Competentiegericht Praktijkonderwijs Eindrapportage Work@Work+
Actis Advies drs. M.R.H. Broekema Rotterdam, 24 juni 2008
Inhoudsopgave
1
Inleid ing
3
2
H e t v e r lo op v an he t t ra j ec t : s ep te m be r 20 07 – me i 200 8
4
2.1 2.2
L ande l ijk tra ject Re gio 9 c
4 5
3
De bijeenkomsten
6
3.1 3.2
L ande l ijk tra ject Re gio 9 c
6 7
4
Ev a lua t ie v a n h et tra j ec t
9
4.1 4.2
Re lat ie me t de scho ol E valuat ie landelijk tra je ct
9 9
4.2.1 4.2.2
Programma Actieonderzoek
10 10
4.3
E valuat ie Reg io 9c
10
4.3.1 4.3.2
Programma Actie onderzoek
11 11
4.4
De rol van de stuurgr oep W ork@Work +
11
5
O pb re ng st v a n h et tra j ec t
12
5.1 5.2 5.3 5.4
Instrumenten Ve rbeter plan Z ichtbare voorde len en mogelijkhede n I n sp irat ie en lere n
12 12 13 13
6
C on c lu s ie s e n aa nb eve l i ng en
14
2
1
Inleiding
In september 2007 is het landelijk project Work@Work+ gestart met vijf trajecten, die bijdragen aan de versterking van het praktijkonderwijs in Nederland. De vijf trajecten zijn: • verbeteren van de toeleiding naar de arbeidsmarkt; • verbeteren van competentiegericht praktijkonderwijs met name bij de praktijkvakken; • verbeteren van kwaliteit; • werken aan het transitieplan; • werken aan activerende didactiek In deze eindrapportage wordt verslag gedaan van de opbrengsten van het traject competentiegericht praktijkonderwijs. Doel van het traject was “het verbeteren van competentiegericht praktijkonderwijs in uw eigen school” (zie bijlage 1: Trajectbeschrijving Versterking Praktijkonderwijs). In deze eindrapportage maken we de balans op van het traject: wat heeft het traject de deelnemende scholen opgeleverd en wat zijn bevindingen van deelnemers en ondersteuner? Deze eindrapportage kent een zekere dualiteit: enerzijds de vaststelling, dat scholen goed zijn bezig geweest en flinke vorderingen hebben gemaakt in hun denken over competentiegericht praktijkonderwijs. Aan de andere kant is de concrete opbrengst mager te noemen. Er is wel een verklaring te vinden voor deze gemengde gevoelens. Het ging in dit traject om complexe vraagstukken, die raken aan veel aspecten van de school en de termijn om deze complexe vraagstukken tot concrete producten te vertalen was erg kort. De rapportage is als volgt ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt teruggeblikt op het traject in de periode september 2007 tot mei 2008. In hoofdstuk 3 wordt kort beschreven wat in de bijeenkomsten inhoudelijk aan de orde is geweest en wat de deelnemers tijdens de bijeenkomsten en in de tussenliggende periode hebben gedaan. In hoofdstuk 4 worden de bereikte resultaten geëvalueerd. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol en de betekenis van de stuurgroep Work@Work+ voor het traject. In hoofdstuk 5 volgt een aantal conclusies en aanbevelingen.
3
2
Het verloop van het traject: september 2007 – mei 2008
Het traject is gestart met intakegesprekken. Deze hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de eerste bijeenkomst. Bij deze intakegesprekken waren de schoolleider/ directeur van de school en de deelnemer aanwezig. Doel van deze gesprekken was een afstemming tussen ambities en verwachtingen van de deelnemende scholen en wat het traject te bieden had. Verder is benadrukt dat de directie zich committeerde aan het traject en de deelnemer voldoende faciliteiten bood om dit traject te kunnen volgen. Na de intakegesprekken is een indeling gemaakt in twee parallelle groepen. Eén groep is samengesteld uit de deelnemers die zich via open inschrijving hadden aangemeld. Deze groep wordt in dit rapport aangeduid als ‘het landelijk traject’. De andere groep is samengesteld vanuit een initiatief van regio 9c. Als regio kozen zij voor een gezamenlijke inschrijving, waarbij er specifiek aandacht besteed zou worden aan het Individueel OntwikkelingsPlan (IOP) in relatie tot competentiegericht praktijkonderwijs. Deze groep wordt in de rapportage aangeduid als ‘regio 9c’.
