oorspronkelijke stukken
Complicaties tijdens en 2 jaar na revisie van een totaleheupprothese S.Witjes, J.C.M.Schrier, J.W.M.Gardeniers en B.W.Schreurs
Zie ook de artikelen op bl. 1915, 1918 en 1935.
Doel. Het beschrijven van complicaties tot 2 jaar na revisie van totaleheupprothesen. Opzet. Descriptief. Methode. Via een prospectieve registratie werden gegevens verzameld over de complicaties die zich hadden voorgedaan bij de patiënten die een heuprevisie hadden ondergaan in de jaren 2002 en 2003 op de afdeling Orthopedie van het Universitair Medisch Centrum St Radboud te Nijmegen. Resultaten. De onderzoeksgroep bestond uit 67 patiënten, 47 vrouwen en 20 mannen, die bij de revisie een gemiddelde leeftijd hadden van 62 jaar (SD: 15,3). Van de 67 heuprevisies betrof het in 64% van de gevallen een eerste revisie en in 36% een hernieuwde revisie. In 40% van de gevallen betrof het een komrevisie, in 15% een steelrevisie en in 45% een totale revisie. De frequentste operatie-indicaties waren aseptische loslating (76%) en recidiverende luxaties (13%). Bij 19% van de operaties trad een peroperatieve complicatie op en 2 patiënten overleden binnen 2 jaar na operatie door niet aan de operatie gerelateerde oorzaken. Bij 51% van de overlevende patiënten trad tot 2 jaar postoperatief een complicatie op, waaronder 8% luxaties en 5% diepe infecten, waarvan bij 2 van de 3 diepe infecten achteraf sprake was van een reeds bestaande infectie en dus septische loslating. Samen met luxaties waren infecties de frequentste indicatie voor een reoperatie. Het reoperatiepercentage was 12. Van de 5 patiënten met een luxatie werden er 3 opnieuw geopereerd wegens persisterende mechanische instabiliteit. Conclusie. Heuprevisies gaan gepaard met een hoog percentage aan complicaties binnen 2 jaar na de operatie. De resultaten komen overeen met de weinige gegevens die er in de literatuur bekend zijn. Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1928-34
Er zullen meer ouderen komen, die steeds ouder worden. Door deze dubbele vergrijzing van de samenleving komt artrose van het heupgewricht in toenemende mate voor. Een totaleheupprothese is een aantrekkelijke oplossing wanneer conservatieve maatregelen en medicamenteuze therapie niet meer voldoen. Op korte termijn zijn deze prothesen succesvol. Het belangrijkste probleem op de lange termijn is hun beperkte levensduur. Voor patiënten die ten tijde van de operatie 70 jaar of ouder zijn, bedraagt de overleving van het implantaat na 10 jaar 90% (www.jru.orthop.gu.se) (www.haukeland.no/nrl/Academy%202005.pdf ).1 Echter, bij jongere patiënten zijn de resultaten minder gunstig. Naast de leeftijd zijn ook het activiteitenniveau, de achterliggende ziekten van de patiënt en de chirurgische techniek van belang voor de overleving van de prothese (www.jru. orthop.gu.se; www.haukeland.no/nrl/Academy%202005. pdf ). Als de prothese loslaat, krijgt de patiënt opnieuw klachten. Bij de revisie van een totaleheupprothese kunnen zich problemen voordoen. Het kan moeilijk zijn de prothese te verwijderen en vaak is er botverlies rond de prothese ten
Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Orthopedie 800, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen. Mw.S.Witjes en hr.J.C.M.Schrier, artsen in opleiding tot orthopeed; hr.dr. J.W.M.Gardeniers en hr.dr.B.W.Schreurs, orthopedisch chirurgen. Correspondentieadres: hr.dr.B.W.Schreurs (
[email protected]).
