&( CE 2SORVVLQJHQYRRU Oplossingen voor PLOLHXHFRQRPLH milieu, economie HQWHFKQRORJLH en technologie
Oude Delft 180 Oude Delft 180 2611 HH Delft 2611 HH Delft tel: 015 2 150 150 tel: 015 2 150 150 fax: 015 2 150 151 fax: 015 2 150 151 e-mail:
[email protected] e-mail:
[email protected] website: www.ce.nl website: www.ce.n
Culturele barrières voor het langetermijnmilieubeleid Lessen uit de geschiedenis van maatschappelijke veranderingsprocessen
Rapport Delft, juli 2001 Opgesteld door: Marc D. Davidson
Colofon Bibliotheekgegevens rapport: Davidson, Marc D. Culturele barrieres voor het langetermijnmilieubeleid; Lessen uit de geschiedenis van maatschappelijke veranderingsprocessen Delft, CE, 2001 Milieubeleid / Samenleving / Maatschappelijke factoren ./ Cultuurgeschiedenis / Ethiek / Normen / Gedrag / Emancipatie Publicatienummer: 01.7889.12 Verspreiding van CE-publicaties gebeurt door: CE Oude Delft 180 2611 HH Delft Tel: 015-2150150 Fax: 015-2150151 E-mail:
[email protected] Opdrachtgever: Ministerie van VROM, Directie Strategie en Bestuur Meer informatie over de studie is te verkrijgen bij de projectleider Marc Davidson © copyright, CE, Delft CE Oplossingen voor milieu, economie en technologie CE is een onafhankelijke onderzoeks- en adviesbureau, gespecialiseerd in het ontwikkelen van structurele en innovatieve oplossingen van milieuvraagstukken. Kenmerken van CEoplossingen zijn: beleidsmatig haalbaar, technisch onderbouwd, economisch verstandig maar ook maatschappelijk rechtvaardig. CE is onderverdeeld in vijf secties die zich richten op de volgende werkterreinen: • economie • energie • industrie • materialen • verkeer & vervoer Van elk van deze secties is een publicatielijst beschikbaar. Geïnteresseerden kunnen deze opvragen bij CE tel: 015-2150150. De meest actuele informatie van CE is te vinden op de website: www.ce.nl
Voorwoord (1) Milieubeleid is een relatief jong en ambitieus beleidsterrein. Met het NMP1 wordt gestreefd naar het realiseren van een duurzame ontwikkeling in een tijdsbestek van één generatie. Voor een aantal beleidsopgaven is dit goed gelukt. Voor een aantal ander beleidsopgaven is de voortgang onvoldoende en lijken culturele barrières dit in de weg te staan. Te verwachten is dat op oudere beleidsvelden en de maatschappelijke veranderingsprocessen die zich daar hebben afgespeeld lessen kunnen worden getrokken voor het milieubeleid. In de eerste helft van 2001 heeft het CE zich op verzoek van de directie Strategie en Bestuur van VROM verdiept in mogelijke culturele barrières voor het lange termijn milieubeleid. In de studie zijn drie factoren die in opmerkelijke sociale en culturele veranderingsprocessen dikwijls een rol hebben gespeeld nader onderzocht: ‘morele argumenten, met name rechtvaardigheid’, ‘motieven van zingeving’ en ‘gedrag van elites en status’. Het CE komt tot de conclusie dat het mechanisme van na-aapgedrag van elites die duurzame consumptiepatronen ontwikkelen geen kans op succes bieden. De factoren ‘moraliteit en rechtvaardigheid’ en ‘zingeving’ bieden mogelijk wel nieuwe aanknopingspunten voor milieubeleid en verdienen volgens het CE dan ook nadere uitwerking en dialoog. VROM neemt deze aanbevelingen serieus en is op deze terreinen ook al enige tijd actief. Voorbeelden zijn het project ‘Zingeving’ en het in opdracht van VROM door de Universiteit van Nyenrode uitgevoerde onderzoek ‘Participatieve toekomstethiek”. De door het CE geschetste lessen uit de geschiedenis van maatschappelijke veranderingsprocessen zullen bij de nadere uitwerking van het laatste NMP en met name bij de vormgeving van de gewenste systeeminnovaties naar duurzaamheid door middel van het in gang zetten van enkele grote transities worden benut. Rob Brinkman en Harm van der Wal Directoraat-Generaal Milieubeheer Directie Strategie en Bestuur
Voorwoord (2) De auteur bedankt hierbij Prof. dr. Hans Achterhuis, Prof. dr. Johan Goudsblom en Prof. dr. Kees Schuyt voor de met hen gehouden interviews ten behoeve van dit onderzoek. Daarnaast bedankt de auteur Harm van der Wal en Rob Brinkman van de directie Strategie en Bestuur (DGM) van het Ministerie van VROM voor het begeleiden van het onderzoek. Jan Paul van Soest (CE-Transform) heeft de samenvatting geschreven – ook veel dank daarvoor.
Inhoud 1
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Onderzoeksdoel
1 1 3
2
Rechtvaardigheid 2.1 Milieuproblemen als sociale dilemma’s 2.2 Afwenteling op derden en rechtvaardigheid 2.3 Emancipatieprocessen en mogelijke barrières 2.4 Afschaffing van de slavernij in de VS 2.5 Andere sociale ontwikkelingen 2.6 Conclusie
5 5 5 6 7 9 10
3
Zingeving 3.1 Duurzame ontwikkeling en zingeving 3.2 Ontstaan temporele bijziendheid 3.3 Ontstaan zingevingvacuüm 3.3.1 Erosie religie en moraal 3.3.2 Individualisering 3.3.3 Marktsamenleving 3.3.4 Exponentiële versnelling van ontwikkelingen 3.3.5 Doemdenken 3.4 Focus op het zelf 3.5 Conclusie
13 13 13 15 15 15 15 16 16 17 18
4
Statusoverwegingen 4.1 Statusoverwegingen en mimetische begeerte 4.2 Status gebaseerd op zelfbeperking en verfijning 4.3 Duurzame consumptie als statussymbool 4.4 Conclusie
21 21 21 22 23
5
Samenvatting en aanbevelingen 5.1 Inleiding 5.2 Factor 1: Morele argumenten, rechtvaardigheid 5.3 Factor 2: Zingeving 5.4 Factor 3: Gedrag van elites en status 5.5 Conclusie
25 25 25 26 27 27
Literatuurlijst
29
A
35
Anatomie van het conservatisme
1
Inleiding
1.1
Aanleiding Ondanks de grote successen die het afgelopen decennium in het milieubeleid zijn behaald, resteert een aantal hardnekkige milieuproblemen, zoals de afname van de biodiversiteit en de dreigende klimaatverandering. Het Ministerie van VROM zoekt ook voor deze resterende milieuproblemen een 1 succesvolle aanpak . Een eerste voor de hand liggende vraag is waarin de hardnekkige milieuproblemen zich onderscheiden van die milieuproblemen die met succes zijn aangepakt. In de aanzetten voor het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan noemt VROM met name de volgende barrières (VROM, 2001): 1 Het kortetermijndenken in de maatschappij, waardoor baten voor elders en later onvoldoende zichtbaar worden. 2 Het institutionele tekort, nationaal bijvoorbeeld door onvoldoende samenwerking tussen de ministeries en internationaal door het ontbreken van instituties voor een effectieve aanpak van de milieuproblematiek. 3 Het falen van de markt, doordat milieukosten nog niet of onvoldoende in de prijzen tot uitdrukking komen. 4 Het tekort aan probleemeigenaren als gevolg van de voorgaande barrières. 5 De lange en onzekere weg van een duurzame ontwikkeling waarmee men nog moet leren omgaan. Hoewel al deze barrières waarschijnlijk inderdaad een rol spelen, is er reden om aan te nemen dat achter de barrières nog een dieperliggend obstakel ligt. De door VROM genoemde effecten spelen immers niet alleen bij de hardnekkige milieuproblemen, maar ook op andere beleidsterreinen waar deze barrières meestal overkomelijk bleken. Zo hebben burgers in veel gevallen de overheid de verantwoordelijkheid gegeven om zich te hoeden voor het kortetermijndenken en te waken voor de baten op langere termijn. Denk bijvoorbeeld aan de sociale zekerheid, de collectieve pensioenvoorzieningen en het op orde houden van de staatsfinanciën (zie voor meer voorbeelden het WRR-rapport Generatiebewust beleid, 1999). Het falen van de markt is een probleem bij alle zogenoemde collectieve goederen, zoals bescherming tegen overstromingen en nationale defensie. Collectieve goederen zijn goederen waarvan niemand kan worden uitgeslo1
In de voorbereidende stukken voor het NMP4 worden naast de typische ‘duurzaamheidproblemen’, zoals klimaatverandering, ook een aantal typische ‘leefbaarheidproblemen’, zoals geluidhinder, hardnekkig genoemd. In deze notitie richten wij ons echter niet op deze leefbaarheidproblemen. Ten eerste omdat de problematiek wezenlijk anders is. Ten tweede omdat men vraagtekens kan plaatsen bij het idee dat de beschouwde effecten ook werkelijk problematisch zijn. Men kan zich immers afvragen of vermindering van de effecten wel altijd wenselijk is. De oplossing van milieuproblemen betekent immers nooit een totale reductie van milieueffecten. Reductie gaat ten koste van andere zaken - geld, inspanningen, gekoesterde activiteiten - waarbij op een gegeven moment verdere reductie meer (welvaart) kost dan het oplevert. Het is denkbaar dat bij een aantal milieuproblemen - met name zogenoemde leefbaarheidproblemen zoals geluidhinder - de balans al in zicht is en het daarom wellicht geen werkelijke problemen meer zijn. Het is immers denkbaar dat bijvoorbeeld de reductie van geluidhinder rond Schiphol de maatschappij meer welvaart kost dan het oplevert. In dergelijke gevallen mag de hardnekkigheid van de problematiek niet verbazen. Men dient dan simpelweg keuzen te maken.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
1
ten van ‘consumptie’ als ze eenmaal bestaan. Hierdoor voelt niemand zich geroepen om die goederen tot stand of ‘op de markt’ te brengen, aangezien er niet voor betaald zal worden. Veel mensen zullen zich immers als free rider opstellen. De overheid draagt – gemandateerd door de bevolking – via bijvoorbeeld belastingen ervoor zorg dat collectieve goederen totstandko2 men en in stand blijven . Het ontbreken van internationale instituties en afstemming, en dientengevolge problemen voor de internationale concurrentiepositie, waren in het verleden geen reden voor de Nederlandse overheid om af te zien van het innen 3 van sociale premies voor het optuigen van Nederlandse sociale zekerheid . De lange en onzekere weg is tenslotte het pad geweest van de meeste sociale veranderingen, zoals emancipatieprocessen, het opzetten van sociale zekerheid, et cetera. Zelfs bij evidente misstanden als de slavernij speelde onzekerheid over de toekomst een rol in de discussie over wel of geen af4 schaffing . Een reden waarom de in het NMP4 genoemde barrières moeilijk blijken te slechten, zou kunnen zijn dat het in de maatschappij nog simpelweg ontbreekt aan voldoende actiebereidheid, dat wil zeggen het idee dat er bij de 5 aanpak van de milieuproblemen meer valt te winnen dan te verliezen. Voor het behoud van een goede milieukwaliteit zijn immers structurele maatschappelijke veranderingen vereist. Deze veranderingen zullen alleen plaatsvinden wanneer de maatschappij daar ook het belang van inziet, of anders gezegd als daarvoor maatschappelijk draagvlak bestaat. Tenminste, zolang men de milieuproblematiek niet met een autoritaire staat te lijf wil 6 gaan, een oplossing die sommige auteurs hebben voorgesteld . Individuen zullen óf in hun rol als consument/producent hun gedrag vrijwillig moeten willen wijzigen, óf in hun rol als burger de overheid het mandaat willen geven om randvoorwaarden op te leggen aan productie- en consumptiepatronen, bijvoorbeeld via wetgeving of financiële prikkels. Met name in die gevallen dat de milieukwaliteit op de lange termijn in het geding is, lijkt er een gat te bestaan tussen de benodigde maatschappelijke veranderingen en het maatschappelijk draagvlak daarvoor. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de risico’s voor toekomstige generaties van klimaatverandering. Om deze risico’s te verminderen, zijn hoogstwaarschijnlijk ingrijpende maatschappelijke veranderingen vereist, zoals een wijziging van consumptiepatronen en leefstijlen van de huidige generaties. De vruchten zullen echter vooral ver in de toekomst worden geplukt. 2
3
4 5
6
2
Ook het opzetten van sociale zekerheid is een probleem van collectieve actie (De Swaan, 1989a). Hoe er voor te zorgen dat niemand zich kan opstellen als free rider (niet bijdragen aan de financiering, wel gebruikmaken van de voordelen), omdat dit onder de meesten de wil om bij te dragen zou ondermijnen? Zo is Nederland een groot gedeelte van zijn kledingindustrie verloren aan landen waar de lonen lager zijn ondermeer omdat daar minder of geen sociale premies worden geheven. Nederland is door het heffen van sociale premies dus werkgelegenheid kwijtgeraakt en importeert nu kleding uit landen die de kleding ‘asocialer’ produceren dan wij. Toch blijkt dit geen reden voor de overheid om de kledingindustrie te vrijwaren van sociale premieafdracht. Het verlies van de kledingindustrie wordt geaccepteerd. Aan de andere kant stelt de Nederlandse overheid de energie-intensieve industrie, zoals Hoogovens en de glastuinbouw, uit oogpunt van concurrentieverlies wel vrij van regulerende energiebelastingen. Zie de bijlage. Het gaat hierbij niet om de in het NMP4 genoemde barrière van het kortetermijndenken. Hier gaat het er om dat zelfs als men de baten in de toekomst overziet, men dat onvoldoende reden vindt voor verandering. Zie bijvoorbeeld Heilbroner, 1974 en Ophuls, 1977.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Als het inderdaad nog ontbreekt aan maatschappelijk draagvlak voor verandering, zou het verstandig zijn om de mogelijkheden te onderzoeken om ook deze dieperliggende barrière te verminderen. Of zoals de Engelse econoom Michael Jacobs het stelt (1991): “a green economic programme will not be introduced unless industrialised societies manifest the desire and the will to change. Describing the requisite policies is therefore only the first part of the task at hand. The second – perhaps the more important – is to encourage those political and cultural changes which will enable them to be put into practice”
1.2
Onderzoeksdoel In deze studie wordt het belang onderzocht van politieke en culturele veranderingen aan de hand van een drietal motieven voor het langetermijnmilieu7 beleid: rechtvaardigheid, zingeving en statusoverwegingen. In de voorliggende notitie worden de volgende vragen gesteld: • Welke rol hebben overwegingen van rechtvaardigheid, zingeving en status gespeeld bij sociale veranderingsprocessen in het verleden? • Ondersteunen en verklaren mechanismen in deze sociale veranderingsprocessen de hypothese dat het momenteel nog aan de wil ontbreekt om de langetermijnmilieuproblemen aan te pakken? • Wat valt van deze mechanismen te leren over hoe de maatschappelijke wil kan ontstaan om de langetermijnmilieuproblemen aan te pakken? Het gaat hierbij om een verkennende studie waarin slechts een beperkt aantal denkpaden worden geschetst en waarin vragen worden gegenereerd voor nader onderzoek. In hoofdstukken 2, 3 en 4 wordt het streven naar een duurzame ontwikkeling bezien vanuit het oogpunt van respectievelijk rechtvaardigheid, zingeving en statusoverwegingen. In hoofdstuk 5 worden eindconclusies getrokken en aanbevelingen gedaan. In een bijlage worden tenslotte enkele aandachtspunten genoemd ten aanzien van de argumentatie tegen sociale verandering.
