Verhalenarchief Wielertijdschrift DE MUUR
- De eerste vijf dagen van Erik Brouwer in de Giro - De wielersport, een gevaarlijke minnares - Fragment uit De Muur 15 - De ondergang van een kameleon
De eerste vijf dagen van Erik Brouwer in de Giro De bezoekers sissen en kijken de barbaar woedend aan. Daarna vervolgen we onze bedevaartstocht in een plechtige stilte, zoals dat hoort. Een gids neemt het woord en legt uit dat hier bijna 150 jaar geleden een kleine, goedgebouwde man met een grijze, verwilderde baard woonde. Overal ter wereld kenden de mensen zijn naam, zijn leeuwenkop stond op broches, manchetknopen en glazen. De Franse schrijver Alexandre Dumas wilde zijn memoires schrijven en zelfs de vroomste katholieken zeiden tegen elkaar: 'Lijkt hij niet op de Heiland? Een Christuskop, wat ik je zeg!' Wielrennen kon Giuseppe Garibaldi - geboren op 4 juli 1807 in Nice, een stad die behoorde tot het Koninkrijk van Sardinië - niet, maar dat was alleen omdat er in zijn jeugd nog geen fatsoenlijke fietsen bestonden. De meeste mensen reisden per paard, rijtuig of schip en als Garibaldi weer eens uitvoer naar verre, onherbergzame streken om de revolutie te ontketenen, trok de hele stad erop uit om hem uit te zwaaien. De meisjes aan de kade droomden dat ze door hem werden geschaakt en zelfs de zeerovers, die Garibaldi drie keer gevangennamen, koesterden in het diepste geheim grote bewondering voor de man die Italië in 1861 verenigde na een revolutie die Il Risorgimento (De Wederopstanding) wordt genoemd. Wat dit allemaal te maken heeft met de Giro d'Italia? De start van de negentigste Ronde van Italië vindt over drie dagen plaats in de buurt van Garibaldi's La Casa Bianca (Het Witte Huis) en deze plek is gekozen nadat een aantal geleerde Italiaanse heren maandenlang in het diepste geheim zeer lang hadden nagedacht over een passende epiloog voor de 'roman van de Giro', zoals een Italiaanse auteur het eens omschreef. Op een dag waren ze er ineens uit, niet lang daarna werd de pers opgetrommeld in het Milanese theater Arcimboldi en na een verwachtingsvolle stilte kregen tientallen nerveuze journalisten het bericht dat de negentigste Giro zou beginnen op het woeste, oogverblindende Sardijnse mini-eiland Caprera, als eerbetoon aan Garibaldi, die in 2007 zijn tweehonderdste jaar zou vieren en ligt begraven tussen de cactussen, palmbomen en rotsen achter Het Witte Huis. De symboliek ontging maar weinig Italianen. Het wielrennen maakt na de dopingschandalen van de afgelopen maanden een zoveelste nieuwe start en ook de deelnemers aan de Giro zullen volgens de verwachting grote moeite moeten doen het vertrouwen van het publiek terug te winnen. De magie van eerdere edities lijkt een beetje verloren en na de aftocht van Ivan Basso vanwege zijn aandeel in Operación Puerto is de geloofwaardigheid van het wielrennen voor de zoveelste keer in korte tijd weer sterk afgenomen. Toch blijven de organisatoren beweren dat één legendarische strijd alles weer kan goed maken en juist Garibaldi staat als geen ander symbool voor spectaculaire wederopstanding. De gids die de organiserende krant La Gazzetta dello Sport heeft uitgebracht, heet, net als na de Tweede Wereldoorlog, ook 'Il Garibaldi', want: 'de Giro doorkruist, net als de held van de Risorgimento, het
land om verlichting te geven en heeft een genezende kracht die een enorme bijdrage levert aan de Italiaanse eenheid en de liefde voor het wielrennen.' Nog 48 uur te gaan, het herstel kan beginnen. Risorgimento! (Maar hebben de wielerliefhebbers dat de laatste jaren niet iets te vaak gehoord?) La Maddalena 11 mei: Ineens begon La Maddalena te veranderen. Eerst was er vooral de rust, maar van het ene op het andere moment klinkt er overal getimmer en geboor. Daarna arriveren de Italianen en de buitenlanders met de veerboot uit Palau. Ze hebben hun voortdurend rinkelende mobiele telefoons meegenomen en hun toeterende Skoda's met daarop het logo van de Giro d'Italia. La Maddalena, de plek waar vrijwel de gehele Giro-karavaan een onderkomen heeft gevonden, is nu allang geen eiland van de stilte meer en het lawaai neemt met het uur toe. Tientallen trucks laden hun spullen uit en de eerste contouren van het provisorische Giro-dorp worden al zichtbaar. De rondemissen oefenen hun overwinningszoenen in de lucht en juist op dat moment komen de eerste Giro-ploegen de hoek omrijden. Ze flirten met de weerbarstige Maddaleense meisjes en maken voortdurend grapjes, alsof ze voor het eerst op schoolreisje zijn. Terwijl de bouwers van het Giro-dorp hun eerste pauze houden, wordt de sfeer in La Maddalena steeds feestelijker. De zon schijnt, acht kromme mannetjes maken zich in de schaduw van het gemeentegebouw druk om onbelangrijke dingen die eigenlijk heel belangrijk zijn, de Afrikaanse ober van Gran Caffé Garibaldi, gelegen in de via Garibaldi, geeft alle vrouwelijke toeristen een compliment en langzaam maar zeker lijken zelfs de Sardijnen, die niet bekendstaan om hun liefde voor het wielrennen, te ontdooien. Nu de Giro-karavaan er toch is, kunnen ze er net zo goed iets van maken en dat doen ze dan ook. De rondborstige eigenaresse van juwelierwinkel Marchetti blaast hoogstpersoonlijk vier roze ballonnen met de tekst 'negentigste Giro d'Italia. Welkom' op en hangt ze uitdagend lachend op aan de deur van haar zaak. De eigenaar van de kledingwinkel recht tegenover haar laat dit niet op zich zitten en hij stapelt een aantal sexy damesspijkerbroeken op de dubbeldikke zaterdageditie van de Gazzetta dello Sport. Daarna hangt de man ook nog eens een poster op van Garibaldi die fietst op een Hoge Bi (hoge bicyclette, een van de allereerste fietsen), waarna de eigenaar van de toeristische prullaria-specialist uit balorigheid zijn eigen, versleten racefiets achter zijn raam plaatst. Het loopt nu rond het middaguur en op de kleine weggetjes rond La Maddalena verkennen 396 gladgeschoren rennersbenen voorzichtig het parcours. Een groep Sardijnse hangjongeren zwaait naar de ploegleiderswagen van Cofidis en krijgt tot hun grote verbazing een kaarsrechte middelvinger terug als groet. De jongens kunnen de geste verrassend goed waarderen en kopen even later onaangedaan een Giro-T-shirt dat voor tien euro wordt aangeboden door een verkoper in een roze bus. De Afrikaanse handelsreizigers uit Ivoorkust, Senegal en Togo, de enigen aan wie het wielrenfeestje voorbij lijkt te gaan, zien het gebeuren en denken: waarom kopen ze bij hen wel zo gemakkelijk? Tijdens de lunch zit de Piazza Garibaldi, het stralende middelpunt van La Maddalena, helemaal vol en zelfs de bejaarde heren van een wielerclub uit Siena nemen uitgebreid de tijd het begin van de Giro te vieren. De meeste renners bestellen een Ichnusa-biertje op het terras en dromen in de volle zon dat ze Damiano Cunego zijn. Meestal volgt er een gelukzalig lachje. Hun leven moet nog beginnen. Als de duisternis begint te vallen, blijft de Piazza Garibaldi bruisend als een zaterdagavond in Rome. De soldaten van de Brigade Sassari hebben hun muziekinstrumenten meegenomen en toeteren en drummen (eerder op de dag hadden ze de renners ook al warm onthaald met hun weergaloze deuntjes) er voor tientallen toeschouwers bijna een uur lang op los. La Maddalena is de laatste eeuwen zelden zo levendig geweest en kijk, daar komen ook al de eerste wielerprofessoren aan, te herkennen aan hun statige tred en perskaart met foto die pontificaal over hun kleding bungelt. Ze gaan zitten op een terras, bestellen een fles Sardische wijn, zetten hun deskundigengezicht op en speculeren op iets te luide toon over de kanshebbers van de negentigste Giro d'Italia. De Italianen tonen zich daarbij aanzienlijk enthousiaster dan de Noord-Europeanen en er ontstaat al snel een schisma tussen Basso-liefhebbers en Basso-haters. De eerste groep vindt dat hij zich een held
heeft getoond door zijn fouten toe te geven, de andere helft vindt hem een spijtoptant die duidelijk laat merken dat hij helemaal geen spijt heeft. Zo gaat het nog uren door en wie niet beter weet, krijgt de indruk dat de heren het allerslechtste vak hebben dat er op de wereld bestaat. De ruzie - want dat is het inmiddels - lijkt zelfs even uit de hand te lopen als het handjevol Angel-Saksische journalisten, te herkennen aan hun roodverbrande hoofden, beginnen te klagen over een 'onthoofde koers' en nu al spreken over 'de Giro van de doping'. Gelukkig komt het na drie flessen wijn toch nog goed en de avond kan helemaal niet meer stuk als iemand zegt: 'De wielrenner is een man alleen.' Beter hadden we het niet kunnen formuleren en na deze wijze woorden wandelen we, een tikkeltje onvast ter been, naar onze hotelletjes, die voor het eerst in lange tijd allemaal zijn volgeboekt. Caprera-La Maddalena 12 mei: Alles is klaar. Het uur van het vertrek is gekomen en koers-directeur Zomegnan heeft direct iets speciaals bedacht. De negentigste Giro d'Italia begint met een ploegentijdrit op Caprera en het spectaculaire parcours van 25.6 kilometer stuitte bij meerdere renners op veel kritiek. Zo tekende Fabian Cancellari officieel protest aan wegens 'te kleine wegen' en 'onverantwoordelijke risico's' en zei de Amerikaan Hincapie: 'Ik ben nog nooit zo bang geweest op de fiets.' Des te meer reden natuurlijk om handenwringend naar deze rit uit te kijken, maar de kritiek valt ook wel enigszins te begrijpen. Zelfs het kijken naar Caprera is al een angstaanjagende gebeurtenis. Rotsen die lijken op gemene oudemannengezichten kijken vanuit de verte neer op de karavaan, cactussen hebben in de loop der eeuwen de plaats ingenomen van palmbomen en overal is die dreigende zee. Tot overmaat van ramp - en de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de volgers ook dit prachtig vinden - is het na een dag van relatieve windstilte extreem hard gaan waaien op Caprera. Langharige mannen zijn van het ene op het andere moment kaal als Pantani en alle wielerprofessoren weten zeker dat de storm vandaag van doorslaggevende betekenis gaat worden. Gilberto Simoni gaat van alle favorieten het eerst van start met zijn ploeg Saunier Duval. Als je helemaal rechtdoor gaat, kom je uit bij Het Witte Huis, maar de renners slaan na enkele seconden linksaf bij een Stop-bord. Het mooiste moment van de eerste etappe gaat nu komen. De renners moeten zo'n zeshonderd meter afleggen op een soort loopbrug die negen jaar na de dood van Garibaldi werd aangelegd om de eilandjes Caprera (300 inwoners, de meesten ervan zijn kluizenaars, monniken en schrijvers met wandelstokken en lorgnets) en La Maddalena met elkaar te verbinden. Het is een prachtig gezicht, maar de breedte van de brug is nog geen drie meter, één verkeerde beweging en je ligt in de zee. Als Simoni onder aanvoering van zijn jonge compaan Riccardo Riccò, met de Siciliaan Vincenzo Nibali het grootste Italiaanse wielertalent, de buitenwijken van La Maddalena bereikt en bij het bordje Panoramica rechtsaf slaat, gaat de andere topfavoriet, Damiano Cunego, van start op Caprera. De 25jarige beheerste de afgelopen dagen alle voorbeschouwingen. Hij haalde de voorkant van tientallen Giro-specials en een poll wees uit dat 39.2 procent van alle Italianen hem tipt als winnaar. Simoni eindigde als tweede met 17.7 procent van de stemmen, daarna kwam Paulo Savoldelli met 16.4, gevolgd door Danilo di Luca. De bookmakers hebben ook hun oordeel geveld. Duidelijke zaak: Cunego is topfavoriet, gevolgd door Simoni, Savoldelli, Di Luca, Popovych en de grote Italiaanse belofte Ricardo Riccò. Cunego lijkt niet gebukt te gaan onder zijn favorietenrol, hoewel hij gisteren slim aangaf dat er volgens hem maar één favoriet was: Gilberto Simoni. Toch liet hij tussen de regels door heel duidelijk merken klaar te zijn om zijn tweede eindoverwinning in de Giro te behalen en in een opzienbarend interview met Sportweek, het tijdschrift van La Gazzetta dello Sport, stelde hij dit jaar zo goed in vorm te zijn omdat hij, jazeker, buiten de sport zo'n compleet mens is geworden. Simoni moet de woorden tandenknarsend hebben gelezen. Cunego en hij kunnen het niet goed met elkaar vinden, wat te maken heeft met de Giro van 2004. De twee reden bij elkaar in de ploeg en vooraf leek de 22-jarige de ideale gregario om zijn kopman aan de tweede overwinning op rij te helpen. Maar zelfs knechten hebben soms ambities en Cunego demarreerde, om nooit meer terug te komen.