1928
gevolge van het loslatingsproces. Hierdoor is plaatsing van een nieuwe prothese lastig. Er zijn vele technieken om prothesen te vervangen die in gebreke zijn gebleven. Ze zijn reeds eerder beschreven in dit tijdschrift.2 Indien geen sprake is van botverlies, kan direct een nieuwe prothese worden gecementeerd. Bij revisies met botverlies kan een techniek worden toegepast waarbij zowel aan de kom als aan de bovenbeenzijde door middel van geïmpacteerde botsnippers het bot weer wordt opgebouwd. Daarna wordt eveneens een gecementeerde prothese geplaatst.3 De resultaten en complicaties van deze techniek met geïmpacteerde botsnippers na 10 tot 20 jaar zijn reeds beschreven.4 5 Heuprevisies zijn technisch gecompliceerde ingrepen. Het is dan ook opvallend dat over de kortetermijnresultaten, en met name de complicaties, weinig gepubliceerd is. In slechts één studie, uitgevoerd in de Verenigde Staten, heeft men onderzocht wat de incidentiecijfers waren van enkele complicaties tot zes maanden na primaire heup- en revisieoperaties. Dit betrof het patiëntenbestand van de ziektenkostenverzekeraar Medicare waarin uit de periode 19951996 van circa 13.000 revisiepatiënten van 65 jaar en ouder de resultaten waren bijgehouden.6 7 Complicatieregistratie kan leiden tot kwaliteitsverbetering. Op de afdeling Orthopedie van het Universitair Medisch Centrum St Radboud (UMC St Radboud) te Nijmegen worden sinds 1992 de complicaties geregistreerd door middel van een zelfontwikkeld complicatieregistratiesysteem.8
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
Sinds de opkomst van de nieuwe Zorgwet, die het transparant houden van gegevens extra stimuleert, is de belangstelling voor complicatieregistratie in Nederland sterk toegenomen.9 10 In deze studie presenteren wij de geregistreerde complicaties die binnen 2 jaar na de operatie optraden bij 67 achtereenvolgende revisies van heupprothesen. methode Alle patiënten werden geïncludeerd bij wie in de jaren 20022003 op de afdeling Orthopedie van het UMC St Radboud opnieuw een heupprothese was geplaatst in verband met klachten veroorzaakt door een eerder geplaatste totaleheupprothese. De patiënten werden gevolgd tot 2 jaar na de heuprevisieoperatie. Operatietechniek. Indien geen sprake was van een septische loslating als indicatie voor revisie, werd in één tempo gereviseerd. Bij alle patiënten werden tijdens de operatie vriescoupes van kapsel en interface vervaardigd om infectie als mogelijke oorzaak van het falen van de heupprothese uit te sluiten. Tevens werden meerdere kweken afgenomen voor bacteriologisch onderzoek. Indien de vriescoupe geen aanwijzingen voor een infectie liet zien, werd direct een
nieuwe prothese herplaatst. Als wel sprake bleek te zijn van een septische loslating, werd volgens protocol de geïnfecteerde prothese verwijderd, zonder dat er een nieuwe prothese werd geplaatst; een zogenaamde girdlestonesituatie. De patiënt werd dan eerst behandeld met zowel lokale als systemische antibiotica. Na bestrijding van de infectie kon dan in tweede instantie alsnog een nieuwe prothese worden aangebracht. In alle gevallen werd een gecementeerde heupprothese geplaatst. Indien sprake was van botverlies ten gevolge van het loslatingsproces, werd het botdefect gereconstrueerd door opvulling met geïmpacteerde botsnippers, alvorens tot herplaatsing van de prothese werd overgegaan.2 Deze reconstructietechniek werd zowel aan de acetabulumzijde als aan het femur toegepast (figuur 1 en 2). Definitie ‘complicatie’. In ons orthopedische complicatieregistratiesysteem geldt de volgende definitie van een complicatie: iedere onbedoelde ontwikkeling gedurende of volgend op een chirurgische procedure.8 De complicaties werden onderscheiden in peroperatieve en binnen 2 jaar na operatie opgetreden postoperatieve complicaties. Peroperatief werd met name gelet op excessief bloedverlies, het ontstaan van fracturen en anesthesiologische problemen. Bloedverlies van meer dan 1 l werd beschouwd als complicatie.
