelaten: "Laat die man toch los, hij heeft toch niets misdaan". De opvolgers van pastoor Becx gingen met hun kapelaan telken j are bij de familie Mastenbroek nieuwjaar wensen, ofschoon deze tot de Hervormde Gemeente behoorde. Zolang deze familie in Helvoirt heeft gewoond hebben de pastoors van Helvoirt dit gebruik in ere gehouden. - Enige meters voorbij "de Koepel" stond vóór bovengenoemde verlegging van de Rijksweg aan de rechterkant nog een oude "doorrij". Dit was een groot
getimmerte, hoofdzakelijk van hout, staande in het verlengde van de Rijksweg; aan oost- en westzijde hoge schuurdeuren om vrachtwagens en postiljons gemakkelijk te kunnen in en uit laten. Eenzelfde doorrij
stond ook bij "de Keizer". Rest nog hier te vermelden, dat "de Dijck" in 1880 zo diep was overstroomd, dat men er overheen kon varen. Zodra de dijk bij Nieuwkuijk was doorgebroken, verdween het hoge water hier aanstonds. Nu zijn we gekomen terplaatse waar thans "de Leij" de Rijksstraatweg passeert. ANTON VAN OIRSCHOT JR.: K A S T E E L
N E M E R L A E R
T E
H A A R E N .
Wanneer we binnen Haaren het kasteel Nemerlaer zien liggen, denken we als vanzelf terug aan de rijke tijd, die het, nu zo onderkomen
kasteel gekend heeft. Nemerlaer dat haar naam ontleent aan "laer". Een open plaats in het bos, en "nemer", een riviertje, dat te Enschot ontspringt. In elk geval stond het kasteel er reeds in het laatst der 12e eeuw, toen Godfried III, hertog van Brabant, te 's-Hertogenbosch het "huys" bouwde "Int Haeswijntken". Haaren was toen nog een klein dorp of een uithoek van Oisterwijk. In het jaar 1357 schonk Hertogin Johanna van Brabant, gehuwd met Hertog Wenceslaus, Koning van Bohemen, aan Jan de Rooveren, eeuwig leenheer van Kasteel Nemerlaer te Haaren, het recht om in Helvoirt, Haaren, Oisterwijk en Esch te jagen, zoals een acte uit die tijd ons leert: "Nemelaer, 20 Mars 1357. Erfdelen van den goeden te Nemelaer metter verschien in der prochien van haren ende der waranden in den dorpen
van Oisterwijck, Haren, Hilvoirt ende Esch. Toebehoirten voir het huys van den Nemeler liggende met die der vischeree van eenen marter die Aa genoempt, aen gaende vande watermolen ter boren bij Oisterwijck totter huysen van Luysel toe onder Boixtel metten vrij waren om van Oisterwijck, Udenhout Haren Hilvoirt ende Esche gelijck dise voirs. quid in ten t eine gehouden worden vanden hertog van Brabant". De Hertogen stelden als eis, dat, wanneer zij hier zelf wilden jagen, zij daartoe het recht hadden: "Behoudelijck ons in diesen dingen, dat wij oft onse naecome-
lingen Hertogen van Brabant, als wij selve metten lijve in der stadt van den Bossche voorscreven oft binnen der Meyerye comen, aldaer moogen doen patriseeren off conijnen vangen tot onsen behoef: sunt verba textio". Hoewel het een rijker overzicht zou geven, kunnen wij niet alle afschriften van acten, die in ons bezit zijn, publiceren, daar dit boekdelen voor zich op zou eisen. Dies zijn wij genoodzaakt hier en daar grepen uit te nemen. In 1466 wordt het kasteel verkocht aan Petronel de Roovere, gehuwd met
De Kleine Mmijorij
Jaargang 1947 - 1943
I
no 10.- 2
(vervolg Nemerlaer) Nicolaas Oem van Bockhoven, waarschijnlijk door Arnoud de rover, "soen van ridder jan de rover uyt haaren". Willem van Buckhoven verklaarde in 1495, toen hij reeds enige tijd geleden de heerlijkheid van Nicolaas geërfd had, dat "t goet te Nemelaer gheheten heeft: den Emelaer". Daarna krijgt Gerrit van Vladeracken het namens zijn zoon Nicolaas van Vladeracken. Rond deze tijd wordt ook een zekere Johan van Vladeracken genoemd (1580), maar, die volgens mij, niets met Nemelaer heeft uit te staan, doch meer in de omgeving van Helmond thuis hoorde, (zie zijn gedichten: In laudem Domini Helmondani - De obeservatione leccis Helmondanae). PI.m. 1544 is er ook sprake van een Dierick Dobbelsteen, heere van Haren, oud 24 jaren oft daeromtrent, doch te titel "heer van Haaren", heeft geen der bezitters van Nemerlaer ooit bezeten. De mogelijkheid bestaat, dat hij heer was van Haren bij Megen. In 1617 schrijft Jac. Van Oudenhoven over Haren: "Daer leijt het huysken ghenaemt den Neemerlaer, dat Jor. Carel van Vladeracken eyghen is ende seer langen aan 't adelijks huys van de Vladerackens geweest is, waeraen vast zijn de jachten van Oosterwijck, Haren, Udenhout, Berkel, Heukelom, Helvoort ende Esch met de visscherije van Oosterwijck tot Esch toe". Charles Anthonis van Vladeracken krijgt in 1656 bij "daeda van Niclais oft Charles Voers. die selfs vader het kasteel". Op 17 Maart 1682 wijst Maria van Bam, wed. van Ch. Corn. De Hoorn, wonende te Haaren als "besetman over huys te nemelaer" aan. 22 Apri; 1704. Johan geb. Baron van Leefdael, heer van Waelwijc, Beec, in qualiteyt als vader ende voogt van sijne minderjarige dochter Cornelia Johanna geb. Baronesse van Leefdael" heeft het kasteel met 2 hoeven, landerijen en verdere "gerichtichheden" aangenomen bij dood van haar grootmoeder Maria Bam, wed. van C.A. van Vladeracken en opgedragen aan Petrus van C.Cosmarem, grave van Niel, Colonel te paart ten Diensten dezer landen. 30 Sept. 1707. Mr. Victor van Beugem... heeft ten behoeve van Ursula Ignatia de Cosmarem het voors. huys te Nemelaer verheven. 29 Nov. 1718. Isaeq baron van Constrom, gouverneur van 's-Hertogenbosch ende Colonel ten dienste van de Staadt der Verenigde Nederlanden heeft als vader ende voogt van Christina Elisabeth van Constrom wedergenomen volgens contract. 17 Nov. 1719. Jan, baron van Eghten, heere tot Eghten ende Eghtens hoge veen, huurt het waarschijnlijk, doch het is ons bekend, dat Baron van Constrom nog de eigenaar is op den 12 Juli 1727, wanneer hij op Huize de Nemerlaer een copie laat maken van de officiële acte van Hertogin Johanna voornoemd. Tenslotte kwam Nemerlaer in handen van de adellijke familie van den Bogaerde van Terbrugge, wier eerste eigenaar van het landgoed was Jhr. Dona Th. A. van den Bogaerde van Terbrugge, tevens eigenaar van het schilderachtige, eeuwenoude kasteel te Heeswijk. In de 19e eeuw werd Andreas, baron van den Bogaerde van Terbrugge de bezitter. Hij was gouverneur van Noord-Brabant. En het is, zoals Willem Hoffman schreef in "Edle Brabant": "Krachtens bepalingen van een krankzinnig testament moet het kasteel (te Heeswijk weliswaar, doch voor Haaren geldt hetzelfde) gedurende 80 jaar onbewoond blijven en de tegenwoordige eigenaars mogen er zich slechts als gasten ophouden". Doch waarschijnlijk zal Nemerlaer nooit meer haar eigenaars als bewoners terugzien, want de eventuele herbouw zal met hoge kosten gepaard gaan, iets wat, en zeker momenteel, onbetaalbaar is. Nemerlaer heeft betere dagen gekend, dagen van weelde en lust; nu nog slechts dagen van verval, dagen die met de dag erger worden, wanneer het niet heel spoedig wordt hersteld. W A R A N D E .
