Competentiekaarten Fontys Lerarenopleidingen
Hogescholen
Zeven competenties Een leraar is competent in belangrijke beroepsituaties als hij de juiste taken (doelstellingen) kan formuleren en de daaruit voortvloeiende acties (adequaat gedrag) uitvoert met een effectief resultaat. Wanneer iemand geen adequaat gedrag vertoont, heeft hij zich de bijbehorende competentie(s) nog niet eigen gemaakt. Hij dient dan -vaak onder begeleiding van een coach- leervragen te formuleren om de competentie(s) alsnog volledig te kunnen verwerven. Hij zal zich de daarbij behorende Kennis, Vaardigheden en Attitude (houding) moeten eigen maken. In een POP (persoonlijk ontwikkelingsplan) worden de leervragen vastgelegd en in een (ontwikkelingsgericht) portfolio doet de student verslag van zijn ontwikkeling, de gemaakte keuzes, de verantwoording en de reflectie daarop. In een assessment wordt het (assessment)portfolio en ten minste één onderwijsleersituatie (performance) beoordeeld, gevolgd door een criteriumgericht interview, waarbij veelal gebruik wordt gemaakt van de STARmethodiek. Beroepssituaties zijn daarbij onvoorwaardelijk verbonden aan het werken met en beoordelen van competenties.
Kenmerkende Situatie
Taak
Actie
(beroepscontext)
(doelstelling)
(adequaat gedrag)
Competentie
Kennis Binnen de competentiegerichte lerarenopleidingen hanteren wij de zeven competenties die zijn vastgesteld door de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL). De set van zeven SBL-competenties zoals omschreven in wet BiO is leidraad, maatgevend; zie www.lerarenweb.nl
Effectief Resultaat
Vaardigheden
Attitude
1 Interpersoonlijk competent 2 Pedagogisch competent 3 Vakinhoudelijk en vakdidactisch competent
Deze nieuwe set competentiekaarten vervangt de set die tot 2005 gebruikt is. Hij is gebaseerd op het resultaat van intensieve commentaarrondes van zowel interne als externe deskundigen van lerarenopleidingen en assessmentcentra. Daarbij zijn ook veldassessoren geconsulteerd voor de broodnodige terugkoppeling met het werkveld.
4 Organisatorisch competent 5 Competent in samenwerking met collega’s 6 Competent in samenwerking met de omgeving 7 Competent in reflectie en ontwikkeling
© 2005 Fontys Lerarenopleidingen De inhoud van deze uitgave is binnen de lerarenopleidingen van Fontys Hogescholen vrijelijk te gebruiken, mits voorzien van adequate bronvermelding. Niets uit deze uitgave mag daarbuiten openbaar worden gemaakt, verspreid en/of verveelvoudigd door middel van internet, druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Fontys Hogescholen. Gebruikte begrippen als 'student', 'leraar', 'hij' en 'zijn' hebben in gelijke mate betrekking op mannen en vrouwen. In plaats van 'leerlingen' kan ook 'deelnemers' of 'studenten' worden gelezen.
Telkens op een hoger niveau Gedurende de opleiding vindt er een verschuiving plaats van een door de opleiding geboden houvast naar een globalere invulling waarbij de student de ruimte krijgt om -met behulp van zelf gekozen reële beroepssituaties- aan te tonen dat hij over de competenties beschikt. Tijdens de opleiding leert de student zichzelf en anderen te beoordelen om daarmee na de opleiding zijn eigen competentieontwikkeling vorm te kunnen geven. De student ontwikkelt zo de zeven competenties telkens op een hoger niveau; achtereenvolgens in: • de propedeutische fase, die opleidt tot A Hoofdfasebekwaam niveau • de hoofdfase, die opleidt tot B LIO-bekwaam niveau • de afstudeerfase, die opleidt tot C Startbekwaam niveau In verband met de vastgestelde beoordelingsmomenten is per competentie vastgesteld aan welke bekwaamheden de student aan het eind van ieder van de drie genoemde fasen moet voldoen. De drie niveaus worden bepaald door: • de mate van zelfstandigheid van begeleiding via met toezicht en onder begeleiding naar zelfstandig • de mate van complexiteit van de context van eenvoudig via complex naar professioneel • de mate van volledigheid van handeling van observeren en verwoorden via analyseren naar toepassen en evalueren De drie genoemde bekwaamheidsniveaus zijn in ontwikkelingsperspectief geplaatst door het niveau van startbekwaam het niet voor de lerarenopleiding geldende niveau • de ervaren leraar bewijst zich op D Doorgroeibekwaam niveau (Dit niveau is niet opgenomen in de competentiekaarten.)