figuur 1. Acetabulumreconstructie, met perifeer en centraal segmentale defecten (door de wand van de kom heen) na verwijdering van een totaleheupprothese (a); bij reconstructie worden de defecten gesloten met een metalen gaas, dat vervolgens met schroeven wordt gefixeerd, waarna een defect resteert in de wand van de kom (b); dit cavitaire defect wordt opgevuld met botsnippers, die worden geïmpacteerd tot een stevige laag; hierna volgen recementering en plaatsing van een cup van polyethyleen (c). Figuur afkomstig uit een eerder artikel.2
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
1929
figuur 2. Femurreconstructie: femur met defecten aan de wand en de hals na verwijdering van een totaleheupprothese (a); vóór de sluiting van de defecten wordt een metalen gaas om het femur gefixeerd (b); daarna wordt de uitgesleten mergholte gevuld met botsnippers, die tegen de binnenwand van het femur worden aangedrukt (c); hierna volgen recementering en plaatsing van de femurcomponent van de nieuwe heupprothese (d). Figuur afkomstig uit een eerder artikel.2
De postoperatieve complicaties werden geordend op mechanische instabiliteit (luxaties), infecties (oppervlakkig en diep), het optreden van diepe veneuze trombose en overige complicaties, zoals wondgenezingsstoornissen, persisterende pijn, corpora libera en neurologische problemen. Tevens werd gekeken bij hoeveel patiënten een reoperatie, ten gevolge van de opgetreden complicaties, noodzakelijk was in de 2 jaar na de revisieoperatie. Follow-up. Alle patiënten werden volgens een vast protocol tot 2 jaar postoperatief poliklinisch gecontroleerd: na 6 weken, 3 maanden, 6 maanden, 12 maanden en na 24 maanden. Voor het bepalen van de klinische en functionele verbeteringen na de heuprevisies werd gebruikgemaakt van 3 scorelijsten, die werden afgenomen door een onafhankelijke beoordelaar (S.W.). Ten eerste werd de ‘Harris hip score’ (HHS) toegepast, waarbij punten worden gescoord voor de items pijn, mank lopen, gebruik van hulpmiddelen, loopafstand en functionaliteit van het implantaat na plaatsing.11 De maximale score bedraagt 100 punten, een score boven de 80 geldt als goed. Ten tweede werd de ‘Oxfordheupscore’ gebruikt, waarmee patiënten het functioneren
1930
van hun prothese beoordelen.12 De te behalen score varieert van 12 tot 60, waarbij 12 de beste functionaliteit vertegenwoordigt. De preoperatieve scores werden vergeleken met de scores 2 jaar postoperatief. Ten derde werd een visueelanaloge schaal (VAS) gebruikt, waarop de patiënten hun mate van tevredenheid over de ondergane heuprevisie konden aangeven met een score tussen 0 (ontevreden) en 100 (tevreden); deze schaal werd alleen 2 jaar na de operatie gebruikt. resultaten In totaal hadden 67 patiënten een revisie van een totaleheupprothese ondergaan, 47 vrouwen (70%) en 20 mannen (30%). De gemiddelde leeftijd waarop de revisie werd ondergaan, was 62 jaar (SD: 15,3). Van deze 67 patiënten waren er 16 (24%) 75 jaar of ouder. Het betrof 31 maal (46%) een ingreep aan de linker en 36 maal (54%) een ingreep aan de rechter heup. In 43 gevallen (64%) betrof het een eerste revisie na het plaatsen van een totaleheupprothese, in 19 gevallen (29%) een tweede revisie, en in 5 gevallen (7%)
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
