Thema: Mondchirurgie in de algemene praktijk 2
G.J. Meijer G.J. Springer R. Koole
Samenvatting Trefwoorden: • Mondziekten en kaakchirurgie • Complicatie
Meijer e.a.: Complicaties bij dentoalveolaire chirurgie
Complicaties tijdens en na dentoalveolaire chirurgie In de tandheelkunde zijn complicaties ongewenste gebeurtenissen die door het handelen van een tandheelkundige zorgverlener worden opgeroepen. Bestaat er een verhoogd risico op complicaties, dan dienen deze van tevoren aan de patiënt te worden gemeld. Het optreden van complicaties kan tot een minimum worden beperkt door adequate diagnostiek te verrichten en door voldoende tijd uit te trekken voor een behandeling. De meest voorkomende complicaties tijdens en na dentoalveolaire chirurgie worden besproken. Dit zijn complicaties met het geven van lokale anesthesie, het optreden van nervusletsel, complicaties tijdens en na extracties, het optreden van aspiratie, een kaakluxatie en een gestoorde wondgenezing en complicaties tijdens en na implantatie.
Uit de afdeling Mondziekten, Kaak- en Aangezichts-
MEIJER GJ, SPRINGER GJ, KOOLE R. Complicaties tijdens en na dentoalveolaire chirurgie. Ned Tijdschr Tandheelkd 2004; 111: 190-194.
chirurgie van het Universitair Medisch Centrum in Utrecht.
Inleiding
Datum van acceptatie:
Het woord complicatie is afgeleid van het Latijnse woord complicare (samenvouwen of oprollen) en wordt gebruikt in de betekenis van ‘verwikkeling’ of ‘samenloop van omstandigheden, die tot moeilijkheden leidt’. In de tandheelkunde betekenen complicaties ongewenste gebeurtenissen die door een behandeling van een tandheelkundige zorgverlener worden opgeroepen. Bestaat er een verhoogd risico op een complicatie, dan dient dit van tevoren aan de patiënt te worden gemeld. Als zich een ongewenste gebeurtenis voordoet zonder dat goede preoperatieve diagnostiek is bedreven en voorlichting is gegeven, spreekt men niet meer over een complicatie, maar over een foutieve handeling. Hiervoor kan men aansprakelijk worden gesteld. In dit artikel worden de meest voorkomende complicaties tijdens of na dentoalveolaire chirurgie besproken. Dit zijn complicaties met het geven van lokale anesthesie, het optreden van nervusletsel, complicaties tijdens en na extracties, het optreden van aspiratie, een kaakluxatie en een gestoorde wondgenezing en complicaties tijdens en na implantatie.
20 januari 2004.
Adres: Dr. G.J. Meijer UMCU Heidelberglaan 100 3584 CX Utrecht
[email protected]
Lokale anesthesie Al bij het geven van lokale anesthesie kunnen complicaties optreden. Na een intravasale injectie kan bijvoorbeeld een tachycardie (hartkloppingen) ontstaan ten gevolge van een verhoogde adrenalineconcentratie in de bloedsomloop. Door het aanprikken van een bloedvat kan een hematoom optreden dat, bijvoorbeeld na het geven van anesthesie in de regio van het tuber maxillare, kan leiden tot een zwelling van de wang rondom de jukboog. Wordt tijdens het geven van geleidingsanesthesie een vat ter plaatse van het foramen mandibulae geraakt, dan kan zwelling van de farynxboog optreden. Strekt het hematoom zich uit tot de musculus pterygoideus medialis, dan ontstaat hierop aansluitend trismus. Deze beperking van de mondopening kan een week of langer aanhouden. Ernstiger wordt het wanneer het hematoom geïnfecteerd raakt. Door versleepte mondbacteriën kan 190
in het geïnjecteerde gebied een ontstekingproces of een abces ontstaan. Daarom wordt aangeraden bij hematoomvorming antibioticumprofylaxe toe te passen. Soms ontstaan slikklachten of voelt de patiënt zich benauwd na het geven van geleidingsanesthesie in de onderkaak of lokale anesthesie ter hoogte van het palatum. Dit kan worden verklaard uit het feit dat door de verminderde sensibiliteit van het palatum molle de patiënt niet meer bemerkt dat slikken en ademhalen ongestoord kunnen plaatsvinden. Door de patiënt adequate uitleg te geven, verdwijnen zowel de paniekreactie als de daarmee samenhangende klachten. Onder invloed van de vasoconstrictor