De geschiedenis en de werking van de Soester molen
Leidraad voor medewerkers Februari 2010
Inhoudsopgave 1. Voorwoord
4
2. Het ontstaan van de Soester Eng 2.1. Vorming van het Soester landschap 2.2. Begin van de Soester geschiedenis
5 6 8
3. De eerste molens op de Eng
10
4. Molen 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
11 11 11 12 15 15
De Windhond van 1737 tot 1930 Vanzelfsprekende opvolging De naam De molenaars De ondergang Strijd om herbouw
5. Molens en de industriële ontwikkeling
16
6. Herbouw van De Windhond 6.1. De plannen 6.2. Ontvangstruimte 6.3. Nieuwe locatie 6.4. Financiering 6.5. Opening
18 18 18 18 19 20
7. Staande werk van De Windhond 7.1 Invaart/Uitvaart 7.2 Stellingzolder 7.3 Steenzolder 7.4 Luizolder 7.5 Kapzolder 7.6 Smeerzolder 7.7 Stelling
22 24 24 25 25 26 26 27
2
8. Gaande werk van De Windhond 8.1 Bovenwiel 8.2 Bovenrondsel of schijfloop 8.3 Spoorwiel 8.4 Vang 8.5 Luiwerk 8.6 Maalkoppel 8.7 Staart en kruiwiel
28 29 30 31 31 33 34 36
9. Het gevlucht 9.1 De Wieken 9.2 De zeilen en de zeilvoering 9.3 Molentradities
36 36 36 36
10. Sint Victor
39
11. Granen
40
12. Molenspreekwoorden
44
13. Bronnen
45
Colofon
46
3
1. Voorwoord Na bijna tachtig jaar afwezigheid laat De Windhond weer trots zijn wieken draaien. Vele Soestenaren hebben met belangstelling de bouw gevolgd en menig dorpsgenoot verwelkomen we nog steeds regelmatig in onze molen. De Windhond is in alle opzichten een uniek project. Om te beginnen zijn mooie en toch stoere aanblik, zijn plaats op de Eng, alsof hij er altijd geweest is. De bouw die bekostigd werd uit particulier initiatief, sponsoring en een groot legaat. Een stuk vakwerk waarop de aannemer en de molenbouwer terecht trots zijn. Maar ook de vrijwilligersorganisatie die er voor zorgt dat dit mooie object regelmatig draait en ruimhartig te bezichtigen is. De molen De Windhond is niet alleen het nieuwste monument van Soest en daarmee een verrijking van ons groene dorp maar ook een levend monument. Hij vertelt de geschiedenis van het brood, van de polders en van het hout voor huizen en schepen waaraan Nederland lange tijd zijn welvaart te danken had. Maar ook over het weer en het klimaat als belangrijke medespelers. Niet voor niets trekken veel scholen in Soest naar onze molen om nieuwe generaties vertrouwd te maken met dit unieke fenomeen. Met deze leidraad kunnen vrijwilligers van molen De Windhond de bezoekers een uitgebreide rondleiding geven. Het boekje geeft een goed beeld van de molen en de molenaars, toen deze nog aan de Molenstraat in Soest stond. Daarnaast geeft het een beschrijving van de herbouw, van de belangrijkste onderdelen waaruit de molen bestaat en hoe De Windhond werkt. Hartelijk dank aan al degenen die aan dit mooie handboek hebben meegewerkt. Lees het met plezier zodat we met nog meer enthousiasme kunnen vertellen over de mooie techniek, het weer en de geschiedenis. Jan Porte, voorzitter Stichting De Windhond
4
2. Het ontstaan van de Soester Eng Soest was oorspronkelijk een langgerekt esdorp. De boerderijen lagen hier op de grens van de hoge zandgronden en de lage natte klei- en veengronden van het Eemdal. De Eng (of es) ontstond als onderdeel van de Utrechtse Heuvelrug in de voorlaatste ijstijd. Vanuit het noorden werd de ondergrond van grind en stenen door ijsmassa’s opgestuwd tot een stuwwal.
Een ijstijd later, toen hier een toendraklimaat heerste en het landijs ons land niet bereikte, spreidde de heersende wind vanuit het Noordzeebekken een laag zand als een deken over het gebied. Het ontstaan van de Eng was een feit.
5
2.1 Vorming van het Soester landschap 180.000 jaar geleden Gletsjers vormen het landschap. Zwerfkeien uit Scandinavië op de Stompert. De Soester Eng wordt gevormd. West-Europa is bedekt door landijs, de zeespiegel daalt circa 100 meter. 80.000 tot 10.000 jaar geleden Na een warmere periode is er een nieuwe ijstijd met een toendraklimaat. Harde winden voeren zand aan. Dekzandruggen van de Utrechtse Heuvelrug en de Gelderse Vallei worden gevormd. 12.000 jaar geleden Vorming van een houtskool houdende laag in de Soesterduinen. Enorme bos- en heidebranden in West–Europa. Ontstaan van Laag van Usselo. 10.000 jaar geleden Warme periode, landijs is gesmolten. Vorming van het veen. 10.000-7.300 vChr. Vuursteenbewerkers in de Soesterduinen. Midden Steentijd. Begin van landbouw en veeteelt. Grafheuvels. Ontstaan van de Noordzee. 4.300-2.500 vChr. Grafheuvels in Monnikenbosch, op de Stompert en de Eng (Enghenbergje). Jonge Steentijd. Zolang de bodem vruchtbaar is, blijven mensen op één plek.
6
Vele eeuwen later, in de Middeleeuwen, vestigden boeren zich in Soest. Zij maakten de zeer arme grond geschikt voor akkerbouw. Jarenlang bemestten zij de grond met een mengsel van schapenmest en heideplaggen. Deze wijze van bemesting wordt ook wel potstalsysteem genoemd. De schaapskooien die in een krans op de Eng stonden, werden elk voorjaar uitgemest. Deze jaarlijkse mestgift werd verspreid over het land en verteerde tot ongeveer een millimeter zwarte vruchtbare grond. Grondboringen op de Eng laten zien dat de oorspronkelijke zanderige bodem in de loop van zo’n acht eeuwen met (800 x 1 mm =) 80 cm zwarte grond is opgehoogd (zwarte enkeerdgronden). Deze wijze van bemesting werd gebruikt tot de komst van kunstmest. Uit oude documenten blijkt dat Soest in 1904 nog twee schaapskuddes had op de Eng. Kort daarna verdwenen ook deze laatste twee. Op de enggrond werd vroeger vooral rogge verbouwd. Naast deze armeluistarwe stond er ook boekweit en aardappelen. Na de roggeoogst werd het land geploegd en uiterlijk op 10 augustus ging het knollenzaad de grond in. De Soester knol (scheldnaam voor de inwoners van Soest) had een heel eigen smaak. Zelfs op paleis Soestdijk was de knol een geliefd ingrediënt. De Soester Eng had destijds een oppervlakte van ongeveer 200 hectare. Hiervan bestaat alleen het zuidelijke deel nog met een landbouwareaal van ongeveer 50 hectare.