In bovenstaand artikeltje wordt meermalen het woord warande gebruikt, aangehaald uit oude archiefstukken. Wat betekent dit woord eigenlijk? Het woord "warande" is ontstaan uit Garenna of Warenna, dat komt van het germaanse woord "waren", dat verdedigen betekende. Warande was derhalve oorspronkelijk 'n plaats, 'n veld of bos dat door hekken, heggen of sloten was omgeven om er wild in opgesloten te kunnen houden. Het werd tevens gebruikt in de betekenis van heerlijk jachtrecht.
Da KUfinm tfmijocij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 10.- 3
ANTON V A N OIRSCHOT J R . : D E A B D I J V A N S I N T G E E R T R U I E N H E L V O I R T
H A A R
P A S T O O R S
EN
R E C T O R S , (vervolg)
"De pastoors moesten instaan, niet alleen voor de eigenlijke zielzorg, maar ook voor het onderwijs en voor het aanleggen van de burgerlijke
stand. Velen onder hen waren intellectuelen en oud-universitairen. Velen onder hen waren voorbeelden van een adellijke levenswandel en een hoog plichtsbesef. In de archieven vindt men pastoors, die in de
goede betekenis van het woord echt geregeerd hebben over hun dorp", aldus Dr. P. Em. Valvekens O.Praem. in het tijdschrift Brabantia Nostra. Uit een reeds eerder aangehaald archiefstuk over het patronaat der kerk van Helvoirt bleek, dat hier in 1231 de kerk wordt bediend. Wie hier in 1296 als pastoor was is ons bekend uit de N.Br. Almanak van 1890: Arnold Back. De eerste die ook door Schutjes wordt opgegeven is Arnoldus Basti, ook genoemd De Radighem. Schutj es meldt dat deze op l Juli 1327 te Helvoirt sterft. De befaamde A.F. van Beurden geeft echter op als stervensjaar 1311, maar we weten dat Back hier in 1315 nog zit waarschijnlijk tot 1327. Deze bezat het wapen: van zilveren schildhoofd in rood een zilveren leeuw. Of Basti (Baste) en Back dezelfde is, is ons onbekend. In 1349 noemt Sassen (Inv.blz.16) als persoen tot Helvoirt: Petrus Wouterszoon Noy. Van 13.. - 1391 Is hier Joannes Sceepstal (Aepstal) als pastoor. Tot zijn dood toe was hij lid van de 111.Lieve VrouweBroederschap te 's-Hertogenbosch. Hij sterft in laatst genoemd jaar in Helvoirt. Van 1391 - 1406 onbekend. In 1406 komt hier Reynerus Uytterlimingen. Van Beurden geeft weer 1406 als stervensjaar op. Volgens hem zou "Unter Limmingen" hier van 1391 - 1406 geweest zijn. Nemen we dat aan, dan zou in 1406 Peter die Coninc persoen tot Heivoert geworden zijn, die hier in 1418 wordt genoemd (Sch.pr. Oisterw.). Diens opvolger is onbekend. Van 1515 - 1527 Petrus Was. In 1527 werd Was eenstemmig tot abt van St. Geertrui gekozen, wat hij van 1526 1546 geweest is. Vermoedelijk is hij de bouwheer van het Bossche Refugiehuis. Was stierf den 14e Febr. 1553 als pastoor van Oisterwijk. Wapen: schild: een veld van zilver met tanden. Het schildhoofd is van azuur met 3 hamers van goud. Van 1527-1563 Henricus van der Noot. Het opschrift van zijn grafsteen, dat zich in de oude kerk te Helvoirt bevindt en in 1862 met het priesterkoor door een plankenvloer werd overdekt, luidt: "Hic facet sepultus venerabilis vir ac dominus Henricus van der Noot huius ecclesia prebitur qu obuit 20 april 1553" met de wapens van der Noot/van der Meer; van der Meer/van der Noot. Van 1563 - 1569 de bekende Joannes van der Linden, prior abbas, pastoor. Van der Linden stond in hoog aanzien, zowel bij de Spanjaarden, de Staten-Generaal als bij de Prins van Oranje. Wij hebben hem reeds beschouwd in mijn eerste artikeltje: de abdij in de politiek. Van prior werd hij in 1569 (tot 1582) abt. Hij maakte hier in 1566 de beeldenstorm mee, waarvan Bisschop Sonnius schreef: de ketters hielden in de kerken en gewijde plaatsen erger thuis dan de Turken. Dit was de toestand in de eerste jaren van het nieuwe Bisdom, waartoe Helvoirt behoorde. Conrardus Was volgt van der Linden op van 1569 - 1580. Hij heeft gestudeerd aan de universiteit van Leuven. Zijn wapen was een veld van zilver met tanden (emmanche) van kul. Het schildhoofd van azuur met 3 hamers van goud. Was de tijdgenoot van Petrus Janssen van Calmphout, pastoor-martelaar van Haaren. In het laatste kwartaal der 16e eeuw werd de kerk geplunderd en ontheiligd. De pastor-provinciales Guilhelmus van Deurn is de herder van 1580 - 1616. In 1607 komt men deze naam tegen als Willem van Doerne, oud 60 jaar. In 1611 als Coram Wilhelmo Dueren. Hij werd voorgesteld tot abt van St. Geertrui. Zijn graf, welk eveneens in het priesterkoor ligt, zegt: Sepultua domini Guilelui d.Deurn, presbiteri religiosi stae Gertrudis Lovanii St. Augustini. Jubilarii hius ecclesiae patoris vigilantissimi annus 36 qui obiit 12 Maii 1616. Orate pro eo. (vertaling: grafzerk van den heer Willem van Deurn, priester, religieus van st. Geertrui te Leuven, der orde van st. Augustinus, die jubilaris is geweest, die gedurende 36 jaar de zeer waakzame pastoor der kerk is geweest, die overleden is den 12e Mei 1616. Bidt voor hem). Men ziet hierop vier adellijke kwartieren n.l. Deurne, Gerwen, Kessel en Amelroy.
Ce Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
no 10.-
1616 - 1625 Hieronymus van Bertem. Deze had tevoren de kerk van Oisterwijk bediend. Hij werd in 1544 geboren. Zijn wapen is een schild van sinopel (groen) beladen met 3 spitsen van goud. In 1607 werd hij ook voorgedragen tot abt. Op een balk, die in 1895 te Oisterwijk werd gevonden heeft hij geschreven: "ao 1587 heu domus ast pridem jacui combusta per hostem. In qua christicolae carmina dua canunt. Ao 1610 en nunc Zelandi reparor sic indole Pauli, dextra et non segni subvehor arte sui" (vertaling: ten j are 1587 jammerlijk lag ik toen platgebrand door vijand, ik, het Huis des Heeren, waarin de heilige zangen van het christenvolk opklonken; ten jare 1610 maar zie mij nu weer oprijzen, o zeeuwen, opgetrokken door bouwmeester Paulus, rusteloos, vaardig en kunstvaardig). In 1617 kwam Bisschop Zoësius alhier en consacreerde op 10 Sept. vier altaren, waarin de relekwiën der H. Justina werden geplaatst. Hieronymus overleed hier in 1625 en werd begraven te Oisterwijk. Van 1626 - 1638 Reinerus van Enst (reynerus ab Ensse) werd in 1626 lid van de ill.L.Vr. Broederschap. Hij was in 1609 pastor-professus. Moest in 1637 de somma van f.75.— betalen. In 1634 lagen hier de troepen van de Ho.Mo. Heeren van Holland. Tot 1633 genoot men enige rust, doch toen begon eigenlijk de vervolging pas goed. Volgens Schutjes woedde