in het anaestheticum kan vaatspasme van een arterie optreden. Hierdoor kan, na het geven van anesthesie in de buccale omslagplooi in de bovenkaak, een bleek gebied van de huid ontstaan (‘blanching’), vooral periorbitaal. Soms wordt hierbij ook de arteria centralis retinae spastisch. De patiënt geeft dan aan dat hij aan de aangedane zijde ‘niets meer ziet’. Ook deze complicatie verdwijnt spontaan. De visus herstelt binnen dertig minuten. Het komt voor dat de verdoving ‘niet wil zitten’. In het bijzonder bij een abces werken de onstekingsmediatoren remmend op het effect van het anaestheticum. Door lokaal bij te spuiten, vooral in de parodontale spleet kan vaak toch het desbetreffende gebitselement adequaat worden behandeld. Ten slotte is de patiënt soms zo gespannen dat ruim tijd voor de behandeling moet worden uitgetrokken. Een rustig gesprek en de patiënt eerst wat te drinken of soms zelfs te eten geven (‘ik heb al dagen niet meer gegeten en gedronken, dokter’) geven vrijwel altijd het gewenste effect. Irritatie bij de behandelaar is, hoewel soms begrijpelijk, uit den boze.
Nervusletsel Iedere behandelaar maakt wel eens mee dat tijdens het geven van mandibulaire anesthesie de patiënt zich plotseling terugtrekt vanwege een pijnscheut in de tong. Tijdens het inbrengen van de naald kan de nervus lingualis, die mediaal van de nervus alveolaris inferior verloopt, Ned Tijdschr Tandheelkd 111 (2004) mei
Thema: Mondchirurgie in de algemene praktijk 2
worden geraakt. Het is belangrijk dat de naald dan wordt teruggetrokken voordat men de anesthesievloeistof spuit. Doet men dit niet, dan kan de nervus als het ware worden ‘opgeblazen’. Het kan maanden duren voordat de eenzijdige gevoelloosheid van de tong is verdwenen. Soms is het letsel blijvend. Patiënten ervaren dit als zeer hinderlijk. Zij klagen over een gevoel alsof de tong een vreemd lichaam is, over tongbijten en over moeilijkheden bij kauwen, slikken en spreken (Mommaerts en Jacobs, 1991). Hetzelfde geldt voor het aanprikken van de nervus alveolaris inferior. Hierbij ervaart de patiënt een schokje in de onderlip of de kinregio. In zijn algemeenheid is de herstelprognose van letsel van de nervus alveolaris inferior beter dan die van de nervus lingualis. De kans op nervusletsel is het hoogst tijdens een chirurgische behandeling en een patiënt dient tevoren over dit risico te worden geïnformeerd. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij een geplande chirurgische verwijdering van een derde molaar in de onderkaak. Als op een orthopantomogram (OPT) de radix van de derde molaar over de canalis mandibulae projecteert, is er altijd een risico op het ontstaan van nervusletsel (casus 1). Bij chirurgische verwijdering van een derde molaar in de onderkaak varieert de kans op tijdelijke uitval van de nervus alveolaris inferior van 1,3 tot 3,6% en op definitieve uitval van 0,4 tot 2,1% (Gulicher en Gerlach, 2001; Valmaseda-Castellon et al, 2001). Om het risico van nervusletsel te verminderen is diagnostiek met behulp van een OPT onontbeerlijk (Blaeser et al, 2003). Voor tijdelijke en definitieve uitschakeling van de nervus lingualis worden percentages beschreven tussen de 0,3 en 2,1% (Renton en McGurg, 2001; Gulicher en Gerlach, 2001). Ook de opkomst van de implantologie levert een bijdrage aan de incidentie van letsel van de nervus alveolaris inferior. Letsel aan de nervus mentalis kan ontstaan na het nemen van een kinbottransplantaat, maar ook tijdens het implanteren zelf en is dan sterk afhankelijk van de positie waar de implantaten worden geplaatst. Hierbij worden enkele dagen na het implanteren percentages tussen de 0,6 en 39 genoemd (Albrektsson, 1988; Astrand
Casus 1. Is chirurgische verwijdering geïndiceerd? Gegeven Een 35-jarige vrouw klaagde over de retentie van haar onderprothese. Overwogen werd twee tandwortelimplantaten intraforaminaal te plaatsen. Een OPT werd vervaardigd om de bothoogte te bepalen. Bij toeval werd toen het geïmpacteerde gebitselement 38 ontdekt.