De 35-jarige veteraan, tweevoudig winnaar van de Giro, is het nooit vergeten en Simoni, opgegroeid in de ruige bergen van Palu di Govu, staat toch al niet bekend om zijn sensitiviteit. Tijdens interviews gromt hij vaak maar wat en zijn eerste vraaggesprek op La Maddalena ging zo: 'Ben jij de favoriet, Gibo?' 'Ik niet.' 'Wie dan wel?' 'Dat weten jullie zelf ook wel.' 'Juist. En van welke etappe verwacht je het meest?' 'Dat weten jullie zelf ook wel.' 'Zou je onze lezers nog iets willen meegeven, Gibo?' 'Nee.' 'Dank je voor dit gesprek.' Na afloop van de eerste etappe is Simoni gelukkig aanzienlijk beter te spreken dan de dag ervoor. Zijn ploeg Saunier Duval haalt weliswaar niet de tijd van CSC, maar eindigt wel drie seconden voor Lotto en dan gebeurt ineens het ondenkbaar geachte: Simoni lacht en vertelt de angstige journalisten die hem durfden op te wachten dat zijn ploeg uitstekend heeft gereden. Op het moment dat Simoni voor het eerst sinds tijden in een goed humeur lijkt te zijn, rijdt Damiano Cunego langs een voetbalveldje (Het zou hier goed passen te schrijven dat de jongetjes direct stopten met voetballen toen de Lampre-ploeg voorbijsnelde en vanaf nu Cunego wilden worden. In werkelijkheid gunden de jongetjes de koers geen blik waardig en aan hun theatrale handgebaartjes was te zien dat ze meer dan ooit Totti wilden worden) in de buurt van het plaatsje Panoramico. Hij komt aan in de sporadische buitenwijken van het eiland, de huizen worden steeds armoediger. Het La Maddalena van de ansichtkaarten is nu even heel ver weg, maar vlak erna zijn we alweer dicht in de buurt van de haven en heeft het leven weer de bedrieglijke schoonheid van een vakantie in het buitenland. Aan de finish is de sfeer inmiddels minstens zo uitgelaten als een dag eerder op de Piazza Garibaldi en als de Brigade Sassari er rond een uurtje of vijf op los begint te toeteren, kan de dag helemaal niet meer stuk. Basso? Nooit van gehoord. Eufemanio Fuentes? Was dat niet een personage uit een kort verhaal van Dino Buzzati? Dan ineens een verwachtingsvolle stilte: Cunego komt aan op de smalle hoofdweg van La Maddalena en de topfavoriet voldoet aan alle verwachtingen door een verrassend goede tijd neer te zetten: 34.22, 42 seconden achter winnaar Liquigas van Danilo di Luca, maar 43 seconden voor Simoni, die al snel zijn humeur van gisteren terug heeft. Even verderop, bij het monument voor Garibaldi, maken de eerste ploegen zich dan al gereed voor het vertrek naar Palau. De nietsvermoedende toeristen die dezelfde boot willen nemen zien met afschuw hoe de lijkwitte Tinkoff-renner Pavel Brutt - de naam is niet verzonnen - zich zonder schaamte omkleedt in de geopende deur van zijn ploegleiderswagen. De toeristen kijken snel de andere kant op, maar het is te laat: de beelden zullen nog dagen door hun hoofd blijven spoken. Daarna rijden de chauffeurs van Lampre en Saunier Duval hun bussen op een reusachtige veerboot. Cunego zwaait naar zijn fans, Simoni blaft iets onverstaanbaars en dan varen de hoofdpersonen uit de negentigste Giro d'Italia langzaam het beeld uit. Tempio Pausania-Bosa: 13 mei:
Het is vijf over elf in de ochtend en Tempio Pausania, een Sardijns stadje in de buurt van kuststad Olbia, maakt zich op voor de mooiste dag van het jaar. De inwoners hebben drukke maanden achter de rug. Wegen vol kuilen werden eindelijk gerepareerd, de hotels kregen op het laatste moment nog een verfje, het lokale café had, na een vergadering die bijna uit de hand liep, besloten internet te laten aanleggen. Stoplichten functioneren weer na maanden defect te zijn geweest, de burgemeester investeerde een groot deel van spaargeld in het herstellen van zijn enige pak. Op de muur staat de tekst 'Tempio = Merda', maar de daders menen daar vast niets van en hebben zich vandaag ongetwijfeld aan de start gemeld om hun sympathie te betuigen aan de Giro-karavaan. Alle Sardijnen lijken vandaag van wielrennen te houden en ze staan overal: op de balkons van de middeleeuwse gebouwen en langs de heuvelachtige wegen die de rennersbenen straks zoveel pijn gaan doen. Rond kwart over elf wordt de spanning steeds groter. Is dat niet, ja dat is Paulo Bettini, te herkennen aan zijn wijkende haarlijn, zijn sympathieke voorkomen en, uiteraard, zijn regenboogtrui. De volgende die arriveert is Damiano Cunego. Hij lacht en de camera's zoemen direct op hem in, maar dan verlegt de aandacht zich van het ene op het andere moment massaal naar iemand anders. Is het Gilberto Simoni? Ivan Basso die op het laatste moment toch clementie heeft gekregen? Coppi die uit de dood is opgestaan? Nee, het is de roze-truidrager Enrico Gasparotto, een 25-jarige 'gregario' uit de streek Friuli Venezia Giulia die slechts twee profoverwinningen heeft geboekt in onbeduidende koersen, maar gisteren uitgroeide tot een van de grootste Italiaanse culthelden van de laatste jaren. De knecht - met zijn blonde piekerige haar toch al geen toonbeeld van klassiek-Romeinse schoonheid grinnikt wat dommig, weet overduidelijk niet helemaal wat hem overkomt. Gasparotto is gewend aan stilte om zich heen, zelfs in zijn eigen geboorteplaats wisten de meeste mensen tot gisteren niet dat hij profwielrenner is. Nu is de Giro-debutant voor het eerst in zijn leven hoofdpersoon en dat terwijl hij tot voor kort al rood kleurde van vreugde als zijn kopman Danilo di Luca hem een afgeraffeld 'dank je' toemompelde als hij hem zijn drankbus aanreikte. Gisteren kon hij de slaap nauwelijks vatten, de beelden van de etappe van Caprera naar La Maddalena kwamen voortdurend terug. De ploegentijdrit die verliep als in een droom, de tussenstanden die slechts vaag tot hem doordrongen, de mensen langs de kant die de namen van alle renners leken te roepen, behalve die van hem. En toen kwam Het Moment waar alle Italiaanse wielerliefhebbers nog lang over zouden praten. Zijn kapitein Danilo di Luca zat in het wiel van Gasparotto en wilde de koppositie overnemen. Niemand twijfelde eraan dat dit ging gebeuren. Hun ploeg Liquigas had een van de snelste tussentijden neergezet en een van de ongeschreven wetten in het peloton is dat een knecht zijn 'padrone' altijd moet laten voorgaan. Onrechtvaardig? Had je maar beter moeten zijn. Di Luca zat nu vlak achter hem en zou over enkele seconden als eerste de finish bereiken. Voor het eerst in zijn leven zou de kopman van Liquigas het roze aantrekken, een droom die in vervulling ging, maar toen gebeurde het: de knecht bleef voorop rijden en drie seconden later reed hij daar nog steeds. Di Luca riep voor de zekerheid: 'Rem!' De knecht reed door. Nog maar een keer dan: 'Rem!' De knecht reed door. Allerlaatste poging: 'REM!' Maar de gregario hoorde het niet, of deed alsof hij het niet hoorde, en kwam als eerste over de streep. De momenten erna verliepen in een roes voor de rebellerende knecht. De huldiging, de toejuichingen, de rondemissen die hem eindelijk een blik waardig gunden, Bettini die een schouderklopje gaf, de journalisten die voor het eerst in hun leven een andere vraag aan hem stelden dan: 'Heb je Di Luca misschien gezien?' Daarna de champagnefles die hij het liefst in zijn eentje had willen opdrinken en het bericht dat overal in het land kleine volksfeesten waren losgebarsten na zijn overwinning. Het was De Dag Waarop De Knecht In Opstand Kwam, de nieuwe eerste mei, en dat allemaal op Sardinië, een eiland waar de feodale verhoudingen tussen herders en hun padrones eeuwenlang sterker waren dan waar ook in Italië. Onvergetelijke uren, maar de realiteit drong alweer snel tot Gasparotto door toen hij na afloop van de persconferentie (Francesco Moser zat op de eerste rij. Moser!) het gezicht van Dani di Luca, normaal gesproken een zeer vriendelijke jongen, zag: rood hoofd, omineus kloppende ader bij zijn rechteroor. 'Vanaf nu werk je voor mij,' commandeerde de padrone. 'Anders zoek je maar een andere ploeg.'
