P R A KT I J K N ET 2005 Competentiegericht Praktijkonderwijs: samenwerking tussen praktijkonderwijs en vmbo
Praktijknet p.a. SOPO Postbus 85518 2508 CE Den Haag T 070 – 302 82 00 F 070 – 346 24 09 E
[email protected] I www.praktijkonderwijs.nl, knop Praktijknet
Bijlage bij het inhoudelijk eindverslag van twee jaar Netwerken voor Praktische Vorming Praktijkonderwijs
Inhoudsopgave 1
Aanleiding, opzet en uitvoering van de verkenning
3
2
Samenwerking in praktijk: aandachtspunten, tips en valkuilen
6
3
Beschrijvingen van good practices op het gebied van samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo Portret 1: Kranenburg: school voor praktijkonderwijs in Utrecht Portret 2: Het Kwadrant: afdeling PrO van een school voor vmbo in Weert Portret 3: Praktijkschool Apeldoorn Portret 4: De Viersprong in Nijkerk Portret 5: Praktijkschool Boxtel
9
Bijlage: Beschrijvingskader scholen en afdelingen/good practices
9 11 12 15 17 20
Colofon
Dit is een bijlage bij het eindverslag van het project Praktijknet
1 Aanleiding, opzet en uitvoering van de verkenning
December 2005
1.1 Aanleiding voor de verkenning
Onderzoek en tekst
Deze verkenning van de samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo is uitgevoerd in het kader van de Regeling doorontwikkeling Praktijkonderwijs 2004-2005. Deze regeling is de opvolger van de Regeling aanvullende bekostiging versterking praktijkvakken in het Praktijkonderwijs 2003-2004. Krachtens deze regelingen kunnen scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs samenwerken in netwerken om praktijkvakken beter te laten aansluiten op de behoeften van de regionale arbeidsmarkt. Om deze netwerkactiviteiten te coördineren is Praktijknet van start gegaan. Het overgrote deel van de scholen voor Praktijkonderwijs nam in 2004 deel aan het project Praktijknet. Samen werkten ze aan een gedegen basis voor competentiegericht Praktijkonderwijs, door docenten ontwikkeld vanuit hun eigen onderwijspraktijk. Dit gebeurde onder begeleiding van netwerkbegeleiders die zijn ingezet door het project (zie www.praktijkonderwijs.nl knop Praktijknet). De Regeling 2004-2005 maakte een keuze van minimaal twee uit vijf vervolgthema’s mogelijk: – Verdere ontwikkeling van de versterking van de praktijkvakken. – Een eigen kwaliteitsbeleid voeren. – Nieuwe vormen van leren ontwikkelen. – De samenwerking met het vmbo versterken. – Het gebruik van ICT in de school verbeteren.
Eva Voncken, Actis Advies
Met medewerking van Mary Huisman, Renée van Schoonhoven, Ina Berlet, Dini van Donselaar, Ed Olijkan, Jacqueline van Schoones, Gert-Jan Bos, Gijs van de Beek en Mariëlle van de Ven
Druk ANDO bv, Den Haag
Ontwerp studio V&V bv, Den Haag
Foto omslag Marc de Haan, Leiden
Met dank aan Rita van der Meulen, projectgroep Kwaliteit van Leerlingenzorg in vmbo en praktijkonderwijs Jac Schreuder, Onderwijsinspectie Alle scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs die openhartig hun verhalen hebben verteld, zodat andere ervan kunnen profiteren.