a
Diagnostiek en behandeling Het OPT toonde dat de radix van gebitselement 38 over de canalis mandibulae projecteert (afb. 1a). Een CTscan toonde het verloop van de canalis mandibulae (afb. 1b). Een tweede CT-scan liet zien dat de canalis mandibulae linguaal van gebitselement 38 verloopt (afb. 1c). De verhoogde kans op het ont- b c staan van nervusschade tijdens de verwijdering van het betrokken gebitselement werd besproken en afgewogen tegen het risico van het in situ laten van gebitselement 38. De patiënte koos resoluut voor de laatste optie.
et al, 1991). Na één jaar zijn deze percentages gedaald, terwijl ook het gebied van veranderde gevoelssensatie is verkleind (Lekholm et al, 1994; Higuchi et al, 1995).
Complicaties tijdens en na extracties Een gebitselement mag alleen worden verwijderd als de indicatie daartoe duidelijk is. Dit lijkt ‘een open deur’, maar uit casus 2 blijkt dat dit toch niet in alle gevallen zo duidelijk is. De meest voorkomende complicatie tijdens een extractie is het afbreken van een deel van het gebitselement. Uitgevoerde endodontische behandelingen, grote restauraties en dunne radices zijn de bekendste risicofactoren. Als
Casus 2. Extractie bij een angioveneuze malformatie. Gegeven Een autistische jongen van 13 jaar had als klacht een mobiel gebitselement 37. Zijn tandarts besloot tot extractie. Na de relatief eenvoudige extractie ontstond uit de alveole een forse bloeding, waarop de tandarts besloot de kies terug te plaatsen en de patiënt met spoed naar een kaakchirurg te verwijzen. a
Ned Tijdschr Tandheelkd 111 (2004) mei
b
Diagnostiek en behandeling Bij intraoraal onderzoek zag de kaakchirurg het mobiele gebitselement met een spoortje bloed in de sulcus gingivalis. Het OPT toonde een wolkig beeld ter plaatse van het corpus mandibulae in de regio van gebitselementen 33-37 en niet volledig afgevormde wortels van de gebitselementen 34 en 37 (afb. 2a). Tijdens de extractie ontstond een zeer forse arteriële bloeding. Voordat het gebitselement kon worden teruggeplaatst, verloor de patiënt ten minste 500 ml bloed. Op verdenking van ernstige arterioveneuze malformatie werd angiografie uitgevoerd. Op het angiogram werd een kluwen vaten zichtbaar die werd gevoed door de arteria facialis, de arteria lingualis en de arteria maxillaris (afb. 2b). Gebitselement 37 werd daarna in algehele anesthesie verwijderd, nadat de voedende vaten waren geëmboliseerd.
191
Meijer e.a.: Complicaties bij dentoalveolaire chirurgie
Casus 3. Perforatie van een radix relicta door de linguale botcortex. Gegeven Een 26-jarige man werd naar een kaakchirurg verwezen voor chirurgische verwijdering van het geïmpacteerde gebitselement 38. Bij de verwijdering bleef een kleine radix achter. Gezien de beperkte afmetingen werd besloten de radix relicta in situ te laten. De patiënt werd geïnformeerd. Ruim een jaar later kwam de patiënt terug met een beperkte mondopening en een pijnlijke zwelling ter plaatse van de onderrand van de mandibula aan de linker zijde. Diagnostiek en behandeling Palpatie ter hoogte van de onderrand van de ramus mandibulae was pijnlijk. Op het OPT leek een radix relicta distaal van gebitselement 36 zichtbaar (afb. 3a). Om de juiste locatie te bepalen werd een CT-scan vervaardigd. Met de CT-scan werd duidelijk dat de radix relicta zich linguaal van de linker onderrand van de mandibula onder de musculus mylohyoideus bevond (afb. 3b). Kennelijk was de radix door de linguale botcortex geperforeerd. De radix werd in algehele anesthesie chirurgisch verwijderd. a
b
het hoofd wordt gezien (casus 3). Meestal blijven deze wortelresten zonder problemen in de kaak zitten, sommige worden geresorbeerd of in het kaakbot geïntegreerd, anderen komen soms na jaren alsnog aan de oppervlakte. Specifiek voor de bovenkaak geldt het risico van een antrumperforatie (Stoelinga, 2004). Een extractie in de bovenkaak dient daarom altijd gevolgd te worden door de blaas-snuitproef. Om het ontstaan van sinusitis maxillaris te voorkomen, geldt als stelregel dat een antrumperforatie nog dezelfde dag moet worden gesloten. Indien de sinus maxillaris sterk gepneumatiseerd is, treedt er soms bij het verwijderen van een bovenmolaar een fractuur van het tuber maxillare op (Jansma et al, 2004). Gewoonlijk kan het desbetreffende gebitselement alsnog voorzichtig worden verwijderd, bijvoorbeeld door de molaar te splitsen en de radices één voor één te verwijderen. Slechts in uitzonderlijke gevallen moet het gefractureerde deel inclusief de molaar worden teruggeplaatst en worden gespalkt aan de overige gebitselementen. Enkele maanden later kan een nieuwe extractiepoging worden ondernomen.
