Tolerantie: oude wijn in nieuwe zakken Inleiding Voordat er sprake kan zijn van ruimte voor God in de samenleving of van ruimte voor God in het persoonlijk leven, moet er vast staan dat de ruimte om God de ruimte te laten, er is. Moet er vaststaan dat iedereen de ruimte heeft om openlijk te zijn wie hij of zij is, om openlijk te zeggen wat hij of zij vindt, om openlijk een eigen geloof te belijden – al dan niet. En zoals wij onlangs nog hebben kunnen vaststellen is dat, in het vrije en verdraagzame Nederland, nog geen uitgemaakte zaak. Politicologe Ayaan Hirsi Ali mag kennelijk geen openlijke kritiek uiten op de belabberde situatie van moslimvrouwen in Nederland. Sterker nog: ze is als exgelovige vogelvrij en ze moet onderduiken en onder politiebescherming worden geplaatst: in Nederland! Er is aan het einde van de vorige eeuw vaak verkondigd dat Remonstranten best opgeheven konden worden omdat de beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid door allen gedeeld werden. Nou mooi niet! Niet alleen binnen de moslim gemeenschap. Christenen kunnen er ook wat van. Den Heyer en, opnieuw en voor de zoveelste keer Kuitert, kunnen erover meepraten. Met andere woorden, voorafgaand aan de vraag naar ruimte voor collectief of persoonlijk geloof of ongeloof gaat de vraag naar vrijheid en verdraagzaamheid. Voor Remonstranten, is dat een beginselkwestie, zoals de beginselverklaring zegt De Remonstrantse Broederschap is een geloofsgemeenschap die Geworteld in het evangelie van Jezus Christus En trouw aan haar beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid God wil vereren en hem dienen. Onze traditie berust op deze beginselen: vrijheid en verdraagzaamheid. Tot hier schijnt alles helder te zijn. Ware het niet dat de definitie van het begrip verdraagzaamheid (of tolerantie: ik gebruik in het vervolg de woorden verdraagzaamheid en tolerantie door elkaar heen) de laatste jaren aan het veranderen is. Of lijkt het maar zo? Is het begrip tolerantie dat nu opgang doet oude wijn in nieuwe zakken of het tegenovergestelde? Daar gaan we ons mee bezig houden. I.
Wat is tolerantie?
De term tolerantie komt pas in omloop aan het einde van de 17e eeuw. Daarvóór gebruikte men het woord concordia. Tolerantia wordt geïntroduceerd door de Engelse filosoof John Locke, een goede vriend van Philippus van Limborch, de remonstrantse hoogleraar te Amsterdam aan wie Locke zijn Epistola de tolerantia in 1689 opdraagt. Maar ruim daarvoor was het principe van religieuze pluriformiteit in de Republiek al uitgekristalliseerd. Auteurs als Erasmus, Grotius, Coornhert, die allen als founding fathers van de Remonstranten worden gezien, hebben hun steen bijgedragen aan het Hollandse model van tolerantie: religieuze diversiteit binnen een situatie van juridische ongelijkheid. Hun gedachtegoed is zozeer met de Nederlandse cultuur verweven dat zij hier niet mogen ontbreken. Maar tolerantie was niet alleen toen, bij het ontstaan van dit land, een hot issue.
