CONCEPTNOTA DECREET MAATWERK IN HET KADER VAN COLLECTIEVE INSCHAKELING VRIJHEIDSGRADEN Het ‘maatwerkdecreet’ heeft al enige historiek. In de vorige legislatuur op 13 januari 2009 werd een principeakkoord1 tussen de sociale partners en de Vlaamse Regering ondertekend om op termijn te komen tot een structurele verankering van het principe maatwerken en maatwerkbedrijven. Hierin staan volgende afspraken:
een gelijke financiering van de doelgroepwerknemer met een even verre afstand tot de arbeidsmarkt, ongeacht de aard van de belemmering tot die arbeidsmarkt. Het welslagen van deze oefening zal afhankelijk zijn van een optimale afstemming van de federale tussenkomsten naar de huidige werkvormen beschutte en sociale werkplaatsen op het nieuwe kader van gelijke financiering; een screening- en inschalinginstrument om los van huidige doelgroepafbakeningen te komen tot een duidelijke inschatting van het nodige ondersteuning- en begeleidingspakket; een kwaliteitsvolle doorstroom binnen de sociale economie en instroom in het reguliere circuit met de nodige tijdelijke of permanente werkvloerbegeleiding; een regelgevend kader dat de toets kan doorstaan van de Europese verordening inzake staatssteun; professioneel bedrijfsmatige maatwerkbedrijven die op basis van hun groeiritme en visie, waarden en objectieven kunnen gelabeld worden.
Het maatwerkdecreet in kader van collectieve inschakeling wordt uitgewerkt binnen de contouren van de Europese regelgeving, in het bijzonder de algemene groepsvrijstellingsverordening2 en de Dienstenrichtlijn. Bovendien is de hervorming van de maatregelen tot de pijler maatwerken van bij de start gekaderd en afgestemd binnen het bredere Vlaams werkgelegenheidsbeleid. Samen met de minister van Werk wordt gewerkt aan een transparant Vlaams kader voor tewerkstellingsmaatregelen voor alle werkgevers, inclusief de sociale economie.
1
het principe-akkoord werd onderschreven door de sectorale werkgevers en werknemersorganisaties, het gebruikersoverleg Handicap & Arbeid, het Vlaams netwerk waar armen het woord nemen, Vosec vzw met het akkoord van het Vlaams Parlement en de partners binnen VESOC 2 (VERORDENING (EG) Nr. 800/2008 VAN DE COMMISSIE van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard)
1
Vertrekkende van de Europese krijtlijnen wordt een matrix van 4 modules tot ondersteuning van de beoogde (potentiële) werknemers en/of hun werkgevers vooropgesteld. Deze modules zijn: (1) opleiding op de werkvloer; (2) begeleiding op de werkvloer (omkadering); (3) een loonpremie (op basis van de afstand tot de arbeidsmarkt); (4) aanpassing van de werkplek/arbeidsomgeving. De modules zijn onderling combineerbaar naargelang de individuele noden van de werknemer en hangen samen met de afstand tot arbeidsmarkt. Dat betekent concreet dat ze niet altijd allemaal of in dezelfde mate ingezet worden om een geslaagde inschakeling te realiseren. Deze tewerkstellingsmatrix zal van toepassing zijn op alle werkgevers met activiteiten binnen een economische context, ongeacht hun rechtspersoon. De modules kunnen collectief ingezet worden vanuit Sociale Economie of individueel vanuit Werk. Om de politieke en financiële verantwoordelijkheden tussen de ministers bevoegd voor Werk en Sociale Economie te bepalen werd een principekader voor de uitvoering van de tewerkstellingsmatrix afgesproken. Waarbij ‘Het beleidsveld Sociale Economie verantwoordelijk is voor de uitwerking van de modules van collectieve inschakeling (minstens 5 VTE op dezelfde werkvloer) en bij doorstroom vanuit de sociale economie gedurende de periode van terugkeergarantie voor de eventuele modules loonpremie, de begeleiding en immateriële arbeidspostaanpassing’, afgestemd op de individuele inschakeling binnen het beleidsveld Werk. Het is binnen deze contouren dat de conceptnota werd uitgewerkt. Uiteraard heeft ook het federale beleid een impact op deze hervorming. Gelet op het akkoord over een nieuwe staatshervorming en de regionalisering van bepaalde aspecten van het arbeidsmarktbeleid, zal bij de verdere uitwerking van het decreet ‘maatwerk bij collectieve inschakeling’ de regionalisering in rekening gebracht worden. Vertrekkende van het principe dat we voor iedere module de reële kost inschatten, zal in een overgangsfase met maximale tussenkomsten gewerkt worden, waarbij federale tussenkomsten in mindering zullen worden gebracht. Voor de implementatie van het nieuwe maatwerkdecreet bij collectieve inschakeling zal afstemming gezocht worden met het nieuwe Vlaamse doelgroepenbeleid ten gevolge van het institutionele akkoord rond de 6e staatshervorming.
2
BELEIDSDOELSTELLING MAATWERK – AFBAKENING VAN HET VOORWERP DOELGROEP Binnen het beleidsdomein streven we naar maatwerk voor iedere werkzoekende. Daartoe willen we voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een transparant kader voor de individuele ondersteuning creëren met het oog op inschakeling in de reguliere economie op maat van hun noden en mogelijkheden. Om ondersteuning binnen het collectieve maatwerkkader te kunnen krijgen zal die afstand minstens zo groot moeten zijn dat er sprake is van een voldoende groot rendementsverlies (een arbeidsbeperking te wijten aan een gebrek aan competenties, gebrekkige arbeidsattitude, laag rendement en/of investering in begeleidingstijd) en een nood aan extra begeleiding op werkvloer om een geslaagde inschakeling te realiseren. Als beide noden er niet zijn, is geen ondersteuning vanuit de bevoegdheid sociale economie mogelijk en zal, wanneer na indicatiestelling blijkt dat ondersteuning nodig is, via individuele inschakeling ondersteuning mogelijk zijn. De indicering van de doelgroep en het bepalen van de nood aan ondersteuning gebeurt door de VDAB of haar gespecialiseerde partners. In lijn met de loopbaanvisie van minister Muyters stappen we af van een categoriale benadering en kiezen voor een individuele indicering op basis van een individueel competentieprofiel en de afstand tot de arbeidsmarkt (factoren die het functioneren op de reguliere arbeidsmarkt belemmeren) van de betrokken werknemer en zal gekeken worden of er een arbeidsbeperking is, die ondersteuning vanuit maatwerk vraagt. Dit is een nieuwe manier van kijken naar werkzoekenden. In oude/gebruikelijke termen situeert de doelgroep maatwerk zich binnen: - de groep personen met een arbeidshandicap (pmah); - een psychosociale problematiek (psp3); - uiterst kwetsbare werknemers (met name personen die langer dan 2 jaar werkzoekend).
TOELEIDING en INDICERING Een toeleiding naar de sociale economie start dus bij de indicering vanuit de VDAB als arbeidsmarktregisseur. De VDAB maakt een inschatting van de individuele noden, kijkt of er sprake is van een arbeidsbeperking en bepaalt het ondersteuningspakket dat nodig is om een duurzame inschakeling te realiseren. Voor alle duidelijkheid gaat het over een algemene flow die niet specifiek is voor de sociale economie, maar deel uitmaakt van een globale indiceringsaanpak.
3
Personen met een psycho-sociale problematiek (psp) is werkbegrip dat verwijst naar de populatie sociale werkplaatsen.
3
W²
maatwerk individueel (werk)
maatwerk collectief (SE)
Schematische voorstelling indiceringsflow:
4
Deze flow verloopt als volgt: 1. Vermoeden Tijdens een gesprek met een werkzoekende bevraagt de trajectbegeleider van de VDAB de persoon, gaat hij/zij na welke competenties de werkzoekende heeft en welke persoons- of contextgebonden factoren er een rol spelen. De trajectbegeleider gaat na of de persoon klaar is om zelfstandig op zoek te gaan naar een betaalde job in het NEC (Normaal Economisch Circuit). ► Zo ja : dan is het onderzoek afgelopen (einde routing) en kan er bemiddeld worden naar een job in het NEC. ► Zo neen : er is een vermoeden dat de persoon niet klaar is om zelfstandig op zoek te gaan naar een betaalde job in het NEC en dat er ondersteuningsnood is op het vlak van tewerkstelling. Dit kan gaan om verschillende soorten noden. Dit moet verder onderzocht worden. 2. Indicatie Het vermoeden dat er een ondersteuningsnood is moet uitgeklaard worden. Er moet met andere woorden onderzocht worden welke vorm van ondersteuning voor de persoon in kwestie kan ingezet worden om het traject naar werk zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Dit onderzoek kan door middel van : een screening door de trajectbegeleider (consulent) : als de problemen duidelijk zijn of als de trajectbegeleider (consulent) voldoende expertise heeft om dit zelf uit te klaren. een basisscreening door een gespecialiseerde instantie een gespecialiseerd arbeidsonderzoek (GAO) door een gespecialiseerde instantie als er meer onderzoek nodig is. Zowel de trajectbegeleider, als de screeningsorganisatie maken hierbij gebruik van de MEA (Multi-Elementen-Advies-Verslag). Via de MEA kan relevante multidisciplinaire informatie verzameld en uitgewisseld worden tussen VDAB, GTB, erkende partners en de gespecialiseerde dienstverlening met het oog op inschakeling in de arbeidsmarkt. Dit betekent niet dat elke persoon telkens opnieuw gescreend moet worden : de trajectbegeleider kan beroep doen op eerder gebeurd onderzoek en reeds bestaande verslagen van erkende instanties (de erkende instanties ivm Pmah zijn bekend, maar deze lijst kan uitgebreid worden met instanties voor psychosociale problemen zoals bvb CAW, CGGZ, OCMW, hulpverlening … ). Belangrijk is de vraag ‘Gaat het om een persoon met een arbeidsbeperking?’. Elke beperking, elke belemmering, elke drempel die overwonnen moet worden om te kunnen werken, kan aanleiding zijn om in aanmerking te komen voor een indicatie van arbeidsbeperking Het kan dus gaan om personen met zowel een arbeidshandicap volgens de huidige definitie, als personen met psychosociale problemen, als langdurig werklozen (langer dan 2 jaar, dus zeer kwetsbaar).