7
Het gaat hierbij om een eerste verkenning. In het onderzoek is daarom niet de betekenis onderzocht van het gehele palet aan mogelijke motieven voor menselijk handelen voor het langetermijnmilieubeleid, zoals bijvoorbeeld angst voor sancties door anderen.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
3
4
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
2
Rechtvaardigheid
2.1
Milieuproblemen als sociale dilemma’s Een bekende parabel die vaak als model wordt gebruikt voor de milieuproblematiek is Garrett Hardin’s Tragedy of the Commons (Hardin, 1968). In deze parabel beschrijft Hardin hoe veehouders op een gemeenschappelijke wijde (de ‘Commons’) tot een groei van de veestapel komen die uiteindelijk allen ruïneert (de ‘Tragedy’). Hardin noemt het een tragedie vanwege het schijnbaar onvermijdelijke karakter van het proces. Elke veehouder lijkt immers rationeel te handelen wanneer hij zijn kudde uitbreidt. De voordelen van extra dieren zijn voor de betreffende veehouder immers groter dan de nadelen van de resulterende verminderde hoeveelheid gras. Deze nadelen zijn voor alle veehouders tezamen. De veehouder wentelt de kosten van uitbreiding van zijn veestapel dus af op de andere veehouders. Maar omdat iedere veehouder een ‘dief van eigen portemonnee’ zou zijn als hij niet ook zou uitbreiden, breidt iedere veehouder uit wat op een gegeven moment de gemeenschappelijke weide overbelast. Indien alle veehouders afspraken zouden maken om hun veestapel te beperken, zou dat voor iedereen beter zijn. Milieuproblemen, waar de Tragedy of the Commons in het algemeen model voor staat, hebben dus te maken met afwenteling van de nadelige effecten van het eigen handelen op het collectief. In de meeste gevallen zouden de problemen nooit zijn opgetreden als ieder mens zelf de effecten direct zou ervaren van het eigen handelen. Als bij elke auto bij wijze van spreken de uitlaat naar binnen zou worden teruggevoerd, zou er geen overheidsingrepen noodzakelijk zijn voor de introductie van schone brandstoffen en katalysatoren. Bij milieuproblemen wordt er echter wel afgewenteld op anderen en dit maakt het tot sociale dilemma’s waarbij voor de oplossing vaak een overheid coördinerend moet optreden.
2.2
Afwenteling op derden en rechtvaardigheid Bij typische ‘duurzaamheidproblemen’, zoals de klimaatproblematiek en de afname van de mondiale biodiversiteit, is er echter meer aan de hand. In deze gevallen is het te simpel om te spreken van een sociaal dilemma omdat het maar de vraag is of iedereen wel een dilemma ervaart. Een fundamenteel verschil tussen de klimaatproblematiek en andere milieuproblemen, zoals verzuring, is dat oplossing van het probleem grotere offers in de vorm van kosten en inspanningen van de huidige generaties vraagt dan dat zij zelf 8 (collectief) aan baten terugziet . Hoogstwaarschijnlijk zullen de huidige generaties lang gekoesterde leefstijlen en consumptiepatronen moeten wijzigen en in sommige gevallen zal het dus ‘pijn’ doen. Het verbruik van fossiele brandstoffen - de belangrijkste bron van broeikasgassen - zit immers diep verweven in onze economie en productieprocessen.
8
Tenzij men het werken aan een duurzame samenleving als baat op zichzelf ziet.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
5
En zelfs als de pijn op ‘macroschaal’ zou meevallen, zullen er op micro9 schaal winnaars en verliezers zijn . De baten komen vooral ten goede aan anderen, dat wil zeggen toekomstige generaties. Anders gezegd: voor zover ook de huidige generaties worden getroffen door klimaatverandering, is het aannemelijk dat de voordelen van het huidige gedrag zullen opwegen tegen de eventuele nadelen. In dit geval treedt dus geen afwenteling op door huidige burgers op elkaar, maar is er afwenteling op toekomstige generaties. Een groep die het in het politieke debat niet voor het zeggen heeft. Vandaar dat het niet evident is dat er een 10 sociaal dilemma is . Dat dilemma zou pas vanzelfsprekend zijn wanneer de toekomstige generaties zelf in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zouden zijn. Aan de wil om de langetermijnmilieuproblemen aan te pakken moeten dus andere motieven ten grondslag liggen dan enkel de wil om een sociaal dilemma op te lossen. Een van deze motieven is rechtvaardigheid jegens toekomstige generaties, de wil om toekomstige generaties met gelijke zorg en 11 respect te behandelen bij de inrichting van de samenleving . 2.3
Emancipatieprocessen en mogelijke barrières Het aanpakken van de langetermijnmilieuproblemen zou niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat de cirkel van mensen, die met gelijke zorg en respect worden behandeld bij de inrichting van de maatschappij, wordt opgerekt. Er is al eeuwenlang een emancipatieproces gaande, waarin steeds grotere groepen elkaar als ‘gelijken’ zijn gaan zien: mensen met verschillende huidskleuren, verschillend geslacht, verschillende nationaliteit, et cetera 9
10
11
6
De Bezinningsgroep Energie stelt in een recente publicatie dat de klimaatproblematiek tegen relatief lage kosten en met weinig sociale veranderingen kan worden opgelost (Bezinningsgroep, 2000). Aangetoond wordt dat het langetermijndoel van het Nederlandse klimaatbeleid – emissiereductie met 1 a 2% per jaar (Vervolgnota Klimaatbeleid, 1996) – met technische oplossingen kan worden aangepakt tegen relatief weinig kosten. Hoewel het inderdaad kan kloppen dat de oude doelstellingen eenvoudig kunnen worden gehaald, vergeet men op basis van de nieuwe inzichten de doelen bij te stellen. De oude doelen waren immers geformuleerd op basis van het idee dat die doelen het maatschappelijk maximaal haalbare vergden, gegeven de toen gemaakte inschattingen van de beschikbare middelen. Het feit dat meer en goedkopere technische maatregelen beschikbaar zijn, wil dus enkel zeggen dat de doelen scherper kunnen worden gesteld. In elk serieus klimaatbeleid is er immers een balans tussen de klimaatrisico’s die bij een gegeven beleid blijven bestaan en de kosten van verdere risicoreductie (WRR, 1994; Davidson, 1999). Gezien de ernst van de risico’s van klimaatverandering (IPCC, 2001) kan een goede balans dan ook niet anders inhouden dat de inspanningen om de klimaatrisico’s te vermijden grote inspanningen van de huidige generaties vereist. In de discussie rond de aanpak van de hardnekkige milieuproblemen valt wel eens te beluisteren dat het effect van doembeelden tegenwoordig is uitgewerkt (Deug et al., 1999a). Er is echter meer dan genoeg reden om aan te nemen dat doembeelden tegenwoordig in algemene zin nog onverminderd werken (zie BSE-crisis, zie AIDS, zie immigratieprobleem, et cetera). Als er echter een gebrek aan betrokkenheid bestaat bij toekomstige generaties is een bedreiging van hun welzijn ook geen doembeeld en werkt daarom niet. Dit motief lijkt ook ten grondslag te liggen aan de oproep van de VN-Commissie Brundtland aan de wereldgemeenschap in Our Common Future op te komen tot een duurzame ontwikkeling: “een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden in gevaar te brengen voor toekomstige generaties om ook in hun behoeften te voorzien” (WCED, 1987). Dit streven naar een duurzame ontwikkeling is in 1989 tot een van de peilers gemaakt van het Nederlandse overheidsbeleid (VROM, 1989).
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
(zie ook Nieuwenhuis, 1988). Ook een duurzame ontwikkeling kan daarmee worden opgevat als een emancipatieproces met als doel toekomstige generaties met gelijke zorg en respect te behandelen bij de inrichting van de samenleving. Emancipatieprocessen gaan niet zonder slag of stoot. De groepen die het voor het zeggen hebben – in het geval van de milieuproblematiek de huidige generaties – moeten immers inleveren. In het begin zal hier weinig animo voor bestaan. Het ontbreken aan de maatschappelijke wil om gevestigde belangen op te geven ten gunste van toekomstige generaties is een barrière die op zich al voldoende verklaring biedt voor de huidige hardnekkigheid van milieuproblemen zoals klimaatverandering. De vraag die dan opkomt is op welke wijze deze barrière kan worden geslecht. Op welke wijze ontstaat het morele bewustzijn om anderen als gelijken te zien? Is dat slechts een kwestie van tijd? Of spelen er in het geval van de duurzaamheidproblematiek andere zaken die emancipatie van toekomstige generaties nog een graadje moeilijker maken? Om dit te onderzoeken trekken wij in de volgende paragraaf eerst een parallel tussen de aanpak van de klimaatproblematiek en de afschaffing van de slavernij in de Verenigde Staten. Na deze parallel vergelijken we de emancipatie van toekomstige generaties met andere sociale ontwikkelingen. In deze notitie gaan wij niet in op de op zichzelf interessante vraag naar de moreel-juridische onderbouwing van een gelijke behandeling van generaties. Zie hiervoor: Parfit, 1984; Nieuwenhuis, 1988; Schuyt, 1991; de-Shalit, 1995. Onder filosofen is er immers controverse of er wel morele plichten jegens het nageslacht vallen te beargumenteren. Deze notitie richt zich op sociale veranderingsprocessen en het is twijfelachtig of tot op heden de filosofische bedenkingen tegen plichten jegens ons nageslacht – terecht of niet – enige rol hebben gespeeld of een sterke rol zullen spelen in het ontstaan in de maatschappij van de ervaring van plichten jegens toekomstige generaties. 2.4
Afschaffing van de slavernij in de VS De afschaffing van de slavernij in de VS is overzichtelijk in ruimte en tijd en daarom goed gedocumenteerd. Daarbij zijn de klimaatproblematiek en de 12 slavernij bijzonder vergelijkbaar : 1 Met name in het Zuiden van de Verenigde Staten had de blanke bevole e king zich in de 18 en 19 eeuw in zijn levenswijze en economische productie geheel afhankelijk gemaakt van slavernij. De blanken verhoogden hun kwaliteit van leven door de kosten af te wentelen op de slaven. 2 Met name in de Westerse wereld hebben de huidige generaties zich in hun levenswijze en economische productie geheel afhankelijk gemaakt van het verbruik van fossiele brandstoffen. Risico’s in de vorm van klimaatverandering worden afgewenteld op toekomstige generaties.
12
Deze parallel is ook interessant omdat hij mogelijk de benodigde maatschappelijke veranderingen relativeert die nodig zijn om de klimaatproblematiek aan te pakken. Voor de afschaffing van de slavernij was geen fundamentele aanpassing van de economie noodzakelijk, kon de welvaart na verloop van tijd doorgroeien, hoefde het fundamentele mensbeeld niet op de helling, et cetera. Dit relativeert sommige discussies rond de milieuproblematiek waarin de milieuproblematiek wordt voorgesteld als onvergelijkbaar met welke sociale ontwikkeling dan ook.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
7
De overeenkomsten blijken ook wel uit de opmerkelijke overeenkomsten tussen de discussie rond afschaffing van de slavernij en de invoering van klimaatbeleid. Bijlage A gaat hier op in. Hoe werd de slavernij afgeschaft? In de Verenigde Staten werd de slavernij het eerst afgeschaft in de Noordelijke staten. Twee van de belangrijkste om13 standigheden waren de volgende : 1
Een sterke toename van het egalitaire denken onder invloed van de Amerikaanse revolutie of onafhankelijksoorlog (1775-1783). Bekend zijn de volgende woorden uit de Onafhankelijksverklaring (1776): “We hold these truths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness.”
Veel van de grondleggers van de revolutie, waaronder George Washington en Thomas Jefferson - zelf slavenhouders - voelden zich bijzonder ongemakkelijk bij het bestaan van slavernij. 2
Geringe belangen van de blanken in het Noorden bij behoud van de slavernij. In het Noorden waar de economie vooral gericht was op fabricage en industrie, waren de investeringen in slaven klein. Door klimaat en bodemomstandigheden ontstond in het Noorden geen commerciële landbouw zoals in het Zuiden, waardoor ook de slavernij economisch niet zo centraal kwam te staan. In het Noorden werden slaven in kleine aantallen gehouden en meestal als bedienden.