Praktijknet p.a. SOPO Postbus 85518 2508 CE Den Haag
Bij een inventarisatie door het projectteam van de keuze voor een tweede thema bleek geen der netwerken voor het onderwerp ‘samenwerking met vmbo’ gekozen te hebben. Volgens SCO-onderzoek naar het functioneren van het Praktijkonderwijs (Derriks en Voncken, 2005)
ligt dat niet aan gebrek aan bereidheid: zowel aan de kant van het Praktijkonderwijs als in het vmbo is men bereid met elkaar samen te werken en informatie uit te wisselen. Samenwerking en informatieuitwisseling kan de versterking van de praktische vorming in het Praktijkonderwijs verder ondersteunen. Samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo komt kennelijk als onderwerp van de netwerken (nog) niet goed uit de verf. Toch zijn er voorbeelden van individuele scholen bekend, waar wel aan dit thema gewerkt wordt. Om die reden heeft het projectteam Praktijknet opdracht verleend een verkenning uit te voeren met de focus op (die) scholen. In de verkenning gaat het om het zoeken naar goede praktijkvoorbeelden en daaruit bruikbare elementen af te leiden voor de inhoud en het proces van samenwerking met het vmbo, gericht op versterking van de praktische vorming.
1.2
Opzet en uitvoering van de verkenning
De verkenning is in twee stappen uitgevoerd: a Het opsporen en beschrijven van good practices van samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo, gericht op de versterking van praktische vorming. In de beschrijving gaat het zowel om de inhoud als om de vorm: wat doen ze en hoe doen ze het? b Daarnaast is op die plaatsen waar het wél gelukt is een duurzame samenwerking op te bouwen in beeld gebracht hoe men dit proces tot stand heeft gebracht, op welke wijze men feitelijk samenwerkt en wat er aan weerskanten ontwikkeld is waarmee de samenwerkingspartners hun voordeel kunnen doen. Op deze manier wordt geïnventariseerd wat nodig is om tot uitwisseling te komen.
t 070 – 302 82 00 f 070 – 346 24 09 e
[email protected] i www.praktijkonderwijs.nl, knop Praktijknet 1 A A N L E I D I N G , O P Z E T E N U I T V O E R I N G VA N D E V E R K E N N I N G
3
In deze verkenning is het Praktijkonderwijs als vertrekpunt gekozen. Daarnaast is de keuze gemaakt om op grond van aanpakken of elementen uit goede praktijkvoorbeelden aandachtspunten af te leiden ten behoeve van andere scholen en afdelingen. Er heeft dus geen analyse plaatsgevonden waarom samenwerking (elders) niet van de grond is gekomen of bijvoorbeeld een inventarisatie van redenen die (het starten van) samenwerking belemmeren. Uitvoering van de verkenning Om good practices op het spoor te komen is een sneeuwbalmethode gebruikt. Via raadpleging van verschillende kanalen, zoals leden van het projectteam/netwerkbegeleiders van Praktijknet, via de projectgroep Kwaliteit van Leerlingenzorg in vmbo en Praktijkonderwijs, de Onderwijsinspectie, via het Landelijk Werkverband, via websites en via het Praktijkonderwijs zelf is een inventarisatie uitgevoerd naar activiteiten van scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs op het gebied van samenwerking met het vmbo. Dat leverde een lijst op van een kleine dertig suggesties. Vervolgens is informatie verzameld over de aard van de samenwerking. Niet zelden bleken er veel initiatieven gaande in het Praktijkonderwijs, maar slechts weinig daarvan zijn gericht op samenwerking met het vmbo. Voor de informatieverzameling is een beschrijvingskader opgesteld, dat is opgenomen in de bijlage van dit verslag. Mede gezien de beperkte tijd is met scholen of afdelingen die door meerdere personen werden aangedragen contact opgenomen voor een interview, soms op locatie. Dat heeft geresulteerd in vijf good practice-beschrijvingen. Daarnaast is de informatie uit deze gesprekken benut voor het beschrijven van condities en aandachtspunten voor samenwerking. Eerste indrukken Al tijdens de speurtocht naar samenwerkingsactiviteiten en good practices werden in de gesprekken met informanten enkele contouren duidelijk:
