Dienst water en milieu BESCHIKKING van GS van Utrecht
Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
I
12 december 2006 2006WEM005060i Voorschriften
Sector Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
V&H/Branchegericht/Ketenbeheer J. Jehee 030-258 2504 030-258 3981 Wet milieubeheer; definitieve beschikking
Beslissing
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004–2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: • de door Cartridge Eco Plan B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 van de Wet milieubeheer voor een termijn van tien jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; • dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen.
II
De aanvraag
II.A
Beschrijving van de aanvraag
Op 9 februari 2006 hebben wij een aanvraag van Cartridge Eco Plan B.V. (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1 sub a). De inrichting is gelegen aan Molensteyn 3a te De Meern, kadastraal bekend gemeente De MeernUtrecht, sectie A, nr. 2934. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van tien jaar. De aanvraag voorziet in het innemen en uitsorteren van alle merken tonercartridges en inktpatronen afkomstig van laser- en inktjetprinters en het uitsorteren en verwijderen van batterijen van afgedankte elektronische apparatuur van klein formaat. Op grond van categorie 28.4 lid b onder 2° van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
1
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
II.B
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De aanleiding voor het indienen van de aanvraag is dat de aanvrager zijn bedrijfsactiviteiten heeft verhuisd naar een nieuwe locatie. Voor de activiteiten op de nieuwe locatie is derhalve nog geen vergunning in het kader van de Wet milieubeheer verleend.
II.C
Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan
De inrichting ligt op een industrieterrein. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 750 meter. Het vigerende bestemmingsplan is Bedrijventerrein Oudenrijn, welke door GS is goedgekeurd bij besluit van 28 juni 2005.
II.D
Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend. Wel is een melding gedaan in het kader van het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer bij de gemeente Utrecht.
III
Procedure van de aanvraag om milieuvergunning
III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 9 februari 2006 ontvangen en is door ons ter informatie op 16 februari 2006 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; d. de Regionale brandweer; e. het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen. III.A.2 Aanvullende gegevens De ingediende aanvraag was in 1e instantie volledig. Echter tijdens de procedure heeft de aanvrager aangegeven het naastgelegen pand op korte termijn bij de bedrijfsvoering te willen betrekken voor de opslag van goederen. Bij brief van 22 mei 2006 hebben wij de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag hiertoe aan te vullen. Deze aanvulling hebben wij op 7 september 2006 ontvangen.
III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning noodzakelijk.
III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)vergunning De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Uit de brief op 23 februari 2006 ontvangen van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden met kenmerk 146306, blijkt dat er voor de aangevraagde activiteiten geen Wvo-vergunning nodig is. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
III.D Ter inzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken zijn gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 25 oktober 2006. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de gemeente Utrecht, bij het informatiecentrum Gemeente Utrecht en op het Provinciehuis te Utrecht, namelijk van 25 oktober tot 6 december 2006.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
2
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag, zijn op 1 december 2006 zienswijzen binnengekomen van de aanvrager (Cartridge Ecoplan B.V.).
IV
Toetsingskaders
IV.A Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Voor bestaande inrichtingen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. Aangezien sprake is van een oprichting, dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Binnen de provincie Utrecht is Botshol nabij Abcoude aangewezen als Habitatgebied. Het Eemmeer, de Oostelijke Vechtplassen en het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen zijn aangewezen als vogelrichtlijngebied. De inrichting ligt niet in de nabijheid van een van de genoemde gebieden, deze gebieden zijn op meer dan 7 kilometer afstand van de inrichting gelegen. De activiteiten binnen de inrichting hebben geen nadelige gevolgen voor één van deze gebieden. Een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet nodig.
IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.B.2 IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
3
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Voor de betreffende inrichting is thans geen Bref beschikbaar, waaraan wij de aanvraag kunnen toetsen. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Best beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk – bij voorkeur bij de bron – te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste bestaande technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a
Ad b
Ad c
Ad d
Ad e
Ad f Ad g Ad h Ad i
Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag en het sorteren van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen hetzij verder in de afvalverwijderingsketen gebracht, hetzij omgezet tot secundaire grondstoffen. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces - op enkele beperkte hoeveelheden hulpstoffen na - geen gevaarlijke stoffen toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden voor de verdere verwerking opgebulkt. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting worden geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het sorteren van cartridges de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de milieufunctionaris gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage, meet- en registratieverplichtingen. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C tot en met IV.H. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties in de inrichting zijn thans reeds in bedrijf. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen, anders dan de in de aanvraag aangegeven reinigingsmiddelen. Ook is er geen watervragend proces.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
4
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Ad j
Ad k.
Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf IV.M, Externe Veiligheid. Het gaat binnen de inrichting om de opslag en het sorteren van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen verder voor hergebruik in de afvalverwijderingsketen gebracht.
Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: • Circulaire energie in de milieuvergunning; • Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. IV.B.3 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van het Besluit luchtkwaliteit 2005, het Besluit inzamelen afvalstoffen, Regeling inzamelaars, vervoerders, handelaars en bemiddelaars van afvalstoffen en het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur met bijbehorende regeling. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan de voorschriften gesteld in deze Algemene maatregelen van bestuur. In artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur wordt het volgende gesteld: “Het bevoegd gezag verbindt zodanige voorschriften aan vergunningen van inrichtingen die afgedankte elektrische en elektronische apparatuur verwerken, dat de technische voorschriften van bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96 met ingang van 13 augustus 2005 worden gerealiseerd”. Wij hebben hieraan voldaan middels het voorschrift 2.3.1 met dien te verstande dat wij alleen technische voorschriften verbinden aan de vergunning voor wat betreft de opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en niet voor de verwerking van AEEA. De handelingen die Cartridge Ecoplan B.V. doet met AEEA vallen onder het begrip “hergebruik” zoals gesteld in richtlijn nr. 2002/96 en niet onder het begrip “verwerking”.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
5
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.C Lucht IV.C.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de stand der techniek voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de kwaliteit van de lucht in de omgeving van het bedrijf zijn door ons beoordeeld. Deze gevolgen alsmede de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting is door ons getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden van rijdend materieel en door rookgas emissies van de verwarmingsinstallatie. IV.C.3 De te verwachten ontwikkelingen Op rijksniveau wordt gewerkt aan een maatregel welke de toepassing van roetfilters op nieuwe vrachtwagens per 1 januari 2007 verplicht gaat stellen. Voor het bestaande wagenpark is een subsidieregeling in aantocht om zodoende de aanschaf van een roetfilter te stimuleren. Hierdoor zal bestrijding aan de bron kunnen gaan plaatsvinden. IV.C.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit Er zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit in de aanvraag opgenomen. IV.C.5 Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) Het Besluit luchtkwaliteit 2005, bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons als toetsingscriterium worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat niet mag worden overschreden of binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt. Het Blk is niet van toepassing op de werkplek. Worden overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen door de bedrijfsactiviteiten buiten de inrichtingsgrenzen verwacht dan is het zoeken naar aanvullende eisen of alternatieven een vereiste. De inrichting stoot een aantal stoffen uit waarvoor in het Besluit luchtkwaliteit grenswaarden zijn gesteld, te weten stikstofoxide en fijn stof (PM10). Voor beiden hebben wij de omgevingswaarden vastgesteld. Stof art Blk
Grenswaarden Blk 2005
Achtergrond-niveau vastgesteld op
Bijdrage aan achtergrond-niveau
NO2 art 15
40 (jaargemiddelde uiterlijk in 2010 µg/m3)
kleiner dan 1 µg/m3
PM10 art 20
40 (jaargemiddelde in µg/m3) en: 35 (maximaal aantal dagen dat maximaal 50 µg/m3 is vastgesteld)
36 µg/m3 (2005) 34 µg/m3 (prognose 2010) 24 µg/m3 (2005) 22 µg/m3 (prognose 2010) 22 overschrijdingen (2005) 17 overschrijdingen (prognose 2010)
kleiner dan 1 µg/m3
Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in standgehouden. In het Blk zijn de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10) en lood in de lucht opgenomen.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
6
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Uit het door de aanvrager aangeleverde gegevens blijkt dat de bijdragen als gevolg van de activiteiten van het bedrijf niet leiden tot overschrijding van de grenswaarden zoals genoemd in het Blk omdat de invloed van de verkeersbewegingen en het gebruik van centrale verwarming zo gering is dat deze binnen de nauwkeurigheid van berekeningen niet zichtbaar is. Op dit moment zijn er (nog) geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. IV.C.6 Beoordeling en conclusie De inrichting voldoet aan de eisen uit het Blk.
