Dienst Water en Milieu Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl
BESLUIT
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
2 augustus 2005 2005WEM002961i Voorschriften
Sector Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
V&H / Ketenbeheer I. Ensink 030-2583745 030-2583106 Wet milieubeheer: oprichtingsvergunning; Aanbiedstation Breukelen
Besluit op het verzoek van de gemeente Breukelen -ontvangstdatum 25 februari 2005- om een vergunning ingevolge artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van de gehele inrichting bestemd voor het op- en overslaan van afvalstoffen die afkomstig zijn van huishoudens. De inrichting is gelegen aan de Kanaaldijk Oost 3, te Breukelen, kadastraal bekend Breukelen-Nijenrode, sectie B, nr. 3601. 1
BESLISSING
Gelet op hetgeen in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 en gelet op hetgeen onder punt 2 en volgende wordt overwogen, besluiten wij: 1. aan de gemeente Breukelen de gevraagde vergunning te verlenen voor het veranderen en in werking hebben na die verandering van een inrichting bestemd voor het op- en overslaan van afvalstoffen die afkomstig zijn van huishoudens voor een periode van 10 jaar na het van kracht worden van deze vergunning; 2. de bij dit besluit behorende gewaarmerkte aanvraag deel te laten uitmaken van dit besluit, voor zover de voorschriften en de considerans niet anders bepalen; 3. aan de vergunning de voorschriften te verbinden zoals die zijn opgenomen in het bijbehorende voorschriftenpakket.
2
BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING
Binnen de inrichting worden afvalstoffen afkomstig van particuliere huishoudens in ontvangst genomen, opgeslagen en vervolgens afgevoerd naar afvalbe-/verwerkers. Huishoudens kunnen de afvalstoffen aanleveren van maandag tot en met vrijdag van 13.00 tot 14.30 uur en zaterdag van 14.30 tot 16.00. Overige activiteiten (o.a. de afvoer van de ingeleverde afvalstoffen) zijn op maandag tot en met vrijdag mogelijk van 8.00 tot 17.30 uur en op zaterdag van 14.30 tot 16.00 uur. Het terrein van de inrichting bestaat uit een: • kantoor; • kca-depot inclusief een ontvangstruimte; • opslagruimte voor gasflessen; • opslagruimte voor leeg materiaal en batterijen; • gekoelde opslagruimte voor kadavers; • buitenterrein waar diverse containers voor de gescheiden opslag van de diverse afvalstoffen geplaatst zijn. Bij het aanbiedstation kunnen alleen inwoners van de gemeente Breukelen afvalstoffen aanbieden. Bedrijven en bewoners van andere gemeenten worden geweerd. De aanbieders van het afval dienen zich zonodig, op verzoek te legitimeren. Op het buitenterrein zijn containers voor de opslag van dakleer, puin, verschillende soorten hout, metaal, tuinvuil en restfractie (brandbaar grofvuil) aanwezig. Ook zijn er opslagvoorzieningen voor autobanden, gasflessen, diverse soorten glas, textiel, papier en karton aanwezig. Naast deze voorzieningen is er een speciaal voor de opslag van gevaarlijke stoffen bestemd kca-depot met ontvangstruimte aanwezig. In dit depot worden de ingeleverde chemische afvalstoffen uitgesorteerd en opgeslagen. Met uitzondering van afgewerkte olie wordt er geen kca overgeschonken en/of gemengd. Voorts zijn er speciale gesloten containers aanwezig voor de opslag van asbest en wit- en bruingoed. Asbest dient luchtdicht verpakt in folie te worden aangeleverd. Nadat de afvalstoffen door de aanbieders in de containers zijn gedeponeerd vinden er binnen de inrichting geen verdere behandelingen meer plaats. Zodra een container vol is wordt deze, bij voorkeur buiten de openingstijden voor het publiek, afgevoerd. 3
PROCEDURELE ASPECTEN
3.1 Vergunningsituatie Het gaat om een bestaande inrichting waarvoor de volgende vergunningen zijn afgegeven: • Oprichtingsvergunning verleend op 11 april 1995, nr. 94431121; De vergunning betreft het oprichten en in werking hebben van een brengstation voor huishoudelijke afvalstoffen. • Veranderingsvergunning verleend op 26 augustus 1997, nr. 96432886 mvv; De verandering heeft betrekking op: • De uitbreiding van de te accepteren afvalstoffen met asbest, autobanden, gasflessen, bielzen, textiel en rond glas; • Vergroting van de opslagcapaciteit van het kca-depot door plaatsing van een Kigge-container; • Verhoging van de maximale hoeveelheid afgewerkte olie die opgeslagen mag worden; • Tariefheffing op bepaalde afvalstoffen; • Aanpassing van de werktijden. •
Ambtshalve wijziging bij besluit van 19 november 2002, nr. 2002WEM004162i; Wijziging in verband met de inwerkingtreding van de Eural.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
2
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
•
Melding art. 8.19 Wm; besluit van 17 juni 2003, nr. 2003WEM002830i; De melding heeft betrekking op: • Het (hernieuwd) aanpassen van het kca-depot door verdere compartimentering; • Het uitbreiden van de te accepteren afvalstromen met wit- en bruingoed afkomstig van particulieren; • Het vervangen van de bandencontainer vanwege contractwijziging met de inzamelaar van afvalbanden • Het opheffen van de betalingsregeling om illegaal dumpen van afvalstoffen tegen te gaan.
