2014-12-07 Koudekerk a/d Rijn en Hazerswoude-Rijndijk Voorbereiding Gemeente gaat staan Bemoediging en Drempelgebed Psalm 80: 1 Kyrie Gebed om Gods licht Kort verhaal/gesprek – door de KND Lied bij het weggaan: “Wij gaan voor even uit elkaar...” Schriftlezing Jesaja 10: 33-11: 10 Lied 80: 2 Evangelielezing Matteüs 3: 1-12 Lied 456b: 1, 2, 4 Preek Lied 456b: 7, 8 Gebeden + acclamatie, stil gebed, onze vader De kinderen komen terug Gaven Slotlied 538: 1, 2, 3, 4 Zegen
Gemeente des Heren, zusters en broeders, Het zijn de dagen van geschenken. Geschenken in kadoverpakking. Geschenken in een surprise. Geschenken onder een kerstboom. Betaalbaar? Wat voor de één betaalbaar is, blijkt voor de ander onbetaalbaar. De profeet Jesaja schenkt ook iets. Perspectief voor een volk dat in nood verkeert. Maar het zijn andere geschenken dan die van onze feestavond. Het zijn geschenken die niet met geld of andere betaalmiddelen te koop zijn. Het zijn gaven. De geschenken van Jesaja zijn heel anders, dan verpakte kadootjes. En ze zijn ook niet eenvoudig. Er is een nieuw perspectief. Een hoopvol perspectief. Een nieuwe uitloper uit een afgehouwen stronk. Een perspectief dat door de diepte heen is gegaan. Het is een afgehouwen stronk... [...] De profeet spreekt in beelden. Het gaat over bomen. En over een bijl aan de wortel. Net als bij Johannes de Doper. Er zit een rauwe kant aan deze twee profeten. Ze vragen ons: Waar zijn we mee bezig? En beide mannen sparen hun hoorders niet. Voor hen geen zachte heelmeesters. Maar ze zijn wel uit op heling. Met dat in het achterhoofd lezen we Jesaja nog eens nauwkeurig. God, de HEER van de hemelse machten, houwt met geweld hun takken af; de hoogste bomen worden omgehakt, de statigste stammen komen ten val.
Een op het oog verwoestend, en beangstigend beeld. Het doet denken aan Johannes die zegt: iedere boom die geen goede vrucht draagt wordt omgehakt en in het vuur geworpen... We zijn het in onze kerk bijna afgeleerd om daar veel over te lezen en te zeggen. In het verleden zijn we er te vaak mee bedreigd. Angstig gemaakt. Terwijl dat niet de bedoeling is van de profeten. Het is goed er weer bij stil te staan. En niet meteen vooruit te grijpen op die jonge uitloper. Daar kom ik nog op. Wat heeft het omhakken voor zin? Het is in vertalingen lastig weer te geven. Er wordt trots omgehakt. De hoogmoed wordt geveld. De bomen die worden omgehakt zijn in het Hebreeuws beeldsprakig. Trots, hoogmoed en hardheid worden omgehakt. Sommige vertalingen komen in de buurt: De trotse reuzen worden kleingemaakt, en de hooghartigste worden vernederd. En ook bij Johannes zit er zoiets in. De bijl ligt aan de wortel van bomen die niet gericht zijn op werkelijk leven. Er staat veel op het spel. Het gaat om leven zoals God dat wil. Het gaat om leven dat recht doet aan de ander. Aan zijn of haar kwetsbaarheid. Wie aan die kwetsbaarheid van de ander voorbijloopt, verliest iets wezenlijks. Die verliest het leven zelf. Want vandaag kan ik mij trots en sterk voelen, morgen ben ik kwetsbaar. Hoe zal het dan voor mij zijn als iemand aan mijn kwetsbaarheid voorbij loopt? Overal waar dat gebeurt verliest onderling vertrouwen aan betekenis en waarde.
