PRESSURE 9.0
(BAR) 9.0
7.5
7.5
9.0
9.0
9.0
9.0
9.0
9.0
ContiPressureCheck™ Het controlesysteem voor bandendruk
NL
Installatieaanwijzing
Inhoud 1
Algemeen........................................................................................6 1.1 Informatie bij deze installatieaanwijzing..............................................6 1.2 Aansprakelijkheidsbeperking..............................................................7 1.3 Betekenis van de symbolen................................................................7 1.4 Afkortingen.........................................................................................8 1.5 Waarschuwingen................................................................................9 1.6 Bescherming van het auteursrecht...................................................10 1.7 Garantiebepalingen..........................................................................10 1.8 Adres van de fabrikant......................................................................10 1.9 Klantenservice..................................................................................10
2
Veiligheid.......................................................................................11 2.1 Algemeen.........................................................................................11 2.2 Verboden verbouwingen...................................................................11 2.3 Reglementair gebruik.......................................................................12 2.4 Principiële veiligheidsinstructies.......................................................13 2.5 Bijzondere gevaren...........................................................................14 2.6 Eisen aan het personeel...................................................................15 2.7 Persoonlijke beschermingsmiddelen................................................16
3
Technische gegevens....................................................................17 3.1 Bandsensor......................................................................................17 3.2 Centrale regeleenheid.......................................................................17 3.3 Extra ontvanger (optie).....................................................................17 3.4 Display.............................................................................................18 3.5 Handleesapparaat............................................................................18 3.6 Druk-controleweergave....................................................................18
4
Opbouw en functie........................................................................19 4.1 Functiebeschrijving...........................................................................19 4.2 Overzicht..........................................................................................19 4.3 Bandsensor......................................................................................20 4.4 Centrale regeleenheid (Central Control Unit - CCU)..........................21 4.5 Extra ontvanger (optie).....................................................................22 4.6 Display.............................................................................................23
3
CPC
NL
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 4.7 Steunhoek .......................................................................................24
NL
4.8 Bekabeling vrachtwagen/bus met extra ontvanger...........................25 4.9 Druk-controleweergave aanhangwagen/oplegger............................26 4.10 Bekabeling aanhangwagen/oplegger................................................27 4.11 Handleesapparaat, diagnosekabel...................................................28 4.12 Reserveonderdelen...........................................................................29
5
Montage........................................................................................30 5.1 Leveringsomvang.............................................................................30 5.2 Verpakking wegdoen........................................................................30 5.3 Algemene aanwijzingen....................................................................31 5.4 Montage van de bandsensor............................................................31 5.5 Eindcontrole van de lijmverbinding van de rubbercontainer.............41 5.6 Activering bandsensor voor de bandmontage..................................41 5.7 Verwijderen van de ontluchtingsribben in de buurt van het lijmpunt....42 5.8 Vernieuwing......................................................................................43 5.9 Verder gebruik van de bandsensor bij hermontage/nieuwe montage van een band....................................................................................43 5.10 Gebruik van balansmateriaal in banden nieuwe voertuigen..............44 5.11 Montage van de centrale regeleenheid aan de vrachtwagen/bus.....45 5.12 Montage van een extra ontvanger (optie).........................................47 5.13 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de extra ontvanger...................................................................49 5.14 Montage van de kabelboom van de centrale regel-eenheid naar de zekeringenkast....................................................................50 5.15 Montage van het display..................................................................51 5.16 Montage van de kabelboom van het display naar de zekeringenkast....................................................................52 5.17 Montage van de centrale regeleenheid en van een optionele extra ontvanger aan de aanhangwagen/oplegger.............................54 5.18 Montage en uitlijning van de druk-controleweergave.......................55 5.19 Montage van de kabelboom van de centrale regel-eenheid naar de druk-controleweergave, diagnosepoort en verdeelkast.......63 5.20 Controles na de montage.................................................................64
CPC
4
6
Initialisatie door handleesapparaat................................................65
7
Proefrit voor de systeemcontole....................................................68 7.1 Proefrit voor de systeemcontole aan de vrachtwagen/bus...............68 7.2 Proefrit voor de systeemcontole aan de oplegger............................70 7.3 Voorbereiding voor de herhaling van een proefrit.............................71
8
Modificatie van de CPC-systeemconfiguratie................................72 8.1 Automatische herkenning wielvervanging (optionele functie)*..........72 8.2 Manuele aanpassingen met het handleesapparaat...........................73
9
Documentatie van de systeemmontage........................................73
10 Aanwijzingen bij het systeem........................................................74 10.1 Algemeen.........................................................................................74 10.2 Werking............................................................................................74
11 Diagnose.......................................................................................74 11.1 Diagnose via display.........................................................................77
12 Demontage en afvalverwijdering...................................................80 12.1 Demontage.......................................................................................80 12.2 Afvalverwijdering..............................................................................82
13 Conformiteitsverklaring.................................................................84 14 Certificeringen...............................................................................84 14.1 Radiografische registratie.................................................................84 14.2 Algemene vergunning.......................................................................84 14.3 ADR..................................................................................................84
15 Index.............................................................................................85
5
CPC
NL
Algemeen
NL
1 1.1
Algemeen Informatie bij deze installatieaanwijzing Deze installatieaanwijzing is gericht aan het personeel van werkplaatsen met kennis over de voertuigelektronica en bandenmontage. Met kennis van de inhoud kan het ContiPressureCheckTMSystem (CPC-systeem) op utiliteitsvoertuigen geïnstalleerd worden. Voor de inbedrijfstelling van het systeem is een speciale instructie door opgeleid deskundig personeel van de Continental Reifen Deutschland GmbH en de opdrachtnemers ervan vereist. Deze installatieaanwijzing is een belangrijke hulp voor de succesvolle en veilige installatie van het systeem. Hierin staan belangrijke opmerkingen om het systeem veilig en deskundig te installeren en te gebruiken. De inachtneming revan helpt om gevaren te vermijden en de betrouwbaarheid beter en de levensduur van het systeem langer te maken, kan echter de hierboven genoemde speciale instructie niet vervangen. De installatieaanwijzing moet altijd in de buurt van de werkplek bewaard worden. door iedere persoon gelezen worden die met ●● de montage, ●● de inbedrijfstelling, ●● de bediening ●● en/of de diagnose belast is. Afgezien van deze installatieaanwijzing zijn de in de bijlage aanwezige handleidingen van de gemonteerde componenten van de betreffende toeleverancier van toepassing. De daarin opgenomen aanwijzingen - en vooral de veiligheidsinstructies - moeten in acht genomen worden.
CPC
6
Algemeen Aansprakelijkheidsbeperking De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor schade en bedrijfsstoringen die voortkomen uit ■■ negeren van deze installatieaanwijzing, ■■ niet-reglementair gebruik, ■■ inzet van niet of niet voldoende opgeleid en desbetreffend specifiek deskundig personeel, ■■ verkeerde installatie, ■■ het niet gebruiken van originele vervangingsonderdelen en toebehoren, ■■ technische wijzigingen en verbouwingen als die niet met de fabrikant afgesproken zijn, ■■ het niet uitvoeren van de voorgeschreven optische controle (zie hoofdstuk 5.5 Eindcontrole van de lijmverbinding van de rubbercontainer) na het inbouwen van de bandsensor.
1.3
Betekenis van de symbolen Waarschuwingen zijn in deze installatieaanwijzing bovendien met waarschuwingssymbolen gekenmerkt. In deze installatieaanwijzing worden de volgende waarschuwingssymbolen toegepast: Symbool
Betekenis Algemene waarschuwing Gevaar door elektrische stroom Gevaar door irriterende stoffen of stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid Algemene aanwijzingen en nuttige adviezen voor de hantering Aanwijzing voor de naleving van milieuvoorschriften bij de afvalverwijdering Elektrische/elektronische componenten met dit symbool mogen niet met het huisvuil weggedaan worden.
7
CPC
NL
1.2
Algemeen 1.4
Afkortingen
NL
In deze installatieaanwijzing worden de volgende afkortingen toegepast: Afkorting
Betekenis
ADR
Europees verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route)
ATL*
Automatische aanhangwagen-herkenning (Auto-Trailer-Learning)
CAN
Bussysteem voor de communicatie tussen voertuigsystemen (Controller Area Network)
CCU
Centrale regeleenheid (Central Control Unit)
CPC
ContiPressureCheckTM
DTC
Foutmelding (Diagnostic Trouble Code)
GND
Massa (Ground)
IGN
Ontsteking (Ignition)
Nfz
Utiliteitsvoertuigen
HHT
Handleesapparaat (Hand-Held Tool)
RSSI
Zendvermogen van de bandmodules
Banden-ID
Banden-identificatienummer
StVZO
Wegenwet
U-bat
Accuspanning
* ATL is een optionele functie en is niet op alle CPC-systemen geactiveerd.
CPC
8
Algemeen Waarschuwingen In deze installatieaanwijzing worden de volgende waarschuwingen gebruikt: WAARSCHUWING Een waarschuwing die op deze manier is gekenmerkt wijst op een gevaarlijke situatie. Indien de gevaarlijke situatie niet wordt vermeden, kan dit tot ernstige letsels leiden. ►►Volg de instructies in deze waarschuwing op om ernstig persoonlijk letsel te voorkomen. Voorzichtig Een waarschuwing die op deze manier is gekenmerkt wijst op een mogelijke gevaarlijke situatie. Indien de gevaarlijke situatie niet wordt vermeden, kan dit tot letsels leiden. ►►Volg de instructies in deze waarschuwing op om ernstig persoonlijk letsel te voorkomen. Let op Een waarschuwing die op deze manier is gekenmerkt wijst op mogelijke materiële schade. Indien de situatie niet wordt voorkomen kan er materiële schade optreden. ►►Volg de instructies in deze waarschuwing op om materiële schade te voorkomen.
AANWIJZING ►►Een aanwijzing bevat extra informatie die voor de verdere bewerking belangrijk zijn of de beschreven werkstap vereenvoudigen.
9
CPC
NL
1.5
Algemeen 1.6
Bescherming van het auteursrecht
NL
Deze installatieaanwijzing en alle met het systeem meegeleverde documenten zijn beschermd door het auteursrecht. Zonder uitdrukkelijke toestemming van Continental Reifen Deutschland GmbH mogen deze documenten niet gereproduceerd noch voor derden, vooral concurrende bedrijven, toegankelijk gemaakt worden. Houd er rekening dat het systeem door een octrooi beschermd is.
1.7
Garantiebepalingen De wettelijke garantiebepalingen met uitzondering van mogelijke contractuele overeenkomsten zijn van toepassing. De actuele versie vindt u op: www.contipressurecheck.com
1.8
Adres van de fabrikant Continental Reifen Deutschland GmbH Büttnerstraße 25 30165 Hannover Germany www.contipressurecheck.com
1.9
Klantenservice Neem bij technische vragen over het systeem eerst contact op met een geautoriseerde werkplaats. Verdere informatie vindt u ook op: www.contipressurecheck.com
CPC
10
Veiligheid
2.1
Veiligheid
NL
2
Algemeen Dit hoofdstuk bevat belangrijke aanwijzingen voor alle veiligheidsaspecten. Afgezien van de in dit hoofdstuk vermelde algemene veiligheidsinstructies worden in ieder hoofdstuk verdere, voor das hoofdstuk belangrijke veiligheidsinstructies gegeven. Gevaren die bij een speciale handelingsstap kunnen optreden zijn vóór deze stap beschreven. WAARSCHUWING Gevaar door negeren van de veiligheidsinstructies! Bij negeren van de in deze installatieaanwijzing vermelde veiligheidsinstructies en handelingsinstructies kan er aanzienlijk gevaar optreden. ►►De hier vermelde waarschuwingen en aanwijzingen moeten in acht genomen worden.
2.2
Verboden verbouwingen Alle verbouwingen en wijzigingen aan het systeem zijn verboden. De fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor hieruit voortkomende schade. Mochten er toch verbouwingen of wijzigingen van het systeem noodzakelijk worden, neem dan contact op met de fabrikant.
11
CPC
Veiligheid 2.3
Reglementair gebruik
NL
Dit systeem is er uitsluitend voor bedoeld om de bandenspanning in vrachtwagen-/busbanden te meten en de waarden draadloos naar een externe evaluatie-eenheid over te brengen. Een ander of daar bovenuit gaand gebruik geldt als nietreglementair. WAARSCHUWING Gevaar door niet-reglementair gebruik! Ieder gebruik dat boven het reglementaire uitgaat en/of ieder ander gebruik van het apparaat kan gevaarlijke situaties veroorzaken. ►►Het systeem mag uitsluitend reglementair worden gebruikt. ►►Alle vermeldingen in deze installatieaanwijzing moeten nageleefd worden. Claims en reclamaties van welke aard dan ook, die te herleiden zijn tot niet-reglementair gebruik, worden niet aanvaard. Het risico ligt uitsluitend bij de gebruiker.