Bovenstaande vergunningen, ambtshalve wijziging en melding hadden een geldigheidsduur tot 9 juni 2005. De gemeente Breukelen heeft, voordat deze vergunningen zouden expireren een vergunning voor het veranderen en inwerking hebben na die verandering van de gehele inrichting (revisievergunning), aangevraagd. Omdat de geldigheidsduur van de bovenvermelde vergunningen, ambtshalve wijziging en melding inmiddels is verstreken, is het niet meer mogelijk om een revisievergunning te verlenen. Wij hebben de onderhavige aanvraag om vergunning getoetst als ware het een aanvraag om vergunning voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting. 3.2
Procedure
3.2.1 Algemeen Met betrekking tot dit verzoek is de procedure ingevolge de paragrafen 3.5.2 tot en met 3.5.5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gevolgd. De inrichting, waarvoor vergunning wordt gevraagd is een inrichting als bedoeld in categorie 28.4 onder a, 1° van bijlage I, behorende bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb). Voor deze inrichting zijn wij het bevoegde gezag. 3.2.2 Ontwerpbeschikking De ontwerpbeschikking is op 26 mei 2005 gepubliceerd in de VAR en tevens in de Staatscourant. Bedenkingen konden door een ieder worden ingediend tot 24 juni 2005. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. 3.3
Coördinatie
3.3.1
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
Op 25 februari 2005 hebben wij de aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) ontvangen van de gemeente Breukelen. Op 25 februari 2005 is voor dezelfde inrichting bij ons een aanvraag voor een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) binnengekomen. Deze aanvraag hebben wij doorgezonden naar het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De behandeling van de aanvragen ingevolge de Wm en de Wvo wordt door ons gecoördineerd. Daarnaast dienen wij op grond van artikel 8.32 Wm de invloed aan te geven die de samenhang tussen de beschikkingen heeft gehad op de inhoud van de vergunning. Dit houdt in dat bij het behandelen van een vergunningaanvraag voor een inrichting die zowel Wm- als Wvo-vergunningplichtig is procedurele en inhoudelijke afstemming moet plaatsvinden. De Wvo is de wet voor waterkwaliteitsbeheer en ziet toe op de milieuaspecten bij een verantwoorde verzameling en reiniging van afvalwaterstromen uit meerdere bronnen, op de doelmatige werking van de communale afvalwaterzuiveringsinstallatie met bijbehorende apparatuur, op de kwaliteit van het zuiveringsslib en op de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
3
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
De Wm daarentegen ziet toe op meerdere milieuaspecten. In deze situatie gaat het om het doelmatig overbrengen van afvalwater uit de bron naar de plaats waar afvalstromen van meerdere vervuilers samenkomen, de goede en doelmatige werking van het rioolslib per vervuiler, de bijbehorende apparatuur en de kwaliteit van het rioolslib. Voor zowel de Wvo- als de Wm-vergunning is de lozingseis voor minerale olie van belang. Omtrent de voorschriften waarin deze eis is opgenomen heeft dan ook afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Ook voor wat betreft de voorzieningen die noodzakelijk zijn om aan de opgenomen lozingseis te voldoen heeft afstemming plaatsgevonden. 3.3.2
Woningwet
Er is sprake van een bestaande inrichting waarbij geen nieuwbouw zal plaatsvinden. Coördinatie van de aanvraag om een bouwvergunning en aanvraag om een Wm-vergunning is derhalve niet nodig. 4
TOETSINGSKADER VOOR DE AANVRAAG
De artikelen 8.8 tot en met 8.10 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. De vergunning kan alleen in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd (artikel 8.10 Wm). In de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wm is het criterium ‘het belang van de bescherming van het milieu’ verder uitgewerkt. In artikel 8.8 worden drie soorten richtinggevende aspecten genoemd, te weten: - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag moeten betrekken; - de aspecten waarmee wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag rekening moeten houden; - de aspecten die wij in ieder geval bij onze beslissing op de aanvraag in acht moeten nemen. In artikel 8.9 wordt bepaald dat de beslissing op de aanvraag niet in strijd mag zijn met een regeling gebaseerd op de Wm of op een andere milieuwet, die is genoemd in artikel 13.1, tweede lid Wm. Het toetsingskader wordt voor deze vergunningaanvraag hierna onder de punten 5 tot en met 8 nader uitgewerkt. 5
ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING WORDEN BETROKKEN
Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag op grond van art 8.8, eerste lid van de Wm in ieder geval het volgende betrekken. 5.1
De bestaande toestand van het milieu, voorzover de inrichting daarvoor gevolgen kan hebben
5.1.1 Algemeen Het betreft een inrichting die in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Bestemmingsplan Zuid 1983” nr. 563RO/2781. Dit plan is op 13 november 1984 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Utrecht. Er is geen nieuw bestemmingsplan in voorbereiding en er zijn geen wijzigingen te verwachten. De inrichting is niet in een natuurbeschermingsgebied of stiltegebied gelegen. De dichtstbijzijnde woning van derden bevindt zich op 40 meter afstand. 5.1.2 Geluid Het terrein waarop de inrichting gelegen is, is niet gezoneerd. Het referentieniveau in de dagperiode in de omgeving van de inrichting bedraagt 52 dB(A). Klachten met betrekking tot geluidsoverlast afkomstig van de inrichting zijn niet bekend.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
4
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
5.1.3
Lucht (geur en stof)