vond er voor de derde keer of vaker een revisie plaats. Reden voor de revisie was meestal een aseptische loslating of recidiverende luxaties (tabel 1). Bij 63 patiënten werd in 1 sessie de oude prothese verwijderd en de vervangende prothese geplaatst. In 4 gevallen was de ingreep in 2 sessies uitgevoerd vanwege een eerdere infectie en was er enige tijd een girdlestonesituatie geweest. Na behandeling met antibiotica was bij deze 4 patiënten een nieuwe prothese geplaatst. In 8 van de 67 revisies was geen reconstructie met geïmpacteerde botsnippers nodig en kon direct worden gerecementeerd (tabel 2). Bij de geïsoleerde komrevisies werd bij 26 van de 27 operaties een reconstructie met botsnippers uitgevoerd en bij de geïsoleerde steelvervangingen werd hiervan bij 5 van de 10 operaties gebruikgemaakt. Van de 30 totale revisies werden bij 19 heupen botsnippers gebruikt aan kom- en steelzijde, bij 8 heupen alleen bij de kom en bij 1 heup alleen aan de bovenbeenzijde. De gemiddelde operatieduur was 169 min (uitersten: 55300). Peroperatieve complicaties. In totaal traden er 13 (19%) peroperatieve complicaties op (tabel 3). Hierbij was in 7 gevallen (10%) sprake van fors bloedverlies, gemiddeld 3,2 l (uitersten 1-6). Bij 2 patiënten ontstond een femurfractuur, die direct peroperatief werd behandeld. Eén patiënte van 85 jaar had peroperatief cardiale problemen met forse STdepressies op het ecg en werd postoperatief opgenomen op de intensivecareafdeling. Complicaties tijdens follow-up. Een overzicht van de complicaties die tijdens de 2 jaar durende follow-upperiode optraden, is eveneens weergegeven in tabel 3. Van de 67 geïncludeerde patiënten zijn er 2 (3%) in de follow-upperiode overleden. Dit betrof allereerst de 85-jarige vrouw die een totaleheuprevisie onderging. Zij was cardiovasculair belast tabel 1. Indicaties voor vervanging van totaleheupprothesen bij 67 patiënten, 2002-2003, afdeling Orthopedie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen indicatie
aseptische loslating mechanische instabiliteit (= luxaties) fractuur onverklaarde pijn overig *Inclusief
revisie van
totaal (%) (n = 67)
kom (n = 27)
steel (n = 10)
beide (n = 30)
22 3
6 4*
23 2
1 1 0
0 0 0
0 0 5†
51 9
1 1 5
patiënt bij wie alleen het femurkopje was vervangen. na girdlestonesituatie wegens gewrichtsinfectie; 1 maal omwisseling van kop-halsprothese naar totaleheupprothese.
†4 maal
tabel 2. Aard van de reconstructies met bottransplantaat bij 67 patiënten bij wie een heupprothese werd vervangen door een nieuwe in de jaren 2002-2003, afdeling Orthopedie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen reconstructietechniek
revisie van kom
totaal steel
beide
recementering bottransplantaat en recementering
1 26
5 5
2 28*
8 59
totaal
27
10
30
67
*De
reconstructietechniek was toegepast voor de kom (n = 8), de steel (n = 1) of beide (n = 19).
met een myocardinfarct en een niet nader gespecificeerd cerebrovasculair accident in de voorgeschiedenis. Peroperatief liet haar ecg ST-depressies zien en zij werd postoperatief opgenomen op de intensivecareafdeling, zoals beschreven. Deze patiënte overleed 13 dagen na de operatie op de intensivecareafdeling, als gevolg van een myocardinfarct. De andere patiënt was een 85-jarige man, die ruim twee maanden na een totaleheuprevisie overleed aan een niet aan de operatie gerelateerde pneumonie. Tot 2 jaar na de operatie traden er bij de overige 65 patiënten 33 complicaties op, met een gemiddelde tijd na revisie van 3 maanden (uitersten: 0,5-24). Alle complicaties. Van de in totaal 46 complicaties die peroperatief en gedurende de follow-up zijn vastgesteld, traden er 21 (46%) op na een eerste heuprevisie en 25 (54%) na een hernieuwde revisie. Bij 10 patiënten (15%) ontstonden er in de gehele periode meerdere complicaties. De gemiddelde leeftijd van de patiënten bij wie zich complicaties voordeden, was 66 jaar. Luxaties kwamen voor bij 5 van de 65 revisiepatiënten (8%), gemiddeld na 5 maanden (uitersten: 0,5-13). Bij 1 patiënt was luxatie ook de revisie-indicatie en ging het dus om een recidief. Bij 3 patiënten trad een diepe infectie op; bij 1 van hen betrof het een complicatie van de operatie. Bij de andere 2 waren de peroperatief afgenomen kweken positief, wijzend op een septische loslating. Bij 1 van deze 2 patiënten betrof het een vooraf bekende septische loslating, waarvoor na een girdlestonesituatie en antibiotische behandeling opnieuw een prothese werd geplaatst, aangezien de kweken schoon leken. Postoperatief bleek de infectie toch niet volledig verdwenen, hetgeen bij deze patiënt resulteerde in een heupexarticulatie. Bij alle drie genoemde diepe wondinfecties bleek het te gaan om patiënten die een 3e revisie of meer hadden ondergaan. Bovendien traden alle infecties op binnen een maand na operatie.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