5
In deze fase van de indicering maken we nog geen onderscheid tussen de verschillende doelgroepen en streven we naar vereenvoudiging. De werkgever wil voor alles een goede werkkracht en heeft geen boodschap aan één of ander VDAB-label (zoals persoon met een arbeidshandicap, persoon met psychosociale problemen of zeer kwetsbare persoon). ►Is er geen of slechts een kleine arbeidsbeperking, dan betekent dit dat de ondersteuningsnood te wijten is aan andere factoren (zoals bvb leeftijd, behoren tot een etnisch culturele minderheid) en gebeurt de invulling van het traject volgens de best passende andere routing binnen de maatregelen Werk. ►Is er wel een arbeidsbeperking, dan zullen we de indicatielijst raadplegen om een indicatie toe te kennen. - arbeidsbeperking Pmah: De huidige lijst van indicaties voor Pmah werd bepaald door de Raad van Bestuur van de VDAB en verankerd in de regelgeving. Cfr. bijlage 1, overzicht indicaties Pmah) Een indicatie is een attest van een arts-specialist of een door de VDAB-erkende organisatie waaruit blijkt dat de klant tot de doelgroep "personen met een indicatie van arbeidshandicap behoort". -
arbeidsbeperking psycho-sociale problematiek: De lijst van 7 indicaties Pmah moet uitgebreid worden met de indicaties van de personen met psychosociale problemen, zodat we tot één lijst van indicaties komen. Hiervoor willen we ons beroepen op de lijst “ver verwijderd van de arbeidsmarkt” die reeds goedgekeurd werd door het College van Leidend Ambtenaren (RVA, gewestelijke bemiddelingsdiensten en gemeenschaps- opleidingsdiensten.). Deze lijst vertrekt van een combinatie van problematieken die de psychosociale problematiek in kaart brengt: ‘omgevingsfactoren verbonden aan het zoeken naar werk’ ‘sociale inschakelings/mobiliserings/mobiliteitsfactoren’ ‘kwalificatiegerelateerde factoren’ (beperkt tot de schoolloopbaan, de beroepservaring en tot de vereiste taalkennis) Bovendien vereist de ‘grote afstand tot de arbeidsmarkt’ een specifieke en intensieve begeleiding met het oog op het wegwerken van belangrijke problemen en drempels bij het vinden van werk. De VDAB moet dit model verder verfijnen. Op dit moment denken we bijvoorbeeld aan het toevoegen van een aantal extra voorwaarden: de persoon moet een jaar trajectmatige acties doorlopen hebben zonder succes of de informatie uit de MEA (Multi-elementen-advies) moet een duidelijke multiproblematiek aantonen. In bijlage is een overzichtslijst toegevoegd met de indicaties met subcategorieën die we als indiceringscriteria beschouwen. Uiteraard moet nog bepaald worden welk gewicht aan elk criterium gegeven wordt.
6
Het is belangrijk om elk van deze velden/ criteria af te toetsen en dan een overzicht/ een totaalplaatje te maken van alle belemmerende factoren. Er moet niet enkel gekeken worden naar de belemmerende factoren ten gevolge van een psychosociale problematiek, maar ook die van Pmah-aard. Het spreekt voor zich dat elke belemmering moet kunnen gestaafd worden. Bij wijze van oefening werden items uit de R-pass, ICF4, ICD-105, studie SST6 tegenover deze criteria gezet. We stellen vast dat deze criteria overeenstemmen met de items uit andere studies. 3. Ondersteuningspakket Kan de persoon op basis van de indicatielijst erkend worden als een persoon met een indicatie van arbeidsbeperking, dan moet in een volgende fase het ondersteuningspakket bepaald worden. In deze fase van het bepalen van het ondersteuningspakket houden we wel rekening met de verschillende doelgroepen. Dit is conform de Europese regelgeving. De doelgroepbepaling gebeurt dus op basis van de indicaties. ► Indien betaalde arbeid mogelijk is, dan moet er een werkondersteuningspakket (= WOP) bepaald worden ifv betaalde arbeid. Bij het bepalen van de inhoud van het werkondersteuningspakket vertrekt men van de bestaande wetgeving en procedures in functie van de begeleiding naar werk van Pmah, m.b. de procedure bij de Bijzondere TewerkstellingsOndersteunende Maatregelen. Concreet betekent dit dat er na indicatie een aantal stappen doorlopen worden om het uiteindelijke WOP te bepalen. Voor de personen met een arbeidshandicap wordt de huidige BTOM-procedure gehanteerd, nl. vermoeden (1), indicatie (2) in functie van het aanvragen van een BTOM (3) met oog op toekenning en gebruik van recht BTOM (4). Een recht tot BTOM (bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen ) kan op 3 manieren aangevraagd worden. Via een problematiek, gediagnosticeerd door een arts-specialist die vermeld wordt op de lijst “problematieken criteria die recht geven op BTOM”. Via een multi-elementen-advies (MEA) opgesteld door de trajectbegeleider van VDAB, GTB of partner. Via een multi-elementen-advies opgesteld door de GA (GAO). Volgende BTOM’s kunnen toegekend worden: 1. Aanpassing van de arbeidsomgeving: omgeving, gereedschap & kledij; 2. Tegemoetkoming bij verplaatsings- of verblijfskosten; 3. Schrijf-, oraal- en gebarentaal-tolken voor doven en slechthorenden; 4. Vlaamse Ondersteuningspremie (VOP) : om de integratie van werknemers met een arbeidshandicap in het NEC te bevorderen en te behouden; 5. Tewerkstelling in een beschutte werkplaats, zijnde de toekomstige tewerkstelling in een maatwerkbedrijf/afdeling. 4
International Classification of Functioning, Disability of Health International Classification of Diseases and Related Health Problems 6 Koepel van de Sociale Werkplaatsen 5
7
Voor de doelgroep psycho-sociale problematiek zal op een gelijkaardige manier gewerkt worden als bij de Pmah-procedures, nl. een 4-stappenmodel: vermoeden (1), indicatie (2) in functie van het aanvragen van een recht op basis van advies voor ondersteuning (3) met oog op toekenning en gebruik van WOP (4). Het geheel van belemmerende factoren moet bekeken worden. Het kan zijn dat iemand verschillende indicaties heeft uit de volledige lijst : deze factoren moeten ook in de weging mee genomen worden voor het bepalen van de afstand tot de arbeidsmarkt. We brengen steeds het geheel van belemmerende factoren in kaart, waardoor een totaalplaatje opgesteld wordt. ► De VDAB formuleert een advies voor elk van de 4 modules : opleiding op de werkvloer begeleiding op de werkvloer (omkadering/ondersteuning werkgever) een loonpremie aanpassing van de werkplek/arbeidsomgeving Belangrijk is dat deze vier niet samengevoegd worden tot één advies, maar dat er een advies gegeven wordt per module, dus dat er los van elkaar wordt geïndiceerd. Dit advies moet heel concreet zijn en er moet duidelijk geformuleerd worden wat de nood is op elk van deze 4 vlakken : dus een concreet actieplan, een duidelijke omschrijving van de noden, wanneer moet deze ondersteuning starten, hoelang moet ze duren. Het advies bepaalt de hoogte van ondersteuning in de modules, m.b. hoogte loonpremie, intensiteit begeleiding op de werkvloer, enz.). Om verdringing van de meest zwakke doelgroepen te vermijden, zal de VDAB in haar advies voor tewerkstelling in maatwerkbedrijven en -afdelingen zoveel mogelijk prioriteit geven aan werkzoekenden met een arbeidsbeperking (zijnde personen met een fysieke en mentale handicap, personen met ernstige psycho-sociale problemen als zeer langdurig werklozen) die de meeste nood aan ondersteuning hebben en die dus het verst van de reguliere arbeidsmarkt verwijderd zijn. Dit advies bepaalt wat er in het werkondersteuningspakket (WOP) zal zitten : dit is een persoonsvolgende ondersteuning die kan aangewend worden als de persoon effectief werkt. Een WOP kan dus mee evolueren in de loopbaan van een persoon en zal richting geven aan het verdere tewerkstellingstraject van de persoon in een maatwerkbedrijf/maatwerkafdeling (SE) of binnen een regulier bedrijf (NEC). Als de persoon verandert van job naar een ander maatwerkbedrijf /maatwerkafdeling (interne doorstroom binnen de sociale economie) of naar een reguliere onderneming in het NEC (doorstroom uit sociale economie naar NEC), kan de WOP volgen. Welke WOP iemand krijgt is steeds in functie van een concrete tewerkstelling en moet aangepast worden aan de noden van het individu. Voor de overstap naar een ander maatwerkbedrijf/afdeling moet er een openstaande vacature zijn. Bij de overstap naar het NEC moet onderzocht worden welke WOP nodig is en moet deze ook aangepast zijn aan de werkplek. Opvolging van de doorgestroomde werknemer wordt voorzien.