De knecht bood zijn excuses aan, maar de dag erna heeft het ambitieuze gevoel Gasparotto heel duidelijk niet verlaten. Als hij denkt dat niemand het ziet, werpt hij een snelle blik op zijn roze tricot. Dat vertrouwde nummer 136 staat er nog steeds op en toch zal zijn leven nooit meer hetzelfde zijn, dat weet hij zeker. Als de etappe naar Bosa van start gaat, wordt dat gevoel alleen maar sterker. Bono zingt op de achtergrond dat het een schitterende dag is en onderweg voelt Gasparotto zich inderdaad gelukkiger dan hij in jaren is geweest. Hij passeert dorpjes die op geen enkele kaart staan, akkers zo klein als tennisvelden en herders met gezichten die in een museum horen. Het landschap wordt steeds dreigender, de hitte steeds groter en na minstens drie uur koers is het alsof het peloton de bewoonde wereld allang heeft verlaten, een indruk die wordt bevestigd door de nuraghen die in toenemende mate langs de weg verschijnen: piepkleine, prehistorische huisjes die al duizenden jaren geen eigenaar meer hebben. Vervolgens doorkruist de wonderknecht het woeste middenland van Barbaragia, een bergachtig, onherbergzaam landschap dat ooit een befaamd onderkomen van woest bebaarde Sardijnse bandieten was. De zweetdruppels op de voorhoofden van de renners worden niet alleen veroorzaakt door de hitte en Gasparotto is niet de enige die opgelucht adem haalt als het peloton Barbagia - een streek die ook wel Barbaria genoemd - eindelijk heeft verlaten. Gelukkig is eindbestemming Bosa niet ver weg meer en zoals zo vaak op dit mysterieuze eiland liggen angstaanjagende oerlandschappen en paradijselijke schoonheid heel dicht bij elkaar. Ineens verschijnt er een zeeblauwe rivier waar zeilboten kalmpjes doorheen dobberen en onder de wuivende palmbomen van dit prachtige stadje staan duizenden Sardijnen te juichen voor 'de dichters van de weg', zoals een columnist van La Gazzetta dello Sport het een paar dagen geleden omschreef. Dan een spandoek met de aankondiging dat er nog maar twee kilometer te rijden zijn en ineens slaat de twijfel toe bij Gasparotto. Zal hij nog een keer demarreren tegen de wil van zijn kopman? Zal hij de ketenen van het knechtendom voorgoed van zich afwerpen? Hij weet dat Di Luca die ochtend opdracht heeft gegeven dat Franco Pellizotti vandaag de roze trui moet overnemen, en als dat niet lukt Vincenzo Nibali. Om er zeker van te zijn dat de opstandige knecht dit keer wel zou luisteren, vroeg Di Luca drie keer: 'Heb jij dat ook begrepen, Enrico?' De padrone lachte erbij en de hele ploeg lachte met hem mee, maar zowel de kopman als de gregario besefte dat het ging om een hoogst serieuze erekwestie. Nog anderhalve kilometer te gaan, 1.4 kilometer, 1.3 en dan gebeurt er weer iets dat Gasparotto bevestigt in het idee dat er hoogstwaarschijnlijk mystieke krachten in het spel zijn. Er vindt een valpartij plaats en laten juist Pellizotti en Nibali erbij betrokken zijn. Gasparotto kijkt smekend naar zijn kopman. Nu zou hij toch wel in het roze mogen blijven rijden, toch? Maar Di Luca geeft ondubbelzinnig aan dat hij nu zelf het roze gaat pakken. 'Heb je dat begrepen, Enrico?' Wat moet Gasparotto nu doen? De avonturen van de afgelopen dag hebben hem gesterkt in het idee dat het leven misschien wel meer heeft te bieden dan een positie in de bus. De roem was verslavend en heel even overweegt hij de aanwijzingen van Di Luca wederom te negeren. Maar vlak voor de finish neemt Enrico Gasparotto, de huisschilder die even Carravaggio was, een radicale beslissing: hij remt. Barumini-Cagliari 14 mei: Toen Alberto Loddo, de enige Sardijnse topwielrenner, in december 2006 hoorde dat de derde etappe van de negentigste Giro d'Italia zou eindigen in de straten van zijn geboorteplaats Cagliari, sprong hij eerst een eindje de lucht in en daarna omhelsde hij zijn vrouw. Vervolgens liep hij naar zijn agenda, bladerde naar 14 mei 2007 en schreef in zijn beste handschrift: 'Winnen!' Loddo wist zeker dat dit kon, want hij had de rit van Barumini naar Cagliari niet alleen in zijn dromen honderden keren eerder gereden, maar ook in het echt. Hij kon de route letterlijk met zijn ogen dicht fietsen en daarom was het ook niet meer dan logisch dat hij zulke hoge verwachtingen had van de etappe Barumini-Cagliari.
Zijn familie en vrienden waren net zo optimistisch en niemand mocht zijn kansen onderschatten. ´De lucht van thuis geeft de renners een buitengewone kracht´, schreef Dino Buzzati al in 1949 en Loddo, een zeer gewaardeerde sprinter, bracht zijn eerste levensjaren door op een paar honderd meter van de Via Roma, de straat waar de finish zou plaatsvinden. Weer een paar honderd meter verderop, op het terras van Caffé Yenne, zoende hij zijn eerste meisje en weer een paar honderd meter verderop, in een pittoresk zijstraatje van de Largo Carlo Felice, leerde meester Mereu hem lezen en rekenen. De jaren erna is Loddo altijd blijven wonen in Caglari en door zijn goede prestaties op de fiets stegen zijn inkomsten zo spectaculair dat hij enkele jaren geleden een droomhuis kon kopen dat uitzicht heeft op de finishplek. Het klinkt misschien kinderachtig, maar soms ging Loddo op zijn balkon staan en dan keek hij naar de plek waar het moest gebeuren. Hij stelde zich voor hoe hij Petacchi en McEwen uit zijn wiel reed en toen, maanden na de bekendmaking van het parcours, kwam de dag waarop het peloton de stad van Loddo bereikte. 17.00: Koplopers Giovanni Visconti en Michael Ignatieff worden vlak voor de streep toch nog terruggehaald en de duizenden toeschouwers in de Via Roma beseffen dat het gaat uitlopen op de verwachte eindsprint. Nerveus gedrentel, alles verloopt volgens plan. 17.05: Het geluid van de Giro wordt steeds sterker: schoolkinderen blazen op de toeters die ze hebben gekregen van sponsor Esta The. Een groep dertigjarige mannen scandeert alleen nog maar 'Alberto Loddo! Alberto Loddo!' 17.07: Stemverheffing van de speaker: 'Een valpartij in het peloton, een valpartij in het peloton!' Lichte paniek langs de kant, grote paniek als bekend wordt dat Damiano Cunego erbij is betrokken. Iemand zegt dat hij gewond is, even later is hij ernstig gewond en weer even later zijn beide benen geamputeerd. Gelukkig blijken de berichten schromelijk overdreven en na een aantal angstige minuten kan het publiek de aandacht weer volledig richten op de naderende sprint. 17.17: 'Laatste kilometer!' roept de speaker. In de verte zien de Sardijnen na minstens drie uur wachten aan de Via Roma eindelijk iets gebeuren. Daar komt McEwen, Loddo gaat erover heen, Loddo gaat winnen, nee, het is Förster, of toch McEwen, nee, Loddo, Loddo, Loddoooooooooooo! 17.18: Loddo zit jankend op de fiets van vreugde. Op de tribune heeft zijn moeder het zo zwaar en zelfs de oude Loddo, een weerbarstige herderszoon met het gezicht van een rots, laat voor het eerst van zijn leven merken trots te zijn op zijn zoon. Meester Mereu is er ook en heel in de verte staat Maria, Loddo's eerste liefde. Ze is getrouwd met Carlo Alberto en wilde dat het leven anders was gelopen. 17.25: De vertrouwde rituelen die horen bij een etappeoverwinning. Het grote roze podium waarvan de deuren ineens opengaan. De winnaar die stralend naar voren treedt als een gearriveerde showmaster. Twee jonge dames die tegen betaling doen alsof ze de renner een uitermate sympathieke vent vinden en de held van de dag eren met meerdere zoenen op zijn wang. Tot slot de champagnefles die joelend wordt leeggespoten op de journalisten en de fotografen die als groupies voor het grote roze podium staan. 17.35: een emotionele persconferentie van de rozetruidrager in het pallazo/gemeentehuis dat is omgebouwd tot perszaal. En wie komt daar dommig grijnzend aanlopen? Het is de opstandige knecht Enrico Gasparotto! Padrone Di Luca was zo tevreden over zijn nederige gedrag van gisteren dat hij besloot het roze weer te gunnen aan de cultheld met het piekerige haar. 17.41: weer een emotionele persconferentie in het pallazo/gemeentehuis. Alberto Loddo bedankt zijn moeder en spreekt vervolgens zijn dank uit aan een anonieme persoon die de laatste maanden heeft gefunctioneerd als een 'tweede vader'. 17.45: Buiten het pallazo van Cagliari spreken de wielerprofessoren over de identiteit van de mysterieuze 'tweede vader'. Niemand kan er opheldering over geven en eigenlijk doet het voor dit verhaal ook niet ter zake. Het was namelijk helemaal niet Alberto Loddo die na de etappe van Barumini naar Caglari zo kinderlijk begon te huilen, maar Alessandro Petacchi en het was dezelfde Petacchi die op de persconferentie na afloop sprak over die mysterieuze tweede vader.
Alberto Loddo kwam gisteren zelfs helemaal niet aan de start. Een paar maanden na de bekendmaking van het Giro-parcours, in februari 2007, kreeg hij volledig onverwacht te horen dat zijn ploeg geen wildcard kreeg en Team Tinkoff van de lijkwitte Pavel Brutt wel. En daar stond de enige Sardijnse toprenner uit het peloton dan, in zijn burgerkleding, te kijken naar de rit die híj, en niemand anders, had moeten winnen. Ondanks alles was het hem gelukt toch naar de koers te komen, als dank scandeerden de Sardijnen zijn naam vaker dan die van ritwinnaar Petacchi en steeds weer liepen er mensen in zijn richting die zeiden: 'Jij had daar moeten staan, Alberto, jij had daar moeten staan.' De sprinter lachte en antwoordde dat tegenslag nu eenmaal hoort bij het leven, maar je zag aan Alberto Loddo dat hij leed. Eén voordeel: over tweehonderd meter was hij weer thuis.
De wielersport, een gevaarlijke minnares Er zijn mensen die zich van het wielrennen afkeerden, nadat Floyd Landis in de zomer van 2006 op doping was betrapt in de Tour de France – of al eerder, toen in Spanje Operación Puerto losbarstte en coureurs als Jan Ullrich en Ivan Basso de sterke verdenking op zich hadden geladen wel eens iets te gebruiken dat volgens de dopinglijst niet gebruikt mag worden. Ze zeiden dat het wielrennen zijn geloofwaardigheid had ingeleverd, dat je niet meer wist of een wedstrijd werd gewonnen door een wielrenner of door een dokter, en dat het daarom voor hen elke aantrekkelijkheid had verloren. Het leek alsof die zekerheid daarvoor in het wielrennen kennelijk wél had bestaan. Alsof die zekerheid er in het schaatsen, zwemmen, hardlopen of voetbal wél was. Of er in het leven, dat van winnen en verliezen aan elkaar hangt, wél de zekerheid bestaat dat het verschil tussen die twee altijd op natuurlijke wijze tot stand wordt gebracht. Het verbaasde me, de afkeer die sommige mensen opeens toonden. Het was alsof ze de grote liefde van hun leven verlieten omdat die zich in een wat minder geslaagde broek had gehesen, terwijl toch al jarenlang bekend was dat ze er soms vreemde kleedgewoonten op nahield. Nooit écht van gehouden, dacht ik. Altijd een beetje would be geweest, die aanhankelijkheid. Maar daar bleef het niet bij. De nieuwe sceptici slingerden je ook hun morele gelijk in het gezicht, wanneer je nog wél zeer geboeid naar de koersontwikkelingen zat te kijken. Het was alsof zich een definitieve waterscheiding had voltrokken. Aan de ene kant het goede (zij), aan de andere het kwaad (jij). Er leek iets wezenlijks te zijn veranderd. Dat verbaasde me ook. Voor mij heeft het wielrennen niets aan aantrekkingskracht ingeboet. Ik wist al dat er in de wielersport (soms, of misschien ook wel vaak, wie zal het zeggen) dope werd gebruikt, dus ik voel me ook niet verraden, noch heb ik de neiging om een morele banvloek over het cyclisme uit te spreken. Ik wist allang dat we allemaal acteurs in hetzelfde fascinerende theaterstuk waren – het publiek, de journalisten, de coureurs. Een theaterstuk dat een deel van zijn schoonheid juist ontleent aan de onzekerheid of wat je ziet, inderdaad is wat je ziet. Dit zag ik: Floyd Landis die in de Tour de France van 2006 door het ijs zakte. Het was een schitterende sportdag. Floyd stierf op wonderschone wijze. Het was lang geleden dat ik zo zat te genieten van de ondergang van een strijder. Dit zag ik ook: Floyd Landis die herrees, één dag na zijn ondergang. Het was wéér een schitterende sportdag, een nóg mooiere misschien, omdat we zagen hoe een mens zichzelf kan overwinnen, altijd een van de allermooiste beelden uit de sport. Landis deed dat in de eerste plaats op basis van zijn grote talent als wielrenner. In de tweede plaats speelde zijn magistrale mentaliteit een voorname rol, en de bijna religieuze toewijding aan zijn doel: het winnen van de Tour de France. En wellicht had Floyds dokter er iets mee te maken – al zegt Floyd van niet. Maar áls de dokter erbij betrokken was, deed hij dat hoe dan ook in een bijrol. Doping speelt altíjd een bijrol. Wanneer je met de juiste middelen de beslissende etappe in de Tour zou kunnen winnen, dan begrijp ik de honderden verliezers niet die de zege dus kennelijk bewust lieten lopen. Wie gelooft dat Landis de etappe won dankzij een drankje of een pilletje, gelooft ook in de historiciteit van de wonderdrank van Asterix en Obelix. Zelfs Bjarne Riis, die in 1996 volgens iedereen de Tour won met een historisch hoge hematocrietwaarde, was eerst en vooral een groot atleet en toegewijd wielrenner, en ver, ver daarna pas een groot apotheekbezoeker.