Competentie 1 Interpersoonlijk competent
A propedeutische fase Hoofdfasebekwaam niveau
B hoofdfase LIO-bekwaam niveau
C afstudeerfase Startbekwaam niveau
Niveau D Doorgroeibekwaam niveau
2 Pedagogisch competent
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
3 Vakinhoudelijk en vakdidactisch competent
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
4 Organisatorisch competent
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
5 Competent in samenwerking met collega’s
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
6 Competent in samenwerking met de omgeving
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
7 Competent in reflectie en ontwikkeling
Hoofdfasebekwaam niveau
LIO-bekwaam niveau
Startbekwaam niveau
Doorgroeibekwaam niveau
Leeswijzer De volledige uitwerking begint op de volgende bladzijde. Steeds wordt in de eerste kolom de omschrijving van iedere bekwaamheidseis weergegeven zoals die is beschreven door het SBL met een beknopte toelichting. In de volgende kolommen worden de drie niveaus genoemd (bijvoorbeeld A1= propedeutische fase die leidt tot Hoofdfasebekwaam) met daaronder telkens de gedragsindicatoren (A 1.1, A 1.2 enzovoort) die gelden voor dat niveau. Per niveau wordt de reeks gedragsindicatoren afgesloten met een of meer lege indicatoren. Hiermee ontstaat ruimte voor individuele gedragsomschrijvingen, die ingegeven worden door de reële beroepssituatie.
Interpersoonlijk competent
1
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet ervoor zorgen dat er in de groepen waarmee hij werkt, een prettig leef- en werkklimaat heerst.
A1 De student onderkent het belang van een prettig leef- en werkklimaat dat een vriendelijke en coöperatieve sfeer bevordert. De student maakt contact met de leerlingen en hanteert en beheerst hierbij elementaire communicatievaardigheden.
B1 De student stimuleert, bij welwillende groepen, leerlingen tot gewenst gedrag zowel individueel als groepsgewijs zodat er een op samenwerking gerichte sfeer ontstaat. Hij beheerst enkele professionele gespreksvaardigheden.
Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo'n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo'n leraar bevordert de zelfstandigheid van de leerlingen/deelnemers en zoekt in zijn interactie met leerlingen/deelnemers een goede balans tussen: • leiden en begeleiden; • sturen en volgen; • confronteren en verzoenen; • corrigeren en stimuleren.
Dit alles met toezicht en onder begeleiding. Dit alles onder begeleiding.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A 1.1
B 1.1
A 1.8
communiceert door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen, schrijven en rekenen bevordert communicatie door bijv. te luisteren en samen te vatten toont enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen maakt contact met leerlingen observeert en beschrijft gedragspatronen van individuele leerlingen binnen groepen observeert, beschrijft en bespreekt gewenst en ongewenst gedrag (nog niet aan de orde)
A 1.x A 1.y
_____________________________________________ _____________________________________________
A 1.2 A 1.3 A 1.4 A 1.5 A 1.6 A 1.7
(uit SBL: In bekwame handen)
B 1.7 B 1.8
communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen, schrijven en rekenen bevordert communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen onderhoudt contact met leerlingen binnen de context van de school herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en van groepen corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedrag motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen
B 1.x B 1.y
_____________________________________________ _____________________________________________
B 1.2 B 1.3 B 1.4 B 1.5 B 1.6
C Eisen van Startbekwaam niveau
C2 De leraar in opleiding stimuleert, ook in ietwat lastige groepen, leerlingen tot gewenst gedrag en spreekt hen zowel individueel als groepsgewijs aan op hun gedrag zodat er een op samenwerking gerichte sfeer ontstaat. Hij beheerst diverse professionele gespreksvaardigheden en past deze zelfstandig toe.
Gedragsindicatoren C 1.1
C 1.7 C 1.8
communiceert effectief door het hanteren van verbale (bijv. volume, tempo, articulatie, melodie) en non-verbale technieken (bijv. mimiek, uiterlijk, lichaamshouding) beheerst en hanteert vaardigheden als spreken, lezen, schrijven en rekenen bevordert effectieve communicatie door bijv. te luisteren, samen te vatten en door te vragen op zowel inhoud als betrekkingsniveau toont persoonlijke betrokkenheid en enthousiasme bij individuele leerlingen en groepen gaat professionele, persoonlijke relaties aan met leerlingen herkent en benoemt gedragspatronen van individuele leerlingen en de groep en maakt deze inzichtelijk voor de leerlingen corrigeert ongewenst gedrag en waardeert gewenst gedrag motiveert zijn handelen in begrijpelijke taal aan leerlingen
C 1.x C 1.y
_____________________________________________ _____________________________________________
C 1.2 C 1.3 C 1.4 C 1.5 C 1.6
2
Pedagogisch competent
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden die onder andere een goed beeld heeft van zijn ambities en mogelijkheden.