1931
Reoperaties. Bij 8 van de in totaal 65 patiënten (12%) was het binnen de follow-upperiode van 2 jaar nodig om een reoperatie uit te voeren als gevolg van de opgetreden complicaties. Gemiddeld zat er 9 maanden (uitersten 1-19) tussen de revisie en de reoperatie. Reoperaties werden uitgevoerd bij 4 patiënten van de 27 die een komrevisie hadden ondergaan (15%) en bij 4 patiënten van de 30 na een totale revisie (13%). Bij 4 patiënten werd een artrotomie verricht; 3 maal betrof het de patiënten met een diep infect. De heup werd gespoeld en lokaal werden gentamycinekralen achtergelaten. Bij 2 van de 3 patiënten kon de infectie worden gesaneerd en was de behandeling succesvol. Het derde geval betrof de reeds genoemde exarticulatie, wegens een niet genezend infect dat zich uitbreidde in het gehele bovenbeen. Bij de 4e patiënt was een intra-articulair losliggend stukje cement de reden van de artrotomie. Naast deze 4 artrotomieën werd bij 4 patiënten opnieuw tabel 3. Aantal complicaties van een revisieoperatie bij 67 patiënten met een heupprothese, 2002-2003, afdeling Orthopedie, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen complicatie
revisie van
totaal (%)
kom (n = 27)
steel (n = 10)
peroperatief excessief bloedverlies overig
1 1*
0 1†
totaal
2
1
10
4 1 1 0
0 1 0 0
1 2 2 1
(n = 65)§ 5 (8) 4 (6) 3 (5) 1 (2)
4 2 1 1|| 0 1 0
0 0 1 0 1 0 0
4 1 0 1¶ 2 0 1
8 (12) 3 (5) 2 (3) 2 (3) 3 (5) 1 (2) 1 (2)
tot 2 jaar postoperatief luxaties oppervlakkige infectie diepe infectie diepveneuze trombose overig neurologisch wondgenezingsstoornis pijn reactief cardiaal corpora libera urineretentie subtotaal *Fractuur
15
3
beide (n = 30)
6 4‡
15
beschouwing (n = 67) 7 (10) 6 (9) 13 (19)
33 (51)
van de trochanter major. N.-ischiadicuslaesie. ‡Luxatie totaleheupprothese contralateraal, perforatie femurdiafyse, fractuur trochanter major en ST-depressies op het ecg. §Vanwege het overlijden van 2 patiënten zijn van 65 patiënten gegevens met follow-up van 2 jaar beschikbaar. ||Allergische reactie op morfine. ¶Reactieve artritis. †Partiële
1932
een revisie van de prothese verricht. De indicatie voor een nieuwe revisie was bij 3 van deze 4 het optreden van recidiverende luxaties. Eénmaal was persisterende pijn de indicatie voor een nieuwe revisie. Van deze 4 nieuwe revisies werd bij 2 patiënten een totale revisie verricht; bij 1 patiënt werd alleen de kom en bij 1 patiënt alleen de steel vervangen. Kwaliteit van leven. De 57 patiënten die geen reoperatie hadden ondergaan in de follow-upperiode hadden een gemiddelde HHS van 54 (uitersten: 24-86) preoperatief en 81 (uitersten 46-100) 2 jaar postoperatief. De preoperatieve score van de patiënten die een eerste revisie moesten ondergaan was iets hoger (HHS: 57) dan die van de patiënten die al eerder een revisie hadden ondergaan (HHS: 45). Twee jaar postoperatief was de gemiddelde HHS van de patiënten met een eerste revisie 87 ten opzichte van een gemiddelde HHS van 73 bij diegenen die meer dan 1 revisie achter de rug hadden. De gemiddelde ‘Oxford-heupscore’ preoperatief was 38 (uitersten 12-52), met een gemiddelde van 37 voor eerste revisies en 41 voor de nieuwe revisies. De gemiddelde score 2 jaar na operatie was 22 (12-48), met een gemiddelde score van 19 na een eerste revisie en 27 na een nieuwe revisie. De tevredenheidsscore op de VAS 2 jaar na revisie was gemiddeld 81 op een maximaal te behalen score van 100, na een eerste revisie 88 en na een nieuwe revisie 68.