Het is ook niet chic om grote prestaties – meestal onbewezen – te kleineren met een verwijzing naar medische hulpmiddelen. De grootste amfetaminengebruiker van de Tweede Wereldoorlog was Winston Churchill, en nooit werden diens verdiensten onderuit gehaald met een verwijzing naar zijn dopeverslaving – en de fles whisky per dag. Wie kon het wat schelen? Winston had de oorlog gewonnen, en daar ging het om. Hoe hij zich al die jaren op de been had gehouden, interesseerde niemand. Dat de dopingbestrijders, de opperbestrijder Dick Pound van WADA voorop, de afgelopen tijd de indruk hebben gewekt dat er zoiets als pillen met winstgarantie zouden bestaan, is een grotere leugen dan Floyds ontkenning dat hij iets anders zou hebben genomen dan een paar biertjes. Ik ben nooit zo naïef geweest dat ik meende naar een ‘schone’ sport te kijken. Waarbij ik het woord ‘schoon’ altijd zeer heb gewantrouwd. Want wat is de ‘schone sport’ waarover de boetepredikers van WADA het voortdurend hebben? Hebben de sportbestuurders niet zélf de sport het meest besmeurd met de wijze waarop ze haar als de eerste de beste hoer hebben verkocht aan televisie en reclame? Er kunnen, als het om bezoedeling gaat, geen tien Operacións Puerto op tegen de machinaties van deze inhalige jakhalzen. Doping is de sportchefs pas gaan interesseren toen in Amerika dope en drugs op één hoop werden gegooid, de Amerikaanse adverteerders begonnen te vrezen voor imagoschade en druk begonnen uit te oefenen op televisie en sportbonden om in elk geval de illusie van schone sport in het leven te roepen. De strijd tegen doping is een strijd tegen de dreiging van teruglopende televisieminuten, verminderde reclame-opbrengsten en opdrogende geldstromen. Met de gezondheid van sporters heeft het geen bal te maken. Daarvan hebben de bazen van de internationale topsport nooit wakker gelegen. Bij voorkeur jagen ze wielrenners in regen en vrieskou van een spekgladde berg langs diepe afgronden – om ze vervolgens aan de finish vanwege hun gezondheid op dope te controleren. Het dopinggedoe heeft mijn wantrouwen tegen sportbestuurders ernstig versterkt. En het heeft mijn overtuiging bevestigd dat een deel van de sportjournalistiek bestaat uit slaafse meelopers die alles opschrijven of uitzenden wat hen wordt gedicteerd, die alles geloven wat hen vanuit de hogere regionen van de sport wordt wijsgemaakt en die zelfs volledig bereid blijken actief mee te helpen in de handhaving van discutabele regels, alsof ze van de politie waren in plaats van de pers. Maar daar valt wel mee te leven. Als je er de humor van leert inzien, draagt het zelfs bij aan je levensvreugde. Hun geneuzel raakte in elk geval mijn liefde voor het wielrennen niet. Wielrennen blijf ik de allermooiste sport vinden die er bestaat. Wanneer ze straks op de Muur van Geraardsbergen weer bezeten achter elkaar aanjagen, wanneer ze op de kasseien van Roubaix balanceren, wanneer Michael Boogerd in Luik-Bastenaken-Luik wéér gaat proberen te winnen – moge het eindelijk een keertje lukken –, wanneer ze van de Limburgse heuvels rollen en zich straks weer van top tot teen met hoop en illusie gevuld melden voor de start van Tour de France, dan zit ik weer in extase voor de televisie. Vive le cyclisme! En nooit vraag ik me af wat ze slikken. Het is niet alleen een nutteloze vraag, maar ook een onethische. Het gaat me niet aan, en het interesseert me ook niet. Het is een vraag voor domkoppen die interessant willen doen en die verder niks te melden hebben. Het enige waarop ik hoop, is dat niet opnieuw een wielerseizoen zal worden gedomineerd door de dope en door de moraalridders die voortdurend over mijn scherm galopperen. Want daar krijg ik zo langzamerhand stevig de hik van. Dat de mooiweer-volgers zijn afgehaakt en zich hebben teruggetrokken in hun moreel zalige gelijk, is een zegen. Lekker blijven zitten, jongens. En niet zeuren als het daar een beetje saai begint te worden. Wielrennen is in al zijn rauwheid een sport voor romantische fijnproevers. Wielrennen is rock ’n roll, maar dan mét controles. Niets mooiers dan een peloton dat zich in gang zet onder de Vlaamse lentezon, op weg naar Meerbeke. Niets spectaculairder dan de kopgroep die zich in een wolk van stof
in het Bos van Wallers gooit. Niets indringender dan de coureur die lijkt te sterven op de flanken van een hete berg of die zich opmaakt zijn concurrenten de doodsteek toe te dienen. Soms is wielrennen lelieblank, soms inktzwart. Wielrennen is een gevaarlijke minnares – wat wil je eigenlijk nog meer? Let’s roll!
Fragment uit De Muur 15 Fragment Hoofdstuk 2 Survival HET WAS elf uur in de avond, dag drie van de eerste kennismaking. Militairen stormden met veel machtsvertoon het bungalowpark van Aalborg binnen. De bowlingwedstrijd werd abrupt afgebroken. Het was muisstil. Degenen die al langer voor CSC fietsten, wisten wat het betekende als Bjarne S. Christiansen, kortweg BS, het commando nam. Wie te veel had gedronken, beklaagde zich nu al. Wie te weinig had gegeten ook. Het veelbesproken survivalkamp in het waterkoude noorden van Denemarken stond op punt van beginnen, een etmaal eerder dan voorzien. Om de deelnemers in verwarring te brengen. Karsten Kroon was vooraf gewaarschuwd. Hij kende het verhaal van Ivan Basso die op Lanzarote bovenaan een klif stond te beven als een rietje omdat hij midden in de nacht vijftien meter naar beneden moest springen. Het was niet de diepte die hem angst aanjoeg. Het was het water. Basso kon niet zwemmen en moest erop vertrouwen dat zijn teamgenoten hem na zijn duik te hulp zouden schieten. Lange tijd werd Riis uitgelachen om zijn survivalkamp. Samen een vlot bouwen, vuur maken of wand klimmen, dat was iets voor onhandelbare pubers of schoolreisjes. Zoiets paste niet in het wielrennen. Teamgeest werd er niet gezien als een sleutel tot succes. Fietsen bleef per slot van rekening een individuele sport. En renners moesten gewoon doen wat hen werd opgedragen. Daar kregen ze voor betaald. Dit seizoen leek het peloton verdeeld over het nut van teambuilding. T-Mobile had ook ineens besloten samen op kamp te gaan. Het ging er weliswaar minder uitputtend en militaristisch aan toe dan bij CSC, maar zelfs Jan Ullrich deed mee en had schik voor tien.
Kroon wist op de eerste zondag van december niet goed wat hij ervan moest denken. Het ging er bij zijn nieuwe ploeg duidelijk anders aan toe dan hij gewend was. Nooit had hij kunnen denken dat zijn metamorfose als wielrenner in een legergroen pak op Jutland zou beginnen. Maar de uitdaging stond hem aan, dat was waarom hij voor CSC had gekozen. Omdat wat ze deden onconventioneel was en hij wel eens wilde weten welke uitwerking de filosofie van Riis op hem en de ploeg zou hebben. Hij had er in Aalborg al een zogenoemde Philosophy and Values meeting op zitten. Dat was niet iets waarvoor renners onmiddellijk warm liepen. Die waren pragmatisch. Maar de twee uur durende bijeenkomst hoorde erbij, ook dat wist Kroon toen hij zijn handtekening bij Riis zette. De Deen stond erom bekend zijn ploeg op een voor wielrennen revolutionaire wijze te leiden. Zijn uitgangspunten leken vanzelfsprekend, de manier waarop er aan werd gewerkt niet. Riis probeerde zijn renners ervan te overtuigen dat ze toegewijd moesten zijn aan hun leven als prof en hen bewust te maken van het nut zich voortdurend te verbeteren. Wie zich niet ontwikkelde, nam bij voorbaat al genoegen met een nederlaag. Zijn filosofie steunde op vier kernwaarden: hard zijn voor jezelf (just do it), respect hebben voor anderen (respect others for their uniqueness and efforts), trouw zijn aan je team en collega’s (be loyal), en communiceren (say it or nobody will know). Om zijn renners daar voortdurend aan te herinneren hing een tekening ervan in de camper en de teambus. De uitgangspunten kwamen uit het leger. Het briefingschema dat daar werd gehanteerd, was door BS herschreven voor een wielerploeg. Hoe staat het met de vijand, hoe is het met ons, wat is de missie, hoe bereiken we ons doel, verandert het weer? Voor elke koers nam Riis het schema uitgebreid door. Geen vraag werd overgeslagen. Iedereen kende zijn taak en niemand fietste doelloos van a naar b. Riis begreep goed dat het niet vanzelfsprekend was dat een ploeg met twaalf nationaliteiten als een collectief zou functioneren. Doel van het overlevingskamp was dan ook de snelle integratie van nieuwe renners en de creatie van een goede teamgeest. In het noorden van Denemarken werd door CSC het fundament voor het seizoen gestort. Niet alleen de renners waren verplicht deel te nemen, ook de rest van het personeel deed mee. ‘Ik neem de temperatuur op, en als die te zeer stijgt, grijp ik in’, zei BS over zijn rol in het geheel. Hij maakte 28 jaar deel uit van de speciale strijdkrachten in Denemarken en had in alle brandhaarden van de wereld gevochten. Nu was hij de bewaker van de filosofie van CSC en gespecialiseerd in krachtige one-liners. ‘Wie geen risico durft te nemen, zal ook nooit de vrijheid vinden’, was een van zijn favorieten. Kroon toonde zich nieuwsgierig. Het proces intrigeerde hem. Hij was veel te nuchter om zich onmiddellijk en zonder zich vragen te stellen onder te dompelen in allerlei strijdkreten en militaire gewoonten. Hij keek graag de kat uit de boom. Maar dat er bij zijn nieuwe ploeg werd nagedacht over de vraag hoe men nog beter kon worden, stemde hem al snel tevreden. Hij was benieuwd naar wat Riis werkelijk voor ogen had en of wielrenners daar ontvankelijk voor waren. Hij dacht eerlijk gezegd van niet. Topsporters waren bovenal individualisten. Maar dat zijn nieuwe baas met die stelling de strijd durfde aan te gaan, pleitte alvast voor hem. Op Jutland maakte hij voor het eerst kennis met zijn nieuwe ploegmaats en vestigde onmiddellijk zijn naam. De zeven nieuwelingen moesten zich op de eerste avond bewijzen tijdens een drinkwedstrijd. Topsporters, gewend aan een gematigd, monotoon en gezond eet- en drinkpatroon, vonden dat om de een of andere reden altijd leuk en origineel. Ze bleken vaak ook veel betere drinkers dan menigeen dacht. De concurrentie kwam van Fabian Cancellara, Volodymir Goestov, Kasper Klostergaard, Inigo Cuesta, Martin Pedersen en tot schrik van Kroon ook van Stuart O’Grady. Een Australiër onder de tafel drinken gold in het peloton als een bijzondere prestatie. Zeker als hij ook nog een reputatie had, zoals O’Grady.