de vervolging het felst in de nabijheid van 's-Hertogenbosch. Van 1638 - 1668 Philippes a Viert, pastor in thiels et helvoirt. Een extract van 16 Febr. 1667 uyt 't register der resolutiën van de Ho.Mo. Heeren Staten Generael der Ver. Nederlanden zegt: In beijde dinghbancken van Cuyck en van Helvoirt sijn alle de schepenen pausgesinde alsoo daer geen bequame stoffe van gereformeerde inwoonderen is. Dom. Timotheus Roelandus, predikant tot Helvoirt, claeghde dat seeckeren paep genaemt Johan Urth in qualiteit als rentmr der goederen van st. Geertruyts abdije te Leueven, aldaer op de pastorie was woonende ende dagelijcx opentlijck de misse deed. (den quartierschout zal jegens dese paepen procederen als voren). Hieruit vernemen wij ook, dat alhier naast de pastoor a Viert de abdijheer Johan Urth aanwezig was. In 1648 komt de kerk in het bezit der gereformeerden. In 1649 komt hier de eerste dominee Petrus Plancius uit Veghel. In 1657 vertrok hij naar Kampen. Hij bediende Helvoirt en Haaren, die 70 zielen telden. 1668 - 1698 Anton de Fourneau, abt van st. Geertrui stamt uit de adellijke fam. van Cruyckenburg. Hij werd 9 febr. 1698 prelaat doch stierf reeds het volgende jaar. Vermoedelijk wordt hij bedoeld in het volgende extract, het kan echter ook de rentmeester weer zijn: Extract op de stouticheden des Pausdoms in den quartiere van Oisterwijck, Meyerye der stad 's-Hertogenbosch. Te Helvert woont eenen Paep genoemd Verico alle sondaeghen ende H.daege sijn dienst openbaer doende (extracten verzameld door J.C.A. Hezemans). Hoewel er een onderbreking in de doopboeken geweest is van 1625 - 1653, zullen alle pastoors wel op hun posten geweest zijn. Dikwijls werd dit uit zorgzaamheid nagelaten. Zo weten we dat de pastoor van Oisterwijk niet goed in het openbaar durfde optreden. Bisschop Ophovius echter vormde op 13 Nov. 1630 openlijk in de kerk van Oisterwijk, doch middagmaalde te Helvoirt (Schutjes). De Fourneau is de laatste pastoor van st. Geertrui te Helvoirt, hoewel Baron van Renesse enige jaren later benoemd werd tot pastoor, doch tevens tot abt van st. Geertrui. De abdij bezat echter nog het recht de pastoors te Helvoirt te benoemen. ——— 1698 - 1730 Adrianus Nicols werd door de abt benoemd. Hij werd te Waalwijk geboren. 1730 - 1740 Ludovicus van der Putten, geboren te 's-Hertogenbosch. 1740 - 1763 Franciscus Lelivelt, werd den 25 Juli als pastoor van Helvoirt gepresenteerd, geb. te 's-Hertogenbosch. 1763 - 1763 Wilhelmus Adrianus Baron van Renesse van Oisterwijk. Hij behoorde tot een oude en hoogadelijke fam. van ons land, stierf 8 Mrt. 1785. Was de tweede laatste prelaat van st. Geertrui. In 1767 verkocht hij het refugiehuis te 's-Hertogenbosch. 1763 - 1775 Bernardus de Roy uit Oirschot was alvorens pastoor te worden van Helvoirt, herder te Stratum. 1775 - 1782 Adr.Jac. Bruers uit Tilburg, was kapellaan te Udenhout, sterft den 4e April 1782. 1782 - 1836 Jhr. Gaspar Andreas Becx uit Moergestel. Heeft volgens Schutjes de kapellanie opgericht, doch reeds in 1561 was hier sprake van J. v.d. Camp, capellaen tot Helvoert. (zie een schild der gilde). Zijn graf bevindt zich op de algemene begraafplaats alhier. Waarschijnlijk heeft pastoor jhr. Becx zich niet onderworpen aan de zgn. 19 Fructidor des jaars 5. Nadat hij in het abdijbos, later pastoorsbos, vluchtte, werd hij aan een paard gebonden en zo het dorp rondgesleept. Toen zij bij Hotel de Engel kwamen heeft de eigenaar de fransen dronken gevoerd en de pastoor door de achter-
Jaargang 1947 - 1948 I
no 10.- 5
deur laten ontsnappen, aldus luidt de overlevering. Ook vertelt men dat Mastenbroek de pastoor heeft vrijgekocht. Al hadden de Katholieken hun kerk niet meer in gebruik, toch is bekend,
dat zij nog in 1820 hun doden rond de oude kerk begroeven. 1836 - 1872. Wilhelmus Steyvers, geb. te Oirschot. Deze pastoor heeft de nieuwe waterstaatskerk en de tegenwoordige pastorele woning, op dezelfde plaats waar de vroegere herders altijd hun woonplaats hadden, gebouwd. Op 15 Juni 1870 vierde hij zijn gouden Priesterjubelfeest. Hij sterft hier den 21 April 1872. Tot 1840 werd de laatste schuurkerk door de parochianen gebruikt. Vóór en onder pastoor Steyvers
moesten de Katholieken nog pacht betalen voor de Godslamp aan de .... dominee, waaraan deze pastoor een eind heeft gemaakt. 1872 - 1895. Henricus Joan Mattheus Everts stichtte hier het st. Nico-
laasgesticht van de zusters J.M.J. op 2 Oct. 1882. Zijn portret bevindt zich nog in het klooster. Enige werkjes van zijn hand, o.a. "Dichtkransje het Kindje Jezus ter eere" en "Gids voor Katholieken op de weg des huwelijks" zagen het licht. Hij sterft in 1895. 1895 - 1902. Edw. Blomjous is begonnen met de bouw der tegenwoordige R.K. Kerk, toegewijd aan de aloude Helvoirtse Patroon St. Nicolaas. Hij overleed 23 Dec. 1902. Opgevolgd in 1903 door Gonst. Blomjous, die zijn werk aan de nieuwe kerk voortzette en voltooide. Overleed in 1910, 18 Oct. Van 1910 - 1932 Henricus Maria van Onsenoort werd, na kapelaan geweest te zijn van Groesbeek en 's-Hertogenbosch werd hij pastoor van Helvoirt, alwaar hij 3 April 1932 overleed. 1932 - heden Antonius van Teeffelen, die na prof. geweest te zijn aan het seminarie van het Bossche Bisdom, benoemd werd tot pastoor van Helvoirt. Hij heeft het kruisbeeld, geschonken door een parochiaan, staande op de hoek Torenstraat-Kastanjelaan (Kerkstraat) ingewijd. Tot zover de lijst, die wij van de pastoors konden samenstellen. Zoals
de waarde lezer ziet, zijn hier en daar plaatsen opengebleven, terwijl ons jammer genoeg ook niet alle jaartallen bekend waren. D E
B E N E F I C I Ë N .
In de Bijdr. Hert. Brab. I 348 worden de rectoren genoemd van A. Ecclesia 4a capella: cum onere consueto velet LX modios siliginis (1.15) (vert. % kapel: de afwezigheid is naast de gewone belasting 60 schepels tarwe waard (l 15). Nu worden genoemd in een in het latijn gestelde lijst: van 1400-1405 rector d.Rynerus dient ijverig (121,122); 1400 de heer Johannes Coke, zijn helper (121); 1405 i.d.p. Franconis zijn helper betaalt 2 schilden (122); 1418-1419 rector de heer Petrus, houdt verblijf (123, 124); 1418-1421 i.d.p. Walterus de Beke, 2e priester, zijn helper bet. l schild (123-125); 1421-1445 rector de heer Otto die Hoghe (van den hertog) houdt verblijf (125); is afwezig (126) studeert te Leuven (127-130); 1427 i.d. plaats de heer Stephanus Lecker, 2e pr. bet. 1. schild (123); 1436 i.d.pi. de heer Godefridus Huyne, 2e pr. (127-128); 1438 i.d.pi. de heer Godefridus Cuper, 2e pr.(128); 1443-1445 i.d.pi. de heer Steph. Lecker (131132); 1459-1464 rector de heer Th. de Brakel afw. i.d.pi. de heer Robertus
de Monte, 2e pr. (134-138); 1469-1487 rector de heer Joh. Pijnnock afw. (139-144) student te Leuven in de kunst (147), in de rechten van de orde (148), dienaar van onze Z.E. Heer Leodiensiis (149-150); 1469-1477 vervangen door dhr. Henr. Ronijnenberck, 2e pr. (139-146); 1479 verv. door dhr. Adr. Ancelmus, 2e pr.(148); 1485-1487 i.d.pi. dhr. Rodolphus Otterdijkck, 2e pr. (149-150); 1519-1523 rector dhr. Petrus Was, houdt verblijf (154), studeert te Leuven i.d. Theologie (L4:207); 1523 i.d.pi. dhr. Jac. Huysmans zijn helper (154); 1532 rector dhr. Godefr. Boest, stud.te Leuven i.d. Theologie, i.d.pi. de heer Mart. Ruthgeri, ijverig dienaar (154b); 1537-1556 rector Henr.vander Noet, stud.te Leuven i.d. Theologie (151) present (L.15)
1551 verv.door dhr.Joh. Voss (L 16:198) die heeft voor zijn helper gezorgd. 1556 Rector dient met behulp van Walterus Marcelli (L.15). B. Altaar van St. Katharine, niet rijk begiftigd (129) en St. Barbara met de last van een mis, om afwezig te willen zijn, moet de rector een mud gerst betalen (P 7); 1556 wordt bediend door dhr. Walterus Marcelli (L 15). C. 1473 Altaar van O.L.Vr. wel gewijd maar niet rijk. De afw.heid bij 2 missen is 6H mud tarwe waard (L15); 1532-1537 rector dhr.Nic. Doert, stud. te Leuven (154c,151); 1556 rector dhr.J. Hugo stud.te Leuven, wordt bediend
door dhr. Barth. Walteri (L15). In 1571 moest de rector voor zijn afw. heid f.14.- betalen. D. 1474 Altaar van St. Nicolaas (143-146). E. Matricularia; afw.heid is l*ï schepel waard (P7) een (L15); 1419-1438 rector Goeswinus Knay; absent (124-128) heeft wegens dienst de afwezigheid gratis (127). 1419 i.d.pi. Godefridus, verbonden priester (124); 1442-1443 rector Joh.Jac. de Uffel afw.(130). Bij gezongen gebeden heeft hij afw.heid gratis (131); 1442 i.d.pi. Jordanus, verbonden zijnde (130). Een volgend maal over de betekenis van de beneficiën.