7
2.2 Begin van de Soester geschiedenis
1028 Geboorte van Soest. Bisschop Ansfridus schenkt 14 hoeven, gelegen tussen de villa’s Heeze en Zoys, aan het Benedictijner Klooster in Amersfoort. Kerkelijke leiders maken de dienst uit. 1170 Overstroming van de lage polders rondom Soest. Ontstaan van de Zuiderzee. 1239 Praamgracht wordt gegraven. Begin van de kruistochten. 1278 Eerste strijd op de Eng. Oorlog tussen Utrecht en Holland. 1355 Soest wordt plat gebrand door Hollandse troepen. Baarn en Eemnes worden in brand gestoken door Hollanders. 1394 Scheiding tussen Soest en het Hezerveen. Hoekse en Kabeljauwse twisten. 1399 Het Soester veen wordt verkaveld voor ontginning. Pijnenburger Grift wordt gegraven. Bisschop van Utrecht sluit een verdrag met Groningen. 1474 Eerste molens op de Soester Eng. Claes Albertszn.
8
9
1481 Soest wordt gebrandschat door Hollandse troepen. Hollanders trekken zich met hun buit terug in Naarden. 1506 Eerste Kerkklok wordt naast de Oude Kerk gegoten. 1543 De Gelderse krijgsheer Maarten van Rossum plundert Soester kloosters. Nonnen worden verkracht en vermoord. 1580 Dood van de bisschop van Utrecht. Einde van de katholieke hiërarchie in de Noordelijke Nederlanden. 1713 Veepest heerst in Soest. 1737 Start met de bouw van De Windhond. 1787 Aanslag op Paleis Soestdijk wordt door patriotten verijdeld.
1813 Soest is weer vrij van de Franse bezetting.
10
3. De eerste molens op de Eng De eerste molens op de Eng waren houten standerd molens. Hiernaast een voorbeeld van dit type, nog enkele staan er in Brabant. Zeker is dat vanaf 1474 een standerdmolen op de Eng heeft gestaan. De houten molens waren door brandstichting en plundering geen lang leven beschoren. De molens hadden slechts één maalkoppel. In de 17e eeuw was het mogelijk om twee koppels in de molen te plaatsen.
Het maalkoppel in dit type molen stond op de steenzolder. Nadeel was dat de molenaar bij veranderende wind naar beneden moest om de zeilvoering aan te passen en om de molen op de wind te kruien. Een zeer omslachtige bezigheid. De ontwikkeling van een stellingmolen met een koningsspil bood daarom uitkomst. Het maalkoppel kon op een lager gelegen gedeelte van de molen worden geplaatst.
11
4. Molen De Windhond van 1737 tot 1930 De houten standerdmolens op de Eng hadden tot die tijd waarschijnlijk geen eigen naam. Het is ook niet bekend hoeveel molens De Windhond zijn voorgegaan. Wel denkt men dat de molen, voor de afbraak in 1930, niet altijd op dezelfde plek heeft gestaan. Molens werden vaak vervangen als ze door brand, verval of door oorlogsgeweld zwaar beschadigd waren geraakt. Een nieuwe molen werd dan in de directe omgeving gebouwd. De Windhond heeft gestaan op de hoek van de Molenweg en de Molenstraat. Naast de molen stond een schuur. Daarin begon Abbel in 1945 de Soester IJzergieterij. In 2007 heeft deze Soester (IJzer)Gieterij, nu gevestigd in Almere, de bovenas van de nieuwe Windhond gegoten.
4.1 Vanzelfsprekende opvolging Als een zelfstandige molenaar moest stoppen met zijn vak, dan werd zijn taak overgenomen door zijn zoon. Als hij geen zoon had, dan werd een nauw mannelijk familielid de nieuwe molenaar. Vanaf 1632 tot 1774 was de familie met de naam Varekamp de eigenaar van de molen. Aertgen Dirricksgeerts, weduwe van Heynrich Gerritsz., trouwde in 1632 Gerrits Albertsz. Varekamp.
4.2 De naam In het jaar 1737 liet Gerrit Volkertsz. Varekamp (molenaar van 17211745) de stenen stellingmolen bouwen. Hij liet deze dopen met de naam De Windhond. De keuze van deze naam is niet meer te achterhalen in de geschiedenis. Meerdere molens hebben deze naam en de veronderstellingen voor de Soester molen lopen uiteen. Het kan afgeleid zijn van de wieken, die draaien met de snelheid van een voortsnellende (haze)windhond. Ook zou het kunnen verwijzen naar de muiterij, die in 1733 uitbrak op een West-Indiëvaarder van de V.O.C. Dat schip had de naam De Windhond. Een derde mogelijkheid is de windgek, die werd ook wel windhond genoemd. Een windgek is een met de wind meedraaiende afsluiting op een schoorsteen om de trek van de schoorsteen te verbeteren. De molen wordt door de molenaar op de wind gekruid en draait dus ook met de winden mee. De laatste mogelijkheid is, dat de molenaar enkele vitale onderdelen van het gaande werk uit een molen in de Zaanstreek zou hebben gehaald, die de naam De Windhond had. Om die reden zou hij de molen deze naam kunnen hebben gegeven.