1
Tolerantie is een uiterst actueel onderwerp. Na 11 september en de gevolgen van de terroristische aanslagen, na de ophef rond stuitende uitspraken van fundamentalistische imams in Nederland, na de recente reacties op uitspraken van westerse vrijzinnige moslims of exmoslims, staat de vraag naar de betekenis van het begrip tolerantie en naar de grenzen van de tolerantie weer open. Deze vraag wordt des te pregnanter in het huidige debat over normen en waarden, een debat dat typisch is voor het begin van de derde millennium. Wat is er precies aan de hand in de westerse wereld? Zoals vaak aan het begin van een nieuw millennium (18e en 19 eeuw ook), is de morele slingerbeweging van de samenleving langzaam maar zeker naar het andere uiterste aan het gaan. Tussen het einde van de jaren zestig en het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw, was deze slinger in het westen gekropen naar een maximale vrijheid: alle morele en seksuele remmen werden losgelaten. Het einde van de geschiedenis werd voorspeld en een eeuwigdurende era van voorspoed en vrijheid voorspeld. Toen deze voorspelling abrupt ijdel bleek te zijn, kwam de slinger heel snel terug en slingerde razendsnel terug naar een restauratie en een nieuw conservatisme. Het resultaat van deze restauratieve tendensen is dat de betekenis van bepaalde begrippen zijn verschoven. Vrijheid blijheid is er niet meer bij, Law and Order is het motto. En dit betekent dat woorden als vrijheid en verdraagzaamheid een andere lading krijgen. Als ik premier Balkenende hoor zeggen: dit of dat zal niet langer getolereerd worden, dan is het duidelijk dat hij een andere definitie van het begrip tolerantie hanteert dan de beginselverklaring van de Remonstrantse Broederschap, die trouw wil blijven aan haar beginselen van vrijheid en tolerantie! Met andere woorden: de betekenis van het begrip tolerantie is aan het schuiven. Dat is al eerder gebeurd, zoals we zullen zien, het is ook niet erg, maar men moet er wel bewust van worden alvorens over het begrip te discussiëren. Zeker omdat tolerantie een kernbegrip en een kernpraxis in de Nederlandse cultuur is. Wat is tolerantie? Tolerantie -verdraagzaamheid -heeft een negatieve definitie en een positieve definitie die vaak door elkaar heen lopen. En dat maakt het gebruik van het woord wel eens moeilijk. Tolerantie betekent letterlijk: het verdragen van dingen die ergernis of onenigheid zouden kunnen veroorzaken. Maar daarbij wordt niet gezegd waaróm men ergerlijke dingen 'verdraagt'. Kan men niet anders dan 'verdragen' of kiest men ervoor? Dat een belangrijk verschil. Als je zegt: dit tolereer ik niet langer, zoals premier Balkenende zegt over het overschrijden van de maximum-snelheid, dan betekent dat: de grens van wat ik kan aanvaarden, is bereikt. Tot hier en niet verder, of dan volgt straf. Dat heeft een negatieve, passieve connotatie. Zero tolerance behoort tot deze betekenis. Maar als je zegt:"ik deel met mijn geloofsgenoten het tolerantie ideaal”, dan betekent het dat je de meningen en gedragingen van anderen met een open geest en nieuwsgierigheid tegemoet gaat. Hier gaat het dus om de positieve, actieve definitie van het woord tolerantie. In ons taalgebruik, bezigen we deze definities, de positieve en de negatieve, de actieve en de passieve, door elkaar heen. Maar dat doen niet wij alleen als individuen: culturen doen dat ook. En zowel individuele mensen als verschillende culturen switchen van definitie naar gelang de situatie waarin ze verkeren, verandert. De tijd en de plaats waarin men leeft zijn bepalend voor het begrip tolerantie dat men hanteert. Wij zijn nu op een moment aanbeland, in de wereld, waar zich zo een switch in de betekenis van het woord tolerantie aankondigt. En wellicht heeft deze switch reeds plaatsgevonden zonder dat wij ons daar bewust van zijn. Want wij schuiven langzaam maar zeker van een positieve naar een negatieve definitie van het woord tolerantie. Daarmee verschuift tevens het vaststellen van de grenzen van de tolerantie.