Kroon was als ex-student wel iets gewend en liet zich niet kennen. Hij werd in eerste instantie zelfs tot winnaar gekroond, maar daarna gediskwalificeerd omdat scheidsrechter Jacob Piil in een van zijn blikjes nog een bodempje alcohol ontwaarde. Zijn ploegmaats hesen alsnog O’Grady op het schild. Op de Tirolerparty spoelde Kroon later die avond de teleurstelling weg. Met nog meer alcohol. Een etmaal later deelde BS de groep van zestig in zessen op. In de sporthal moest iedereen zijn uitrusting voor de komende drie dagen bij elkaar zoeken. Een halfuur kregen ze ervoor. Alle privébezittingen werden afgegeven of afgenomen. Alleen schoenen, mutsen, sjaals, lampen en handschoenen waren als bepakking toegestaan. Tegen middernacht waren alle renners uitgedost als soldaten, klaar om ten strijde te trekken. Zo op het eerste gezicht hoefde geen vijand schrik te hebben voor de frêle mannetjes. Misschien dat de robuuste Giovanni Lombardi ooit de trekker van een geweer durfde over te halen, of O’Grady. De overige strijdkrachten wekten de indruk tijdens een vuurgevecht liever een blokje om te gaan. Er waren er ook die de overlevingstochten van Riis haatten. Toen Michele Bartoli, oud-winnaar van onder meer de Ronde van Vlaanderen, bij CSC een uitnodiging kreeg voor zijn tweede survivalkamp, zette hij onmiddellijk een punt achter zijn carrière. De Italiaan had op 34-jarige leeftijd geen zin meer om nog eens soldaatje te spelen. Hij wilde zich op zijn eigen manier op het seizoen voorbereiden en anders maar niet. Zijn baas bleek onvermurwbaar. Bartoli leerde Riis daarmee tegelijkertijd een belangrijke les, beweerde de Deen. Italianen, de meeste toch, liepen liever de kantjes eraf als het op zwaar werk aankwam. Lombardi bevestigde bij het pakken van de rugzakken die regel. Hij probeerde chocoladerepen mee te smokkelen. Hij kon ook niet weten dat Riis hem scherper dan de anderen in de gaten hield. De clown werd op heterdaad betrapt en zou later boeten voor zijn ongehoorzaamheid. In de haven verdeelden BS en Riis de zes teams over twee zeilboten. De regen gutste uit de lucht en aan dek sneed de ijskoude wind overal doorheen. Maar het was verboden benedendeks te gaan. Lombardi had al aangetoond dat aan de regels met geen mogelijkheid te tornen viel. En dat vals spel werd bestraft. Op de schoener Lovise werd het roer aan Basso toegewezen. De kopman moest zijn boot in het pikkedonker door het Lim-fjord leiden, alsof de Tour van 2006 al was begonnen. Alle handen waren nodig om de boot snelheid te geven. Zijn vertrouwde knechten stonden paraat. Van de beoogde opzet kwam echter niets terecht. En het was de schuld van de schipper zelf. De Italiaan leerde door de jaren heen van zich af te bijten. Van een timide renner hadden ze hem bij CSC omgeturnd tot een zelfverzekerde kopman. Maar op Deense wateren verviel hij in een oude fout. Basso stond toe dat zijn teamgenoten een ander zeil hesen dan hij had bevolen. Riis zag het gebeuren. Hij kookte van woede, schudde zijn hoofd, maar wendde zich uiteindelijk af. Er viel geen onvertogen woord. Kroon, die door Riis als een van de teamcaptains was aangewezen, nestelde zich met zijn slaapmatje ondertussen op een plek uit de wind. Masseuse Nathalie hoefde niet lang na te denken over zijn vraag of iemand bij hem wilde liggen zodat ze elkaar warm konden houden. Ze kleumden desondanks van de kou. ‘Wie het hier te koud vindt, moet maar terugdenken aan de wedstrijd in Zürich. Zeven graden en de hele tijd in de regen fietsen met maar een dun hemdje aan. Dat was pas koud’, veegde Riis alle klachten van tafel. De renners dachten er het hunne van. De onzekerheid knaagde aan hen. Op BS, Riis, een aantal militairen en een lijfwacht van de Deense koninklijke familie na, wist niemand waar de reis naartoe ging en wat hen te wachten stond. Ze wisten alleen dat het uitputtend, zenuwslopend en pijnlijk zou worden. ‘Niet weten hoe het verder loopt, zet de jongens onder druk’, legde BS uit. ‘Dat is precies wat we willen. Het helpt ons hun ware aard te leren kennen.’ Tijdens het eerste deel van zijn programma werd
iedereen gedwongen uit zijn schulp te kruipen. Daartoe moesten ze worden uitgeput. In het tweede deel zette BS de deelnemers individueel onder druk. En tenslotte moesten ze zich als team bewijzen. ‘Tegen die tijd zijn ze zo moe dat hun hersens niet meer normaal functioneren, net als aan het einde van een zware wedstrijd’, zei de commando zonder een spoor van emotie. Na een zeilreis van twee uur gingen de zes groepen op een eilandje aan land. Daar moest een jerrycan met dertig liter water worden meegesjouwd. Maar samen dragen ging niet. Om en om gooiden ze daarom het gewicht in hun nek, op de rugzak die zo’n vijftien kilo woog. Niet iedereen bleek even behulpzaam. Teamgeest werd hier al op verschillende manieren geïnterpreteerd, merkte Kroon. Anderhalf uur later, om drie uur ’s nachts, bereikten ze hun slaapplaats, in een donker bos. Ze hadden geen tent, alleen een slaapzak, een zeiltje, een waterdichte hoes en wat haringen. Kroon zocht wederom masseuse Nathalie op. Ze deden precies wat Riis en BS beoogden: ze hielpen elkaar uit de brand. Haar zeil diende als dak, dat van hem als vloermat. ‘Wij zeggen altijd: als je geen controle hebt over de situatie, zorg dan dat je controle hebt over jezelf’, zei BS over zijn bedoelingen. ‘Ze moeten zichzelf vragen stellen: wat doe ik als ik problemen heb en hoe vraag ik om hulp?’ Na een korte nachtrust schreeuwde een militair het kamp wakker. De dag werd weer op het water doorgebracht, zeilen was immers de ultieme vorm van samenwerken. Kroon vermaakte zich er uitstekend mee. Hij had het eerder gedaan. Zijn vriendin Anne Lefevre was ooit Belgisch kampioen geworden. Wel verloor hij aan het einde van de dag met zijn ploeg de strijd van kapitein Basso, wiens boot lichter en sneller was. Een kwartier kregen de troepen, weer aan land, om op adem te komen. Daarna ging het drie uur lang over mul zand en keien. Blaren tekenden zich af op de voeten. Vermoeidheid sloop in de benen. Er werd binnensmonds gevloekt. Wielrenners liepen normaal gesproken nooit verder dan naar het toilet. De theorie zei dat lopen slecht was voor de spieren. Over een goed oriëntatievermogen beschikten ze daardoor doorgaans ook niet. Riis kende het vaste ritueel van een wielrenner. Hij verwachtte niet anders dan dat ze uiteindelijk zouden klagen. Hij nam deze keer zelf niet aan de oefeningen deel. In het verleden deed hij dat nog wel eens. Maar nu wilde hij alleen maar observeren. Dit was zíjn ploeg en hij voelde zich niet langer alleen de manager, maar ook de coach, de psycholoog en de motivator. Zo kon hij Kroon een moment apart nemen om hem te vragen hoe het met Volodymir Goestov ging. ‘Wordt die wel door jullie geaccepteerd?’, vroeg hij zijn nieuwe aanwinst die eerlijk was en zei dat hij eigenlijk geen idee had. Goestov sprak Russisch en Italiaans en dat waren uitgerekend de talen die Kroon niet beheerste. De strenge Riis wees Kroon op zijn verantwoordelijkheid. Een goede leider nam niet alleen beslissingen, een goede leider moest ook zorgen dat iedereen erbij hoorde en zich thuis voelde. ‘Bjarne heeft gelijk. Ik moet met Goestov praten. Al vraag ik maar gewoon hoe het met hem gaat’, zei Kroon schuldbewust. Riis leerde zijn renners zichzelf beter te kennen. Dat vond de Drent waardevol. Dat was waarnaar hij op zoek was in het leven. Hij wilde zichzelf doorgronden, weten waarom een mens was zoals hij was. Riis had lang niet altijd gelijk, maar de Deen dwong hem wel na te denken. Uit het verleden waren hem verschillende gedaantes van zijn baas bijgebleven. Kroon zag Riis nog zo de Amstel Gold Race (1997) winnen in de gutsende regen en na een magistrale solo. Ook herinnerde hij zich de uitgemergelde renner die werd geklopt in de Henninger Turm. Maar die twee maanden later wel de Tour won. Het beeld dat Riis het meest typeerde, vond Kroon dat van de gefrustreerde renner die op de voorlaatste dag in de Tour van 1997 zijn peperdure tijdritfiets woedend in de berm smeet. De passie droop van dat beeld. Ondeugdelijk materiaal, daarmee moest je bij Riis niet aankomen.
De ontwikkeling en de productie van die weggesmeten fiets, bijgenaamd ‘de zwaan’, hadden ruim vijftigduizend euro gekost. Aan de vooravond van de proloog was het nieuwe materiaal nog afgekeurd door de technische commissie van de UCI. Na een aanpassing van het achterwiel mocht Riis er drie weken later alsnog mee van start. Maar een defect versnellingsapparaat en een aanlopende rem zorgden ervoor dat hij onderweg zelfs werd ingehaald door de zes minuten later gestarte Abraham Olano. Het was de ultieme vernedering. De Deen wilde van alles alleen maar het beste, ook voor zijn eigen ploeg. Toen Kroon hem in het najaar ging opzoeken in diens kapitale villa in het Italiaanse Lucca, struikelde die bij binnenkomst over een berg wielerschoenen. Riis zocht een nieuwe sponsor. En niet het geld zou de doorslag geven, maar de kwaliteit. Hij schroefde plaatjes onder de schoenen van Specialized, Diadora en Sidi en probeerde zelf alles uit. Het leidde uiteindelijk tot een contract met Sidi. Renners kwamen bij Riis in een gespreid bedje. Ze hoefden zelf niet op zoek naar iets dat beter was. Ze kregen al het beste. In Aalborg hadden mecaniciens Kroon zijn nieuwe Cervélo-fiets overhandigd. Het in het Canadese Toronto gevestigde bedrijf genoot dankzij CSC inmiddels internationale bekendheid. De naam was een samentrekking van cervello, Italiaans voor hersenen, en vélo, Frans voor fiets. Voor Kroon was het liefde op het eerste gezicht. De fiets voelde licht en stijf aan en stuurde fantastisch. Dat alle profploegen over geweldig materiaal beschikten, dat beeld klopte volgens hem niet. Het was een logische, maar verkeerde vooronderstelling. Voorlopig noemde Kroon het materiaal het grootste verschil tussen CSC en Rabobank, waar Colnago de fietsen leverde. Bij Cervélo werd aan alle details gewerkt. Dat was belangrijk. Een wielrenner wilde niet het gevoel hebben dat de concurrentie harder ging omdat die over beter materiaal beschikte. Een prachtig frame, de nieuwste wielen, de beste derailleur: het had ook een psychologisch effect. Het was dát wat het verschil kon maken. Kroon en Riis zaten wat dat betreft op één lijn. De nieuwe aanwinst maakte al indruk op zijn baas toen hij in het najaar van 2005 vroeg of hij op bezoek mocht komen in Italië. Kroon had behoefte aan een gesprek. Hij wilde Riis over zijn ambities vertellen en weten wat die van hem verwachtte. De Deen was verbaasd. Nog nooit had een nieuweling in de ploeg gevraagd of hij op audiëntie mocht komen in Lucca. ‘Hoeveel renners doen dat ook in november?’, vroeg Riis zich een aantal maanden later hardop af. De meeste genoten dan nog van hun vakantie en wilden niet worden lastiggevallen over het komende seizoen. ‘Hij nam het serieus’, zei Riis die respect kreeg voor Kroon. ‘Het was de eerste keer dat ik dacht: wow, hier heb ik misschien iets heel speciaals.’ Kroon bleef een paar dagen in Toscane. Ze fietsten samen, praatten uren achtereen, dineerden uitgebreid en dronken een goed glas wijn. Ze filosofeerden over het wielrennen en over hoe een ploeg zou moeten functioneren. Maar ook over andere dingen. ‘Het is belangrijk om over iets anders te praten dan over fietsen’, vond Riis. ‘Ik wil horen wat zijn levensstijl is, hoe hij de dingen ziet en benadert.’ Kroon paste in zijn ploeg, daarvan was Riis onmiddellijk overtuigd. Toen de renner hem eerder had gevraagd of er voor hem misschien een plaatsje was bij CSC, was hij nog huiverig geweest. Kroon zat weliswaar mooi op zijn fiets, kon meer dan hij tot nu toe had laten zien en Riis wilde graag een Nederlander aan zijn internationale gezelschap toevoegen. Maar hij kende ook de mentaliteit van de Nederlandse renners. ‘Die zijn niet gemakkelijk en passen daarmee niet goed in wat wij bij CSC doen. Ze zijn egoïstisch.’ De kennismaking in Toscane stelde Riis gerust. De Deen vroeg nieuwe renners tijdens een eerste gesprek vaak naar het doel in hun leven. Hij wilde weten waarom ze waren gaan fietsen. ‘Ik hoef geen gedetailleerd antwoord, maar je moet wel een bepaalde levensstijl hebben. Je moet weten waarom je iets doet in het leven, je moet je er bewust van zijn’, legde hij uit. Doelloosheid was een zonde bij CSC. Die boodschap werd tijdens de uitputtende trektocht door het Deense bos in den treuren herhaald. Maar ze kwam bij de troepen steeds slechter over. De vermoeidheid begon vat te krijgen op het gemoed van de mannen.