2.1
Landelijk traject In september 2007 is de eerste bijeenkomst gehouden. Voor het landelijk traject hadden zich in eerste aanleg 10 scholen ingeschreven: De Bolster (Groningen), RSG De Borgen/ De Verborg (Leek), De Rijzend (Den Bosch), De Zwaaikom (Oosterhout), Eldecollege (Schijndel), Hans Petrischool (Dordrecht), Praktijkschool Emmen (Emmen), Praktijkschool Breda (Breda), Marnix/Wartburg (Dordrecht), Merewade (Gorinchem). Merewade uit Gorinchem heeft de eerste drie bijeenkomsten gemist. Er was geen afstemming geweest tussen directie en deelnemer over het traject; de school heeft uiteindelijk na intern overleg besloten af te zien van verdere deelneming. Ze zijn zelf verder gegaan met hun eigen traject competentiegericht praktijkonderwijs. Na de tweede bijeenkomst besloot de Hans Petrischool af te zien van verdere deelname. Beide deelnemers van de Hans Petrischool hadden het gevoel dat “de cursus niet aansloot op hun leervraag”. Tijdens een overleg met betrokkenen en de directeur is dit besproken. Uitkomst van dat overleg was, dat zij op de eigen school doorgingen met hun eigen onderzoeksvraag. Voorjaar 2008 is contact opgenomen met de school. Er was vanuit de kant van de school geen behoefte om de uitkomsten van hun traject te bespreken. De deelnemer (er had tweemaal een wisseling plaats) uit Oosterhout (De Zwaaikom) heeft wel een aantal bijeenkomsten bijgewoond, maar heeft uiteindelijk niet voldaan aan de voorwaarden om het traject te kunnen afronden. Vooral personele problemen op de school maakten dat de school moest afhaken.
4
2.2
Regio 9c Voor dit traject hebben zich 15 scholen ingeschreven: De Goudse Waarden (Gouda), Esloo Praktijkonderwijs (Den Haag), Laurentius Praktijkschool (Delft), IMC Pro (Rijswijk), Grotius College afdeling PrO (Delft), Het Atrium (Zoetermeer), PrO de Poort (Den Haag), Hofstede PrO (Den Haag), Onderwijs Centrum Leiden PrO (Leiden), Praktijkschool De Rijn (Katwijk Ad Rijn), Prismacollege (Den Haag), Het Segment (Gouda), Groene Hart College (Alphen aan de Rijn), De Einder (Den Haag), ISW (Naaldwijk). De bijeenkomsten zijn de eerste twee keren gehouden op een van de deelnemende scholen, de Hofstede PrO in Den Haag en de derde en de vierde keer op Het Groene Hartcollege in Alphen a/d Rijn. Bijeenkomst vijf werd gehouden op Het Segment (Gouda) en de laatste bijeenkomst vond plaats op de nieuwe en net in gebruik genomen Praktijkschool Esloo. Alle scholen die zich oorspronkelijk hebben aangemeld, hebben het traject afgemaakt. Enkele deelnemers hebben niet alle bijeenkomsten kunnen volgen.
5
3
De bijeenkomsten
Voor de start van het traject zijn met alle deelnemers en een vertegenwoordiger van de directie van de deelnemende school intakegesprekken gevoerd 1 . Op basis hiervan is het uiteindelijke programma geformuleerd om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de verwachtingen van de deelnemers. Tijdens deze gesprekken is ook aan de orde geweest wat de verwachtingen van de kant van de ondersteuner waren: • positieve, actieve opstelling tijdens het traject; • aanwezigheid van minimaal 80%; • een eindproduct in de vorm van een verbeterplan ten behoeve van de school en de leerlingen; • een korte presentatie aan het eind van het traject.
