De aansprakelijkheid van cijferberoepers bij Discontinuïteit Ingevolge de wet van 27 mei 2013 werd de externe cijferberoeper (bedrijfsrevisor, externe accountant, externe boekhouder-fiscalist) belast met een vorm van extern toezicht op de continuïteit van de bedrijven en zelfstandigen wie zij bijstaan. Ik tracht hieronder na te gaan in welke mate de aansprakelijkheid van de cijferberoeper in het gedrang komt indien deze de informatieplicht niet is nagekomen, dan wel lichtzinnig heeft ingestemd met het door hun cliënt aangebracht plan van aanpak. Artikel 10 Wet, 5de lid betreffende de continuïteit van de ondernemingen (hierna “WCO”), ingevoegd bij wetswijziging van 27 mei 2013, heeft een nieuwe opdracht, dan wel aansprakelijkheid in het leven geroepen voor externe cijferberoepers. Zo hebben de externe accountant, de externe belastingconsulent, de externe erkend boekhouder, de externe erkend boekhouder-fiscalist en de bedrijfsrevisor de wettelijke verplichting gekregen om de schuldenaar (een natuurlijk, dan wel rechtspersoon via haar bestuursorgaan) op omstandige wijze te informeren indien zij –in uitvoering van hun opdracht- gewichtige en overeenstemmende feiten vaststellen die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen. De onderneming, die op omstandige wijze werd geïnformeerd over de precaire financiële situatie dient binnen een termijn van een maand de nodige maatregelen te treffen die de continuïteit voor een periode van minimaal 12 maanden zou kunnen waarborgen. Zo de onderneming dit zou nalaten, dan kan de externe accountant, de externe belastingconsultent of de bedrijfsrevisor de voorzitter van de rechtbank van koophandel hiervan informeren, waarbij het beroepsgeheim (tijdelijk) wordt opgeheven. De externe erkende boekhouder en de externe erkend boekhouder-fiscalist zijn evenwel niet vrijgesteld van hun beroepsgeheim en kunnen de voorzitter van de rechtbank van koophandel dan ook niet informeren.
1 Het werkingsgebied van artikel 10, 5de lid WCO 1.1 Het personele werkingsgebied Alvorens de juridische draagwijdte van deze bepaling te onderzoeken, dient in eerste instantie het personele werkingsgebied van de WCO bepaald te worden. Zo verwijst artikel 10, 5de lid WCO naar een onderneming wiens continuïteit onder druk zou komen te staan. Het begrip onderneming wordt evenwel niet gedefinieerd in artikel 2 WCO. Artikel 3 WCO stelt evenwel dat deze wet enkel van toepassing is op kooplieden cfr. Art. 1 W. kh., landbouwers, landbouwvennootschappen én burgerlijke vennootschappen met een handelsdoel. Artikel 4 WCO sluit dan weer expliciet de burgerlijke vennootschap met handelsdoel uit indien deze de hoedanigheid heeft van een vrij beroep zoals omschreven in oud art. 2.1 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende misleidende en vergelijkende reclame, inmiddels gewijzigd door de invoering van het Wetboek Economisch recht waardoor een vrij beroeper gedefinieerd kan worden als volgt: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op intellectueel onafhankelijke wijze en onder eigen verantwoordelijkheid een beroepsactiviteit uitoefent die hoofdzakelijk uit intellectuele prestaties bestaat, voorafgaand de vereiste opleiding heeft gevolgd, tot permanente vorming is gehouden, onderworpen is aan een bij of krachtens de wet opgericht tuchtorgaan en geen koopman is in de zin van artikel 1 van het Wetboek van Koophandel. (De onderlijning wijst op de nieuwe elementen van de definitie)
november ’15| www.adlex.be
1/8
In tegenstelling tot hetgeen enigszins verwacht werd oordeelde het Grondwettelijk Hof dat (anders dan bij landbouwers -natuurlijke personen- geoordeeld werd) de uitsluiting van de vrije beroepen uit het toepassingsgebied van de faillissement en reorganisatieprocedure geen schending uitmaakt van het gelijkheidsbeginsel. (GwH, 12 maart 2015, nr. 31/2015) Zodoende is de categorie van vrije beroepen nog steeds expliciet uitgesloten van het toepassingsgebied van de WCO en de faillissementswetgeving 1. Dit impliceert dan ook dat de hieronder besproken controle en meldingsplicht van de externe cijferberoeper, tot nader order van toepassing is enkel van toepassing is op ondernemingen, doch met uitsluiting van (vennootschappen van) vrije beroepers. 1.2 Het materiële toepassingsgebied Artikel 10 WCO heeft een algemene werking en is niet beperkt tot de procedures gelinkt aan één van de in de WCO opgenomen reorganisatiemogelijkheden. Elke externe cijferberoeper zal dan ook gehouden zijn tot de in artikel 10 WCO opgenomen informatieverplichting indien hij, in uitvoering van zijn opdracht, gewichtige en overeenstemmende feiten vast stelt die de continuïteit van de onderneming bedreigen.