8
De bevoegde dienst binnen de VDAB heeft steeds de eindbeslissing over de aanvraag en het gebruik van de WOP. Er zal een klachtenprocedure mogelijk zijn. ► Indien geen betaalde arbeid mogelijk is, moeten we beroep doen een voortraject dat de personen activeert en voorbereidt op een betaalde job, zoals uitgewerkt in de conceptnota W² die op 1 juli 2011 werd goedgekeurd door de VR. Met Werk-Welzijnsondersteuningspakketten willen we personen die door factoren van medische, mentale, psychische, psychologische aard niet, niet meer of nog niet in staat zijn om te participeren op de arbeidsmarkt, ondersteunen met begeleiding, activering, empowerment, psycho-educatie en competentieversterking op maat zodat ze optimaal in staat zijn om te participeren in de maatschappij, indien mogelijk op de arbeidsmarkt. Een voorbeeld hiervan zijn de trajecten voor personen in armoede, arbeidszorgprojecten, activeringsbegeleiding,…. Wanneer dit voortraject is afgelopen, moet er geëvalueerd worden en opnieuw de vraag gesteld worden : “Is er nood aan ondersteuning en is betaald werk mogelijk? ”. En dan wordt verder de hierboven genoteerde flow gevolgd. NB : Evaluatie Een nauwkeurige opvolging en een evaluatie van het individu als werkzoekende op geregelde tijdstippen zijn strikt noodzakelijk. Hier zijn de regels en procedures van de RVA geldend. Hoe lopen de afgesproken acties ? ► Ook als de persoon aan het werk is in een maatwerkbedrijf of –afdeling als werknemer is een opvolging en evaluatie noodzakelijk. In het begin stelt zich de vraag : is de overgang van werkloosheid naar werken vlot verlopen ? Is de voorziene ondersteuning voldoende ? Werd er vooruitgang geboekt en is er minder ondersteuning nodig ? Is er meer ondersteuning nodig ? Dan moet de inhoud van het ondersteuningspakket aangepast worden. We kunnen ervan uitgaan dat, omwille van een aantal blijvende problematieken, voor sommige personen het ondersteuningspakket voor onbepaalde duur nodig zal zijn. Toch pleiten we hier voor een flexibel systeem met periodieke evaluaties. Dit betekent dat de hoogte van WOP voor een bepaalde duur wordt vastgelegd, na die periode wordt geëvalueerd en al dan niet bijgestuurd. Op vraag van de werkgever zou dit ook sneller bekeken kunnen worden. Het vergt bijkomend onderzoek om de implicaties van deze wijzigingen op personeels- en budgettair vlak bij de VDAB te bepalen. De afspraak is dat deze operatie moet uitgevoerd worden binnen het huidige beschikbare kader en budget, een werkgroep zal zich buigen over de wijze waarop dit gerealiseerd kan worden.
9
MAATWERKORGANISATIES: De schaalvoordelen van collectieve inschakeling benutten en voldoende aanbod voor de zwaksten op de arbeidsmarkt garanderen. De ingevulde rugzak zal na indicering een hefboom zijn om een juiste match van ondersteuning (WOP) na te streven en een loopbaantraject uit te tekenen en dus ook de toegang tot de collectieve ondersteuning in het kader van dit decreet bepalen. Deze inschakeling willen we enerzijds realiseren door de werkgevers gericht te ondersteunen in functie van de noden van de doelgroepwerknemer en anderzijds door een voldoende aanbod te garanderen voor de allerzwaksten. Het idee achter de collectieve inschakeling is een schaalgrootte die het mogelijk maakt om omkadering aan de organisatie toe te kennen in functie van de individuele begeleiding van doelgroepwerknemers gekoppeld aan een stuk gemeenschappelijk ontwikkelingstraject. Puur theoretisch begint ‘collectief’ bij 2 personen. In het principeakkoord werd 5 VTE als ondergrens vooropgesteld. Deze keuze is eerder pragmatisch gemaakt op basis van de huidige minimale ratio doelgroep/omkadering die in de regelgeving werd vastgelegd (SW). Werkgevers die inschakeling voor één persoon of een kleinere groep doelgroepwerknemers wensen te realiseren, zullen conform de matrix een beroep kunnen doen op modules (loonpremie en begeleiding op de werkvloer) van individuele inschakeling. De plaats binnen de organisatie waar de mensen ingeschakeld worden, is voor ons ondergeschikt aan het traject en het perspectief dat de mensen geboden wordt. Het begrip ‘werkvloer’ verwijst in die zin naar de standplaats van de begeleider die dezelfde moet zijn als die van de doelgroepwerknemer. Met de invulling van collectieve inschakeling (minstens 5 VTE op dezelfde werkvloer) werd zo een ondergrens voor dit decreet gedefinieerd. Kernactiviteit inschakeling In de toekomst zullen alle werkgevers de kans krijgen om met mensen uit de doelgroep aan de slag te gaan, zowel via individuele (Werk) als collectieve inschakeling (Sociale Economie). Op die manier willen we de tewerkstellingsmogelijkheden voor personen met arbeidsbeperking vergroten met een ruimer en diverser aanbod binnen de reguliere economie. Maar de resultaten van het ESF-project Supported Employment7 en de huidige doorstroomcijfers (BW 1% en SW 3%)8 geven aan dat we op dit vlak nog een hele weg te gaan hebben. Willen we voldoende jobaanbod op maat blijven garanderen voor mensen met een langdurige nood aan ondersteuning op de werkvloer, dan zullen we ervoor moeten zorgen dat er organisaties blijven bestaan, die hun inschakeling als kernactiviteit beschouwen en een passend aanbod op maat 7
De promotoren(SW,BW en LDE) binnen de ESF -oproep Suported Employment bereikten na screening in totaal 380 deelnemers (stand van zaken eind mei 2010). Op basis van de gegevens over de deelnemers die effectief op de externe werkvloer zijn begeleid (109) kunnen we afleiden dat 66 een contract in het normaal economisch circuit hebben verworven. Op basis hiervan moeten we vaststellen dat 44 personen terugkeerden naar een tewerkstelling in de sociale economie of terug naar de werkloosheid. 8 Beleidsbrief Sociale Economie 2010-2011, p.29
10
van hun mogelijkheden voorzien. Deze organisaties willen we in hun missie ondersteunen. Concreet betekent dit dat we naast de ondersteuning op maat van de werknemer ook een luik organisatieondersteuning willen uitwerken voor maatwerkbedrijven. Bedrijven die inschakeling niet als kernactiviteit beschouwen, maar wel kiezen om binnen de eigen reguliere activiteit collectief mensen met nood aan ondersteuning in te schakelen, kunnen maatwerkafdeling worden. Op deze manier blijft de doelstelling van de invoegmaatregel, collectieve inschakeling van de doelgroep in het NEC, behouden binnen het maatwerkdecreet bij collectieve inschakeling. Conform de principes vastgelegd in deze conceptnota, zal ten opzichte van de huidige invoegmaatregel vanuit sociale economie enkel ondersteuning geboden worden voor de inschakeling van uiterst kwetsbare werknemers. Dit betekent de facto een verstrenging van de doelgroep invoeg, maar dit wordt gecompenseerd door het toekennen van begeleiding op de werkvloer om net een duurzame inschakeling/doorstroom na 2 jaar te realiseren. Het verschil tussen maatwerkbedrijf en maatwerkafdeling zit voor alle duidelijkheid niet in de ondersteuning van doelgroepwerknemers of het werkondersteuningspakket in de rugzak. Wel zal dit bepalen of ze recht hebben op bijkomende organisatieondersteuning in functie van hun missie en kernactiviteit. In lijn met de Algemene Groepsvrijstellingsverordening kunnen ‘sociale werkvoorzieningen’ steun ter compensatie van de bijkomende kosten voor het in dienst hebben van gehandicapte werknemers. Waarbij een sociale werkvoorziening door Europa is gedefinieerd ‘als een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 50 % uit gehandicapte werknemers bestaat’. Dit betekent concreet dat het label maatwerkbedrijf enkel kan toegekend worden op basis van de inschakeling van personen met een arbeidsbeperking door handicap en/of psychosociale problematiek (en dus niet de 2 jaar werkzoekenden). Naar een Vlaamse definitie … Gelet op onze visie dat maatwerkbedrijven inschakeling als kernactiviteit hebben, vinden we de Europese definitie van “sociale werkvoorziening” nog wat te breed geformuleerd. Rekening houdend met ruimte voor innovatie en continuïteit binnen een economische context, willen we in onze vertaling naar maatwerkbedrijf de definitie nog wat scherper te stellen in functie van maximale inschakeling. Het lijkt ons bovendien niet aangewezen om met beperkte budgettaire middelen de poort te breed open te zetten. We stellen volgende tweeledige definitie voor:
Een bedrijf kan slechts het label maatwerkbedrijf krijgen wanneer het aantal VTE met arbeidsbeperking door handicap (pmah) en/of psycho-sociale problematiek (psp) minstens 75% bedraagt van het totaal personeelsbestand9, uitgezonderd de doelgroepgerichte omkadering10 en eventuele andere doelgroepwerknemers vanuit sociale economie11 (SE) en/of activerings- of reïntegratietrajecten (ART).
9
Onder totaal personeelsbestand verstaan we het gemiddeld aantal VTE op jaarbasis die op de loonlijst stonden van de organisatie. Voor alle duidelijkheid wordt interim-arbeid hierbij gerekend. 10 Onder doelgroepgerichte omkadering verstaan we personen die instaan voor de begeleiding op werkvloer van doelgroepwerknemers en andere personeelsleden die de persoon in functie van zijn/haar beperkingen in het
11
Hierbij moet wel een verhouding van minstens 50% doelgroepwerknemers arbeidsbeperking door handicap en/of psychosociale problematiek ten aanzien van het totale personeelsbestand gerespecteerd worden om niet in strijd te zijn met de Europese Groepsvrijstellingsverordening.