3.1
Landelijk traject In bijlage 1 wordt de opzet, werkwijze en de inhoud van dit traject beschreven. De deelnemers zijn bij elkaar geweest op 5 september, 10 oktober, 14 november 2007, 16 januari, 13 februari en 28 mei 2008 2 . In bijeenkomst 1 (5 september) is met name gewerkt aan een gemeenschappelijk vocabulaire: waar hebben we het over als we praten over competentiegericht onderwijs. Daarnaast zijn de verschillende scenario’s uit de brochure ‘Competentiegericht onderwijs moet je zien’ aan de orde geweest. De deelnemers hebben gewerkt met de verschillende scenario’s en hebben zowel de huidige als de gewenste situatie in kaart gebracht. Verder is een eerste concept onderzoeksvraag geformuleerd en is een format van een ontwikkelplan gepresenteerd. Tijdens deze eerste bijeenkomst is ook het incidentenmodel (intervisie) geïntroduceerd met de vraag om voor de volgende bijeenkomst een casus voor te bereiden om daar via de incidentmethode mee te werken tijdens de tweede bijeenkomst. In bijeenkomst 2 (10 oktober) is in drietallen uitgewisseld welke onderzoeksvraag iedere school heeft gekozen om aan te gaan werken. In de plenaire terugkoppeling bleek dit een lastig onderdeel te zijn. Er is daarom extra tijd besteed aan het formuleren van een onderzoeksvraag, waardoor de geplande intervisie zelf nog niet aan de orde kon komen. Afgesproken is dat de deelnemers de uiteindelijke onderzoeksvraag bespreken met hun critical friend op de eigen school.
1
2
Zie ook: Bevindingen naar aanleiding van intakegesprekken ten behoeve van traject competentiegericht PraktijkOnderwijs, Work@Work+, juni 2007 De eerder geplande bijeenkomst van 12 maart is verschoven naar mei 2008.
6
Bijeenkomst 3 (14 november) is de slag gemaakt van onderzoeksvraag naar ontwikkelplan. De deelnemers hebben een format gekregen van een ontwikkelplan en zijn dat voor een deel gaan schrijven tijdens deze bijeenkomst. Bijeenkomst 4 (16 januari) stond school/organisatieontwikkeling op het programma. Om inzicht te krijgen in de manier waarop veranderingen in een school vorm krijgen en wat belemmerende en stimulerende factoren zijn is een simulatiespel gespeeld (Spel der verandering). Doel was om de bevindingen, die voortkwamen uit het spel zo mogelijk mee te nemen en te vertalen naar het te schrijven ontwikkelplan. Bijeenkomst 5 (13 februari). Naar aanleiding van de dvd ‘Heft in eigen handen’ is gediscussieerd over de voordelen van een integrale invoering van competentiegericht praktijkonderwijs. Er is op deze bijeenkomst veel tijd ingeruimd voor het bespreken van de voortgang van het schrijven van het eigen ontwikkelplan. Bijeenkomst 6 (14 mei): op deze slotbijeenkomst hebben de deelnemers laten zien wat de opbrengst was van hun werk. Door middel van mondelinge presentaties soms ondersteund met een powerpointpresentatie gaven de deelnemers elkaar inzicht in de opbrengst van hun werk. Tevens werd er deze bijeenkomst geevalueerd wat de leerervaringen van de verschillende deelnemers zijn geweest. Hierbij is gebruik gemaakt van de effectenladder van Veerman.