2.3.1
Toepassing van de bandsensoren De exploitant moet ervoor zorgen dat banden waarin zich sensoren bevinden, alleen bij voertuigen worden gebruikt, bij die een bewaking door het CPC-systeem gegarandeerd is. Dit betekent ook de bewaking van de aanhangwagen via de extra ontvanger aan het trekkende voertuig. Bij verder gebruik van de banden op andere voertuigen, bij die een bewaking door het CPC-systeem niet gegarandeerd is, moeten de sensoren vooraf uit de banden verwijderd worden.
CPC
12
Veiligheid Principiële veiligheidsinstructies Neem de volgende instructies voor ongevallenpreventie bij de installatie van het systeem in acht: ■■ Veiligheidsinstructies van de voertuigfabrikant in acht nemen. ■■ Voor het opkrikken van het voertuig alle noodzakelijke maatregelen bijv. tegen wegrollen nemen. ■■ De voorschriften omtrent werkveiligheid (arbo) van het betreffende land in acht nemen. ■■ De lichtomstandigheden op de werkplek moeten voldoende zijn. ■■ De werkplek en de toegepaste apparatuur moeten in onberispelijke en schone hoedanigheid zijn. ■■ Defecte onderdelen mogen alleen door originele reserveonderdelen worden vervangen. Alleen bij deze onderdelen is gewaarborgd dat aan de veiligheidseisen is voldaan. ■■ Tijdens het gebruik van het CPC-systeem moeten alle schroef- en stekkerverbindingen met regelmatige tussenpozen gecontroleerd worden.
13
CPC
NL
2.4
Veiligheid 2.5
Bijzondere gevaren
NL Voorzichtig Kans op kortsluiting! Bij werkzaamheden aan de elektrische installatie van het voertuig is er kans op kortsluiting. ►►Veiligheidsinstructies van de voertuigfabrikant in acht nemen. ►►Bij het losnemen van aansluitklemmen van de accu moeten alle elektrische verbruikers uitgeschakeld worden. ►►De min-klem moet voor de plus-klem verwijderd worden. ■■ Kabels niet knikken, niet met trekbelasting en niet over scherpe randen leggen. ■■ Kabels niet in de buurt van draaiende, bewegende of warme onderdelen installeren. ■■ Bij leidingen een buigradius van meer dan 15 mm, bij ribbelbuis een buigradius van meer dan 35 mm aanhouden. ■■ Bij stekkerverbindingen ervoor zorgen dat ze schoon, droog en na het insteken volledig vergrendeld zijn. ■■ Voor en achter iedere stekkerverbinding moet de betreffende kabelboom na max. 10 cm op een geschikte manier gefixeerd worden. ■■ Bij kabeldoorvoeringen naar de voertuigcabine en in zekeringen- en verdeelkasten moet op een veilige afdichting van de doorvoering gelet worden. ■■ Gebruik voor het isoleren van kabels en het aanbrengen van kabelschoenen alleen hiervoor geschikt gereedschap. ■■ De installatie van het CPC-systeem aan het voertuig (vooral bij de aansluiting op de spanningsvoorziening) mag op de functionaliteit van andere systemen van het voertuig (als bijv. rem- of verlichtingsinstallaties) geen negatief effect hebben.
CPC
14
Veiligheid Eisen aan het personeel
NL
2.6
WAARSCHUWING Kans op letsels bij onvoldoende kwalificatie. Ondeskundige hantering kan ernstig persoonlijk letsel of materiële schade veroorzaken. ►►Alle werkzaamheden mogen uitsluitend door hiervoor gekwalificeerd personeel uitgevoerd worden. In deze installatieaanwijzing worden de volgende kwalificaties genoemd: ■■ Deskundig personeel is vanwege haar/zijn speciale opleiding, de kennis en de ervaring alsmede de kennis van de geldige bepalingen in staat om de werkzaamheden waarmee zij/hij is belast uit te voeren en mogelijke gevaren zelfstandig te onderkennen en te vermijden. De installatie van het systeem mag uitsluitend door personeel uitgevoerd worden dat voor deze werkzaamheden is opgeleid en deskundig is in de elektrische installatie van het voertuig en de montage van banden. AANWIJZING ►►De inbedrijfstelling van het systeem mag alleen door uitdrukkelijk hiervoor geautoriseerde deskundige werkplaatsen uitgevoerd worden.
15
CPC
Veiligheid 2.7
Persoonlijke beschermingsmiddelen
NL WAARSCHUWING Kans op letsels door verkeerde of ontbrekende persoonlijke beschermingsmiddelen! Bij de installatie moeten persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen worden om gevaar voor de gezondheid te minimaliseren. ►►De voor de betreffende werkzaamheid noodzakelijke beschermingsmiddelen moeten tijdens de installatie gedragen worden. ►►In de werkzone aangebrachte aanwijzingen omtrent persoonlijke beschermingsmiddelen naleven. Draag bij de installatie de volgende beschermingsmiddelen: Symbool
Betekenis Draag een veiligheidsbril.
Draag veiligheidshandschoenen.
Draag veiligheidsschoenen.
CPC
16
Technische gegevens
Technische gegevens
NL
3
AANWIJZING ►►Alle op het voertuig gemonteerde componenten zijn bedoeld voor een bedrijfstemperatuur van -40 °C tot 85 °C. Bij afwijkingen hiervan wordt bij de betreffende component een aanwijzing gegeven.
3.1
Bandsensor Afmetingen (L x B x H)
38 x 28 x 22
mm
Gewicht
26
g
Zendfrequentie
433
MHz
Typische levensduur* van de vast ingebouwde batterij ca.
6
jaar
of 600.000
km
Bedrijfstemperatuur
-40 tot 120
°C
* Een hoge inwendige temperatuur van de band (bijv. veroorzaakt door hoge omgevingstemperatuur, door te lage druk enz.) kan op den duur een kortere levensduur van de batterij veroorzaken.
3.2
Centrale regeleenheid Afmetingen (L x B x H)
165 x 121 x 65
mm
390
g
12/24
V
Ontvangstfrequentie
433
MHz
Aantal steekcycli min.
10
cycli
90 x 42 x 28
mm
Gewicht
44
g
Frequentie
433
MHz
Aantal steekcycli min.
10
cycli
Gewicht Aansluitspanning
3.3
Extra ontvanger (optie) Afmetingen (L x B x H)
17
CPC
Technische gegevens 3.4
Display
NL
Afmetingen (L x B x H)
117 x 107 x 40
mm
325
g
12/24
V
Aansluitstekker diagnose
100
cycli
Aansluitstekker voeding
10
cycli
5
cycli
Bedrijfstemperatuur
- 40 tot 85
°C
Afleesbaarheid van de weergave zonder beperking
- 20 tot 80
°C
160 x 90 x 38
mm
750
g
220/110
V
Stekker naar het handleesapparaat
1.000
cycli
Alle 3 stekkers naar voertuigcomponenten
100
cycli
Bedrijfstemperatuur
-10 tot 50
°C
Opslagtemperatuur
-40 tot 85
°C
140 x 140 x 160
mm
115
g
12/24
V
100
cycli
Gewicht Aansluitspanning Aantal steekcycli min.
Aantal steekcycli min. Verbindingsplaat houder naar het display
3.5
Handleesapparaat Afmetingen (L x B x H) Gewicht Aansluitspanning laadtoestel Aantal steekcycli min. voor diagnosekabel:
3.6
Druk-controleweergave Afmetingen (L x B x H) Gewicht Aansluitspanning Aantal steekcycli min.
CPC
18
Opbouw en functie
4.1
Opbouw en functie
NL
4
Functiebeschrijving Het ContiPressureCheckTM-System (CPC-systeem) maakt de continue bewaking van de bandenspanning en van de bandentemperatuur mogelijk. De status wordt op het display aangegeven. Bij een drukdaling van een band ontvangt de bestuurder onmiddellijk een waarschuwing hierover. Het basissysteem bestaat uit een centrale regeleenheid (Central Control Unit - CCU) en de bandsensoren. Iedere bandsensor aan de binnekant van de banden stuurt de gedetecteerde gegevens via een radiofrequentie-zender naar de centrale regeleenheid. De geanalyseerde gegevens worden dan via het bussysteem naar het display in de bestuurderscabine verzonden. De bestuurder kan op ieder tijdstip de gewenste informatie weer laten geven en op die manier op de hoogte blijven van temperatuur en druk van de banden. Als er afgeweken wordt van de geprogrammeerde waarde van de band wordt op het display onmiddellijk een waarschuwing gegeven.
4.2
Overzicht
PRESSURE 9.0
(BAR) 9.0
7.5
7.5
9.0
9.0
9.0
9.0
9.0
9.0
3 1
1
1
2 1
3
2
19
1
2 1
1
1
Bandsensor
2
Centrale regeleenheid (Central Control Unit - CCU)
3
Display
CPC
Opbouw en functie 4.3
Bandsensor
NL
De bandsensor bestaat uit een druksensor, een temperatuursensor, een acceleratiesensor, een schakelcircuit voor de analyse, een radiografische sensor en een lithium-batterij. De eenheid is in een kunststof behuizing gegoten en wordt in een rubbercontainer geplaatst. De rubbercontainer wordt aan de binnenlaag van de band bevestigd (zie hiervoor hoofdstuk 5.4 Montage van de bandsensor).
3
1
4 2 3
1
Bandsensor
2
Rubbercontainer
3
Draairichting van de band
4
Kwartaal en jaar van productie
AANWIJZING ►►De levensduur van de batterij is onder normale bedrijfsomstandigheden 6 jaar of 600.000 km. ►► Als de batterij op is, wordt op het display de waarschuwing "GEEN ONTVANGST". Omdat deze waarschuwing ook andere oorzaken kan hebben moet de status van de batterij met het handleesapparaat aan de bandsensor gecontroleerd worden. Als de status "te zwak" wordt weergegeven moet de bandsensor door een nieuwe vervangen worden.
CPC
20
Opbouw en functie Centrale regeleenheid (Central Control Unit - CCU) De door de bandsensor gedetecteerde gegevens worden draadloos naar de centrale regeleenheid verstuurd. Voor de radiografische verbindingen zorgt een in het huis van de regeleenheid geïntegreerde antenne die voor storingsvrij ontvangst van de druk- en temperatuursignalen van alle bandsensoren waarborgt. De centrale regeleenheid is geschikt voor de werking met 12/24 Volt. De montage van de centrale regeleenheid gebeurt op een centrale plek aan het voertuigchassis zodat er een onberispelijke radiografische verbinding met de bandsensoren mogelijk is. Voor een goede radiografische verbinding moeten bijzondere steunhoeken worden gebruikt (zie hoofdstuk 4.7 Steunhoeken). De centrale regeleenheid voor motorwagens, aanhangwagens en bus zijn in twee uitvoeringen verkrijgbaar: ●● Regeleenheid met spanningsregeling zonder aansturing van de druk-controleweergave (trekmachines EU/ VS-markt) ●● Regeleenheid met spanningsregeling en aansturing van de druk-controleweergave (opleggers EU/VS-markt)
1
2
1
Huis
2
Aansluitstekker
Het systeem kan tot 24 bandsensoren per regeleenheid beheren. Tijdens de werking optredende storingen worden in de elektronica voor diagnosedoeleinden opgeslagen.
21
CPC
NL
4.4
Opbouw en functie 4.5
Extra ontvanger (optie)
NL
Een extra ontvanger is vereist bij: ■■ grote afstanden (vanaf ca. 4 m) tussen de banden en de centrale regeleenheid. ■■ rechtstreekse bewaking van de aanhangwagen (alleen de aanhangwagen is met bandsensoren uitgevoerd). ■■ voertuigen met meer dan 2 assen. ■■ bussen. ■■ Voertuigconfiguratie en -types waarbij een extra ontvanger vereist is staan vermeld op www.contipressurecheck.com.