Maatwerk en activering/reïntegratie In bovenstaande definitie werd al rekening gehouden met het feit dat de bestaande ondernemingen naast de inschakeling van de doelgroep, ook trajecten naar werk organiseren voor mensen in het kader van reïntegratie- en activeringstrajecten, zoals arbeidszorg, artikel 60, werkstraffen,…. We zijn van mening dat zij gelet op hun expertise in begeleiding een belangrijke partner in dit verhaal zijn en ook in de toekomst moeten kunnen blijven. Maar dit betekent wel dat we in het kader van maatwerk ons de vraag moeten stellen hoe we kijken naar onbezoldigde activiteiten in een normaal economische context. We onderschrijven de nood aan deze trajecten, maar zijn ook bezorgd over de dunne grens in hoofde van de zwakste doelgroepwerknemers en het behoud van voldoende opdrachten voor de doelgroepwerknemers in het geheel. Het feit dat er onbezoldigde activiteiten binnen een economische context gebeuren, maakt dat ook deze trajecten onderworpen zijn aan de Europese staatssteunregels. Gezien het hier niet gaat over werknemers in de juridische zin van het woord, is de Groepsvrijstellingsverordening niet van toepassing op de ondersteuning aan deze mensen. Het gaat veeleer over een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) die in een aparte sui generis vorm zal moeten krijgen. Deze dienst is voor ons het organiseren van reïntegratie- en activeringstrajecten. Hiervoor moet: A. er een specifieke verantwoordelijke voor de activiteiten van de dienst zijn; B. de dienst moet duidelijk identificeerbaar zijn in alle communicatie en publiciteit; C. de inhoudelijke en financiële activiteiten van de dienst moeten afzonderlijk geregistreerd worden ten behoeve van de sociale overlegstructuren en binnen de organisatie en de sociale inspectie. De maatwerkbedrijven moeten er wel rekening mee houden dat het bezoldigde personeel van iedere sui generis DAEB meetelt in het totale personeelsbestand van de organisatie en dus een invloed heeft op de minimale 50% verhouding pmah-psp/personeel. Een duidelijke visie op welke activiteiten binnen een onbezoldigd kader kunnen plaatsvinden en op een al dan niet maximum aantal onbezoldigde plaatsen per organisatie moet nog uitgewerkt worden in afstemming met de beleidslijnen die voor deze trajecten worden uitgetekend. Dit zal in de uitrol van de conceptnota rond het W²-beleidskader worden meegenomen.
functioneren ondersteunen, sociale dienstverlening en ergotherapeuten (contractuele functies die hiervoor in aanmerking komen, zullen worden opgelijst in de regelgeving) 11 Deze doelgroepwerknemers kunnen de uiterst kwetsbaren in het maatwerkbedrijf of doelgroepwerknemers uit de LDE-afdeling zijn
12
ONDERSTEUNING OP MAAT VAN MENSEN Zoals in het hoofdstuk toeleiding en indicering reeds aangehaald, zal VDAB na screening een advies geven over de invulling van het WOP betreffende de vier modules. Op basis van dit advies zal duidelijk zijn welke arbeidsplaats, welke onderneming alsook welk traject wordt vooropgesteld om een tewerkstelling op maat mogelijk te maken. Bij voorkeur waar mogelijk in het NEC, waar nodig in het SEC. De concrete invulling, hoogte en duurtijd (zie verder), van de verschillende modules geeft van bij start van de tewerkstelling in een maatwerkafdeling of maatwerkbedrijf aan wat het loopbaanperspectief kan zijn en wat het potentieel aan doorgroei/doorstroom is. In lijn met de evolutie naar een maatpak en loopbaangerichte maatregelen, maken we de keuze om een stuk af te stappen van standaardtussenkomsten en de ondersteuning gericht te bepalen in functie van individuele noden. Overcompensering of een gebrek aan ondersteuning zal in principe niet meer aan de orde zijn. Conform de afspraken in het principekader werd gezocht naar eenzelfde maatstaf per module om de transparantie van de maatregelen te verhogen. Loonpremie Voor de loonpremie is dit een percentage van de werkelijke brutoloonkost. De compensatie wordt geplafonneerd op een maximumtussenkomst. Bij een deeltijdse tewerkstelling zal dit uiteraard a rato verrekend worden. De gegevens worden gehaald uit de DmfA-aangifte om de administratieve procedure zo eenvoudig mogelijk te maken voor overheid en onderneming. Het % wordt genomen op de uitbetaalde brutoloonkost. De reële Vlaamse tussenkomst in de lonen is dat deel van het toegekende % van de brutoloonkost (inclusief effectief betaalde RSZ, zijnde de RSZ die overblijft na aftrek van de toegekende RSZ-vermindering) waarvoor geen andere tussenkomsten in het loon van de doelgroepwerknemer (sine, gesco,…) ontvangen worden. Concreet betekent dit dat andere loonpremies afgetrokken worden van de toegekende loonpremie om de Vlaamse tussenkomst hierin te bepalen. Op die manier garanderen we een correcte berekening in het licht van de Europese regelgeving en worden bestaande ongelijkheden uitgevlakt. In lijn met het akkoord rond de 6e staatshervorming, waarin de regionalisering van het doelgroepenbeleid voorzien is, zal de volledige tussenkomst vanuit Vlaanderen vergoed worden. Met het oog op het maatwerkdecreet werd een schaal uitgewerkt met 4 niveaus, waarbij 40% 12 het minimum aan rendementsverlies is om in aanmerking te komen voor ondersteuning vanuit het maatwerkdecreet.
12
Iemand met een lager rendementsverlies zou mogelijk via een individuele premie wel aan de slag kunnen gaan in de organisatie
13
LAAG - 40%
• Basis VOP
BASIS – 50%
• Maximum 2 jaar NWWZ staatssteun
HOOG – 60%
• Maximum VOP
MAX – 75%
• Maximum staatssteun pmah
Deze loonmodule toegepast op de doelgroep van het maatwerk bij collectieve inschakeling betekent dat: een uiterst kwestbare werknemer (met begeleidingsnood en een advies maatwerk vanuit VDAB) een loonpremie zouden kunnen krijgen naargelang de geïndiceerde nood van 40% of 50% en dit voor een periode van maximum 2 jaar. Personen met een arbeidshandicap of een psychosociale problematiek (met begeleidingsnood en een advies maatwerk vanuit VDAB) een loonpremie zouden kunnen krijgen naargelang de geïndiceerde nood van 40% - 50% - 60% - 75% voor onbepaalde duur, waarbij de hoogte en duurtijd van de loonpremie afhankelijk is van het resultaat van periodieke evaluatie door VDAB. Begeleiding op de werkvloer Voor het luik begeleiding op de werkvloer werd gezocht naar een formule die vooral de kwalitatieve aspecten van de ondersteuningsnood reflecteert. Een degelijke begeleiding is voor ons de sleutel voor een duurzame loopbaan. Daarom wensen we de loonkost van het voorziene begeleidingsaanbod volledig te financieren op basis van de voorziene begeleidingsuren in de module begeleiding op de werkvloer. We stellen voor om binnen de module begeleiding op de werkvloer te werken met uurpakketten in combinatie met een beschikbaarheidsnorm en een duidelijke opvolging door een persoonlijk ontwikkelingsplan voor iedere werknemer.
14
Dit vertaalt zich naar 3 begeleidingsmaten:
Hoog
Midden
Laag
300u
200u
150u
Aanwezig en permanent toezicht
Beschikbaar en toezicht
Opleiding op de werkvloer in functie van opdracht
Opleiding op de werkvloer in functie van opdracht
Bereikbaar en wekelijks 'functionerings'gesprek Opleiding op de werkvloer in functie van opdracht en doorstroomprofiel
Hoog: De gekwalificeerde begeleider is aanwezig op de werkvloer en houdt permanent toezicht. De begeleider voorziet in vorming voor de doelgroepwerknemer om zijn/haar taak op een goede manier uit te kunnen voeren. Er worden 300 begeleidingsuren voorzien, dit stemt overeen met 1/5 VTE of ongeveer 6 koppen. Voor iedere doelgroepwerknemer is er een competentieprofiel en een POP, dat jaarlijks geëvalueerd wordt. Midden: De gekwalificeerde begeleider is beschikbaar op de werkvloer en houdt toezicht. De begeleider voorziet in vorming voor de doelgroepwerknemer om zijn/haar taak op een goede manier uit te kunnen voeren. Er worden 200 begeleidingsuren voorzien, dit stemt overeen met 1/8 VTE of ongeveer 10 koppen Voor iedere doelgroepwerknemer is er een competentieprofiel en een POP, dat jaarlijks geëvalueerd wordt. Laag: De gekwalificeerde begeleider is niet noodzakelijk aanwezig op werkvloer, maar wel permanent bereikbaar. Er is minstens 1 gesprek per week tussen de gekwalificeerde omkadering en de doelgroepwerknemer over de opdrachten, het functioneren en de competentieontwikkeling van de doelgroepwerknemer. De begeleider voorziet in vorming voor de doelgroepwerknemer om zijn/haar taak op een goede manier uit te kunnen voeren en zorgt voor een bijkomende competentieversterkend aanbod in functie van een ‘doorstroomprofiel’. Er worden 150 begeleidingsuren voorzien, dit stemt overeen met 1/10 VTE of ongeveer 12 koppen Voor iedere doelgroepwerknemer is er een competentieprofiel en een POP, dat jaarlijks geëvalueerd wordt.