2 2.1
De waarschuwingsprocedure van artikel 10 WCO Gewichtige en overeenstemmende feiten die de continuïteit van de onderneming in het gedrang kunnen brengen Zodra de externe cijferberoeper (dus niet de interne of stagiairs economische cijferberoepers) gewichtige en overeenstemmende feiten vaststelt die de continuïteit van de onderneming in het gedragen kunnen brengen moet hij deze het bestuursorgaan hiervan omstandig inlichten. De wet, noch de parlementaire voorbereiding hebben het begrip gewichtige en overeenstemmende feiten, noch het principe van de in het gedrang brengen van de continuïteit gedefinieerd. Het spreekt evenwel voor zich dat net deze twee begrippen de draagwijdte van de nieuwe taak, aansprakelijkheid van de externe cijferberoeper in grote mate zullen bepalen. 2.1.1 Feiten die de continuïteit in het gedrang kunnen brengen Voor de invulling van dit begrip kan er in eerste instantie verwezen worden naar de taak van de commissaris conform artikel 138 W. Venn. Ook deze opdracht werd niet nader gespecifieerd door de wetgever, maar de bijzondere taak van de commissaris laat ons wel toe om het begrip beter te duiden. In uitoefening van zijn taak dient de commissaris immers op regelmatige basis de cijfers van de onderneming te controleren op hun juistheid. Indien de commissaris zou vaststellen dat de 1
De uitsluiting van vrije beroepen wordt momenteel gehandhaafd door het Grondwettelijk Hof met de argumentatie dat het niet commercieel karakter van een vrij beroep een WCO, dan wel faillissementsprocedure niet zou overleven. De verschillende behandeling van een ‘gewone’ onderneming en deze van een vrij beroep vindt evenwel geen basis in de Europese richtlijn waarvan de oude wet marktpraktijken en consumentenbescherming (huidig boek VI en XIV WER) de omzetting vormt. Deze richtlijn samen gelezen met het algemeen ‘ondernemingscriterium’ zoals ingevoegd door het Wetboek Economisch Recht zal vermoedelijk dan ook resulteren in fundamentele hervorming van het personele toepassingsgebied van de WCO. Er zouden momenteel zelfs reeds wetgevende ontwerpen circuleren die de WCO en faillissementsprocedure zouden toevoegen aan het wetboek economisch recht, waardoor het toepassingsgebied van art. 10, 5 de lid WCO onvermijdelijk uitgebreid zal worden tot een ‘controle’ op de vrije beroepen. (Van Gerven, Vennootschapsrecht 2015-2015, TRV 2015, p.48, M. VANMEEREN, In de ban van de continuïteit, TBH, 2015, 492 en H. Lamon, Voorlopig geen WCO en faillissement voor vrije beroepen, in “De juristenkrant” 8 april 2015, p/ 16-17) november ’15| www.adlex.be
2/8
continuïteit van de onderneming in het gedrang komt, dient deze toepassing te maken van (huidig) artikel 28, 2de lid Kb 30 januari 2001 betreffende de uitvoering van het wetboek vennootschappen, dient bij een bedreigde continuïteit bijzondere waarderingsregeling in acht te nemen2. Het IBR stelt hieromtrent dat er sprake dient te zijn van een significant risico eerder dan een reeds tot stand gekomen discontinuïteit. In het kader van de controletaak die de commissaris uitoefent dient hij dan ook actief na te gaan of er een significant risico bestaat die de continuïteit van de gecontroleerde onderneming zou bedreigen. Het tijdig signaleren van de vastgestelde risico’s dient het bestuursorgaan toe te laten op adequate wijze te reageren. De taak van de externe cijferberoeper verschilt evenwel in belangrijke mate van deze van de commissaris nu er geen controletaak rust op de externe cijferberoeper. Deze dient dan ook niet op actieve wijze de eventuele risico’s van discontinuïteit na te gaan. De exacte draagwijdte van het begrip feiten die de continuïteit in het gedrang kunnen brengen zal dan ook voor een belangrijk deel dienen ingevuld te worden door de rechtspraak en rechtsleer. Samenvattend kan men volgende oplijsting van indicaties weerhouden, zonder dat deze uiteraard limitatief is:3