Do Kleine Mnijerij
Jaargang 1947 - 1948
J
no 10.- 6
H E E M K U N D E
no. 11.
Augustus 1948.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving. Aangesloten bij de Bond "Brabant's Heem" Secretaris: A. van Oirschot Jr., Torenstraat 102, Helvoirt. MEDEDELINGEN VAN HET BESTUUR:
De Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omgeving heeft gemeend een Uittreksel uit Helvoirts Schepenprotokollen, cijnsboeken en allerlei andere aantekeningen, welke door onze medewerker de heer F.W. Smulders zijn opgezocht, voor haar archief te moeten reserveren. Dit werk biedt een bron van gegevens uit de 15-16 en 17e eeuw. Door het aanstaande vertrek van onze secretaris naar Nederlands-OostIndië zal in het vervolg het vlugschrift verzorgd worden door den heer J. Schuurmans, Holeind, Haaren. F.W. SMULDERS:
Het Helvoirts Pastoorsboek van 1561!
In het Algemeen Rijksarchief te Brussel bevindt zich onder de oude kerk-archieven nr. 10698 een boekje, waarin de inkomsten van den pastoor en het persoonschap van Helvoirt, alsmede de mis-fundaties en de jaargetijden beschreven staan. De gegevens hebben betrekking op het jaar 1561 tijdens het pastoraat van Heer Henrick vander Noot. Het boekje zal wel afkomstig zijn van de St. Geertruydsabdij te Leuven. Ik heb de gegevens ontleend aan fotokopieën, welke de heer J. Vugs te Waalwijk had laten maken en mij welwillend ter inzage gaf. (Ik vertaal uit het Latijn) Pastoorsgoederen. Een huis met den Cruysacker (bij het kruis, genoemd den papen eijck), met weiden en met een vijver, strekkende van de straat tot het Heylaer; een beemd van 2 lopense bij de vijver; een beemd, genoemd den Kerckacker, bij de kerk; een stuk land in het Oordbroeck, waardoor men in de zomertijd naar den Bosch gaat; een torffveldeken int Oortbroeck.
Pastoorstienden. De heijthiende; een derde in de oude tienden; de gesel-tiende; Goykensthiende, nu genoemd erff-peters tiende; 12 mud uit den spijker mijns heeren prelaets van sinte gertruyden tot Loven jaerlijcx; Peterstiende, die 12 mud rog waard was, nu onbekend, maar in een heel oud boek aldus vernoemd; de smaltiende, de lammertiende. Pastoorscijnzen. 3 stuiver van de erfgenamen henrick bauwens; een philipspenninck, betaelt met 3 oort, van Philips broeren hoeve; van het Maria-altaar: een vleemschen; van het Catharina-altaar: eenen ouden boddedreger; Voor het jaargetijde van Gielis Leijten enz. l vleemschen grooten van de "rector" der eerste mis (in 1561 Bartholomeus Wouters) l st. van Jan Geritse die Cort; 2 Wilhelmus thuyn van heer Henrick Bloyman. (Hierbij worden de opeenvolgende cijnsgelders vermeld; ik vermeld alleen de laatste). Dan volgt een lijst van mis-fundaties. Er zijn fundaties voor 8 missen in de week en van l mis in de veertien dagen, alsmede van de eerste mis op Zon- en feestdagen op het Maria altaar. Het feest van den naam Jezus vierde men op den eersten Zondag na Driekoningen met Ie en 2e vespers en met de metten en een hoogmis. Een van de wekelijkse missen is gesticht door heer Lucas vanden Water, oud-pastoor van Helvoirt. Dan komt er een hele serie jaargetijden: van de ouders van de heer Henrick vander Noot, van heer Goyaert Boest, oudpastoor van Helvoirt, van mr. Lodewijk Scribaens en echtgenote, (die ook de stichters waren van 5 gezongen missen n.l. op St. Anna, Presentatie, Barbara, Gulden mis en St. Antonius). Heer Henrick vander Noot maakt een fundatie van 7 missen, n.l. op Kruisverheffing, Kruisvinding, Sebastiaan, Rochus, Agatha, Lucia en op 't feest van 's-Heeren Lans en Spijkers. Arnold Stoerman moet jaarlijks 5 lopense rog leveren voor het zingen van het lof op Zonen feestdagen na de hoogmis. Er is een fundatie voor de plechtige viering van Sakramentsdag met oktaaf. Voor de stichteres, Elisabeth Amelrijk Dillen van Loven, is er een jaargetijde op 28 Augustus. Elke dag is er 's-avonds een Lieve-Vrouwelof. Dan zijn er de jaargetijden van Mechelt Vannis, Heijlken Beckers, Wouter Goijaerts, Henrick Vannis, Do Xl«in« Heijoxij
Jaargang 1947 - 1948 I no 11.- l
Jan Claessen Berkelmans, Henrick Brabants, Wouter vanden Loo, Aleijt Jan Peters; Er is een gedachtenis van Jan van Harne. Dan jaargetijde van
Gerard vanden Staeck c.s.,
Daniel gheritse van Reusel, Herman Hessels,
Gerard de Bie, Adriaen Berckelmans, Jan Broeken, Jan Hessels, Otto die Hertoge, Heer Jan Pinnock, Henrick Witlocx, heer Peter de Koning, Jan
Sweijmen, Henrick Peter Bauwens, Jan Henricxzoon die Vrieze, Heer Peter Was; - (Ik vermeld alleen de eerstgenoemde persoon; de jaargetijden zijn meestal ook voor hun verdere familie). Bij de fundaties zijn er verschillende bepalingen gemaakt, b.v. giften voor de armen, die ter kerke komen; een paar witte broden voor den pastoor; een wit brood van de andere geestelijken en de koster; het zou te wijdlopig worden, als ik alle bepalingen overschreef betreffende hetgeen de pastoor, de andere geestelijken, de koster en de armen krijgen. Op het feest van den Naam Jezus krijgt de concionarius (de predikant) 4 stuivers. Hierna volgen de pastoorsrechten: Voor de uitvaart 10 stuiver en 3 oort; hiervoor moet de vicecureijt (onderpastoor) gedurende 30 dagen bij het graf van den overledene de "Commendatio animarum" lezen. Bij de uitvaart moet men twee keer offeren en gedurende 7 dagen na de uitvaart moet men eiken dag de kerk bezoeken en dan l keer offeren. Voor de uitvaart der kinderen niet-communicanten betaalt men alleen als het niet-dorpelingen zijn aan de vicecureijt 3 stuiver. Men moet 2 keer offeren. Bij de kinderdoop geeft men aan den doper een oordt en als de doper geen zin heeft om met de doopheffers naar de herberg te gaan, is hij gewoon van hen 3 of 4 potten bier te ontvangen, die zij dan naar het huis van den doper laten brengen of die hij laat halen. Bij de kerkgang geeft de moeder in het boek l stuiver l oort. Zij offert tweemaal. Bij de kerkelijke ondertrouw betaalt de bruidegom niets, behalve dat de priester met den bruidegom de taveerne bezoekt, maar als hij geen lust heeft om "aan te leggen", ontvangt hij 3 of 4 potten bier, die de vicecureijt dan laat halen. Bij de huwelijkssluiting ontvangt de vicecureijt van den bruidegom 4
stuiver, van de bruid l stuiver bij de kaars en l stuiver in het boek van het St. Jans-Evangelie. Ze moeten 2 keer offeren. Bij het bezoek van de zieken met het H. Sakrament geeft men aan den vicecureijt l stuiver. Daarna staan er 3 gerechtelijke uitspraken: Over de 5 lopense rog voor het lof; over de biggen-tiende (porcellorum decima), (Krijtende tiend) en over het gewicht van het prebende-brood. Tenslotte staat er een beschrijving van de kerk van Helvoirt en de geestelijken, die er dienst doen.