1
2
1
Huis
2
Aansluitstekker
3
Slagbescherming
3
De extra ontvanger moet altijd met de slagbescherming gebruikt worden. AANWIJZING Als de slagbescherming niet gebruikt wordt, ►►mag het ContiPressureCheck-System niet voor het transport van gevaarlijke goederen gebruikt worden (zie hoofdstuk 14.3 ADR). ►►kunnen er beschadigingen van de extra ontvanger optreden. ►►beperkt het bereik van de extra ontvanger.
CPC
22
Opbouw en functie Display Voor de weergave van de bandeninformatie wordt in de cabine een display aangebracht. Dat geldt alleen voor vrachtwagen en bus, niet voor aanhangwagens.
1
2
3
4
1
SET-toets: Omschakeling tussen voertuigaanzicht en instellingen
2
-toets: Navigatie tussen menupunten en waarschuwingsmeldingen
3
OK-toets: Bevestiging van het geselecteerde menupunt
4
-toets: Omschakeling bandenspanning of temperatuurweergave
Aan de achterkant zitten de aansluitbussen voor: ●● Voeding en communicatie ●● Diagnosekabel AANWIJZING ►►Het display werkt veilig binnen een temperatuurbereik van – 20 °C tot 80 °C. Bij temperaturen van minder dan – 20 °C of meer dan 80 °C kan de weergave beperkt zijn.
23
CPC
NL
4.6
Opbouw en functie 4.7
Steunhoek
NL 4.7.1
Steunhoeken voor centrale regeleenheid Voor de bevestiging van de centrale regeleenheid aan het voertuigchassis is een speciale steunhoek nodig om een goede radiografische verbinding te waarborgen. AANWIJZING ►►Bouten, onderlgplaatjes en moeren voor de bevestiging van de centrale regeleenheid aan de steunhoek zijn in de montageset inbegrepen. ►►Bouten voor de montage aan het chassis zijn niet in de montageset inbegrepen.
4.7.2
Steunhoek voor extra ontvanger (optie) Voor de bevestiging van de extra ontvanger (en de bijbehorende slagbescherming) aan het voertuigchassis is een speciale steunhoek nodig om een goede radiografische verbinding te waarborgen. AANWIJZING ►►Bouten voor de montage aan het chassis zijn niet in de montageset inbegrepen. ►►Er moet een originele steun gebruikt worden, omdat de ontvanger en de bevestiging van de slagbescherming op de steun zijn afgestemd.
CPC
24
Opbouw en functie Bekabeling vrachtwagen/bus met extra ontvanger De verbinding van het systeem voor de bekabeling van het voertuig gebeurt bij de vrachtwagen/bus in twee stappen: ■■ Kabelboom C: Kabelboom C is voor de verbinding van de centrale regeleenheid met een verdeelpunt in de buurt van de werkplek van de bestuurder. Dit gedeelte is spatwaterbeveiligd, zodat hij buiten aan het voertuig gelegd kan worden. ■■ Kabelbomen A en B: Kabelboom A (met geïntegreerde zekering) en B zijn uitsluitend voor de binnenruimte bedoeld. Een kabelset naar het display (kabelboom B) en een kabelset met vrije kabeluiteinden voor de aansluiting op de klemmen van de voertuigzekeringen (kabelboom A). Adapterkabel voor extra ontvanger: ■■ Kabelboom D: De verbinding van de extra ontvanger (optie) met de centrale regeleenheid gebeurt via kabelboom D. Het basisprincipe van de bekabeling bij de vrachtwagen/ bus met extra ontvanger is op de volgende afbeelding weergegeven: B
C
2 1
4
25
A
D
3
5
1
Display
2
Centrale regeleenheid (Central Control Unit - CCU)
3 4
Extra ontvanger
5
Zekering ATO 1 Ampère - vervangbaar
Spanningsvoorziening (zekeringenkast)
CPC
NL
4.8
Opbouw en functie
NL
4.9
Druk-controleweergave aanhangwagen/oplegger De aanhangwagen/oplegger kan met een afzonderlijke centrale regeleenheid onafhankelijk van de trekmachine gebruikt worden. In dit geval wordt buiten aan de aanhangwagen een druk-controleweergave gemonteerd. Een voorbeeld voor de positionering van de druk-controleweergave is op de volgende afbeelding gegeven:
AANWIJZING ►►Vanaf een snelheid van 110 km/h (70 mph) kan de zichtbaarheid van de druk-controleweergave beperkt zijn.
CPC
26
Opbouw en functie
NL
4.10 Bekabeling aanhangwagen/oplegger ■■ Kabelboom F + G: Kabelboom F + G verbindt de centrale regeleenheid met de spanningsvoorziening van het voertuig (tak F) en de aansluiting voor het handleesapparaat/de drukcontroleweergave (tak G). ■■ Kabelboom H (optie): De verbinding van de extra ontvanger (optie) met de centrale regeleenheid gebeurt via kabelboom H. Het basisprincipe van de bekabeling bij de aanhangwagen/ oplegger met extra ontvanger is op de volgende afbeelding weergegeven: H
4
1 F
+G
2 F+G
3 5
27
1
Druk-controleweergave
2
Centrale regeleenheid
3
Spanningsvoorziening (verdeelkast)
4
Extra ontvanger
5
Zekering ATO 1 Ampère - vervangbaar (in montageset inbegrepen)
CPC
Opbouw en functie 4.11 Handleesapparaat, diagnosekabel
NL
Na de installatie van het systeem wordt de initialisatie van het systeem met behulp van het handleesapparaat uitgevoerd.
1
2
1
Aansluiting voor laadkabel
2
Aansluiting voor USB- en diagnosekabel
Het handleesapparaat wordt door de diagnosekabel met het display of de diagnosestekker van de aanhangwagen verbonden. Aan het huis van het display en van het handleesapparaat bevindt zich telkens een aansluitpoort. De diagnosestekker van de aanhangwagen is de tegenstekker van de druk-controleweergave (zie tak G van de kabelboom F+G). AANWIJZING ►►Het handleesapparaat werkt veilig binnen een temperatuurbereik van – 10 °C tot 50 °C. Bij temperaturen van minder dan – 10 °C of meer dan 50 °C kan de weergave en het zendvermogen beperkt zijn. ►►Uitvoerige bedieningsaanwijzingen voor het handleesapparaat staan vermeld op www.contipressurecheck.com.
CPC
28
Opbouw en functie
NL
AANWIJZING ►►Bij een storing van het handleesapparaat wordt een gebruikt vervangingsapparaat na ontvangst van het defecte apparaat normaal gesproken binnen de 24 h beschikbaar gesteld, uiterlijk echter na 72 h. ►►De kosten voor de vervanging richten zich aan de hand van de van toepassing zijnde bepalingen omtrent de garantie (zie hoofdstuk 1.7 Garantiebepalingen).
4.12 Reserveonderdelen De beschikbare reserveonderdelen en de bijbehorende artikelnummers staan vermeld op www.contipressurecheck. com.
29
CPC
Montage
NL
5 5.1
Montage Leveringsomvang AANWIJZING ►►Op www.contipressurecheck.com vindt u een overzicht ervan voor welke voertuigconfiguraties en voertuigtypes de verschillende sets van de ContiPressureCheckTM gebruikt mogen worden. ►►Controleer de gehele levering aan de hand van de bijgevoegde pakbon op volledigheid en zichtbare schade. De bijbehorende stukslijsten staan op www. contipressurecheck.com. ►►Na aanlevering van het systeem moet schade als gevolg van onvoldoende verpakking of door transport op de overdrachtbon vermeld en de dealer geïnformeerd worden.
5.2
Verpakking wegdoen De verpakking beschermt het systeem tegen transportschade. Het verpakkingsmateriaal is aan de hand van milieuaspecten en afvalverwijdering gekozen en daarom herbruikbaar. Het terugbrengen van de verpakking in de materiaalkringloop bespaart uitgangsmateriaal en vermindert de afvalhoeveelheid. Voer niet meer benodigd verpakkingsmateriaal volgens de plaatselijk geldende voorschriften af. AANWIJZING ►►Bewaar indien mogelijk de originele verpakking gedurende de garantieperiode van het systeem om componenten in geval van een garantieclaim correct te kunnen verpakken. In geval van transportschade vervalt de garantie.
CPC
30
Montage Algemene aanwijzingen Voor een tijdsbesparende montage en om fouten te voorkomen moet de volgorde van de hierna beschreven montagestappen beslist nageleefd worden. AANWIJZING ►►Het CPC-systeem moet uiterlijk 2 jaar na verpakking van de set vanwege veroudering van de kunststoffen (vooral van de rubbercontainer en de druk-controleweergave) en vanwege de opslagtijd van de batterij van de bandsensor vóór gebruik gemonteerd worden (verpakkingsdatum staat op de sticker van de set vermeld). ►►Voor de lijm Cyberbond 2250 is de gebruiksduur korter (neem de aanwijzingen over de opslagtijd en -manier op de verpakking in acht).
5.4 5.4.1
Montage van de bandsensor Principiële veiligheidsinstructies: ■■ De montage mag alleen door hiervoor gekwalificeerd personeel uitgevoerd worden. ■■ De werkplek moet voldoende geventileerd zijn. ■■ De lichtomstandigheden op de werkplek moeten altijd voldoende zijn. ■■ De werkplek en de toegepaste apparatuur moeten in onberispelijke en schone hoedanigheid zijn. ■■ Alle toegepaste producten moeten volgens de vemeldingen op de verpakking bewaard worden. ■■ Gereedschap, reinigingsmiddelen en lijm moeten buiten het bereik van onbevoegden en kinderen bewaard worden.
31
CPC
NL
5.3
Montage 5.4.2
Bijzondere gevaren
NL WAARSCHUWING Kans op letsels! Bij werkzaamheden met de persluchtslijper is er kans op letsels! ►►Veiligheidsinstructies van de fabrikant in acht nemen. ►►Draag een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen. ►►Draag indien nodig gehoorbescherming.
WAARSCHUWING Kans op letsels bij de hantering met de lijm Cyberbond 2250! Huid en oogleden worden binnen seconden dichtgeplakt. ►►Veiligheidsinstructies van de fabrikant in acht nemen. ►►Draag een veiligheidsbril en veiligheidshandschoenen.
WAARSCHUWING Gevaar voor de gezondheid door reinigingsmiddelen! Door het gebruik van reinigingsmiddelen kunnen er gevaren in de vorm van bijtwonden, irritaties van de huid of voor de gezondheid schadelijke dampen optreden. ►►Neem de veiligheidsinstructies van de reinigingsmiddelfabrikant in acht en leef ze na. ►►Draag veiligheidshandschoenen. ►►Zorg voor een goede ventilatie.
CPC
32
Montage Vereiste gereedschappen en materialen
NL
5.4.3
Veiligheidshandschoenen (niet in de leveringsomvang inbegrepen)
1 x nafthoudende reiniger (bijv. TipTop Liquid Buffer, 500 ml) Reiniger voor de voorbehandeling van de binnenlaag van de band en het lijmvlak van de bandsensor. (niet in de leveringsomvang inbegrepen)
1 x reinigingsdoek Reinigingsdoek voor de reiniging van de lijmvlakken. (niet in de leveringsomvang inbegrepen)
1 x aandrukgereedschap bandsensor Artikel nr.: 17340190000 Inlegstuk aandrukgereedschap Artikel nr.: 17340220000 Gereedschap voor het aandrukken van de bandsensor bij het lijmen. 1 x speciale lijm Cyberbond 2250 Artikel nr.: 17340200000 Lijm voor het lijmen van de bandsensor 1 x spatel Artikel nr.: 17340210000 Gereedschap voor het verdelen van de lijm op de bandsensor. 1 x reinigingsschaaf Schaaf voor de voorbehandeling van de binnenlaag van de band. (niet in de leveringsomvang inbegrepen)
33
CPC
Montage
NL
Extra gereedschap voor het verwijderen van aanwezige ontluchtingsribben in het lijmgedeelte van de inwendige bandlaag (niet in de leveringsomvang inbegrepen): Persluchtslijper, langzaam draaiend (max. 3600 t/min) Contourschijf, voor laag toerental (65 mm, K 36) bij. TipTop artikel-nr.: 595 4357
5.4.4
Werkplek Voor het begin van de werkzaamheden moet de werkplek zodanig voorbereid worden dat al het benodigde materiaal en het gereedschap binnen handbereik liggen. AANWIJZING ►►Het lijmen mag alleen bij een omgevingstemperatuur van 15 °C tot 35 °C uitgevoerd worden. ►►De werkplek moet voldoende geventileerd zijn. ►►Plaats de band zodanig dat het inwendige van de band goed toegankelijk en verlicht is.