Heuprevisies zijn technisch lastige operaties en het aantal complicaties dat optrad tijdens en na de vervanging van een heupprothese die gefaald had, was groot. Bij 19% van de operaties trad een peroperatieve complicatie op en bij 51% van de patiënten trad tot 2 jaar postoperatief een complicatie op (zie tabel 3). Bij 12% van de heupvervangingen moest binnen 2 jaar een reoperatie worden uitgevoerd, hetgeen een hoog precentage is. De drie meest voorkomende indicaties voor revisie van een totaleheupprothese zijn loslating, recidiverende luxaties en infecties. Een totaleheupprothese die gefaald heeft, leidt tot klachten die vaak progressief zijn. Een ander probleem is dat het niet behandelen van een heupprothese die problemen geeft tot steeds meer botverlies leidt, waardoor reconstructies steeds moeilijker worden. Uiteindelijk treden vaak fracturen op indien geen revisie wordt uitgevoerd. Recidiverende heupluxaties zijn voor een patiënt bijzonder belastend. Buiten de pijn waarmee luxaties gepaard gaan, moet de patiënt naar het ziekenhuis voor repositie. Conservatieve maatregelen helpen meestal onvoldoende. Infecties van heupprothesen kunnen algemene ziekteverschijnselen geven en tevens leiden tot fistelvorming naar de huid. Op termijn leiden infecties tot een loszittend heupimplantaat met progressief botverlies rond de prothese. Er is opvallend weinig gepubliceerd over het complicatiepercentage dat binnen 2 jaar na een heuprevisie wordt
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
gezien. Alleen uit het eerdergenoemde gegevensbestand van Medicare van 13.000 revisiepatiënten van 65 jaar en ouder zijn incidentiecijfers van enkele complicaties tot 6 maanden na primaire heup- en revisieoperaties gepubliceerd.6 7 De meest voorkomende complicaties binnen een halfjaar na revisie van een heupprothese waren in die studie luxatie (14,4%) en infectie (1,1%).6 Aangezien het technisch lastige ingrepen betreffen, hebben revisieoperaties vaak een lange operatieduur. De gemiddelde operatieduur in onze studie was 169 min en dit is langer dan de gemiddelde duur van plaatsing van een primaire totaleheupprothese (60 tot 120 min). Deze langere operatieduur hangt samen met relatief veel bloedverlies en een sterk verhoogde kans op infectie.13 Het peroperatieve complicatierisico in onze studie is relatief hoog, maar dit komt omdat een peroperatief bloedverlies van meer dan 1 l gedefinieerd was als complicatie. In 3 gevallen was er een diepe infectie. Bij 2 hiervan ging het om een infectie die op het moment van de revisie al aanwezig was. De uitslagen van de peroperatief afgenomen kweken van het gewricht bleken achteraf positief te zijn; de prothese was blijkbaar reeds geïnfecteerd. Ondanks een uitvoerige preoperatieve screening en ondanks het gebruik van peroperatief vervaardigde vriescoupes is het niet altijd mogelijk om loslating door een infectie uit te sluiten. In feite trad dus slechts bij 1 van de 65 gereviseerde patiënten (2%) binnen 2 jaar na revisie een nieuwe diepe wondinfectie op, hetgeen een acceptabel percentage is, dat vergelijkbaar is met het infectiepercentage dat wordt gezien na een primaire heupprothese.6 14 Het betreft echter een ingrijpende complicatie. Een persisterende heupinfectie kan soms zelfs eindigen in een exarticulatie. Het percentage luxaties (8) valt binnen de norm van het in de literatuur uiteenlopende luxatiepercentage na revisies van 5 tot 20.6 7 Luxaties komen na heuprevisies meer voor, omdat bij een revisie vaak uitgebreide dissecties nodig zijn om de operatie technisch te kunnen uitvoeren. Het luxatiepercentage na plaatsing van een primaire heupprothese uitgevoerd op onze afdeling was 3 in 2003 en 2004. Het blijkt dat luxatie na een revisie een omineus teken is, dat voor een veel hoger