Heer Henrick vander Noot is pastoor der kerk; aanwezig. Zijn medehelper is Heer Jan vanden Camp uit Den Dungen. Is met de gewone last waard 60 mud rog. Maria-altaar. Rector is Mr. Jan Huygen van 't Bisdom Kamerijk, afwezig; (deze vertoeft te Leuven); dienst doet Heer Bartholomeus Wauters, inwoner van Helvoirt met 2 missen in de week. Is waard &ï mud rog. Katharina en Barbara-altaar is zonder rector; dienst doet Heer Jan vanden Camp met den last van l mis in de veertiendagen. Is waard l mud gerst Vechelse maat en 10 stuiver in Rode. De betaling is slecht en
traag. Matrikelbestuurder is Heer Henrick Krijnen Wils, student te Leuven,
afwezig; dienst doet Heer Bartholomeus Wauters; is waard l mud rog. De bovenstaande beschrijving der kerk is van de hand van Jan vanden Camp, want hij schrijft: deservitur per me D.Joannem Campium, (Het Katharina en Barbara-altaar wordt bediend door mij Heer Jan vanden Camp).
Aan het eind staat een verhuring van een huis door de kerkmeesters, welke geschiedde ten huyze genoempt den Swarten Leuw.
OUD BRABANTS RIJMPJE UIT 1640.
Meerland, eel land Holland, bol land Zeeland, geen land Ik hou 't met den heikant. Noch seyt men van een Brabander tallen tijden en uren: Hoe ouder hoe sotter stelt hij syns cueren. De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I no 11.- 2
M . C . V A N IERSEL:
OP
EN
L A N G S
O N Z E
W E G E N .
Behandelden wij in onze diverse nummers verschillende aangelegenheden langs onze wegen, thans brengen wij een en ander in het midden over de Rijksweg zelf, die als een slagader loopt door het terrein, hetwelk onze Heemkundige Studiekring bestrijkt. Het centraalbeheer onzer wegen dateert van 14 November 1810 en 16 Dec. 1811 en was een gevolg van de inlijving van ons land bij het Franse Keizerrijk. Het was toen, dat de weg van Breda naar Nijmegen werd verklaard tot weg der tweede klasse en even als die der eerste klasse door de Staat zou worden onderhouden. Hiermede was de "kunstweg'in aantocht!! Bestrate wegen bestonden er ten tijde der Bataafse Republiek zeer weinig. In het Noorden had men in dit opzicht een voorsprong door de verschillende waterwegen. In diverse steden en ook in sommige dorpen had men een bestrating van keien, die door armlastigen in de heide werden gezocht. Nog trof ik deze zomer op een hoek van het marktveld te Culemborg zulke keien aan. Als curiositeit kan dienen, dat de bestrating van de Vughterdijk in den Bosch dateert van even na 1400 en het verlof om de straatweg van den Bosch naar Eindhoven te mogen leggen van omstreeks 1750. Deze laatste is eerst in 1806 gereed gekomen. In de Napoleontijd is hierin een meer drastische verandering gekomen, mede met behulp van Spaanse krijgsgevangenen. Spoedig daarop heeft Koning Willem I een geldlening aangegaan van 6 millioen tegen 6% om een en ander te financieren. Dr. C.H. Hermans beschrijft het vorenstaande ongeveer als volgt: "In de straten van 's-Hertogenbosch legerde zich het 25e bataljon krijgsgevangenen, welke van over de Pyreneën herwaarts gezonden werden om deze weg te helpen voltooien. De Bosschenaars waren met medelijden begaan, toen zij deze arme lieden binnen hunne huizen ter inkwartiering ontvingen en deden hun best om smart en leed van deze vroeger zoo trotsche Castilianen, nu als arme bedelaars gekleed, te lenigen. Deze ongelukkigen werden van wege den Prefect voorzien van een hemelsblauw karsaaien buis met zwarte kraag en opslagen bezet met twintig knopen - vest en pantalon van dezelfde stof een muts met een band - een gekeperd vest - een broek van linnen trille of bedden tijk - twee hemden een paar slobkousen - en twee paar schoenen benevens waterflesschen en keukengereedschap tot het kooken van vleesch en groenten. Aan elk werd verstrekt dagelijks 7H ons brood (half rogge, half tarwe) - 1*4 ons witte brood voor de soep - 6 lood rijst - 12 lood droge groenten 25 lood vleesch benevens wijnazijn en stroo". Dit is mij door bemiddeling van den heer de Bekker ter inzage gekomen. Van de weg Breda-Den Bosch was niets bestraat dan een vak buiten Breda alsmede de traverse door Tilburg. De aarden baan van Tilburg naar de Kryterheide te Haaren werd in 1824 en 1825 aangelegd en in 1827 met keien bestraat ter lengte van nagenoeg 3850 ellen. De aarden baan van Haaren naar Helvoirt kwam in 1824 tot stand en werd het volgend jaar met keien belegd. De aarden baan naar de straatweg op Eindhoven bij de herberg "het Bijltje" te Vught werd in 1822 aangelegd en in twee daarop volgende jaren voltooid. Alzo was dit werk van 1822 tot 1827 binnen vijf jaren tot stand gebracht. Onze jeugdige generatie denke zich deze Rijksweg niet vanaf den beginne, zoals hij er thans uit ziet. Eerst omtrent 1915, is het rijwielpad aangelegd van kolensintels en dan nog slechts aan ééne (de noordelijke) zijde. Vóór dien tijd had men behalve het rijvlak van groote keien aan weerszijden hiervan een karspoor - vervolgens de bomen en aan de buitenkant der bomen aan weers zijden een voetpaadje. De wijdte der karsporen heb ik niet verschillend gekend. Slechts eenmaal en zulks is vele jaren geleden, heb ik een dergelijk geval nog ontmoet tussen Hilvarenbeek en Moergestel. Wel even hierover het volgende: In de wijdte der sporen bestond groot verschil, waarop in 1824 door de Staten van Brabant een zelfde karspoor is vastgesteld, het zogenaamde Brabantsche spoor. Dit werd daarbij naar Limburgs en Antwerpens model bepaald op één el vier palmen - één duim drie strepen. Midden op midden. Onze bestuurderen kwamen eerst later tot de ontdekking, dat zij niet midden op midden, maar binnenwerk hadden moeten nemen, zodat eerst na een grooten lijdensweg het ontwerp als Verordening verplichtend werd gesteld (Op l Juli 1832) . In de loop der 19e eeuw is op dit terrein heus nog al eens wat te doen geweest!
De Kleine Maijerij
Jaargang 1947 - 1948 I no 11.- 3
ANTON VAN OIRSCHOT JR.: De betekenis der Beneficiën.
(Aansluitend op het artikel De abdij van St.Geertrui en Helvoirt) Onder voorwaarden, dat hij de geestelijke bediening uitoefent schenkt het beneficie aan iemand de inkomsten van zekere goederen. Het Helvoirtse was een "beneficium simplex". De rector-altaris was gehouden de mis te lezen. Mocht hij echter niet in staat zijn deze hem opgedragen dienst te verrichten, ofwel omdat hij geen priester was, ofwel omdat hij elders vertoefde, dan vroeg hij de Aartsbisschop verlof om absent te mogen zijn. Geregeld naar de inkomsten van het beneficie moest hij zijn "jus absentie" betalen. Doch van deze betaling waren de leraren en studenten van een Hogeschool, mits zij het bewijs hunner studie hadden getoond, vrijgesteld. Wel was de beneficiant verplicht te zorgen voor een plaatsvervanger, die hij aan de dienst van zijn beneficie verbond. Eveneens moest de pastoor, die een medehelper (coadjutor) nodig had, betalen. Zo zien wij bij de opsomming der rectoren dikwijls medehelpers en plaatsvervangers. C R I T I E K .