IV.D Geur IV.D.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van het ALARA principe de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van het ALARA principe afgeleid; voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. IV.D.2 Beoordeling en conclusie Er vinden geen activiteiten plaats waarbij kans op geurhinder ontstaat, derhalve zijn geen maatregelen nodig ter voorkoming van geurhinder.
IV.E Geluid IV.E.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) De inrichting is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Oudenrijn. Op grond van de Wet geluidhinder is rondom dit industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Ingevolge artikel 8.8 van Wet milieubeheer dient bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsniveaus de zone in acht te worden genomen en moet de benodigde geluidruimte worden getoetst aan de grenswaarden ter plaatse van de binnen de zone gelegen woningen. De inrichting moet op een zodanige wijze geluidruimte vergund krijgen dat de zone en de betreffende grenswaarden niet worden overschreden. Maximale geluidniveaus (LAmax) De maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de “Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening” d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.” Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
7
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat er gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus beperkt blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verkeer op de openbare weg op of buiten het gezoneerd industrieterrein niet hoeft te worden getoetst omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. IV.E.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De dagelijkse geluidsuitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: - de ruimte afzuigingen van de sorteerband en sorteertafel; - de vrachtauto’s - activiteiten in de hal uitgestraald door open roldeuren Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten heeft DHV Bouw en Industrie BV in juni 2006 een akoestisch rapport opgesteld. Dit rapport maakt deel uit van de aanvraag. IV.E.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn in de nabije toekomst geen ontwikkelingen te verwachten die de geluidsuitstraling van het bedrijf zullen beïnvloeden. IV.E.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder De apparatuur binnen de inrichting voldoet aan de Best Beschikbare Technieken. IV.E.5 Beoordeling en conclusie Het bij de aanvraag gevoegde akoestisch rapport hebben wij beoordeeld. Met de uitgangspunten en de resultaten van dit rapport kunnen wij instemmen. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de zone niet wordt gefrustreerd en de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is genoemd. De geluidsgrenswaarden zijn opgenomen in voorschrift 2.2.1. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning zijn in de voorschiften geluidsgrenswaarden gesteld op referentiepunten nabij de inrichting. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die voorzieningen. Gelet op het feit dat de inrichting alleen in de dag- en avondperiode in werking is, vergunnen wij alleen in deze perioden geluidruimte.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
8
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen veroorzaken aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003) In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in woningen van derden achten wij niet nodig. IV.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor trillingshinder De te verwachten hinder is nagenoeg afwezig. IV.F.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn in de nabije toekomst geen ontwikkelingen te verwachten die de trillingshinder door het bedrijf zullen beïnvloeden. IV.F.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen trillingshinder Er zijn geen speciale voorzieningen getroffen. IV.F.5 Beoordeling en conclusie Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder als gevolg van de aangevraagde activiteiten nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in nabij gelegen gebouwen waarin zich personen kunnen bevinden, achten wij daarom niet nodig. Wij hebben geen voorschriften met grenswaarden voor trillinghinder aan deze vergunning verbonden.
IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IV.G.2 De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: • Acceptatielocatie en vloer van de werkhal waar cartridges worden gesorteerd; • Opslag van reinigingsmiddelen; • Opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Bij de aanvraag is geen bodemrisicodocument gevoegd. Gezien de geringe omvang van bodembedreigende activiteiten achten wij die ook niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
9
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.G.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen. IV.G.4 Beoordeling en conclusie bodembescherming Acceptatielocatie en vloer van de werkhal waar cartridges worden gesorteerd Voor zowel de acceptatielocatie als de vloer van de werkhal waar de cartridges worden gesorteerd geldt dat er een zeer beperkt risico op bodemverontreiniging is, derhalve volstaat een vloeistofkerende vloer en de aanwezigheid van adsorptiemiddelen. Opslag van reinigingsmiddelen Voor stoffen die niet onder de PGS 15 vallen (hoeveelheid valt onder de drempelwaarde van PGS 15) geldt dat hiermee een emissiescore van 1 wordt bereikt voor zover deze opslag inpandig plaatsvindt in goedgekeurde UN-verpakking en boven een vloeistofkerende vloer. Voor zover geen gebruik wordt gemaakt van UN-verpakking dienen vloeibare stoffen boven een vloeistofkerende voorziening plaats te vinden. Opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) In navolging van artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur zouden wij overeenkomstig bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96 voor de opslag van AEEA een vloeistofdichte voorziening moeten voorschrijven. Gezien het feit dat er slechts AEEA wordt opgeslagen die geen vloeistoffen bevatten is er geen noodzaak voor een vloeistofdichte vloer en kan een vloeistofkerende vloer volstaan. Middels voorschrift (3.1.2) sluiten wij de acceptatie van AEEA dat vloeistoffen bevat uit. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden. IV.G.5 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: • de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; • de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; • de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting is zoals in de aanvraag staat vermeld het volgende bodemonderzoek uitgevoerd: • Nulsituatie bodemonderzoek, kenmerk 13/99059017/FH, d.d. 8 juni 2005 uitgevoerd door Grontmij. Bovenstaand onderzoek geeft ons geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
10
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. Na beëindiging van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16 sub c, van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken.
IV.H Afvalwater IV.H.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wmbeschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de “Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer” van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. IV.H.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater Er zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater in de aanvraag opgenomen. IV.H.3 Beoordeling en conclusie Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de “Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer” opgenomen.
IV.I
Energie
IV.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning (Keuze 9) Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). IV.I.2 Beoordeling en conclusie De Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kWh of 25.000 m3 aardgas equivalenten. Daarom zal aan de vergunning uitsluitend een voorschrift verbonden worden waarin van aanvrager wordt verlangd dat hij jaarlijks rapporteert over het energiegebruik.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
11
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.J
Mobiliteit
IV.J.1 Het kader voor het aspect mobiliteit De publicatie “De Wet milieubeheer en vervoersmanagement” (VNG, 2000) is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: • Meer dan 100 werknemers en/of; • Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; • Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; • Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers per jaar. Vastgesteld is dat de genoemde grenswaarden niet worden overschreden.
IV.K Preventie IV.K.1 Het kader voor het aspect preventie Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Extern hergebruik of recycling van afval, maar ook nageschakelde “end of pipe”- technieken, zoals afvalwaterzuivering of luchtzuivering, vallen buiten “preventie”. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maken gebruiken wij de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005). IV.K.2 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen. IV.K.3 Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen sprake is van een aanwezig preventiepotentieel. Het productieproces binnen de inrichting betreft de verwerking van afvalstromen. Naar hun aard lenen deze activiteiten zich niet voor maatregelen op het gebied van preventie.
IV.L Doelmatig beheer van afvalstoffen Wet milieubeheer Op grond van artikel 8.10 Wet milieubeheer kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming van het milieu” is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wet milieubeheer is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer). Het bedoelde afvalbeheersplan is het Landelijk Afvalbeheerplan 2002- 2012 (hierna aangeduid als het LAP). IV.L.1 Toetsing doelmatig beheer In deel 1 van het LAP, het beleidskader, is het doelmatig beheer van afvalstoffen uitgewerkt. Een verdere specificatie daarvan is geformuleerd in deel 2, de sectorplannen en deel 3, de capaciteitsplannen. In de in deel 2 van het LAP opgenomen toelichting is in de paragraaf “Algemene bepalingen bij vergunningverlening” aangegeven op welke wijze wij bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moet houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP en met de in deel 2 opgenomen sectorplannen. Wij dienen bij de beoordeling van een aanvraag na te gaan of op de in de aanvraag genoemde afvalstro(o)m(en) één of meerdere sectorplannen van toepassing zijn. Is dat het geval dient de aanvraag te worden getoetst aan die betreffende sectorplan(nen).