De boodschap van Jesaja is geen makkelijke kost. Maar hij wijst ons op wezenlijke dingen. En vooral: hij wijst ons op een God die zich over dit onrecht opwindt. Een raakbare God, die verontwaardigd reageert. Als het recht, het elkaar recht doen, met voeten wordt getreden. Uit hoogmoed, trots of hardheid. […] Nu zijn wij geen Joden. En wij stammen niet af van Abraham, Izaäk en Jakob. We zijn via een omweg betrokken geraakt bij het Israëlitisch geloof. Het geloof in een raakbare God. Johannes wijst al op die omweg: God kan zelfs uit stenen kinderen van Abraham voortbrengen. Ook die zin stelt hoogmoed, trots en hardheid impliciet onder kritiek. Via een omweg zijn we erbij gekomen. Het is niet aan ons om te zeggen: Jesaja was zo scherp omdat Israël die en die fouten beging. Nee, het is aan ons om te zeggen: Waar zijn wij trots, hoogmoedig of hard geweest? Waar hebben wij het recht met voeten getreden? Waar gingen wij voorbij aan de kwetsbaarheid van de ander? Advent is een periode van inkeer. De menswording is ontroerend. De menswording biedt perspectief. Tegelijk is de menswording een kritisch oordeel over ons leven. Een oordeel dat is gericht op heling en herstel. Op het oprichten van de gebogene. Op het doen horen door het gesloten hart. Op het ontdekken van perspectief voor wie is vast gelopen. Bij Jesaja komt dat perspectief naar voren in het bekende begin van hoofdstuk 11. Beeldsprakig: … uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloei.
Laten we hierbij bedenken: dit perspectief schiet op uit een afgehouwen stam. De ondergrond van het perspectief is niet vrij van kritiek. En toch: ondanks of juist dankzij die kritiek, kan er nieuw leven ontstaan. De kritiek, scherp verbeeld met een bijl aan de wortel, is geen doel op zichzelf. Het gaat om ruimte maken voor de belofte van nieuw perspectief. De profeet leert ons om een crisis anders te leren zien dan alleen maar tegenslag. Overigens: dit is niet in zijn algemeenheid bedoeld. Dat krijgen mensen alle eeuwen door nogal eens te horen in verschillende toonaarden. Er zal wel een bedoeling achter zitten. Je moet zoeken naar de kans die deze ellende je biedt. Zieken kregen dit te horen. Mensen die hun bedrijf naar de haaien zagen gaan. Slachtoffers van geweld en onderdrukking. Dan laten we elkaar echter in de kou staan. De profeet heeft er ook wat aanleiding toe gegeven. Hij is kritisch op zijn eigen volk, dat net door een oorlog alles is kwijt geraakt. Toch laat ik het staan: Volgens mij leert ons de profeet om de crisis van zijn volk een nieuwe betekenis te geven. Hij verbindt de crisis van zijn volk met onrecht dat ze hebben begaan. Met een vals vertrouwen op tempel, koning en leger. Zijn volk heeft zich uitgeleverd aan harde goden die niet uit zijn op recht, maar op groei en macht. […] Wij zijn Israël niet. Wij zijn geen Joden. Via een omweg komt dit woord ook tot ons. Wat kan het voor ons betekenen? Ik beperk mij nu maar even tot onze eigen kerk. Een kerk die in mijn kindertijd wel voor eeuwig leek te kunnen bestaan. Maar een kleine 40 jaar later moet ik zeggen: Ik weet nog niet hoe lang mijn kerk in deze vorm kan blijven. En ook in gesprekken met gemeenteleden hier in KK/HW kom ik die vraag tegen.
Toch zijn we op zoek naar een nieuw perspectief. Jesaja vraagt ons in Godsnaam: Kan dat zonder zelfkritiek? Nieuwe perspectief groeit op een afgehouwen stronk... Soms denk ik wel eens: Misschien moesten we eerst klein worden, om nieuw leven de ruimte te geven voor ontkiemen. Of dat per sé nieuwe vormen moeten zijn, weet ik niet. Misschien dat dat nieuwe perspectief eruit bestaat dat we minder hard lopen. Minder hard ons best doen om met nieuwe vormen het tij te keren. Maar leren open te staan – om geschenken van geloof te ontvangen. Een andere groei- en bloeiwijze. Jesaja heeft het over die nieuwe scheut. Die groeit niet door menselijke kracht. Bovendien er is meer dan alleen maar een nieuwe scheut. Dat nieuwe leven krijgt zegen en geschenken. Uit een stronk komt een nieuwe scheut op. De scheut komt dus op uit een onder kritiek gestelde geschiedenis en cultuur. En dan nog: niet de scheut op zich is hoopgevend. Hoopgevend is dat op die scheut de adem van de Geest rust, zegt Jesaja. En dan volgen geschenken, die de wereld helen. Geschenken die staan tegenover de neergehaalde zonde van de trots, de hoogmoed en de hardheid. Geschenken die niet uit menselijke kracht of slimmigheid voortkomen. Wijsheid en inzicht Beleid en kracht Kennis en eerbied Wijsheid en inzicht doen een mens zien waar het nu werkelijk om gaat in het leven. Beleid en kracht maken het mogelijk om dit inzicht om te zetten in daden. Kennis en eerbied voor de Heer brengen het allemaal in verband met het geloof. Je kunt ernaar verlangen. Dat wijsheid, inzicht, beleid, kracht, kennis en eerbied gaan opbloeien in onze gemeente. En dat verlangen is terecht, is goed.