15
De financiering van het begeleidingsaanbod zal gebeuren op basis van een vaste vergoeding per uurpakket (hoog, midden, laag). Om dit bedrag te bepalen kijken we naar een aantal relevante loonbarema’s als referentiepunt. Werkondersteuningspakket De modules loonpremie en begeleiding op de werkvloer worden los van elkaar geïndiceerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat een lage loonpremie kan samengaan met een hoge begeleiding. De modules in de rugzak, noemen we het werkondersteuningspakket. Dit wordt periodiek geëvalueerd en kan dus in de tijd variëren. De module opleiding op de werkvloer wordt bij maatwerkondersteuning niet apart toegekend. De begeleiding op de werkvloer staat in voor de vorming die het functioneren op de werkvloer mogelijk maakt. Andere opleidingsnoden zullen, zoals nu ook al het geval is, via het reguliere aanbod bv. VDAB (finaliteitsopleidingen en/of functiegerichte opleidingen op basis van goedkeuring door trajectbegeleider in functie van verhoogde doorstroomkansen naar het reguliere arbeidscircuit) en/of of sectorale vormingsfonds opgevangen moeten worden. De module aanpassing op de werkvloer wordt vertaald in drie luiken: De aanpassing van de functie/productieproces op maat van de mogelijkheden krijgt een plaats in de ondersteuning van maatwerkbedrijven (zie verder). De aanpassing van onroerende goederen in functie van de collectieve tewerkstelling van personen met een arbeidshandicap, zoals dit nu in VIPA geregeld was, zal ook een plaats krijgen binnen de ondersteuning van maatwerkbedrijven (zie verder). De mogelijkheden voor het derde luik, met name een persoonsvolgende aanpassing van de individuele arbeidspost moeten nog bekeken worden.
DE INZET VAN HET ONDERSTEUNINGSPAKKET EN DOORSTROOM Door de koppeling van de ondersteuning aan de doelgroepwerknemer zijn er verschillende mogelijkheden voor organisaties om in het maatwerkverhaal te stappen. Zij kunnen dit doen door zelf een maatwerkafdeling of -bedrijf op te starten, door capaciteit van een maatwerkbedrijf in te sourcen of door een individuele inschakeling (vanuit Werk). Voor ons is het hierbij van belang dat ieder individu de ondersteuning die hem/haar werd toegekend ook effectief krijgt. De werkgever van de doelgroepwerknemer is verantwoordelijk voor de kwalitatieve invulling van deze ondersteuning ongeacht de plaats van tewerkstelling. Met jaarlijkse evaluatie van het persoonlijk ontwikkelingsplan willen we doorgroei en doorstroom stimuleren. De effectiviteit van de ondersteuning wordt periodiek geëvalueerd (cfr. hoger). De opvolging van de ontwikkelingsplannen door de onderneming, zal geëvalueerd en opgevolgd worden door de overheid in kader van een efficiënt en gericht opvolgings- en handhavingsbeleid. Doelgroepwerknemers die de stap naar een individuele inschakeling zetten en dus doorstromen, zullen voor de periode van terugkeergarantie de ondersteuning vanuit Sociale Economie blijven krijgen. Het aanbod begeleiding op de externe werkvloer wordt in lijn met de module begeleiding op de werkvloer uitgewerkt. De terugkeergarantie wordt gelaagd uitgewerkt. Na die periode komt de eventuele verdere ondersteuning vanuit de individuele
16
modules van Werk. Indien de individuele inschakeling na die periode toch niet zou lukken, stellen we voor een voorrangsregeling voor vacante plaatsen uit te werken voor personen die zich terug inschrijven als werkzoekende bij de VDAB.
BIJKOMENDE ONDERSTEUNING AAN MAATWERKBEDRIJVEN In de overtuiging dat er op dit moment nog steeds nood is aan organisaties die de professionele inschakeling van personen met een arbeidshandicap en/of psychosociale problematiek op een collectieve manier organiseren om voldoende jobaanbod voor deze mensen te realiseren, werd naast de modules die de inschakeling van het individu moeten faciliteren, een luik ondersteuning voor maatwerkbedrijven (zie hoger) uitgewerkt. Deze ondersteuning moet het mogelijk maken om de uitdagingen, eigen aan de collectieve inschakeling van de zwakste werknemers op een kwalitatieve en professionele wijze aan te gaan. De tussenkomst is dus niet gericht op de ondersteuning van de normale bedrijfsvoering of de begeleiding zoals voorzien in de module ‘begeleiding op de werkvloer’, maar wel op het ondersteunen van hun sociale missie, de inschakeling van de zwaksten op de arbeidsmarkt. We kiezen voor een forfaitair bedrag dat de organisaties in staat moet stellen om: - het werk aangepast te organiseren - het productieproces op maat van de individuele noden aan te passen - de brede administratieve verplichtingen eigen aan de inschakeling van de doelgroepwerknemers op te vangen - sociale dienstverlening ten aanzien van de doelgroepwerknemers in te richten - de bijkomende inspanningen voor doorstroom naast deze die onder begeleiding op de werkvloer vallen op te vangen. We stellen voor om deze een forfaitaire tussenkomst vanaf 20 doelgroepwerknemers aan te bieden en rekeninghoudend met de schaalgrootte van het maatwerkbedrijf de tussenkomst degressief uit te bouwen. Het aantal doelgroepwerknemers wordt hierbij berekend op het gemiddelde van het jaar voordien. Organisaties die op een bepaald moment onder de norm duiken hebben een jaar de tijd om zich in regel te stellen. Deze forfait wordt in schijven uitbetaald. De organisaties zullen vrij zijn om de inzet van deze middelen te bepalen binnen bovengestelde contouren te bepalen met als objectief het realiseren van de doelstellingen van het maatwerkdecreet bij collectieve inschakeling. Het toezicht zal gebeuren door de aftoetsing van de organisatievoorwaarden voor maatwerkbedrijven enerzijds en een specifieke aftoetsing bij periodieke evaluatie van de mate waarin de doelstellingen van het maatwerkdecreet bij collectieve inschakeling gerealiseerd zijn anderzijds. De impact van de voorgestelde keuzes (definitie maatwerkbedrijf/afdeling, loonmodules (inclusief herziening en plafond), module begeleiding op de werkvloer, organisatieondersteuning alsook organisatievoorwaarden) op de bestaande ondernemingen, op de werking van de agentschappen en op de begroting alsook een inschatting van de potentiële doelgroep, zal bij de concrete uitwerking van de principes van deze conceptnota in kaart gebracht worden.
17
ORGANISATIEVOORWAARDEN Het nieuwe maatwerkdecreet zal niet alleen bepalen hoe en binnen welke criteria de invulling van de modules loonpremie, begeleiding op de werkvloer en de bijkomende organisatieondersteuning voor maatwerkbedrijven zal gebeuren. Het nieuwe decretaal kader zal ook vastleggen aan welke voorwaarden maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen moeten voldoen om in aanmerking te komen voor subsidiëring vanuit sociale economie. Organisatievoorwaarden In lijn met de definitie sociale economie wordt de financiering van de ondernemingen binnen het maatwerkdecreet gekoppeld aan een aantal organisatievoorwaarden : -
-
-
creatie en behoud van tewerkstelling, versterking van competenties ter bevordering van duurzame loopbanen en doorstroom waar mogelijk binnen de sociale economie en naar het normaal economisch circuit. De aandacht gaat naar de arbeidsmarktpositie van mensen uit de kansengroepen, emancipatie en integratie; duurzame ontwikkeling, milieuvriendelijke productieprocessen en producten en integrale milieuzorg; voorrang van arbeid op kapitaal bij de verdeling van de opbrengsten waarbij de opbrengsten geen doel op zich vormen, maar een middel zijn om maatschappelijke doelstellingen te realiseren; Zoals aangekondigd in de beleidsnota Sociale Economie willen we het maatwerk openstellen voor alle werkgevers. Het verschil in missie tussen de maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen13 willen extra benadrukken door voor maatwerkbedrijven bij handelsvennootschappen(zoals cvba, nv, bvba...) de modaliteit vennootschap met sociaal oogmerk (vso) te vragen. Dit betekent concreet dat naast vzw’s en lokale besturen enkel handelsvennootschappen die in hun statuten bijkomende voorwaarden opgenomen hebben in functie van het sociaal oogmerk, als maatwerkbedrijf beschouwd kunnen worden. Deze voorwaarden benadrukken dat deze vennootschappen: niet op de verrijking van hun vennoten gericht zijn nauwkeurig het sociale doel van hun onderneming moeten beschrijven een jaarverslag opmaken over hoe hun sociale doel wordt verwezenlijkt Bijkomend verwachten we dat eventuele winsten in het sociaal doel worden geïnvesteerd. Voor maatwerkafdelingen maken we geen voorbehoud naar ondernemingsvorm. democratische besluitvorming waarbij betrokkenen worden gestimuleerd en de kans wordt geboden tot inspraak in het beleid en het beheer van de onderneming; maximale transparantie, onder meer op het vlak van het te voeren algemeen beleid, de financiën en de interne en externe relaties;
13
Maatwerkbedrijven hebben als kernactiviteit de inschakeling van kansengroepen en voorzien een passend aanbod op maat van de mogelijkheden van de doelgroep. Maatwerkafdelingen hebben de inschakeling niet als kernactiviteit beschouwen, maar kiezen wel bewust om binnen de eigen reguliere activiteit collectief mensen met nood aan ondersteuning in te schakelen.
18
-
-
-
kwaliteit van de relaties: bij externe relaties wordt gestreefd naar een winwinpartnerschap in waarbij de kosten en de baten gelijk worden verdeeld volgens gelijkwaardigheid en transparantie. Bij interne relaties gaat de aandacht naar de kansen op persoonlijke ontwikkeling, non-discriminatie en arbeidsvoorwaarden van het personeel; maatschappelijke inbedding, door in dialoog te treden met de lokale gemeenschap en niet-gouvernementele organisaties op het werkterrein, door netwerkvorming en samenwerking; goederen produceren en diensten leveren op de markt waarvoor bestaande of toekomstige klanten en behoeften bestaan, waarbij wordt gestreefd naar continuïteit en rentabiliteit, en maximale efficiëntie van de inzet van de middelen.