percentage (60) leidt tot een reoperatie dan na luxatie van een primaire totaleheupprothese.15 Hoge leeftijd is een andere belangrijke risicofactor voor het ontstaan van complicaties.6 7 Beide patiënten die overleden binnen 2 jaar na operatie waren ouder dan 80 jaar. De gemiddelde leeftijd van 62 jaar van de patiënten in de door ons onderzochte cohort is laag vergeleken met een gemiddelde leeftijd van 69 jaar waarop bij patiënten een eerste totaleheupprothese wordt geplaatst (www.jru.orthop. gu.se). Juist bij relatief jonge patiënten is een revisie op termijn te verwachten en het is daarom bij deze groep patiënten belangrijk om het ontstane botverlies te herstellen. Bij een
hoog percentage van onze patiënten is daarom gebruikgemaakt van de reconstructietechniek met geïmpacteerde botsnippers aan zowel kom- als steelzijde.3-5 Deze methode is gericht op een biologisch herstel van het botbed en ook nog bij jonge patiënten tot 15 jaar na een dergelijke lastige ingreep zijn goede resultaten beschreven.16 De huidige studie is uniek, omdat die een overzicht geeft van alle complicaties die geregistreerd werden binnen 2 jaar na een heuprevisie verricht op een afdeling Orthopedie, waarbij alle heupherplaatsingen in die periode zijn ingesloten. De studie geeft daarbij een direct inzicht in de prestaties die door een afdeling zijn behaald. Dankzij de structurele poliklinische patiëntencontroles en dankzij het gebruik van ons complicatieregistratiesysteem konden alle patiënten worden gecontroleerd.8 Hoewel er vele technieken voor heuprevisies worden gebruikt, maakt de afdeling Orthopedie van het UMC St Radboud er slechts gebruik van 2, namelijk recementeren of reconstructie met geïmpacteerde botgrafts en daarna recementeren. De langetermijnresultaten van heuprevisies waarbij deze geïmpacteerde botsnippers zijn gebruikt door onze afdeling zijn eerder gerapporteerd, maar dit betreft geselecteerde patiëntengroepen en deze studies geven niet direct inzicht in de prestaties van een afdeling voor alle verrichte heuprevisies.4 5 16 Een beperking van de huidige studie is het aantal patiënten. Een groter aantal patiënten zou zinvolle statistische analysen mogelijk maken van subgroepen wat betreft kwaliteit van leven. Er is weinig bekend over de complicaties die optreden rond revisies van totaleheupprothesen. Gezien de verwachte toename van het aantal primaire heupoperaties, met name bij jonge patiënten, is een groei van het aantal heuprevisieoperaties in de toekomst logischerwijs te verwachten. Registratie van deze veelal gecompliceerde ingrepen kan beschouwd worden als een belangrijk onderdeel van het kwaliteitsbeleid. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 22 juni 2007
Literatuur 1
2
3
Okhuijsen SY, Dhert WJA, Faro LMC, Schrijvers AJP, Verbout AJ. De totaleheupprothese in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142: 1434-8. Slooff TJJH, Gardeniers JWM, Waal Malefijt MC de. Operatieve technieken bij het reviseren van heupprothesen. Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1438-45. Slooff TJJH, Huiskes R, Horn J van, Lemmens AJ. Bone grafting in total hip replacement for acetabular protrusion. Acta Orthop Scand. 1984;55:593-6.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)
1933
4
5
6
7
8 9 10
11
12
13
14
15