Aspiratie
algemene stelregel kan worden genomen dat wortelresten van vitale gebitselementen kleiner dan drie millimeter niet hoeven te worden verwijderd. Het ‘graven’ naar een kleine wortelrest kan immers in de nabijheid van bijvoorbeeld de nervus alveolaris inferior of de sinus maxillaris onevenredig veel letsel toebrengen. Wel moet de patiënt altijd op de hoogte worden gebracht van het achterblijven van de wortelrest. Als vervolgens klachten ontstaan, kan de kennis van dit gegeven bij de patiënt ervoor zorgen dat de wortelrest als mogelijke oorzaak niet over
Soms kan een stuk vulling, een gebitselement, een kroon of een boor achter in de mond terechtkomen. Via de slokdarm en de maag kan het voorwerp vervolgens in de darmen belanden. In geval van aspiratie volgt het voorwerp zijn weg via de trachea en komt in de longen terecht. Niet altijd wordt er in de trachea een hoestprikkel opgewekt, daarom is het verstandig om een röntgenfoto van de thorax te laten vervaardigen. Via een bronchoscopie kan het geaspireerde voorwerp door een kno-arts of een longarts worden verwijderd. Wanneer wordt geconstateerd dat het voorwerp zich in het maag-darmkanaal bevindt, moet de patiënt worden geïnstrueerd zijn ontlasting na te kij-
Casus 4. Dubbelzijdige kaakluxatie na het plaatsen van twee permucosale implantaten. Gegeven Een 49-jarige vrouw werd enkele maanden na het plaatsen van twee permucosale implantaten in de edentate onderkaak naar een kaakchirurg verwezen. Sinds de behandeling klaagde zij over pijn ter hoogte van beide kaakgewrichten. Tevens bemerkte zij dat de onderkaak meer a naar voren stond dan voorheen. Diagnostiek en behandeling Bij klinisch onderzoek werd een progene stand
van de mandibula gezien. De kaakhoek was verstreken en preauriculair was aan beide zijden een ‘dip’ zichtbaar (afb. 4a). Op het OPT waren, behalve de twee implantaten, beide capita mandibulae zichtbaar in hun positie vóór het tuberculum articulare (afb. 4b). De diagnose dubbelzijdige kaakluxatie werd gesteld. Vanwege de lange duur van c de luxatie moest de mandibula chirurgisch worden gereponeerd, waarmee weer het vertrouwde uiterlijk terug was (afb. 4c).
b
192
Ned Tijdschr Tandheelkd 111 (2004) mei
Thema: Mondchirurgie in de algemene praktijk 2
ken. Vaak verlaat het voorwerp de tractus digestivus via de natuurlijke weg. Soms gebeurt dit echter niet, bijvoorbeeld door het gewicht van het voorwerp (gouden kroon). In dergelijke gevallen kan verwijdering via colonoscopie zijn geïndiceerd.
Kaakluxatie Tandheelkundige behandelingen waarbij de mond langdurig open moet worden gehouden of waarbij kracht op de onderkaak wordt uitgeoefend, kunnen kaakgewrichtsklachten geven of leiden soms tot luxatie van de kaakkopjes uit de fossa articularis (casus 4).