Zelfs Kroon had in de natte en koude nacht de neiging gehad zijn plunjezak weg te gooien. De wind was guur en stevig. Tijd om te eten kregen ze nauwelijks. Het voedselpakket nodigde er trouwens ook niet echt toe uit. En slapen deed hij ook al weinig. De grens was wat hem betreft bereikt. Maar hij moest mee. Afhaken zou gezichtsverlies zijn. Kroon bleek zo moe dat hij zich omdraaide en verder sliep toen Kalle Flebbe midden in de nacht alle levende wezens in het bos wakker gilde en krijste. Het was vast een grap, dacht de Nederlander. Of hij hoopte het. De volgende ochtend werd duidelijk dat de manueel therapeut van de ploeg – voorheen elektricien, sergeant van de luchtmacht en piloot in de Verenigde Staten – ten onder was gegaan aan de stress. Hij was afgevoerd. Weer een ander haakte af na een koortsaanval. En dat terwijl de survival pas een etmaal op streek was. BS meende dat zijn troepen er nog te fris uitzagen. Hij paste spontaan het programma aan. In plaats van rustig naar het vasteland terug te varen klommen ze even na middernacht weer aan boord van de oude schoeners. Om vijf uur kwam er eindelijk land in zicht. In de warme en droge bus, op weg naar de dierentuin van Ebeltoft, dommelde iedereen in slaap. Bij aankomst wachtte een uitgebreid ontbijt. BS waarschuwde. Veel eten, want de missie nog niet volbracht, zei hij met barse stem. Hij splitste de aanwezigen op in nieuwe groepen van acht, die ieder acht opdrachten van een uur moesten volbrengen. Na de fysieke stress vond BS het tijd geworden voor psychische stress. Angst was het Leitmotiv. Niemand kon eraan ontsnappen. ‘Want alleen in zo’n situatie maakt het niet uit hoeveel miljoenen je op de bank hebt, hoeveel auto’s in de garage staan en hoeveel vrouwen je hebt. Er is veel karakter en moed voor nodig om toe te geven dat je bang bent’, zei de ervaren en veelvuldig onderscheiden commando. ‘Wij willen graag dat ze toegeven dat ze angsten hebben. Want alleen als je jezelf niet voor de gek houdt, kunnen wij helpen.’ Kroon liet zich daarom niet vermurwen toen hem werd gevraagd zijn hand in een bak met spinnen te steken. Hij háátte spinnen. Van kindsbeen had hij daar al een gruwelijke afkeer van. De slangen daarentegen sloeg hij wel probleemloos om zijn nek. In tegenstelling tot Bobby Julich. Het was Basso die de Amerikaan uiteindelijk overhaalde. Riis kon zijn geluk niet op. ‘Doe het nou maar’, zei Basso tegen de knecht die hem over een half jaar naar zijn eerste Tourzege moest leiden. ‘Denk maar dat alleen daardoor het nieuwe seizoen een succes kan worden.’ De onbetwiste kopman had niet op iedereen zoveel invloed. Zijn vriend Lombardi weigerde door een ondergronds doolhof, van zo’n dertig centimeter hoog, te kruipen. ‘De manier waarop ze zich hier gedragen is hetzelfde als de manier waarop ze zich in de Tour gedragen’, vertelde BS. ‘De mensen die sterk zijn, willen helpen en altijd een uitweg blijven zien, zijn dezelfde als die straks in Frankrijk de ploeg op sleeptouw nemen. En de jongens die boos worden en in zichzelf gekeerd raken, zal dat ook op de fiets zijn overkomen.’ De renners, ploegleiders, soigneurs, mecaniciens, dokters en secretaresses renden over een stormbaan, staken via een staalkabel een meer over, klauterden over horizontale balken, klommen in palen en crosten in een Landrover door een bos. Bij die laatste opdracht moest de geblinddoekte bestuurder zijn lot in handen leggen van de bijrijder. Dat was voor een wielrenner geen vanzelfsprekendheid. Kroon vermaakte zich uitstekend. Hij hield van een beetje avontuur. In zijn vakanties lag hij ook nooit op het strand. Terug in het bungalowpark strompelde iedereen opgelucht naar de douches en een bed. Ze hadden de gruwelen van de veeleisende BS overleefd. Maar de euforie duurde nog geen uur. Want dertig fietsen stonden klaar voor de tocht terug van Aalborg naar Aarhus, een martelgang van 130 kilometer, bij een temperatuur van één graad Celsius en regen, hagelbuien en harde zijwind. Tien renners haalden de finish niet. Kroon beet door. Hij was gaan geloven in het nut van de overlevingstocht. Er was onmiskenbaar een groepssfeer ontstaan, iedereen wist wat hij aan een ander had. Hij ondervond aan den lijve hoe
gemakkelijk en zinvol het was samen te werken. Bovendien verzamelden ze in een paar dagen genoeg anekdotes voor een seizoen lang plezier. Bij het afscheid kreeg Kroon zijn wedstrijdprogramma mee. Zijn hele jaarplanning stond al ingevuld. Hij lachte stilletjes in zichzelf. Bij Rabobank werd nooit langer dan drie weken vooruit gepland. Zijn motivatie en ambities waren nog groter geworden. Over ruim een maand zouden ze elkaar weer zien, voor een volgend trainingskamp. Maar de wandelschoenen konden thuisblijven. Naar Toscane mocht hij zijn splinternieuwe fiets meebrengen.
De ondergang van een kameleon Voorpublicatie uit De Muur 16 ‘Ils sont fous!’, schreeuwde Régis me met overslaande stem toe, terwijl hij wanhopig trachtte het op hol geslagen peloton te volgen. De glazen van zijn Oakley konden de paniek in zijn ogen niet verbergen. Zijn handen omklemden het stuur zo krampachtig dat zijn knokkels wit uitsloegen. Van alle kanten werd hij gepasseerd, ook als daar op het eerste gezicht geen ruimte voor was. Ik zag zijn lippen prevelen, maar het schietgebedje werd overstemd door het gepiep van zijn hartslagmeter en de schurende remblokjes op zijn velg. De groep zwenkte naar links, onmiddellijk gevolgd door een bocht naar rechts. Een vluchtheuvel, geparkeerde auto’s aan de ene kant en bloembakken aan de andere. Gekraak, ineens, vlak voor ons. Spaken, fietsen, botten ook. Een rotonde. Scherp rechts weer. Natte putdeksels. Er werd geduwd, getrokken, gevloekt in verschillende talen. Een autospiegel sneuvelde. Ik ontweek enkele stoeptegels en een stuiterende bidon. Bij de volgende bocht keek ik om, op zoek naar mijn ploegmaat. Hij was nergens meer te bekennen. Gelost in de neutralisatie. Gefluit. Geschakel. Geschreeuw. Ik voerde nog een laatste maniakale inhaalmanoeuvre uit om een plekje te winnen. De wedstrijdleider zwaaide zijn vlag. We waren vertrokken. Het geneutraliseerd vertrek in Nederlandse wedstrijden is een vak apart. Waarom een dergelijke manier van starten überhaupt geneutraliseerd wordt genoemd, is mij volstrekt niet duidelijk. Het woord doet vermoeden dat de koers nog niet is begonnen, de coureurs vreedzaam naar het punt van vertrek pedaleren en het slechts dient als warming-up voor de echte race. Als een gewapend bestand met Kerstmis in oorlogstijd. Vrede op aarde, respect alom. In werkelijkheid blijkt het respect ver te zoeken, en de vrede nog veel verder. Een Nederlandse neutralisatie is pure oorlog. Het gevecht om de pole position achter de jurywagen is messcherp, mensonterend en meedogenloos. In tijden van oorlog gelden nog Geneefse Conventies die de soldaten
beschermen tegen de schending van hun rechten; in tijden van neutralisatie gelden slechts de wetten van de jungle. Wie niet eet, wordt gegeten. Een peloton is een doodseskader, een kudde gnoes die een spoor van vernieling en gewonde soortgenoten achterlaat. Geen gnoe wil achteraan in het pak plaatsnemen, want elk kalfje krijgt van kleins af aan door ouders, ploegleiders en publiek de heilige dooddoener ingeprent: Naar Voren! In tegenstelling tot wielerwedstrijden in de rest van de wereld worden Nederlandse koersen namelijk niet beslist in de laatste meters, maar in de eerste. Op het moment dat de wedstrijdleider met zijn vlag zwaait en de jury-auto optrekt, begint eenieder te sprinten. Geen eindsprint, maar een beginsprint. De waaier vertrekt en niemand wil hem missen. Ik vond Régis pas terug na de finish van de Hel van het Mergelland. Gedoucht en wel zat hij druk gebarend met de rest van mijn Franse ploeggenoten op een terras in de zon. Van honderd meter afstand was al duidelijk waarover ze het hadden; bij elke Nederlandse coureur die hen passeerde, werd het bekende cirkelgebaar rond de slaap gemaakt. Knettergek. Ik kon me hun houding indenken. Ook al was mijn eerste seizoen in Franse dienst nog niet lang geleden van start gegaan, ik had voldoende wedstrijden onder de mediterrane zon gereden om me te realiseren dat er een verschil van dag en nacht bestaat wat betreft de manier van koersen. En dan vooral in die van starten. Geneutraliseerd starten in Frankrijk betekent precies wat de bedenker van het woord voor ogen had: vertrekken met de handrem erop. Geen vijandigheden, geen geduw, geen getrek, geen gevloek. De koers is nog niet echt begonnen, de afgelegde kilometers zijn voor spek en bonen. De neutralisatie wordt ook wel aangeduid als le fictif. De kalmte van zo’n fictief vertrek staat in schril contrast met de commotie van een Nederlandse loopgravenneutralisatie. Zonder een spoortje van stress, nervositeit of spanning peddelt de bonte stoet met de handjes op het stuur naar kilomètre zéro. Er wordt gepraat en gelachen in plaats van gescholden en de renners die in de berm belanden, doen dat vrijwillig vanwege een sanitaire stop. Het peloton is een loom roofdier, dat zich op zijn elfendertigst voorbereidt op de jacht. Het gaapt, rekt zich uit, likt zijn vacht. Geduldig, want het weet dat de prooi pas op de eindstreep wordt gepakt. De rust is besmettelijk. In mijn eerste Franse wedstrijd wierp ik mij nog als een rasechte Batavier met het mes tussen de tanden in de strijd, maar toen ik merkte dat niemand mij de plek aan de bumper van le jury bestreed, smolt mijn vechtlust als Zuid-Frans asfalt in de zomerhitte. Fluitend nam ik achter in het peloton plaats en genoot van het uitzicht, de behaaglijke warmte van de zon op mijn armen en de geur van de lavendel langs de weg. De Nederlandse stress, chaos en nervositeit leken ineens heel ver weg. Integreren is zo moeilijk niet. Toen mijn ploegmaten mij in het vizier kregen, stonden ze op van hun stoelen en begonnen te klappen. Philippe sloeg een arm om mijn schouder en schreeuwde de andere terrasbezoekers in het Frans toe: ‘Dit, beste mensen, is een held. Een held ja!’ De overige ploeggenoten joelden en vervolgens werd ik bedolven onder schouderklopjes, aaien over mijn bol en complimenten. Tot mijn verbazing was mijn uitslag niet de reden van deze ontvangst, maar had ik de heldenverering te danken aan het feit dat ik me had weten te handhaven in de bloederige anarchie van de openingskilometers. Even twijfelde ik of ik zou vertellen dat ik bepaald geen specialist ben in neutralisaties, dat ik in de remmen knijp bij iedere schouderduw en het me dun door de broek loopt wanneer ik het geluid van brekende spaken hoor. Maar mijn status van held beviel me uitstekend en omdat het aantal wedstrijden per seizoen in Nederland op één vinger te tellen was, besloot ik mijn mond te houden. In het land der blinden is eenoog koning. De neutralisatie begint in Nederlandse wedstrijden al ver vóór het startschot. Uren voor aanvang zie je al renners warmrijden, of beter gezegd: kokendheetrijden. Intervallen, Steigerungen, rekken, strekken, korte sprintjes, lange intensieve blokken: menig coureur legt de wedstrijdafstand reeds voor de start af. Vervolgens worden de warme en gerodeerde spierbundels geparkeerd bij de streep, alwaar de start wordt afgewacht. Dit opstellen geschiedt zo’n half uur voor het startschot, met als consequentie dat de temperatuur van de spieren ten tijde van de pistoolknal weer gedaald is tot vriesvakniveau. Zeker bij de openingsklassiekers van het jaar, waar de nervositeit het grootst is en de buitentemperatuur het laagst, leidt dit nog wel eens tot onderkoelingsverschijnselen. Maar vroeg opstellen is een absolute must. Wie er niet op tijd bij is, staat achteraan. En wie achteraan staat, is de pineut. Het is vrijwel onmogelijk je naar de kop van het peloton te wringen binnen het korte tijdsbestek dat de neutralisatie over het algemeen beslaat. Zo af en toe slaagt een renner erin de hele groep te passeren dankzij een alternatieve route: door een tuin, over een belendend fietspad of over de