2
Men heeft dus in Nederland lange tijd een positieve definitie van het begrip tolerantie gehanteerd. Nu schuift deze definitie naar een meer negatieve betekenis. Was de situatie van de vrouwen in Afghanistan onder het Taliban-regime te tolereren? Neen. Was het opblazen van de duizenden jaren oude Boeddha-beelden te tolereren? Ook niet. Waren de aanslagen in Amerika te tolereren: natuurlijk niet. En, vanuit de andere kant gezien: is de armoede en de onmacht van heel veel landen in de wereld te tolereren? Is de arrogantie van het Westen te tolereren? Evenmin. Ik wil hier geen politieke discussie voeren maar alleen laten zien wat er gebeurt als de betekenis van het woord tolerantie gaat verschuiven en als langzaam maar zeker de tolerantiegrens van mensen en culturen ten opzichte van elkaar bereikt wordt. Dan is er namelijk geen houden meer aan en de reacties van die mensen en die culturen nemen ongekende en verschrikkelijke proporties aan. Men komt in een spiraal van geweld terecht, in een onvermijdelijke escalatie. De wonden die geslagen worden zijn dan meestal van blijvende aard. Tussen mensen, tussen groepen. Een absolute verliezer is de tolerantie, in de positieve betekenis van de beginselverklaring. Men weigert niet alleen wat tot de escalatie heeft geleid (het onrecht, het geweld) maar men is ook geneigd alles te weigeren dat tot de vijand behoort. Er ontstaat een onmiddellijke en absolute tolerantiegrens: men tolereert, men verdraagt niets meer van elkaar. Op zo’n moment kan het begrip tolerantie kantelen naar een principieel weigeren van de ander. Herstel van de verhoudingen behoort niet meer tot de mogelijkheden. Begrijp me goed: soms kan het niet anders. Denk aan Luther die, aan de tand gevoeld door de kerkelijke hiërarchie zei: Hier sta ik, ik kan niet anders. Denk aan de verzetstrijders, partizanen in de Tweede Wereldoorlog, of, dichterbij, aan de Leidse hoogleraar Islamologie, die Egypte heeft moeten verlaten omdat men van zijn vrouw eiste dat zij van hem scheidde. Immers een moslim mag niet getrouwd zijn met iemand die als afvallige wordt beschouwd omdat hij de Koran niet letterlijk neemt. Zo zijn talrijke voorbeelden te noemen. Er zijn momenten en situaties waar het positieve begrip tolerantie (nieuwsgierig zijn voor de mening van anderen, ook al deelt men die niet) een objectieve grens bereikt. Dan is het: tot hier en niet verder, wil ik trouw aan mijn eigen idealen blijven. Een dergelijk moment heeft dit land, bij zijn ontstaan, ook beleefd. Sterker nog: de bewustwording van wat tolerantie in de positieve zin van het woord, kan zijn, is vanuit Nederland naar de rest van Europa doorgesijpeld. Hier te lande was er over deze verlichtende ideeën reeds aan het einde van de zestiende en in de zeventiende eeuw gedebatteerd. Ze waren gekomen tot volwassen expressie. Daar komen we zo op terug. Enkele landen, zoals Engeland, Polen, Transsylvanië en Litouwen, kenden een zelfde ontwikkeling. Ook daar switchte in de vroeg moderne tijd het begrip tolerantie van een negatieve naar een positieve betekenis: van het 'ik tolereer dit want ik kan er niets aan doen' naar 'ik gedraag me tolerant jegens andersdenkenden en interesseer mij voor wat zij denken'. De rest van Europa zou moeten wachten tot de Franse Verlichting om de switch tussen het negatieve en het positieve begrip tolerantie mee te maken. Wat mij in het huidige debat over normen en waarden, over tolerantie en het einde van de gedoogcultuur mateloos irriteert, is dat het gevoerd wordt zonder het geringste historisch besef. Alsof men nieuwe wijn uit nieuwe zakken drinkt. Nu: nieuwe wijn uit nieuwe zakken drinken: dat is ten eerste niet lekker en ten tweedeniet verstandig. Het debat over tolerantie willen voeren zonder de historische achtergronden van de Nederlandse cultuur in acht te nemen is hetzelfde als te snel brood willen bakken en het gist vergeten. En dat is weer ten eerste niet lekker en ten tweede nogal dom.