Fijn stof Het Besluit luchtkwaliteit van 11 juni 2001, houdende de uitvoering van richtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999, betreffende grenswaarden voor zwevende deeltjes in de lucht (PbEG L 163) en richtlijn 96/62/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PbEG L 296) bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons in acht worden genomen. Deze grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan, dat binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu. Artikel 13 van het Besluit luchtkwaliteit bepaalt, dat bestuursorganen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit ten aanzien van (onder andere) zwevende deeltjes (PM10) de in het Besluit luchtkwaliteit genoemde grenswaarden in acht dient te nemen. Uit de jaarlijks gerapporteerde cijfers van de gemeente Breukelen, waar de inrichting zich bevindt, blijkt dat in de omgeving van de inrichting de achtergrondconcentratie voor zwevende deeltjes (PM10) in 2003 circa 35 microgram per m³ bedroeg. Een inrichting waar activiteiten plaatsvinden die niet tot extreem hoge vorming van fijn stof leiden, levert een bijdrage aan de achtergrondconcentratie van niet meer dan 1 microgram per m³. Geldende grenswaarden overige luchtverontreinigende stoffen Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in standgehouden. In het Besluit luchtkwaliteit zijn de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10) en lood in de lucht opgenomen. In de omgeving van het bedrijf worden deze grenswaarden niet overschreden. 5.1.4. Bodem- en grondwater Naar de kwaliteit van het terrein van de inrichting is een nulsituatie bodemonderzoek verricht. De rapportage van CSO adviesbureau, rapport nummer 04.339, van 6 december 2004, is bij aanvraag gevoegd. Uit het rapport blijkt dat: • Licht verhoogde gehalten (tot boven de streefwaarden) aan PAK en EOX in de grond zijn aangetroffen ter plaatse van de slibvangput en de olie-waterafscheider; • In het grondwater licht verhoogde gehalten aan xylenen en chroom zijn aangetroffen; • Tijdens het veldonderzoek geen waarnemingen zijn gedaan die wijzen op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Ter plaatse van het kca-depot, de olieafscheider en slibvangput moet het terrein als verdacht worden beschouwd. Echter de aangetoonde lichte verontreinigingen vormen gezien de bestemming van het onderzochte terrein vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen probleem. Het genoemde bodemonderzoek beschouwen wij derhalve als het zogenaamde nulsituatie onderzoek. 5.1.5 Oppervlaktewater De gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting worden beoordeeld in het kader van de vergunning ingevolge de Wvo. Ook in het kader van deze wet is een aanvraag om een nieuwe vergunning in procedure.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
5
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
5.2
De -directe en indirecte- gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken en de mogelijkheden tot de bescherming van het milieu;
Het in werking hebben van de inrichting kan met name gevolgen hebben voor: 5.2.1
Geluid/trillingen/verkeersbewegingen
Algemeen: bedrijfssituaties De inrichting is op maandag tot en met zaterdag gedurende de dagperiode in bedrijf. Er zijn beperkte openingstijden voor particulieren. De openingstijden voor particulieren zijn: • Maandag tot en met vrijdag van 13.00 uur tot 14.30 en; • Zaterdag van 14.30 uur tot 16.00 uur. De inrichting is gelegen op een terrein dat grenst aan het Amsterdam-Rijnkanaal (westzijde) en het verhoogde talud van de oprit naar de brug over dit kanaal (zuidzijde) Aan de Noord- en Oostzijde zijn bedrijfsgebouwen, woonwagens en woningen van derden gelegen. Geluid Op 40 meter van de inrichting zijn geluidsgevoelige objecten gelegen. Het betreft woonwagens en woningen aan de Poeldijk en de Kanaaldijk-Oost. Belangrijke bijdragen aan de geluidsemissie worden geleverd door het afzetten en opslepen van containers, storten van glas in de afvalbak, storten in containers van metaalafval, houtafval, puin en grof afval en vervoersbewegingen. De flessencontainer wordt geleegd op de openbare weg. De geluidemissie die tijdens het legen ontstaat is derhalve niet als geluidsbron behorend tot de inrichting beschouwd. Verder is in de aanvraag vermeld dat incidenteel afval met behulp van een kraan wat in elkaar wordt gedrukt. In het bij de aanvraag gevoegde akoestisch onderzoek (zie hieronder) is vermeld dat deze activiteit niet plaatsvindt en derhalve ook niet als geluidsbron in het genoemde onderzoek meegenomen is. Deze onduidelijkheid en het feit dat er geen inzicht bestaat in de geluidsemissie van de activiteit heeft ertoe geleid dat het in elkaar drukken van afval met behulp van een kraan expliciet in de voorschriften verboden wordt. Als onderdeel van de aanvraag is een akoestisch rapport ingediend (‘Akoestisch rapport vergunning Wet milieubeheer Aanbiedstation Kanaaldijk-Oost Breukelen, kenmerk rapport AR 8021/2, d.d. 8 februari 2005). In het onderzoek is de akoestische situatie in kaart gebracht voor de representatieve bedrijfssituatie. Gedurende de avond- en nachtperiode is de inrichting gesloten en vindt er geen geluidemissie plaats. In het akoestisch onderzoek is derhalve aan deze periodes geen aandacht besteed. Voor de resultaten van het akoestische onderzoek wordt verwezen naar het genoemde rapport, dat als bijlage bij de aanvraag is gevoegd. “Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.” Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op het karakter van de omgeving zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid aansluiten bij de richtwaarde van een “woonwijk in de stad”.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
6
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat er gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus beperkt blijven tot maximaal 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Het gebied waarin de woonwagens en woningen van derden zijn gelegen is conform de Handreiking te typeren als “woonwijk in stad”. De richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voor dit type woonomgeving bedragen 50 dB(A) voor de dag-, 45 dB(A) voor de avond- en 40 dB(A) voor de nachtperiode. Van deze richtwaarden kan worden afgeweken als het ter plaatse van de te beschermen objecten heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid daartoe aanleiding geeft. Het referentieniveau in de dagperiode is door ons bepaald en bedraagt 52 dB(A). Deze waarde is representatief de nabijgelegen woonwagens en de woningen gelegen aan de Poeldijk 4 en de Kanaaldijk-Oost 5. Uit het akoestische rapport blijkt dat de door de inrichting veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus in de representatieve bedrijfssituatie lager zijn dan het heersende referentieniveau ter plaatse. Het berekende langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van de maatgevende woningen (woonwagen 1 + 2; zie bijlage 4) bedraagt 44 dB(A) in de dagperiode. In vergunningvoorschrift 2.2.1 zijn de berekende waarden opgenomen. Hiermee wordt aan de geluidsgevoelige bestemmingen in de omgeving van de inrichting voldoende bescherming tegen onaanvaardbare geluidhinder geboden. De vergunde waarden zijn lager dan het referentieniveau. Dit is