A2 De student onderkent het belang van veilige leer- en werkomgeving die zelfstandigheid en verantwoordelijkheid bevordert De student heeft een beeld van de leerlingen (b.v. belevingswereld en vormen van structuurbehoefte bij leerlingen) Hij bewaakt de sfeer in een kleine, normale groep leerlingen met hulp van de begeleider.moet dit? Hij verwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aangeeft.
B2 De student heeft een beeld van het sociale klimaat binnen groepen leerlingen en verbetert met hulp van de leraar het leef- en werkklimaat door de situatie te analyseren en een aanpak te kiezen. Verder heeft de student een duidelijk beeld van individuele leerlingen en de zorgstructuur en benoemt de meest voorkomende, alledaagse ontwikkelings- en gedragsproblemen en verleent steun aan deze leerlingen. Hij verantwoordt zijn opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aangeeft.
Een leraar voortgezet onderwijs en bve die pedagogisch competent is, biedt de leerlingen/deelnemers in een veilige leer- en werkomgeving houvast en structuur bij de keuzes die zij moeten maken en hij bevordert dat zij zich verder kunnen ontwikkelen. Zo'n leraar zorgt ervoor: • dat de leerlingen/deelnemers weten dat ze erbij horen, welkom zijn en gewaardeerd worden; • op een respectvolle manier met elkaar omgaan en uitgedaagd worden om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen; • initiatieven kunnen nemen en zelfstandig kunnen werken; • hun affiniteiten en ambities leren ontdekken en op basis hiervan keuzes kunnen maken met betrekking tot hun studie en loopbaan.
Dit alles met toezicht en onder begeleiding. Dit alles onder begeleiding.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A 2.1
B 2.1 B 2.2
A A A A A A A A A
handelt in zijn omgang met leerlingen op basis van wederzijds respect. 2.2 toont vertrouwen in de capaciteiten van de leerlingen. 2.3 daagt leerlingen uit om vragen te stellen. 2.4 verwoordt eigen normen en waarden en toetst deze aan de binnen de school geldende normen en waarden. 2.5 observeert en beschrijft het leerproces van enkele leerlingen door naar hun ambities en interesses te vragen. 2.6 observeert en beschrijft verschillen tussen leerlingen. 2.7 observeert en beschrijft het sociale klimaat in een groep 2.8 (nog niet aan de orde) 2.9 beschrijft de zorgstructuur in de school 2.10 verwoordt het belang van eigen verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de leerlingen.
B B B B B B B B
A 2.x A 2.y (uit SBL: In bekwame handen)
_____________________________________________ _____________________________________________
ziet erop toe dat leerlingen en leraren elkaar respectvol behandelen. zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng kunnen tonen. 2.3 gebruikt de inbreng van leerlingen in het onderwijsleerproces 2.4 bespreekt normen en waarden met leerlingen 2.5 daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen leerprocessen 2.6 analyseert en definieert verschillen tussen leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht 2.7 onderzoekt en toetst enige mogelijkheden om het sociale klimaat in een groep te verbeteren 2.8 herkent en benoemt enkele ontwikkeling- en gedragsproblemen bij leerlingen en bespreekt die met zijn begeleider 2.9 beschrijft de zorgstructuur in de school en handelt volgens de afspraken die daarbinnen gemaakt worden 2.10 verantwoordt pedagogische opvattingen
B 2.x B 2.y
_____________________________________________ _____________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C2 De leraar in opleiding heeft een duidelijk beeld van de sociale verhoudingen en het sociale klimaat binnen een groep (lastige) leerlingen, analyseert deze en handelt zelfstandig op basis van de bevindingen . Verder heeft hij een goed beeld van individuele leerlingen en signaleert eventuele ontwikkelings en/of gedragsproblemen, diagnosticeert deze met hulp. Hij begeleidt deze leerlingen en evalueert de gekozen aanpak (met coaching). Hij verantwoordt zijn pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak.