12
4.3 De molenaars In het testament van hun moeder Jannetje Barents Wacker, wed. van Volkert Willemsz. Varekamp, staat beschreven dat Gerrit Varekamp en zijn broer Willem samen de molen met erf en hofstede hebben geërfd. Rijk Varekamp, de zoon van Willem, kreeg in 1745 de verantwoordelijkheid voor de molen. De broers hadden ieder een zoon en twee dochters, die ieder recht hadden op een gelijk deel in de nalatenschap. Daarvan werd de acte van scheiding en deling in 1748 gepasseerd. Beide broers waren toen overleden. Rijk werd eigenaar van de molen. Hij bleef ongetrouwd en was tot 1774 de laatste Varekamp op de molen. Hij stelde zijn zuster, neef en nichten schadeloos door hun een bedrag te betalen van 3.095 gulden. In 1774 was Rijk een man van middelbare leeftijd. Willem Smits was zijn knecht. Willem was de zoon van Jannetje Varekamp, de zuster van Rijk. Deze Willem nam De Windhond met erf en hof voor een bedrag van 7.000 gulden van zijn oom over. Willem was tot 1787 ook kerkmeester. Hij was ondermeer belast met de inning van heffingen op het begraven in de N.H. Kerk in Soest. Als voorzorgmaatregel reserveerde hij met de aanschaf van een grafzerk al in 1789 een plaatsje voor zichzelf in de kerk. Deze had het wapen met de drie windhonden en een kruis (viertaksrijn van de loper van het maalkoppel) met daarop de tekst ‘Willem Smits, Molenaar van Soest, anno 1789’. Willem stierf in 1820, maar werd niet begraven in de kerk. Willem Smits en zijn echtgenote Elisabeth van Twiller droegen in 1816 hun bezittingen bij acte van gifte over aan hun zoon Johannes Smits en zijn echtgenote Hendrina de Ridder. Zij kregen de molen met het huis, het bakhuis, het stookhuisje en de bouwmanschuur, het hof, de hofstede en de boomgaard. Zoon Johannes overleed al snel. In 1827 werd het bedrijf voortgezet door zijn zoon Willem Smits. Hendrina overleed in 1836. De acte van scheiding en deling stelde pas in 1844 de zaken op orde. Uit de 19 pagina’s tellende lijst met bezittingen mag worden geconcludeerd dat de familie Smits niet onbemiddeld was. De drie kinderen van Johannes en Hendrina Smits, Willem Smits, Elisabeth en Hendrina, waren hun erfgenamen. Dochter Hendrina, getrouwd met Jan van Schaffelaar, was al overleden. Ze hadden een
13
minderjarig zoontje, daarom werd het erfdeel van Hendrina door Jan van Schaffelaar beheerd. De roerende zaken waren al verdeeld onder de erfgenamen. Ter begeleiding van de verdeling van het onroerende goed werd een team van drie mannen gevormd: deurwaarder en rijksschatter Hendrik Manten, de Soester tolgaarder en koopman Peter van den Brug en de meesterschilder Lafebre uit Baarn. Later zou blijken dat Lafebre voor de familie Smits zeer belangrijk was, want niet alleen zijn dochter maar ook zijn vier kleindochters traden in het huwelijk met een molenaarsnazaat Smits. Het onroerend goed werd getaxeerd op 12.500 gulden. Dat was voor de molen met huis, het bakhuis, het stookhuisje en de bouwmanschuur, het hof en de hofstede, de boomgaard, het bos en een perceel bouwland. De hele nalatenschap kwam in handen van molenaarszoon Willem Smits, die uiteraard zijn zuster Elisabeth en zijn neefjes hun erfdeel in geld moest betalen. Willem overleed in 1867 en liet zijn bezit in vruchtgebruik testamentair na aan zijn vrouw Agatha Cornelia Lafebre. In 1878 ging men over tot scheiding en deling van de nalatenschap. Behalve de molen, het woonhuis en de bijbehorende zaken was nog een tiental percelen bouw-, wei- en veengrond te verdelen. Ook deze molenaar had niet slecht geboerd. Zijn zoon Johannes Willem Smits kreeg de molen met bijbehorende opstallen, land en een stuk bouwland. Zijn broer, landbouwer Willem Jacobus, werd eigenaar van het bouw- en weiland op de Eng. Moeder Agatha kreeg acht percelen en veen in eigendom. Alle drie moesten hun mede-erfgenamen naar verhouding hun deel in geld uitkeren. Broer Gerrit was al sinds lange tijd werkzaam op de molen. Hij bleef dit doen in dienst van zijn broer Johannes Willem, die sinds 1878 officieel eigenaar van De Windhond was. Johannes Willem oefende al tijdens het leven van zijn vader het molenaarsvak uit. Pas in 1904 veranderde De Windhond weer van eigenaar. De zoon Johannes Willem Smits Jr. kocht de molen van zijn vader. In de koopakte stond dat een stenen windkorenmolen, genaamd De Windhond met woonhuis, bouwmanswoning, loods, schuur, bakhuis, hooiberg, erf, tuin en bouwland voor 10.000 gulden door vader Johannes Willem aan zoon werd verkocht. Verder was aan de akte toegevoegd: ‘welke som door de koper aan de verkoper is voldaan’.
14
In begin 1919 werd door de opkomst van de mechanisatie van het maalproces een poging gedaan een concurrentiebeding af te sluiten met de andere maalderijen. Die luidde: ‘De ondergetekenden J.A. Mulders, J.W. Smits en Coop. Landb. Ver. Soest verbinden zich hierbij om het maalloon van granen vanaf 7 april te verhoogen tot 1ct. per kilogram. Ten einde onderkruiping op dit vastgestelde tarief te voorkomen verbindt den overtreder zich aan de anderen uit te betalen de vastgestelde boete van tweehonderd gulden welk bedrag zonder proceskosten moet worden voldaan, en wordt bij niet voldoening op eerste aanmaning alle te maken kosten daarop op den overtreder verhaald. Gedaan te Soest 7 april 1919. A.J. Mulders (molenaar De Vlijt) W. Nijhof (zaakvoerder Coöperatie) W. Smits (molenaar De Windhond) Johannes Willem Smits Jr. was de vijfde in opvolging en ook de laatste met die naam. Vader Hannes bleef betrokken bij het molenbedrijf en overleed in 1917 in Heemstede. Op 3 januari 1921 veranderde De Windhond nog eenmaal van eigenaar. Op die datum werd De Windhond, los van de molenaarswoning de boerenhoeve en alles wat daarbij hoort, verkocht aan Johannes Baptist Mulders voor 5.030 gulden. Deze Mulders was de zoon van de molenaar van De Vlijt in Soest-Zuid.
15
4.4 De ondergang Mulders kocht De Windhond waarschijnlijk om zijn concurrentie te verkleinen. Dat was belangrijk in deze moeilijke periode, waarin coöperatieve landbouwverenigingen in opkomst waren en het gebruik van elektrische en dieselmotoren voor het maalproces populair werden om onafhankelijk te zijn van windkracht. Het in bedrijf houden en onderhouden van De Windhond bleek niet meer rendabel en de staat van de molen was deplorabel. De Windhond maalde voor het laatst in 1922. Daarna werd ze gedeeltelijk gekannibaliseerd voor de reparatie van andere molens. In het jaar 1930 verkeerde De Windhond in een zodanige staat dat werd besloten tot sloop. Mulders verkocht in 1951 het land dat was vrijgekomen door de afbraak van De Windhond. Sinds die tijd werd dat stuk grond als groentetuin gebruikt (nu staan daar twee huizen onder één kap). Op 14 juni 1921 werden de boerenhoeve en de bijbehorende landerijen verkocht. De boerenhoeve brandde af in 1923.