Het is een gezegend verlangen. Bedenk wel: het is een verlangen dat groeit op een afgehouwen stronk. Het komt op uit een onder kritiek gestelde situatie. En die kritiek brengt je door de diepte heen van nood en dood. De evangelisten verbonden die geschenken met het leven van Jezus. Johannes de Doper verbindt de bijl aan de wortel met de gave van de Geest. Geloven is geen kinderspel. We zijn er via een omweg bij betrokken geraakt. God kan van stenen kinderen van Abraham maken. Maar wat een verandering vergt dat! De mens die naar de geschenken van Jesaja verlangt weet dat hij zelf onder kritiek wordt gesteld. De zonden van trots, hoogmoed en hardheid worden neergehaald. In die ruimte komt dan nieuw leven voort, onder de inspiratie van de adem-Geest. We hebben in het verhaal van Jezus van Nazareth een getuigenis ontvangen van zo'n mens die leefde met deze geschenken. Een vruchtbaar en zinvol leven – dat door de diepte heen gaat van nood en dood. En toch: een leven waar het op aan komt. Hij wilde niet zonder die geschenken leven. Durven we dat avontuur aan? Om zó gemeente van Christus te zijn? Dat we de kritiek onder ogen durven komen, nieuw leven dóór nood en dood heen? Dan zullen we het verzuchten over terugloop los moeten laten. Niet langer meer vechten om te behouden wat ons zo vertrouwd is. Anders kunnen we niet onbevangen kijken. Anders kunnen we ook niet kritisch kijken. Nee, we zullen het onder ogen moeten komen. Een kleiner wordende kerk. Het verloren gaan van een brede en stevige traditie. Misschien wel té stevig, té veel in eigen kracht opgebouwd? Zijn we – en ik stel de vraag allereerst aan mezelf – ben ik hoogmoedig geworden?
Zijn we, ben ik te trots geweest in het verleden, en misschien soms nog wel eens? Zijn we, ben ik zo hard geweest, dat mijn medemens geen recht is gedaan? Vragen die mij bij vlagen bekruipen. Die mij doen aarzelen in mijn woorden, mijn preken, mijn oogopslag. Zie ik de bijl over het hoofd? Loop ik voorbij aan de kritiek van de Geest? In mijn eigen leven? In mijn kerkelijke roeping? In mijn gemeentepredikant en mijn interim-predikant zijn? En vooral: geef ik voldoende ruimte voor een nieuwe scheut? Geef ik de Geest voldoende ademruimte? En als die vragen mij beklemmen, dan probeer ik te verstillen. Mijn agenda terzijde te leggen en te luisteren. Hij ademt eerbied voor de HEER; zijn oordeel stoelt niet op uiterlijke schijn, noch grondt hij zijn vonnis op geruchten. Over de zwakken velt hij een rechtvaardig oordeel, de armen in het land geeft hij een eerlijk vonnis. Hij tuchtigt de aarde met de gesel van zijn mond, met de adem van zijn lippen doodt hij de schuldigen. Hij draagt gerechtigheid als een gordel om zijn lendenen en trouw als een gordel om zijn heupen. Een God die kritiek oefent. Een God die trouw als gordel om zijn heupen draagt. Ik worstel ermee. Ik vlucht ervoor weg. En kom toch weer steeds bij hem terug. We hunkeren naar het verhaal van de Lieve Heer. En toch, ik loop er in vast. De wereld is te rauw, het leven te krom, het onrecht te groot. Alleen maar een Lieve Heer maakt het evangelie krachteloos. Maar zijn toorn dan? Zijn verontwaardiging? En toch... en toch:
Geef mij uiteindelijk maar zo'n God. Liever zo'n God die raakbaar is, dan een onze-lieve-heer. Liever een God die in woede kan ontsteken, dan een tandenloze God. Liever een God die iets van mij eist, onthutst kijkt naar onze zonden, dan één die alles toedekt. Doe mij maar zo'n God die mij onrust geeft. Geschenken die er echt toe doen. Want dan leer ik voorzichtig zeggen en begrijpen. Dat het niet anders kon. Dat het niet anders mocht dan door dat kind. Dat vragen stelt bij mijn leven, voorbij de schone schijn en de lievigheid. Zo'n raakbare God wil ik recht doen, door recht te doen aan zijn mensen. Zo'n hartstochtelijke God wil ik dienen door mijn reisgenoten te dienen. Zo'n God, die we hebben willen wegredeneren, bestaat misschien wel meer dan wij bestaan. Huiveringwekkend. En toch, en toch... Doe mij maar zo'n God. Amen.