4
PRAKTIJKNET 2005
– De samenwerking is vaak weinig zichtbaar. Sterker nog, soms zijn scholen er zich nauwelijks van bewust dat ze samenwerking hebben. – Het Praktijkonderwijs is volop in ontwikkeling. In netwerken trekt men samen op met andere scholen voor Praktijkonderwijs, om van elkaars ervaringen te leren. De snelheid van vernieuwen kan de neiging oproepen de blik wat sterker naar binnen te keren. – Er wordt behoorlijk intensief samengewerkt met roc’s en aoc’s en met andere (lokale en regionale) organisaties en instellingen. Als het gaat om samenwerking met het vmbo geven veel scholen aan, dat de samenwerking nog in de kinderschoenen staat of dat er nog maar mondjesmaat activiteiten zijn op dit vlak. – De bestaande samenwerking is vaak gericht op activiteiten rond de instroom en de uitstroom. – Als het gaat om samenwerking met het vmbo springen de zelfstandige scholen voor Praktijkonderwijs eerder in het oog dan de afdelingen. Gezien de nabijheid van de laatste bij het vmbo is dat opmerkelijk. Kennelijk spelen andere factoren een rol. – De meeste scholen geven aan dat, zeker op het vlak van het programma, meer mogelijk zou zijn dan er nu gebeurt. In de huidige situatie is samenwerking nog veelal incidenteel (voor een paar leerlingen) of op ad hoc-basis. – De indruk bestaat dat beelden ten aanzien van verschillende oriëntaties van docenten, maar ook ‘koudwatervrees’ ten aanzien van de PrO-leerlingen de samenwerking in de weg staan.
In stap b staat het proces centraal en vormt de samenwerking het onderwerp van de verkenning: wat is nodig om tot een goede samenwerkingsrelatie te komen? Welke lessen zijn er te leren uit de samenwerkingsrelaties die de scholen zijn aangegaan? Tips, valkuilen en aanbevelingen die hieruit voortvloeien zijn beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 2 worden de bevindingen uit de gesprekken gepresenteerd aan de hand van enkele thema’s. Het streven was geen theoretische verhandelingen te houden maar de beschrijvingen beknopt weer te geven en zoveel mogelijk concreet te maken in de vorm van tips, aanbevelingen en (waarschuwingen voor) valkuilen.
leeswijzer De opbrengst van stap a (het zoeken naar good practices) is een aantal portretten die als inspiratiebron kunnen dienen, en waarin samenwerking het middel is om tot versterking van praktische vorming te komen. Deze portretten treft u aan in het derde hoofdstuk van deze verkenning.
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
1 A A N L E I D I N G , O P Z E T E N U I T V O E R I N G VA N D E V E R K E N N I N G
5
2 Samenwerking in praktijk: aandachtpunten, tips en valkuilen Op grond van de gesprekken met scholen en afdelingen voor Praktijkonderwijs is een reeks aandachtspunten te benoemen voor samenwerking, zowel waar het gaat om de inhoud als om de vorm en het proces. Als er één ding duidelijk werd uit de gesprekken dan is dat wel, dat structurele samenwerking gestoeld moet zijn op een visie, zeker als het gaat om een programmatische samenwerking omwille van de leerling, wat in deze verkenning centraal staat. Er is dus niet een standaardrecept voor of een blauwdruk van een succesvolle aanpak te geven. Wel laten de ervaringen samen een aantal overeenkomstige factoren zien, op basis waarvan tips en valkuilen te formuleren zijn. Daarbij wordt een indeling gehanteerd in drie onderwerpen: (processen in) de startfase, de inhoud van de samenwerking en de opbrengst ervan. In deze verkenning staat de samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo centraal. De gesprekken en portretten laten zien dat er met veel verschillende (onderwijs)organisaties en instellingen wordt samengewerkt, onder het motto: ‘wat is de beste plek voor deze leerling?’ Dat kán, maar hóeft niet altijd het vmbo te zijn.