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
12
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Het inzamelen van afgedankte elektronische apparatuur van klein formaat valt onder sectorplan 15 wat in het kort inhoudt het inzamelen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van huishoudens en vergelijkbare apparatuur van bedrijven die vallen onder het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur. In sectorplan 15 voor wit- en bruingoed staat omschreven dat nuttige toepassing van de samenstellende delen tot minimaal het 65% (dit is het percentage dat is opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur) de minimum standaard is. Dit betekent dat de vergunning slechts mag worden verleend wanneer de activiteiten van de inrichting leiden tot het hergebruik van minimaal 65% van de afvalstoffen. Bij de aanvrager wordt naar schatting 60% van de inname volledig gerecycled (producthergebruik)en 40% wordt afgevoerd naar de recyclingindustrie van wit- en bruingoed en batterijen. Hiermee voldoet de aanvrager aan de minimum standaard en achten wij de aangevraagde activiteit doelmatig. Aangezien voor de cartridges die bij de aanvrager worden gesorteerd geen sectorplan bestaat wordt getoetst aan artikel 10.4 en 10.5 van de Wm. Het inzamelen en sorteren van cartridges ten behoeve van hergebruik is een hoogwaardige verwijdering van deze afvalstroom. Derhalve achten wij ook deze activiteit doelmatig. IV.L.2 Opslag van afvalstoffen Op grond van artikel 11e van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) dient het bevoegd gezag aan een Wm-vergunning voorschriften te verbinden voor de opslagduur van afvalstoffen binnen een inrichting. Deze termijn bedraagt in principe ten hoogste één jaar. De opslag kan evenwel ook tot doel hebben de afvalstoffen daarna (al dan niet na een be-/verwerking) door nuttige toepassing te laten volgen. Indien daarvan aantoonbaar sprake is kan de opslagtermijn ten hoogste drie jaar bedragen. Aangezien uit de aanvraag blijkt dat dit laatste voor alle geaccepteerde afvalstoffen het geval is hebben wij daartoe voorschriften opgenomen. IV.L.3 Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van de “Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen” (RSGH). Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan de voorschriften gesteld in deze regeling. In de artikelen 3 en 4 van de regeling wordt het bevoegd gezag de mogelijkheid geboden om af te wijken van het in artikel 2 en 3 gestelde. IV.L.4 Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en lid 2). IV.L.5 Acceptatie en verwerking (A&V-beleid) In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking van de geaccepteerde afvalstoffen plaatsvindt. Het A&V-beleid en de mengregels zijn van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport “De verwerking verantwoord” (hierna DVV). Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd (bijlage 7). Daarin is, gebaseerd op DVV, aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking per afvalstof plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en DVV zijn beschreven. Bij de beoordeling is wel rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. In de aanvraag zijn geen afwijkingen ten opzichte van de randvoorwaarden als geformuleerd in DVV opgenomen. Door ons is het gehele beschreven A&V-beleid getoetst. Met de inhoud van het bij de aanvraag gevoegde A&V-beleid stemmen wij in. In de voorschriften is opgenomen dat overeenkomstig de procedures gehandeld moet worden. Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
13
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.L.6 Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) In het LAP is aangegeven dat een beperkt aantal bedrijven dat afvalstoffen accepteert over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dient te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via het AO/IC dient gewaarborgd te zijn dat het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) van betrouwbare informatie worden voorzien. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport DVV, maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd (maatwerk). Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle. Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid voldoen de beschreven AO/IC aan de randvoorwaarden zoals die in DVV zijn beschreven. In de aanvraag zijn geen afwijkingen ten opzichte van de randvoorwaarden als geformuleerd in DVV opgenomen. Door ons is de gehele beschreven AO/IC getoetst. Met de inhoud van het bij de aanvraag gevoegde AO/IC stemmen wij in. In de voorschriften is opgenomen dat overeenkomstig de procedures gehandeld moet worden. IV.L.7 Wijzigen A&V-beleid en/of AO/IC Overeenkomstig het gestelde in het DVV-rapport dienen wijzigingen in de diverse procedures aan ons te worden voorgelegd. Wijzigingen waarbij de feitelijke activiteiten binnen de vergunde grenzen blijven hoeven op grond van art. 8.1 lid 3 van de Wm niet door middel van een art. 8.19 procedure dan wel door middel van een vergunningwijziging bij het bevoegd gezag aangevraagd te worden. Voor dergelijke wijzigingen kan volstaan worden met het toezenden van een schriftelijke mededeling. In voorschrift 1.3.1 wordt dit geregeld. IV.L.8 Registratie Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en het AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. IV.L.9 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op bovenstaande is de wijze van verwerking van de aangevraagde afvalstoffen conform de in de aanvraag aangegeven be-of verwerkingsmethode(n) in overeenstemming met het bepaalde in de artikelen 10.4, 10.5 en 10.14 van de Wet milieubeheer.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