3.2
Regio 9c De andere groep deelnemers (regio 9c) heeft in principe hetzelfde programma gevolgd. Tijdens de eerste bijeenkomst (12 september) is extra informatie gegeven over het thema Individueel Ontwikkelingsplan. Met name over de relatie en het verschil met het handelingsplan is uitgebreid gesproken. Ook hier is gezorgd voor gedeelde opvatting. Verder is de eerste bijeenkomst ook aandacht besteed aan: onderzoeksvraag, ontwikkelplan, scenario’s en is de incidentmethode aan de orde geweest. In bijeenkomst twee (17 oktober) hebben de deelnemers veel tijd gekregen en genomen om informatie over de ontwikkelingen op hun eigen school uit te wisselen. Daarbij is ook veel materiaal van de eigen school meegenomen en uitgewisseld. Tijdens deze bijeenkomst hebben de deelnemers een ronde intervisie geoefend. In de derde bijeenkomst (21 november) is na een korte toelichting op het format van het ontwikkelplan iedere deelnemer aan het schrijven gegaan. Dit schrijven ter plekke leverde veel op: deelnemers stelden vragen aan elkaar en wisselden informatie uit. Sommige scholen hebben delen van het ontwikkelplan gezamenlijk geschreven. Doordat veel tijd besteed is aan het schrijven, viel het onderdeel intervisie (vooralsnog) uit. Bijeenkomst 4 (23 januari) is ook in deze groep het ‘Spel der verandering’ gespeeld.
7
Bijeenkomst 5 (20 februari) stond op het programma de DVD ‘Heft in eigen handen’ uitwisseling van een aantal voorbeelden van IOP’s. Een laatste onderwerp was naar aanleiding van het spelen van het ‘Spel der verandering’ de uitkomsten vertalen naar de eigen school: hoe ga je deze verandering borgen in de eigen school. Bijeenkomst 6 (28 mei) vonden de eindpresentaties plaats en de evaluatie van het traject.
8
4
Evaluatie van het traject
In dit hoofdstuk kijken we eerst naar de relatie tussen het traject en de school, vervolgens wordt elk van de trajecten (landelijk respectievelijk regio 9c) apart geevalueerd. Tot slot wordt ingegaan op de rol van de stuurgroep Work@Work+.
4.1
Relatie met de school Bij beide trajecten is het uitgangspunt geweest om een koppeling te maken tussen de ontwikkelingen en voortgang in de trajectbijeenkomsten en de voortgang op de school. Er is afgesproken om door middel van een critical friend op school de lijn vanuit de bijeenkomsten naar de school helder te houden. Soms is de critical friend een stuurgroep of een ontwikkelgroep, soms een individu of enkele collega’s. In het tweede gedeelte van het traject kreeg dit aspect nog meer aandacht, omdat hierbij de vraag: ‘Hoe voer ik de verandering in op mijn school?’ centraal stond. Bij de groep Regio 9c is de koppeling naar de school nog eens extra gegarandeerd, omdat er tussentijdse evaluaties plaatsvinden van het traject in het regiooverleg met de directeuren van de deelnemende scholen. De relatie naar de scholen in het landelijk traject is minder sterk.
4.2
Evaluatie landelijk traject Voor een aantal deelnemers lijkt het traject te hoog gegrepen. Het is lastig voor een docent (voor de eerste keer) een project vorm te moeten geven op de eigen school. Met name de groep docenten, die weinig tot geen ervaring hebben met het schrijven van een beleidsplan of met het werken aan een (groter) project heeft veel moeite met het formuleren van een onderzoeksvraag en het schrijven van een ontwikkelplan. Daar is dus vrij veel tijd en aandacht naar uitgegaan. Reflectie die wel altijd in het programma opgenomen stond, kwam niet altijd uit de verf. Met name als het gaat om het kritisch bevragen van de ander (de critical friend). Het is heel lastig om naar elkaar kritisch te zijn en te blijven. Die reflectiemomenten vervielen meestal tot uitwisselmomenten. Er zijn maar enkele scholen geweest waar het systeem van critical friend op de school tot het einde toe stand hield. Het ging hier vooral om scholen die op de school een werkgroep gevormd hadden die zich met dit onderwerp bezig hield. Op de praktijkschool Emmen hebben de deelnemers dit traject gebruikt om een stuurgroep te vormen, waarbij alle ontwikkelingen (innovaties) in samenhang aan de orde komen.