Financiële indicaties: zij die een negatieve evolutie weergeven in de financiële structuur en de rentabiliteit, of de moeilijkheid om zich van voldoende financiële middelen te kunnen voorzien (negatieve resultaten, ongunstige ratio’s, publieke dan wel bancaire schulden, het weigeren van kredieten,…) Indicaties op het praktische vlak van de boekhouding: (herwaarderingen, wijzigen van boekhoudkundige regels), investeringspolitiek, dividenduitkeringen,… Operationele indicaties: vertrek van sleutelpersoneel zonder vervanging, verlies van marktaandeel, cliënteel, dan wel leveranciers, sociale problemen, …) Andere indicaties: bijv. inbreuken op het wetboek, statuten, gerechtelijke procedures, milieurisico’s,… Indien de externe cijferberoeper dergelijke omstandigheden zou vaststellen, dan dient deze op korte tijd na te gaan of aan het tweede deel van de voorwaarde is voldaan, te weten zijn het gewichtige en overeenstemmende feiten 2.1.2 Gewichtige en overeenstemmende feiten De wetgever heeft evenmin een precieze invulling gegeven aan de vereiste gewichtige en overeenstemmende feiten. Dit begrip zal op termijn ook invulling moeten krijgen door de rechtsleer en vooral de rechtspraak die op dit punt eventueel zal tot standkomen. Het spreekt voor zich dat het begrip gewichtige een begrip bij uitstek is dat ingevuld dient te worden aan de hand van een concrete situatie. Volgende vaststelling kunnen reeds worden meegedeeld. Zo verwijst de wetgever in artikel 10 WCO duidelijk naar feiten (meervoud). Hetgeen ons toelaat te vermoeden dat het onvoldoende zal zijn om te beschikken over een enkel (al dan niet ernstig) element om onder het toepassingsgebied van artikel 10 te ressorteren. De verwijzing naar meervoudige feiten laat geeft aan dat het hier wel degelijk dient te gaan om meerdere elementen, feiten die allen samengenomen de continuïteit in het gedrang zouden kunnen brengen.
2
JL. DE LHONEUX, le rôle de la procédure d’alerte dans le dépistage et la prévention des entreprises en difficulté, J.T. 2 mei 2015, p. 370. 3 ibidem november ’15| www.adlex.be
3/8
Bepaalde rechtsleer kent een bijzonder belang toe aan het adjectief van overeenstemmende feiten. Deze is van oordeel dat afzonderlijke feiten die enkel verbonden zijn door het eenvoudige feit dat zij de continuïteit van de onderneming in het gedrang zouden kunnen brengen niet voldoende is om artikel 10 WCO te kunnen toepassen. Indien deze bijzondere samenhang niet vereist zou zijn werd het adjectief immers nodeloos toegevoegd aan de wettekst.4 In de geest van de wet en in het bijzonder van artikel 10 WCO werd er een bijzondere verantwoordelijkheid toegewezen aan de externe cijferberoeper. Het komt hem immers toe om de onderneming, ondernemer tijdig te informeren dat er welbepaalde feiten zijn die een bijzondere aandacht behoeven om de werking en continuïteit niet in het gedrang te laten komen. De preventieve waarschuwingsprocedure ontlopen door een zuiver semantische discussie te voeren zou de externe cijferberoeper mogelijks een groter aansprakelijkheidsrisico kunnen opleveren. Het is dan ook raadzaam het bestuursorgaan te informeren zodra de externe cijferberoeper van oordeel is dat de continuïteit bedreigt wordt en zodoende te handelen naar de geest van de wet eerder dan op dit punt een strikt legalistisch houding aan te nemen. 3 Te volgen procedure: 3.1 Op omstandige wijze het bestuursorgaan informeren 3.1.1 Hoe informeren? Zodra de externe cijferberoeper gewichtige en overeenstemmende feiten vaststelt die de onderneming in het gedrang zouden kunnen brengen dient hij het bestuursorgaan hiervan op omstandige wijze te informeren. Opnieuw heeft de wetgever deze informatieplicht niet nader gespecifieerd, zodat zelfs een uitvoerig mondeling advies voldoende is. Een zuiver mondeling advies zal bij een eventuele procedure, of de uitoefening van het vraagrecht door de Kamer van Handelsonderzoeken tot een bewijsproblematiek leiden. Het verdient dan ook de aanbeveling om de informatieplicht op geschreven wijze uit te voeren. Het IBR stelt hierbij dat de commissaris zijn interne meldingsplicht per aangetekende post meedeelt aan de vennootschap en dit verslag per gewone post over te maken