echter geen onnodig bezwarende beperking voor de inrichting, aangezien uit het akoestische rapport blijkt dat de inrichting bij het in werking zijn conform de aanvraag aan het voorschrift kan voldoen. In de representatieve bedrijfssituatie bedraagt het hoogste maximale geluidsniveau (LAmax) ter plaatse van woonwagen 1 en 3 (zie bijlage 4) 71 dB(A) in de dagperiode. Dit is hoger dan de waarde van 70 dB(A), die ten hoogste vergunbaar is zonder gebruik te maken van een ontheffingsmogelijkheid. Het hoge maximale geluidsniveau wordt veroorzaakt door het storten van puin in een lege container. In het akoestisch onderzoek is aangegeven dat tijdens de geluidsmeting uitgegaan is van een “worst case” situatie waarbij soms ook afval werd gestort in een lege container. De situatie kan als “worst case” gezien worden omdat het merendeel van de tijd de betreffende container niet leeg is. Verwacht mag worden dat het merendeel van tijd voldaan wordt aan situatie waarbij het maximale geluidsniveau van 70 dB(A) niet wordt overschreden. De berekende maximale geluidsniveaus veroorzaakt door de werkzaamheden zijn vergund inclusief het berekende maximale geluidsniveau gedurende het storten van puin in een lege container. Verkeersbewegingen (indirecte hinder door verkeersaantrekkende werking) Verkeersbewegingen van en naar de inrichting, buiten het terrein van de inrichting, zijn conform de circulaire 'Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer' van 29 februari 1996 uitsluitend en separaat getoetst aan de hand van het door die verkeersbewegingen veroorzaakte equivalente geluidsniveau. De voorkeursgrenswaarde voor het geluidsniveau ter plaatse van woninggevels bedraagt 50 dB(A) en de maximale grenswaarde bedraagt 65 dB(A). Uit het akoestische onderzoek blijkt dat het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het inrichtingsgebonden verkeer op de openbare weg minder dan 50 dB(A) etmaalwaarde bedraagt in de representatieve bedrijfssituatie. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de circulaire.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
7
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
5.2.2
Lucht (geur en stof)
Stof In de onderhavige inrichting vinden met uitzondering van een beperkt aantal vervoerbewegingen geen stofvormende activiteiten plaats. Er vindt uitsluitend opslag van niet stuifgevoelige materialen plaats waarbij onder normale omstandigheden geen stofverspreiding zal plaatsvinden Gesteld kan worden, dat deze activiteiten in geen geval een hogere bijdrage leveren aan de achtergrondconcentratie dan 1 microgram per m³. De totale fijn stof concentratie in de omgeving van de inrichting bedraagt dan maximaal 36 microgram per m³. Hiermee wordt voldaan aan de maximale toegestane grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit. Geur Ten gevolge van de op- en overslag van geshredderd/verkleind groenafval, grasachtig materiaal en kadavers zou geuremissie kunnen plaatsvinden. Ter voorkoming van geurhinder is in de voorschriften opgenomen dat geshredderd/verkleind groenafval en grasachtig materiaal binnen drie maal vierentwintig uur uit de inrichting verwijderd moet worden. Stankoverlast als gevolg van de opslag van kadavers wordt voorkomen doordat deze gekoeld moeten worden opgeslagen. Bij een bewaartemperatuur beneden 0 ºC (bevroren toestand) zal geen geuremissie plaatsvinden en is langdurige bewaring toegestaan. Bij een bewaartemperatuur tussen 0 ºC de 10 ºC dient ter voorkoming van stankoverlast afvoer binnen één week plaats te vinden. In dit geval is sprake van een gekoelde opslag en dienen de kadavers binnen één week naar een erkende verwerker afgevoerd te worden. Indien toch nog onaanvaardbare geurhinder wordt geconstateerd dienen technische en/of organisatorische maatregelen(bv. directe afvoer van de geuroverlast veroorzakende materialen) te worden getroffen om dit op te heffen (zie hoofdstuk 2.4 van de voorschriften). 5.2.3
Bodem- en grondwater
Bodemverontreiniging kan worden veroorzaakt door de opslag van de volgende afvalstoffen: • Gevaarlijke afvalstoffen; • Gemengd puin; • Restafval; • Geïmpregneerd hout; • Dakleer en overige bitumineuze afvalstoffen (buitenopslag). Uit de aanvraag blijkt dat de volgende voorzieningen en maatregelen zijn getroffen: • Stelconplaten (voorzijde) en gedeeltelijk asfaltverharding voor de opslag van metalen, tuinafval, houtmix en restafval in open containers; • Stelconplaten en klinkers voor de opslag van banden en kadavers in dichte containers; • Klinkers terplaatse van de glascontainer; • Stelconplaten voor de opslag van papier in dichte containers; • Stelconplaten (gedeeltelijk) en gedeeltelijk klinkers voor de opslag van schoon en gemengd puin in open containers; • Stelconplaten voor de opslag van bielzen in een open container; • Betonnen vloer in de ontvangstruimte van het kca-depot; • Vloeistofkerende vloer (lekbak) in de opslagruimten van het kca-depot. Tevens blijkt uit de aanvraag dat er binnen de inrichting geen vloeistofdichte (CUR/PBV gekeurd) verhardingen aanwezig zijn. In de voorschriften is vastgelegd dat bodembeschermende voorzieningen moeten worden aangebracht daar waar bovengenoemde bodem- en/of grondwaterverontreinigende (opslag)activiteiten plaatsvinden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
8
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
Ook is in de voorschriften aangegeven voor welke van deze voorzieningen door een erkende deskundige een geldige PBV-verklaring moet zijn afgegeven. Het toetsingskader voor de beoordeling van de bodembeschermende voorzieningen en maatregelen is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). Uitgangspunt hierbij is het bereiken van een bodembeschermingsniveau, waarbij gesproken kan worden van een verwaarloosbaar risico op significante bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A). In de NRB zijn specifieke bodembedreigende activiteiten beschreven waarbij steeds de gewenste bodembeschermende maatregelen en voorzieningen zijn aangegeven. Of er sprake is van een bodembelastende situatie hangt af van de aard van de activiteit en de betrokken stoffen. Voor elke bedrijfsmatige activiteit moet dan een afzonderlijk pakket maatregelen en voorzieningen worden vastgesteld dat zo mogelijk leidt tot een verwaarloosbaar risico. Onder maatregelen worden handelingen verstaan die gericht zijn op controle en onderhoud van voorzieningen alsmede toezicht op het juist uitvoeren van de handeling en het gericht ingrijpen in geval van