stoep. Maar alternatieve routes zijn niet altijd sneller, en bovendien eindigen ze regelmatig in een aanvaring met een onoplettende toeschouwer of lantaarnpaal. Een oud-ploegleider van me verwoordde het eens als volgt: ‘Wie vooran staot bie de start, staot niet achteraon.’ Zo is het maar net. Hij adviseerde ons dan ook om een uur voor de start plaats te nemen op de achterklep van de jurywagen. Je kunt er nooit te vroeg bij zijn. Gedurende de terugreis naar Zuid-Frankrijk bleef het onderwerp van gesprek. Naarmate de avond vorderde en eindbestemming Aix-en-Provence naderde, werden de bloederige verhalen over valpartijen, brekende botten en mislukte inhaalmanoeuvres sterker en sterker. De lengte van de Nederlandse coureurs steeg van 1.90 tot dik over de tweeënhalve meter en het tikje dat één van hen uitdeelde aan wegkapitein Olivier, veranderde van een lichte touché met de onderarm (binnenrijden Luxemburg) via schouderduw (ringweg Lyon) in een regelrechte kopstoot (tien kilometer voor Aix). Nicolas vertelde in geuren en kleuren over open botbreuken en de opspattende bloedspetters op zijn brillenglazen en Régis deed nog maar eens uit de doeken hoe hij het voor elkaar had gekregen al in de neutralisatie te lossen. Hij bleek een paar Nederlanders te zijn gevolgd, die over een parallel lopend fietspad het peloton trachtten te passeren. Het fietspad boog af naar links en de stoere kaaskoppen hadden hun fiets handig over de tussenliggende greppel heen gewipt. Die greppel was minstens een meter breed - volgens Régis - en hij had niet genoeg durf (of teveel hersenen) om de actie van de Nederlandse renners te imiteren. Dus moest hij lijdzaam toezien hoe het peloton rechts van hem uit het zicht verdween. Zijn koers had niet langer dan een minuut of vijf geduurd. Dat is nog minder dan de tijd die hij nodig had gehad om van de kleedkamer naar de startstreep te peddelen. Een warming-up voor de start is ook in het zuiden een vast ritueel. De renners zijgen neer op een terrasje en laten vervolgens de zon zijn werk doen op de gebruinde benen. Dit proces gaat vergezeld van het drinken van koffie, vaak zo sterk dat je lepeltje er rechtop in blijft staan. Ondanks deze caffeïnestoot blijft de ambiance opvallend rustig. Niemand lijkt zich druk te maken over de wedstrijd die elk moment aanvangt. Tijd is dan ook een rekbaar begrip. Ik heb zelden meegemaakt dat een koers daadwerkelijk op het vooraf vastgestelde tijdstip op gang werd geschoten. Men spreekt over een mediterraan kwartiertje, een uitstel van een vijftiental minuten. Of meer. Hoe zuidelijker je trekt, richting Spanje, hoe buigzamer dit kwartiertje wordt. In de buurt van Barcelona passen twintig minuten in een kwartier, bij koersen rond Málaga kun je gerust uitgaan van een half uur vertraging. En dan nog zijn er renners, ploegleiders en juryleden die erin slagen de start te missen. Dat is geen onoverkomelijk probleem. De hele stoet houdt bij het officiële vertrekpunt, kilometer nul, opnieuw halt. In tegenstelling tot Nederlandse wedstrijden, waar men de nulkilometer rijdend passeert en de optrekkende jurywagen het sein is voor de beginsprint, pleegt men in Frankrijk en Spanje het voortkruipende peloton te stoppen bij het bord ‘einde neutralisatie’. Vaak wordt dit oponthoud gebruikt voor een massaal bermbezoek: de sloot koffie drukt op de blaas. Misschien is het in het kader van de bermflora en –fauna niet erg milieubewust, maar het blijft een indrukwekkend gezicht om een honderdtal renners, ploegleiders en juryleden hun behoefte te zien doen in de vrije natuur. Wanneer de koers vervolgens opnieuw vertrekt, is het verschil met het fictieve deel aanvankelijk amper merkbaar. Het peloton trekt zichzelf in gang als een boemeltrein: met een hoop gepiep en gekraak.Vrijwel iedereen schikt zich zonder mokken in het langzame aanvangstempo. Een lome kalmte ligt als een verstikkende deken over het peloton. De onvermijdelijke confrontatie met de tegenstand en de eigen limieten wordt uitgesteld. Natuurlijk is er altijd een idioot die deze status quo verstoort met een nutteloze demarrage. Vooral Spanjaarden lijken zich in zelfmoordaanvallen te specialiseren. Met volle overgave bestoken ze het peloton met versnellingen, tot ze alleen over zijn en vervolgens solo de laatste tweehonderd kilometer naar de finish mogen overbruggen. Ik dacht altijd dat harakiri een Japanse uitvinding was, maar inmiddels ben ik er heilig van overtuigd dat deze vorm van suïcide naar het Verre Oosten is gebracht door een Spaanse ontdekkingsreiziger.
De coureur die met een vroege demarrage de vijandigheden opent en als eerste de confrontatie met zichzelf en de concurrentie zoekt, wordt gezien als een paria en als zodanig behandeld door de rest van de groep. Er zijn twee scenario’s mogelijk: het peloton laat hem begaan en laat hem in zijn eentje in de wind harken, of er volgt onmiddellijk een reactie om de aanvaller tot de orde te roepen. Vooral in het laatste geval krijgt het buitenbeentje het zwaar te verduren op het moment dat hij teruggepakt wordt. Terwijl hij wegzakt in de groep, maakt vrijwel iedereen hem attent op het vermeende beroep van zijn moeder en/of zus. Ik heb altijd een beetje te doen met dit soort renners. Ze attaqueren zo vroeg mogelijk om de serieuze aanvallen voor te zijn, hopend op een onmogelijke, maar glorieuze solo-overwinning. Tactisch en sociaal gezien zal het misschien niet verantwoord zijn, maar ze tonen tenminste lef en dat kan ik wel waarderen. Maar ik ben dan ook een Nederlander, opgevoed in koersen waar iedereen tegelijk als eerste aanvalt. Ook gedurende de gezamenlijke trainingen in de week na de Hel van het Mergelland bleef de Nederlandse wielerguerilla de gemoederen van mijn Franse ploeggenoten bezighouden. Zonder uitzondering waren ze compleet verrast door de houding van de blonde noorderlingen. Ondanks mijn waarschuwingen vooraf bleken hun ervaringen ernstig te vloeken met het beeld dat ze hadden van de gemiddelde Nederlander. Het imago van tolerante, blowende, multiculturele koeienmelkdrinker lag aan diggelen. En de scherven werden aan iedereen getoond als ware het de overblijfselen van Etruskische vazen in een museum. De leden van de vaste trainingsgroep die niet aanwezig waren bij het bezoek aan Limburg, kregen zonder uitzondering te horen dat het mythische marihuanaparadijs in werkelijkheid een vagevuur van stress en spanning was. Het poldermodel, dat van veraf zo mooi leek, bleek van dichtbij een travestiet met haar op de benen en een wrat op de neus. Ik zat er niet mee dat mijn ploeggenoten hun beeld van Nederland en zijn inwoners uit elkaar hadden zien spatten. Of we nu het imago hebben van snuivende hoerenlopers of overspannen stresskippen, is me om het even. Bovendien was het me in de eerste weken in Frankrijk al duidelijk geworden dat de gemiddelde Fransman zo koppig en eigenwijs is als het vooroordeel doet vermoeden. Je kunt ze nog zoveel over je vaderland proberen te vertellen, ze wijken geen haarbreed af van hun aanvankelijke denkbeelden. Wat wist ik nu over Nederland? Van groter belang vond ik dat de confrontatie tussen wielerculturen in de Limburgse heuvels me had gewezen op de verschillen. Ik besefte dat starten met een Franse laissez-faire-instelling in een Nederlandse wedstrijd fatale gevolgen had. Ik moest lachen om de onschuld van mijn ploegmaten, die zich als nietsvermoedende lammeren afvroegen waarom al die rare kaaskoppen toch als malloten aan het warmrijden waren. In feite was de wedstrijd al vertrokken voordat ze zelf op hun fiets waren geklommen. De koers was vóór de start verloren en mijn Franse medecoureurs dienden slechts als kanonnenvlees voor de noorderlijke artillerie. Afgeslacht door hun eigen onschuld. Want op je dooie gemak vertrekken in een Nederlandse koers is net zo naïef als een eend die zijn verenkleed eens rustig gaat bijwerken in de krokodillenvijver van Artis. De nervositeit van de start van de Hel van het Mergelland had zijn uitwerking op mijn ploegmaten niet gemist. In de eerstvolgende wedstrijd aan de Côte d’Azur stonden ze bij de start als een stel briesende paarden te trappelen achter de jurywagen. Nog voordat we het bord van kilomètre zéro hadden gepasseerd, waren er al twee gevlogen. Het had een spetterende opening tot gevolg. Na tien kilometer van totale anarchie had zich een kopgroep van zeven man gevormd met daarin naast mijzelf vijf ploeggenoten. De zevende man was een Spanjaard, die bij zijn vroege aanval ongetwijfeld een suïcidale solo in gedachten moet hebben gehad en zich tot zijn verbazing in een ploegentijdrit terugvond. Hij weigerde dan ook elke vorm van medewerking, deels vanwege onze numerieke overmacht, deels vanwege zijn angst voor de bezeten blik in onze ogen. Aanvankelijk leek de coup te slagen. De chaos die onze massale verrassingsaanval in het peloton teweeg had gebracht, zorgde ervoor dat we binnen de kortste keren een voorsprong van anderhalve minuut hadden opgebouwd. Wanneer de streep na vijfentwintig kilometer zou zijn getrokken, hadden we een glorieuze overwinning kunnen vieren. Maar de wedstrijd was hondertachtig kilometer lang en dat bood de ploegen die de slag hadden gemist (dat wil zeggen: het hele peloton minus wijzelf en de Spanjaarden) uitgebreid de kans de zaken recht te zetten.