14
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
IV.M Externe Veiligheid IV.M.1 Het kader voor externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico’s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Wij hebben de aanvraag voor wat betreft het aspect externe veiligheid getoetst aan de PGS 15. Tevens hebben wij de aanvraag voor advies naar de Brandweer Utrecht gestuurd voor advies. Dit advies is door ons op 29 maart 2006 en 5 oktober 2006 ontvangen en hebben wij meegenomen in onze overwegingen en bij het opstellen van de voorschriften. IV.M.2 Beoordeling en conclusie De aangevraagde hoeveelheden gevaarlijke stoffen komen niet boven de drempelwaarden gesteld in de PGS15, derhalve is de PGS 15 niet van toepassing. Cartridge Eco Plan B.V. is een inrichting waar brandbaar materiaal wordt opgeslagen, derhalve moet worden gekeken worden of gevaar, schade of hinder kan ontstaan buiten de inrichting in het geval van brand. Gevaar kan ontstaan door brandoverslag en branddoorslag naar de omgeving. De aanvraag is naar de Brandweer Utrecht gestuurd om deze o.a. te laten adviseren over de brandwerendheid van de scheidingswanden tussen aanliggende panden van derden. Uit het advies van de Brandweer Utrecht blijkt dat de wanden tussen het aanliggende pand een voldoende mate van brandwerendheid hebben met uitzondering van één deur die doorgang biedt naar een aanliggend pand van derden. In de voorschriften wordt opgenomen dat deze deur een minimale brandwerendheid van 60 minuten dient te hebben.
IV.N Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen.
V
Bekendmaking ontwerp-beschikking
V.A
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag is op 1 december 2006 per post een zienswijze binnengekomen van Cartridge Eco Plan B.V. De zienswijzen luidt als volgt: 1.
Ad 1.
Onder IV.G.4 van de considerans en in voorschrift 2.3.1 is gesteld dat de opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) op een vloeistofdichte voorziening plaats moet vinden. Appellant is van mening dat een vloeistofdichte voorziening niet noodzakelijk is omdat de AEEA die zij accepteren geen vloeistoffen bevatten. De opslag is inpandig op een vloeistofkerende vloer, hiermee is de kans op bodemverontreiniging teruggebracht tot nihil. De vloeistofkerende vloer hebben wij voorgeschreven in navolging van artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur overeenkomstig bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96. Gezien het feit dat er slechts AEEA wordt opgeslagen die geen vloeistoffen bevatten is er inderdaad geen noodzaak voor een vloeistofdichte vloer en kan een vloeistofkerende vloer volstaan. Voorschrift 3.2.1 zal hiertoe worden aangepast. In de aanvraag is echter opgenomen dat AEEA van klein formaat wordt geaccepteerd, hierbij wordt AEEA dat vloeistoffen bevat niet specifiek uitgesloten. Wij zullen middels een extra voorschrift de acceptatie van AEEA dat vloeistoffen bevat uitsluiten.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
15
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
V.B
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking
Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn de tekst van paragraaf IV.G.4 en voorschrift 2.3.1 aangepast. Tevens is een voorschrift (3.1.2) toegevoegd. Voorschrift 3.1.2 en 3.1.3 van de ontwerpbeschikking zijn hierbij omgenummerd naar respectievelijk voorschrift 3.1.3 en 3.1.4.
V.C
Het origineel van deze beschikking te zenden aan Cartridge Ecoplan B.V. en een afschrift te zenden aan:
burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550 3990 GJ Houten; Reijngoud Afval B.V., t.a.v. de heer R. Klaassen, Mierloseweg 30A, 5666 KA Geldrop. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl.
VI
Conclusie
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
VII
Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend
Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand; b. op een inrichting waarin huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen op of in de bodem worden gebracht om ze daar te laten. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar aangezien het gestelde onder a op de inrichting van toepassing is. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
ing. G.C.M. Nortier, hoofd sector Vergunningen en Handhaving/Ketenbeheer a.i.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
16
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van terinzagelegging beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 141,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 281,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Sector V&H/Ketenbeheer
17
Cartridge Eco Plan B.V. Beschikking d.d. 12 december 2006