Gedragsindicatoren C C C C C C C C
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
biedt een veilig klimaat waarin leerlingen en docenten elkaar respectvol behandelen zorgt voor een leersituatie waarin leerlingen een eigen inbreng kunnen tonen gebruikt op systematische wijze de input van leerlingen in het onderwijsleerproces stimuleert het bespreken van normen en waarden tussen leerlingen daagt leerlingen uit om mee te denken over hun eigen ontwikkelings- en leerprocessen houdt rekening met verschillen tussen leerlingen in cultureel, sociaal en emotioneel opzicht onderneemt waar nodig actie om het sociale klimaat in de groep te verbeteren signaleert en benoemt ontwikkelings- en gedrags-problemen bij leerlingen en verwijst zonodig door C 2.9 voert in samenspraak een vastgestelde aanpak bij ontwikkelings- en gedragsproblemen uit. C 2.10 verantwoordt pedagogische opvattingen en de gekozen aanpak C 2.x C 2.y
_________________________________________ _________________________________________
3 Vakinhoudelijk en
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
A 3 De student onderkent het belang van een krachtige leeromgeving. Hij beheerst de basale kennis van het vak. De student maakt planmatig een voorbereiding voor onderdelen van het leerprogramma die hij uitvoert met hulp van de begeleider. Daarbij stimuleert en motiveert hij de leerlingen met zinvolle activiteiten, elementaire werkvormen en mediagebruik en evalueert deze onderdelen met de leerlingen.
B 3De student laat zien dat hij boven de leerstof staat. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie, maar ook tussen zijn eigen leerstof en aanverwante leerstof. Hij ontwerpt complexe leertrajecten en bij de uitvoering ervan zorgt hij voor variatie, heldere opbouw, ondersteuning en evaluatie van het leerproces. Hij betrekt hierbij de leerlingen.
Dit alles onder begeleiding.
Dit alles met toezicht en onder begeleiding.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
Ontwerpen A 3.1 geeft enkele toepassingsgerichte voorbeelden bij leeractiviteiten A 3.2 ontwerpt eenvoudige onderwijs-activiteiten A 3.3 bereidt enkele individuele en groepsactiviteiten voor A 3.4 (nog niet aan de orde) A 3.5 verkent en gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen A 3.6 (nog niet aan de orde)
Ontwerpen B 3.1 zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteiten B 3.2 ontwerpt complexe leertrajecten B 3.3 ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten B 3.4 ontwikkelt eenvoudige beoordelingsinstrumenten B 3.5 gebruikt doelgericht schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen B 3.6 past leermiddelen aan (met vragen, suggesties, voorbeelden)
Aanbieden A 3.7 presenteert de leerstof geordend A 3.8 maakt gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen A 3.9 hanteert enkele eenvoudige werkvormen A 3.10 (nog niet aan de orde) A 3.11 (nog niet aan de orde)
Aanbieden B 3.7 geeft een heldere opbouw in de leerstof aan B 3.8 maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen B 3.9 hanteert verschillende werkvormen B 3.10 schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk B 3.11 verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit
Begeleiden A 3.12 observeert en beschrijft hoe leerlingen (zelfstandig) aan de slag gaan A 3.13 helpt de leerlingen bij hun leerproces, A 3.14 bespreekt met de leerlingen het leerproces A 3.15 speelt in op verschillen in beginniveau van leerlingen
Begeleiden B 3.12 analyseert hoe leerlingen zelf hun leerproces vorm geven B 3.13 ondersteunt de leerlingen in hun leerproces door leervragen te signaleren, B 3.14 reflecteert het leerproces met de leerlingen op resultaten en bijbehorend proces B 3.15 observeert en analyseert (vakspecifieke) leerproblemen
Vakdomein A 3.16 (nog niet aan de orde) A 3.17 toont basale kennis van het vak (zie kennisbasis) A 3.18 gebruikt voorbeelden van toepassingen van zijn vakgebied A 3.19 (nog niet aan de orde)
Vakdomein B 3.16 legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken B 3.17 staat boven de stof (zie kennisbasis) B 3.18 gebruikt actuele toepassingen van zijn vakgebied B 3.19 verantwoordt het nut van het vak voor de ontwikkeling van de leerlingen
Evalueren A 3.20 evalueert het leerproces met leerlingen A 3.21 verwoordt de gekozen didactische aanpak
Evalueren B 3.20 evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen B 3.21 verantwoordt zijn didactische opvattingen
A 3.x A 3.y
B 3.x B 3.y
didactisch competent De leraar voortgezet onderwijs en bve moet de leerlingen/deelnemers helpen zich de leerinhouden van een bepaald vak of beroep eigen te maken en vertrouwd te raken met de manier waarop die in het dagelijkse leven en in het werk gebruikt worden. Ook helpt hij de leerlingen/ deelnemers zicht te krijgen op wat zij in de samenleving en in de wereld van het werken kunnen verwachten. Een leraar die vak- of beroepsinhoudelijk en didactisch competent is, creëert een krachtige leeromgeving, onder andere door het leren in verband te brengen met realistische en voor de leerlingen/ deelnemers relevante toepassingen van kennis in beroep en maatschappij. Zo'n leraar: • stemt de leerinhouden en ook zijn doen en laten af op de leerlingen/deelnemers en houdt rekening met individuele verschillen; • bepaalt met de leerling diens (individuele) leertraject, met bijvoorbeeld mogelijkheden voor leren in en buiten school en leren in de context van de beroepsuitoefening; • motiveert de leerlingen/deelnemers voor hun leer- en werktaken, daagt hen uit om er het beste van te maken en helpt hen om ze met succes af te ronden; • leert de leerlingen/deelnemers leren en werken, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen. (uit SBL: In bekwame handen)
________________________________________________ ________________________________________________
________________________________________________ ________________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C 3 De leraar in opleiding staat boven de leerstof. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. Daarbij ontwerpt hij zelfstandig onderwijsleeractiviteiten die recht doen aan verschillen tussen leerlingen, met aandacht voor differentiatie en gevarieerde werkvormen. Hij gaat bij de uitvoering flexibel om met het proces, evalueert dit en betrekt bij dit alles ook de leerlingen.