F.W. Smulders: Over kasteel Nemerlaer (heemkunde no.10). De Nemer is niet een riviertje, dat te Enschot ontspringt. Deze onjuiste opgave staat, naar ik meen, in Van der Aa of ander 19e eeuws boek. Ook op andere kaarten staan de rivierkes in Haaren verkeerd getekend.
Het rivierke, dat in Enschot ontspringt, heet in Oisterwijk Kuypersloop en stroomt door de Gever (Haaren) en als Elsbroekloopje achter de Haarense kerk om tenslotte als Kleine Leij uit te monden in de Broeklei j bij Helvoirt. Dit loopke komt niet bij de Nemerlaer. De Nemer zal wel de stroom, Achterste Stroom ofwel Reuzel, (in de M.E. ook Dieze genoemd) die van Diessen-Moergestel afkomt, zijn. In de akte van 22-3-1357 wordt de Nemer vermeld (eene strate voer der woningen ter Nemelaer, steckende over een water geheeten Nemer, loopende... tot de Rosop). Haaren: een klein dorp of een uithoek van Oisterwijk. Hoe komt het dan 1) dat Haaren al heel vroeg een eigen parochie is? 2) dat Haaren in 1309 een eigen Gemeijnt krijgt? 3) dat er in die uithoek een kasteel staat? Haaren hoorde wel bij de Eeninge van Oosterwij k, maar Tilburg-Goorle in het begin der 15e eeuw óók nog. Tilburg was toen al in alle buurten bewoond. Haaren wordt ook in de oudste protokollen van Oosterwijk nooit genoemd: een uithoek, gehucht of in de stede genaempt Haren (zoals er telkens staat: in een stede geheiten Udenhout) maar: in de parochie van Haren. Haaren was veel voornamer dan men gemeenlijk denkt. De Haarense gemeijnt omvatte het gebied der Eeninge ten noorden van de Leij tot aan de gemeijnte van Tilburg-Goorle in het westen. Oosterwijk is waarschijnlijk een soort "stads"-stichting op Haarens gebied. Het woord Eeninge duidt overigens aan, dat hier verschillende oude gebieden of gemeenschappen zijn samengetrokken of verenigd ("Verenigde Staten" van Oisterwijk, zou men kunnen zeggen). F.W. Smulders:
Over de pastoors (Heemkunde no.10). In het Helvoirts schepenprotokol wordt genoemd heer Model van Scepstal (leefde waarschijnlijk voor 1400) als persoon van Helvoirt. In het pastoorsboek van 1561 (R.A. Brussel) staat een jaargetijde voor heer Peter de Koning (anniversarium domini Petri Regis). Zou Basti niet een verkeerde lezing zijn van Back? "En nunc Zelandi reparor sic indole Pauli, dextra et non segni subvehor arte sui (? sua?). Door Huybers in "Oud Oisterwijk als volgt vertaald: "Maar zie mij nu weer oprijzen, o Zeeuwen, opgetrokken door bouwmeester Paulus, rusteloos, vaardig en kunstvaardig". Dit moet zijn: "Zie, nu word ik aldus hersteld door het genie van Paul den Zeeuw; ik rijs op door zijn ijverige hand en door zijn kunst". De leden, die hun contributie nog niet hebben voldaan wor-
den verzocht f.4,— aan den heer M. van lersel over te maken. Eveneens moet men zich tot hem wenden aangaande het verzenden der vlugschriften. De Copie wordt voortaan verwacht bij den heer J. Schuurmans, Haaren.
Dm Kleine Maijerij
Jaargang 1947 - 1948 I no 11.- 4
H E E M K U N D E
no. 12.
September 1948.
Vlugschrift van de Heemkundige Studiekring voor Helvoirt en Omstreken. Aangesloten bij den Bond "Brabants Heem" Waarnemend - secretaris: J. Schuurmans A 149, te Haaren (N.Br.) AFSCHEID.
Hoewel de lezer mijn bescheiden artikeltjes van tijd tot tijd nog steeds in ons vlugschrift zal terugvinden, meen ik toch langs dezen weg afscheid van hem te moeten nemen, aangezien ik voor den tijd van twee jaar ons edel gewest ga verlaten, om mijn vaderlandse plicht in Indonesië te vervullen. Wanneer ik ginds onder de klapperbomen het heemblaadje van onze kring zal lezen en herlezen, zullen mijn gedachten in Helvoirt zijn tussen de Kerk en Kasteel. Ik zal dan weer wandelen "op en langs onze wegen". Ik hoor dan weer de oude vertrouwde Helvoirtse namen. En mijn beste wensen zullen dan voor onze studiekring zijn. Reeds van de oprichting af, heb ik een steun gehad aan hen, die nu zullen voortgaan om aan de geschiedenis van Helvoirt en Omgeving te bouwen. Moge ik dan van deze gelegenheid gebruik maken, hen daarvoor dank te zeggen; eveneens voor blijk van waardering voor mijn bescheiden werk,
het boek, dat nu een plaats in mijn heembibliotheekje heeft ingenomen. Met oprechte Brabantse groet. Anton van Oirschot Jr. OUDE BENAMINGEN:
In no. 5 van het Vlugschrift onzer Heemkundige Studiekring, dat in Januari j.l. het licht zag, citeerde de heer Smulders verschillende benamingen, welke hij aan de Helvoirtse Heemkundige beoefenaars aanbeval om uit te vissen. Ter zake: De Leendonk: Bij Pastoor Schutjes lezen wij: De Leendonkse bossen zijn nog bekend. Terecht is zulks nog het geval, ofschoon zij dreigen in vergetelheid te komen. Thans nog worden enige percelen zo genoemd ter plaatse "Brokken Broek" in het hartje van het nog onontgonnen boscomplex dat men daar aantreft. Vroeger eigendom o.a. van de familie Landman, thans van M. de Graaf en de familie van lersel. Deze percelen worden aan de Noordzijde begrensd door de Kolenvense-loop. Het Gestels-straatje: De Volksmond kent deze naam niet meer. Toen het bevoegde gezag zich onlangs hier bezig hield met de namen der straten, is hier geen woord over gerept. Vanaf het ogenblik dat de heer Smulders de vraag opperde, kwam bij mij het vermoeden op, dat zulks de weg zou zijn, die de Molenstraat met de Achterstraat verbindt en onlangs voor een gedeelte op loffelijke wijze is verhard. Eindelijk is dat vermoeden zekerheid geworden. Een acte van openbare verkoping d.d. 23 Maart 1826 ten overstaan van Notaris de Sille verleden (geregistreerd te Tilburg 14 Maart 1826 en overgeschreven ten Hypotheekkantore te 's-Hertogenbosch l Mei 1826) geeft daaromtrent de veiling van Koop 5: Een perceel teulland, groot omtrent een Bunder en drie en tachtig roeden, gelegen te Helvoirt, belend Oost de Molenstraat en Noord: het Gestelstraatje met recht van voorpoting in het oosten en noorden. Hierop rustte een rent van 5 guldens ten gunste van het gereformeerd weeshuis in den Bosch, jaarlijks met Lichtmis te voldoen. Ook rustte op dit perceel nog een chijns aan 'sLands Domein van negentien cents. Vervolgens Koop 6: Een perceel teulland, groot omtrent twee en tachtig roeden en vijf en zeventig ellen, gelegen te Helvoirt nabij de Molenstraat, belend: Oost langs vorige Koop en Noord het Gestelstraatje, met recht van voorpoting in het Noorden. En verder de Zevenden Koop: Een perceel teul- en weiland, met de gewezen voor voorpoting thans eigen erve groot omtrent tezamen een Bunder en drie en dertig roeden gelegen te Helvoirt aan het Molenheike, nabij de Molenstraat, belend: Oost den zesden Koop; West de gemene Baan (in de richting P. Schellekens M.v.I.) en Noord het Gestelstraatje. Wijlen
notaris de Sille heeft door deze minutieuse omschrijving de naam van het Gestelstraatj e wel afdoende voor ons bewaard.