3
Dus ik stel voor om naar onze eigen geschiedenis te kijken om beter te begrijpen waar het over gaat, om vervolgens te kijken naar onze eigen houding, in de hedendaagse situatie. Het pleidooi voor tolerantie in de Lage Landen Dit land hield aan het einde van de zestiende eeuw, vier eeuwen geleden, een tot dan toe ongekend pleidooi voor tolerantie en verwezenlijkte deze nieuwe vorm van tolerantie binnen haar eigen, nieuwe grenzen. Een novum, dat door velen als een te volgen model werd beschouwd maar door anderen voor een verschrikkelijk monster werd gezien, dat zo snel mogelijk van de kaart geveegd moest worden. Nu kwam dat pleidooi voor tolerantie in de Lage Landen natuurlijk niet uit de lucht vallen. Daar lagen historische redenen aan ten grondslag, die nog tot aan de dag van vandaag, zowel op politiek en cultureel gebied als op religieus gebied, een rol spelen. En die redenen waren: de Reformatie, het humanisme, de onafhankelijke geest van steden en provinciën. Ik hoef u de verschrikkingen van de Opstand tegen Spanje niet in herinnering te brengen. De plunderingen van steden en dorpen, de ruïne van de welvaart door de oorlogshandelingen, de vervolging van protestanten, de arrogantie van de machthebbers: niet voor niets wordt Willem van Oranje vaak afgebeeld in het midden van taferelen uit het leven van Mozes. In vele allegorieën bevrijdt de Prins van Oranje het volk van de Spaanse onderdrukking als Mozes de Israëlieten uit Egypte leidde. [Het is misschien aardig om hier te vermelden dat zowel de joden als de hugenoten en andere religieuze vluchtelingen die naar de Republiek vluchtten in de Gouden Eeuw dezelfde allegorieën gebruikten: de Noordelijke Verenigde Provincieën werd gezien als het beloofde land, en de vluchtelingen zagen zichzelf als het ware volk Israel. Voor de Hugenoten was het dan ook een behoorlijke schok toen ze, aangekomen in Amsterdam, vertegenwoordigers van het echte uitverkoren volk tegenkwamen. Er volgde een ware identiteitcrisis en nauwe contacten werden gelegd tussen joden en hugenoten, in een poging nader tot elkaar te geraken. We zouden voorzichtiger moeten zijn met het oordelen over vluchtelingen die denken dat Nederland het beloofde land is: dat is geen fout van hun kant maar een eeuwenoude traditie hier] In de belangrijkste founding text, de grondwet van de nieuwe staat, de Unie van Utrecht (1579), speelt de tolerantie al een hoofdrol. De gereformeerde godsdienst is weliswaar als enige toegestaan in Holland en Zeeland, maar de andere gewesten mogen hun officiële godsdienst zelf kiezen mits niemand om zijn geloof zou worden vervolgd! Dat is, in de Europa van de 16e eeuw, niets minder dan een bom. Want het betekent dat de tolerantie als pragmatische basis van de staat wordt gezien. Verschil met de andere landen Het verschil met de andere landen van Europa is evident: in de Republiek weigerde de Staat om besluiten te nemen inzake de godsdienst, terwijl overal elders het goddelijke recht, le droit divin, gebruikt werd om mensen te dwingen in godsdienstige zaken. De wet bleef opzettelijk
4
vaag, zodat de tolerantie algemeen gepraktiseerd kon worden langs de randen van de wet en soms zelfs buiten die wet. Dit betekende een nieuwe kijk op de verhouding tussen kerk en staat. Niet meer de kerk werd het gezamenlijke herkenningspunt maar de stad, als politieke eenheid. Dit correspondeerde met één van de redenen van de Opstand: de (middeleeuwse) rechten van de steden en gewesten redden van absolutistische tendensen van een gecentraliseerde staat. De Republiek werd dus een laboratorium van religieuze coëxistentie die de buitenstaanders verbaasde, enthousiasmeerde of deed gruwen. Elders vond men ook religieuze pluriformiteit: Zwitserland, Engeland, Polen, Frankrijk en Duitsland (en zelfs, heel verrassend, Albanië, waar aan het begin van de Nieuwe Tijd, kinderen van welgestelde families, om en om, als