CPC
34
Montage Toegestane bandmaten Principieel zijn bij een correcte montage alle standaard vrachtwagenbanden zonder binnenband (voor toegestane bandmaten zie tabel) voor het aanbrengen van een bandsensor geschikt, mits het oppervlak van de binnenlaag van de band overeenkomt met de gebruikelijke hoedanigheid. Het aanbrengen in binnenbanden is niet toegestaan. 20“
17.5“
12.00 R 20 TL
14.00 R 20 TL
365/80 R 20 TL
205/75 R 17.5
245/70 R 17.5
8.5 R 17.5
215/75 R 17.5
265/70 R 17.5
8 R 17.5
225/75 R 17.5
205/65 R 17.5
10 R 17.5
225/70 R 19.5
305/70 R 19.5
335/50 R 19.5
245/70 R 19.5
385/65 R 19.5
435/50 R 19.5
265/70 R 19.5
255/60 R 19.5
445/45 R 19.5
285/70 R 19.5
385/55 R 19.5
275/80 R 22.5
425/65 R 22.5
455/45 R 22.5
295/80 R 22.5
445/65 R 22.5
495/45 R 22.5
315/80 R 22.5
295/60 R 22.5
455/40 R 22.5
295/75 R 22.5
305/60 R 22.5
9 R 22.5
255/70 R 22.5
295/55 R 22.5.
10 R 22.5
275/70 R 22.5
385/55 R 22.5
11 R 22.5
305/70 R 22.5
455/55 R 22.5
12 R 22.5
315/70 R 22.5
355/50 R 22.5
13 R 22.5
365/70 R 22.5
445/50 R 22.5
385/65 R 22.5
315/45 R 22.5
11 R 24.5
285/75 R 24.5
12 R 24.5
305/75 R 24.5
235/75 R 17.5 245/75 R 17.5
19.5“
22.5“
24.5“
35
CPC
NL
5.4.5
Montage 5.4.6
Lijmpositie in de band
NL
De juiste positie van het lijmvlak is: ■■ in het midden op de binnenlaag van de band. ■■ in de buurt van de DOT-stempel.
Afmetingen van het lijmvlak:
ca. 6 x 6 cm
Afmetingen van het te reinigen oppervlak:
ca. 7 x 7 cm
AANWIJZING ►►De rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor moet over het hele oppervlak op de te lijmen plaats kunnen liggen. ►►Gedeeltes met bobbels of deuken, waar de rubbercontainer slechts gedeeltelijk op ligt, zijn niet geschikt voor het lijmen. ►►In de buurt van het lijmvlak aanwezige ontluchtingsribben vóór het lijmen verwijderen. Zie hoofdstuk 5.7 Verwijderen van de ontluchtingsribben in de buurt van het lijmpunt. ►►Directe zoninstraling en tocht op het lijmvlak vermijden.
CPC
36
Montage Voorbehandeling van het lijmvlak
NL
5.4.7
Spraybus (bijv. Liquid Buffer) schudden. Het droge te reinigen lijmvlak vanaf een afstand van ca. 20 cm geheel vochtig maken met de reiniger.
Direct daarna het te reinigen oppervlak met de schaaf en iets druk meerdere keren verschoven bewerken tot het lijmoppervlak droog is. Beschadig hierbij niet de binnenlaag van de band.
Direct daarna het lijmvlak met de reinigingsdoek goed schoonmaken. Veeg slechts in één richting en gebruik altijd schone gedeeltes van de reinigingsdoek. Wrijf geen verontreinigingen op het lijmvlak.
Reinigingsstappen herhalen tot het lijmvlak optisch schoon is. Lijmvlak aan de buitenste rand met krijt markeren. Gereinigd oppervlak na de reinigingsstappen ca. 3 minuten laten luchten.
37
CPC
Montage 5.4.8
Aanbrengen van de bandsensor in de rubbercontainer
NL AANWIJZING ►►Normaal gesproken wordt de bandsensor voorgemonteerd in de rubbercontainer aangeleverd. De afdichtstrook van de rubbercontainer oprollen. Het overige basisoppervlak in de container met montagepasta bevochtigen. De bandsensor in de rubbercontainer plaatsen. De afdichtstrook weer omhoog rollen. De draairichtingspijlen op de container worden op de sensor voortgezet (zie afbeelding). De afdichtstrook van de container moet gelijkmatig over de omtrek boven aan de sensor liggen.
CPC
38
5.4.9
Aanbrengen van de rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor in het aandrukgereedschap Het inleggedeelte zodanig in het aandrukgereedschap plaatsen dat de twee pijlen van het inleggedeelte overeenstemmen met die van het aandrukgereedschap. AANWIJZING ►►Het aandrukgereedschap niet zonder het inleggedeelte gebruiken. De rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor zo in het inleggedeelte voegen dat de twee draairichtingspijlen van de bandsensor overeenstemmen met die van het inleggedeelte.
Het basisoppervlak van de container moet rondom tegen het aandrukgereedschap aan liggen, anders de positie van de sensor in de container controleren.
5.4.10 Reiniging van het lijmvlak aan de rubbercontainer Spraybus (bijv. Liquid Buffer) schudden. De reiniger op de reinigingsdoek spuiten en daarmee het lijmvlak vochtig maken. Daarna het lijmvlak met de reinigingsdoek goed schoonmaken, hierbij altijd schone delen van de reinigingsdoek gebruiken. Voer deze reinigingsprocedure ten minste 2 x uit. Gereinigd oppervlak na de reinigingsstappen ca. 3 minuten laten luchten.
39
CPC
NL
Montage
Montage
NL
5.4.11 Inlijmen van de rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor AANWIJZING ►►De lijm CB 2250 bevat een fluorescerende middel. Aan de hand daarvan kan na het lijmen de juiste selectie van de lijm gecontroleerd worden. Positie van de rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor in het aandrukgereedschap controleren. 1 streepje van de speciale lijm op het lijmoppervlak van de bandsensor doen en met de spatel gelijkmatig verdelen. Direct na het aanbrengen van de lijm de rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor met behulp van het aandrukgereedschapp verticaal op het schone lijmvlak drukken. Voor de juiste positionering op de binnenlaag van de band zie hoofdstuk 5.4.6 Lijmpositie in de band. De rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor ongeveer 45 seconden met een gewicht van ten minste 5 kg verticaal met behulp van het aandrukgereedschap stevig en rustig op de binnenlaag van de band drukken. Niet kantelen! De positionering van de bandsensor is goed als de pijlen op de rubbercontainer in de draairichting van de band wijzen.
CPC
40
5.5
Eindcontrole van de lijmverbinding van de rubbercontainer De lijmverbinding optisch controleren. Bij een juiste lijming ligt de rubbercontainer met geïntegreerde bandsensor over het hele oppervlak op de binnenlaag van de band. De uitstekende lijmrestanten rondom de rand van de rubbercontainer voorzichtig afvegen. In de eerste 15 minuten (ten minste) niet aan de bandsensor of aan de rubbercontainer trekken. Voer een activering van de bandsensor met het handleesapparaat uit alvorens de band gemonteerd wordt. Daarna kan de band op een velg gemonteerd worden.
5.6
Activering bandsensor voor de bandmontage Voordat de band op de velg gemonteerd wordt, is een functiecontrole van de bandsensor vereist. Ga als volgt te werk: Roep aan het handleesapparaat het menupunt „Bandsensor activering“ op en bevestig met „OK“. Handleesapparaat in de band direct aan de bandsensor houden. Daardoor wordt de functionaliteit van de bandsensor gecontroleerd en de sensor geactiveerd. De volgende meldingen zijn mogelijk Weergave
41
Betekenis
„Bandsensor in orde“
De functionaliteit wordt bevestigd. De band kan gemonteerd worden.
„Bandsensor niet in orde“
Bandsensor vervangen.
„Batterij te zwak“
Bandsensor vervangen.
CPC
NL
Montage
Montage 5.7
NL
Verwijderen van de ontluchtingsribben in de buurt van het lijmpunt Let op Materiële schade door beschadiging van de binnenlaag van de band! Negatief effect op de houdbaarheid van de band. ►►Alleen de ontluchtingsribben verwijderen. ►►Alleen door personeel uit laten voeren dat opgeleid is voor de reparatie van banden. Vereiste gereedschappen: ●● Markeerstift of krijt ●● Veiligheidsbril, veiligheidshandschoenen ●● Langzaam draaiende persluchtslijper ●● Messingborstel ●● Contourschijf 65 mm ●● Stof-/waterzuiger Ga als volgt te werk: Het op te ruwen gedeelte op een vlak van 8 x 8 cm met een markeerstift of krijt markeren. De binnenlaag van de band met een contourschijf ruw maken. Hierbij alle ontluchtingsribben verwijderen tot het oppervlak glad is. Het ruwe gereedschap slechts iets aandrukken en door voortdurende beweging niet op hetzelfde punt laten. AANWIJZING ►►Met behulp van de contorschijf een ruwe plaats van het type RMA 3 maken. Opgeruwd oppervlak met een messingborstel schoonmaken. Veroorzaakt stof met stof-/waterzuiger volledig verwijderen. Vervolgens de lijmprocedure als hiervoor beschreven voortzetten. Lange wachttijden vermijden.
CPC
42
Montage Vernieuwing ■■ Vóór een vernieuwing van de band de bandsensor verwijderen. De rubbercontainer kan in de band blijven zitten. ■■ Na de vernieuwing de bandsensor in een nieuwe container plaatsen, zie hoofdstuk 5.4.8 Aanbrengen van de sensor in de rubbercontainer en in de band plaatsen. AANWIJZING ►►Als bij het vernieuwen van de band geen verwarmingsbalg gebruikt wordt en als de procestemperatuur onder de 100 °C ligt, kan de bandsensor in de band blijven zitten.
5.8.1
Aanwijzingen voor de bandenmontage AANWIJZING ►►Om de positie van de bandsensor van buiten na de montage van de band beter te kunnen bepalen moet de in de buurt van de DOT-stempel gelijmde bandsensor in de buurt van het ventiel gepositioneerd worden. ►►Bij de bandmontage met toepassing van hulpmiddelen als een montagestang er op letten dat die de bandsensor niet beschadigen.
5.9
Verder gebruik van de bandsensor bij hermontage/ nieuwe montage van een band Bij verder gebruik van de bandsensor bij een hermontage/ nieuwe montage van een band moet met de aangegeven levensduur van de batterij resp. de duurzaamheid van de sensor conform hoofdstuk 3.1 Technische gegevens bandsensor rekening worden gehouden.
43
CPC
NL
5.8
Montage
NL
5.10 Gebruik van balansmateriaal in banden nieuwe voertuigen Er worden veel balansmaterialen van verschillende fabrikanten aangeboden die voor het vullen van vrachtwagen- en busbanden vóór de montage bedoeld zijn. Dat zijn meestal granulaten, pasta´s of vloeistoffen en mineraalachtige materialen waarvan het effect (bij toepassing) het conventionele uitbalanceren van de banden overbodig moet maken. De toepassing van deze middelen in onze banden adviseren wij niet noch verbieden wij het uitdrukkelijk: De Continental Reifen Deutschland GmbH kan over kwaliteit en toepassingsgebied van deze stoffen niets zeggen die van fabrikant tot fabrikant kunnen verschillen. De gebruiker van zulke substanties moet zich vóór de toepassing ervan in de band bij de betreffende fabrikant/ distributeur uitvoerig over de eigenschappen informeren. Uiteindelijk moet de gebruiker zelf over de methode van het uitbalanceren van nieuwe banden en evt. de toepassing van balansmateriaal met het oog op de speciale toepassingsomstandigheden van de band beslissen. De toepassing van balansmateriaal in banden van het Continental-concern in nieuwe voertuigen leidt niet automatisch tot het vervallen van de aansprakelijkheid bij materiële mankementen. Echter zijn beschadigingen van de band en beschadigingen van de ContiPressureCheckTM-componenten die door de toepassing van balansmateriaal veroorzaakt of ondersteund werden, niet afgedekt door de aansprakelijkheid bij materiële mankementen. Balansmateriaal moet volledig uit de gedemonteerde band verwijderd worden voordat de band naar de ingangsinspectie voor vernieuwing of reparatie gaat. Wij maken er bovendien op attent dat wij balansmateriaal evt. volledig uit de banden verwijderen die wij als reclamaties ontvangen. De vervanging of de terugbetaling van verwijderde/uitgenomen balansmateriaal door ons vindt niet plaats.