Gestoorde wondgenezing In de literatuur wordt beschreven dat 10% van de patiënten na een gebitsextractie klaagt over een gestoorde wondgenezing. Als systemische oorzaken worden een slecht gereguleerde diabetes mellitus, leukemie, gebruik van chemotherapeutica en corticosteroïden genoemd (Batenburg et al, 2000). Lokale factoren kunnen eveneens de wondgenezing verstoren, zoals een pericoronitis op het moment van verwijderen van het gebitselement, debris in de extractiealveole of een status na radiotherapie. Daarnaast kan na een extractie de complicatie alveolitis ontstaan. De klachten bestaan uit hevige pijn, vieze smaak (dysgeusie) en vieze adem (foetor ex ore). De kans op het ontstaan van alveolitis na een extractie van een gebitselement is ongeveer 1,9% (Bakhmudov, 1992). In geval van verwijdering van een derde molaar in de onderkaak ligt dit percentage in de orde van grootte van 5 tot 10% (Oikarinen en Rasanen, 1991; Khandker en Molla, 1994) Ook roken en het gebruik van anticonceptiva verhogen de kans op alveolitis (Chapnick en Diamond, 1992). Een slechte wondgenezing wordt mede bepaald door de botkwaliteit. In de onderkaak is daardoor bij verwijdering van molaren niet alleen de kans op alveolitis, maar ook de kans op osteomyelitis groter dan in de bovenkaak (casus 5). Dit leidt soms tot een fractuur van het corpus mandibulae (Iizuka et al, 1997).
Complicaties tijdens en na implantatie In de literatuur zijn meerdere casus beschreven over een mandibulafractuur na het plaatsen van implantaten (casus 6). Een dergelijke fractuur treedt zelden op (0,2%) en eigenlijk alleen bij sterk geresorbeerde onderkaken (Albrektsson, 1988). Mogelijk is bij vrouwen met osteoporose de kans op het optreden van een fractuur na het plaatsen van implantaten in de onderkaak, verhoogd (Mason et al, 1990). Een andere complicatie bij het aanbrengen van implantaten is het beschadigen van een buurelement tijdens het prepareren van het implantaatbed. Dit kan onder andere leiden tot devitalisatie van de pulpa, waardoor een endodontische behandeling nodig is (Jemt en Pettersson, 1993). Ned Tijdschr Tandheelkd 111 (2004) mei
Wanneer het implanteren zorgvuldig wordt voorbereid en uitgevoerd, treden er gelukkig zelden complicaties op die tot blijvend letsel leiden. Levensbedreigende complicaties kunnen optreden wanneer tijdens het implanteren in de regio van de cuspidaat en de eerste premolaar in de onderkaak een perforatie van de linguale cortex optreedt, waarbij beschadiging van de arteria lingualis of één van haar takken ontstaat. De hierdoor ontstane bloeding in Casus 5. Osteomyelitis, ontstaan na endodontische behandeling. Gegeven Een 20-jarige vrouw meldde zich tijdens de weekenddienst bij een tandarts vanwege hevige klachten na een door haar huistandarts uitgevoerde endodontische behandeling van gebitselement 46. Na het vullen van de wortelkanalen was hevige pijn ontstaan die niet reageerde op antibiotische behandeling met amoxicilline. Besloten werd het gebitselement te extraheren. De pijn nam echter toe en de lichaamstemperatuur steeg tot 40° C. Hierop volgde een verwijzing naar een kaakchirurg. Diagnostiek en behandeling a Bij klinisch onderzoek bestond ter plaatse van de extractiealveole een forse zwelling van de rechter wang. De vestibulaire omslagplooi was verstreken. De wondgenezing was verstoord en ter plaatse van de extractiealveole werd een grijs beslag gezien. De maximale mondopening was beperkt en er bestond hypo-esthesie van de nervus alveolaris inferior rechts. Op het OPT was een radiolucentie rondom de extractiealveole tot aan de canalis mandibularis zichtbaar, hetgeen b leidde tot decdiagnose osteomyelitis (afb. 5a). De patiënt werd twee weken intraveneus met een antibioticum behandeld (clindamycine, 4 x 600 mg per dag), waarna de klachten verminderden. Toen echter de pijn na drie weken weer terugkeerde, werd besloten tot een decorticatie van het buccale bot, vanaf gebitselement 44 tot halverwege de ramus mandibulae. Het bot was slecht doorbloed en vertoonde een marmerachtig aspect. Postoperatief werd met een antibioticum nabehandeld. Na enkele maanden waren de klachten verdwenen en ook de radiolucentie (afb. 5b).