4.5 Strijd om herbouw Tussen 1923 en 1930 trachtten diverse personen en instanties de molen voor het nageslacht te behouden. In alle gevallen waren de financiële overwegingen van doorslaggevend belang. De sloop was onvermijdelijk. Ook het toenmalige gemeentebestuur kon door zijn eigen financiële situatie niets aan de staat van de molen doen. Door de landelijke politiek werd het behoud ook niet ondersteund, want de kosten voor het onderhoud zouden hoger uitvallen dan de aankoopsom. De Vereniging De Hollandsche Molen, die zich bekommert om de instandhouding van de molens in Nederland, werd benaderd om De Windhond op te nemen in hun bestand, maar de vereniging was niet kapitaalkrachtig genoeg om de molen te redden van de sloop. Uiteindelijk is het de in 1977 opgerichte Stichting tot herbouw van de stellingkorenmolen De Windhond gelukt om, na vele jaren strijd, in 2005 de herbouw te realiseren. Met een resultaat dat er mag zijn. De molen De Windhond is op 10 mei 2008 officieel in gebruik genomen.
16
5. De molen en de industriële ontwikkeling In de vroege oudheid maalde men gerst, tarwe of spelt handmatig tussen twee stenen tot meel. Sommige Afrikaanse stammen doen het nog steeds zo. De rijke Romeinen gebruikten slaven om dit werk voor hen te doen. Om aan de groeiende vraag naar meel te kunnen voldoen, zette men paarden in om de maalstenen te bewegen. Dat werd gedaan in rosmolens. In Nederland staan er nog enkele. Voor onze jaartelling gebruikten de Romeinen al watermolens. Omstreeks 110 na Chr. bouwden de Romeinen bij Barbegal in Frankrijk een meelfabriek met zestien watermolens. Veel later deed de windmolen zijn intrede. Hoe de windmolen in Europa is gekomen, weet men niet precies. De bewering dat windmolens uit het Midden-Oosten of Noord-Afrika naar Europa kwamen, is nooit bewezen. Aangenomen wordt dat de eerste windmolens, (houten standerdmolens) tegelijk in de tweede helft van de 12e eeuw in West-Vlaanderen, Frankrijk en Engeland werden ontwikkeld en daarna naar Nederland kwamen. Het waren vooral korenmolens voor meelproductie, benodigd voor het bakken van het dagelijkse brood. In de 14e eeuw paste men de standerdmolen aan. Hierdoor ontstond de wipmolen. Daarmee konden de polders worden drooggemalen. De eerste droogmakerijen deden in de 17e eeuw hun intrede. Het droog gemaakte land werd verkocht of verpacht aan boeren en grondeigenaren. Even voor de 17e eeuw vond Cornelis Corneliszoon van Uitgeest de krukas met drie bochten uit voor een zaagmolen. Daarmee werd een draaiende beweging in een heen en weer gaande beweging omgezet. Door zijn uitvinding deed één zaagmolen het werk van vijftig handzagers. Hij kreeg in 1597 octrooi op het ‘Besonder Creckwerck’. Algemeen wordt gedacht dat hij de uitvinder van de zaagmolen was, maar dat is niet zo. Al in het jaar 400 was er sprake van door water gedreven zaagmolens.
17
Tegelijkertijd kwamen er meer innovaties op windmolengebied. Men ging over op het bouwen van stenen molens. Door de verbeteringen kon de molenaar efficiënter werken en kon de molen breder worden ingezet. Men begon met industriële toepassingen, zoals het persen van oliehoudende zaden, het malen van pigmenten, papierfabricage, het malen van run voor de leerlooierijen, het malen van tabak tot snuiftabak en het boren van kanonlopen. Op het hoogtepunt in de Gouden Eeuw stonden er ongeveer tienduizend molens in Nederland, waarvan ongeveer duizend in de Zaanstreek. Met de komst van de explosiemotor en de elektromotor ging het met de molen bergafwaarts. Omstreeks 1920 waren er nog maar 940 molens over.
18
6. Herbouw van De Windhond In maart 1977 werd de Stichting tot herbouw van de Stellingkorenmolen De Windhond opgericht.
6.1 De plannen Het doel was de in januari 1930 gesloopte molen op de oorspronkelijke plek op de hoek Molenstraat/Molenweg te herbouwen. Deze grond kocht de stichting in 1991. Echter, het toenmalige stichtingsbestuur was niet in staat om voldoende fondsen te werven voor de financiering van de herbouw. De bouwtekeningen en de benodigde bouwvergunningen waren in de jaren ‘70 al geregeld. De bouwtekening en bestek, gemaakt door dhr. G. Keunen, van de Rijksdienst voor Monumentenzorg (het huidige RACM), waren gemaakt op basis van zijn ervaring en volgens de visie van het toenmalige stichtingsbestuur.
6.2 Ontvangstruimte Onder leiding van Gerhard Sterken zette het bestuur in 1999 de herbouw van De Windhond weer stevig op de kaart. Net als de voorgaande bestuurders vond ook dit bestuur dat de oorspronkelijke locatie de beste plek was voor een nieuwe molen. In 1999 was bouwbedrijf Van de Grift aangeschoven en had de Rabobank energie gestoken in de exploitatieberekeningen. Er was een nieuw plan om in de molenterp een ontvangstruimte te ontwikkelen voor de ontvangst van gezelschappen tot zestig personen. De opbrengst daarvan zou ten goede komen van de exploitatie van de molen.
6.3 Nieuwe locatie In maart 2003 nam Wim de Kam, oud-gemeentesecretaris, het voorzitterschap van Gerhard Sterken over. Omdat de biotoop rondom de nieuwe molen op de oorspronkelijke locatie niet voldeed door bebouwing
19
en hoge bomen en omdat buurtbewoners aan de Molenstraat bezwaar maakten tegen de herbouw, zag De Kam de voordelen van een nieuwe locatie. Het verlaten stortgatterrein op de hoek van de Kolonieweg/Molenweg/Veldweg diende zich aan. Op basis van de tekeningen met ontvangstruimte en de nieuwe locatie werden nieuwe vergunningen aangevraagd. Van de Grift werkte de plannen voor de herbouw verder uit met Verbij, een molenbouwer uit Hoogmade. Tom Bakker, bouwadviseur van Stichting De Windhond, controleerde de plannen minutieus op authenticiteit. Ook liet hij de onderliggende begrotingen doorrekenen. Alles was gereed, alleen de financiering was nog niet rond.