aan het privéadres van de betrokken bestuurders, zaakvoerders. Het strekt (vanuit commercieel oogpunt)evenwel tot aanbeveling om de waarschuwingsprocedure – in de mate van het mogelijke- geleidelijk tot stand te laten komen. Het is immers niet ondenkbeeldig dat het risico van discontinuïteit zich reeds enige tijd aan het opbouwen is, zonder dat er formeel gezien toepassing moet maken van de waarschuwingsprocedure. Indien de externe cijferberoeper deze evolutie zou opmerken is het dan ook raadzaam om de onderneming hiervan in kennis te stellen, waarbij het e-mail verkeer perfect kan aangewend worden om een schriftelijk spoor te creëren van deze gesprekken, adviezen. Het zou dan ook pas in een tweede fase zijn, indien er vastgesteld wordt dat de situatie niet aangepakt wordt, dan wel dat de continuïteit enkel meer onder druk zou komen te staan, is het dan zeker aangewezen om de onderneming deze keer wel per aangetekend schrijven te informeren omtrent de precaire situatie en zodoende op formalistische wijze te voldoen aan de waarschuwingsprocedure. Op dit punt aangekomen en inzake een eventuele verdere begeleiding is het in alle gevallen raadzaam om verdere adviezen en begeleiding schriftelijk (per e-mail) te onderbouwen.
4
ibidem
november ’15| www.adlex.be
4/8
3.1.2 Mee te delen informatie De externe cijferberoeper zal de onderneming op volledige, duidelijke en gedetailleerde wijze moeten informeren. De informatie moet de onderneming toe laten de draagwijdte van de verstrekte inlichtingen te begrijpen. Een dergelijke mededeling moet overeenkomstig de Interinstitutenaanbeveling volgende elementen bevatten5:
Een verwijzing naar artikel 10 WCO Een opsomming van de vastgestelde gewichtige en overeenstemmende feiten Een verklaring dat de lijst niet limitatief is en dat deze enkele betrekking hebben op de feiten die de cijferberoeper in uitvoering van zijn opdracht heeft kunnen vaststellen De vraag om binnen de maand de gepaste herstelmaatregelen te nemen Het verzoek op de hoogte gehouden te worden van de genomen herstelmaatregelen. Nieuwe vaststelling van gelijkaardige feiten dienen evenwel niet opnieuw te worden meegedeeld. Andere, zwaarwichtigere feiten dienen evenwel wel opnieuw te worden meegedeeld aan het bestuursorgaan. 3.1.3 Tijdstip van kennisgeving Er bestaat eveneens onduidelijkheid binnen welke periode het omstandig informeren dient plaats te vinden. De beoordeling hiervan zal opnieuw in grote mate een feitelijke kwestie vormen, doch er kan vanuit gegaan worden dat de onderneming in een nuttige periode zal moeten geïnformeerd worden. Zoals hoger reeds aangehaald kan worden verwezen naar de aanbeveling van het IBR waarbij er sprake de bijzondere waarderingsregels in acht dienen te worden genomen zodra er sprake is van een significant risico. Ook in de context van artikel 10 WCO gaat het om een preventieve maatregel zodat het bestuursorgaan tijdig dient te worden geïnformeerd, uiteraard te rekenen vanaf de ontdekking van de gewichtige en overeenstemmende feiten. 3.2 Informatiemogelijkheid aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel Indien het bestuursorgaan niet zou reageren of maatregelen zou voorstellen die onvoldoende zouden zijn om aan het potentiële risico van insolvabiliteit te remediëren (hetgeen een bijeenkomst van het bestuursorgaan, dan wel de algemene vergadering veronderstelt), dan kan de externe accountant, externe belastingconsulent of bedrijfsrevisor6 de voorzitter hiervan schriftelijk in kennis stellen, zonder dat hij hierbij gehouden zou zijn aan het beroepsgeheim. Dit blijft evenwel een vrije keuze, dat als ultiem drukkingsmiddel kan aangewend worden om de onderneming er alsnog toe aan te zetten daadkrachtige maatregelen te nemen die de continuïteit kunnen waarborgen. De rechtsleer is op heden niet eenduidig omtrent de vraag in welke mate deze mogelijk daadwerkelijk vrijblijvend is. Opnieuw is deze mogelijk overgenomen van de controletaak van een commissaris, 5