Van maatwerkbedrijven verwachten we dat ze aan alle organisatievoorwaarden voldoen. Bij maatwerkafdelingen zullen we enkel die voorwaarden opleggen die specifiek gekoppeld zijn aan de sociale doelstelling, meer bepaald de inschakeling van de doelgroep.
Kwaliteitskader Deze organisatievoorwaarden zullen een vertaling krijgen in een kwaliteitskader. Via dit kwaliteitskader willen we ervoor zorgen dat : - het managementsysteem aanstuurt op continue kwaliteitsverbetering van de gehele organisatie, inclusief een specifieke focus op het personeelsbeleid; - men een procesmatige opbouw hanteert om stapsgewijs tot kwaliteit te komen (geen eenmalige actie); - er een stimulerend (kwaliteits)groeikader is met een aanbod vanuit overheid in een coachende rol; - de zelfwerkzaamheid en zelfevaluatie wordt bevorderd; - er een maximaal hergebruik is door de overheid van reeds aanwezige kwaliteitsinstrumenten en –elementen bij de maatwerkbedrijven, binnen een eenduidig kader; Als referentiekader voor kwaliteitsmanagement wordt de kwaliteitswijzer14 gebruikt. Dit kwaliteitskader vertrekt van volgende criteria: ‘leiderschap, beleid en strategie, medewerkers, partnerschappen en middelen, processen, klantenresultaten, medewerkersresultaten, samenlevingsresultaten en sleutelprestatieresultaten’. Hierbinnen krijgen volgende specifieke sectoriële doelstellingen een plaats: - de onderneming realiseert tewerkstelling in een aangepaste werkomgeving (aan het individu) met oog op duurzame integratie in een arbeidsproces; - de onderneming biedt deskundige begeleiding en ontwikkelingskansen aan de doelgroepwerknemers; - de onderneming biedt maximale kansen op werk, zonder verdringing van de doelgroep; - de onderneming onderneemt op een duurzaam en maatschappelijk verantwoorde wijze.
14
De kwaliteitswijzer is een management- en sturingsmodel, dat gebaseerd is op het EFQM-CAF model, ontwikkeld door het VSA WSE in nauwe samenspraak met de sector.
19
Om maatwerkorganisaties in hun kwaliteitsbeleid te ondersteunen wordt een aanbod vanuit de Vlaamse overheid voorzien in de vorm van assessments en audits. Een efficiënt en kwaliteitsvol toezicht moet ervoor zorgen dat de basiskwaliteit als financieringsvoorwaarde wordt gegarandeerd. Zoals we al aangaven, maken we een onderscheid tussen maatwerkbedrijven en maatwerkafdelingen. - Voor maatwerkbedrijven stellen we een organisatiebrede invulling van kwaliteitsmanagement voorop. - Voor maatwerkafdelingen leggen we de focus op de specifieke vertaling van de kwaliteitsprincipes binnen het HR-beleid. Maatwerkafdelingen die dat wensen, kunnen een breder kwaliteitsbeleid opnemen en hiervoor beroep doen op de ondersteuning (i.c. assessment en audit) vanuit de overheid op vlak van kwaliteitsmanagement. Voor startende ondernemingen wordt een redelijke termijn voorzien om zich in orde te stellen met deze voorwaarden. De minimale criteria waaraan men dient te voldoen, worden gekaderd in een ruimer palet van indicatoren, die ook als doel hebben een benchmark en beleidsopvolging te realiseren. We kiezen hierbij voor een internationaal gevalideerd model, dat ook een meerwaarde kan bieden voor de organisatie in communicatie met haar stakeholders. Deze indicatoren moeten het ook mogelijk maken om de meerwaarden van de sociale economie zichtbaar te maken. Als basis nemen we de indicatoren van de Global Reporting Initiative (GRI)15, die worden aangepast aan de specifieke context. Dit impliceert bijvoorbeeld een uitbreiding van een aantal sociale indicatoren op vlak van tewerkstelling en omkadering. De indicatorenset bevat volgende componenten: deugdelijk bestuur, stakeholdermanagement, personeelsbeleid, samenleving, veiligheid en gezondheid, economische prestaties en milieuprestaties. We kiezen ervoor een aantal indicatoren te relateren aan de organisatievoorwaarden. Hierdoor wordt de maatschappelijke impact van de maatwerkbedrijven zichtbaar gemaakt. Tevens is het gebruik van dergelijke indicatorensets ook bruikbaar in andere rapporteringen die de onderneming dient te verzorgen én in de marktcontext waarbinnen zij opereren.
15
Global Reporting Initiative is een internationaal gevalideerd model voor duurzaamheidsverslaggeving.
20
Samengevat: onderscheid maatwerkbedrijf maatwerkafdeling
Maatwerkbedrijf
Maatwerkafdeling
kernactiviteit = inschakeling doelgroep Pmah / PSP
kernactiviteit = economische activiteit, productie, dienstverlening, …
COLLECTIEVE inschakeling van doelgroep
COLLECTIEVE inschakeling van doelgroep
minstens 75% van personeel behoort tot Pmah / PSP
Pmah / PSP / uiterst kwetsbare werknemers
(min. 20 vte) ondersteuning : modules loonpremie, begeleiding en opleiding op de werkvloer organisatieondersteuning Organisatievoorwaarden: Vzw’s en handelsvennootschappen met vso
(min. 5 vte) ondersteuning : → modules loonpremie, begeleiding op de werkvloer en arbeidspostaanpassing
Organisatievoorwaarden: Elke werkgever
SE-principes op brede organisatieniveau
SE-principes en voorwaarden gekoppeld aan inschakeling
kwaliteitskader op organisatieniveau
kwaliteitskader met focus op HR-beleid
21
PROCEDURE Het werken met een variabele financiering brengt uiteraard een complexere backoffice met zich mee. Voor de uitwerking van de procedure werden 3 uitgangspunten vooropgesteld:
Garanties dat de ondersteuning die voor iemand voorzien wordt, vanuit de organisatie ook aan die persoon geboden wordt (controleerbaarheid) Budgettaire beheersbaarheid van het systeem Garanties voor voldoende aanbod voor de zwakste werknemers
Gelet op het voorziene groeipad en het ontbreken van een open end financiering, wordt geopteerd om te werken met oproepen. Het contingent aan plaatsen wordt verdeeld in functie van aanwezigheid van de doelgroep in de regio. Om voldoende plaatsen voor de zwaksten te garanderen, wordt de oproep verdeeld in een budget bestemd voor mensen met een hoog rendementsverlies en een vrij in te vullen budget (uiteraard binnen voorziene de modules). Als het contingent van de lopende oproep volledig toegewezen is na de eerste adviescommissie, moet men wachten op de volgende oproep om een nieuwe aanvragen in te dienen. Indien er nog plaatsen over zijn, blijft de oproep openstaan (tot het contingent op is) en kunnen nieuwe dossiers telkens op de eerstvolgende adviescommissie behandeld worden. Binnen de bevoegdheid sociale economie wordt de adviesprocedure gestroomlijnd en kiezen we voor 1 adviescommissie sociale economie. De adviescommissie is samengesteld uit stemgerechtigde (inter-professionele sociale partners en het VSAWSE) en adviserende leden (sectorale sociale partners, VVSG, ondersteuningsorgaan SE en Departement WSE). De adviescommissie verleent een advies over de mate waarin organisaties aan de subsidievoorwaarden voldoen en de geformuleerde prioriteiten in het uitbreidingsbeleid. (maar niet over individuele WOPaketten aan organisaties). Het is zinvol om ook op het regionale niveau de vinger aan de pols te houden van de sociale economie. Er zal geen advies meer gevraagd worden met betrekking tot individuele erkenningen van dossiers. Wel zal onderzocht worden hoe op subregionaal niveau de evolutie van vraag en aanbod van de sociale economie op de arbeidsmarkt kan opgevolgd worden. De procedure voor nieuwe organisaties is uitgebreider dan voor organisaties die al een contingent toegewezen kregen. De aanvraag voor organisaties, die voor de eerste keer indienen, zal langs de adviescommissie passeren, die oordeelt in welke mate aan de subsidievoorwaarden van een maatwerkafdeling of maatwerkbedrijf, al naar gelang, voldaan is. Bij organisaties die al een contingent gekregen hebben, gaat VSA enkel na of er inbreuken zijn vastgesteld. Zo niet komen zij automatisch in aanmerking. Men krijgt 6 maanden tijd om het toegekende budget in te vullen of mensen te vervangen. Indien dit niet tijdig gebeurt, kan men eenmalig een gemotiveerde verlening van de periode met
22
6 maanden vragen aan het VSAWSE. Plaatsen/middelen die niet tijdig worden ingevuld, worden toegevoegd aan het te verdelen contingent. De maatwerkorganisatie is zelf verantwoordelijk om het toegekende budget binnen de modules in te zetten in functie van de noden van de potentiële doelgroepwerknemers. Enkel voor het budget zwaksten betekent geldt wel de beperking dat dit opgevuld zal moeten in functie met personen die recht hebben op een hoge loonpremie. Dit betekent dat er ruimte is om aanpassingen te doen van modules op basis van de geïndiceerde noden bij bv. vervangingen. Wijzigingen in een bestaand contingent zowel van personen als modules worden steeds gemeld aan het VSAWSE. VSAWSE kan wijzigingen goedkeuren van inhoudelijke aard (vervanging van persoon met gelijke ondersteuningsnood) en/of financiële aard (aanpassing van modules bij verschillende personen na evaluatie of doorstroom). De middelen die na een herevaluatie vrijkomen, omdat de persoon minder ondersteuning nodig heeft, blijven ter beschikking van de onderneming op voorwaarde dat ze binnen de 6 maanden ingezet worden om een nieuwe/andere werknemer (toegeleid en geïndiceerd door VDAB) te ondersteunen. Op deze manier willen we ervoor zorgen dat ondernemingen hun succesvolle inspanningen voor doorgroei en doorstroom kunnen blijven realiseren. Met de middelen kunnen nieuwe (geïndiceerde) doelgroepwerknemers aangeworven worden of eventuele meerkosten na herevaluatie gedragen. Zo willen we hun stimuleren en de kans geven om opnieuw of bij voorrang werk op maat te blijven realiseren. De uitbetaling van de persoongebonden modules door het VSAWSE gebeurt op basis van dmfaaangifte. Er komt een systeem met voorschotten op basis van toekenning/invulling en correcties achteraf op basis van de dmfa. Op die manier voorkomen we dat organisaties moeten prefinancieren en verlagen we de instapdrempel. De uitbetaling van het forfait organisatieondersteuning bij maatwerkbedrijven gebeurt in maandelijkse schijven. De controle gebeurt jaarlijks op basis van de subsidievoorwaarden. Om de 3 jaar is er een assessment van het kwaliteitsbeleid. Subsidievoorwaarden voor maatwerkbedrijven en –afdelingen zijn gebonden aan de mate waarin zij doelgroepwerknemers inschakelen (zie hoger). Dit betekent dat een organisatie om welke reden dan ook onder de vastgelegde normen kan duiken. Hierbij stellen we voor dat de organisatie op het moment van de vaststelling 1 jaar de tijd krijgt om zich opnieuw in regel te stellen. Zo niet vervallen de tussenkomsten voor de organisatieondersteuning in het geval van maatwerkbedrijven. De rugzak van de (resterende) doelgroepwerknemers in dienst blijft wel behouden voor de duur van het toegekende krediet en kan zolang men binnen de contouren van de maatwerkafdeling blijft ook binnen de middelen SE verlengd worden. Bij de stap van maatwerkafdeling naar ‘gewoon’ bedrijf zal het krediet na vervaldatum indien nodig verlengd moeten worden vanuit de modules van individuele inschakeling. Dit kan enkel van toepassing zijn bij personen met een arbeidshandicap en/of psychosociale problematiek omdat de ondersteuning voor de doelgroep (uiterst) kwetsbare personen per definitie tijdelijk is.