6.4 Financiering Het bestuur kwam voor de moeilijke beslissing te staan. Konden ze het risico nemen al met de bouw te starten, terwijl slechts de helft van het benodigde geld binnen was? De gemeente Soest deed een duit in het zakje. Ze stelde het voormalige stortgat tegen een lage erfpachtsom ter beschikking en ze gaf de oude locatie een woonbestemming voor twee woningen. Deze grond bleek bovendien een behoorlijke waarde te vertegenwoordigen. Van de Grift kocht de oude locatie voor woningbouw. Daarmee was het benodigde startkapitaal rond. De bouwvergunning voor de molen, die werd bemoeilijkt omdat er een verplichting voor grondsanering aan vast zat, werd in dezelfde periode verkregen. Uiteindelijk kon op 28 april 2006 worden gestart met de bouw. Inmiddels had bestuurslid Herman Schoemaker de voorzittershamer overgenomen. Onder zijn leiding is de molen afgebouwd en geopend. Tijdens de bouw verwierven de bestuursleden en de bouwer nog meer financiële toezeggingen van bedrijven, particulieren, sponsors, begunstigers en donateurs. Toen de romp gereed was, bleek er toch nog steeds te weinig geld voor de voltooiing van het gaande werk van de
20
molen. Het bestuur stond voor de zware taak nog meer geld bijeen te brengen. Van de Grift besloot de onderruimte van de molen te kopen en deze voor eigen rekening en risico af te bouwen. Ook bracht een legaat een belangrijk bedrag binnen ten gunste van De Windhond. De reeds gebouwde romp van de molen sprak tot de verbeelding van geldschieters, wat het inzamelen van donaties vergemakkelijkte. Alle inspanningen van jaren hebben uiteindelijk de benodigde 1,5 miljoen euro opgeleverd.
6.5 Opening Op 21 november 2007 was de onderruimte van de molen klaar. Samen met de vrijwilligers van De Windhond werd deze Molenaarskamer geopend door Cees Vos, de motor achter de vrijwilligers. Ook gaf hij vorm aan het bezoekerscentrum, waar geïnteresseerden vanaf de start van de bouw op woensdag-, zaterdag- en zondagmiddag de ontwikkelingen konden volgen. Burgemeester Arie Noordergraaf opende de molen op 10 mei 2008 officieel, door samen met de Soester schoolkinderen de vang te lichten. Op deze feestelijke dag waren de grote Soester muziekverenigingen Apollo, Het Groot Gaesbeeker Gilde en PVO aanwezig. ‘s Avonds werd het toneelspel ‘De klucht van De Windhond’ opgevoerd. Sinds die dag is De Windhond op woensdag-, zaterdag- en zondagmiddag open voor bezoekers. De molen draait dan zo veel mogelijk. Inmiddels is er een nieuw bestuur, dat ondermeer zorgt voor het verkrijgen van de financiële middelen voor exploitatie en onderhoud. De molen trekt elk weekend veel bezoekers. De Windhond zal nooit meer van de Eng verdwijnen.
21
7. Staande werk van De Windhond De opbouw van de molen bestaat uit twee delen: het staande en het gaande werk. Het staande werk betreft de vaste constructie van de molen, zoals de romp en stelling. Het gaande werk bestaat uit alles wat met de aandrijving van de werktuigen te maken heeft. Er zijn twee soorten molens: stellingmolens en grondzeilers. De Windhond is een stellingmolen. Dat wil zeggen dat de wieken via een stelling rondom de molen zijn te benaderen. De hoogte van de stelling vanaf het grondvlak bedraagt circa drie meter. De romp van De Windhond is opgebouwd uit 190.000 IJsselsteentjes. De afstand van het grondvlak van de invaart (ingang op de begane grond) tot de kap is circa twaalf meter. De verdiepingen in de molen worden zolders genoemd. Er zijn vijf zolders: • Maal- of stellingzolder • Steenzolder • Luizolder • Kapzolder • Smeerzolder
22
Doorsnede
23
7.1 Invaart/Uitvaart De invaart van De Windhond is de feitelijke ingang van de molen. Hier leverden de boeren hun maalgoed af. Dit gebeurde meestal met paard en wagen. Soms kwamen meerdere boerenwagens bij de molen aan. Het was vroeger de regel ‘Wie het eerst komt, die het eerst maalt’. Omdat de ruimte in de molen te klein was om de boerenkar te kunnen draaien, werd er in de rijrichting een uitgang gemaakt: de uitvaart. Invaart en uitvaart
7.2 Stellingzolder De stellingzolder is ook de maalzolder. De molenaar kan hier het maalkoppel bedienen en naar buiten om het weer te beoordelen. Het is feitelijk de werkvloer van de molenaar. Bij plotseling opkomende wind kan hij vanaf deze zolder de molen direct stilzetten en de zeilvoering aanpassen. Dit zou niet zo snel kunnen als hij op een andere zolder zou werken.
Stelling- of maalzolder
24
7.3 Steenzolder Hier staan de maalstenen. De Windhond heeft één maalkoppel. Er zijn molens die met meerdere maalkoppels zijn uitgerust. Vanaf de steenzolder loopt een houten koker (meelpijp) naar de maalzolder om het meel op te vangen. In het hoofdstuk Gaande werk wordt daar verder op ingegaan. Steenzolder
7.4 Luizolder Op de luizolder bevindt zich het hijsmechanisme om het maalgoed naar boven te takelen. Dit hijsmechanisme wordt het luiwerk genoemd. De molenaar kan dit mechanisme vanaf de invaart met behulp van een touw in werking stellen. Met dit zelfde luiwerk kan de molenaar ook het gemalen product naar beneden laten zakken: het afschieten. LLuizolder
25
7.5 Kapzolder De kapzolder ligt op het hoogste gedeelte van de molen. De totale kap ligt op 40 ijzeren rollen op de molenromp en kan 360 graden draaien. In de kap ligt de gietijzeren bovenas waaraan de wieken zijn bevestigd. Het totale gewicht van de kap bedraagt circa 18.000 kilo. Kapzolder 7.6 Smeerzolder De smeerzolder is te bereiken via de hanetree. De molenaar heeft hier toegang tot de lagering van de bovenas om deze met varkensreuzel te smeren.
Smeerzolder met hanetree
26
7.7 Stelling Vanaf de stelling kan de molenaar de kap en daarmee de wieken op de wind te zetten. De Windhond heeft een twaalfkantige stelling. Dat wil zeggen dat er twaalf velden zijn. Elk veld wordt ondersteund door een viertal liggers. Onder de stelling zijn rechtstaande stutten aangebracht. Deze wijze van ondersteuning treft men aan bij Zaanse molens.