Startfase Onbekend maakt … geen samenwerking Bekendheid met elkaars (on)mogelijkheden, elkaars sterke en zwakke punten is voor elke variant van samenwerking een voorwaarde, of het nu gaat om het gebruikmaken van een lokaal of een gezamenlijk vormgegeven onderwijsaanbod. Een goede voedingsbodem bevordert samenwerking. Een schoolbestuur dat stimuleert dat scholen bij elkaar in de keuken kijken of van elkaar leren, een langer bestaande symbiosecontext, de paraplu van een samenwerkingsverband vo kunnen allemaal stimulansen vormen voor
6
PRAKTIJKNET 2005
het ontstaan van een cultuur waarin samenwerken ‘gewoon’ is. Maar ook waar die voedingsbodem vooralsnog ontbreekt is het zaak om contact te zoeken met het vmbo om mogelijkheden en faciliteiten te verkennen. Tegelijkertijd kan het bepaald geen kwaad te zorgen dat het Praktijkonderwijs in de regio zichtbaar is. Onbekendheid speelt overigens ook een rol als het gaat om de vmbodocenten in relatie tot PrO-leerlingen. De portretten laten zien dat leerlingen van Praktijkonderwijs in een goede context meer presteren dan vaak gedacht. Samenwerking op basis van visie Als het gaat om vormen van samenwerking waarbij de leerling het vertrekpunt vormt om te komen tot een gevarieerd palet aan onderwijsmogelijkheden of leerarrangementen, dan spreekt het voor zich dat de samenwerking geen vrijblijvend of ad hoc-karakter kan hebben, maar dat er georganiseerd en geregeld moet worden1. Een aantal portretten in deel 2 laat zien, dat de visie daarin de leidraad vormt. Samenwerking als uitvloeisel van ‘de leerling de maat’ of samenwerking als uitvloeisel van de positionering van Praktijkonderwijs in de lokale of regionale situatie bijvoorbeeld. Verbinding tussen visie en de samenwerkingsactiviteiten zorgt verder, dat samenwerking niet als iets een extra belasting wordt ervaren. In een aantal gevallen is de samenwerking zo ingebed dat die een plaats heeft gekregen in de schoolgids of op de website van het Praktijkonderwijs. Gaandeweg is het van belang het proces te bewaken, ook in termen van: zitten we nog steeds op het spoor van onze visie (staat de leerling nog steeds centraal)? In een aantal gevallen strekt de visie (op samenwerking) zich uit tot condities bij nieuwbouw. Deze meer structurele en ingebedde vorm van samenwerking verschilt in focus van lichtere vormen van samenwerken als netwerken. Netwerken hebben vaak als doel om uitwisseling te genereren of om samen afspraken, instrumenten, procedures bijvoorbeeld rond overdracht en toelating van leerlingen te regelen.
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
Samenwerken vanuit de kracht van het Praktijkonderwijs De eigenheid van het Praktijkonderwijs manifesteert zich hier op verschillende manieren, zowel in bevorderende als in belemmerende zin. Het vertrekpunt: ‘de leerling centraal’ verdient ook binnen de samenwerking de hoogste prioriteit. Daarin schuilt de kracht en de expertise die het Praktijkonderwijs met zich meebrengt. Portret 3 geeft een aardig voorbeeld van een implicatie van écht aansluiten bij de vraag van de leerling. Leerlingen kiezen de vakken die ze bij een vmbo-docent gaan volgen, in plaats van dat de school ervoor kiest voor elk vak een docent in huis te halen, immers: dan moet er ook een groep leerlingen zijn die het vak wil volgen. In feite dringt men standaardisering steeds verder terug. De zorgexpertise van het Praktijkonderwijs, competentiegericht leren, de leerlinggerichtheid vormen zaken waarmee het vmbo z’n voordeel kan doen. Maar de zorg om de leerling kan botsen met het denken in vakken en sectoren. Binnen de beschreven portretten wordt daar verschillend mee omgesprongen: een gedeeld mentoraat van vakleerkracht en groepsleerkracht om de balans te bewaken, maar ook een pleidooi om docenten van het Praktijkonderwijs juist meer gebruik te laten maken van de vakdeskundigheid van de vmbo-docenten. De eigenheid kan er ook toe leiden, dat het Praktijkonderwijs zich, met de beste bedoelingen, naar binnen keert om de leerling te beschermen en een eiland wordt. Die houding kan dus een barrière vormen voor enige vorm van samenwerking. Overigens kan de aanleiding voor samenwerking best uit nood voortkomen (het ontbreken van bepaalde voorzieningen, faciliteiten). Het is zaak om daarbij de eigenheid en gelijkwaardigheid in het oog te houden (zie verder).