moslim en als christen werden opgevoed). Maar dit was georganiseerd van staatswege. Hier te lande ging het om een oogluikende tolerantie van religieuze diversiteit, zolang de vrede van staat en commercie niet in gevaar kwam. De dwang werd vervangen door de vrijheid, het religieuze principe door het civiele pragmatisme. Op dat pragmatisme (die in de Republiek kon samenvallen met irenisme, libertinisme en scepticisme) werd de latere Europese tolerantie (Verlichting, Voltaire) gebouwd. Nogmaals: deze tolerantie werd niet door iedereen geapprecieerd. Velen gruwden van de diversiteit van godsdienst in de Republiek en namen die op de korrel. Zoals de doopsgezinde Jan van Veen (1578-1659) die een opsomming gaf van degenen die de vrijheid kregen hun geloof te belijden: Katholieken, lutheranen, mennonieten, arminianen, zwinglianen, puritanen en arianisten, libertijnen en perfectisten, socinianen en sophisten, lekenpredikers van alle soorten piëtisten (conventikels), rozenkruizers, Turken, Joden, heidenen en gypsies. Een zooitje ongeregeld dus. De Republiek was dus gesticht op de pragmatische tolerantie van religieuze diversiteit. De situatie in de Republiek Laten we de typische situatie van de Republiek op het punt van de tolerantie van binnen en van buiten bekijken. Zoals ik zei: officieel, presenteert de Republiek zich als een mono-confessionele gereformeerde staat. Maar diezelfde staat organiseert in de praktijk een civiele samenleving waar religieuze diversiteit is toegestaan. Soms openlijk, soms stiekem, onder de toonbank en tegen betaling ook nog. Tussen beide polen: gereformeerde staat en confessionele coëxistentie, ontstond zo nu en dan spanning. Maar deze spanning werd gecontroleerd. Met name door de onafhankelijke steden en provinciën of zelfs door individuele magistraten. De burgermeester van Amsterdam bij voorbeeld, wordt regelmatig door strenge calvinisten onder druk gezet om allerlei ketterse activiteiten aan banden te leggen, maar legt deze verzoeken naast zich neer. De Staten verbieden op een gegeven moment sociniaanse boeken (van de Poolse socinianen die niet in de goddelijkheid van Christus geloven), de boeken worden in sommige steden bij de drukkers ingenomen en naar het stadhuis gebracht, waar de magistraten ze verdelen om ze zelf te lezen en in hun bibliotheek op te nemen. Boeken die in de ene provincie niet mogen worden gedrukt, worden in een andere provincie uitgegeven etc. Op bepaalde gebieden mochten de plaatselijke autoriteiten van alles beslissen mits mensen niet vervolgd werden.
5
Steden mochten een eigen regeling voor de vestiging van joden opstellen mits de joden niet gedwongen werden een herkenningsteken te dragen of in ghettos te wonen. Enzovoort. Dat was natuurlijk het ideaal, maar er waren momenten en situaties waar daar van afgeweken werd. Zoals bij de vervolgingen van Mennonieten, Remonstranten, Socinianen en Spinozisten. Maar het werd nooit zo erg als in de tijd van de Spaanse furie. In feite had de Republiek een pragmatische oplossing gevonden voor de problemen die de religieuze diversiteit in Europa sinds de godsdienstoorlogen veroorzaakte. Een officiële kerk (geen staatskerk overigens), maar toestemming om andere geloofsgemeenschappen te vestigen, mits men anderen niet voor het hoofd stootte. Deze pragmatische oplossing werd dan ook door een deel van Europa, met name door verlichte filosofen zoals Locke, gezien als een model (het eerste poldermodel, er zouden er vele volgen). Dat model was gebaseerd op twee dingen: de consensus en het gedogen. Maar vooral misschien op het woordje mits. Wat zeker een essentiële rol heeft gespeld in de wil om tolerantie voor te staan is het economisch belang van de vrede. Naarmate de Gouden Eeuw vorderde werd steeds duidelijker dat binnenlandse vrede tussen alle onderdanen een onmisbare factor was voor het slagen van commerciële ondernemingen. Er bestond