9
4.2.1 Programma
In grote lijn is het programma aangehouden 1 . Er zijn ten opzichte van de oorspronkelijke opzet geen substantiële wijzigingen in het programma aangebracht. Extra veel tijd was nodig voor het formuleren van een onderzoeksvraag, die ook nog te maken moest hebben met de missie en visie van de scholen (in zover er op de school al een visie/missie geformuleerd was). Reflectie op voortgang van het traject en de eigen betrokkenheid op de voortgang werd gegarandeerd door gebruik te maken van een critical friend (eigenlijk twee critical friends: een in de school en een in het traject). Bovendien was er in het programma aandacht en ruimte voor intervisie. Na een eerste kennismaking is daar door de deelnemers geen gebruik meer van gemaakt.
4.2.2 Actieonderzoek
Een poging de deelnemers te laten ervaren wat actieonderzoek kan betekenen en vervolgens dus te laten kiezen voor een onderzoeksopzet is gestrand. Als het al moeilijk is elkaar kritisch te bevragen, lijkt het helemaal lastig om jezelf kritisch te bevragen en jezelf onderdeel van het onderzoek te laten zijn. Daardoor is het element van actie onderzoek en daaraan gekoppeld het element: reflectie niet doorgezet bij dit traject. Wel is er onderzoeksmatig gewerkt. Met onderzoeksmatige aanpak wordt bedoeld dat scholen eigen producten of processen of al bestaande producten of processen inbrengen en door eigen praktijkonderzoek met ondersteuning van elkaar en van professionals tot een daadwerkelijke versterking van de eigen praktijk komen. Een interactief proces tussen praktijk en theorie, tussen deelnemers en ondersteuner.
4.3
Evaluatie Regio 9c In overleg met de directies van alle scholen praktijkonderwijs uit de regio 9c is gekozen voor een nadere invulling van het traject met specifiek aandacht voor het IOP bij de invoering van competentiegericht praktijkonderwijs. Het voordeel van deze invulling is dat het abstracte thema van de competenties op een zeer concreet niveau uitgewerkt kan worden. Men zoekt naar een instrument om competenties met leerlingen bespreekbaar te maken. Dat moet een helder, niet te ingewikkeld, voor leerlingen begrijpelijk instrument zijn. Een aantal scholen heeft voorbeelden laten zien van wat zij al inzetten als IOP. Vaak zijn deze voorbeelden nog meer een handelingsplan dan een IOP. Ook bij deze groep is een format ontwikkelplan aangeboden. In dit traject is één keer een intervisie volgens de incidentmethode gehouden. Al reageerden de deelnemers positief op de intervisie en werd het belang ervan voor de eigen school onderkend, in het vervolg van het traject is dit onderdeel niet teruggekomen. Geen van de deelnemers had de volgende bijeenkomsten een casus voorbereid, zoals gevraagd was. Ook in deze groep zijn de onderdelen actie-onderzoek en reflectie/intervisie niet uit de verf gekomen. Ook dit traject is een onderzoeksmatige aanpak toegepast.
1
Zie bijlage 1: Inhoud van het traject.
10
4.3.1 Programma
Het programma voor het traject regio 9c is volgens planning uitgevoerd. In dit traject is er een keer intervisie geweest en het effect daarvan is geweest, dat deelnemers een indruk kregen van wat de mogelijkheden zijn van reflecteren door middel van intervisie (de incidentmethode). Reflectie heeft wel plaatsgevonden vooral tussen deelnemers en hun critical friends op de eigen school.
4.3.2 Actie onder zoek
Ook in deze groep is tijdens de tweede bijeenkomst uitgelegd wat het belang is van actie onderzoek, maar ook hier is gekozen voor een onderzoeksmatige aanpak voor de eigen school. Deze aanpak landde bij deze groep beter dan bij de landelijke groep. Vervolgens zijn op basis van een aangeboden format van een ontwikkelplan de huidige situatie (met koppeling naar visie en missie), de gewenste situatie, doelen, een tijdpad, wie erbij betrokken zijn beschreven.