CPC
44
5.11 Montage van de centrale regeleenheid aan de vrachtwagen/bus Let op Beschadiging van de regeleenheid! neem vóór de keuze van een geschikte montageplaats de volgende aanwijzing in acht om beschadiging van de regeleenheid te voorkomen: ►►Vermijd het om in de buurt te komen van plaatsen met hoge temperaturen (bijv. uitlaatgassysteem), draaiende of bewegende onderdelen.
5.11.1 Leg de montageplaats in de buurt van de langsdrager van de vrachtwagen vast. ■■ De montagepplaats moet zich in het midden tussen de eerste en de laatste as (± 0,5 m)bevinden. ■■ Monteer de steunhoek zo dat de centrale regeleenheid zo ver mogelijk in de langsdrager uitsteekt om een goede draadloze verbinding met de bandmodules te verkrijgen (veiligheidsafstanden bijv, t.o.v. de weg aanhouden). Voor een goede draadloze verbinding mag de centrale regeleenheid niet door metalen wanden direct in de buurt afgeschermd worden. ■■ Kies de afstand naar de bestuurderscabine zo dat kabelboom C (9 m) lang genoeg is tot de zekeringenkast
AANWIJZING ►►De uitstekende lengte van de houder (afstand: onbekend chassis-frame tot aan de regeleenheid) mag maximaal 12 cm zijn (zie hoofdstuk 5.11.2 Bevestigen).
45
CPC
NL
Montage
Montage 5.11.2 Bevestigen
NL
■■ Voor de bevestiging van de steunhoek aan de langsdrager ten minste 2 aanwezige boringen vastleggen. De afstand van de aanwezige boringen opmeten, naar de steunhoek overbrengen en aanbrengen. max. 12 cm
■■ De centrale regeleenheid aan de steunhoek met het in de montageset aanwezige materiaal bevestigen. Lijn de centale regeleenheid zo uit dat de stekkerverbinding naar de achterkant van het voertuig wijst. ■■ Voor de bevestiging aan de langsdragers hiervoor geschikt bevestigingsmateriaal (bouten min. M 10, vastheidsklasse min. 8.8, zelfborgende moeren en onderlegschijven Ø ≥ 24 mm) gebruiken.
5.11.3 Montageplaats bij de bus Bij de bus is altijd een extra ontvanger vereist. ■■ De centrale regeleenheid in de bagageruimte zo dicht mogelijk in de buurt van de vooras aanbrengen. ■■ De extra ontvanger zo dicht mogelijk in de buurt van de achteras(sen) aanbrengen (bij voorkeur in de bagageruimte).
CPC
46
Montage
Bij voertuigen met een grote wielafstand en met meer dan 2 assen is voor de verbetering van de radiografische verbinding een extra ontvanger nodig. AANWIJZING ►►Als er een extra ontvanger geïnstalleerd wordt, moet de centrale regeleenheid in de buurt van de vooras en de extra ontvanger aan de achterkant van het voertuig aangebracht worden.
5.12.1 Montage van een extra ontvanger voor de bewaking van de achteras. Voor de rechtstreekse bewaking van de banden van de aanhangwagen, d.w.z. alleen de aanhangwagen heeft bandsensoren, is een extra ontvanger aan de achterkant van de oplegger vereist. ■■ De steunhoek voor de montage van de extra ontvanger is aan de hand van het gatenpatroon van de gebruikelijke opleggers in Europa voorgeboord. Als het gatenpatroon niet aanwezig is, moeten er geschikte boringen aan de achterkant van het voertuig gezocht en in de steunhoek aangebracht worden. ■■ De ontvanger moet met het open uiteinde van de steunhoek naar de oplegger wijzen en een zo klein mogelijke afstand t.o.v. de grond hebben. ■■ Breng de steunhoek met geschikt bevestigingsmateriaal (bouten min. 8.8 en zelfborgende moeren en onderlegplaatjes) aan. De extra ontvanger wordt met de stekkerkoppeling naar boven vastgestoken.
47
CPC
NL
5.12 Montage van een extra ontvanger (optie)
Montage 5.12.2 Montage van de slagbescherming op de extra ontvanger
NL
Nadat kabelboom D met de extra ontvanger is verbonden (zie hoofdstuk 5.13 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de extra ontvanger) moet de slagbescherming gemonteerd worden. De slagbescherming over de extra bescherming schuiven en in de houder vastzetten.
De 4 haken in de betreffende openingen aan de houder doen en de slagbescherming zo tegen de houder aan drukken dat alle 4 haken vastklikken.
AANWIJZING Als de slagbescherming niet gebruikt wordt, ►►mag het ContiPressureCheck-System niet voor het transport van gevaarlijke goederen gebruikt worden (zie hoofdstuk 14.3 ADR). ►►kunnen er beschadigingen van de extra ontvanger optreden. ►►beperkt het bereik van de extra ontvanger.
CPC
48
Montage
NL
5.13 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de extra ontvanger Kabelboom D van de extra ontvanger is al met waterdichte stekkers uitgevoerd. De stekkerkant van de centrale regeleenheid als eerste verbinden. De kabel aan de aanwezige kabelboom van het voertuig leggen en met kabelbinders los borgen. De stekker van de extra ontvanger aan de achterkant door de steunhoek leiden en op de ontvanger steken. De kabel aan de doorvoeropening van de stekker met een kabelbinder borgen. De kabel langs de kabelboom van het voertuig met kabelbinders voldoende borgen. Aan de steunhoek van de centrale regeleenheid de adapterkabel met een kabelbinder op de steunhoek borgen. Maak van te grote lengtes lussen en zet die met ten minste twee kabelbinders vast.
49
CPC
Montage
NL
5.14 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de zekeringenkast Let op Beschadiging van de kabelboom! Neem bij het leggen van de kabelboom de volgende aanwijzing in acht om beschadiging van de regeleenheid te voorkomen: ►►Vermijd de nabijheid van hoge temperaturen (bijv. uitlaatgassysteem), draaiende of bewegende onderdelen. De stekkerkant van kabelboom C met de centrale regeleenheid verbinden of met de tegenstekker aan kabelboom D, indien deze wordt gebruikt. De kabel van daar uit aan de aanwezige kabelboom van het voertuig naar de bestuurderscabine leggen en met kabelbinders los borgen. De kabelboom tot in de zekeringenkast van het voertuig leggen (zie hiervoor het bedieningshandboek van het voertuig). Vervolgens de kabel langs de kabelboom van het voertuig met kabelbinders nog eens stevig borgen.
CPC
50
Montage
NL
5.15 Montage van het display WAARSCHUWING Kans op letsels! Als de montage-aanwijzingen genegeerd worden is kans op letsels niet uit te sluiten. ►►Monteer het display verschoven t.o.v. bestuurder en bijrijder aan de voorruit. ►►Monteer het display niet in de buurt van hoofd, lichaam en airbag (bestuurder & bijrijder). Plaats het display in de meegeleverde houder. Let hierbij op volledige vergrendeling. Leg een geschikte montageplaats aan de voorruit vast. Let op mogelijke storingen door zonlicht. AANWIJZING Conform §35b van de Duitse wegenwet moet voor de bestuurder een voldoende gezichtsveld onder alle bedrijfs- en weersomstandigheden gegarandeerd zijn. ►►Monteer het display zo laag mogelijk om het gezichtsveld van de bestuurder niet te belemmeren.
51
CPC
Montage
NL
5.16 Montage van de kabelboom van het display naar de zekeringenkast Let op Kans op kortsluiting! ►►Schakel voor het begin van de werkzaamheden de onsteking uit. Basisprincipe van de bekabeling: KL 15 RT/RD KL 31 SW/BK
BR/BN WS/WH
Voor telkens 2 aders wordt een stekkerverbinder gebruikt: stekkerverbinder 1 (wit): BR & WS stekkerverbinder 2 (zwart): RT & SW Ga voor de montage als volgt te werk: Leg een geschikte kabeldoorvoer achter het dashboard van het display naar de zekeringenkast vast, evt. moeten componenten van het dashboard losgemaakt worden (zie bedieningshandboek). Kabelboom B achter het dashboard leggen. Het open uiteinde van het dashboard naar de zekeringenkast leiden. De kabel met kabelbinders voldoende borgen. Losgemaakte componten van het dashboard weer bevestigen. In de zekeringenkast de klemmen 15 ontsteking (IGN) en de massakebel klem 31 (GND) zoeken. Neem hierbij de bijzondere aanwijzingen van het bedieningshandboek van het voertuig in acht.
CPC
52
Kabelboom A beginnend bij de zekeringenkast naar kabel B en C leggen. De geïntegreerde zekering blijft in de kabelboom. Let op Kans op kortsluiting! Door ontbrekende beveiliging kans op kortsluiting. ►►Voedingsleiding A niet aan de zekeringenkant inkorten. Eerst de twee CAN aansluitingen (bruin/wit) van de kabelboom C van de centrale regeleenheid van platte stekkerhulzen voorzien en het witte stekkerhuis monteren (polen in acht nemen, groef zie pijl). Vervolgens de displaykabelboom B van platte stekkers voorzien en het witte stekkerhuis monteren (polen in acht nemen, nok zie pijl). (De kabelschoenen en de stekkerhuizen zijn in de montageset inbegrepen.) De leidingen KL 15 en 31 van kabelboom A, B en C met de in de montageset aanwezige kabelschoenen met elkaar verbinden (stekkerverbinder 2). De poling van de stekkers is op kabelboom A aangegeven. Klemmen 15 ontsteking (rood) en massakabel klem 31 (zwart) aansluiten. Vervolgens de zekeringenkast weer goed sluiten. Let er hierbij op dat na afloop van de installatie de oorspronkelijke dichtheid van de zekeringenkast behouden blijft. De stekker van de kabelboom op het display aansluiten. AANWIJZING ►►Zie hiervoor de afbeelding in hoofdstuk 4.8 Bekabeling vrachtwagen/bus met extra ontvanger.
53
CPC
NL
Montage
Montage
NL
5.17 Montage van de centrale regeleenheid en van een optionele extra ontvanger aan de aanhangwagen/ oplegger AANWIJZING ►►Bij complexe aanhangwagens/opleggers (bijv. meer dan 3 assen) wordt de toepassing van een extra ontvanger aanbevolen. In dit geval moet de centrale regeleenheid zo dicht mogelijk in de buurt van de eerste/laatste as gepositioneerd worden en de extra ontvanger zo dicht mogelijk in de buurt van de laatste/eerste as (de positie van de centrale regeleenheid moet afhankelijk van de toegang naar de verdeelkast en de montagepositie van de druk-controleweergave vastgelegd worden). Let op Beschadiging van de regeleenheid! Door nabijheid van te hoge temperaturen, draaiende of bewegende onderdelen kan de regeleenheid beschadigd raken. ►►Vermijd bij de keuze van de montageplaats de nabijheid van hoge temperaturen, draaiende of bewegende onderdelen. Bevestig de steunhoek van de centrale regeleenheid op een hiervoor geschikte montageplek in de buurt van het midden tussen de assen. Monteer de centrale regeleenheid zo ver mogelijk onderaan om een goede radiografische verbinding met de bandsensoren veilig te stellen (veiligheidsafstanden bijv. t.o.v. de weg in acht nemen). Voor een goede radiografische verbinding mag de centrale regeleenheid niet door metalen wanden direct in de buurt afgeschermd zijn.
CPC
54
Tak G van de kabelboom F+G provisorisch aan het voertuig leggen (gedetailleerde beschrijving in hoofdstuk 5.19 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de druk-controleweergave, diagnosepoort en verdeelkast) om te controleren of de lengte van tak G voldoende is om de centrale regeleenheid en de druk-controleweergave te verbinden. Eventueel moet de positie van de druk-controleweergave aangepast worden.
5.18 Montage en uitlijning van de druk-controleweergave 5.18.1 Montagepositie van de druk-controleweergave De montagepositie van de druk-controleweergave is bij voorkeur tussen eerste en tweede zijmarkeringlamp aan de linkerkant van het voertuig. Bij lange aanhangwagens kan de druk-controleweergave vanwege de beschikbare kabelboomlengte ook verder achteraan gemonteerd worden. De druk-controleweergave net als een zijmarkeringslicht aan het voertuig aanbrengen. AANWIJZING ►►De druk-controleweergave mag het zicht op de zijmarkeringslamp niet belemmeren. ►►De afstraalhoek van ten minste 45° voor en achter de zijmarkeringslamp moet aangehouden worden. ►►Zijmarkeringslampen mogen niet gedemonteerd of verplaatst worden. ►►De druk-controleweergave is geen vervanging voor een zijmarkeringslicht of andere lampen. Hij hoort niet bij de voertuigverlichting conform regeling UN ECE R 48. Hij mag alleen samen met het ContiPressureCheckTM-systeem aan het voertuig gemonteerd worden.