dus een organische band tussen religieuze tolerantie en commerciële voorspoed. Onnodig om te zeggen dat vanuit het buitenland, en met name Engeland en Frankrijk, dit als winstzucht werd gezien, terwijl het ging om nationale welvaartspolitiek. Dit is één van de bronnen van de onvermijdelijke en soms geslaagde moppen over de geldzucht van de Hollanders. [Je kunt je overigens afvragen of de betekenis switch van het begrip tolerantie, die wij momenteel waarnemen, met name wat betreft het ontvangen van asielzoekers, niet gekoppeld is aan het verslechteren van de economische situatie] De Nederlandse tolerantie is dus gefundeerd op consensus en gedogen. Oogluiking en gedoogbeleid Kan men nu het religieuze pluralisme in de Republiek tolerantie noemen? Historici kunnen het niet met elkaar eens worden over deze vraag. Waarom? Omdat de middelen en de doelen die de Republiek gebruikte om het religieuze pluralisme te waarborgen zo eigenaardig zijn. Want het religieuze pluralisme en de publieke vrede en welvaart die ermee samenhingen werden eigenlijk verkregen door het oogluikend toestaan van wat wettelijk verboden is. In de teksten uit die tijd heet het conniventie of oogluiking; zeg maar het gedoogbeleid. Voor buitenlandse waarnemers van vroeger en van nu, en voor de meeste van de hedendaagse Nederlandse politici, moet ik zeggen, een volstrekt niet te begrijpen toestand. Je verbiedt iets maar laat het oogluikend toe??? Dat gold dus toen voor religieuze oefeningen, voor het uitgeven van boeken enz. Dat geldt nu ten aanzien van abortus, euthanasie en drugs. Dat is absoluut onbegrijpelijk voor niet Nederlanders. En tegenwoordig kennelijk ook voor Nederlanders, nieuw en oud. Het wordt nu als indifferentisme en zwakheid gezien. Maar het was een middel om mensen van verschillende pluimage in vrede en voorspoed te laten leven.
6
Binnen dit systeem, paste de vrijheid voor religieuze (soms anderstalige) kerkgenootschappen of groeperingen die niet officieel waren toegestaan of die zelfs waren verboden, zoals remonstranten en socinianen. Als de doopsgezinde en remonstrantse kerken niet vanuit de openbare weg te zien waren en als er niet te hard gezongen werd, als de joden geen loofhutten op straat bouwden, als de katholieken geen processies hielden, was er niets aan de hand. Zolang de sociale orde niet in gevaar werd gebracht, kon iedereen zijn gang gaan en zelfs rekenen op de nieuwsgierigheid van anderen. Op het doorsnee programma van een bezoek aan Amsterdam in de Gouden Eeuw stond steevast een bezoek aan de Sabbatsdienst in de synagoge. De joden zelf gingen langs de kanten staan om plaats te maken voor de gasten. Men kwam ze ook uitleggen wat er in de dienst gebeurde. Er kon dus heel veel mits païs en vrede niet in gevaar kwamen. En zodra dàt het geval was, veranderde de zaak. Fundamentalistische christenen, zoals de naaktlopers van Amsterdam, werden wel degelijk vervolgd, niet vanwege hun geloof in het naderende einde der wereld, maar omdat ze de vrede in de stad verstoorden. Deze politiek had verstrekkende consequenties voor de mentaliteit van de burgers. Naast het gedogen om de lieve vrede te bewaren en de welvaart te beschermen betekende deze houding ook het accepteren van de diversiteit als rechtmatig. De ander heeft het recht om anders te geloven en anders te denken. Het is rechtmatig anders te denken. Een beslissende stap in de richting van de vrijheid van meningsuiting, de consequentie van de vrijheid van denken. De reden waarom dit in de Republiek ontstond is dat de nieuwe staat het licht zag in een situatie van religieuze pluriformiteit (het was geen katholieke of calvinistische staat van oudsher geweest maar GEMENGD sinds het begin). De geboorterechten, de grondslagen van de Republiek waren • het recht op religieuze dissidentie (religionis ergo) • het recht op politieke vrijheid (libertatis ergo) Dat werd nooit in twijfel