4.4
De rol van de stuurgroep Work@Work+ Er zijn 7 stuurgroepbijeenkomsten geweest (4 september, 1 oktober, 5 november, 3 december 2007, 14 januari, 3 maart en 16 juni 2008. Door de aanvankelijke combinatie van Work@Work en Work@Work+ is slechts een deel van de stuurgroepvergadering besteed aan de voortgang van de trajecten Work@Work+. Agendapunten waren vooral de voortgang van en (soms) de afstemming tussen de verschillende trajecten. Er is een grote mate van autonomie voor de verschillende trajecten; er is niet gestuurd op inhoud en voortgang. Het was meer een uitwisseling tussen de verschillende trajecten. Een evaluatie van de stuurgroep heeft nog niet plaatsgehad. Deze zal plaatsvinden in het najaar 2008 Work@Work+ heeft zich als groep gepresenteerd op de landelijke conferentie van het Landelijk Werkverband op 12 december 2007.
11
5
Opbrengst van het traject
In de begeleidende brief, die in april 2007 naar de scholen is uitgegaan wordt beschreven wat dit traject de scholen kan opleveren: • instrumenten om projectmatig en structureel te werken aan een verandering/ verbetering in uw school op het terrein van competentiegericht leren/ praktische competenties; • een verbeterplan competentiegericht praktijkonderwijs voor uw eigen school en uw eigen leerlingen; • zichtbare voordelen en mogelijkheden van competentiegericht praktijkonderwijs; • inspiratie en leren van de andere deelnemers aan het traject. Hieronder wordt ingegaan op elk van de geschetste doelen en de uiteindelijke opbrengst voor de scholen.
5.1
Instrumenten De deelnemers hebben vooral in het tweede deel van het traject innovatieinstrumenten aangeboden gekregen. Instrumenten om projectmatig en structureel aan veranderingen te kunnen werken zoals het formuleren van een onderzoeksvraag, het inzetten van een verbeter- of een ontwikkelplan. Er is in het tweede gedeelte gewerkt met het betrokkenheidsmodel van Van den Berg en Vandenberghe. Het planmatig kunnen werken aan een onderwijsinnovatie, het creëren van betrokkenheid is hierbij aan de orde geweest.
5.2
Verbeterplan De term verbeterplan is ingeruild voor de term ontwikkelplan. Een ontwikkelplan was reëler omdat veel scholen nog aan het begin staan van hun ontwikkeling met competentiegericht praktijkonderwijs. Het was de opzet om aan het eind van het traject te zorgen dat iedere school zijn eigen ontwikkelplan had geschreven. Voor de landelijke groep is dit niet gehaald. Ondanks het format dat uitgereikt is, is een aantal scholen niet in staat gebleken dit ontwikkelplan op te leveren. De praktijkschool Emmen, het Wartburgcollege (praktijkschool uit Dordrecht), Praktijkschool de Borgen(Groningen), de Praktijkschool Breda en de Esborg uit Roden, dus 5 scholen van de 9 die deelnamen aan het landelijk traject hebben een ontwikkelplan gepresenteerd. Van het traject regio 9c hebben de meeste scholen een ontwikkelplan geformuleerd en tevens een (aanzet tot een) IOP opgeleverd. Aanzet omdat er nog niet met de leerlingen mee gewerkt wordt of hoogstens als experiment De Goudse Waarden (Gouda), Esloo Praktijkonderwijs (Den Haag), Grotiuscollege (Delft),Het Atrium (Zoetermeer), Hofstede PrO (Den Haag), De Poort PrO (Den 12
Haag) Onderwijscentrum Leiden PrO, Praktijkschool De Rijn (Katwijk ad Rijn), Laurentius Praktijkschool (Delft) hebben en een ontwikkelplan en een aanzet tot een IOP gerealiseerd. Het Groene Hart (Alphen aan den Rijn) ging met het KPC verder met competentiegericht praktijkonderwijs, het Segment(Gouda) ging met een ander bureau verder met het opzetten van competenties en het beoordelen van deze competenties. Op basis van de uitkomst hiervan zou men werken aan een IOP. Het Prismacollege (Den Haag), het IMC-PrO (Rijswijk), het ISW (Naaldwijk) en praktijkschool De Einder (Den Haag) hebben geen ontwikkelplan kunnen formuleren, maar wel een aanzet gegeven voor het verder willen werken aan de ontwikkeling van een IOP. Deze uitkomst levert het gevoel op waarover in de inleiding is gesproken. Een gevoel van: mooi dat een aantal scholen zover is gekomen, jammer dat een aantal scholen niet zo ver is gekomen als in de verwachting lag.