Gedragsindicatoren Ontwerpen C 3.1 zorgt voor betekenisvolle en toepassingsgerichte leeractiviteiten C 3.2 ontwerpt verschillende leertrajecten om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen C 3.3 ontwerpt zowel individuele als groepsactiviteiten C 3.4 ontwikkelt beoordelingsinstrumenten C 3.5 gebruikt schriftelijke, audiovisuele en digitale leermiddelen om leerdoelen te bereiken C 3.6 past bestaande leermiddelen zelf aan en breidt ze uit met eigen inbreng (vragen, suggesties, voorbeelden) Aanbieden C 3.7 geeft een heldere opbouw in de leerstof aan C 3.8 maakt actief gebruik van voorkennis en sluit aan bij de belevingswereld van leerlingen C 3.9 hanteert verschillende werkvormen om tegemoet te komen aan verschillen tussen leerlingen (leer-stijlen, niveau en wijze van werken) C 3.10 schakelt waar nodig tussen theorie en praktijk en combineert daarbij oog voor detail met overzicht C 3.11 verwerkt actualiteit en praktijk in de onderwijsactiviteit Begeleiden C 3.12 stimuleert de leerling om zelf zijn leerproces vorm te geven C 3.13 ondersteunt de leerlingen in hun leerproces, door leervragen en leerproblemen te signaleren, te benoemen en er op te reageren C 3.14 reflecteert systematisch het leerproces met de leerlingen op resultaten en bijbehorend proces C 3.15 analyseert (vakspecifieke) leerproblemen en speelt adequaat daarop in met gerichte opdrachten en/of vragen Vakdomein C 3.16 legt relaties tussen de leerinhouden van zijn vakdomein en die van verwante vakken C 3.17 staat boven de stof C 3.18 gebruikt huidige toepassingen van zijn vakgebied C 3.19 verantwoordt de functies van het vak in de ontwikkeling van de leerlingen Evalueren C 3.20 evalueert het leerproces en de leerresultaten van leerlingen C 3.21 verantwoordt zijn vakdidactische opvattingen en de gekozen aanpak C 3.x C 3.y
________________________________________________ ________________________________________________
4
Organisatorisch competent
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve draagt zorg voor organisatorische zaken die samenhangen met zijn onderwijs en het leerproces van de leerlingen / deelnemers in de school en op de leerwerkplek.
A4 De student hanteert een - voor zichzelf - bruikbare vorm van time-management m.b.t. de uit te voeren taken en afspraken. Verder ordent de student de te gebruiken middelen en materialen, en maakt deze toegankelijk. Hij geeft gerichte aanwijzingen voor de wijze van werken. Hij draagt zorg voor de daarbijbehorende administratie.
B4 De student hanteert een voor leerlingen bruikbare vorm van time- en taakmanagement. Hij richt de leerwerkruimte op een veilige, doelmatige manier in en stemt activiteiten en leeromgeving op elkaar af waarbij hij ruimte biedt aan de leerlingen. Ook houdt hij de leerlingadministratie bij. Hij is actief betrokken bij de organisatie van buitenschoolse activiteiten.