Afschaffing van de slavernij in het Zuiden, dat wel grote economische belangen had bij het voortbestaan van de slavernij, ging niet zonder slag of stoot. Daar was zelfs een burgeroorlog voor nodig, die uiteindelijk door het Zuiden werd verloren. In het Zuiden was bijna de gehele economische productie, via de productie van katoen (‘King Cotton’), tabak en suikerriet, van slaven afhankelijk. Ironisch genoeg begon het Zuiden zelf de burgeroorlog die uiteindelijk leidde tot de algehele afschaffing van de slavernij. Aanvankelijk vermeed de overheid het vraagstuk van de slavernij om de harmonie te behouden tussen de Zuidelijke en de Noordelijke Staten. Maar anti-slavernij sentimenten in het Noorden en het oprukken van de slavernij naar het Noorden bracht steeds meer spanning. In 1860 leidde de verkiezing van Abraham Lincoln tot president van de Verenigde Staten tot de afscheiding van zeven staten in het Zuiden die de Confederatieve Staten van Amerika vormden. Nadat het Noorden zijn aanspraak deed gelden op haar bezittingen in het Zuiden startte het Zuiden de burgeroorlog. Het Noorden ging hier aanvankelijk op in ter bescherming van haar bezittingen en voor het behoud van de gehele Unie. Later kwam hier als reden de afschaffing van de slavernij bij. Pas nadat het Noorden de slavernij had afgeschaft en na de aanvang van de burgeroorlog, begonnen ook de slaven zelf een machtsfactor te vormen: slaven in het Zuiden kwamen in opstand door verzwakking van de autoriteiten en voormalige slaven in het Noorden vochten mee tegen het Zuiden. Vóór de afschaffing in het Noorden hadden de slaven weinig machtsmiddelen. Daarvoor was het machtsverschil tussen de slaven en de slavenhouders te groot. Slaven kwamen zelden in opstand vanwege de absolute zekerheid 13
8
http://www.primenet.com/~rksnow/footstepsofhistory/civilwar/footstepsofhistorycivilwar.htm http://www.africana.com/tt_269.htm
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
dat de opstand gewelddadig de kop in zou worden gedrukt, gevolgd door nog zwaardere onderdrukking. Indien men de wijze waarop de slavernij werd afgeschaft in de VS vertaalt naar de klimaatproblematiek, dan komt men een groot probleem tegen. In dat geval zijn de slaven te vergelijken met de toekomstige generaties. De toekomstige generaties zijn echter nog machtelozer dan de slaven en kunnen op geen enkele wijze in opstand komen. De Zuidelijke staten van de VS zijn te vergelijken met de huidige generaties die belang hebben met behoud van de status-quo. De Zuidelijke staten gingen echter niet vrijwillig om. Morele argumenten alleen bleken onvoldoende voor afschaffing van de slavernij. Daar was een burgeroorlog met het Noorden voor nodig. In het geval van de klimaatproblematiek is er echter geen motor voor verandering, een rol die de Noordelijke staten in de VS vervulden voor de afschaffing van de slavernij. Er is geen machtige groep die maar een beperkt belang heeft bij het huidige verbruik van fossiele brandstoffen. Zo een groep zou pas ontstaan op het moment dat de technologische transitie naar een duurzame energievoorziening zich al lang en breed heeft voltrokken. 2.5
Andere sociale ontwikkelingen Zijn er andere sociale ontwikkelingen in de geschiedenis waarbij de gevestigde orde de status-quo waar zij belang bij had wel opgaf om morele redenen, zonder druk van buiten? Volgens socioloog De Swaan zijn het in het geval van de ontwikkeling van collectieve arrangementen, zoals de sociale zekerheid, volksgezondheid en onderwijs, vooral de gevestigde groepen (elite, machthebbers) die de veranderingen tot stand brachten (De Swaan, 1989a). De gevestigde groepen zouden de verzorgingsarrangementen tot stand hebben gebracht, omdat zij zichzelf ‘gehinderd’ zagen: bijvoorbeeld nationale gezondheidszorg omdat epidemieën niet binnen de armenwijken gelokaliseerd bleven. In de Dr J.M. den Uyl-lezing De verzorging in het teken van het kapitaal (1989b), waarin De Swaan de vraag stelde of een supranationaal of transnationaal verzorgingsstelsel denkbaar is, stelt hij het nog scherper: “In Europa en de Verenigde Staten is het nooit goedschiks gegaan. De rijken waren alleen bereid om de zorg voor de armen op zich te nemen als ze zich door die armen bedreigd meenden, of als die armen hun in ruil daarvoor ook iets te bieden hadden.”
Socioloog Schuyt zet op zich vraagtekens bij de theorie van De Swaan en de invloed van de elite op maatschappelijke veranderingsprocessen (Schuyt, 1991). Volgens hem zijn er meerdere gevallen in de geschiedenis waarin ‘van onderop’ veranderingen zijn afgedwongen. Denk ook aan de emancipatie van vrouwen, die in het algemeen door de vrouwen zelf is afgedwongen. Hoe men het ook wendt of keert, in beide gevallen zijn het niet enkel morele redenen waarom de gevestigde belangen het roer omgooien. Of zoals filosoof Achterhuis het stelt zijn morele overwegingen alleen onvoldoende om sociale veranderingen in beweging te zetten (Achterhuis, 1973 blz. 171 e.v.; Achterhuis, interview t.b.v. dit onderzoek). Is er tenslotte reden om aan te nemen dat men tegenwoordig ‘moreel verlichter’ is en dat de geschiedenis van de sociale ontwikkelingen niet extrapoleerbaar is naar het heden? De wijze waarop men in het Westen omgaat
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
9
met twee andere groepen die onze morele consideratie verdienen en geen zeggenschap in het maatschappelijk debat hebben, mensen in ontwikkelingslanden en dieren in de intensieve veehouderij, geeft daarvoor nog weinig aanwijzingen: Noord-Zuidrelatie De Swaan schrijft over de huidige internationale sociale problematiek: “Voor de witte welvaartswereld van het westen is van de paupers die in arme landen wonen nauwelijks gevaar te duchten en ze hebben ook ternauwernood iets te bieden. Voor zover er van enig medeleven sprake is, berust dat op sentiment en niet op belang; maar ook dat sentiment kan overweldigend en verstikkend zijn. En wat het waard is kan nauwkeurig worden vastgesteld: het totaal van alle liefdadige schenkingen aan de derde wereld. … Ook de dreiging en de verleiding die van de arme landen uitgaan voor de rijke in de wereld kan exact gewaardeerd worden: op het totaal bedrag van ontwikkelingshulp, bilateraal en multilateraal, dat van de witte welvaartswereld aan de donkere armoewereld overgedragen wordt. Het telt bij lange na niet op tot een wereldverzorgingsstaat.”
Voor de ontwikkelingslanden ziet De Swaan in ieder geval nog mogelijkheden tot hinderkracht in hun noodzakelijke bijdrage aan de oplossing van mondiale milieuvraagstukken en in de mogelijkheid van hun inwoners om door middel van emigratie heil te zoeken in de rijke landen zelf. Dierenwelzijn Hoewel de consument al jaren de omstandigheden kent waaronder dieren leven in de intensieve veehouderij, lijkt het welzijn van dieren pas een brede issue te worden op het moment dat de menselijke gezondheid in het geding is (ziekte van Creutzfeld-Jacob door BSE bij koeien, salmonella bij kippen) of de economische en exportbelangen worden bedreigd (varkenspest, mond- en klauwzeer). Hierbij moet worden opgemerkt dat ook andere factoren een rol kunnen spelen, zoals dat de Nederlandse maatschappij zich nu welvarend genoeg voelt om zich een diervriendelijke veehouderij te kunnen permitteren. Pas sinds kort kunnen ook de lagere inkomens zich de dagelijkse consumptie van vlees permitteren. Daarbij komt dat met name de varkenspest en MKZ-crisis, waarbij het ‘ruimen’ van grote aantallen dieren dagelijks op de televisie in beeld kwam, toch ook morele gevoelens hebben versterkt. 2.6
Conclusie Veel milieuproblemen zijn coördinatieproblemen of zogenoemde sociale dilemma’s: als iedereen meer met elkaar rekening houdt is dat uiteindelijk voor (vrijwel) iedereen beter. De langetermijnmilieuproblemen onderscheiden zich hiervan wezenlijk, omdat de voordelen van gedragswijziging niet zozeer diegenen toevallen die hun gedrag moeten aanpassen, maar anderen dat wil zeggen toekomstige generaties. Redenen om toch het gedrag te wijzigen kunnen overwegingen van rechtvaardigheid jegens het nageslacht zijn. De geschiedenis van emancipatieprocessen leert dat het ontstaan van morele consideratie jegens nieuwe groepen tijd kost en dat er aanvankelijk veel weerstand kan bestaan bij de gevestigde groepen om ‘in te schikken’ en gekoesterde leefstijlen te wijzigen. Gezien de relatief korte tijd, in het licht van maatschappelijke veranderingsprocessen, dat de risico’s voor toekomstige generaties op de maatschappelijke agenda staan, mag het niet verbazen dat men zich nu nog in de fase bevindt van grote weerstand tegen verandering
10
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
en dat dit een goede verklaring biedt voor de hardnekkigheid van de langetermijnmilieuproblemen, zoals klimaatverandering. Een complicerende factor bij het slechten van deze barrière lijkt dat in de geschiedenis van emancipatieprocessen enkel morele overwegingen totnogtoe onvoldoende bleken om maatschappelijke groepen ‘om’ te laten gaan die grote belangen hadden bij de status-quo. De belanghebbenden lijken of voordeel dienen te hebben gehad bij de sociale verandering of onder druk te zijn gezet door hen die hun situatie verbeterd wilden zien. In het geval van toekomstige generaties kan aan geen van beide voorwaarden worden voldaan. Hiermee is niet gezegd dat zich in de toekomst geen unieke ontwikkelingen kunnen inzetten en dat de maatschappij op enkel morele gronden het pad van een duurzame ontwikkeling zal inslaan. Wel wordt het belang nog sterker van het morele motief om het pad van een duurzame ontwikkeling in te slaan. Onderwerpen voor nader onderzoek: 1
Volgens de Amerikaanse filosoof Richard Rorty spelen de kunsten en met name de literatuur een essentiële rol bij maatschappelijke veranderingsprocessen (Rorty, 1989). Morele consideratie begint bij het verplaatsen van jezelf in de positie van de ander en juist de kunsten, zoals literatuur en film stellen mensen hiertoe in staat. Het boek Uncle Tom’s cabin van Harriet Beecher Stowe zou daarom volgens Rorty meer voor de afschaffing van de slavernij hebben gedaan dan alle politiekfilosofische werken over gelijke behandeling tezamen. De vraag is dan ook wat dit betekent voor het milieubeleid. Dat de overheid zich minder op Postbus 51 spotjes moet richten, maar meer op subsidiering van literatuur a la Orwell’s 1984 en films a la Kevin Costner’s Waterworld? Hoe effectief zou een dergelijke manier van communiceren zijn? Mag de overheid zich hier überhaupt mee inlaten vanuit haar onafhankelijke positie?
2
Wie kan in het Nederlandse ‘poldermodel’ de belangen van toekomstige generaties het beste behartigen en een countervailing power vormen? Zo een partij lijkt aan twee voorwaarden te moeten voldoen. Ten eerste moet de partij machtsmiddelen hebben en ten tweede moet de partij zich in redelijke mate medeverantwoordelijk voelen voor de andere partijen. Voor de behartiging van de belangen van de werknemers vervullen bijvoorbeeld de vakbonden deze rol. Aan de ene kant hebben de vakbonden het stakingswapen, aan de andere kant hebben de vakbonden belang bij een florerend bedrijfsleven omdat anders ook de werkgelegenheid schade wordt berokkend. De milieubeweging lijkt een dergelijke rol niet op zich te kunnen nemen voor de behartiging van de belangen van toekomstige generaties. Zij lijkt noch voldoende machtsmiddelen te hebben, noch voldoende belang bij het welvaren van de ‘tegenpartij’. Het lijkt het onderzoeken waard of de consumentenbond geen logischere partij is. Ten eerste heeft de consumentenbond meer belang bij een succesvol bedrijfsleven, aangezien de consument daarvan zijn producten en diensten betrekt. Ten tweede kan de consumentenbond – indien zij dit zou wensen – wellicht meer machtsmiddelen inzetten in de vorm van een consumentenboycot tegen bedrijven om hen te dwingen tot wijziging van hun gedrag.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
11
12
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
3
Zingeving
3.1
Duurzame ontwikkeling en zingeving In hoofdstuk 2 is het streven naar duurzame ontwikkeling bekeken vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid: de erkenning dat toekomstige generaties als gelijken, dat wil zeggen met gelijke zorg en respect, behoren te worden behandeld. Overwegingen van rechtvaardigheid zijn echter niet de enige redenen om ons om het nageslacht te bekommeren. Wij kunnen ook zelf belang hebben bij zorg voor de toekomst. De kwaliteit van leven van toekomstige generaties is namelijk ook van invloed op onze kwaliteit van leven hier en nu. Of preciezer: voor ons welbevinden hier en nu moeten wij kunnen leven in de veronderstelling van een bloeiende toekomst. Er zijn immers vele activiteiten waaraan wij voldoening ontlenen, zoals familieleven of het bedrijven van wetenschap, die hun betekenis juist ontlenen aan het idee dat deze activiteiten in de toekomst zullen worden voortgezet. Wat voor betekenis zou het verrichten van wetenschappelijke onderzoek hebben wanneer men niet de hoop zou kunnen koesteren dat anderen op onze ontdekkingen zouden voortbouwen? Hetzelfde geldt voor velen voor familieleven. De betekenis van onze activiteiten zou kortom wezenlijk veranderen wanneer wij er niet vanuit zouden kunnen gaan dat de wereld zich ook na onze dood op soort14 gelijke wijze voortzet. Voor velen zou het leven aan zin verliezen . Of zoals Douglas MacLean het uitdrukt: “If we were to learn that the world would end with our death, this would have the profoundest effect on our lives and our valued projects. Such knowledge would call forth changes far beyond a reallocation of savings.”
3.2
Ontstaan temporele bijziendheid Ondanks de betekenis van de toekomst voor het heden wordt de toekomst in het huidige milieudebat vooral benaderd als iets dat enkel de kwaliteit van leven van toekomstige generaties aangaat. Generaties lijken gescheiden eenheden, waartussen enkel rechtvaardigheidrelaties bestaan. Zie bijvoorbeeld het recente rapport Generatiebewust Beleid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waarin de Raad zijn analyse al aanvangt in termen van rechtvaardigheid (WRR, 1999, blz. 21): “Op welke morele gronden berust dat zogenaamde stille contract tussen generaties? Welke impliciete aspecten van rechtvaardigheid en van billijke verdeling van lusten en lasten bevat het contract?”
Een zelfde geest spreekt uit de definitie van duurzame ontwikkeling van de VN-commissie Brundtland uit 1987: “Sustainable development is development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.”