incidenten. De beoordeling van de effectiviteit van de bodembeschermende maatregelen en voorzieningen geschiedt aan de hand van een bodemrisicoanalyse. Hiervoor is gebruik gemaakt van de zogenaamde BodemRisicoChecklist (BRCL, deel A3.3 van de NRB). De volgende bedrijfsactiviteiten zoals zijn bedoeld in deel A3 van de NRB zijn in de aanvraag te onderscheiden: • Opslag stortgoed; voor de opslag van afvalstoffen. • Op- en overslag in emballage van vaste en viskeuze stoffen; voor de opslag van vast en viskeus kca/kga in het gevaarlijk afvalstoffendepot; • Op- en overslag in emballage van vloeistoffen; voor de opslag van vloeibaar kca/kga in het gevaarlijk afvalstoffen depot; Door toetsing van deze bedrijfsactiviteiten aan het bovenstaande is het volgende in de voorschiften opgenomen: • Op- en overslag van gevaarlijke afvalstoffen in het gevaarlijk afvalstoffendepot: Gevaarlijke afvalstoffen worden in de NRB genoemd als bodembelastende stoffen. Zowel in het kca depot als de ontvangstruimte moet derhalve een vloeistofdichte vloer of vloeistofdichte opvangvoorziening (lekbak) aanwezig zijn. • Op- en overslag van bodembelastende afvalstoffen: • Op- en overslag van restafval is een bodembelastende activiteit die op of in een vloeistofdichte voorziening moet plaatsvinden; • Op- en overslag van gemengd puin, dakleer, overige bitumineuze afvalstoffen en geïmpregneerd hout wordt niet als een bodembelastende activiteit beschouwd, voorzover het materiaal droog is en zodanig wordt opgeslagen dat hemelwater er geen invloed op heeft. Extra bodembeschermende voorzieningen zijn in deze gevallen niet nodig. In het geval dat de materialen nat zijn en/of hemelwater er wel invloed op heeft wordt de opoverslag wel als een bodembelastende activiteit beschouwd in verband met de uitloging van bodembedreigende componenten. Opslag op of in een vloeistofdichte voorziening is dan vereist; • Op- en overslag van schoon puin, schoon hout, niet verontreinigde metalen, tuinafval, asbest, papier, glas, kleding, autobanden, kadavers en brandbaar grof vuil wordt niet als bodembelastende activiteit beschouwd. Vloeistofdichte bodembeschermende voorzieningen zijn voor de opslag van deze afvalstoffen niet noodzakelijk. • Op- en overslag van wit- en bruingoed dat oliehoudend is en/of met olie dan wel andere bodembelastende stoffen is verontreinigd wordt als potentieel bodembedreigend beschouwd. Van een bodembedreigende situatie is sprake als de opgeslagen apparatuur lekkage vertoont. Opslag van apparatuur die geen lekkage vertoont moet op een aaneengesloten verharding, zonder dat
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
9
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
hemelwater er invloed op kan hebben, plaatsvinden. Bij lekkende apparatuur dient een vloeistofdichte opvangvoorziening (lekbak) aanwezig te zijn. Ingevolge de NRB moeten vloeistofdichte voorzieningen, voorzover dit vloeistofdichte vloeren zijn, overeenkomstig de CUR/PBV aanbeveling 44 gekeurd worden op vloeistofdichtheid. Uit het bovenstaande blijkt dat de aanwezige voorzieningen, in tegenstelling tot wat in de bij de aanvraag gevoegde bodemrisicoanalyse is vermeld, niet voldoende zijn om een bodembeschermings-niveau, waarbij gesproken kan worden van een verwaarloosbaar risico op significante bodemverontreiniging (bodemrisicocategorie A), te realiseren. In hoofdstuk 2.5 van de voorschriften is aangegeven welke voorzieningen aanwezig moeten zijn en hoe controle op de voorzieningen moet plaatsvinden. 5.2.4
Oppervlaktewater/afvalwater
Aangezien er sprake is van een inrichting waar afvalstoffen worden opgeslagen is op grond van artikel 1, lid 2 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)een vergunning noodzakelijk. De vergunning op grond van de Wvo is gelijktijdig met deze vergunning aangevraagd. Met uitzondering van schoon regenwater wordt er geen afvalwater rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd. In de inrichting ontstaat afvalwater van huishoudelijke aard en mogelijk verontreinigd regenwater als gevolg van de afvalstoffenopslag en terreinverhardingen. Dit afvalwater wordt op de gemeentelijke riolering geloosd. Het rioolstelsel zou aangetast kunnen worden door in het afvalwater aanwezige stoffen. Ook kunnen zwevende bestanddelen in het te lozen afvalwater leiden tot verstopping van de riolering. Om de goede werking van de waterzuivering te waarborgen en het rioolstelsel te beschermen zijn in hoofdstuk 2.7 van de voorschriften algemene voorschriften voor afvalwater en voorschriften voor het rioolsysteem opgenomen. Uit overleg met het bevoegde gezag voor de Wvovergunning is gebleken dat in de nog te verlenen Wvo-vergunning voorschriften worden opgenomen waarin eisen worden gesteld aan de concentratie minerale olie in het te lozen afvalwater. Deze eisen gaan verder dan strikt voor de bescherming van het riool noodzakelijk is. Om te voorkomen dat in de beide nog te verlenen vergunningen (Wvo- en Wm-vergunning) verschillende eisen worden opgenomen, is in deze vergunning geen voorschrift opgenomen met betrekking tot het de concentratie minerale olie in het te lozen afvalwater. Controle op de naleving van de voorschriften uit de Wvo-vergunning vindt frequenter plaats dan de controles in het kader van de Wm-vergunning. Een goede bescherming van het rioolstelsel en de waterzuivering is derhalve gewaarborgd. Eventuele andere gevolgen voor het oppervlaktewater, die het in werking zijn van de inrichting kan veroorzaken, worden in het kader van de aanvraag voor de Wvo-vergunning beoordeeld. Voorschriften ter beperking van de verontreiniging van het oppervlaktewater worden opgenomen in de Wvovergunning. 5.2.5
Externe veiligheid
Binnen de inrichting vindt opslag van klein chemisch afval en gasflessen plaats. In geval van een calamiteit (bv. brand) kan dit nadelige gevolgen hebben voor de omgeving en het milieu. Om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken is het volgende in de voorschriften opgenomen: • Voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen is aansluiting gezocht bij de eisen zoals gesteld in de “Leidraad bij de interpretatie van de richtlijn opslag gevaarlijke stoffen in emballage (CPR 15-1) ten behoeve van overheidsdepots voor klein chemisch afval” van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij brief 19 juli 1993, kenmerk IBP 21693004. Aangezien deze leidraad wat verouderde termen bevat, wordt in de voorschriften niet integraal naar de genoemde leidraad verwezen. De van toepassing zijnde eisen uit de leidraad zijn als voorschrift in de vergunning opgenomen. Gezien de beperkte hoeveelheid klein chemisch afval dat opgeslagen wordt en het feit