De leraar voortgezet onderwijs en bve die organisatorisch competent is, zorgt ervoor dat de leerlingen/deelnemers een ordelijke en taakgerichte omgeving treffen. Waar het leren zich op verschillende plaatsen afspeelt (bijvoorbeeld op verschillende plaatsen in de school, stages, leerbedrijf, buitenschoolse projecten) zorgt de leraar (eventueel in samenspraak met andere begeleiders) voor afstemming tussen die verschillende plaatsen. Zo'n leraar zorgt er dus voor dat de leerlingen/deelnemers: • weten waar ze aan toe zijn en welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief; • weten wat ze moeten (of kunnen) doen, hoe en met welk doel ze dat moeten (of kunnen) doen.
(uit SBL: In bekwame handen)
Dit alles onder toezicht en met begeleiding. Dit alles onderbegeleiding.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A 4.1
B 4.1
A 4.6 A 4.7
zet zijn voorbereidingen voor eenvoudige onderwijsactiviteit op schrift (draaiboek) kent de te hanteren regels en afspraken en houdt zich daaraan maakt leerlingen duidelijk wat ze van hem kunnen verwachten met betrekking tot het leerproces stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt voor zichzelf verkent en beschrijft de mogelijkheden van de leeromgeving plant eigen werk en maakt werkafspraken met leerlingen (nog niet aan de orde)
A 4.x A 4.y
_____________________________________________ _____________________________________________
B 4.x B 4.y
A 4.2 A 4.3 A 4.4 A 4.5
B 4.2 B 4.3 B 4.4 B 4.5 B 4.6 B 4.7
stelt een draaiboek op met aandacht voor inhoud, vorm, structuur en relevantie van de (binnen- en buitenschoolse) activiteiten houdt zich aan de regels en spreekt ook de leerlingen daarop aan geeft eenduidige opdrachten aan leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de leerlingen weet om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving, zet leerlingen aan tot eigen controleerbare leerplanning en draagt zorg voor leerling administratie legt in eigen woorden de organisatie en de aanpak van klassenmanagement van zijn onderwijs uit _____________________________________________ _____________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C4 De leraar in opleiding hanteert zelfstandig een efficiënte vorm van time- en taakmanagement m.b.t. activiteiten binnen en buiten de les, voor zichzelf en voor de leerlingen. Hij richt de werkruimtes op een veilige en doelmatige manier in en stemt de activiteiten van uiteenlopende leeromgevingen op elkaar af. Hij treedt regulerend en ordenend op in onverwachte situaties. Hij administreert relevante informatie (niet alleen leerlingadministratie).
Gedragsindicatoren C 4.1 C 4.2 C 4.3 C 4.4 C 4.5 C 4.6 C 4.7
C 4.x C 4.y
geeft duidelijk aan wat de inhoud, vorm, structuur en relevantie van de (onderwijs)activiteit is is consequent in het hanteren van regels en afspraken maakt afspraken over de taken van de leerlingen en geeft aan welke ondersteuning zij kunnen verwachten stelt prioriteiten en verdeelt de beschikbare tijd efficiënt, zowel voor zichzelf als voor de leerlingen weet om te gaan met beperkte mogelijkheden van de leeromgeving, en beschikt bij knelpunten over alternatieven bewaakt de planning samen met de leerlingen verantwoordt zijn opvattingen, aanpak van klassenmanagement en de organisatie van zijn onderwijs _____________________________________________ _____________________________________________
5 Competent in samenwerking met collega’s
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega's in de school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie.
A5 De student onderkent het belang van goede werk-verhoudingen met medestudenten en begeleiders. Hij geeft en ontvangt feedback en laat zien wat hij hiermee doet. Hij neemt deel aan (intervisie-) bijeenkomsten.
B5 De student neemt deel aan een team binnen de school en werkt volgens de afspraken van de school. Verder neemt hij deel aan (intervisie-) bijeenkomsten e.a. Dit alles met toezicht en onder begeleiding.
Dit alles onderbegeleiding. Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega's, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo'n leraar: • goed met collega's communiceert en samenwerkt; • een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren; • een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school.
(uit SBL: In bekwame handen)
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A A A A A
vraagt naar en benut informatie van zijn begeleiders vraagt hulp van en biedt hulp aan medestudenten geeft aan wat hij wel of niet kan werkt samen met begeleiders aan de taken maakt afspraken met begeleiders en collega's (medestudenten en leraren) en houdt zich daaraan (nog niet aan de orde) verwoordt zijn werkwijze aangaande samenwerken met anderen
B B B B B
_____________________________________________ _____________________________________________
B 5.x B 5.y
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
A 5.6 A 5.7
A 5.x A 5.x
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
B 5.6 B 5.7
stelt zichzelf dienstbaar op ten opzichte van het team vraagt hulp van en biedt hulp aan collega's stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kan neemt verantwoordelijkheid voor zijn taak werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen zoals bijv. leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorg verkent en beschrijft de visie en de ontwikkeling van zijn school verwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega's binnen de schoolorganisatie _____________________________________________ _____________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C5 De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan verschillende vormen van overleg binnen de school, te denken valt aan rapportvergaderingen, teamoverleg, studie(mid)dagen etc. Hij geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie.