55
CPC
NL
Montage
Montage
NL
Let op Beschadiging van de druk-controleweergave! Bij de montage van de druk-controleweergave in het gemarkeerde gedeelte voor de kraanlading is er kans op beschadiging. ►►Gebruik bij kraanlaadbaarheid het gemarkeerde gedeelte niet.
Let op Beschadiging van de druk-controleweergave! Bij de montage van de druk-controleweergave aan voertuigen met boordwanden is er kans op beschadiging van de houder van de druk-controleweergave door de omlaagvallende boordwand. De rubberarm van de druk-controleweergave mag niet door de omlaagvallende boordwand gedeformeerd worden. De uitwijkbeweging van de rubberarm mag niet door oneffenheden en uitstekende onderdelen op de boordwand belemmerd worden. ►►De houder van de druk-controleweergave navenant positioneren en vervorming van de rubberarm controleren. Voorwaarden voor de montagepositie: ■■ Voor een goede verstelbaarheid moet de druk-controleweergave ca. 30-40 mm van de buitenrand van het voertuig gepositioneerd worden. Bij middelste stand van de rubberarm steekt de druk-controleweergave ca. 20 mm boven de voertuigrand uit.
CPC
56
Montage
2
NL
1 4
3 35 - 40 mm
ca. 20 mm
1
Maximale voertuigbreedte
2
Rand van de houder van de druk-controleweergave
3
Middelste stand van de rubberarm
4
Let op bij voertuigen met boordwand
■■ De druk-controleweergave kan ook verder naar binnen toe liggen, bijv. bij tankvrachtwagens, zodat het zicht in de achteruitkijkspiegel bij rechtdoor rijden gegarandeerd is. ■■ Breng de houder van de druk-controleweergave horizontaal aan. ■■ Als het aanbrengen van de druk-controleweergave direct aan de framedelen van het voertuig niet mogelijk is moet een tegen corrosie beschermde adapter (bijv. van aluminiumplaat) vervaardigd worden. De adapter moet zodanig gedimensioneerd zijn dat trillingen van de druk-controleweergave niet op kunnen treden. Vorm en afmetingen van de adapter kan eender als de adapters voor zijnmarkeringslichten van het betreffende voertuig uitgevoerd worden. De sleufgatmaten aan de houder van de druk-controleweergave in acht nemen. ■■ Bij alle uit te voeren boringen aan het voertuigframe moet vervolgens corrosiebescherming aangebracht worden.
57
CPC
Montage 5.18.2 Montage van de druk-controleweergave
NL
5 mm
70 mm
De montage van de houder van de druk-controleweergave moet bij voorkeur aan de twee posities A in het midden van het sleufgat uitgevoerd worden om bij de montage bij te kunnen stellen.
AANWIJZING ►►Een bevestiging slechts aan B of met maar één bout is niet toegestaan. 2 gaten met Ø 5,5 mm op positie A in het frame of de adapter met een afstand van 70 mm boren. Boringen tegen corrosie beschermen. De druk-controleweergave met bouten Ø 5 mm bevestigen. Uitvoering van de bouten: zelfborgend met veervoorspanning. Voor het vastzetten van de houder van de druk-controleweergave onderlegplaatjes van Ø 15 mm gebruiken. AANWIJZING ►►Bouten en onderlegplaatjes zijn niet in de montageset inbegrepen.
CPC
58
Montage
Positie markeren, bij montage zonder trekvoertuig
5°
60 cm
De druk-controleweergave heeft een afstraalkegel van 5°. In dit bereik heeft hij een optimale helderheid. Buiten dit bereik wordt de helderheid zeer snel minder. De diameter van de straalkegel is op 7 m afstand ca. 60 cm.
7m
Afbeelding: druk-controleweergave met straalkegel op spiegel gericht.
59
CPC
NL
5.18.3 Uitlijnen van de druk-controleweergave
Montage 5.18.3.1 Uitlijning met trekvoertuig voor de aanhangwagen
NL
Voertuig recht uitlijnen. Druk-controleweergave met het handleesapparaat op laten lichten. Hiervoor de diagnosekabel met het handleesapparaat en de stekker van de druk-controleweergave verbinden en het handleesapparaat inschakelen. Vastzetmoer aan de houder van de druk-controleweergave losdraaien. Glijring van de rubberarm losmaken om de druk-controleweergave optimaal te verstellen. De druk-controleweergave grof op de hoofd-achteruitkijkspiegel van de bestuurderscabine uitlijnen. Hulp voor de monteur van de druk-controleweergave: maximale helderheid met de sferische spiegel vooraf instellen. Lijn de druk-controleweergave zo uit dat de bestuurder de druk-controleweergave in de achteruitkijkspiegel optimaal kan zien. Let er op dat de middenas van de lichtkegel van de druk-controleweergave in het rechter bovengedeelte van de spiegel ligt. Dit wordt in het volgende punt gecontroleerd. Positie controleren: Instelling
Resultaat
Rubberarm iets omhoog De helderheid wordt iets en naar het voertuig toe minder. vervormen. Beweging in tegenovergestelde richting
De helderheid blijft gelijk.
Indien nodig de uitlijning van de druk-controleweergave bijstellen.
CPC
60
Montage
NL
Borgmoer met 2 Nm aandraaien (handvast) zodat het kogelscharnier van de rubberarm zich binnen de opname niet meer kan bewegen. AANWIJZING ►►Bij lage temperaturen wordt het materiaal stijver. ►►Bij temperaturen beneden de 2 °C mag het aandraaimoment niet hoger dan 2 Nm liggen, omdat er anders kans is op beschadiging. ►►Het aandraaimoment moet bij hogere temperaturen gecontroleerd en ingesteld worden. Zichtbaarheid van de druk-controleweergave tijdens een proefrit en "Aanleren van ContiPressureCheckTM" controleren. Indien nodig de uitlijning corrigeren.
5.18.3.2 Vooruitlijning van de druk-controleweergave aan de aanhangwagen zonder trekvoertuig Voordat de trekmachine afgekoppeld wordt, moet de positie van de druk-controleweergave aan de aanhangwagen vastgelegd worden. Door pijling van deze positie de bovenste rand van de hoofdspiegel aan de hoek van de aanhangwagen markeren. Gemonteerde druk-controleweergave inschakelen en grof op de markering uitlijnen. Controle van de druk-controleweergave vanaf het gemarkeerde punt aan de aanhangwagen. Beweging van de kop vanaf het gemarkeerde punt op de aanhangwagen:
61
Beweging
Resultaat
ca. 20-30 cm rechts
De helderheid wordt iets minder.
ca. 20-30 cm onder
De helderheid wordt iets minder.
ca. 20-30 cm boven
De helderheid blijft gelijk.
CPC
Montage
NL
Positie van de druk-controleweergave later met het trekvoertuig controleren. Positie controleren: Instelling
Resultaat
Rubberarm iets omhoog en naar het voertuig toe vervormen.
De helderheid wordt iets minder.
Beweging in tegenovergestelde richting
De helderheid blijft gelijk.
Indien nodig druk-controleweergave bijstellen. Borgmoer met 2 Nm aandraaien (handvast) zodat het kogelscharnier van de rubberarm zich binnen de opname niet meer kan bewegen. AANWIJZING ►►Bij lage temperaturen wordt het materiaal stijver. ►►Bij temperaturen beneden de 2 °C mag het aandraaimoment niet hoger dan 2 Nm liggen, omdat er anders kans is op beschadiging. ►►Het aandraaimoment moet bij hogere temperaturen gecontroleerd en ingesteld worden. Zichtbaarheid van de druk-controleweergave tijdens een proefrit en "Aanleren van ContiPressureCheckTM" controleren. Indien nodig uitlijning corrigeren.
CPC
62
Montage
NL
5.19 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de druk-controleweergave, diagnosepoort en verdeelkast AANWIJZING ►►Indien een extra ontvanger aan de aanhangwagen/oplegger gemonteerd is, moet de kabelboom H met de extra ontvanger en de centrale regeleenheid worden verbonden. Montage-aanwijzingen staan vermeld in het hoofdstuk 5.13 Montage van de kabelboom van de centrale regeleenheid naar de extra ontvanger. Let op Beschadiging van de kabelboom! Door nabijheid van te hoge temperaturen, draaiende of bewegende onderdelen kan de kabelboom beschadigd raken. ►►Bij het leggen van de kabelboom de nabijheid van hoge temperaturen (bijv. uitlaatgassysteem), draaiende en bewegende onderdelen vermijden. De stekkerkant van kabelboom F+G met de centrale regeleenheid verbinden of met de tegenstekker aan kabelboom H, indien deze wordt gebruikt. De kabelboom (tak G) aan de aanwezige kabelboom van het voertuig naar de druk-controleweergave leggen en met kabelbinders los borgen. Stekker van tak G met de stekker van de druk-controleweergave verbinden. De rest van tak G in lussen leggen en met ten minste 2 kabelbinders op een geschikte manier aan het voertuig bevestigen.
63
CPC
Montage
NL
Tak F van de centrale regeleenheid aan de aanwezige kabelboom naar de verdeelkast of naar de spanningsvoorziening van het voertuig leggen en met kabelbinders los borgen. Een geschikte kabeldoorvoer in de verdeelkast zoeken en de kabel hierdoor leggen. Tak F indien nodig tot de noodzakelijke lengte inkorten. In de verdeelkast de meegeleverde zekering met de kabelschoenen op de pluskabel (rood) aanbrengen. In de verdeelkast de aansluitingen U-bat en GND zoeken. Neem hierbij de bijzondere aanwijzingen van het bedieningshandboek van het voertuig in acht. De rode ader in tak F (incl. zekering) met de aansluiting U-bat verbinden en de zwarte ader met de aansluiting GND. Vervolgens de verdeelkast weer goed sluiten. Let er hierbij op dat na afloop van de installatie de oorspronkelijke dichtheid van de verdeelkast behouden blijft. Vervolgens de takken F en G langs de kabelboom van het voertuig met kabelbinders nog eens stevig borgen.
5.20 Controles na de montage Na de montage moeten alle systemen van het voertuig (als bijv. het rem- en verlichtingssysteem) op onberispelijke functionaliteit controleren.
CPC
64
6
Initialisatie door handleesapparaat Ga voor de initialisatie door het handleesapparaat als volgt te werk: Schakel het handleesapparaat in. Selecteer het menupunt installatie/nieuwe installatie. Volg de instructies van het handleesapparaat. AANWIJZING ►►Bij het vastleggen van de streefdruk voor de aparte assen moeten de aanwijzingen van de bandenfabrikanten in acht genomen worden. Nadat de invoeren zijn voltooid wordt de voertuigconfiguratie op het display van het handleesapparaat weergegeven. Bevestig de configuratie of selecteer een andere. De actuele stand van de voor de installatie vrijgegeven voertuigconfiguratie is te vinden op www.contipressurecheck.com. Mocht deze stand niet met de in het handleesapparaat opgeslagen voertuigconfiguratie overeenstemmen, moet de software van het handleesapparaat geactualiseerd worden. AANWIJZING ►►De exploitant van het voertuig moet ervoor zorgen dat het CPC-systeem correct geïnstalleerd en in bedrijf gesteld is. Daarbij hoort het instellen van de conform de bandenadviseur aanbevolen streefdrukwaarden, de juiste toewijzing van de bandmodules bij de wielpositie enz.
65
CPC
NL
Initialisatie door handleesapparaat
Initialisatie door handleesapparaat
NL
Na de bevestiging van de voertuigconfiguratie volgt het aanleren van de bandsensoren. Op het display van het handleesapparaat wordt de uit te lezen bandenpositie weergegeven. AANWIJZING ►►Aan de linkerkant van het display van het handleesapparaat wordt de eerst, aan de rechterkant de laatste as weergegeven. Houd het handleesapparaat aan de aangegeven wielpositie en aan de zijwand als in de animatie op het display volgen. AANWIJZING ►►Om de bandmodule van de inwendige band uit te lezen kan het handleesapparaat aan de buitenste band blijven. Na het uitlezen van de laatste bandmodule moet het handleesapparaat met de diagnosekabel als volgt aangesloten worden: -- bij vrachtwagen en bus aan de diagnosestekker van het display -- bij de aanhangwagen aan de diagnosestekker van de druk-controleweergave Volg de instructies van het handleesapparaat (de regeleenheid wordt geconfigureerd).