Ook in de aanzet voor het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan tenslotte lijkt een zelfde weg te worden bewandeld wanneer men als reden van zorg voor
14
Zie voor een uitvoeriger betoog over de relatie toekomstige generaties en zingeving: Kopmels, 1999; Davidson, 2001.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
13
de kwaliteit van leven elders en later het besef noemt “dat men niet alleen op deze wereld leeft en respect moet hebben voor alle leven”. Er zijn auteurs die juist in deze benadering van toekomstige generaties vanuit het oogpunt van rechtvaardigheid een symptoom zien van een verstoorde relatie tussen ons en ons nageslacht. Er zou een ‘temporele bijziendheid’ in onze moderne samenleving heersen: “… a peculiarly modern attitude to our relation with the past and our future which is at the centre of our environmental problems. … the modern loss of any sense of a community with generations outside of our own times – of any sense of reciprocal action or dialogue with them: the good of any generations is a purely local affair; it reaches only as far as those with whom we might have direct sympathies. If we have obligations to future generations they are obligations to strangers which are generated from a purely impersonal perspective.” (O’Neill, 1993)
Wat O’Neill hiermee bedoelt, is dat de toekomst voor zover die na onze dood ligt, geen onderdeel meer lijkt te vormen van onze levensplannen en datgene dat ons leven betekenis geeft. Volgens O’Neill houden wij onszelf daarmee voor de gek, omdat wij onderbewust in onze activiteiten toch op de 15 toekomst gericht zijn . Volgens O’Neill is de temporele bijziendheid een typisch modern verschijnsel. Vóór de moderne tijd – laten we zeggen tot aan de Renaissance – zouden mensen zichzelf voornamelijk hebben beschouwd als onderdeel van een ‘collectiviteit’: de familie, de stam, het volk, de stad, de natuur, de kosmos. Het belang en de identiteit van die collectieve grootheid zou belangrijker zijn geacht dan die van zichzelf als individueel lid (Koelega, 2000). Voor de moderne tijd leek het belang van de toekomst dus evident. Zowel de voorvaderen als het nageslacht maakte immers deel uit van de eigen identiteit, de generaties hadden gedeelde belangen. Men hoeft echter op zich geen primitief cyclisch wereldbeeld te hebben om waarde aan de toekomst te hechten. Ook vanuit het Westerse ‘Verlichtingsdenken’ dat er maatschappelijke vooruitgang bestaat en dat deze waardevol is, krijgt de toekomst automatisch waarde. Filosofen als Edward Burke (1790) en Immanuel Kant (1795) zagen generaties niet minder als een schakel in een keten, maar dan een zich ontwikkelende keten. Lees bijvoorbeeld het bekende citaat van Burke: “[society] is a partnership in all science; a partnership in all art; a partnership in every virtue, and in all perfection, it becomes a partnership not only between those who are living, but between those who are dead and those who are to be born.” (Burke, 1790)
In de moderne tijd raakt de waarde van deze grotere kaders uit beeld. Welke sociale ontwikkelingen liggen hieraan ten grondslag? Baumeister (1991) zoekt het antwoord allereerst in het ontstaan van een ‘zingevingvacuüm’ door de verstoring, erosie en soms vernietiging tijdens het opkomen van de moderne maatschappij van de voorheen belangrijkste bronnen van zingeving: religie, moraal en traditie. Dit vacuüm werd vervolgens opgevuld door een fascinatie met het zelf en persoonlijke identiteit. Op deze ontwikkelingen wordt nu hieronder in meer detail ingegaan. 15
14
Merk op dat met de hier geschetste temporele bijziendheid (‘dat wat na mijn dood plaatsvindt, gaat mij niet aan’) toch iets anders wordt bedoeld dan het kortetermijndenken waar het NMP4 over spreekt (een tekort aan bevattingsvermogen of in extremo: carpe diem). In het eerste geval gaat het in principe om een bewuste afweging.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
3.3
Ontstaan zingevingvacuüm
3.3.1
Erosie religie en moraal Baumeister noemt verschillende oorzaken: 1 Interne conflicten (corruptie en splitsing) binnen de kerk, 2 De opkomst tijdens de Verlichting van andere bronnen van kennis, zoals de wetenschap (zie ook Koelega, 2000), 3 De opkomst van andere vormen van sociaal en economisch leven die minder waren te combineren met zowel oude tradities als de Christelijke moraal. Het nieuwe economische systeem was bijvoorbeeld gebaseerd op het najagen van het eigenbelang.
3.3.2
Individualisering Economische, politieke en sociale trends moedigden mensen aan om te denken en handelen als individuen. De moderne economie behandelde de kleine familie en zelfs de enkele persoon als de fundamentele economische eenheid en de nieuwe natiestaten benadrukten de rechten en plichten van individuen, geleidelijk de sterke identificatie verstorend met uitgebreide families en lokale autoriteiten. Belangrijke beslissingen in het leven, zoals keuze van huwelijkspartner en baan, werden niet meer door de familie genomen, maar door het individu. (zie ook Koelega, 2000).
3.3.3
Marktsamenleving O’Neill (1993) en Achterberg (1994) benadrukken het domineren van de markt in de samenleving. In de marktsamenleving zijn arbeid en land productiefactoren geworden en daarmee waren op de markt. Zij vertonen daarmee ook de mobiliteit die waren eigen is, veranderlijkheid van eigenaar of veranderlijkheid van bestemming of plaats. “This mobilization conflicts with a self whose identity is constituted by relations to place, kin and occupation. A consequence is the lack of identity that 16 extends across generations in modern society” . 16
“… until recently, for successive generations, their identity and the projects through which they expressed their identity spread over time. They did so … because land across generations was seen as the common property of particular families or communities. Thus land was owned by a family over many generations, or held in common by a community with a stable set of families over generations. Each generation had a sense of identity over time with future owners. They understood themselves to be members of a collective with continuity over time, and saw their own interests as bound up with those of future members of that collective. They engaged in projects the success of which relied on successive generations. … Individuals of different generations did not see each other as temporally local actors; rather, their interests and projects were seen as inextricably tied to those of other generations. … In modern society such continuity is missing. In contrast with the past, the present generation acts on the land in terms of a temporally local horizon without a sense of identity or projects spread over time. It engages knowingly in resource depletion. … The relation between the market and the mobilization of land points to another feature of market economies that is at the basis of the modern shrinking of identity across time. It is not just the mobilization of landed property by the market that undermines intergenerational identity, but also the mobilization of labour. Specific ties to a particular locality and place, to a stable extended family within a locality, and commitments to a particular craft and profession are inimical to and undermined by the workings of a market society.”
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
15
De markt rekt kortom de leefgemeenschap op en weekt mensen los uit hun sociale verbanden waaraan zij hun identiteit ontlenen. Het is tegenwoordig heel normaal dat iemand een ander beroep heeft dan haar voorouders en dat beroep ook op een heel andere plaats uitoefent, in een andere stad of wellicht in een ander land, dan waar zij is geboren. Dit kan niet alleen voorouders tot vreemdelingen maken, maar ook het nageslacht dat men nooit zal ontmoeten. Als mijn achterachterkleinkinderen op een andere plaats zullen wonen en werken dan ik, met een ander beroep en wellicht in een andere culturele setting, als er enkel nog een biologische band lijkt te resten, waar17 om zou ik mij dan nog met hen identificeren? 3.3.4
Exponentiële versnelling van ontwikkelingen Een andere belangrijke oorzaak van de temporele bijziendheid lijkt gelegen in de ervaring – met name sinds de industriële revolutie – van exponentieel versnellende maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Het gaat hierbij dus niet om het huidige hoge levenstempo op zich, maar juist om de ervaring van versnelling. In de perceptie lijkt zich een verdichting van de geschiedenis plaats te vinden die onmogelijk lijkt te kunnen voortduren, een verdichting in de geschiedenis in evolutionaire, sociaal-politieke en technologische ontwikkeling. Ten eerste zag het leven van onze voorouders er zo anders uit dan het onze, zelfs al slechts enkele generaties terug, dat het nauwelijks meer is voor te stellen dat zij deel uitmaakten van dezelfde culturele gemeenschap als de onze. Ten tweede ervaren wij zo een sterke versnelling van veranderingen, met name technologische, dat het lijkt alsof de maatschappij zich ontwikkelt naar een eindpunt dat in de nabije toekomst ligt. Een extrapolatie van het heden lijkt immers niet meer mogelijk, blijkend uit de angst van beleidsmakers om scenario’s en toekomstvisies te ontwikkelen die verder dan twintig, dertig jaar in de toekomst lopen. Hierdoor krijgt men de ervaring dat men aan het einde der tijden leeft. En zelfs al zouden wij niet aan het einde der tijden leven, dan nog kunnen wij ons door de snelle veranderingen noch meer een voorstelling maken van de belevingswereld van onze voorouders, noch van die van ons nageslacht.
3.3.5
Doemdenken O’Neill noemt tenslotte doemdenken als mogelijke oorzaak van temporele bijziendheid. Juist de berichten over een mogelijke ecologische catastrofe, de fragiliteit van het ecosysteem, en de schijnbaar onoplosbaarheid van de problematiek kunnen mensen het gevoel geven dat wij al tot de laatste generaties behoren. Hetzelfde geldt voor berichten over andere mogelijke catastrofes, zoals een kernoorlog, die het menselijk leven kwetsbaar doen lij17
16
Aan de andere kant lijkt de gemeenschap waarmee mensen zich identificeren en waaraan mensen hun identiteit ontlenen ook met de markt mee te groeien, weliswaar misschien minder snel dan de markt en daar achteraan hobbelend. De culturele gemeenschap waarin de huidige internettende scholier is ingebed, is onvergelijkbaar veel groter dan die van zijn leeftijdgenoot een aantal eeuwen terug. Hetzelfde kan worden gezegd over de morele verbondenheid die mensen voelen. Een huidige Nederlander kan zich verantwoordelijk voelen voor het lot van iemand in een ander werelddeel met een andere godsdienst en met een andere opvatting over het goede leven. Het is de vraag of een gemiddelde dorpsbewoner in de middeleeuwen zich evenveel zou bekommeren over een andere dorpsbewoner honderd kilometer verderop. Mensen zijn kortom tegenwoordig in staat om hun leefgemeenschap veel meer divers en ruimtelijk omvattender te zien dan vroeger. Zie bijvoorbeeld Singer (1981), volgens wie er in de geschiedenis een voortdurende morele progressie plaatsvindt, omdat mensen steeds beter in staat zouden zijn om zich in te leven in andere entiteiten: mensen met een ander geslacht, een andere huidskleur of een andere cultuur, dieren, etc.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
ken. Zorg voor toekomstige generaties heeft natuurlijk de zekerheid nodig dat zulke generaties ook zullen bestaan. 3.4
Focus op het zelf Door de erosie van oude zingevingkaders en het afnemen van de ervaring van een gedeeld leven met voorouders en nageslacht ontstond volgens Baumeister een zingevingvacuüm (‘value gap’). Dit vacuüm werd opgevuld door een fascinatie met en focus op persoonlijke identiteit en de waarde en uniciteit van het zelf. Hierdoor begonnen mensen waarde en zingeving te zoeken in het zelf, als een afgesloten geheel. Het gevolg is dat velen het idee hebben dat wat het leven zinvol of van waarde maakt nauwelijks relatie meer heeft met dat wat na iemands dood gebeurt. Doelen in het leven hebben in de eerste plaats betrekking op de periode tussen eigen geboorte en dood. Opvallend in dit verband is de moderne fixatie op zaken als persoonlijke vrijheid, autonomie, levenssfeer en zelfbeschikkingsrecht. Taboe lijken juist termen als idealen en de maakbare samenleving. En dit verklaart wellicht het verschil tussen de eerdere citaten van Edmund Burke en de Commissie Brundtland. Men is tegenwoordig zo gefixeerd op het zelf invulling kunnen geven aan het eigen leven dat, voor zover wij ons met de toekomst willen bezighouden, het vooral is om toekomstige generaties ook een onafhankelijk, zelfstandig leven te kunnen laten leiden. Uiteindelijk lijkt het geheel een zichzelf versterkend proces. In deze fascinatie met het zelf kan bijvoorbeeld een van de oorzaken worden gezocht van de gehaastheid van onze samenleving (Davidson, 1999). Wanneer immers alles van waarde zich binnen de eigen levensspanne bevindt en dat wat niet zelf wordt ervaren geen waarde heeft, ontstaat een grotere gehaastheid om activiteiten te ondernemen die worden verondersteld het leven waardevol te maken. Die dingen die na het eigen leven plaatsvinden, dragen immers in de perceptie niet meer bij aan de waarde die aan het eigen leven wordt ge18 hecht . Deze versnelling van het levenstempo brengt op zijn beurt weer temporele bijziendheid met zich mee. Zo stelt Beckers dat: “… naarmate het levenstempo sneller is geworden, mensen minder tijd hebben voor hun geschiedenis en hun toekomst. We beschouwen onszelf als mondige burgers en soevereine consumenten, vinden gezondheid en veiligheid de belangrijkste waarden, maar leven tegelijk in een risicomaatschappij die onzeker, onvoorspelbaar, onduidelijk is. Niet het besef van continuïteit maar het besef van tijdelijkheid beheerst ons denken en handelen” (NCDO, 1998).