Gedragsindicatoren C C C C C
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
C 5.6 C 5.7
C 5.x C 5.y
stelt teambelang boven eigenbelang vraagt hulp van en biedt hulp aan collega's stelt eigen grenzen vast: is duidelijk over wat hij (niet) wil of kan neemt verantwoordelijkheid voor de taak (van anderen) werkt volgens de in de organisatie geldende afspraken, procedures en systemen zoals bijv. leerlingvolgsysteem en kwaliteitszorg levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school verantwoordt zijn opvattingen en werkwijze aangaande samenwerken met collega's binnen de schoolorganisatie _____________________________________________ _____________________________________________
6 Competent in samen-
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet contacten onderhouden met de ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers en met collega's van (leer)bedrijven en instellingen waar zijn school voor het onderwijs en de leerlingen-/deelnemerszorg mee samenwerkt. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar afgestemd zijn. Bovendien moet hij eraan meewerken dat de samenwerking van zijn school met die bedrijven en instellingen goed verloopt.
A6 De student onderkent het belang van contacten met ouders of verzorgers van de leerlingen / deelnemers en met collega's van (leer)bedrijven en instellingen
B6 De student is betrokken bij het overleg tussen school, leerling en bedrijven of instellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft.
Zo'n leraar zorgt ervoor dat: • er een goede communicatie en afstemming is met ouders of verzorgers van de leerlingen/deelnemers; • er - in overleg met de leerling - een goede communicatie en afstemming is tussen school, leerling en bedrijven of instellingen waar de leerling (in het kader van zijn opleiding) mee te maken heeft; • er doeltreffend gebruik gemaakt wordt van het professionele netwerk van de school als het gaat om de opleiding van de leerling of de zorg voor de leerling; • hij de contacten namens de school op een verantwoordelijke en zorgvuldige wijze onderhoudt met de omgeving van de school.
A 6.3 A 6.4
werking met de omgeving
(uit SBL: In bekwame handen)
Dit alles met toezicht en onder begeleiding. Dit alles onderbegeleiding.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A 6.1 A 6.2
B 6.1
A 6.x A 6.y
maakt verslag van bijgewoonde gesprekken verkent de informatie die over leerlingen binnen de school beschikbaar is en verwoordt het belang ervan (nog niet aan de orde) verkent en beschrijft relaties van zijn school met andere belanghebbenden
B 6.2 B 6.3 B 6.4
_____________________________________________ _____________________________________________ B 6.x B 6.y
hanteert relevante gespreksvaardigheden en -technieken (bijv. overleg in het kader van [leerling]stages) raadpleegt reeds aanwezige informatie en registreert nieuwe informatie geeft -in het belang van de leerling- aan anderen binnen de school informatie en houdt rekening met privacyregels verwoordt zijn opvattingen en werkwijze ten overstaan van anderen binnen de school of in de directe werkomgeving van de school en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk aan _____________________________________________ _____________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C6 De leraar in opleiding neemt zelfstandig en actief deel aan overleg met mensen en instellingen buiten de school, te denken valt aan ouderavonden, open dagen, bedrijfsstages, zorgstructuuroverleg etc.
Gedragsindicatoren C 6.1 C 6.2 C 6.3 C 6.4
C 6.x C 6.y
hanteert relevante gespreksvaardigheden en -technieken (bijv. slecht-nieuwsgesprek, adviesgesprek) raadpleegt reeds aanwezige informatie, registreert nieuwe informatie en stelt anderen in de gelegenheid hier gebruik van te maken geeft aan ouders en andere belanghebbenden in het belang van de leerling informatie en doet dit met respect verantwoordt zijn professionele opvattingen, werkwijze en benadering aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk aan _____________________________________________ _____________________________________________
7
Competent in reflectie en ontwikkeling
A Eisen van Hoofdfasebekwaam niveau
B Eisen van LIO-bekwaam niveau
De leraar voortgezet onderwijs en bve moet zich voortdurend verder ontwikkelen en professionaliseren.