CPC
66
Initialisatie door handleesapparaat
NL
Na een succesvolle configuratie moet de regeleenheid voor ten minste 30 seconden uitgeschakeld worden. Schakel hiervoor de ontsteking uit of bedien de accuhoofdschakelaar als de regeleenheid aan de aanhangwagen op een continue voeding is aangesloten. Daarna verder met hoofdstuk 7 Proefrit voor de systeemcontrole. AANWIJZING ►►Als ATL* (automatische aanhangwagenherkenning) is geselecteerd kan voor alle banden van de aanhangwagen alleen een streefdruk aangegeven worden. * ATL is een optionele functie en is niet op alle CPC-systemen geactiveerd.
Bij latere werking: AANWIJZING ►►Na vervanging of positiewijziging van een of meer bandsensoren de tellerstand van de telegrammen op het display resetten, zie hoofdstuk 11.1 Diagnose via display - telegramteller resetten.
67
CPC
Proefrit voor de systeemcontole
NL
7 7.1
Proefrit voor de systeemcontole Proefrit voor de systeemcontole aan de vrachtwagen/ bus Om het hele systeem te controleren moet een proefrit als volgt uitgevoerd worden: Het handleesapparaat met het display verbinden en het menupunt "Installatie/proefrit vrachtwagen/bus" selecteren. Proefrit starten. AANWIJZING ►►Tijdens de proefrit wordt op het display een voortgangsbalk weergegeven. ►►De proefrit kan op ieder tijdstip onderbroken worden. Houd daarvoor de ESCtoets ten minste 3 seconden ingedrukt. ►►Mocht tijdens de proefrit een van de volgende waarschuwingen op het display weergegeven worden: STERKE MINDERDR. DRUKVERLIES SENSOR DEFECT SENSOR CONTROLEREN moet de proefrit onderbroken, de fout verholpen en de proefrit herhaald worden. ►►Bij snelheden van hoger dan 30 km/uur is de proefrit normaal gesproken na 5 minuten voltooid. Na de menustart springt het display van het handleesapparaat op vogelperspectief, de linkerkant geeft de eerste as van het voertuig weer. In de bandensymbolen wordt het zendvermogen van de bandmodules (RSSI) of het aantal ontvangen telegrammen weergegeven. AANWIJZING ►►Wisselen tussen de twee weergaven RSSI en het aantal telegrammen met de pijltoets links of rechts.
CPC
68
Het einde van de proefrit wordt op het handleesapparaat weergegeven: Weergave
Betekenis
Ontvangst ok
Proefrit met succes voltooid.
Slecht ontvangst
Proefrit niet met succes voltooid, wielposities met ovoldoende ontvangst worden knipperend aangegeven.
Mislukt
Proefrit niet met succes voltooid (aantal ontvangen radiografische signalen te laag), de betreffende wielposities worden knipperend aangegeven. AANWIJZING Vrachtwagen en aanhangwagen ►►Na een succesvolle proefrit worden de resultaten automatisch opgeslagen. Indien er geen gegevens in het handleesapparaat aanwezig zijn, wordt een kenteken of een chassisnummer opgevraagd.
Als de proefrit niet met succes voltooid wordt, moet de positie van de centrale regeleenheid gewijzigd worden. De centrale regeleenheid dichter bij de wielpositie uitlijnen die knipperend aangegeven wordt. De centrale regeleenheid lager uitlijnen. Hiervoor de steunplaat losnemen en dichter bij de weg monteren. Bij voertuigen met een zeer grote wielbasis doorgaan met hoofdstuk 5.12 Montage van een extra ontvanger. Na de proefrit moeten ten slotte de foutmeldingen (DTC´s) uitgelezen worden. -- Bij actieve DTC´s: fout verhelpen (kijk hiervoor op www. contipressurecheck.com) en opnieuw controleren. -- Bij passieve DTC´s: alle DTC´s wissen.
69
CPC
NL
Proefrit voor de systeemcontole
Proefrit voor de systeemcontole 7.2
NL
Proefrit voor de systeemcontole aan de oplegger Voorbereiding van de proefrit: Stekker van de kabelboom F+G (tak G) van de drukcontroleweergave losmaken. Handleesapparaat met de diagnosekabel op tak G aansluiten en het menupunt "Installatie/proefrit aanhangwagen/initialisatie" selecteren. Als het proces met succes voltooid is: Handleesapparaat losnemen. Tak G met de stekker van de druk-controleweergave verbinden. Proefrit zonder handleesapparaat uitvoeren. AANWIJZING Bij snelheden van hoger dan 30 km/uur is de proefrit normaal gesproken na 5 minuten voltooid. De proefrit is voltooid als de druk-controleweergave 60 seconden brandt. Handleesapparaat weer met tak G verbinden en het menupunt "Installatie/proefrit aanhangwagen/evaluatie" selecteren. Zie voor de weergave op het handleesapparaat en voor handelingsinstructies hoofdstuk 7.1 Proefrit voor de systeemcontrole aan de vrachtwagen. Na de proefrit moeten ten slotte de foutmeldingen (DTC´s) uitgelezen worden. -- Bij actieve DTC´s: fout verhelpen (kijk hiervoor op www. contipressurecheck.com) en opnieuw controleren. -- Bij passieve DTC´s alle DTC´s wissen. Ten slotte het handleesapparaat uitschakelen en van tak G losnemen. Tak G met de druk-controleweergave verbinden.
CPC
70
Proefrit voor de systeemcontole Voorbereiding voor de herhaling van een proefrit Als een proefrit herhaald moet worden, bijv. na een herpositionering van de steunplaat van de centrale regeleenheid, moeten alle bandmodules voor het begin van de proefrit teruggezet worden in parkeermodus (PM). Het menu "Voorber. extra proefrit" toont het bovenaanzicht van het voertuig. Op het handleesapparaat wordt de betreffende wielpositie aangegeven. AANWIJZING ►►Aan de linkerkant van het display van het handleesapparaat wordt de eerste, aan de rechterkant de laatste as weergegeven. Houd het handleesapparaat aan de aangegeven wielpositie en aan de zijwand als in de animatie op het display volgen. AANWIJZING ►►Om de bandmodule van de inwendige band op parkeermodus te zetten kan het handleesapparaat aan de buitenste band blijven. Nadat alle bandmodules in parkeermodus zijn gezet geeft het handleesapparaat aan "Voertuig gereed voor volgende proefrit". Verder met hoofdstuk 7 Proefrit voor systeemcontrole.
71
CPC
NL
7.3
Modificatie van de CPC-systeemconfiguratie
NL
8
Modificatie van de CPC-systeemconfiguratie Als er achteraf wijzigingen aan de CPC-systeeminstallatie uitgevoerd worden moet de configuratie van de centrale regeleenheid (CCU) met het handleesapparaat aangepast worden.
8.1
Automatische herkenning wielvervanging (optionele functie)* Als bij de werking een afzonderlijke band wordt vervangen wordt dit automatisch door het CPC-systeem herkend. Een naconfiguratie met het handleesapparaat is niet noodzakelijk. ■■ De nieuwe bandsensor wordt normaal gesproken na het vervangen van de band automatisch herkend. ■■ Deze procedure is na ca. 10 minuten rijden voltooid. ■■ Tijdens het aanleren is geen drukwaarde in het betreffende bandsymbool zichtbaar. AANWIJZING ►►Als de herkenning tijdens de eerste rit mislukt, wordt voor deze bandpositie de melding "GEEN ONTVANGST" op het display aangegeven of de druk-controleweergave knippert langzaam. Na een verdere start van de ontsteking moet de herkenning met succes voltooid worden. * De automatische wielvervangingsherkenning is een optionele functie en is niet op alle CPC-systemen geactiveerd.
CPC
72
Documentatie van de systeemmontage Manuele aanpassingen met het handleesapparaat Een herconfiguratie van het CPC-systeem is in de volgende gevallen noodzakelijk en mogelijk: ■■ Bij-/uitschakelen van de extra ontvanger ■■ Wijziging van de status van een as (liftas ja/nee) ■■ Wijziging van de streefdruk van een as ■■ Wijziging van de positie van de bandsensoren ■■ Vervanging van ten minste 2 bandsensoren (nieuwe bandsensoren) Vraag hiervoor in het handleesapparaat de volgende menu´s op en volg de instructies van het handleesapparaat: ●● „Modificatie - Modificeer/Controleer installatie - Modificeer CCU-parameters“ ●● „Modificatie - Modificeer/Controleer installatie - Modificeer sensor ID´s“ Als de wijzigingen de boven beschreven omvang overschrijden is er een nieuwe instialisatie noodzakelijke als beschreven in hoofdstuk 6 Initialisatie door handleesapparaat.
9
Documentatie van de systeemmontage Als de installatie met succes is voltooid moet voor de documentatie de voertuigconfiguratie naar een PC overgebracht en afgedrukt worden. In dit document zijn alle band-ID´s, de voertuigconfiguratie, de gemonteerde componenten en het resultaat van de proefrit (RSSI en aantal telegrammen) vermeld. Dit document moet door de uitvoerende monteur en de verantwoordelijke van de werkplaats ondertekend worden. Een kopie moet in het voertuig bewaard worden.
73
CPC
NL
8.2
Aanwijzingen bij het systeem
NL
10 Aanwijzingen bij het systeem 10.1 Algemeen ■■ ContiPressureCheckTM ondersteunt bij de bewaking van de bandenspanningen. De verantwoordelijkheid voor de bandenspanning heeft de bestuurder. ■■ Corrigeer de bandenspanning alleen als de bandtemperatuur overeenstemt met de omgevingstemperatuur.
10.2 Werking Tijdens de werking van het systeem moeten de volgende maatregelen genomen worden: ■■ Reinig het lichtoppervlak van de druk-controleweergave regelmatig. ■■ De bestuurder dient ervoor te zorgen dat de drukcontroleweergave in de achteruitkijkspiegel te zien is. Hiervoor brandt de druk-controleweergave bij iedere start van het voertuig gedurende 10 seconden. ■■ Houd de centrale regeleenheid en de extra ontvanger vrij van vervuilingen als bijv. sneeuw zodat de ontvangstleiding niet belemmerd wordt.
11 Diagnose Een diagnoseleidraad (incl. diagnosefunctie van het handleesapparaat) en de desbetreffende instructies staan op www.contipressurecheck.com. In dit hoofdstuk worden de diagnose-aanwijzingen en -mogelijkheden van het display toegelicht.
CPC
74
Diagnose Foutcode
Systeemfout
1001
Systeemfout
Systeemfout
1002
1003
Opmerking Geen CAN bus aangesloten.
CAN gegevens niet compleet.
CAN gegevens niet compleet.
Mogelijke foutoorzaak
Handelings instructie
NL
Status informatie
CAN bus kabel Kabelverbindinvan het display gen controleren. naar de centrale regeleenheid niet aangesloten. Centrale regeleenheid heeft geen spanningsvoorziening.
Spanningsvoorziening naar de centrale regeleenheid controleren.
Systeemconfiguratie niet aanwezig OF bandsensorgegevens niet aanwezig OF positietoewijzing van de banden op CAN niet aanwezig.
Handleesapparaat op display aansluiten, foutcodes van centrale regeleenheid uitlezen.
Systeemstatus niet aanwezig.
Handleesapparaat op display aansluiten, foutcodes van centrale regeleenheid uitlezen.
Instructies op het handleesapparaat opvolgen.
Instructies op het handleesapparaat opvolgen. Systeemfout
1004
Fout in de centrale regeleenheid uitlezen.
Fout in het geheugen of in de microcontroller van de centrale regeleenheid.
Handleesapparaat op display aansluiten, foutcodes van centrale regeleenheid uitlezen. Instructies op het handleesapparaat opvolgen.
75
CPC
Diagnose
NL
Status informatie
Foutcode
Systeemfout
1005
Displaystoring
1006
Opmerking
Mogelijke foutoorzaak
Systeem werd via het handleesapparaat op inactief gezet.
Handelings instructie Systeem via het handleesapparaat activeren.
Display defect.
Handleesapparaat op display aansluiten, foutcodes van centrale regeleenheid uitlezen. Instructies op het handleesapparaat opvolgen.
1007
Display defect.
Handleesapparaat op display aansluiten, foutcodes van centrale regeleenheid uitlezen. Instructies op het handleesapparaat opvolgen.