23
DE INVULLING VAN HET LUIK HANDHAVING De Vlaamse Inspectie Werk en Sociale Economie is de handhavingsinstantie binnen het Departement Werk en Sociale Economie. Ze voert ter plaatse controles uit met betrekking tot het geheel van de bevoegdheden binnen het beleidsdomein en dus ook de uitvoering van dit decreet. In lijn met de andere maatregelen zal er ook voor deze maatregel gekozen worden voor een gelaagd systeem van toezichts-, handhavings- en sanctioneringsmiddelen. In de verdere uitwerking zal de aftoetsbaarheid van de gestelde eisen, criteria, verplichte methodieken, bij te houden documenten en subsidievoorwaarden een belangrijk aandachtspunt zijn. De controlebevoegdheid voor het toekomstige decreet zal opgenomen worden in ofwel: - art. 2 van het inspectiedecreet (wijziging van dit decreet); - in het hoofdstuk van de te wijzigen regelgevingen in het decreet maatwerken.
EVALUATIE EN MONITORING Het decreet maatwerk zal 2 jaar na haar inwerkingtreding geëvalueerd worden op haar doelstelling en doorstroom. De monitoring van het bereik van de maatregel en maatwerkorganisaties gebeurt jaarlijks naar aanleiding van de beleidsbrief door het Departement WSE in samenwerking met de VDAB en het VSAWSE. Deze gegevens zijn beschikbaar op: -
Monitor werk en sociale economie: http://www.werk.be/cijfers/het-beleidcijfers/monitor-werk-en-sociale-economie Fiches per maatregel: http://www.werk.be/cijfers/het-beleid-cijfers/maatregelensociale-economie
BUDGETTAIR KADER De regelgeving zal uitgewerkt worden binnen de beschikbare middelen. Voor de omzetting van de beschutte en sociale werkplaatsen zal in een eerste fase een collectieve inschatting voor de huidige doelgroep naar modules gemaakt worden. We streven hierbij naar een financiële status quo bij de overstap rekening houdend met geheel aan ondersteuning binnen de perken van het begrotingskrediet. Nieuwe plaatsen, vervangingen en geëvalueerde plaatsen zullen binnen de perken van het begrotingskrediet uiteraard in het nieuwe kader gevalideerd worden.
24
Bijlage 1: Indicatielijst personen met een arbeidshandicap (Pmah) De huidige lijst van indicaties voor Pmah werd bepaald door de Raad van Bestuur van de VDAB en verankerd in de regelgeving. Het is een limitatieve lijst van 7 indicaties : erkend zijn door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) of zijn rechtsvoorgangers: het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH), het Rijksfonds voor de sociale reclassering van mindervaliden (RF), het Fonds voor medische, sociale en pedagogische hulp aan gehandicapten (Fonds’81) gewezen leerling zijn van het buitengewoon onderwijs en hoogstens een (kwalificatie)getuigschrift of diploma behaald hebben in het buitengewoon onderwijs op basis van de handicap in aanmerking komen voor een inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming in het bezit zijn van een afschrift van een definitief geworden gerechtelijke beslissing of van een attest van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graad van arbeidsongeschiktheid blijkt recht geven op bijkomende kinderbijslag of als ouder met een handicap recht hebben op verhoogde kinderbijslag een invaliditeitsuitkering ontvangen een attest voorleggen van één van volgende door VDAB aangewezen diensten of artsen: -
de gespecialiseerde screeningsdienst van de VDAB de arbeidsgeneeskundige dienst van de VDAB de arbeidsgeneeskundige dienst van de RVA de arbeidsgeneeskundige dienst van de FOREM de arbeidsgeneeskundige dienst van ACTIRIS (vroegere BGDA) de arbeidsgeneeskundige dienst van de ADG (Arbeitsamt der Deutschsprachigen Gemeinschaft) de adviserend geneesheer van het ziekenfonds andere arbeidsgeneeskundige diensten andere artsspecialisten de gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdienst GA FOD Sociale Zekerheid – Directie-Generaal Personen met een Handicap Agence Wallonne pour l’Integration des Personnes Handicapées (AWIPH) Commission Communautaire Française, van de service bruxellois francophone des personnes handicapées (COCOF) Dienststelle der deutschsprachigen gemeinschaft für Personen mit Behinderung (DPB) rechtbank centrum leerlingenbegeleiding (CLB) én waarbij minimaal één van volgende elementen geattesteerd wordt: punten in het totaal op de zelfredzaamheidschaal in het kader van een aanvraag voor een integratietegemoetkoming het (voorlopig) percentage (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid de éénduidige uitspraak van een gespecialiseerde arbeidsonderzoeksdienst (GA) inzake de indicatie van arbeidshandicap beslissing van de rechter inzake het geplaatst zijn onder een beschermingsstatuut de toelating tot het buitengewoon onderwijs, het geïntegreerd onderwijs (GON) of het inclusief onderwijs (ION) één of meerdere problematieken die vermeld staan op de door de raad van bestuur van de VDAB goedgekeurde lijst ‘Problematieken voor indicatie van arbeidshandicap en toekenning recht op BTOM’ erkend zijn als een persoon met een handicap door AWIPH, COCOF of DPB.