A7 De student onderkent het belang van het zelf onderzoeken en ontwikkelen van zijn opvattingen en zijn handelen. Hij onderzoekt en verwoordt deze o.a. via sterkte/zwakte analyse, evaluatie, reflectie en feedback. Hij formuleert leervragen in zijn portfolio en POP. Dit alles met hulp van begeleider.
B7 De student onderzoekt met hulp van collega's en begeleiders zijn werkzaamheden en zijn opvattingen. Hij benoemt in zijn portfolio en POP de sterke en zwakke punten. Hij illustreert leervragen met voorbeelden en ervaringen uit verschillende kenmerkende situaties. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. Dit alles met toezicht en hulp van zijn begeleider.
Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo'n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo'n leraar: • weet goed wat hij belangrijk vindt in zijn leraarschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat; • heeft een goed beeld van zijn eigen competenties, zijn sterke en zwakke kanten; • werkt op een planmatige manier aan zijn verdere ontwikkeling; • stemt zijn eigen ontwikkeling af op het beleid van zijn school en benut de kansen die de school biedt om zich verder te ontwikkelen.
De student expliciteert wat voor hem belangrijk is in het leraarschap.
Gedragsindicatoren
Gedragsindicatoren
A 7.1 A 7.2
B 7.1 B 7.2
A 7.3 A 7.4 A 7.5 A 7.6
A 7.7 A 7.8 A 7.9
A 7.x A 7.y (uit SBL: In bekwame handen)
De student verwoordt zijn beroepsopvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aan geeft.
beschrijft de eigen kwaliteit en beperkingen reflecteert op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling (nog niet aan de orde) kan omgaan met onverwachte situaties: past zich aan veranderende omstandigheden aan en verkent alternatieven verkent en beschrijft ontwikkelingen rond vak en docentschap staat open voor andere visies en ideeën brengt onder woorden wat zijn standpunt is over de keuze voor de lerarenopleiding en het daarmee samenhangend beroepsperspectief _____________________________________________ _____________________________________________
B 7.3 B 7.4 B 7.5 B 7.6 B 7.7 B 7.8 B 7.9
B 7.x B 7.y
beschrijft gericht op feitelijke situaties de eigen kwaliteit en beperkingen reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling stemt het eigen handelen af op het beleid van de school is flexibel: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt over enkele alternatieven volgt ontwikkelingen rond zijn vak en docentschap staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat _____________________________________________ _____________________________________________
C Eisen van Startbekwaam niveau
C7 De leraar in opleiding onderzoekt zelfstandig en systematisch zijn werk en betrekt daarbij de feedback van collega's en begeleiders. Hij benoemt sterke en zwakke punten en leervragen, beschrijft kenmerkende situaties waarin hij daaraan heeft gewerkt. Hij legt verbanden tussen praktijk en theorie. De leraar in opleiding denkt mee over schoolrelevante thema's. Hij is op de hoogte van actuele ontwikkelingen binnen het onderwijs. De leraar in opleiding verwoordt zijn beroeps-opvattingen en vanuit welke normen en waarden hij daar vorm aan geeft.
Gedragsindicatoren C 7.1 C 7.2 C 7.3 C 7.4 C 7.5 C 7.6 C 7.7 C 7.8 C 7.9
C 7.x C 7.y
beschrijft gericht op de feitelijke situaties de eigen kwaliteit en beperkingen reflecteert systematisch op eigen gedrag en betrekt in zijn reflectie de feedback van anderen weet aan te geven op welke punten de eigen competentie(ontwikkeling) verbeterd kan worden werkt op een planmatige manier aan zijn eigen ontwikkeling stemt zijn ontwikkeling af op het beleid van de school is flexibel en stressbestendig: past zich aan veranderende omstandigheden aan en beschikt over alternatieven volgt nieuwe ontwikkelingen rond zijn vak en docentschap op de voet staat open voor andere visies en ideeën en probeert die daadwerkelijk uit brengt onder woorden wat hij belangrijk vindt in zijn docentschap en van welke waarden, normen en onderwijskundige opvattingen hij uitgaat _____________________________________________ _____________________________________________
Fontys Lerarenopleidingen • Fontys Lerarenopleiding Sittard • Fontys Lerarenopleiding Tilburg • Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool in Eindhoven Correspondentieadres: Fontys Lerarenopleiding Tilburg t.a.v. het Stagebureau Postbus 90900 5000 GA Tilburg
[email protected]
34.485, vierde druk, augustus 2005
Deze competentiekaarten zijn gebaseerd op de bekwaamheidseisen leraren (mei 2004) van het SBL (Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel). Die eisen zijn vertaald naar drie competentieniveaus door een werkgroep van de lerarenopleidingen VO/BVE van Fontys Hogescholen.