Schreurs BW, Bolder SB, Gardeniers JWM, Verdonschot N, Slooff TJJH, Veth RPH. Acetabular revision with impacted morsellised cancellous bone grafting and a cemented cup. A 15- to 20-year follow-up. J Bone Joint Surg Br. 2004;86:492-7. Schreurs BW, Arts JJ, Verdonschot N, Buma P, Slooff TJJH, Gardeniers JWM. Femoral component revision with use of impaction bonegrafting and a cemented polished stem. J Bone Joint Surg Am. 2005; 87:2499-507. Mahomed NN, Barrett JA, Katz JN, Phillips CB, Losina E, Lew RA, et al. Rates and outcomes of primary and revision total hip replacement in the United States medicare population. J Bone Joint Surg Am. 2003; 85:27-32. Phillips CB, Barrett JA, Losina E, Mahomed NN, Lingard EA, Guadagnoli E, et al. Incidence rates of dislocation, pulmonary embolism, and deep infection during the first six months after elective total hip replacement. J Bone Joint Surg Am. 2003;85:20-6. Waal Malefijt MC de. An orthopedic complication-registration system. Acta Orthop Scand. 1995;66:84-9. Pronk E. De klant eist transparantie. Med Contact. 2005;20:840-2. Veen EJ, Janssen-Heijnen MLG, Leenen LPH, Roukema JA. The registration of complications in surgery: a learning curve. World J Surg. 2005;29:402-9. Soderman PD, Malchau H. Is the Harris hip score system useful to study the outcome of total hip replacement? Clin Orthop Relat Res. 2001;(384):189-97. Dawson J, Fitzpatrick R, Murray D, Carr A. Comparison of measures to assess outcomes in total hip replacement surgery. Qual Health Care. 1996;5:81-8. Småbrekke A, Espehaug B, Havelin LI, Furnes O. Operating time and survival of primary total hip replacements: an analysis of 31,745 primary cemented and uncemented total hip replacements from local hospitals reported to the Norwegian Arthroplasty Register 1987-2001. Acta Orthop Scand. 2004;75:524-32. Sutherland AG, Raafat A, Yates P, Hutchison JD. Infection associated with the use of allograft bone from the north east Scotland Bone Bank. J Hosp Infect. 1997;35:215-22. Grinten M van der, Verhaar JAN. Luxatie van totaleheupprothese; risicofactoren en behandeling. Ned Tijdschr Geneeskd. 2003;147: 286-90.
1934
16 Schreurs BW, Busch VJ, Welten ML, Verdonschot N, Slooff TJJH, Gardeniers JWM. Acetabular reconstruction with impaction bone-grafting and a cemented cup in patients younger than fifty years old. J Bone Joint Surg Am. 2004;86:2385-92.
Abstract Complications within two years after revision of total hip prostheses Objective. To describe the complications within 2 years after revision of failed total hip prostheses. Design. Descriptive. Method. Using prospective registration, data were collected on the complications that had occurred in patients who had undergone hip revision in 2002 and 2003 on the orthopaedic department at the University Medical Centre St Radboud in Nijmegen, the Netherlands. Results. The study group consisted of 67 patients, 47 women and 20 men, with an average age at time of revision of 62 (SD: 15,3). 67 revisions of total hip prostheses were performed: 64% underwent first revision and 36% re-revision. In 40% a cup revision only was performed, in 15% a femoral revision and 45% underwent total revision. The most frequent indications for revision were aseptic loosening (76%) and recurrent dislocation (13%). In 19% of the procedures a peroperative complication occurred, 2 patients died during follow up although not from operationrelated causes, and in 51% of remaining patients a complication occurred within 2 years after surgery. The most frequently seen complications were dislocation (8%) and deep infection (5%). 2 of 3 deep infections were re-infections of earlier septic revisions. The most frequent complication was luxation. Together with recurrent dislocation, deep infection was the most frequent indication for a re-operation. The re-operation percentage was 12. 3 out of the 5 luxations that occurred were re-revised due to recurrent dislocation. Conclusion. Hip revision procedures are associated with a high rate of complications within 2 years of implantation. The data are comparable with the limited amount of published data. Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1928-34
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007 1 september;151(35)