De Klein* Maijmrij
Jaargang 1947 - 1948 I no 12.- l
Rest mij nog hier te vermelden, dat het perceel, hierboven geciteerd onder Koop 6 in de volksmond wordt genoemd "de Middelste Nieuw Erf" en het bedoelde in Koop 7 "de Achterste Nieuw Erf". Hiermede zij tevens beantwoord de vraag, waar liggen de Nieuwe Erven. Nu nog de Kruisakker of Cruysacker (No 11). Dit perceel wordt omlijnd door de Kastanjelaan, Provinciale weg en Paralelweg; omtrent de begrenzing in Westelijke richting durf ik me niet uit te spreken. M.C. van lersel De vier Hoeven van de Strijdhoef (Udenhout). Volgens het boek der Brabantse Lenen, leenroerig aan het Hoofdleenhof van Brussel zijn onder Udenhout, Brabants Leengoed: vier hoeven lants ende Beemts geheijten die Strijthoeve (zie: Raad van Brabant, (R.1322 fol.268).
Ik weet niet of er in Udenhout iets meer bekend is van deze 4 hoeven. Voor mij was het iets nieuws, de namen van deze 4 hoeven te vinden in het oude Oisterwijkse Schepenprotocol (R. 143 fol.HSv en 116) dat loopt van 1418 tot 1421.
Daar staat, dat die twee afsterste hoeven van de Strijthoeve, die qondem Roelofs Taijen toe te horen plagen, nl. des heerden hoeve (heerde is herder) en des ridders hoeve, gelegen aan die Scoerstraat voor 12 jaar verhuurd worden door Elisabeth de Wede van Roelof Taij, aan Willem die Ridder en Jan peter die Ridder voor 51 gouden cronen des j aars.
En verder: dat die twee vorste hoeven van den Strijthoeve (ook van Roelof Taij).
n.l. die Scerpenbroecs hoeve en loijarts hoeve gelegen allernaest de cruusstrate. voor 12 jaar verhuurd worden aan Aleijt, Willem Canters wijf, en Cornelis en Wouter, hoer zoenen, voor 52 gulden cronen sjaars. 2. De naam Scoerstraat komt dus al oudtijds voor, deze straat is genoemd naar een schoor. In die buurt is ook sprake van "t clappend scoer" ('t clappenscoer, cleppenscoer). Een schoor was een soort brug of heul. De tegenwoordige naam "Rietinck" komt oudtijds voor als: Rietdonck (vergelijk: de Ruitink onder Haareh) eertijds geschreven als Ruydonc en Ruutdonck). De Kuil heette vroeger: Kudel.
De windmolen geheiten Creijtenmolen komt al voor rond 1421. Het Gommelen heet Gomelaer. De Groenstraet, den Brant, de Mortel, die Gomelaerstrate, 't Winkel, die Houtsche straat, komen rond 1421 ook voor. Wat men onder de Cruustraat verstaat, is mij niet helemaal duidelijk; soms lijkt het of er de Stationsstraat mee bedoeld is, maar bij andere plaatsbepalingen, komt dat niet goed uit. De Slim3traat vind ik niet vermeld in de jaren 1421 - 1433. Misschien dat ik later nog eens terug kom op de Udenhoutse straat en veldnamen; ik heb er nu te weinig gegevens voor. F.W. Smulders.
Dt> Klein* Meijer-ij
Jaargang 1947 - 1948 I no 12.- 2
DRIE BELANGRIJKE BLADEN
Vragen uw aandacht ..... Hoewel ons vlugschrift zich niet speciaal begeeft op het terrein van "Blad en Boekbespreking", lijkt het ons wel gewenst voor onderstaande periodieken een uitzondering te maken, aangezien zij zoveel met de heemgedachte in het algemeen te maken hebben. Op de allereerste plaats mogen we hier "BRABANT's HEEM" wel noemen, waarvan het eerste nummer aan al onze leden ter kennismaking werd toegezonden. Brabant's Heem, het blad onzer Bond, belangrijk door de band, die het smeedt tussen het Bestuur en lid, tussen de kringen onderling, terwijl er eveneens de activiteit der heemkringen uit blijkt, (prijs 30 et per nummer. Abonnementen worden door ons Kringbestuur gaarne genoteerd. Men kan zich eveneens opgeven bij de redactie en adm. Noordsingel l Bergen op Zoom). Op de tweede plaats mogen wij Uw aandacht vestigen op het maandblad "AMBACHT", waarin de Vereeniging Het Edel Brabants Ambacht haar artikelen publiceert. Het ontvangen Juli-Augustus nummer, dat geheel aan Brabant was gewijd, maakte een goed verzorgde indruk. (Abonnementsprijs f.12.— per jaar; Elsevier, Spuistraat 118 a-b. A'dam C). En last but not least "HEEMSCHUT", het twee-maandelijks orgaan van de Bond Heemschut, die zich ten doel stelt: het waken over de schoonheid van Nederland. Leden, dit zijn verenigingen, die een deel der Heemgedachte nastreven, ontvangen dit orgaan gratis, (niet leden: prijs f.5,60 per jaar; C.V. de Lange, Damrak 62 A'dam C). ANTON VAN OIRSCHOT Jr.
OP DE SCHEERBANK.
Winter 1814/1815. Het was er weer druk die Zaterdagavond bij Baas van der Bruggen, Mr. schoenmaker en barbier, die zijn "zaak" gevestigd had te Haaren, aan het Kerkeind nabij den ouden Toren. Gezellig de klanten meestal soldaten, die in groten getale te Haaren in kwartier lagen, bij het houtvuur, en de een wist al mooier en beter dan de ander. Daar komt nog een nieuweling binnen, die al dadelijk begon te zeggen dat hij heel wat had moeten zoeken om de zaak de vinden. Eigenlijk moet ge een uithangbord hebben zegt er een, dan behoefden vreemden helemaal niet te zoeken. Daar heb ik ook al dikwijls aan gedacht zegt de Baas, maar ik kan jammer genoeg niet lezen of schrijven, en nu blijft dat maar uitstellen. O, zegt een der soldaten als dat het ergste is dan weet ik er wel raad op, ik heb tijd genoeg, ben schilder van mijn vak, en heb zoiets dadelijk voor elkaar, wat moet ik er op schilderen? "A. van der Bruggen Meester Schoenmaker en Barbier, was het antwoord van den Baas. Toen daags daarna de mensen naar de kerk gingen lazen zij tot hun groot vermaak: "Hier worden geschoren de linietroepen, Dat ze "ach Here Jezus" Roepen. Historisch.
Ce Klaine Maijerij
Jaargang 1947 - 1948 I no 12.- 3
H E N D R I K
V E R H E E S .
Vermaard Landmeter Kundig architect en aannemer En bekend waterstaatkundige. Hendrik Verhees, in Boxtel geboren, was een man, wie wij veel dank verschuldigd zijn. Steeds heeft hij gewerkt om de Meyerij van 's-Hertogenbosch te maken tot wat het nu is: een deel van Brabant om trots op te zijn. Bij de bespreking van een rapport, uitgebracht door een daarvoor benoemde commissie om de landbouw met vaste hand te verbeteren, was Verhees de eerste spreker. Het rapport handelde over de belastingheffing op de meststoffen, die uitgevoerd werden. Hij ging grotendeels met dit rapport accoord, doch stelde de vraag aan de aanwezigen of belasting wel iets ter bevordering van de landbouw te weeg zou kunnen brengen. Verhees deelde de nog woeste gronden in, in vijf hoofdgroepen, namelijk: 1. Broeklanden of gemene weiden, zand of leem. Hij noemt deze even vruchtbaar als de reeds ontgonnen bodems. Zij zijn geschikt voor weiland, de hogerliggende voor bouwland. 2. Hoge broekgronden, grasland en heide zijn te veranderen in bouwland. 3. Algemene heidegrond, welke turf en heideplaggen leverde, is te ontginnen tot bouwland, eventueel bosland. Het zal echter hoge kosten
aan mest en werk met zich meebrengen. 4. Grove heide, wel te ontginnen, eveneens met grote kosten en tenslotte 5. Stuifzanden en diep uitgemoerde peelgronden. Deze laatste is, volgens Verhees niet te ontginnen. Bij deze bespreking, die vooral daardoor van een enorm belang is geworden, kondigde Hendrik Verhees zijn vermaarde Kaart van Noord Brabant als volgt aan: "Met grote moeite en kosten heb ik een kaart figuratief geformeerd van het grootste deel van Bataafs Braband, te weten van de Meyerye van
's-Hertogenbosch en aangrenzende landen, waaraan ik meer dan een/vierde eeuw ten koste heb gelegd en die door een kundige hand in koper gebracht en in vier bladen in het publiek zal verschijnen, waarop de heide en steriele gronden afzonderlijk zullen worden vertoond". Ontginning zou alleen op grote schaal mogelijk zijn, wanneer er tenminste kanalen worden gegraven, anders was de onmisbare mest-aanvoer
niet te bekostigen, was een stelregel van de grote Brabander. Op een vraag van het Bataafs Genootschap van Rotterdam in 1787 gesteld of het mogelijk zou zijn een kanaal te leggen van Den Bosch naar Maastricht en Luik, zond Verhees een antwoord in, dat bekroond werd. Deze vraag luidde als volgt: "zijn er enige natuurlijke of andere hinderpalen, die het ondoenlijk
zouden maken om een kanaal te graven van Hertogenbosch af tot aan of nabij de steden Maastricht of Luik, hetgeen bevaarbaar en voldoende zijn zou ter vervoering van allerlei koopgoederen, welke in onze Zeehavens ontfangen worden; zo neen, welk zou daartoe het beste en meest uitvoerlijk Plan zijn, welke kosten er toe zouden vereischt worden en welke voordelen zouden ons land en Koophandel daaruit kunnen trekken? Door Hendrik Verhees, geadmitteerd landmeter, Architect en aannemer van werken, tot Boxtel in de Meyereye van 's-Hertogenbosch". (Verhandelingen van het Bataafsch Genootschap der Proefondervinderlijke Wijsbegeerte te Rotterdam - Agste deel - 1787) . Verhees toonde er in aan, dat het heel goed mogelijk was, dat door het graven van zijkanalen ontginning op grote schaal mogelijk was. In 1762 kwam het plan in handen van Ir. Caront uit Luik, Verhees beval een kanaal aan, hoofdzakelijk te graven langs de Steenweg. De kosten kwamen op f.2367000.— Slot volgt.