getrokken, zelfs wanneer stemmen zich later verhieven om rechten te ontzeggen aan bepaalde groeperingen (Katholieken, Remonstranten, Socinianen). Want dat is ook een constante in de geschiedenis. Wanneer de onderdrukten aan de macht komen, trachten ze na verloop van tijd op hun beurt andersdenkenden te onderdrukken. Niets is nieuw onder de zon zou Prediker zeggen. Maar juist de oogluiking, het gedoogbeleid speelde de rol van waakhond van de religieuze en politieke vrijheid. En dat is reden genoeg, meen ik, om zuinig te zijn op een traditie en een gedachtegoed die een duidelijke verworvenheid was. De grenzen van de tolerantie Maar als je je samenleving op tolerantie door middel van consensus en gedogen (in de goede zin van het woord) bouwt, is het duidelijk dat je tevens gevaarlijk leeft, dat je soms op het scherp van de snede balanceert. Mensen kunnen namelijk misbruik maken van de tolerantie waar je voor staat. Discussies over de grenzen van de tolerantie zijn sinds het ontstaan van dit land niet weg te denken in de Nederlandse cultuur. Vandaar mijn verbijstering als ik hoor dat wij nu plotseling een volstrekt nieuwe breed maatschappelijke discussie over normen en waarden en over de grenzen van de tolerantie moeten voeren. Het is net als je in je PC een nieuw programma 7
opent binnen een bestaand programma en dan acuut vergeet dat je nog binnen het oorspronkelijke programma werkt; dat geeft brokken. Of in ieder geval, na verloop van tijd, loop je onherroepelijk vast, omdat je geen rekening hebt gehouden met het kader waarin je werkt. En het kader waarin we werken als Nederlanders in het algemeen, en als Remonstranten in het bijzonder, is vrijheid en verdraagzaamheid in de positieve zin van dat woord: nieuwsgierig naar andersdenkenden en andershandelenden, voorzover de openbare vrede en de rechtvaardigheid niet in gevaar komt. De beste definitie die ik er ooit van gehoord heb is die van de naar Nederland gevluchte Franse hugenoot Pierre Bayle, bijgenaamd de filosoof van Rotterdam. Hij stelde: II faut tolérer tout Ie monde, sauf les intolérants. Je moet iedereen verdragen behalve de onverdraagzamen. Daarmee bedoelde hij overigens in zijn tijd de katholieken, die hem en zijn geloofsgenoten wegens het geloof uit hun land hadden verjaagd - maar dit terzijde. Een andere definitie zou kunnen zijn: je moet iedereen verdragen behalve degenen die de rechten van de mens schenden. Als ik denk aan Afghanistan en aan het Taliban-regime, die vrouwen elk recht ontzeggen, als ik denk aan de situatie van moslimvrouwen in ons land, kan ik inderdaad met deze definitie leven. Maar deze zelfde definitie zou dan betekenen dat ik veel actiever elke vorm van beperking van andermans vrijheid, elke vorm van ernstige onverdraagzaamheid zou moeten aanvechten. En dat is nogal wat. Vooral ook omdat, in de global village waarin wij leven, alles iedereen aangaat. Maar voor wie niet ver van huis wil gaan, kunnen we dichtbij blijven. De vragen die de politicologe Ayin Sidi Ali publiekelijk stelt gaan over dìt land: waarom staan Nederlanders niet en masse op om te vechten voor de vrijheid van Nederlandse moslimvrouwen die thuis gevangen worden gehouden, of om te zorgen dat geen genitale verminking van Nederlandse meisjes in Somalische gezinnen meer gebeurt? Omdat Nederlanders bang zijn om intolerant jegens een andere cultuur over te komen of omdat ze er gewoon zelf geen last van hebben? Op het scherp van de snede, zeker, maar ook op de splitsing tussen indifferentie en roeping. Dit soort vragen en overwegingen zijn echt niet nieuw in Nederland. Zij hebben altijd bestaan. Ik denk dus dat de discussie rond tolerantie en de grenzen van de tolerantie een kwestie is van oude wijn in nieuwe zakken. Maar ik denk ook dat het hoog tijd is deze oude wijn, in deze nieuwe zakken, heel kritisch te gaan drinken.
Prof.dr. C. Berkvens-Stevelinck Bussum, 27 september 2002
8