5.3
Zichtbare voordelen en mogelijkheden Het is nog te vroeg om zichtbare voordelen op het niveau van de leerlingen te kunnen vaststellen. Daarvoor is het traject te kort. Er is bij de deelnemers en bij de scholen wel helderheid over het belang (onderwijs op maat van de leerling) en inzicht de mogelijkheden van competentiegericht onderwijs voor de eigen school. Bovendien is er ook een helder beeld over hoe de competentiegericht onderwijs in de eigen school vorm kan krijgen en geïmplementeerd kan worden. De uiteindelijke implementatie zal bij de meeste scholen pas later traject gestalte kunnen krijgen. De tijdspanne van een half jaar is voor dergelijke complexe veranderingen te kort.
5.4
Inspiratie en leren Dit doel is zeker gehaald. Er is tussen de deelnemers en de deelnemende scholen veel uitwisseling geweest. Er is een spontaan netwerk praktijkscholen Den Haag en omgeving ontstaan. Zowel tijdens de bijeenkomsten als door wederzijdse schoolbezoeken. Wat minder goed gewerkt heeft, is het systeem van ‘critical friends’. Er heeft uiteindelijk te weinig uitwisseling plaatsgevonden tussen critical friends tijdens (of naar aanleiding van) de bijeenkomsten. Er hebben wel enkele uitwisselingsbezoeken plaatsgevonden, maar deze kregen geen structureel karakter.
13
6
Conclusies en aanbevelingen
Op grond van de ervaringen met en opbrengsten van het traject kunnen de volgende conclusies worden getrokken en aanbevelingen geformuleerd. Het doel van het traject: ‘het ontwikkelen en starten met het invoeren van competentiegericht praktijkonderwijs in de eigen school’ is bereikt. Het grootste gedeelte van de scholen heeft een ontwikkelplan als uitgangspunt om competentiegericht praktijkonderwijs verder te ontwikkelen en te verbeteren. Verder is op de meeste scholen een start gemaakt met de implementatie. Om de bereikte resultaten te meten is gebruik gemaakt van een evidence based evaluatie (Veerman en van Yperen 2005). Het houden van intakegesprekken met deelnemers en directieleden is van wezenlijk belang voor het bereiken van resultaten in de school. In dit gesprek kunnen wederzijdse verwachtingen en opbrengsten geformuleerd worden, die vertaald kunnen worden naar het programma. Zo wordt het programma meer maatwerk voor de deelnemende scholen. Er moet een strenge(re) selectie komen van deelnemers. Een aantal deelnemende scholen is stukgelopen op het ontbreken van kwaliteit van de deelnemers op het gebied van kennis van de school(organisatie). De groepsbijeenkomsten moeten over een schooljaar (september tot juni) gepland worden en niet zoals in dit traject over een half jaar (september tot maart). De interval tussen de bijeenkomsten moet zo groot zijn, dat er tijd genoeg is om te werken aan het product. De school (directeur en deelnemer) moet heldere afspraken maken (zo mogelijk in contractvorm) over te verwachten opbrengst voor de school. Dit om de voortgang te garanderen en uiteindelijk de resultaten en de opbrengsten te kunnen meten en verantwoorden. Het is van groot belang om in de school een projectgroep in te stellen, die met de deelnemers werkt aan het ontwikkelen en implementeren van competentiegericht praktijkonderwijs. Dit bevordert continuïteit van de innovatie en brengt samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen in de school. Anders kunnen de deelnemers in een geïsoleerde situatie terechtkomen.
14