Stelling
Vanaf de stutten aan de bovenzijde zijn schoren aangebracht als extra versteviging. Deze schoren worden kraaienpoten genoemd.
Kraaienpoten
.
27
8. Gaande werk van De Windhond Onder het gaande werk valt alles wat direct bijdraagt tot de aandrijving van de werktuigen. Bij De Windhond gaat het om de aandrijving van het maalkoppel en het luiwerk. In onderstaande overzichtstekening is het gaande werk weergegeven.
28
8.1 Bovenwiel Het bovenwiel bevindt zich in de kap en is bevestigd op de bovenas. Rondom het bovenwiel zijn vijf houten blokken (vangblokken) gemonteerd, die als rem fungeren om de molen stil te zetten. De rem wordt de vang genoemd. De molenaar kan de vang vanaf de stelling bedienen.
Bovenwiel De bovenas steekt aan de voorzijde door de kap naar buiten. Het gedeelte buiten de kap is de askop, waarin twee gaten zitten waardoor de roeden (wieken) gestoken zijn. Het bovenwiel is opgebouwd uit verschillende houtsoorten. Het middenstuk (de armen) bestaat uit eikenhout. Rondom het bovenwiel, zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde, zijn stevige randen van iepenhout aangebracht voor de borging van 60 kammen van azijnhout. Azijnhout is een eikensoort die rondom de Middellandse zee groeit.
29
8.2 Bovenrondsel of schijfloop De kammen grijpen tussen de staven van het bovenrondsel of schijfloop. De 31 staven zijn van een ander houtsoort (Azobé) gemaakt om extra slijtage te voorkomen. Het bovenrondsel zit vast aan de koningsspil. De molen heeft assen en spillen. Assen liggen horizontaal, zoals de bovenas. Spillen staan vertikaal, zoals de koningsspil en de steenspil.
Bovenrondsel of schijfloop De koningsspil zorgt ervoor dat de draaiing van het wiekenkruis via het bovenrondsel wordt overgebracht op het lager in de molen geplaatste werktuig: de molenstenen. De koningsspil is in het midden van de kop gelagerd in de ijzer- of busbalk en loopt naar beneden door tot de steenzolder.
30
8.3 Spoorwiel Aan de koningsspil op de steenzolder is het spoorwiel bevestigd. Deze heeft 85 kammen. Ook deze kammen zijn van azijnhout gemaakt. Het spoorwiel is aan de onderkant gelagerd op de donsbalk.
Spoorwiel
8.4 Vang De vang is de rem, waarmee de molen wordt stil gezet. Om de molen te laten draaien wordt de vang gelicht: de vangblokken komen los van het bovenwiel, waardoor de blokkering wordt opgeheven. De vang bestaat uit vijf blokken, meestal van wilgen- of populierenhout. De vangblokken zijn onderling met ijzeren strips (maanijzers) aan elkaar verbonden. Afhankelijk van de positie heeft een blok een andere naam.
31
De vang De vang wordt door een beweegbare balk in werking gezet via een hefboom (wipstok), die door de kap naar buiten steekt. Aan het einde van de wipstok (buiten) is een lang dik touw bevestigd, dat tot de stelling loopt. De molenaar kan vanaf de stelling de vang lichten of opleggen. Omdat de molenaars vroeger productie moesten maken en daarvoor totaal afhankelijk waren van de wind, maalden zij ook bij hoge windsnelheden. Het kwam dan regelmatig voor dat de wieken zo snel draaiden, dat ze moeilijk waren te vangen.
Door het straf vangen kon niet altijd worden voorkomen dat de vangblokken zo heet werden door de wrijving op het bovenwiel, dat ze begonnen te smeulen. Na een paar uur ging het smeulen over in branden. Na een sterke vang bleef de molenaar daarom een uur langer op de molen, om te voorkomen dat er brand uitbrak. Vaak stond er in de kap een emmer water om de vangblokken af te koelen. Het bedienen van de vang
32
8.5 Luiwerk Tussen het gedeelte van het spoorwiel en het bovenrondsel zit het luiwerk.
Luiwerk
Met het luiwerk kan de molenaar met windkracht zijn maalgoed ophalen en laten zakken. Het luiwerk bestaat uit een aangedreven wiel en een houten as (de luias), waar omheen het touw wordt gerold bij het ophijsen. Het dunne touw (stuurtouw) zit vast aan een hefboom (lichtstok), waarmee het aan te drijven wiel op en van de luitafel wordt gezet. Met de luireep kan het ophijsen (het luien) en het laten zakken (het afschieten) met handkracht worden gedaan.
33
Het luien
8.6 Maalkoppel Een maalkoppel is de maalinrichting in de molen. Er liggen twee stenen omgeven door een kuip. De kuip is een houten ombouw. Deze is in zijn geheel verwijderbaar, zodat het binnenwerk kan worden schoongemaakt. De kuip is aan de bovenkant afgesloten met twee deksels. De onderste steen is de ligger, die beweegt niet. De bovenste steen is de loper. Deze draait over de onderste steen heen. Tussen de twee stenen is een kleine ruimte die de molenaar zelf kan instellen. Met behulp van het lichttouw, dat beneden op de maalzolder te bedienen is, kan de molenaar heel nauwkeurig de afstand tussen de loper en de ligger groter of kleiner maken. Dit is van belang om een goede kwaliteit meel te krijgen.
34
Steenkuip
De molenstenen in De Windhond zijn zogenaamde kunststenen. Er is eerst een ballastlaag gegoten en daar bovenop een laag kwartssteen van circa 15 centimeter dikte.
Ligger
De groeven (scherpsel) in de ligger zijn duidelijk te zien. Regelmatig moeten deze opnieuw worden uitgehakt (billen). Dit gebeurt met een bilhamer. Als de loper te veel is versleten, dan kan de loper dienstdoen als ligger en komt er een nieuwe lopersteen.
Het graan stroomt uit de kaar (verzamelbak) via de schuddebak naar het kropgat. Het kropgat is een gat in het midden van de loper.