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
10
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
•
•
dat alle opslagruimten een brandwerendheid van 60 minuten hebben zijn de voor kca-depots gebruikelijke afstandeisen tot de erfgrens en overige tot de inrichting behorende gebouwen niet in de voorschriften opgenomen. De in de aanvraag genoemde opslagruimten voldoen aan wat in de voorschriften van deze vergunning is opgenomen. In de ontvangstruimte vinden geen risicovolle activiteiten, zoals het overschenken en/of samenvoegen van gevaarlijke afvalstoffen en/of opslag van gevaarlijke afvalstoffen plaatsvinden. Het samenvoegen van afgewerkte olie is hierbij als een niet risicovolle activiteit beoordeelt. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de ontvangstruimte brandwerend wordt uitgevoerd. De plaats waar de gasflessen worden opgeslagen is in overleg met de brandweer bepaald. Zowel de plaats als de uitvoering van de opslagruimte is zodanig gekozen dat er met betrekking tot externe veiligheid geen risico’s bestaan. De voorschriften in deze vergunning sluiten aan bij de in de aanvraag genoemde situatie. Met betrekking tot de brandblusmiddelen die, ter bestrijding van een beginnende brand, aanwezig moeten zijn, is in de voorschiften aansluiting gezocht bij wat is vermeld in bijlage 7 (situatietekening voorzieningen brandweer tekeningnr. Br 03 b50) van de aanvraag. De op deze tekening aangegeven brandblusmiddelen zijn, zoals blijkt uit genoemde bijlage, positief beoordeeld door de brandweer van de gemeente Breukelen. Om een goede werking van de aanwezige blusmiddelen te waarborgen is in de voorschriften opgenomen dat deze jaarlijks moeten worden gekeurd.
5.2.6
Verruimde reikwijdte
Het begrip verruimde reikwijdte geeft aan dat onder bescherming van het milieu ook kan worden verstaan: de verbetering van het milieu, de zorg voor een doelmatige verwijdering van afvalstoffen, de zorg voor een zuinig gebruik van energie en grondstoffen en de zorg voor het beperken van de milieuschadelijkheid van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting. De wettelijke basis voor de verruimde reikwijdte ligt in art. 1.1 lid 2 Wm. Hieronder wordt concreet ingegaan op vier aspecten van de verruimde reikwijdte: energiepreventie, afvalstoffenpreventie en -scheiding, grondstoffen en waterpreventie en verkeer en vervoer. Energiepreventie Door wereldwijd gemaakte afspraken is Nederland gehouden aan het terugdringen van het energieverbruik. Dit ter bescherming van het klimaat. Overheden hebben in grote mate invloed op de mogelijkheid het energieverbruik terug te dringen. Dit o.a. middels vergunningverlening. Als hulpmiddel heeft het ministerie van VROM de handleiding “Energie in de milieuvergunning” d.d. 29 november 1999 uitgebracht. Deze handleiding geeft aan dat, wanneer het energieverbruik meer dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit is, geadviseerd wordt een energiebesparingonderzoek uit te voeren. Indien het verbruik onder de grenswaarden ligt, dan is een jaarlijkse registratie van het energieverbruik voldoende. Uit de aanvraag blijkt dat het energieverbruik minder bedraagt dan de hierboven aangegeven grenswaarden. Om een duidelijk beeld te krijgen van het energieverbruik wordt in dit geval volstaan met de verplichting tot een jaarlijkse registratie (zie voorschrift 3.1.1.). Afvalstoffenpreventie en -scheiding Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maakt de provincie gebruik van de “Leidraad Afval- en emissiepreventie in de milieuvergunning” van de ministeries VROM en Verkeer&Waterstaat uit juli 1996.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
11
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
Ten aanzien van het productieproces bij gemeentewerven is de verwerking van afvalstofstromen het primaire proces. De inrichting is niet een inrichting waar productieprocessen plaatsvinden waar afvalstoffen ontstaan en kunnen worden voorkomen. Het is een inrichting die juist afvalstoffen verwerkt . Er is dan ook geen sprake van een inrichting waar afvalstoffen ontstaan en kunnen worden voorkomen. Er zijn daarom geen preventiemaatregelen in de voorschriften opgenomen. Grondstoffen en waterpreventie Via de Wm zijn er mogelijkheden om zuinig gebruik van grondstoffen te stimuleren en dit geldt ook voor waterbesparing. Voor het waterverbruik is een grenswaarde vastgesteld van 5.000 m³ leidingwater per jaar. Indien een inrichting meer dan de grenswaarde verbruikt, wordt een waterbesparingsonderzoek verlangd om het preventiepotentieel vast te stellen. Uit de aanvraag blijkt dat het waterverbruik onder de grenswaarde blijft. Er zijn daarom geen voorschriften opgenomen ten aanzien van waterbesparing. Verkeer en vervoer De grenswaarden ten aanzien van verkeer en vervoer zijn: bij meer dan 2.000.000 transportkilometers per jaar, meer dan 1.000.000 eigen transportkilometers per jaar, meer dan 500 bezoekers per dag of meer dan 100 werknemers. Indien een bedrijf boven deze grenswaarden komt dient het een vervoersplan op te stellen om het aantal kilometers te reduceren. Uit de aanvraag blijkt dat de verkeersbewegingen van en naar de inrichting onder de grenswaarden liggen. Er is daarom geen voorschrift opgenomen waarin om een vervoersplan is gevraagd. 5.2.7
Doelmatig beheer van afvalstoffen
Algemeen In de inrichting vindt op- en overslag plaats van de volgende buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen: asbest, autobanden, dakleer, gasflessen, glas, hout, kadavers, klein chemisch afval, papier, karton, puin, metalen, restafval, textiel, tuinafval en wit- en bruingoed. Binnen de inrichting worden afvalstoffen gescheiden ingezameld en opgeslagen. De gescheiden afvalstromen worden afgevoerd naar daarvoor geschikte be- en verwerkers. Toetsingskader Onder gevolgen voor het milieu wordt tevens verstaan de gevolgen die verband houden met het doelmatig beheer van afvalstoffen. Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (voor zover hier van toepassing) dient het beheer van afvalstoffen zodanig te zijn dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde (van preventie, hergebruik in de vorm van nuttige toepassing, verbranding, storten) aangegeven in artikel 10.4 Wm en de criteria genoemd in artikel 10.5 Wm, eerste lid. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012 (hierna te noemen LAP), versie april 2004, zijn de voorkeursverwijderingsvolgorde en de andere aspecten van een doelmatig beheer van afvalstoffen verwerkt. Voor de meest voorkomende afvalstromen zijn sectorplannen opgesteld. In de sectorplannen is de minimum vereiste wijze van verwijdering, de zogenaamde minimumstandaard, vastgelegd om te voorkomen dat afvalstoffen een minder hoogwaardige be-/verwerking ondergaan dan wenselijk is. Dit om een zo hoogwaardig mogelijk beheer van afvalstoffen te bereiken. Indien de wijze van beheer van de betrokken afvalstof bij een bedrijf voldoet aan de minimumstandaard, dan wel daaraan ten minste gelijkwaardig is, komt de activiteit voor vergunningverlening in aanmerking. Daarnaast zijn in het LAP