En zo geschiedde. Achter ons sloeg men de handen ineen. De coalitie liet ons nog enige tijd ‘zwemmen’ en een dikke veertig kilometer voor de finish werden we teruggepakt, aan de voet van de zwaarste klim van de dag. Op het moment dat de weg begon te stijgen, ontwaakten de favorieten uit hun winterslaap en bij de eerste versnelling werd ik genadeloos gelost, tezamen met mijn vijf ploegmakkers. Het resultaat van onze Nederlandse start was derhalve vrij karig: we moesten allemaal passen voordat de finale goed en wel begonnen was en bovendien hadden we de toorn van het hele peloton over ons afgeroepen vanwege de ‘asociale’ manier van starten. De cirkel was rond. Van start gaan met de Franse slag in een Nederlandse wedstrijd had geleid tot een slachtpartij; met een Nederlandse instelling vertrekken in een Franse koers stond eveneens gelijk aan een enkeltje abattoir. Ik kwam tot de conclusie dat er niets anders opzat dan me aan te passen aan de lokale wetten van het peloton. Agressief in het noorden, tranquilo in het zuiden. Meewaaien met de wind als de sleutel naar succes. Een peloton is niets anders dan een groep individuen. Maar een individu handelt in een groep volledig anders dan dat hij dat afzonderlijk zou doen. Noem het socialiseren, meeloperij of aanpassing aan de omgeving: het komt vrijwel allemaal neer op groepsgedrag. Vaak is dit gedrag niet veel anders dan het kopiëren en imiteren van elkaar en elkaars handelingen. Kijk naar het uiterlijk van de coureurs. Aan hun uitdossing is al af te leiden uit welk land ze afkomstig zijn. Een dikke gouden oorbel à la Jan Ullrich: Duitsers. Vaak in combinatie met een coupe soleil. Fransen rijden zonder uitzondering met de sokken hoog opgetrokken (sommigen zelfs met voetbalkousen) en Spanjaarden gaan allemaal naar dezelfde kapper, die blijkbaar houdt van een matje in de nek. Ook gedrag wordt gekopieerd. Deze vorm van papegaaien kan zich vertalen in agressie, spanning en nervositeit, zoals in de Nederlandse koersen. Er hoeven maar twee of drie zenuwpezen in een peloton te zitten om al tijdens de neutralisatie de vonk te doen overslaan. Een paar scheldwoorden hier, een duwtje daar, een kleine valpartij misschien: het is genoeg om een groep kalme fietstoeristen te transformeren in een bende oorlogszuchtige fietsfundamentalisten. Als lemmingen volgen, verdringen en vertrappen ze elkaar. De luiheid, de lethargie en de schijnbare desinteresse die de manier van starten in mediterrane landen kenmerkt, is net zo goed een vorm van groepsgedrag. Traditie en cultuur schrijven voor dat kalm gestart wordt en iedereen dient zich te conformeren. Geen geduw en getrek in de strijd om de beste plaatsen, maar een soort wapenstilstand. Of uitstel van executie; het is maar hoe je het wilt noemen. Valpartijen kunnen niet alleen worden vermeden door koste wat kost vóór in het pak te rijden, je kunt er ook voor kiezen helemaal áchterin post te vatten. Zo heb je uitgebreid de tijd om te reageren op eventuele buitelingen, ongelukkig geparkeerde auto’s en overstekende honden. Voorwaarde is wel dat de koers niet direct na de start in een beslissende plooi valt als je gezellig achterin het peloton zit te leuteren. Het bestaan van een stilzwijgende afspraak om niet te dringen en de koers kalmpjes aan te vatten biedt de heren kletskousen de tijd en ruimte voor hun theekransje op de fiets. De overrompelingstactiek van mijn ploeg bleek wegens gebrek aan succes eenmalig. Om de gratie van de groep terug te winnen stelden we ons de wedstrijden na onze blitzaanval extra sociaal op. Dat wil zeggen: nog luier, lomer en slomer dan normaal. Zonder enige vorm van initiatief kuierden we de eerste uren van de koers in de achterste gelederen van het peloton, met de handjes op het stuur en de broekspijpen ietwat opgerold om de contourstreepjes van de zon op onze dijen weg te werken. We foeterden overdreven luid op de teruggepakte aanvallers van het eerste uur en probeerden her en der uit te leggen dat onze actie veroorzaakt was door het bezoek aan Nederland. Onze verzoeningspogingen bleken succesvol. Aanvankelijk werden we nog met de nek aangekeken, maar na enige tijd werden we dankzij onze goede bedoelingen weer opgenomen in de groep. Dit vertaalde zich onmiddellijk in de uitslagen. Gedurende de tijd dat we werden gezien als outcasts, kwamen we in de finale keer op keer vrienden tekort. En je kunt over nog zulke goede benen beschikken, als iedereen tegen je koerst, heb je aan je goede benen net zoveel als aan een paar klapschaatsen in de Sahara. De tijd heelt alle wonden en toen duidelijk werd dat onze aso-aanval slechts een incident was, begon de zegeteller weer als vanouds te tikken. Als je wint, heb je vrienden: het is een waarheid als een koe. Het omgekeerde is minstens zo veelzeggend: als je vrienden hebt, win je.
De periode die ik nodig had om de gejaagdheid van me af te schudden en me volledig aan te passen aan de zuidelijke gebruiken, was verbazingwekkend kort. Aanvankelijk voelde ik me nog enigszins schuldig wanneer ik me het eerste wedstrijduur in de buik van het peloton verstopte. Met elke koers nam dit gevoel verder af. Daarnaast begon ik ook andere gewoontes van mijn mediterrane collega’s over te nemen. De koffiewarming-up bleek te verleidelijk. Voordat ik naar Frankrijk vertrok, lustte ik überhaupt geen koffie, maar mijn transformatie van koffiegeheelonthouder tot espresso-verslaafde duurde welgeteld twee weken. Mijn benen bleken de nieuwe vorm van opwarming eveneens op prijs te stellen. Tijdens mijn Nederlandse jaren waren ze al niet overtuigd van het nut om op temperatuur te komen vóór de wedstrijd; de motivatie voor een actieve warming-up zakte onder de lome warmte van de Zuid-Franse zon tot ver beneden het nulpunt. Het nuttigen van een kopje koffie vormde het ideale alibi om ze te parkeren op de zetels van het dichtstbijzijnde terras. Mijn snelle assimilatie werd door mijn ploeggenoten bijzonder gewaardeerd. Het koffieritueel bleek naast de opwarmende factor nog een veel belangrijkere reden te hebben: het bevorderen van de teamspirit. Ik geloof best dat de militaristische survivalkampen van Bjarne Riis bij CSC de eenheid binnen de ploeg bevorderen, maar persoonlijk prefereer ik een ietwat minder veeleisende manier. Daarnaast lijkt het me vrij lastig een goed gesprek met een nieuwe ploegmaat aan te knopen, terwijl je van een brug gegooid wordt of in het holst van de nacht de weg terug naar je iglo moet zien te vinden. Een terras in de zon is de uitgelezen plek om lui achterover te hangen in je stoel en de essentiële zaken in het leven met elkaar te bespreken: de koers, de vrouwen en de verrichtingen van Olympique Marseille. Mijn Frans ging er met sprongen op vooruit en omdat ik regelmatig de rekening betaalde en mijn prestaties op de fiets tot de verbeelding spraken, was ik in no-time opgenomen in de groep. Fransman onder Fransen. Vooral het gezamenlijk kankeren op de hordes roodverbrande Nederlandse toeristen gaf me het gevoel van een geslaagde integratie. Op mijn eerste jaar in Frankrijk volgde een tweede. Het seizoen erop vertrok ik naar nog zuidelijker oorden en ging rijden voor een Spaanse ploeg. De gezapige opwarmrituelen, de kalmte van de start en het kabbelende koersbegin waren inmiddels volledig ingeslepen in mijn systeem. De stress en de gejaagdheid van de Nederlandse wedstrijden leken een eeuwigheid geleden, scheld- en valpartijen tijdens de neutralisatie slechts een vage herinnering uit een vorig wielerleven. Natuurlijk was ik nog steeds de trotse bezitter van een Nederlands paspoort en uiteraard liep ik nog altijd rond in een oranje onderbroek en klompen tijdens grote voetbaltoernooien. Maar op het moment dat ik mijn fiets besteeg, veranderde ik in een Fransman of Spanjaard. Alles in mij ademde zuidelijke sferen. Ik slurpte aan mijn sterke koffie als een fransoos en stelde mij minimaal een kwartier te laat op aan de startstreep als een spanjool. Ik vloekte in het Sprans wanneer een wieltjesplakker op mijn bagagedrager zat, ik dacht in het Fraans over wat ik zeggen zou tegen de speaker wanneer ik meende de overwinning op zak te hebben. En uiteraard startte ik als een volbloed mediterraan. Rustig. Mijn Nederlandse wielerleven was vrijwel onbestaand. Gemiddeld woonde ik een maand of twee in het hoge noorden, waarvan ik er één doorbracht zonder fiets, direct na afloop van het seizoen. De daaropvolgende eerste trainingsmaand was altijd de meest zware van het jaar. Niet alleen door de matige conditie, maar vooral door het noordpoolklimaat hier te lande. Van opwarming door het broeikaseffect heb ik nooit wat gemerkt. De kou en de regen van de donkere wintermaanden sloopten me mentaal en fysiek meer dan een heel seizoen koersen in het zuiden. Daarnaast hing me de eentonigheid van het biljartlakenvlakke polderlandschap na een training of vier à vijf de keel uit. Het gemis van bergen en heuvels voelde alsof ik mijn geliefde had verloren. Elke keer dat ik de Nederlandse winter achter me liet en naar het zuiden vertrok voor een nieuw jaar in buitenlandse dienst, slaakte ik een zucht van verlichting. Gedurende mijn Franse seizoenen kwam ik slechts zelden terug in Nederland. Eenmaal voor de Hel van het Mergelland, en eenmaal voor het Nederlands kampioenschap. Althans, zo lang het die titel waard was. Het parcours in Rotterdam trok mij zo weinig dat ik besloot van deelname af te zien en het laagvliegen in de Maasstad over te laten aan de heren sprinters. Zolang de enige beklimming in de koers die van de Brienenoordbrug was, zag ik het nut niet in van een reis naar mijn vaderland en prefereerde ik wedstrijden rond de Middellandse Zee. Dan maar geen NK. Echter, bij het lezen van de uitslag, de dag nadien in L’Équipe op het terras van het café op de hoek, voelde ik diep van binnen iets knagen. Mijn afwezigheid op de lijst met namen onder het kopje Championnat National des Pays-Bas gaf me het gevoel een landverrader te zijn. Mijn Franse koffie smaakte ineens bitter.
Toen het nieuws mij bereikte dat de vlakke omloop van Rotterdam vervangen werd door een geaccidenteerd rondje in Maastricht, was het besluit om deel te nemen snel genomen. Afgelopen jaar keerde ik daarom midden in de zomer terug naar Nederland voor het kampioenschap. Mijn voornemen om me als een kameleon aan te passen aan de omgeving en de nationaliteit van het peloton smoorde al voor de start van het NK in goede bedoelingen. Na een – zeker gezien zuidelijke maatstaven – bijzonder serieuze warming-up begaf ik mij een halfuur voor het startschot richting streep, in de vaste overtuiging dat ik mijzelf op de eerste rij zou kunnen opstellen. Het bleek een illusie. Tweehonderd man had zich reeds vóór mij geparkeerd en er zat niets anders op dan als laatste aan te sluiten. Met verbazing keek ik naar mijn medecoureurs. Snuivend als wilde stieren die klaar staan om losgelaten te worden op een stel torero’s met rode lappen, boezemden ze me angst in. De lucht was zwanger van spanning. Nervositeit. Stress. Niemand sprak. Ik zag het kippenvel op de benen van de renners voor me. Iemand kokhalsde. Gezonde wedstrijdspanning noemt men dat, om het adrenalineniveau reeds voor de start op te schroeven. Maar hoe hard ik ook probeerde, ik slaagde er niet in dezelfde zenuwen als mijn collega’s op te wekken. Ik kon mijn lichaam niet aan het verstand brengen dat het zich klaar moest maken voor een storm, gewend als het was aan een kalm briesje. Het vroege opstellen keerde zich tegen me. De tijd leek te kruipen en de verveling sloeg toe. Langzaam droomde ik weg en verloor ik het laatste restje concentratie. Pulkte wat aan mijn stuurlint. Geeuwde. Praatte uitgebreid met enkele toeschouwers, een journalist en een jurylid. Wanneer het startschot klinkt, ontwaak ik. De storm die losbarst blijkt een orkaan. Binnen enkele seconden ligt het peloton op volle snelheid. Dranghekken, toeschouwers en verkeersborden schieten langs me heen. Een bocht. Links. Rechts. Steentjes. Een chicane. Putdeksels. Een knipperend stoplicht midden op de weg. Geschreeuw. Gekraak. Links van me smakken er een paar tegen het asfalt. Iemand trekt aan mijn schouder. Een stuur raakt het mijne. Ik rem. Vloek. Paniek klinkt in mijn stem. Ik omklem mijn stuur zo krampachtig dat mijn handen pijn doen. Een versmalling. Renners passeren me op enkele centimeters van de afrastering. Ik schreeuw. ‘Ze zijn gek!’ Niemand hoort me.