Tenslotte biedt de focus op het zelf ook een verklaring voor de moderne fascinatie met risico’s. Volgens de Duitse socioloog Ulrich Beck leven wij in een risicomaatschappij (Beck, 1986). Hiermee is niet in de eerste plaats bedoeld 18
Volgens Rob Brinkman (VROM-SP) ligt hier de essentie van de milieuproblematiek (Davidson, 1999). Elke menselijke activiteit doet een beroep op de sleutelvoorraden tijd, energie en ruimte. Deze sleutelvoorraden zijn grotendeels uitwisselbaar: neemt men meer tijd voor een activiteit, dan kan men met minder ruimte en energie toe. De sleutelvoorraad tijd is weliswaar op maatschappelijke schaal vrijwel onbeperkt, maar niet op individuele schaal. Vanwege het idee van de eindigheid van het eigen bestaan probeert men daarom in de tijd te optimaliseren (het beroep op de sleutelvoorraad tijd per activiteit te reduceren) door een grotere inzet van de sleutelvoorraden ruimte en energie. Aangezien de sleutelvoorraden ruimte en energie op maatschappelijke schaal beperkt zijn, worden hiermee problemen afgewenteld in plaats en tijd (op toekomstige generaties). Oplossing voor dit probleem zou een langere tijdsblik zijn, waarbij het welzijn van toekomstige generaties in de eigen afwegingen wordt meegewogen.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
17
dat er tegenwoordig zo veel meer risico’s zijn dan vroeger, maar wel dat wij ons meer met risico’s bezighouden. Dit is niet verwonderlijk als door individualisering het eigen leven heiliger wordt. Kon men vroeger risico’s nog relativeren vanuit het idee dat de betekenis van de eigen dood beperkt was in het licht van een groter geheel, tegenwoordig lijkt de eigen dood te worden ervaren als het einde van alle waarde. Toch lijkt niet iedereen even gelukkig met de ontwikkelingen in de moderne tijd. Vele psychologen beweren dat er een algemeen menselijke behoefte bestaat aan zingeving en het kunnen plaatsen van het eigen leven in een groter geheel (Davidson, 2001). In de moderne tijd zou het kind met het badwater zijn weggegooid: met het losrukken uit van buiten opgelegde zingevingkaders lijkt de waarde verloren gegaan van zelf gekozen verbanden en kaders. De moderne focus op het zelf lijkt onbehagen met zich mee te brengen, een gevoel dat men iets mist. Bij nader inzien blijkt het zelf niet ingebed in een groter geheel en gaat men op zoek naar de waarde van iets dat groter is dan het zelf. Dit blijkt onder andere uit de grote aandacht voor New Age en een hernieuwde aandacht voor godsdienst. Ook de gretigheid waarmee de maatschappij zich stortte op het door oud-Minister De Boer van VROM gebruikte term ‘onthaasting’, kan als voorbeeld worden gezien. Wellicht wijzen ook de resultaten van het recente onderzoek door Motivaction (2001) in deze richting, ook al lijkt de gesignaleerde roep om een herstel van normen en gemeenschapszin ook wel juist het beeld te bevestigen van een maatschappij waarin men zichzelf nog beter individueel wil kunnen ontplooien, door zich minder bedreigd te voelen op straat en minder tijd kwijt te zijn aan werk. 3.5
Conclusie In dit hoofdstuk is het streven naar een duurzame ontwikkeling bekeken vanuit het oogpunt van zorg om de eigen toekomst. Anders gezegd: de behoefte aan een gezonde toekomst als voorwaarde voor het ontlenen van zin aan het huidige leven. De afgelopen eeuwen heeft zich echter een maatschappelijk proces voltrokken waarin mensen juist minder betekenis aan de toekomst zijn gaan hechten voor de kwaliteit van leven hier en nu. Hoewel er psychologische argumenten zijn om aan te nemen dat er in de toekomst ook wel weer een beweging de andere kant op zal plaatsvinden geeft de huidige temporele bijziendheid een flinke barrière voor het langetermijnmilieubeleid. Vragen voor volgend onderzoek zijn dan ook: 1 Op welke wijze kan de overheid het geschetste proces omkeren, zodat een herwaardering van de toekomst ontstaat? Bij welke bestaande processen kan worden aangesloten? 2 In hoeverre mag de overheid de maatschappij opvoeden tot ‘vooruitziendheid’ en daarbij een voorschot nemen op mogelijk toekomstig 19 draagvlak?
19
18
In het verleden lijken sommige vormen van kortetermijndenken wel eens te zijn opgelost door overheidsdwang. Zie bijvoorbeeld de opvoeding van de arbeiders tot vooruitziendheid die Albeda beschrijft (1992): “Pas aan het einde van de 19e eeuw kwam de onontkoombaarheid van een institutionele oplossing van deze problematiek [werkloosheid, MDD] naar voren. Een verplichte sociale verzekering zou ervoor kunnen zorgen, dat de onderste klasse voorzorg zou leren, al zag men in dat dat nog wel een eeuw of zo zou kunnen vergen. … Men wilde groeien naar een situatie waarin de nieuwe klasse der werknemers zich ‘verantwoordelijk’ ging gedragen. In afwachting daarvan was een verplichting noodzakelijk. Een tijdelijke opvoedingsregeling tot moderne vooruitziendheid.”
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
3
In hoeverre mag een overheid zich in een liberale democratie als de on20 ze überhaupt met levensbeschouwelijke zaken inlaten (Brom, 1997)?
20
Interessant in dit verband is het interview met milieufilosoof Wim Zweers in de VROM-studie Zingeving en inspiratiebronnen (Deug et al., 1999): “Mensen hebben niets aan het postmoderne relativisme waardoor alles betrekkelijk lijkt en niets meer belangrijk lijkt te zijn. Dit relativisme vinden we onder meer terug in de anti-ideologische neo-liberale retoriek van het vrije spel van de maatschappelijke krachten. De overheid durft geen eigen overtuiging te verwoorden en uit te dragen. Het beleid dat uit deze terughoudende stellingname voortkomt kan slechts pragmatisch en reformistisch zijn, gericht op maatregelen die de problemen aan de oppervlakte aanpakken. Een dergelijk beleid sluit niet aan bij wat bij mensen leeft. … Overigens is ideologie hier niet bedoeld als de blauwdruk voor een betere wereld van een specifieke groep. Het is meer een soort magnetisch kompas, een globaal perspectief voor de toekomst wat we met z’n allen willen en waar we ook iets voor over hebben. Het is het soort utopie waar Marius de Geus over spreekt, niet de utopie als heilstaat, waar Achterhuis zich (terecht) tegen afzet. Zo’n perspectief moet resultaat zijn van een democratisch debat. … Het milieubeleid appelleert aan angst (voor verlies aan gezondheid) en aan materiele behoeften (de angst voor verlies aan welvaart). De manier waarop dat beleid vorm krijgt is vooral via verboden, wat allemaal niet mag. … Het gaat erom dat mensen iets doen omdat ze het willen, omdat een andere houding aantrekkelijk is. Ander gedrag moet uit mensen zelf komen.”
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
19
20
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
4
Statusoverwegingen
4.1
Statusoverwegingen en mimetische begeerte Mensen zijn competitieve dieren en willen over het algemeen graag boven anderen uitsteken en zich onderscheiden. Mensen ontlenen voldoening eraan wanneer dit lukt en omgekeerd kunnen mensen zich ellendig voelen in de wetenschap dat zij tot de ‘onderkant’ van de samenleving behoren. Wat bepaalt wat de ‘bovenkant’ is en wat de ‘onderkant’ zijn geen absolute grootheden, maar relatieve. Iemand die tot de elite in de ene maatschappij behoort kan ergens middenin zitten in een andere maatschappij. Hierdoor worden de behoeften van mensen in grote mate bepaald door wat zij bij anderen zien. Dit verschijnsel wordt ook wel sociale vergelijking (Vlek et al., 1999; Beckers et al., 1999), positionele competitie (Beckers et al., 1999), ‘relatieve deprivatie’ (Aarts, 1995), of mimetische begeerte (Achterhuis, 1988) genoemd. Mensen vergelijken zichzelf met anderen met betrekking tot hun baan, hun welvaart, hun sportprestaties, et cetera. Goede kans dat iemand met een Mercedes tussen Ferrari-bezitters minder gelukkig is dan iemand met een Lada tussen autolozen (indien deze laatsten wel een auto zouden willen bezitten). Wanneer mensen omhoog willen op de sociale ladder proberen zij de consumptiepatronen aan te nemen van hen die net boven hen staan. Dit zou hen een gevoel geven van sociale vooruitgang. Maar diezelfde mensen die net iets hoger staan op de sociale ladder proberen hetzelfde en proberen zich te onderscheiden met juist weer nieuwe consumptiepatronen. Hierdoor ontstaan weer nieuwe behoeften. Door dit proces zouden nieuwe behoeften in principe bij de elite beginnen en langzaam hun weg ‘naar beneden’ vinden op de sociale ladder (ontleend aan Aarts et al., 1995).
4.2
Status gebaseerd op zelfbeperking en verfijning Door de geschiedenis heen is een hoge sociale positie vaak geassocieerd met een hoog consumptieniveau en overvloedig bezit. Welvaart werd gezien als een direct bewijs van macht over anderen die juist geld, goederen of arbeidskracht moesten afstaan. Met de opkomst van de massaproductie manifesteerde de sociale wedijver zich in toenemende mate door consumptie van uiteenlopende goederen. Niet alleen een hoog consumptieniveau kan mensen een gevoel van status geven. In de geschiedenis heeft een deel van de elite zich ook proberen te onderscheiden door zichzelf juist beperkingen op te leggen en verfijning uit te stralen als contrast met de zoektocht naar overvloed en het gewone door de rest van het volk. Wilma Aarts beschrijft de bevindingen van het onderzoek van de socioloog Elias naar onder andere het gedrag van de Franse aristocratie (Elias, 1939): “In plaats van zichzelf vol te proppen, aten zij met verfijning en soberheid. Ook in andere opzichten gedroegen zij zich meer beheerst, terughoudend en verfijnd dan de rest van de bevolking. De opkomende bourgeoisie die met de aristocratie streed om de macht, begon de beheerste en verfijnde gewoonten van de adel over te nemen. Elias nam een toenemende gedragsregulering waar en noemde deze ontwikkeling een civilisatieproces. De normen voor eten en lichamelijke handelingen veranderden. Veel gedragspatronen werden onderworpen aan meer regels of verdwenen zelfs uit het publieke leven. Tegelijkertijd
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
21
werden uitingen en behoeften gerelateerd aan seksualiteit en geweld onderdrukt en gekanaliseerd. Nieuwe normen werden aangeleerd, doorgegeven en geïnternaliseerd. Gedrag dat niet aan deze normen kon voldoen, werd ongepast en aanstootgevend geacht. Omdat mensen uit verschillende plaatsen in toenemende mate met elkaar in contact kwamen, verspreidden normen zich over de maatschappij. De behoefte onder de elite om zich te onderscheiden, zorgde ervoor dat normen veranderden aan de top van de sociale ladder. De doorstroming werd veroorzaakt door de wil van andere groepen om te delen in het prestige van de bovenste sociale regionen en hun neiging om het gedrag te imiteren van hun sociaal superieuren.”
Tegenwoordig zou men soortgelijke ontwikkelingen kunnen zien in het minder vet eten, het stoppen met roken, het ontwikkelen van een exclusieve smaak op het gebied van bijvoorbeeld kunst, en het herwaarderen van vrije tijd en nachtrust. 4.3
Duurzame consumptie als statussymbool In haar onderzoek stelt Aarts de vraag of ook het pad van een duurzame ontwikkeling zou kunnen worden ingeslagen door de eerder genoemde processen: een elite die duurzaam consumeert om zichzelf te onderscheiden van de massa, waarna de massa dit gedrag vervolgens imiteert. Aarts neemt een dergelijk proces niet waar met betrekking tot de huidige duurzame consumptie. Op zich neemt Aarts waar dat de elite zich in het algemeen meer verantwoordelijk voelt voor de rest van de maatschappij. De belangrijkste verklaringen hiervoor zijn het hogere opleidingsniveau en de ruimere toegang tot informatie over milieuproblemen en strategieën voor verantwoordelijk gedrag. Deze verantwoordelijkheid en kennis blijken echter niet te leiden tot significant meer verantwoorde consumptiepatronen, maar uiten zich vooral in symboolgedrag. Voor zover er bij enkelingen daadwerkelijk sprake is van een meer duurzame consumptie verspreidt dit zich slecht 21 onder de rest van de bevolking . Aarts trekt de conclusie dat er nog steeds een laag prestige wordt geassocieerd met bepaalde vormen van zelfbeperking en – meest belangrijk – een hoog prestige met uitbundige consumptie. Aarts voert twee mogelijke verklaringen aan. Ten eerste staan milieuproblemen, zoals het versterkte broeikaseffect, nog relatief kort op de maatschappelijke agenda en waren kort geleden nog controversieel. Daarbij zit er een behoorlijke vertragingstijd tussen de bewustwording van een probleem en de ontwikkeling van effectieve inspanningen om het probleem aan te pakken. Ten tweede hadden die zaken waarmee de elite zich in het verleden onderscheidde ook individuele voordelen, zoals gezondheidsvoordelen van minder roken en vet eten. Deze voordelen bestaan veel minder in het geval van duurzame consumptie waarbij de voordelen over de gehele maatschappij zijn verdeeld. Het sociale dilemma blijft daarmee in stand. Tenslotte moet opgemerkt dat het bij de hier geschetste duurzame consumptie vanuit statusoverwegingen in tegenstelling tot de twee eerder genoemde sociale ontwikkelingen expliciet gaat om individuele gedragswijzigingen van consumenten. In het geval van rechtvaardigheid of zingeving wil 21
22
De term ‘gidsgroepen’ die wel wordt gegeven aan die groepen die besluiten minder materieel te consumeren of te onthaasten, getuigt daarom wellicht van teveel wishful thinking. Een betere term lijkt ‘nichegroepen’.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
men juist dat de gehele maatschappij een bepaald gedrag vertoont en ligt het daarom voor de hand om niet zozeer via wijziging van consumptie doelen na te streven, maar eerder als politiek burger de overheid te verzoeken de maatschappelijke spelregels te wijzigen. Het wijzigen van de spelregels kan immers noodzakelijk zijn om het sociale dilemma te doorbreken. De Swaan benadrukt het belang van overheidsdwang voor een effectief collectief optreden, zoals blijkend uit de ontwikkeling van armenhulp, gezond22 heidszorg en onderwijs (De Swaan, 1989a) . Duurzame consumptie vanuit statusoverwegingen staat op gespannen voet met dergelijke collectieve actie, omdat collectieve actie juist de mogelijkheid tot onderscheiding wegneemt. Het is dus de vraag in hoeverre het streven naar een duurzame ontwikkeling kan worden vergeleken met andere sociale ontwikkelingen waar statusoverwegingen daadwerkelijk een rol hebben gespeeld. Op zich kunnen de in dit hoofdstuk beschreven ontwikkelingen weer bijdragen aan een verdere internalisering van de wenselijkheid van een duurzame ontwikkeling, die op den duur weer kan bijdragen aan een andere opstelling van de politieke burgers zodat de problemen uiteindelijk toch collectief wor23 den aangevat . 4.4
Conclusie Hoewel statusoverwegingen in het verleden een rol hebben gespeeld bij veranderingen in consumptiepatronen, geven de huidige ontwikkelingen nog weinig aanwijzingen dat statusoverwegingen ook een belangrijke rol spelen of kunnen gaan spelen bij de overgang naar meer ‘duurzame’ consumptie. Een tweede reden die het belang van statusoverwegingen beperkt – in ieder geval vanuit het oogpunt van overheidsbeleid – is dat in het algemeen overheidsbeleid dat is gericht op het verhogen van de status van bepaalde producten of handelingswijzen juist een averechts effect heeft. Anders gezegd: dat wat de overheid promoot, moet wel voor de gehele maatschappij zijn en kan daarom geen status hebben.