de mondbodem kan een luchtwegobstructie veroorzaken die zelfs kan leiden tot verstikking (Laboda, 1990; Ten Bruggenkate et al, 1993; Mordenfeld et al, 1997). Natuurlijk is het belangrijk om tijdens het prepareren van het implantaatbed uitgebreid te koelen om thermische schade van het peri-implantaire bot te voorkomen. Dit koelen moet met een gekoelde fysiologische zoutoplossing worden gedaan en niet door gebruik te maken van het lucht-watermengsel dat bij ‘alledaagse’ tandheelkundige behandelingen wordt toegepast. Girdler (1994) beschreef zes patiënten bij wie tijdens implanteren een luchtembolie is opgetreden. Het betrof steeds behandelingen in de onderkaak. Tijdens het intern koelen met een lucht-watermengsel werd lucht via het spongieuze bot in het veneuze vaatbed geperst, drainerend in de vena cava superior en het rechter atrium van het hart. De hieruit resulterende cardiopulmonaire stoornissen veroorzaakten bij drie patiënten een hartstilstand met fatale afloop. 193
Meijer e.a.: Complicaties bij dentoalveolaire chirurgie
Casus 6. Mandibulafractuur na plaatsen van implantaten. Gegeven Een 55-jarige vrouw meldde zich bij een kaakchirurg met klachten over de slechte retentie van haar volledige onderprothese. In het verleden waren zes prothesen vervaardigd. Diagnostiek en behandeling Bij klinisch onderzoek werd een zeer ondiep vestibulum gezien met nauwelijks nog vaste gingiva en een zeer beperkte kaakhoogte (Cawoodklasse VI). In overleg met patiënte werd gekozen voor het plaatsen van vier implantaten (afb. 6a). Uitdrukkelijk werd gewaarschuwd voor de mogelijkheid van een kaakfractuur. Drie weken na het plaatsen van de implantaten werd tijdens het gapen een harde knap gehoord, gepaard gaande met pijnklachten in de linker cuspidaatregio. Op een axiale opname was de mandibulafractuur duidelijk zichtbaar en er waren ook duidelijke radiolucente zones rond de implantaten, indicatief voor periimplantaire botresorptie (afb. 6b). Alle implantaten werden verwijderd, waarna er tegelijkertijd met de fixatie van de fractuurdelen een augmentatie met autoloog bot van de crista iliaca werd uitgevoerd. Patiënte is nu alweer enkele jaren tevreden met een overkappingsprothese op twee implantaten. a
b
Epiloog Een opsomming van mogelijke complicaties, zoals in dit artikel weergegeven, zou een behandelaar ervan kunnen weerhouden dentoalveolaire chirurgie te verrichten. Dit is geenszins de opzet. Wel behoort iedere behandelaar op de hoogte te zijn van de mogelijke complicaties. Voor iedere behandeling dient voldoende tijd te worden uitgetrokken. Mocht zich desondanks een complicatie voordoen, dan dient de patiënt hieromtrent te worden ingelicht.
Literatuur • ALBREKTSSON T. A multicenter report on osseointegrated oral implants. J Prosthet Dent 1988; 60: 75-84. • ASTRAND P, BORG K, GUNNE J, OLSSON M. Combination of natural teeth and osseointegrated implants as prosthesis abutments: a 2-year longitudinal study. Int J Oral Maxillofac Implants 1991; 6: 305-312. • BAKHMUDOV BR. The incidence and dynamics of the development of alveolitis over the course of a year. Stomatologiia (Mosk) 1992; 71: 37-38.