D. MAES, aanbeveling inzake de opdracht voor de economische beroepsbeoefenaars in het kader van de WCO¸ Accountancy en Tax, 2015/1, p.27-28 – Deze aanbeveling werd evenwel tot op datum van redactie nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. 6 Deze mogelijkheid is dus niet mogelijk voor de externe erkend boekhouder, of de externe erkend boekhouder fiscalist. Indien deze twee laatste de voorzitter van de rechtbank toch zouden informeren, riskeren deze een strafrechtelijke inbreuk te plegen op hun beroepsgeheim. Voor deze uitzondering is er evenwel geen enkele rechtvaardiging terug te vinden in de voorbereidende werken, zodat men kan aannemen dat het hier om een onzorgvuldigheid van de wetgever gaat. Desalniettemin staat de wetgever op dit moment niet toe dat een externe erkend boekhouder, of de externe erkend boekhouder fiscalist de rechtbank zouden willen informeren, zonder inbreuk op het beroepsgeheim te plegen. Er zal een tussenkomst van de wetgever, dan wel de rechterlijke macht vereist zijn om dit euvel te verhelpen. november ’15| www.adlex.be
5/8
waarbij de toelichting van M. Jean –Louis Duplat, oud voorzitter van de rechtbank van koophandel Brussel (Franstalig) veelzeggend is. Deze heeft immers verklaard dat hij in zijn 15 jaar durende carrière geen enkele melding heeft ontvangen van een commissaris7 aangaande een dreigende discontinuïteit... Deze bijdrage zal hierop dan ook niet dieper ingaan, doch de externe cijferberoeper zal er steeds voor moeten waken dat het niet meedelen van een bepaalde situatie aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel niet het gevolg is van een algemene houding van nalatigheid, in plaats van een belangenafweging die door hem gemaakt werd. Deze mogelijkheid zal de cijferberoeper dan ook verplichten om een onderneming waarbij hij een risico van discontinuïteit heeft vastgesteld van nabij op te volgen. Indien de voorzitter geïnformeerd zou worden, dan zal deze op zijn beurt de kamer van Handelsonderzoeken hierover informeren, die de onderneming zullen opvolgen en desgevallend kunnen overgaan tot mededeling van het dossier aan de Procureur des Konings die desgevallend kan overgaan tot dagvaarding in faillissement 3.3 Vraagrecht van de Kamer van Handelsonderzoeken Indien een onderneming gevolgd wordt door de Kamer voor Handelsonderzoeken kan de rechter inlichtingen inwinnen bij de externe cijferberoeper omtrent de aanbevelingen die gedaan werden en desgevallend de maatregelen die genomen zijn om de continuïteit te waarborgen. In voorkomend geval is de cijferberoeper evenmin gehouden tot zijn beroepsgeheim. (artikel 12 WCO) Deze bepaling behoeft weinig toelichting, indien de rechter -in het kader van het onderzoek gevoerd door de kamer voor handelsonderzoeken- dan is de externe cijferberoeper verplicht zijn medewerking hieraan te verlenen. Doet hij dit niet, is dit op zich niet sanctioneerbaar, doch de kans bestaat dat dit gebrek aan medewerking resulteert in een negatief verslag van de kamer van handelsonderzoeken met een eventueel faillissement als gevolg. Indien dit toe te wijzen is aan een gebrek aan medewerking van de externe cijferberoeper is de kans reëel dat zijn aansprakelijk op dat ogenblik in het gedrang komt. 4 Risico bij het niet naleven van de waarschuwingsprocedure van artikel 10 WCO 4.1 Aansprakelijkheid ten aanzien van derden Ten aanzien van een derde zal de externe cijferberoeper aangesproken kunnen worden op basis van de buitencontractuele aansprakelijkheid (art. 1382 en 1383 BW) hetgeen dan ook een schade, fout en causaal verband vereist. 4.2 Aansprakelijkheid ten aanzien van de ondernemer Ten aanzien van de onderneming zelf zal het niet naleven van de waarschuwingsprocedure aanleiding kunnen geven tot een contractuele fout. Dewelke uiteraard contractueel beperkt kan worden door middel van een exoneratieclausule. 4.3 Vergoedbare schade Indien de externe cijferberoeper de waarschuwingsprocedure van artikel 10 WCO niet zou volgen kan dit resulteren in een aansprakelijkheidsvordering. Deze kan worden ingesteld door enerzijds de onderneming zelf, dan wel anderzijds derden.