22
23
Zoals De Swaan het opmerkt: “elke gezamenlijke poging van de rijken … zou ook voordeel kunnen opleveren voor die gevestigden die zelf niets aan die inspanning hadden bijgedragen. … Het armoedeprobleem is voor de maatschappelijk gevestigden een probleem van collectieve actie. De dynamiek van de collectivisering van armenhulp, gezondheidszorg en onderwijs wordt in belangrijke mate bepaald door de conflicten tussen de elites over de verschaffing van collectieve goederen en de onderlinge verdeling van de kosten daarvan.” In twee studies voor VROM door Beckers et al. (1999) en Vlek et al. (1999) wordt de vraag gesteld of met een meer immaterieel consumptiepatroon tegemoet gekomen kan worden aan dezelfde behoeften, drijfveren, preferenties, waarin nu vaak op materiële wijze voorzien wordt. Hoewel in beide studies de vraag niet direct wordt beantwoord, geven de studies wel een indicatie. Behoeftebevrediging en consumptie zijn sociale praktijken. De wijze waarop consumptie leidt tot behoeftebevrediging wordt bepaald door de sociale setting en randvoorwaarden. Dit betekent dat waarschijnlijk ook aan de behoefte aan status kan worden voldaan met minder materiele consumptie indien de sociale spelregels worden gewijzigd. Alleen, als de maatschappij bereid blijkt om de spelregels te veranderen dan is het probleem al opgelost waarvoor cultuurverandering vanuit statusoverwegingen de oplossing zou moeten zijn.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
23
24
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
5
Samenvatting en aanbevelingen
5.1
Inleiding Kan het milieubeleid leren van sociale en culturele veranderingen die zich in de geschiedenis hebben voorgedaan? En zo ja, wat dan? Deze vraag stond centraal in de voorliggende studie. Het is zinvol zo’n parallel uit te werken, immers: een omslag naar duurzaamheid vergt een maatschappelijke verandering (‘transitie’) die qua omvang vergelijkbaar is met ingrijpende sociaalculturele veranderingen die de geschiedenisboeken hebben gehaald. In deze studie zijn drie factoren nader onderzocht die in opmerkelijke sociale en culturele veranderingsprocessen dikwijls een rol blijken te hebben gespeeld: 1 Morele argumenten, met name rechtvaardigheid: “Het is niet te rechtvaardigen om ...” 2 Motieven van zingeving: “Het is van waarde om …” 3 Gedrag van elites en status: “Het geeft aanzien om ...” De vraag is of deze drie factoren aanknopingspunten bieden voor langetermijnmilieubeleid, in het bijzonder als het gaat om de rol van de overheid.
5.2
Factor 1: Morele argumenten, rechtvaardigheid Naarmate de beschaving zich verder ontwikkelt, gaan we steeds meer anderen beschouwen als onze gelijken. Dit emancipatieproces is eeuwenoud, en heeft onder meer afschaffing van de slavernij en gelijke rechten voor vrouwen met zich meegebracht. Overwegingen van rechtvaardigheid (”het is niet juist, niet rechtvaardig, dat slaven geen zelfbeschikkingsrecht hebben”) hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Het is denkbaar dat het emancipatieproces zich verder ontwikkelt, en we ook dieren (dat proces is nu al gaande), planten en ecosystemen, maar ook toekomstige generaties meer als onze gelijke gaan behandelen. Dan kan het argument van rechtvaardigheid een belangrijker rol gaan spelen in het milieubeleid. Een kanttekening evenwel daarbij: morele overwegingen alléén bleken in de historie onvoldoende grond voor verandering. Pas na machtsstrijd en conflicten kon het pleit worden beslecht. Die machtsstrijd en conflicten moeten dan overigens wel gebaseerd zijn op een stevig moreel fundament. De machtsstrijd ontstaat als bepaalde groepen die wat in de melk te brokkelen hebben voordeel zien in de nieuw te behalen situatie, of als de groepen om wie het gaat zelf in staat zijn een betere behandeling af te dwingen. Aan die twee voorwaarden is in het geval van milieubeleid niet voldaan. En wat kan de overheid nu met deze constateringen? Het antwoord hierop is niet eenduidig. Wel duidelijk is dat het zinvol is morele argumenten verder uit te werken, en ook nadrukkelijk het debat in die richting aan te zwengelen. Dat hoeven niet persé saaie studies te zijn, juist culturele en literaire uitingen (‘De Negerhut van Oom Tom’) kunnen effectief zijn. Zo is naast huidige gedragsgerichte campagnes (“Het broeikasgevaar staat op uw bureau”) heel wel een morele campagne denkbaar (“Hoeveel recht hebben onze achterkleinkinderen op een klimaat als het onze?”). Deze dient dan evenwel meer op debat en dialoog dan op overtuigen te worden gericht.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
25
Ook vanuit de politiek zijn meer op morele overwegingen gebaseerde debatten denkbaar. Dit vergt op visie gebaseerd politiek leiderschap in plaats van pragmatisme, en er moet afstand worden genomen van de postmoderne opvatting dat de overheid niet veel meer past dan maatschappelijke processen te faciliteren. Bij gebrek aan partijen die de toekomstige generaties vertegenwoordigen kan de overheid zelf die rol op zijn schouders nemen. Tenslotte lijkt het mogelijk de machtsstrijd en het conflict slimmer te voeden, door coalities te bouwen met en support te geven aan organisaties die belang hebben of kunnen krijgen bij de nieuw te creëren situatie. 5.3
Factor 2: Zingeving Een beeld van continuïteit van leven, van een bloeiende toekomst, ook al maakt men die zelf wellicht niet meer mee, kan helpen zin te geven aan het eigen bestaan. Veel van wat wij waardevol en zingevend ervaren, zoals familieleven, wetenschap bedrijven of deelname aan andere tradities, veronderstelt vaak al onderbewust een bloeiende toekomst. Als ons eigen welbevinden, hier en nu, groter is als we een positievere toekomstverwachting hebben, zou dat een factor kunnen zijn die een pad naar duurzame ontwikkeling aantrekkelijker maakt. De tendens is echter een tegengestelde: in de samenleving lijkt het ‘hier en nu’ juist steeds meer te worden gewaardeerd, ten koste van het later. Deze tendens speelt al lang, misschien zelfs al wel enige eeuwen. Traditionele bronnen van zingeving, zoals kerk en religie, de stam of de lokale gemeenschap, verliezen aan kracht en geloofwaardigheid. De ‘marktsamenleving’ benadrukt de rol van het individu. Het ‘zelf’ komt voorop te staan, en haastige spoed is het devies. Is dat proces te keren, of zal het spontaan gaan keren? Dat is wel denkbaar. De maatschappelijke zoektocht naar zingeving en waarden is de laatste jaren opvallend, zelfs op plaatsen waar men hem wellicht het minste verwacht, zoals in het bedrijfsleven. Het nut van deze zoektocht krijgt steun vanuit de psychologie: de behoefte aan zingeving, aan de mogelijkheid zijn eigen leven in een groter verband te zien, is algemeen, zij het soms latent. Er zijn dus wel aangrijpingspunten voor een herwaardering van de toekomst. En wat kan de overheid nu met deze constateringen? De overheid zou discussies over milieubeleid, toekomst en zingeving niet uit de weg moeten gaan. Dat geldt zowel ‘binnenshuis’ (zingeving als factor om 24 het eigen personeel te motiveren ), als vooral ook ‘buitenshuis’ in het maatschappelijk debat. Via nadere studie, bijvoorbeeld enquêtes en groepsgesprekken over de vraag hoe burgers toekomstrisico’s beleven in termen van zingeving aan het eigen leven, en publieke en politieke debatten, zou de overheid een aantal fundamentele vragen kunnen opwerpen. Deze hoeft zij dan nog niet eens persé zelf te beantwoorden, maar het debat kan wel meer specifieke aangrijpingspunten voor interventie opleveren. Voer voor een dergelijk debat kan ook worden gefabriceerd in de vorm van een of meer toekomstschetsen, waarin daadwerkelijk meer waarde aan de toekomst wordt gehecht dan nu het geval is. Deze schetsen zijn niet als blauwdruk bedoeld, maar als input voor discussie over de waardering van de toekomst versus waardering van het heden.
24
26
Zit gebeurt overigens al ten dele al, zie de brief van de Minister van LNV 25-2-2000 aan de Tweede Kamer, in antwoord op vragen van Kamerlid Bakker.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Er zijn ook aanknopingspunten voor gerichte educatie, door in te spelen op de trend van zoeken naar spiritualiteit en zingeving. In verschillende trainingen en cursussen, met name die welke gericht zijn op het bedrijfsleven, is plaats voor diepgaande modules over natuur, milieu en toekomst. Tenslotte kan nog een uitstapje naar de economie worden gemaakt. Als – al dan niet op grond van een breder debat – de samenleving meer waarde gaat hechten aan de toekomst, of als de overheid vindt dat dit zou moeten, dan kan die herwaardering worden ‘vertaald’ in harde economische parameters. Bijvoorbeeld in een andere discontovoet bij rentabiliteitsberekeningen voor projecten, of in rentedifferentiaties. 5.4
Factor 3: Gedrag van elites en status Het verleden laat zien dat veel gebruiken en gewoonten die nu in onze cultuur gemeengoed zijn, langzamerhand via voorbeeldgedrag van elites breder in de bevolking zijn verspreid. Het na-apen en begeren van gedrag en bezit van de naast hoger gelegen bevolkingsgroep is van alle tijden, althans in de Westerse samenleving. Dit verschijnsel heet ook wel ‘sociale vergelijking’, ‘positionele competitie’, ‘relatieve deprivatie’ of ‘mimetische begeerte’. Is het denkbaar dat zo’n mechanisme ook optreedt bij duurzame consumptie, waar een elite vrijwillig zijn consumptiepatroon aanpast, en dit later wordt geïmiteerd door bredere lagen van de bevolking? In de praktijk tot nu blijkt het vooral te gaan om symboolbedrag: de elite brengt braaf het glas naar de glasbak, maar wendt zijn inkomen vooral aan om drie keer per jaar naar exotische oorden te vliegen. Tot nu toe is er geen spoor van duurzame consumptiepatronen bij de elite, eerder het tegendeel: uitbundige consumptie is veel meer statussymbool en bron van prestige dan soberheid en matiging. Denk onder meer aan de sterk stijgende inkomens van topmanagers in het bedrijfsleven. En wat kan de overheid nu met deze constateringen? Niet zo veel, naar het zich laat aanzien. Er zijn immers geen aanwijzingen dat zich onder elitegroepen duurzame consumptiepatronen ontwikkelen, laat staan dat ze doordruppelen naar bredere lagen van de bevolking. In een door VROM gefinancierd experiment waarin consumptiepatronen door een groep tijdelijk werden aangepast bleek het na afloop van het project moeilijk de duurzamere patronen vast te houden. De sociale druk dwong de meeste deelnemers weer terug naar de uitgangssituatie. Maar de les dat het niet veel zin heeft direct te sturen op consumptiepatronen is wel degelijk van belang. Dat betekent dat de overheidsrol vooral gericht moet zijn op het bijsturen van de randvoorwaarden voor de consumptie, via wet- en regelgeving en prijsprikkels. Daarvan kunnen veranderende consumptiepatronen een resultaat zijn, maar ze kunnen niet als vooropgesteld doel gelden. Dergelijke randvoorwaarden gelden dan de gehele maatschappij, en werken per definitie niet via het mechanisme van status en voorbeeldgedrag. En om die voorwaarden fundamenteel bij te kunnen stellen zijn de debatten over waarden, rechtvaardigheid, en waardering van de toekomst weer behulpzaam.
5.5
Conclusie Het mechanisme van na-aapgedrag van elites die duurzame consumptiepatronen ontwikkelen biedt geen kans op succes. Er zijn geen aanwijzingen dat zich onder elitegroepen duurzame consumptiepatronen ontwikkelen, laat staan dat ze doordruppelen naar bredere lagen van de bevolking.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
27
De factoren ‘moraliteit en rechtvaardigheid’ en ‘zingeving’ bieden mogelijk wél aanknopingspunten voor overheidsbeleid. Er is evenwel moed voor nodig om dat te doen: een beroep op dergelijke overwegingen past slecht bij de huidige politiek-bestuurlijke cultuur. Maar er zijn signalen dat de tijd hiervoor begint te rijpen. De VROM-raad (2000) bepleit dat de motieven voor milieubeleid zo helder mogelijk op tafel moeten liggen. De motieven ‘rechtvaardigheid’ en ‘zingeving’ horen daar zeker bij, en verdienen nadere uitwerking en dialoog.