het meer zoeken in een gelijkwaardige stem en invloed door eigen personeels-, scholingsbeleid en eigen middelen. Hoewel buiten het bestek van deze verkenning zou hier een verschil tussen de zelfstandige scholen en de afdelingen voor Praktijkonderwijs zich kunnen doen gelden. Veel afdelingen ervaren hun invloed binnen een scholengemeenschap als geringer. Tegelijkertijd zou er een druk kunnen zijn om vooral de samenwerking met het ‘eigen’ vmbo op te zoeken. Juist waar samenwerking leidt tot verdergaande integratie voelen ook de zelfstandige scholen soms een zachte druk in de richting van ‘de vijfde leerweg’. Het opereren in het spanningsveld tussen externe gerichtheid/samenwerking en het bewaken van de eigenheid vraagt om professionele leidinggevenden. Samenwerken is nooit klaar… Samenwerken is zeker niet klaar met het tekenen van een samenwerkingscontract. Soms is het idee en de aanzet een initiatief op directieniveau, waarvoor docenten enthousiast gemaakt moeten worden, soms verloopt het andersom. Samenwerken mag geen kwetsbare zaak worden door te grote afhankelijkheid van een persoon/kartrekker. De samenwerking moet op alle niveaus in de organisatie verankerd worden. Onderhoud van de samenwerkingsrelatie is belangrijk, zo ook reflectie op de voortgang, intern en met de samenwerkingspartners. In de meeste gevallen zijn er samenwerkingscontracten gesloten, om kwetsbaarheid - bijvoorbeeld bij wisseling van de wacht - te voorkomen, maar ook om gelijkwaardigheid te benadrukken. In een enkel geval bestaat er aarzeling om de samenwerking te formaliseren, omdat de vrees bestaat dat zo het ‘vanzelfsprekende’ eraf gaat.
Gelijkwaardige samenwerkingspartners door gelijkwaardige posities De ‘eigenheid’ wordt door een aantal scholen voor Praktijkonderwijs vertaald in eigen voorzieningen, een eigen gebouw, etc., waar anderen
2 S A M E N W E R K I N G I N D E P R A K T I J K A A N D A C H T P U N T E N , T I P S E N VA L K U I L E N
7
Inhoud van de samenwerkingsactiviteiten Elke leerling op de juiste plek Voor veel scholen is het vanzelfsprekend om bij de intake te kijken of het Praktijkonderwijs wel de juiste plek is voor de leerling. Afdelingen doen dat vaak samen met het vmbo. Op sommige plaatsen bestaat er een verlengde intakeperiode, van een half jaar, waarin de ontwikkeling van de leerling gemonitord wordt. Daarvoor worden instrumenten als protocollen ontwikkeld. Er zijn scholen waar dit proces doorloopt gedurende de eerste leerjaren en gericht is op het onderkennen van de mogelijkheid om tussentijds, bijvoorbeeld in leerjaar 3, de overstap naar de basisberoepsgerichte leerweg met lwoo te maken. Omgekeerd komt het voor dat het Praktijkonderwijs – tijdelijk of structureel – lwoo-leerlingen opneemt. Verder na het Praktijkonderwijs Er zijn vele samenwerkingsrelaties met roc’s en aoc’s gericht op instroom in niveau 1 of niveau 2-opleidingen. Vaak wordt dat geregeld in de vorm van convenanten. In den lande zijn er veel samenwerkingsverbanden en netwerken bestaande uit partners uit opeenvolgende onderwijssectoren, denk aan po-vo en vmbo-mbo. Het gegeven dat het vmbo geen ‘afnemer’ vormt van het Praktijkonderwijs kan een belemmerende rol spelen voor het aangaan van samenwerking rond de uitstroom. De nieuwe mogelijkheid voor het vmbo om zelf assistentenopleidingen te gaan aanbieden opent perspectieven voor de samenwerking2. Portret 1 toont een voorbeeld van gezamenlijk optrekken van Praktijkonderwijs en vmbo en een roc, onder meer bedoeld om te wennen aan het mbo, waarin het Praktijkonderwijs een grote inbreng heeft.