35
Kaar en kropgat
Aan de zijkant van de loper is een stukje leer (de jager) bevestigd, dat over een rand (meelring) strijkt, die tussen de kuip en de stenen ligt. De jager neemt het meel mee naar een gat, dat uitkomt boven de meelpijp. De meelpijp gaat naar de maalzolder, waar het meel wordt opgevangen in de maalbak. De molenaar kan met behulp van de gewichten de toevoer van het graan naar het kropgat fijn afregelen. Meelpijp met maalbak
36
8.7 Staart en kruiwiel Als de wind van richting verandert, zet de molenaar de wieken op de wind om een optimale windvang te krijgen. Dit heet kruien. Hij doet dat met het kruiwiel dat aan de staart is bevestigd. Aan beide zijden van de staart zitten twee groen geverfde balken. Deze worden schoren genoemd. Om de as (de munnik) van het kruiwiel zit een lange ketting gewonden, die aan het einde met een haak aan de stelling vastzit. Aan de onderzijde van de staart zit ook een ketting. Deze bezetketting voorkomt dat de kap en de wieken wegdraaien, want bij draaiende wieken wil de kap door de krachten die het gaande werk daarop uitoefent rechtsom draaien.
Staart en kruiwiel
Om te voorkomen dat de molen door blikseminslag verloren gaat, wordt bij het in rust zetten van de molen zowel aan de staart als aan de wieken een bliksemafleiderkabel bevestigd.
Bliksemafleiderkabel
37
9. Het gevlucht 9.1 De wieken De wieken van de molen worden door de wind aangedreven. De Windhond heeft het zogenaamde Oud-Hollands wieksysteem. Dit wieksysteem bestaat uit een stalen roede, met aan de linkerkant het hekwerk en aan de rechterkant de (uitneembare) windborden. 9.2 De zeilen en de zeilvoering Afhankelijk van de hoeveelheid wind kan meer of minder zeil op het hekwerk gelegd worden. Bij weinig wind legt hij volle zeilen voor. Wordt de wind sterker, dan kiest de molenaar ervoor een deel van het zeil op te rollen. Dit heet zwichten. De molenaar probeert het aantal omwentelingen van het gevlucht op ongeveer 15 omwentelingen per minuut te houden. Dit betekent dat per seconden er één wiek (end) voorbijkomt. De molen draait dan “60 enden per minuut”. De maalstenen draaien zo met de goede snelheid, waardoor de kwaliteit van het maalgoed steeds optimaal is. De molenaar moet nauwkeurig het weer in de gaten houden. Neemt de wind toe, dan moet hij zwichten (minder zeil voeren). Bij zware buien, storm of onweer moet hij de molen stilzetten. Hij legt dan de wieken aan de bliksemafleider en aan de kettingen. Bij een windkracht van 1 tot 2 Beaufort kan de molen onbelast en met volle zeilen nog net rondkomen. Bij een kracht van 7 Beaufort kan niet meer worden gedraaid. 9.3 Molentradities Het was en is nog steeds gebruikelijk dat molenaars boodschappen overbrengen met behulp van de stand van de wieken. Ook kunnen ze kenbaar maken dat er een vreugdevolle of droeve gebeurtenis in de familie van de molenaar heeft plaats gevonden. De meest bekende boodschappen zijn de vreugdestand bij geboorte of bruiloft en de rouwstand bij overlijden van een direct of nabij familielid. Hoe verder weg hoe korter de rouwstand. Wanneer een rouwstoet de molen passeert, moet de molenaar de molen in de rouwstand zetten totdat de stoet is gepasseerd. Vroeger kruide men de molen mee in de richting
38
van de stoet. Alle knechten stonden dan met de pet in de hand op de stelling om hun deelneming te betuigen. In de vreugdestand staan de wieken een heklatlengte voor de passage van het hoogste punt stil. In de rouwstand is het een heklatlengte voorbij de hoogste passage. In sommige delen van Limburg is het precies andersom. In de Zaanstreek wordt bij een vreugdevolle gebeurtenis de molen versierd met mooimakerswerk. De vreugdestand waarin de molens in het grootste deel van Nederland worden gezet, betekent in de Zaanstreek dat de molen timmerscheef staat. Hiermee wordt aan de timmerman het bericht doorgegeven dat er noodzakelijk timmerwerk moet worden uitgevoerd. De molenaar maakte met het overhek zetten van de molen duidelijk dat de molen voor een langere periode buiten gebruik was. Bijvoorbeeld voor het billen van de stenen (de molen staat op de bil). Ook kon hij aangeven dat er nog maalgoed kon worden gebracht. Dan stond de molen op schooi. Bij poldermolens werd één molen als seinmolen aangewezen. De seinmolen gaf met de stand van de wieken aan wanneer men moest stoppen of beginnen met bemalen.
39
40
10. Sint Victor Het beeldje boven de lift op de maalzolder stelt de Sint Victor van Marseille voor, de beschermheilige van de korenmolenaars. Zijn feestdag is op 21 juli. De legende Victor leefde in de derde eeuw. Hij behoorde tot een aanzienlijke familie in Marseille en diende in het Romeinse leger van Maximinianus. Hij zocht als christen zijn geloofsgenoten op in de gevangenis, waar hij hen troostte en in hun geloof aanmoedigde. Hij belandde ook zelf in de gevangenis. Daar wist hij zijn bewakers tot het christendom te bekeren. Van keizer Maximinianus moest Victor opnieuw trouw zweren aan Jupiter, de hoofdgod van de Romeinen. Toen hij voor het afgodsbeeld werd gesleept, schopte hij het omver. Het beeld viel in gruzelementen. De keizer liet de ‘heiligschennende voet’ van Victor afhakken en hem martelen. Later werd hij veroordeeld om levend vermorzeld te worden tussen twee molenstenen. Victor werd half platgedrukt maar de stenen braken en Victor bleef in leven. Tenslotte werd Victor onthoofd, waarbij men engelen zou hebben horen zingen: Vicisti, Victor beate, vicisti (Gij hebt overwonnen, gelukzalige Victor, gij hebt overwonnen). Al in de middeleeuwen werd Sint Victor in Nederland en Vlaanderen vereerd door de korenmolenaars. Er ontstonden vele gilden die naar hem werden genoemd. Sint Victor wordt vaak afgebeeld met een zwaard in de ene en een molen in de andere hand.