28
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Literatuurlijst
Aarts, W.L.E., J. Goudsblom, C. Schmidt en F. Spier, 1995, Toward a Morality of Moderation, Dutch National research Programme on Global Air Pollution and Climate Change, Report no.: 410100106 Achterberg, W., 1994, Samenleving, Natuur en Duurzaamheid, Van Gorcum, Assen. Achterhuis, H., 1973, De uitgestelde revolutie, Uitgeverij In den Toren, Baarn. Achterhuis, H., 1988, Het rijk van de schaarste, Ambo, Baarn. Albeda, W., 1992, De analogie tussen de sociale kwestie en het ecologische probleem, in Milieu 1992/2, blz. 34-37. Baumeister, R.F., 1991, Meanings of Life, The Guilford Press, New York. Beck, U., 1986, Risikogesellschaft. Auf Weg in eine andere Moderne, Frankfurt Am Main: Suhrkamp. Beckers, T., P. Ester en G. Spaargaren, 1999, Verklaringen van duurzame consumptie, Publicatiereeks milieustrategie nr. 1999/10, Den Haag. Bezinningsgroep Energiebeleid, 2000, Klimaatprobleem: oplossing in zicht, Delft. Brom, F.W.A., 1997, Onherstelbaar verbeterd? Biotechnologie bij dieren als een moreel probleem, proefschrift van de Universiteit Utrecht. Burke, Edward, 1790, Reflections on the Revolution in France (London: Dent, 1910), pp. 93-94. Davidson, M.D., 1999, Tijd, duurzaamheid en onthaasting, Publicatiereeks milieustrategie nr. 1999/18, Den Haag. Davidson, M.D., 2000, Omgaan met risico’s in scenariostudies naar duurzaamheid, in: Milieu en Recht, februari 2000. Davidson, M.D., 2001, Zorg voor toekomstige generaties en zingeving, in: G. Keijzers et al., 2001, ‘Toekomstethiek en duurzaam ondernemen’, EIBE, Institute for Responsible Business / Universiteit Nyenrode, Breukelen. Debeir, J.-C., J.-P. Deléage and D. Hémery, 1991, In the Servitude of Power, Energy and Civilization Through the Ages, Zed Books, London. Deug, F. et al., 1999, Zingeving en inspiratiebronnen, Publicatiereeks milieustrategie nr. 1999/19, Den Haag. Elias, N., 1994 (1939), The Civilising Process, Oxford, UK: Blackwell. Feenberg, A., 1999, Questioning Technology, Routledge, London.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
29
Habermas, J., 1982. Theorie des kommunicativen Handelns. Frankfurt am Main. Suhrkamp. Hardin, G., 1968, The Tragedy of the Commons, in Science Vol. 162, 12431248. Heilbroner, R.L., 1974, An Inquiry into the Human Prospect. Norton New York. IPCC, 2001, Third Assessment Report. Jacobs, M., 1991, The Green Economy, Pluto Press, London. Kant, I., 1795, Zum ewigen Friede, 1984, Kant’s political writings. Cambridge University Press X, Cambridge. Koelega, D.G.A., 2000, Niet alles van waarde is vervangbaar, proefschrift van de Vrije Universiteit te Amsterdam. MacLean, Douglas, 1983, A Moral Requirement for Energy Policies, in Energy and the Future, Douglas MacLean en Peter G. Brown (ed.), Rowman and Littlefield, Totowa, New Jersey. Motivaction, 2001, Het Nationaal Vrijheidsonderzoek i.s.m. Het Comité 4 en 5 mei. Müller, B., 2000, Congressional Climate Change Hearings: Comedy or Tragedy?, Oxford Institute for Energy Studies, www.wolfson.ox.ac.uk/~mueller Kopmels, T., 1999, eigen zinnige duurzaamheid, doctoraalscriptie, Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geesteswetenschappen, Amsterdam. NCDO, 1998, Alles behalve tijd, Agora, Baarn. Nieuwenhuis, J.H., 1988, Zij die geboren worden groeten u. Aansprakelijkheid jegens toekomstige generaties?, RM Themis nr. 8 O’Neill, J., 1993, Ecology, Policy and Politics, Routledge, London. Ophuls, W., 1977, Ecology and the Politics of Scarcity, Freeman, San Francisco. Parfit, D., 1984, Reasons and Persons, Clarendon Press, Oxford. Rorty, R.M. 1989, Contingency, irony, and solidarity, Cambridge University Press XVI, Cambridge. Schuyt, C., 1991, Het hart van de verzorgingsstaat, Stenfert Kroese Uitgevers, Leiden/Antwerpen de-Shalit, Avner, 1995, Why Posterity Matters, Routledge, London. Simms, W.G., 1852, The pro-slavery argument; as maintained by the most distinguished writers of the Southern States, containing the several essays on the subject of Chancellor Harper, Governor Hammond, Dr. Simms, and Professor Dew, Charleston: Walker, Richards & Co.
30
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Singer, P., 1981, The Expanding Circle. Clarendon Press, Oxford Smit, P., P.J. Stallen en H. van Gunsteren, 1999, Nieuwe gronden, Publicatiereeks milieustrategie 1999/8, VROM, Den Haag. De Swaan, A., 1989a, Zorg en de Staat, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam. De Swaan, A., 1989b, ‘De verzorging in het teken van het kapitaal’, Dr J.M. den Uyl-lezing opgenomen in De draagbare De Swaan, 1999, Prometheus, Amsterdam. Tarbox, I. N., 1843, An Address on the Origin, Progress & Present Condition of Philosophy 4 (Utica) Vlek, C.A.J., A.J. Rooijers en E.M. Steg, 1999, Duurzaam consumeren, Publicatiereeks milieustrategie nr. 1999/9, Den Haag. VROM, Nationaal Milieubeleidsplan, Tweede Kamer 1988/1989, 21 137, nrs. 1 en 2. VROM, 1996, Vervolgnota klimaatbeleid, Den Haag. VROM, 1999, Horizon, KIM notitie, Den Haag. VROM, 2001, Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (@nog uit te brengen) Vromraad, 2000, Op weg naar het NMP4, Advies 021, Den Haag. WCED, World Commission on Environment and Development. Our Common Future, Oxford: Oxford University Press 1987 WRR, 1994, Duurzame risico’s, een blijvend gegeven, WRR-publicatie 44, SDU-uitgeverij, Den Haag. WRR, 1999, Generatiebewust beleid, WRR-publicatie 55, SDU-uitgeverij, Den Haag.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
31
32
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
CE &(
Oplossingen voor
2SORVVLQJHQYRRU milieu, economie PLOLHXHFRQRPLH en technologie HQWHFKQRORJLH
Oude Delft 180 Oude Delft 180 2611 HH Delft 2611 HH Delft tel: 015 2 150 150 tel: 015 2 150 150 fax: 015 2 150 151 fax: 015 2 150 151 e-mail:
[email protected] e-mail:
[email protected] website: www.ce.n website: www.ce.nl
Culturele barrières voor het langetermijnmilieubeleid Lessen uit de geschiedenis van maatschappelijke veranderingsprocessen
Bijlagen
Rapport Delft, juli 2001 Opgesteld door: Marc D. Davidson
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
33
34
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
A
Anatomie van het conservatisme
A.1
Inleiding Een interessant onderwerp voor een historische studie is die van de argumentatie tegen sociale veranderingen, zoals emancipatieprocessen. Waarom is zo een vergelijk van waarde? Volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid is de vraag hoe een duurzame ontwikkeling vorm te geven zelden op basis van objectieve, wetenschappelijke gegevens te beantwoorden (WRR, 1994). Het gaat immers ook om subjectieve inschattingen van verschillende factoren, zoals de technologische ontwikkelingen en de economische flexibiliteit, en over de normatieve afweging. De WRR stelt daarom voor dat een duurzame ontwikkeling in een maatschappelijk debat dient te worden vormgegeven. Een debat waarin partijen vanuit verschillende gezichtspunten met elkaar discussiëren over de risico’s voor toekomstige generaties en hoe daarmee om te gaan. Men mag echter tenminste de eis stellen aan argumenten in het debat dat deze waarachtig zijn, dat wil zeggen dat zij onpartijdig worden ingezet en zo min mogelijk door belangen worden gekleurd (Habermas, 1982). Voorzover er belangen in het spel zijn, dienen deze direct op tafel te komen (“ik wil deze kosten niet dragen”). De geschiedenis laat echter zien hoe telkens dezelfde argumenten zijn ingezet voor behoud van de status-quo en hoe deze vaak zijn gekoppeld aan belangen bij diezelfde status-quo. Terugblikkend hebben wij weinig moeite om in te zien hoe de argumenten strategisch zijn ingezet. “Errors that slumber peacefully through one age, may be instantly detected in the next, because they are looked at from other points of observation” schreef de pastoor Tarbox al in 1843 (Tarbox, 1843). Inzicht in deze strategische reflexen kan daarom ook helpen argumentatie in huidige debatten op hun ‘waarde’ te schatten. Ten eerste om sommige argumenten vaker met een korreltje zout te nemen. Ten tweede omdat de aard van de argumenten kunnen wijzen op de kracht van de belangen die in het spel zijn. In de geschiedenis zijn het immers zelden de argumenten zelf geweest die de doorslag gaven, maar eerder maatschappelijke druk (zie hoofdstuk 2). In het kader van de voorliggende studie kunnen slechts een paar opvallende overeenkomsten worden genoemd tussen debatten in verleden en heden, waar tijdens het onderzoek bij toeval op is gestuit. Hieronder een bloemlezing van argumenten op basis van studie van met name de pro-slavernij discussie in Amerika rond 1850 en de huidige discussie in de Amerikaanse senaat rond klimaatbeleid (Müller, 2000). Gebruik is gemaakt van een verzameling van pro-slavernij argumenten door de intellectueel belangrijkste schrijvers uit de Zuidelijke Staten (Simms, 1852). In professor Thomas R. Dew’s Review of the Debates in the Virginia Legislature hoeft men het woord slaaf maar te vervangen door olie en het is alsof men het huidige klimaatdebat hoort.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
35
A.2
Zij zijn niet gelijk aan ons … “De anderen zijn moreel niet gelijkwaardig aan ons.” Het argument dat anderen niet met gelijke zorg en respect hoeven te worden behandeld, speelde tijdens de afschaffing van de slavernij een belangrijke rol in het maatschappelijk debat. In vele verhandelingen werd geprobeerd aan te tonen dat mensen afkomstig uit Afrika en hun afstammelingen moreel niet gelijkwaardig waren aan de blanken: “That the African negro is an inferior variety of the human race is, I think, now generally admitted, and his distinguished characteristics are such as peculiarly mark him out for the situation which he occupies among us.” (Kanselier William Harper van South Carolina in Simms, 1852, blz. 56, 59)
In de discussie rond duurzaamheid speelt de morele relatie tot ons nageslacht vooral een rol in de wetenschappelijke discussie en is het idee van morele verantwoordelijkheid voor toekomstige generaties niet onomstreden (zie voor een recent overzicht van de ethische discussie: de-Shalit, 1995). Af en toe komen dergelijke argumenten ook in de beleidsdiscussie naar voren, maar spelen daar geen belangrijke rol: “De zwakte van de gelijke rechten en gelijke morele status voor iedereen (in het heden en a fortiori door de tijd heen) ligt in de ontkenning van de speciale status voor sommigen, dus ook niet voor onze familieleden, vrienden en straat- en stadgenoten. … [een] gemeenschap in de tijd kan o.i. niet een gemeenschap van gelijken zijn, maar moet een hiërarchische zijn waarin iedere generatie een special standing heeft, verschillend van de huidige ge25 neratie en anders dan de generaties ervoor en erna.” (Smit et al., 1999)
A.3
Het gaat juist goed … “De huidige situatie is beter voor de slaven zelf” Een van de argumenten die werden ingebracht voor het behoud van slavernij was dat de slavernij ook goed was voor de slaven zelf. De situatie van vrije mensen in Afrika zou slechter zijn. Ook werd betoogd dat slaven een grotere bestaanzekerheid hadden dan de armen in het Noorden van de VS. “A merrier being does not exist on the face of this globe, than the negro slave of the U. States.” (Dew in: Simms blz. 459) “There is a time for all things,” and nothing in this world should be done before its time. An emancipation of our slaves would check at once that progress of improvement which is now so manifest among them. (Dew in: Simms, blz. 443)
25
36
Hoewel in de ethische theorie vele obstakels worden opgeworpen tegen een gelijke behandeling van toekomstige generaties, is deze tekst opgenomen omdat hij openlijk toe redeneert naar de belangen van de huidige generaties. De denkfout die in het citaat wordt gemaakt is het gelijkstellen van de moraal van de gemeenschap met die van het individu. Terwijl het inderdaad zo is dat een individuele moraal te ver zou gaan die een gelijke zorg gebiedt voor partner, kennis en verre buur, mag men hopen dat in de politiek, bij de inrichting van de samenleving mensen wel als gelijken tellen. Anders zou dit een pleidooi zijn voor nationalisme, racisme, nepotisme, vriendjespolitiek, et cetera.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Ook in de klimaatdiscussie wordt vaak een beroep op het welzijn van toekomstige generaties gedaan om op de huidige weg door te gaan. Voortgaande economische groei en ontwikkeling zou immers in hun belang zijn. “These investments [to reduce climate emissions] would significantly divert our limited resources away from savings and investments for the welfare and care of our children and future generations.” (senator McIntosh, April 23 1998)
A.4
Het kost teveel … “De voorgestelde maatschappelijke verandering is onbetaalbaar.” De klimaatdiscussie wordt gedomineerd door economische berekeningen. Zo concluderen verschillende Amerikaanse senatoren nu dat klimaatbeleid zal resulteren in “devastating effects on our economy and our way of life”, op basis van een studie die – veelzeggend – is uitgevoerd in opdracht van het American Petroleum Institute. Dergelijke berekeningen werden evenzeer ingezet ten tijde van de discussies waren rond de afschaffing van de slavernij in de VS. Illustratief zijn de volgende passages van Thomas R. Dew, professor aan William and Mary (in Simms, 1852, blz. 357, 412, 414): “We take it for granted, that the right of the owner to his slave is to be respected, and, consequently, that he is not required to emancipate him, unless his full value is paid by the State. Let us, then, keeping this in view, proceed to the very simple calculation of the expense of emancipation and deportation in Virginia. … There is slave property of the value of $100.000.000 in the State of Virginia, &c., and it matters but little how you destroy it, whether by the slow process of the cautious practitioner, or with the frightful dispatch of the self-confident quack; when it is gone, no matter how, the deed will be done, and Virginia will be a desert. … The annual cost of removing six thousand, instead of being $1,380,000, will swell beyond $2,400,000, - an expense sufficient to destroy the entire value of the whole property of Virginia. … And then, whence can be drawn the funds to purchase more than 2,000,000 of slaves, worth at the lowest calculation $400,000,000;”
A.5
We moeten wachten … “De status-quo moet worden gehandhaafd om wijziging in de toekomst te kunnen betalen.” Vaak valt te beluisteren dat met stringent klimaatbeleid moet worden gewacht, omdat wij economische groei nodig hebben om het klimaatbeleid van de toekomst te kunnen betalen. Het huidige verbruik van fossiele brandstoffen is daarom noodzakelijk en moet worden voortgezet: “Since the climate problem will one day be addressed through technological innovation fostered in a healthy economic environment, the last thing we want to do is adopt a treaty that would create a national economic decline reminiscent of the oil shocks of the 1970s” (Senator Frank Murkowski, Republican, Alaska, 20 april 1998)
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
37
Dezelfde geluiden vielen te beluisteren ten tijde van de slavernijdiscussie: “Can any reflecting man, for a moment, believe that the North and West, forming the majority of our Confederacy, would ever seriously consent to that enormous expenditure which would be necessary to carry into effect this gigantic colonization scheme - a scheme whose direct operation would be, to take away that very labor, which now bears the burthen of federal exactions - a scheme whose operation would be to dry up the sources of that very revenue, upon which its success entirely depends!” (Dew)
A.6
De toekomst is onzeker … “De toekomst is te onvoorspelbaar om de hoge kosten van maatschappelijke verandering te rechtvaardigen.” Dit lijkt op het eerste gezicht een modern argument dat bij uitstek hoort bij het verweer tegen klimaatbeleid. De klimaatproblematiek wordt immers verwoord door wetenschappers op basis van computervoorspellingen. Zie bijvoorbeeld het openingswoord van de voorzitter van de commissie van het Amerikaanse congres, volksvertegenwoordiger David M. McIntosh, dat zich over het Kyoto-protocol boog (20 mei 1998): “Despite serious doubts about the science, one thing is certain: the economic and social effects [of the Kyoto Protocol] will be catastrophic.”