Systeem niet actief
Systeem niet geconfigureerd
CPC
Er worden geen bandsensorgegevens ontvangen.
Geen bandsensoren gemonteerd OF sensoren nog niet geactiveerd.
Functiecontrole van de bandmodules conform installatieaanwijzing uitvoeren.
Centrale regeleenheid is niet OF nog niet met succes geconfigureerd.
Configuratieprocedure met handleesapparaat uitvoeren.
76
Diagnose
NL
11.1 Diagnose via display Diagnose-weergave oproepen: De SET-toets ingedrukt houden en de -toets bedienen. De volgende weergave verschijnt op het display:
1
4
2
3
0C03EF4E | 01 | 0 | 100 | 52200 | 87%
7
6
0C03EF4E | 01 | 0 | 100 | 52200 | 87%
0C03EF4E | 0E | 0 | 107 | 60000 | 100%
0C03EF4E | 0E | 0 | 107 | 60000 | 100%
0C03EF33 | FF | 0 | 99 | |
0C03EF33 | 09 | 1 | 99 | 55000 | 92%
5
0C03EF3A | 07 | 0 | 91 | 48263 | 80%
77
1
Bandmodule ID
2
Wielpositie (zie hoofdstuk 11.1.1 Voorbeeld voor de wielposities)
3
Batterijlading: 0 = in orde 1 = bandmodule vervangen
4
Aantal telegrammen sinds de laatste ontstekingsstart
5
Aantal telegrammen sinds het laatste resetten van de regeleenheid
6
Zendvermogen in procent in vergelijking met de sterkste bandmodule
7
Een zichtbare pijl betekent dat naar verdere diagnosepagina´s gebladerd kan worden waar gegevens over verdere gemonteerde onderdelen vermeld zijn
CPC
Diagnose Telegramteller resetten:
NL
AANWIJZING ►►Na vervanging of positiewijziging van een of meer bandsensoren moet de tellerstand van de telegrammen op het display gereset worden. De OK-toets ingedrukt houden en de om de telegramteller te resetten.
-toets bedienen
Apparaatinformatie weergeven: De SET-toets ingedrukt houden en de OK-toets bedienen om de soft- en hardwareversie en de productiedatum van het display weer te geven:
1
SW- Ver. XXXXXX
2
HW- Ver. XXXXXX
3
Production Date XX.XX.XX DD.MM.YY
1
Software-versie
2
Hardware-versie
3
Productiedatum
Terug naar de druk-/temperatuurweergave: SET-toets bedienen.
CPC
78
Diagnose
Configuratie
Matrix
4x2 vrachtwagen
3
5
9
Wielpositie B
0 1
⇒
2 3 4 5
6x aanhangwagen
3
5
9
B
8 9 A B C D
⇒
NL
11.1.1 Voorbeeld voor de wielposities Coördinaten
Linksvoor
03
Rechtsvoor
0B
Linksachter buiten
53
Linksachter binnen
55
Rechtsachter binnen
59
Rechtsachter buiten
5B
Aanhangwagen 1e as links
B3
Aanhangwagen 1e as rechts
BB
Aanhangwagen 2e as links
C3
Aanhangwagen 2e as rechts
CB
Aanhangwagen 3e as links
D3
Aanhangwagen 3e as rechts
DB
De asnummers 0 t/m 5 worden voor het trekkende, 8 t/m D voor het getrokken voertuig gebruikt.
79
CPC
Demontage en afvalverwijdering
NL
12 Demontage en afvalverwijdering 12.1 Demontage Voorzichtig Kans op kortsluiting! Bij werkzaamheden aan de elektrische installatie van het voertuig is er kans op kortsluiting. ►►Veiligheidsinstructies van de voertuigfabrikant in acht nemen. ►►Bij het losnemen van aansluitklemmen van de accu moeten alle elektrische verbruikers uitgeschakeld worden. ►►De min-klem moet voor de plus-klem verwijderd worden. Het systeem mag alleen door hiervoor opgeleid deskundig personeel rekening houdende met de plaatselijke veiligheidsbepalingen gedemonteerd worden. Alle stekkerverbindingen van de kabelbomen losmaken. Kabelbinders verwijderen. Kabelbomen verwijderen. Centrale regeleenheid: Centrale regeleenheid demonteren. Hiervoor de bevestigingsbouten van de steunhoek losmaken en de steunhoek met de centrale regeleenheid afnemen. Centrale regeleenheid van de steunhoek verwijderen. Extra ontvanger: Extra ontvanger (optie) demonteren door de bevestigingsbouten van de steunhoek los te draaien en de steunhoek met de extra ontvanger te verwijderen. Extra ontvanger van de steunhoek verwijderen.
CPC
80
Demontage en afvalverwijdering
NL
Druk-controleweergave: Druk-controleweergave demonteren. Hiervoor de bevestigingsbouten van de houder losdraaien en de houder met de druk-controleweergave verwijderen. Display: Het display uit de houder nemen. De houder van de voorruit verwijderen. Totaal systeem: Doe alle systeemcomponenten wer als beschreven in hoofdstuk 12.2 Afvalverwijdering. AANWIJZING ►►Indien er na de demontage van het CPC-systeem onbeschermde boringen in het voertuigframe achterblijven moeten die met zinkspray verzegeld worden.
81
CPC
Demontage en afvalverwijdering 12.2 Afvalverwijdering
NL
Continental probeert het milieu zo goed mogelijk te beschermen. Net als bij andere oude apparaten kan het apparaat op de gebruikelijke weg aan Continental teruggegeven worden. Neem voor details omtrent de afvalverwijdering contact op met uw geautoriseerde dealer. Metalen en kunststoffen voor hergebruik naar de betreffende inzamelpunten brengen. Niet meer bruikbare probleemstoffen als reinigingsmiddelen of elektrische componenten (centrale regeleenheid, extra ontvanger) moeten volgens de wettelijke bepalingen als KCA worden verwijderd.
12.2.1 Bandsensor AANWIJZING ►►Voordat de band wordt weggedaan moet de bandmodule verwijderd worden. Indien de bandsensor weer gebruikt moet worden, moet rekening gehouden worden met de levensduur resp. draaivermogen van de bandsensor als vermeld in hoofdstuk 3.1 Technische gegevens - bandsensor. De bandsensor bevat een lithiumbatterij die vast in het huis ingegoten is en niet vervangen kan worden. Als de levensduur is bereikt moet de bandsensor conform alle actueel geldige plaatselijke, regionale en nationale wetten en voorschriften weggedaan worden. Hiervoor is het teruggeven aan een geautoriseerde distributiepartner of het terugsturen naar het centrale CPC-inzamelpunt (adres zie hoofdstuk 12.2.4 CPC-inzamelpunt) vereist.
CPC
82
Demontage en afvalverwijdering
Het handleesapparaat bevat een lithium-accu die vast in het huis is ingebouwd. Als de levensduur is bereikt moet het handleesapparaat conform alle actueel geldige plaatselijke, regionale en nationale wetten en voorschriften weggedaan worden. Hiervoor is het teruggeven aan een geautoriseerde distributiepartner of het terugsturen naar het centrale CPCinzamelpunt (adres zie hoofdstuk 12.2.4 CPC-inzamelpunt) vereist.
12.2.3 Elektro-/elektronica-componenten Alle andere elektrische of elektronische componenten behalve de bandsensor en het handleesapparaat moeten conform EG-richtlijn 2002/96/EC-WEEE (Waste Electrical and Electronic Equipment) weggedaan worden. Neem bij vragen contact op met de voor de afvalverwijdering verantwoordelijke plaatselijke instelling.
12.2.4 CPC-inzamelpunt Adres: Continental Trading GmbH „Abteilung Entsorgung” VDO-Straße 1 Gebäude B14 64832 Babenhausen Germany
83
CPC
NL
12.2.2 Handleesapparaat
Conformiteitsverklaring
NL
13 Conformiteitsverklaring Het CPC-systeem voldoet aan de principiële wettelijke eisen en van toepassing zijnde voorschriften van de Europese Unie (EU) en de VS. De volledige originele conformiteitsverklaring is in de bijsluiter "Conformiteitsverklaring" of op www.contipressurecheck.com te vinden.
14 Certificeringen De afzonderlijke certificaten zijn aan de systeemdocumenten toegevoegd of te vinden op www.contipressurecheck.com.
14.1 Radiografische registratie Het CPC-systeem is in de volgende landen geregistreerd. Zie landenlijst bijsluiter "Homologatiecertificaat voertuigcomponenten".
14.2 Algemene vergunning Voor het CPC-systeem is een ABE (algemene vergunning) van het Duitse Kraftfahrt-Bundesamt (KBA) aanwezig. Zie bijsluiter "ABE-bewijs"
14.3 ADR Het CPC-systeem is principieel geschikt voor voertuigen die gevaarlijke goederen transporteren (ADR). Een testrapport conform ADR 2011 is voor het CPC-systeem aanwezig en bevat de toegestane klassen gevaarlijke goederen (zie bijsluiter „ADR-testrapport“). De actuele stand is te vinden op www.contipressurecheck.com.
CPC
84
Index
NL
15 Index A
D
Aansprakelijkheidsbeperking........ 7
Demontage................................. 80
Activering bandsensor................ 41
Diagnose.................................... 74
Adres van de fabrikant................ 10
Diagnosekabel............................ 28
Afkortingen................................... 8
Diagnose via display................... 77
Afvalverwijdering........................ 82
Display........................................ 23
Bandmodule............................ 82 Display.................................... 83
Documentatie van de systeemmontage........................ 73
Handleesapparaat................... 83
Druk-controleweergave............... 26
Verpakking............................... 30
Montage.................................. 58
Automatische herkenning wielvervanging......... 72
Montagepositie........................ 55 Uitlijnen................................... 59
B
E
Balansmateriaal.......................... 44
Eisen aan het personeel............. 15
Bandsensor................................ 20
Extra ontvanger.......................... 22
Bekabeling Aanhangwagen/oplegger met extra ontvanger................ 27 Vrachtwagen/bus met extra ontvanger................................ 25 Betekenis van de symbolen.......... 7 Bijzondere gevaren..................... 14
C Centrale regeleenheid................. 21 Certificeringen ADR......................................... 84
F Functiebeschrijving..................... 19
G Garantiebepalingen.................... 10
H Handleesapparaat...................... 28
I Inbouw bandsensor
Algemene vergunning.............. 84
Aandrukgereedschap.............. 39
Radiografische registratie........ 84
Bijzondere gevaren.................. 32
Conformiteitsverklaring............... 84
Eindcontrole van de lijmverbinding.......................... 41
CPC-inzamelpunt....................... 83
Inlijmen van de rubbercontainer....................... 40
85
CPC
Index Lijmpositie in de band............. 36
NL
Noodzakelijk gereedschap...... 33 Toegestane bandmaten........... 35 Veiligheidsinstructies............... 31 Verwijderen van ontluchtingsribben................... 42
P Persoonlijke beschermingsmiddelen............... 16 Principiële veiligheidsinstructies.................. 13 Proefrit........................................ 68
Voorbehandeling van het lijmvlak.................................... 37 Initialisatie door handleesapparaat....................... 65
Oplegger................................. 70 Vrachtwagen........................... 68
R
K
Reglementair gebruik.................. 12
Klantenservice............................ 10
S
M
Steunhoek Extra ontvanger....................... 24
Modificatie van de CPC-systeemconfiguratie........... 72 Montage kabelbomen Van de centrale regeleenheid naar de druk-controleweergave, diagnosepoort en verdeelkast. 63
Regeleenheid.......................... 24
T Technische gegevens Bandsensor............................. 17
Van de centrale regeleenheid naar de extra ontvanger.......... 49
Centrale regeleenheid.............. 17
Van de centrale regeleenheid naar de zekeringenkast........... 50
Druk-controleweergave........... 18
Van het display naar de zekeringenkast........................ 52
Handleesapparaat................... 18
Montage van de centrale regeleenheid aan de motorwagen............................... 45 Montage van de centrale regeleenheid aan de vrachtwagen/oplegger................ 54 Montage van een extra ontvanger................................... 47
Display.................................... 18 Extra ontvanger....................... 17
V Verder gebruik van de bandsensor................................. 43 Vernieuwing................................ 43
W Waarschuwingen.......................... 9
Montage van het display............. 51
CPC
86
Continental Reifen Deutschland GmbH Büttnerstraße 25 D-30165 Hannover Germany www.contipressurecheck.com www.continental-truck-tires.com www.continental-corporation.com
IA_CPC_1112_A1_NL
A2C81582400 - 17340270000