Do Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I no 12.- 4
I N H O U D
JAARGANG l 1947 - 1948
No.l.
M. Scholten van A. van Oirschot Cromvoirt A. van Oirschot -, Mededelingen
Aschat, Grondbezit, rechtspraak en Stand 4 ............... l Jr., De oorsprong van de namen; Helvoirt, Haaren en ......................................................... 2 Jr., Kasteel Zwijnsbergen en haar Heren ................. 3 ........................................................ 3 No.2.
M. Scholten van Aschat, Grondbezit, rechtspraak en Stand II ............. M.C. van lersel, Cijnsheffing .......................................... F. de Bekker, Uit Vught's Verleden ..................................... -, Mededelingen ........................................................ A. van Oirschot Jr., De heerlijkheid en de Heren van Helvoirt ...........
l 2 4 5 6
No.3.
M. Scholten van Aschat, Het begrip Vrijheid ............................. F.H.M, de Bekker, De aloude kerk te Helvoirt ............................ -, Mededelingen ........................................................ A. van Oirschot Jr., De abdij van St. Geertrui en Helvoirt .............. A. van Oirschot Jr., Het wapen van Helvoirt ............................. H. Hanssen, Boerderijen in Helvoirt ..................................... -, Mededelingen ........................................................
l l 2 2 3 4 5
No.4.
M. Scholten van Aschat, Geld
........................................... l
-, Mededelingen ........................................................ 2 A. van Oirschot Jr.,Het Gilde van St. Catharina en Barbara en de Schutterij St. Joris te Helvoirt ............................................. 3 A. van Oirschot Jr., Geschiedenis van het oude Brabant .................. 4 LUC van Hoek, ......... Over den schonen Hemel te Haaren door Jos. Ten Horn geschilderd ....................................................... 5 No.5.
A. van Oirschot Jr., Een emancipator van de Meierijse landbouw: Willem Adrianus Coolen ................................................... l F.W. Smulders, De gemeijnte van Haaren .................................. 2 M.C. van lersel, Op en langs onze wegen (Helvoirt) ...................... 3 -, Ordening van het Gemeente-archief .................................... 3 A. van Oirschot Jr.,De Gilde van Sint Catharina en Barbara en de Schutterij St. Joris te Helvoirt II ..................................... 4 M.C. van lersel, Een en ander over de beplanting langs de wegen ......... 4 A. van Oirschot Jr., 't Hertogdom Brabant en Helvoirt (vervolg) ......... 5 M. Scholten van Aschat, Heraldiek of wapenkunde .......................... 6 No.6.
Dr.H.Th. Heyman, Abt Andreas van Laarhoven uit Helvoirt ................. Ferd. Smulders, Oude Helvoirtse familienamen ............................ F.H.M, de Bekker, Wolven in Noord-Brabant ............................... -, Mededelingen ........................................................ A. van Oirschot Jr., Nicolaas J.B. Landman, genees-, heel- en verloskundige (te Helvoirt) ............................................. -, Mededeling .......................................................... M. Scholten van Aschat, Heraldiek of wapenkunde (vervolg) ...............
l 2 3 3 4 4 5
No.7.
Ferd. Smulders, Over Voornamen en Nog wat ............................... l -, Pastoor Binck, voorzitter van Brabants Heem in Helvoirt .............. 3 F.H.M, de Bekker, De Schuttersgilden te Vught en Cromvoirt in 1809 ...... 4 M. Scholten van Aschat, Heraldiek (vervolg) ............................. 5
A. van Oirschot Jr., Brabant en Oranje .................................. 6
De Klaina Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
inhoud.- l
Ho. 8.
J. Schuuxmans, Abt Godefridus Hermans, 1725 - 1799 ...................... A. van Oirschot Jr., P.F. Hermans werd in het jaar 1725 te Vorst geboren ........................................................... P.W. Smulders, Enige aantekeningen (Helvoirt en Vught) .................. A. van Oirschot Jr., Kasteel Zwijnsbergen en haar bewoners .............. -, Mededelingen, .......................................................
l l 2 3 6
No.9.
M. van lersel, Op en langs onze wegen ................................... l M. Scholten van Aschat, Zwijnsbergen .................................... 2 -, aanvullingen ........................................................ 2 F.W. Smulders, Over enige bezitters van Zwijnsbergen .................... 3
-, Bladvulling (oud Meierij's Wiegelied, felicitatie Brabants Heem) ..... 3 F.W. Smulders, Brabants Hoek in Udenhout ...... ^ ......................... 4
A. van Oirschot Jr., De abdij van St. Geertrui en Helvoirt .............. 4 -, Lijst der leden, medewerkers en abonné's bij het éénjarig-bestaan .... 5 -, Het éénjarig bestaan van de heemkundige studeiekring ................. 5 No.10.
A. van Oirschot Jr., Petrus Janssen van Calmphout, de Pastoor-Martelaar van Haaren ........................................................ -, Mededeling .......................................................... -, Uitnodigingen ....................................................... -, Oud Meierij's liedje (Hendrik de Neet) ............................... M.C. van lersel, Op en langs onze wegen ................................. A. van Oirschot Jr., Kasteel Nemerlaer te Haaren ........................ -, Warande .............................................................
l l l l l 2 3
A. van Oirschot Jr., De abdij van Sint Geertrui en Helvoirt, haar pastoors
en rectors (vervolg) .............................................. 4 -, De Beneficiën ....................................................... 6 No.11.
-, Mededelingen van het bestuur
........................................ l
F.W. Smulders, Het Helvoirts Pastoorsboek van 1561 ...................... l -, Oude Brabants rijmpje uit 1640 ...................................... 2
M.C. van lersel, Op en langs onze wegen ................................. 3 A. van Oirschot Jr., De betekenis der Beneficiën ........................ 4 F.W. Smulders, Critiek. Over kasteel Nemerlaer (uit nr. 10); Over de pastoors (uit nr. 10) ................................................ 4 -, De leden, die hun contributie nog niet hebben voldaan ................ 4 -, Oud rijmpje ......................................................... 4 no.12. A. van Oirschot Jr., Afscheid (bij vertrek naar Indonesië) .............. l
M.C. van lersel, Oude benamingen (Helvoirt) ............................. l F.W. Smulders, De vier Hoeven van de Strijdhoef (Udenhout) .............. 2 A. van Oirschot Jr., Drie belangrijke bladen ............................ 3 -, Op de scheerbank, Winter 1814 - 1815 (Haaren) ........................ 3 A. van Oirschot Jr., Hendrik Verhees, vermaard landmeter, kundig architect en aannemer en bekend waterstaatkundige ........................... 4
De Kleine Meijerij
Jaargang 1947 - 1948 I
inhoud.- 2