• BATENBURG RHK, RAGHOEBAR GM, SCHOEN PJ, BOS RRM, STEGINGA B. Extractieleer en dento-alveolaire chirurgie. In: Steginga B, Vissink A, Bont LGM de. Mondziekten & kaakchirurgie. Assen: Van Gorcum, 2000. • BLAESER BF, AUGUST MA, DONOFF RB, KABAN LB, DODSON TB. Panoramic radiographic risk factors for inferior alveolar nerve injury after third molar extraction. J Oral Maxillofac Surg 2003; 61: 417-421. • BRUGGENKATE CM TEN, KREKELER G, KRAAIJENHAGEN HA, FOITZIK C, OOSTERBEEK HS. Hemorrhage of the floor of the mouth resulting from lingual perforation during implant placement: a clinical report. Int J Oral Maxillofac Implants 1993; 8: 329-334. • CHAPNICK P, DIAMOND LH. A review of dry socket: a double-blind study on the effectiveness of clindamycin in reducing the incidence of dry socket. 1. J Can Dent Assoc 1992; 58: 43-52. • GIRDLER NM. Fatal sequel to dental implant surgery. J Oral Rehabil 1994; 21: 721-722. • GULICHER D, GERLACH KL. Sensory impairment of the lingual and inferior alveolar nerves following removal of impacted mandibular third molars. Int J Oral Maxillofac Surg 2001; 30: 306-312. • HIGUCHI KW, FOLMER T, KULTJE C. Implant survival rates in partially edentulous patients: a 3-year prospective multicenter study. J Oral Maxillofac Surg 1995; 53: 264-268. • IIZUKA T, TANNER S, BERTHOLD H. Mandibular fractures following third molar extraction. A retrospective clinical and radiological study. Int J Oral Maxillofac Surg 1997; 26: 338-343. • JANSMA J, SCHOEN PJ, RAGHOEBAR GM, VISSINK A. Dentoalveolaire chirurgie voor de tandarts: verwijdering van derde molaren. Ned Tijdschr Tandheelkd 2004; 111: 133-140. • JEMT T, PETTERSSON P. A 3-year follow-up study on single implant treatment. J Dent 1993; 21: 203-208. • KHANDKER MH, MOLLA MR. Incidence of dry socket in surgical removal of impacted third molar. Bangladesh Med Res Counc Bull 1994; 20: 60-67. • LABODA G. Life-threatening hemorrhage after placement of an endosseous implant: report of case. J Am Dent Assoc 1990; 121: 599-600. • LEKHOLM U, STEENBERGHE D VAN, HERRMANN I, BOLENDER C, FOLMER T, GUNNE J. Osseointegrated implants in the treatment of partially edentulous jaw: a prospective 5-year multicenter study. Int J Oral Maxillofac Implants 1994; 9: 627-635. • MASON ME, TRIPLETT RG, SICKELS JE VAN, PAREL SM. Mandibular fractures through endosseous cylinder implants: report of cases and review. J Oral Maxillofac Surg 1990; 48: 311-317. • MOMMAERTS M, JACOBS W. Het nervus lingualis-letsel bij desimpacteren van de onderverstandskiezen. Belg Tijdschr Tandheelkd 1991; 27-46. • MORDENFELD A, ANDERSSON L, BERGSTROM B. Hemorrhage In the floor of the mouth during implant placement in the edentulous mandible: a case report. lnt J Oral Maxillofac Implants 1997; 12: 558-561. • OIKARINEN K, RASANEN A. Complications of third molar surgery among university students. J Am Coll Health 1991; 39: 281-285. • RENTON T, MCGURK M. Evaluation of factors predictive of lingual nerve injury in third molar surgery. Br J Oral Maxillofac Surg 2001; 39: 423-428. • STOELINGA PJW. Antrumperforaties. Ned Tijdschr Tandheelkd 2004: 111: 141-145. • VALMASEDA-CASTELLON E, BERINI-AYTES L, GAY-ESCODA C. Inferior alveolar nerve damage after lower third molar surgical extraction: a prospective study of 1117 surgical extractions. Oral Surg Oral Med Oral Pathol Oral Radiol Endod 2001; 92: 377-383.
Summary
Complications during and after dentoalveolar surgery
Key words:
In dentistry complications are undesirable adventures provoked by oral health care delivery. If there is any risk of a complication, the patient needs to be informed before treatment. Occurrence of complications can be minimized by adequate diagnostics and planning sufficient time for treatment. The most common complications during and after dentoalveolar surgery are discussed, such as complications during or after producing local anaesthesia, nerve injuries, complications during or after tooth extraction, aspiration, jaw luxation, disturbed wound healing, and complications during or after implantation procedures.
• Oral and maxillofacial surgery • Complications
194
Ned Tijdschr Tandheelkd 111 (2004) mei