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
12
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
bepalingen opgenomen die algemeen geldend zijn, tenzij in de sectorplannen anders is aangegeven. Ook deze bepalingen dient het bevoegd gezag in acht te nemen bij het uitoefenen van haar bevoegdheden. Toetsing aan het LAP Uitgangspunt voor de beoordeling van verwijdering van afvalstoffen is toetsing aan de volgende sectorplannen: • Huishoudelijke afvalstoffen, inclusief grof huishoudelijk restafval; sectorplan 1 "Huishoudelijk restafval”; • KCA inclusief gasflesssen; sectorplan 17 “KCA/KGA en chemicaliënverpakkingen”; • Metalen; sectorplan 21 “Metaalafvalstoffen”; • Puin, dakleer, houtafval, vlakglas en asbest; sectorplan 13 "Bouw en sloopafval en daarmee vergelijkbare afvalstoffen”; • Tuinafval; sectorplan 9 “Organisch afval”; • Kadavers; sectorplan 28 “Dierlijk afval”; • Wit en bruingoed; sectorplan 15 “Wit en bruingoed”; • Glas; sectorplan 14 “Verpakkingsafval”; • Kleding; sectorplan 20 “Textiel”; • Papier; sectorplan 18 “Papier en karton”; • Autobanden; sectorplan 11 “Auto afval”. Binnen de inrichting vindt uitsluitend gescheiden opslag plaats van afvalstoffen. De opslag van deze afvalstoffen vindt plaats in daartoe geschikte opslagvoorzieningen. Er vinden geen activiteiten plaats die onder het begrip be- en verwerken zoals bedoeld in de sectorplannen van het LAP vallen. De opslag van de afvalstoffen binnen de inrichting staat de verdere be-/verwerking van de afvalstoffen niet in de weg. De verwijdering van de afvalstoffen uit de inrichting moet overeenkomstig de voorkeursverwijderingsvolgorde zoals opgenomen in het LAP plaatsvinden (zie voorschrift 6.2.1).Voor de te accepteren afvalstoffen moet worden voldaan aan de algemene beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in deel I van het LAP alsmede de “toelichting bij de sectorplannen”. Als gevolg van de aangevraagde activiteiten is hergebruik dan wel nuttige toepassing van de meeste afvalstoffen mogelijk en wordt voldaan aan de algemene beleidsuitgangspunten van het LAP. De verwijdering van de afvalstoffen overeenkomstig het gestelde in het LAP wordt door de onderhavige inrichting mogelijk gemaakt. “Nota de Verwerking Verantwoord (DVV)” Algemeen In het LAP is aangegeven dat bedrijven die bedrijfsafvalstoffen accepteren over een adequaat acceptatieen verwerkingsbeleid (AV-beleid) dienen te beschikken. Bij acceptatie van gevaarlijke afvalstoffen dienen bedrijven naast een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid ook te beschikken over een adequate administratieve organisatie en interne controle. Door onderhavige inrichting worden uitsluitend huishoudelijke afvalstoffen geaccepteerd waardoor de richtlijnen uit de nota “de verwerking verantwoord” niet van toepassing zijn. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen, met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan ervan, zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen gemengde afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld verwerkt worden. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt onder mengen verstaan. Mengen is niet toegestaan tenzij dit expliciet is vastgelegd in de vergunning. In de nota DVV en de Regeling scheiden en houden van gevaarlijke afvalstoffen zijn afvalstoffen opgenomen die met het oog op specifieke mogelijkheden voor be-/verwerking of verwijdering, niet gemengd mogen
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
13
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
worden. Uit de aanvraag blijkt dat er geen afvalstoffen worden gemengd die op grond van de nota of genoemde regeling niet met elkaar gemengd mogen worden. Het mengen van dergelijke afvalstoffen is dan ook niet toegestaan. 5.3
Redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen
Het industrieterrein waar de inrichting gevestigd is, is op dit moment volledig bezet en in de toekomst zijn, voor zover nu te voorzien, geen veranderingen te verwachten. 5.4
Ingebrachte adviezen en bedenkingen
Er zijn geen reacties, adviezen of bedenkingen naar aanleiding van de ingediende aanvraag en/of het ontwerpbesluit ontvangen. 6 ASPECTEN WAARMEE BIJ DEZE BESLISSING REKENING WORDT GEHOUDEN Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij als bevoegd gezag ingevolge art 8.8, tweede lid van de Wm in ieder geval met het volgende rekening houden. 6.1 Landelijk afvalbeheerplan Vanaf 3 maart 2003 is het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. In deze vergunning is rekening gehouden met het LAP, gewijzigde versie van april 2004, bij hetgeen is overwogen onder punt 5.2.7 ‘doelmatige beheer van afvalstoffen’ van deze beschikking. 6.2 Provinciaal Milieubeleidsplan 2004-2008 Op 13 december 2004 hebben provinciale staten van Utrecht het Milieubeleidsplan 2004-2008 Provincie Utrecht (PMP) vastgesteld en op 3 januari 2005 is het PMP bekendgemaakt. Voor zover van toepassing hebben wij al met het PMP rekening gehouden bij hetgeen is overwogen onder punt 5.2.7 “doelmatig beheer van afvalstoffen” van deze beschikking. 6.3 Geldende richtwaarden Een richtwaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Op dit moment zijn er (nog) geen richtwaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op de inrichting van toepassing zijn. 7 ASPECTEN DIE BIJ DEZE BESLISSING IN ACHT WORDEN GENOMEN Bij de beslissing op de aanvraag moeten wij bovendien op grond van artikel 8.8, derde lid van de Wm de volgende regels in acht nemen. 7.1 Geldende grenswaarden Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
14
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