7
JL. DE LHONEUX, le rôle de la procédure d’alerte dans le dépistage et la prévention des entreprises en difficulté, J.T. 2 mei 2015, p. 377 november ’15| www.adlex.be
6/8
Beide zullen moeten kunnen aantonen dat zij een (aantoonbare) schade hebben geleden. De wetgever heeft evenwel geen solidariteit in het leven geroepen tussen enerzijds de externe cijferberoeper en anderzijds de onderneming zodat deze schade ten aanzien van de externe cijferberoeper, niet beschouwd kan worden als vergoedbaar risico. De externe cijferberoeper heeft enkel als taak het bestuursorgaan tijdig te informeren. Het nalaten hiervan, of desgevallend het gebrek aan opvolging zou enkel een verlies van een kans betekenen. Het zal dan ook dit verlies van een kans zijn dat in het kader van een eventueel schadegeval zal moeten gekwantificeerd worden. 4.4 Te leveren bewijs de schadelijder zal moeten aantonen dat de externe cijferberoeper op de hoogte was van bepaalde gewichtige en overeenstemmende feiten, dan wel minstens behoorde op de hoogte te zijn van deze feiten. Zoals hoger reeds aangehaald heeft de externe cijferberoeper geen controle-, noch actieve opsporingsopdracht. De gewichtige en overeenstemmende feiten moeten ontdekt worden in de uitoefening van zijn opdracht. Dergelijk bewijs zal (zeer) moeilijk te leveren zijn een duidelijke opdrachtbrief, dewelke zowel ten aanzien van derden als de onderneming zelf veel discussies kunnen vermijden, nu dit de opdracht van de externe cijferberoeper duidelijk zal omschrijven. Besluit De wetgever heeft met de invoering van artikel 10 WCO een duidelijke signaalfunctie willen opleggen en stimuleren in hoofde van de externe cijferberoepers. Het zijn immers deze vertrouwenspersonen die vanuit hun ervaring en expertise mogelijke continuïteitsproblemen tijdig kunnen vaststellen. Eerder dan sanctionerend te willen optreden heeft de wetgever ervoor geopteerd hun verantwoordelijkheid aan te scherpen en hen de verantwoordelijkheid te geven om de onderneming tijdig te informeren omtrent hetgeen zij vaststellen. Het is dan aan de ondernemer om, al dan niet bijgestaan door zijn externe cijferberoeper, te trachten dit risico aan te pakken teneinde de continuïteit zoveel als mogelijk te kunnen garanderen. De wetgever heeft deze waarschuwingsprocedure zonder enig vormvoorschrift opgelegd. Het mondeling informeren van het bestuursorgaan is dan ook perfect toegelaten, ware het niet dat hierdoor een bewijsproblematiek zal ontstaan. Het een en ander kan opgevangen worden door al dan niet indirect schriftelijke informatie (zoals bijv. bevestigingen van vergaderingen, met vermelding van de agenda, het rondsturen van ontwerp notulen, opstellen van notulen, bevestigingen van gemaakte afspraken,… . Dergelijk schriftelijk spoor zal reeds veel van de bewijsproblemen kunnen vermijden. De (nog niet) gepubliceerde Interinstitutenaanbeveling wekt de indruk dat de waarschuwingsprocedure verder geformaliseerd wordt door een minimale inhoud op te leggen aan de informatieplicht. Vanuit deontologisch standpunt geniet het de voorkeur het bestuursorgaan op schriftelijke wijze te informeren omtrent de gedane vaststellingen. In de geest van de huidige wetgeving zal het pas bij een volkomen lichtzinnigheid, dan wel onverschilligheid in hoofde van de externe cijferberoeper zijn, dat een eventuele aansprakelijkheidsdiscussie aan de orde komt.
november ’15| www.adlex.be
7/8
T: +32 89 69 01 91 F: +32 89 35 66 01 Grotestraat 122 B - 3600 Genk
Thomas Niclaes Associate
[email protected] Voorkeurmateries Verenigingsrecht Vennootschapsrecht Ondernemingen in moeilijkheden en insolventie Zekerheidsrecht en financieel recht
november ’15| www.adlex.be
8/8