41
11. Granen De Romeinen introduceerden tarwe, haver en rogge in hun rijk. In de middeleeuwen aten de armen brood van een mengsel van rogge en gerst. In zware tijden maakte men zelfs brood van erwten en bonen. Wij beperken ons hier tot de gewassen die we tegenwoordig gebruiken voor ons voedsel. Granen behoren tot de grasachtigen. Deze zijn door de mens gecultiveerd, zodat er brood van gebakken kan worden. De meest gangbare granen in Nederland zijn tarwe, gerst, haver, rogge, gierst, spelt en maïs. Tarwe Tarwe is het bekendste en populairste graansoort voor het bakken van brood. Het komt uit Klein Azië. Daar wordt het al zo’n tienduizend jaar verbouwd. De tarwekorrel is energierijk. Het bevat vezels, koolhydraten, vitaminen en mineralen en maar weinig vet. Van tarwe wordt volkorenmeel gemaakt. Om dat te krijgen, wordt de tarwekorrel alleen ontdaan van zand en vuil. De hele korrel wordt voor het meel gebruikt. Samenstelling tarwe Tarwe bestaat uit diverse delen: Zemelen. Dit zijn dunne papierachtige velletjes van de graankorrel. Deze worden geheel of gedeeltelijk verwijderd bij het maken van bloem. Zemelen worden niet verteerd maar leveren wel een waardevolle bijdrage aan het voedingspatroon. Endosperm. Dit is het binnenste gedeelte, de ‘kale’ graankorrel, die zichtbaar wordt als de zemelen zijn verwijderd. Het bestaat uit zetmeel dat wordt gebonden uit eiwitten. Voor de structuur van het deeg zijn de eiwitten glutenine en gliadine de belangrijkste. Zij vormen namelijk na het kneden de glutenketens die het brood de luchtige structuur geven.
42
Tarwekiem. Dit kleine zaadje aan de onderkant van de korrel is rijk aan vitamine B en E, zout, eiwit en vetzuren. Het zit in volkorenmeel. Om het meel langer houdbaar te houden, verwijdert men veelal de kiem omdat de aanwezige natuurlijke olie ranzig wordt. Gerst Gerst wordt al eeuwenlang gebruikt in Europa, vanaf het moment dat de tarwe duur was en er geen rogge voor handen was. Later werd de gerst gebruikt voor het maken van gortepap. Daarvoor moest het worden gepeld en geslepen. Dat gebeurde in de speciaal daarvoor gebouwde pelmolens. Deze kwamen veelvuldig voor in Groningen. Tegenwoordig wordt gerst hoofdzakelijk gebruikt voor het brouwen van bier. Haver Langdurig werd haver verbouwd in Noord-Europa. Het is zeer voedzaam. Tegenwoordig dient de meeste haver als veevoeder. Geplette haver wordt verwerkt tot havermout en muesli. Rogge Vooral in Duitsland wordt veel rogge verbouwd voor het bakken van brood. Het geeft een compacte en stevige structuur. Rogge laat zich makkelijk op koude en zure grond verbouwen. Gierst of Sorghum In Nederland veelal toegepast als veevoeder. In Afrikaanse landen wordt hier brood van gebakken. Spelt Dit is een van de oudste tarwesoorten. Slechts in een paar gebieden in Nederland wordt het nog verbouwd. Tegenwoordig groeit spelt in Duitsland wel weer op grote schaal. Het is in opkomst vanwege de hoge voedingswaarde en lage gehalte aan gliadine. Vooral mensen met een lichte glutenintolerantie hebben veel baat bij het gebruik van spelt.
43
Maïs Maïs komt oorspronkelijk uit Mexico. De Spaanse en Portugese zeelieden brachten het naar Europa. Dit graan heeft veel zon nodig. Het heeft minder voedingseigenschappen dan ander tarwesoorten. Meer buitenlandse granen Naast maïs komen nog meer graansoorten uit verre landen. De ene soort is bij ons meer ingeburgerd dan de andere: Rijst Rijst is een belangrijk graangewas dat veel in Azië wordt verbouwd. Rijstebloem bevat geen gluten. Durum Durumtarwe wordt voornamelijk in landen met een warm klimaat verbouwd. Het heeft een hoog glutengehalte. Van grof gemalen Durum wordt couscous gemaakt. Ook in Italiaanse pasta’s wordt veelvuldig durummeel verwerkt. Het heeft een licht gelige kleur. Teff Van oorsprong is teff een Afrikaanse grassoort. Het is glutenvrij en het bevat veel mineralen en voedingsstoffen. Kamut Kamut is verreweg de oudste tarwesoort. De oude Egyptenaren verbouwden het al. Het is een harde tarwesoort, rijk aan mineralen en vitaminen. Boekweit Boekweit behoort niet tot de graangewassen, maar willen we toch even noemen in het rijtje. Het behoort tot de familie van de duizendknoop, net als zuring en rabarber. De korrels zijn donker van kleur en zien eruit als kleine beukennootjes. Voor het uitmalen tot meel worden eerst de doppen verwijderd. Veelal wordt boekweit vermengd met andere graansoorten, vooral voor pannenkoekenmeel.
44
Bloem Om brood, taart of pannenkoeken te bakken, is meel nodig. Dit wordt van graan gemaakt. Meel kan weer verder worden gezeefd en gemalen tot bloem: Bloem of achtermeel. Dit is gemalen graan, waar de zemelen uit zijn gefilterd. De molenaars zeggen gebuild. Bloem is dus niets anders dan gebuild meel. Witte bloem. Dit is verder gezeefd bloem. Het zgn. gries en kiem zijn verwijderd. Gries is het middelste harde gedeelte van de endosperm. Het wordt ook wel rode gries genoemd. Patentbloem. De molenaar maalt het gries nog een keer uit. Na het zeven blijven er een grijsachtige bloem en kleine vezels over. Deze vezeltjes worden vaak gemengd door het varkensvoer.
45
12. Molenspreekwoorden -
Wie het eerst komt, die het eerst maalt. De onderste steen zal boven komen. Dat is koren op zijn molen. Het hangt als een molensteen om zijn hals. Dat maalt steeds door zijn hoofd. Hij heeft een klap van de molen gekregen. Molen in het kruis, molenaar thuis. Met molentjes lopen.
46
13. Bronnen De Stenen Reus op de Zoester Engh: Mr. Janzn. Van Hees Zes eeuwen molens in Utrecht: W.A.G. Perks De molens in ons Volksleven: A. Bicker Caarten Molens. De nieuwe Stockhuyzen: F. Stockhuyzen Over Molens der Familie Honig: P. Boorsma Molen in het Nederlandse Cultuurlandschap: Uitgave Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten - Cursusboeken voor Vrijwillige Molenaar: Het Gilde van Vrijwillige Molenaars - Gildebrieven: Het Gilde van Vrijwillige Molenaars - Geschiedenis van Soest: Hans Kruiswijk -
47
Colofon Tekstsamenstelling: Ad van de Grift Hans Kruiswijk Sien Overduin Henk Rutgers Jan Vermeulen Foto’s: Tom Bakker Ad van de Grift Tekeningen: Gerrit Pouw Eindredactie: Mirjam Endendijk, De Teksttafel www.deteksttafel.nl
De geschiedenis en de werking van de Soester molen is een uitgave van Stellingkorenmolen De Windhond. 2e druk, februari 2010.
48