25
Bijlage 2: Overzichtslijst indicaties Psycho-Sociale problematiek Categorie
Subcategorieën
[1] categorie omgevingsfactoren verbonden aan het zoeken naar werk
1.1. Persoonlijke situatie/ voorgeschiedenis
1.2. Financiële situatie
1.3. Huisvesting
[2] categorie “sociale inschakelings-, mobiliserings-, mobiliteitsfactoren”
2.1. Niet-technische bekwaamheden beroepsbekwaamheden
sociale en
2.2. Attitudes in relatie tot het concept werk en mobilisering naar tewerkstelling
Oefening : Stemmen overeen met ICF, ICD 10, R-pas : Voorbeelden :
Oefening : Stemt overeen met profiel sociale werkplaats (studie SST) : ook link met stoorniscodes mogelijk
-Afwezigheid van sociaal en/of familiaal netwerk : Vb : Eenoudergezinnen -Ernstige problemen van administratieve aard -Gerechtelijk verleden -Actuele problemen met gerecht -Veelvuldig schools of professioneel falen/afhaken -Dwingende familiale omstandigheden -Onvoldoende middelen om aan de basisbehoeften te voldoen : Vb : Leefloners -Schuldbemiddeling -Zonder vast verblijf -Dakloos -Verplichting te verhuizen oa als gevolg van uitzetting
Tegenwerking uit de omgeving, problemen met andere gezinsleden, zorg en opvang van kinderen, hulpbehoevende familieleden, moeite met persoonlijke administratie
-Opvoedkundige factoren : verantwoordelijkheid dragen, beslissingen kunnen nemen -Socio-culturele achtergrond
Armoede in de leefomgeving, privéschulden, niet-economisch zelfstandig
-Problemen met respecteren van normen, opgelegde uurregeling, gebrek aan structuur -Integratie-problemen in een groep -Zelfvertrouwen en zelfwaardering
Gebrek aan dagstructuur, problemen met tussenmenselijke interacties en relaties, attitudeproblemen, verslaving (drugs, alcohol…)
-Problemen met professionele doelstelling problemen met werk in het algemeen -Geen initiatief, geen wilskracht
Groot jobverloop in het verleden, verzwakking van de mogelijkheden, problemen met activiteiten en
-Opvoedkundige factoren : verantwoordelijkheid dragen, beslissingen kunnen nemen -Socio-culturele achtergrond -Opvoedkundige factoren : verantwoordelijkheid dragen, beslissingen kunnen nemen -Socio-culturele achtergrond -Persoonlijkheidsstructuur : psycho-emotioneel (angst, depressie, wantrouwen, interpersoonlijke sensiti-viteit,…) -Competentiebeheer: *sociale competenties : omgaan met gezag, samenwerken, klantvriendelijkheid, luisteren, voorkomen… *persoonlijke competenties : aanpassen, leervermogen, motivatie, omgaan met druk, ordelijkheid, werkorganisatie en – tempo … *technische competenties : hanteren machines, toestellen, werkprocedures, materiaalkennis… -Opvoedkundige factoren : grenzen kennen en respecteren, voorkomen, goede manieren, … -Socio-culturele achtergrond -Persoonlijkheidsstructuur : psycho-emotioneel (insufficiëntie in denken/ handelen,
en
26
participatie,
2.3. Geografische mobiliteit [3] categorie “kwalificatiegerelateerde factoren”
3.1. schoolverlaters
-Geografisch verwijderd en verminderde mobiliteit (geen rijbewijs, geen wagen, weinig openbaar vervoer)
Mobiliteitsproblemen naar en van het werk
Ongekwalificeerde
Analfabetisme, moeilijke toegang tot jobgerelateerde informatie
3.2. Andere werkzoekenden zonder beroepservaring 3.3. Kennis van de taal (waarvan moedertaal of, in ieder geval, de taal van het betreffende Gewest/de betreffende Gemeenschap) in combinatie met onvoldoende leermogelijkheden om de taal eigen te maken
Langdurige werkloosheid in het verleden Nationaliteit of cultuur
taakgerichte/ emotiegerichte coping, negatieve/positieve faalangst ) -Competentiebeheer: *persoonlijke competenties : aanpassen, doorzetten, initiatief, leervermogen, motivatie, omgaan met druk, ordelijkheid, werkorganisatie en –tempo, zelfstandigheid… *technische competenties : hanteren machines, toestellen, werkprocedures, materiaalkennis… -Opvoedkundige factoren : verantwoordelijkheid kunnen dragen, omgaan met veranderingen, oplossingsgerichtheid -Socio-culturele achtergrond : leervermogen, doorzettingsvermogen -Competentiebeheer: *persoonlijke competenties : zelfstandigheid, zelforganisatie -Competentiebeheer : *algemene kennis (lezen, rekenen, schrijven) -Socio-culturele achtergrond : leervermogen, doorzettingsvermogen
-Competentiebeheer : *algemene kennis ( kennis Nederlands) -Socio-culturele achtergrond : taal
27
Bijlage 3: Basiscijfers sociale economie (uit de beleidsbrief Sociale Economie 2011-2012) OVERZICHT VAN DE PROGRAMMA’S VOOR SOCIALE ECONOMIE In alle programma's, met uitzondering van de Invoeg, was 2010 een jaar van groei. De omvang van de groei of de daling verschilt wel naargelang men die meet in personen (tabel 5) of in Voltijdsequivalenten (tabel 6). Tabel 1: Bereik, in- en uitstroom, groei en rotatie in de programma's voor sociale economie (Personen)
31/12/2009
instroom
uitstroom
31/12/2010
groei
rotatie
(n)
(n)
(n)
(n)
(n)
Sociale werkplaatsen
3.985
898
676
4207
+222
+5,6
17,0
Beschutte werkplaatsen*
15.439
-
-
15.955
+516
+3,3
-
Commerciële invoeg
1.894
781
950
1.725
-169
-8,9
41,2
Dienstencheque
1.365
472
624
1.213
-152
-11,1
34,6
-0,3
58,4
(%)
(%)
Maatwerk
Niet-dienstencheque Lokale Diensteneconomie
529
309
326
512
-17
1.485
721
367
1.839
+354
+23,8
24,7
Arbeidszorg
1.081
432
282
1.231
+150
+13,9
26,1
*De cijfers voor de BW zijn afkomstig uit de enquête die het VSAWSE jaarlijks organiseert en betreffen alle personen die op het eind van het jaar ingeschreven zijn in het personeelsregister van een BW. Bron: VSAWSE (bewerking Departement WSE)
Tabel 2: Ingevulde gesubsidieerde Voltijdsequivalenten (doelgroepmedewerkers)
31/12/2009 31/12/2010
2009-2010
(n)
(n)
(n)
Sociale werkplaatsen
3490
3690
+200
Beschutte werkplaatsen
13663
14365
+702
Commerciële invoeg
1203
1096
-107
Dienstencheque
769
668
-101
Maatwerk
Niet-dienstencheque Lokale Diensteneconomie
434
427
-7
1252
1524
+272
Arbeidszorg
1049
1183
+134
Bron: VSAWSE
DE OMVANG VAN DE DOELGROEP VAN DE SOCIALE ECONOMIE PROGRAMMA’S
Vandaag de dag vormt de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) de toegangspoort tot alle programma's en moet dus de toegangsvoorwaarden toetsen die de wetgever heeft meegegeven. Er zijn verschillende procedures ontwikkeld voor die toetsing, die verschillen van programma tot programma. Soms is het eenvoudig omdat het om administratief (vrij) gemakkelijk meetbare kenmerken gaat (zoals opleidingsniveau en werkloosheidsduur), maar vooral voor drie programma's, namelijk de
28
beschutte en de sociale werkplaatsen en de arbeidszorg, is een grondiger screening nodig, waarbij ook een beroep wordt gedaan op externe instanties. De arbeidszorg is het programma dat bedoeld is voor de mensen die het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn. Een arbeidszorgtraject is een van de mogelijke uitkomsten van een activeringsscreening bij werkzoekenden met medische, mentale, psychische of psychiatrische problemen. De andere mogelijke uitkomsten zijn regulier werk, beschermd werk, activeringsbegeleiding en niet toeleidbaar. In 2010 verrichten gespecialiseerde arbeidsonderzoek-centra 2279 activeringsscreenings en de psychologen van de VDAB 1213. In één vijfde van al die screenings (702) werd een advies arbeidszorg gegeven. In 2009 leverde dezelfde screeningsactiviteit 750 adviezen arbeidszorg op. Het BVR van 18 juli 2008 betreffende de professionele integratie van personen met een arbeidshandicap bevat een procedure en criteria om te bepalen welke werkzoekenden in aanmerking komen voor tewerkstelling in een beschutte werkplaats. Na onderzoek kent de VDAB een "recht" op BW toe dat voorwaardelijk of onvoorwaardelijk kan zijn. Onder voorwaardelijke tewerkstelling wordt begrepen, de tewerkstelling van een persoon met een arbeidshandicap in een beschutte werkplaats gedurende een periode van twee jaren met intensieve begeleiding naar reguliere tewerkstelling. Een onvoorwaardelijk recht is van onbepaalde duur. Personen die indertijd een recht op BW verkregen hebben van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap behouden dit recht. Dit is nog het geval voor het merendeel van de personen die tewerkgesteld zijn in een Beschutte Werkplaats, maar er zijn ook mensen die er niet werken en ook niet in de VDAB ingeschreven zijn. De omvang van deze laatste groep is niet bekend. Wel bekend is het aantal niet-werkende werkzoekenden met een recht. Eind juni 2011 waren er 5 696 waaronder 3001 met een onvoorwaardelijk recht en 2 758 met een voorwaardelijk (63 personen hebben beide rechten). Dit is dus de groep die onmiddellijk zou kunnen ingaan op een arbeidsaanbod in een beschutte werkplaats, maar onder de ongeveer 29 000 werkzoekenden met een indicatie van arbeidshandicap zijn er ongetwijfeld nog meer die na onderzoek naar een BW-traject zouden kunnen worden toegeleid. Een gelijkaardig screeningsproces als voor de BW, maar veel minder geformaliseerd, is er voor de toegang tot de sociale werkplaatsen. De VDAB beschikt niet over een register van mensen met een 'recht op SW' omdat de screenings ad hoc gebeuren, naar aanleiding van concrete vragen voor toegang tot een SW. Twee van de criteria, namelijk de inactiviteitduur en het opleidingsniveau kunnen worden getoetst op basis van de databestanden met de kenmerken van werkzoekenden (13 356 kortgeschoolde en minstens vijf jaar werkzoekende NWWZ op 30 juni 2011). Maar er is ook het criterium van de aanwezigheid van fysieke, psychische of sociale beperkingen en moeilijkheden, waardoor slechts een deel van deze kortgeschoolde en langdurige werkzoekende NWWZ tot de SW-doelgroep behoort. Hoeveel er dat precies zijn, valt niet zonder een bijkomende screening te zeggen en zoals al werd opgemerkt, gebeurt deze screening enkel ad hoc. Daarnaast is het zeker dat een deel van de SW-doelgroep overlapt met die van de BW, aangezien van de 13 356 kortgeschoolde en minstens vijf jaar werkzoekende NWWZ er 5 748 ook als arbeidsgehandicapte aangemerkt staan, waarbij men er mag vanuit gaan dat een deel daarvan voor een BW in aanmerking komen.
29
De toegangscriteria voor de Invoegmaatregel zijn een combinatie van opleidingsniveau, leeftijd, duur van de werkloosheid en statuut (werklozen, arbeidsgehandicapten, leefloongerechtigden). Enkel op basis van de formele voorwaarden omvat de doelgroep om en bij de 90 000 personen maar er speelt ook hier een kwalitatief element omdat uit de trajectbegeleiding dient te blijken dat de persoon niet dadelijk toeleidbaar is naar de reguliere arbeidsmarkt, wat dit grote aantal zeker sterk zal reduceren. De criteria voor de Lokale Diensteneconomie zijn een combinatie van scholingsniveau en werkloosheidsduur, gemoduleerd naargelang het gaat om NWWZ, uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, of leefloongerechtigden. Op basis van deze criteria wordt de doelgroep ingeschat op ongeveer 80 à 90 000 werkzoekenden.
30