Soortgelijke argumentatie werd echter evenzeer ingezet voor het behoud van situaties die wij nu als evidente maatschappelijke mistanden beoordelen, zoals de slavernij. Zeer modern klinken de argumenten voor het behoud van de slavernij van Chancellor Harper van South Carolina: “And I would impress most earnestly, that with our imperfect and limited faculties, and short-sighted as we are to the future, we can rarely, very rarely indeed, be justified in producing considerable present evil or suffering, in the expectation of remote future good - if indeed this can ever be justified.” (Harper in Simms, 1852, blz. 18)
Harper besluit zijn honderd pagina’s dikke verhandeling als volgt: “Very different indeed is the course of those [the abolition movement, MDD] whose precipitate and ignorant zeal would overturn the fundamental institutions of society, uproar its peace and endanger its security, in pursuit of a distant and shadowy good, of which they themselves have formed no definite conception - whose atrocious philosophy would sacrifice a generation and more than one generation - for any hypothesis.” (Harper in Simms, 1852, blz. 98)
A.7
Rekening houden met anderen … “Sociale verandering is ongewenst omdat dit een zwakke groep in de samenleving te hard zal treffen.” Verbetering van de situatie voor de ene kwetsbare groep wordt vaak tegengehouden met het argument dat dit ten koste zou gaan van verbetering van de situatie van een andere kwetsbare groep. Vaak kunnen dit strategische argumenten zijn van een partij die in geen van beide groepen geïnteresseerd is, maar enkel de eigen belangen wil beschermen.
38
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
Oordeel zelf over senator Larry Craig (Republican, Idaho, 20 april 1998), volgens wie de economische kosten van klimaatbeleid vooral op de schouders van de armen zouden rusten: “One of the potential tragedies of this treaty [the Kyoto Protocol] would be the higher cost of food, not just for those who can afford it but for those who cannot. And remember our Judeo-Christian ethic as a country, the hundreds of millions of dollars of food we send around the world to poor nations, to starving people. Could we afford to send more if it cost more? I doubt it.”
Zo ook meende Dew in 1833 dat afschaffing van de slavernij onwenselijk was omdat het al het zware werk opnieuw op de schouders van vrouwen zou leggen en hen opnieuw zou maken tot “a mere beast of burthen” (Simms, 1852, blz. 338). Kortom, zoals de slavernij eens nodig leek om het onrecht jegens vrouwen te compenseren, lijkt nu klimaatbeleid onmogelijk omdat anders andere sociale misstanden in beeld komen. Aan de andere kant kunnen groepen die werkelijk opkomen voor een bepaalde kwetsbare groep met elkaar in conflict komen. Zo was er ten tijde van de discussie rond afschaffing van de slavernij een conflict tussen de abolition movement en de beweging voor vrouwenemancipatie. Iedere partij vond dat teveel aandacht voor de zaak van de ander ten koste ging van aandacht voor de eigen zaak. Tegenwoordig kan men een soortgelijke situatie zien in de spanning tussen hen die voor (intra-generationele) sociale gelijkheid strijden, zowel voor de sociaal zwakkeren binnen Nederland als voor de ontwikkelingslanden, en zij die voor het milieu en toekomstige generaties opkomen. Men kan deze spanning zelfs binnen een partij als Groen Links waarnemen. Opvallend is ook het onbegrip en gebrek aan samenwerking tussen de milieubeweging en organisaties die zich richten op ontwikkelingssamenwerking. Terwijl de milieubeweging totnogtoe zich weinig gelegen liet liggen aan de internationale verdelingsproblematiek, bekommeren organisaties voor ontwikkelingssamenwerking zich weinig om de langetermijn milieuproblematiek. Dit ondanks de logische koppeling tussen beide problematieken en het feit dat bijvoorbeeld de internationale klimaatonderhandelingen juist spaak lijken te lopen doordat de internationale verdelingsproblematiek buiten de deur wordt gehouden. Een ander voorbeeld van de spanning tussen ‘groen’ en ‘links’ viel in Nederland te beluisteren bij de invoering van de regulerende energiebelasting (REB). Er waren toen (en zijn nu) stemmen tegen zulke milieubelastingen omdat deze tot een lastenverzwaring zouden leiden voor de zwakkeren in de samenleving.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
39
Men zou echter ook kunnen redeneren dat wanneer de sociaal zwakkeren een goed milieubeleid niet kunnen dragen het belastingsysteem of de uitke26 ringen in beginsel al niet deugen . A.8
We kunnen ons geen alleingang permitteren … Het idee dat verandering alleen mogelijk is als de hele wereld meedoet, omdat anders economisch verlies optreedt, is van alle tijden. “Every prudent slaveholder in the slaveholding part of the State, would either migrate with his slaves to some State where his rights in slave property would be secured to him by the laws, or would surrender at once his rights in the parent stock as well as in their future increase, and seek some land where he may enjoy at least the earnings of his own industry.” (Dew in Simms, 1852, blz. 382) “My fear is that failing to include developing nations in this agreement [Kyoto, MDD] will undermine America’s ability to compete internationally and will only work to force American industry overseas to these developing areas.” (Senator Hollings, 17 juni 1997)
A.9
Derden moeten zich er niet mee bemoeien … Zoals ten tijde van de slavernij de Zuidelijke staten vonden dat het Noorden zich niet met hun slaven moesten bemoeien … “It is the unalterable condition of humanity, that men must achieve civil liberty for themselves.” (Harper in Simms, 1852, blz. 86) “But we must be permitted to say that we do most deeply dread the effects of misguided philanthropy, and the marked, and we had like to have said, impertinent intrusion in this matter, of those who have no interest at stake, and who have not intimate and minute knowledge of the whole subject, so absolutely necessary to wise action.” (Dew in Simms, 1852, blz. 293)
… wordt de milieubeweging tegenwoordig wel eens hetzelfde verweten met betrekking tot toekomstige generaties. A.10
Compensatie is nodig … “Zij die getroffen worden door sociale verandering moeten worden gecompenseerd” “Is it not degrading for freemen to stand quailing with the fear of losing that property which they have been accumulating for ages, to stand waiting in fearful
26
40
De huidige REB is ‘inkomensneutraal’ vormgegeven. Dit wil zeggen dat iemand met een energiegebruik dat gelijk is aan het gemiddelde energiegebruik binnen zijn inkomensgroep, evenveel via een verlaagde inkomstenbelasting terugkrijgt als hij aan REB betaalt. Dit brengt echter het vreemde effect met zich mee dat van twee personen met een gelijk hoog energiegebruik diegene met het laagste inkomen er het meest op achteruitgaat. Men had ook voor een systeem kunnen kiezen waarbij de opbrengsten van de REB gelijk over de bevolking waren teruggesluisd. In het algemeen zou dit gunstig hebben uitgepakt voor de lagere inkomens omdat deze minder energie gebruiken. Dit zou echter nivellerend op de inkomensverdeling hebben gewerkt wat voor een aantal politieke partijen onacceptabel was.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
anxiety for capricious edict of the West, which may say to one man, “Sir, you must give up your property, although you have amassed it under the guarantee of the laws and constitution of your State and of the United States;” and to another, who is near to him, and has an equal amount of property of a different description, and has no more virtue and no more conscience than the slaveholder, “you may hold yours, because we do not yet consider it a ‘nuisance’?” (Dew in Simms, 1852, blz. 390)
Dit is rechtsfilosofisch gezien een interessant argument, aangezien soortgelijke argumenten tegenwoordig in het milieubeleid veelvuldig spelen en niet geheel zonder grond zijn. De vraag is in hoeverre burgers individueel moeten opdraaien voor de kosten van veranderingen die de maatschappij als geheel wenst in te zetten. Vergelijk dit met de vraag in hoeverre boeren moeten worden gecompenseerd voor het feit dat de maatschappij een omschakeling wenst naar een meer milieuvriendelijke landbouw, terwijl dezelfde maatschappij de boeren de richting heeft opgestuurd van een intensieve landbouw. A.11
Technologie helpt … niet … “Verandering is niet mogelijk omdat de technologie niet voorhanden is” “Stringenter beleid is niet nodig omdat de technologie binnenkort voorhanden is”. Oftewel: prognoses voor technologieontwikkeling zijn altijd optimistisch wanneer men wil aantonen dat beleidswijzigingen onnodig zijn (stringent klimaatbeleid is niet nodig, want de zonnecellen komen eraan). Prognoses zijn altijd pessimistisch om aan te tonen dat beleidswijzigingen niet kunnen (stringent klimaatbeleid kan niet, want de technologie is er nog niet en is veel te duur). Een parallel met de discussie rond slavernij is niet gevonden, maar is wel van andere maatschappelijke veranderingsprocessen bekend. Volgens de technologiefilosoof Andrew Feenberg is het protest tegen sociale verandering op grond van het argument dat de technologie niet voorhanden is, in de geschiedenis een terugkerend verschijnsel (Feenberg, 1999). Feenberg illustreert dit aan de hand van verschillende voorbeelden, zoals veiligheidseisen aan stoomboten en kinderarbeid. Ten tijde van de kinderarbeid werd beargumenteerd dat kinderarbeid niet afgeschaft kon worden omdat de technologie niet voorhanden was om bijvoorbeeld mijnen toegankelijk te maken voor volwassenen. Nadat kinderarbeid wettelijk verboden was, bleek de technologie daar wonderwel toe instaat. In het oude Rome werden nieuwe technologische opties om arbeidskracht te vervangen niet ingezet en ontwikkeld omdat de beschikking over slaven dit onnodig maakte (Debeir et al., 1991). “let us consider the remarkable anticipation of current conservative rhetoric in the struggle over the length of the workday and child labor in mid-19th Century England. Factory owners and economists denounced regulation as inflationary; industrial production supposedly required children and the long workday. One member of parliament declared that regulation is "a false principle of humanity, which in the end is certain to defeat itself." The new rules were so radical, he concluded, as to constitute “in principle an argument to get rid of the whole system of factory labor" (Hansard’s Debates: 1844 (22 Feb-22 April), 1123, 1120). Similar protestations are heard today on behalf of industries threatened with what they call environmental “Luddism."
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
41
Yet what actually happened once limitations were imposed on the workday and children expelled from the factory? Did the violated imperatives of technology exact a price? Not at all. Regulation led to an intensification of factory labor that was incompatible with the earlier conditions in any case. Children ceased to be workers and were redefined socially as learners and consumers. Consequently, they entered the labor market with higher levels of skill and discipline that were soon presupposed by technological design and work organization. As a result no one is nostalgic for a return to the good old days when inflation was held down by child labor. That is simply not an option. This case shows the tremendous flexibility of technical systems. They are not rigidly constraining but on the contrary can adapt to a variety of social demands. The responsiveness of technology to social redefinition explains its adaptability. On this account technology is just another dependent social variable, albeit an increasingly important one, and not the key to the riddle of history.”
Het protest is aan de ene kant strategisch van aard met het oog op de bescherming van de eigen belangen, maar aan de andere kant ook gebaseerd op een misvatting over hoe technologie zich ontwikkelt. Volgens Feenberg kan er technologisch verschrikkelijk veel, maar komt het niet vanzelf tot stand. Technologie ontwikkelt zich immers niet autonoom en noodzakelijk in een richting, maar wordt mede gestuurd door sociale eisen. Aan technologie is zelfs direct de sociale setting af te lezen: “When one looks at old photos of child factory workers, one is struck by the adaptation of machines to their height. The images disturb us, but were no doubt taken for granted until child labor became controversial. Design specifications simply incorporated the sociological fact of child labor into the structure of devices. The impress of social relations can be traced in the technology.”
De theorie van Feenberg overstijgt daarmee de twee eerder genoemde (en strijdige) argumenten tegen klimaatbeleid. Volgens Feenberg komt de technologie voorhanden juist door stringent beleid. A.12
Conclusie Met de bovenstaande parallellen tussen argumenten die voor het behoud van de slavernij werden ingezet en argumenten tegen klimaatbeleid is niet gezegd dat een bepaald type argument altijd ‘verkeerd’ is. Wel geven de overeenkomsten reden om bij een bepaald type argumenten hen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Hoe zijn de argumenten gerelateerd aan belangen? Hoe onderbouwd zijn de argumenten? Indien men de belangen in het vizier heeft gekregen, kan men de discussie beter op scherp stellen: welke keuzen tussen verschillende belangen wil men maken? Tenslotte is de vraag welke rol de argumenten überhaupt in spelen bij sociale veranderingsprocessen. Zo is de slavernij waarschijnlijk niet afgeschaft 27 enkel omdat mensen overtuigd raakten . Als wij vanuit het heden terugkijken naar de argumenten rond de afschaffing van de slavernij zullen wij de argumenten volstrekt irrelevant achten, op één na, namelijk die van de morele ongelijkheid van de slaven. In dit geval vinden we het argument niet ir27
42
Zie voor een vergelijkbare situatie in de klimaatdiscussie de column van Jan Paul van Soest in Milieumagazine (2000/12) ‘Hoe verdwijnt de klimaatscepsis?’
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
relevant, maar onjuist. De vraag is daarom wederom wat mensen op een gegeven moment ‘om’ doet gaan.
7.889.1/Duurzame ontwikkeling als emancipatieproces juli 2001
43