Besluit luchtkwaliteit In deze vergunning is rekening gehouden met het Besluit luchtkwaliteit bij hetgeen is overwogen onder 5.1.3 van deze beschikking. Op dit moment zijn er (nog) geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. 7.2 Instructieregels in AmvB’s of provinciale milieuverordening; ministeriële aanwijzingen Bij de beslissing op de aanvraag dienen op grond van artikel 8.8 Wm in een AMvB (Algemene maatregel van bestuur) ingevolge artikel 8.45 Wm of de provinciale milieuverordening opgenomen instructieregels door ons in acht te worden genomen. Op grond van artikel 8.45 Wm is de instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer van toepassing. Met deze instructieregeling is in de vergunningvoorschriften rekening gehouden. Ook dienen wij de bindende aanwijzingen krachtens artikel 8.27 Wm van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in acht te nemen. Van een dergelijke aanwijzing is in dit geval geen sprake. 8
GEEN STRIJD MET ANDERE REGELS
Op grond van artikel 8.9 Wm dienen wij er voor zorg te dragen dat de onderhavige vergunning niet in strijd is met de regels uit de Wm en met de regels uit de in artikel 13.1, lid 2 Wm genoemde wetten. Voor zover ons bekend is de vergunning niet strijdig met voornoemde regels. Voor onderhavige inrichting is tevens een aanvraag ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) ingediend bij het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. Afstemming met het bevoegd gezag voor Wvo heeft plaatsgevonden (zie hetgeen onder 5.2.4 is vermeld). Vanwege de gecoördineerde behandeling is het mogelijk een integrale afweging te maken van de gevolgen die een inrichting als deze kan hebben voor het milieu en de wijze waarop deze, door het stellen van voorschriften, kunnen worden beperkt. 9
OVERIGE RELEVANTE REGELGEVING/REFERENTIEKADERS
-
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen Ten aanzien van de afgifte van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen dient te worden voldaan aan de in de in het besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen opgenomen meldings- en registratieverplichtingen. - Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen In het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen worden categorieën van afvalstoffen aangewezen waarvoor een stortverbod wordt ingesteld. De inwerkingtreding van het stortverbod voor de verschillende categorieën van afvalstoffen geschiedt bij afzonderlijk koninklijk besluit. De eisen voortvloeiend uit het besluit leiden ertoe dat het voorschrift 6.2.3 is opgenomen - Regeling ongewone voorvallen hoofdstuk 17 Wet milieubeheer In deze vergunning zijn geen voorschriften opgenomen over de verplichtingen van vergunninghoudster wanneer zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan. Dit is namelijk al (uitputtend) geregeld in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer. Ter informatie zijn hieronder de relevante artikelen uit dat hoofdstuk, welke op de inrichting zijn toegespitst, weergegeven.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
15
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
artikel 17.1 Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, moet degene die de inrichting drijft onmiddellijk die maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover de gevolgen van die gebeurtenis niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. artikel 17.2 Indien zich een ongewoon voorval zoals bedoeld in het vorige artikel voordoet of heeft voorgedaan, moet dit zo spoedig mogelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag (milieuklachtennummer 0800-0225510). Bij deze melding moeten tevens gegevens worden verstrekt die betrekking hebben op: a. de oorzaken van het voorval en de omstandigheden waaronder het voorval zich heeft voorgedaan; b. de ten gevolge van het voorval vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; c. andere gegevens die van belang zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het milieu van het voorval te kunnen beoordelen; d. de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de gevolgen van het voorval te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; e. de maatregelen die worden overwogen om te voorkomen dat een zodanig voorval zich nogmaals voordoet. 10 OVERIGE OVERWEGINGEN Deze vergunning is aangevraagd voor een periode van 10 jaar. Op grond van artikel 8.17 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2.2 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit (Ivb) kan een vergunning die betrekking heeft op een inrichting behorende tot categorie 28.4 van het Ivb slechts gelden voor een termijn van ten hoogste tien jaar. De onderhavige inrichting behoort tot de voornoemde categorie. De vergunning wordt derhalve verleend voor een periode van 10 jaar. Deze periode gaat in bij het in werking treden van deze vergunning. 11 WIJZIGINGEN TEN OPZICHTE VAN HET ONTWERPBESLUIT Ten opzichte van het ontwerpbesluit hebben geen inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden. Wel is in verband met het expireren van de Wm-vergunning na het ontwerpbesluit, deze vergunning omgezet naar een oprichtingsvergunning. 12 CONCLUSIE Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder 1.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
16
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
13 AFSCHRIFTEN Afschriften van deze beschikking worden gezonden aan: - Burgemeester en wethouders van de gemeente Breukelen, Postbus 116, 3620 AC Breukelen; - Gemeente Breukelen, t.a.v. de heer P. van de Bovenkamp, Postbus 116, 3620 AC Breukelen; - VROM-Inspectie, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag; - Dienst Waterbeheer en Riolering, Sector emissies en handhaving, t.a.v. de heer T, van den Boer, Postbus 1061, 1200 BB Hilversum. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
drs. R.C.M. Peeters, hoofd sector Vergunningen en Handhaving / Ketenbeheer
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
17
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i
Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan tot en met 21 september 2005 beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden die redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit of als u bedenkingen hebt tegen de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 138,00 griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 276,00 voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
_________________________________________________________________________________________ Provincie Utrecht Sector V & H / ketenbeheer
18
Gemeente Breukelen Besluit 2 augustus 2005, 2005WEM002961i