Uitbreiding van leermogelijkheden voor de leerling Naar gelang de focus van de samenwerking zijn er vele vormen denkbaar: gebruikmaken van (elkaars) lokalen (ook via inkoop), faciliteiten, elkaars docenten, samen optrekken richting derden, in meer of mindere mate gezamenlijke (praktijk)lessen, cursussen en kwalificerende scholingsmogelijkheden bieden. In de portretten wordt een aantal van deze varianten beschreven. Op deze manier wordt het scala aan leerarrangementen voor PrO-leerlingen behoorlijk uitgebreid.
3 Beschrijvingen van good practices op het gebied van samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo Portret 1: Kranenburg: school voor Praktijkonderwijs in Utrecht Zelfstandige school voor Praktijkonderwijs Aantal leerlingen: 201 Gesprekspartner: dhr. J. Vink
Opbrengst van de samenwerking Het is binnen de portretten opmerkelijk hoe zeer de integratie van PrOleerlingen en vmbo-leerlingen vanzelfsprekender wordt naarmate de samenwerking in intensiteit toeneemt. PrO-leerlingen raken gemotiveerd(er) en vaker gekwalificeerd, vaak tegen de verwachting in. Gedragsproblemen nemen af. Vmbo-docenten kunnen de ruimten goed benutten, ze kunnen PrO-leerlingen leren kennen en talenten bij Pro-leerlingen onderkennen. Het vmbo profiteert van de expertise in het omgaan met zorgleerlingen en leerlinggericht onderwijs. Samenwerken brengt een hoop (regel)werk met zich mee. Het betekent, zo laten de portretten zien, veel pionierswerk en steeds weer op alle fronten bewijzen leveren dat het kan. Voor het Praktijkonderwijs betekent het dat er nog beter vorm en inhoud gegeven kan worden aan ‘de leerling de maat’. De balans tussen beschermen en de kans geven, tussen binnenschoolse en buitenschoolse leercontexten en tussen vernieuwen en vasthouden aan verworvenheden is daarin bepalend voor de mogelijkheden. En voor een volwaardige samenwerking is een gelijkwaardig partnerschap cruciaal.
1 Uiteraard is het bij incidentele samenwerking die zich beperkt tot een paar leerlingen niet nodig om dat te formaliseren. 2 In het vijfde portret wordt overigens gewezen op de mogelijkheid voor het praktijkonder-
De Kranenburg is een school voor Praktijkonderwijs waar leerlingen zich vooral door praktisch handelen voorbereiden op een werkplek in de maatschappij. Het doel van de Kranenburgschool is tweeledig: – de leerlingen voorbereiden op een werkplek in de maatschappij; – werken aan zelfredzaamheid bij de leerlingen: hen voorbereiden op werken, wonen en vrije tijd. De Kranenburgschool is trots op: – het feit dat de meeste leerlingen een vaste werkplek naar hun zin vinden; – de nauwe contacten en samenwerking met ouders; – het enthousiasme waarmee de groeps- en vakleerkrachten hun werk doen. De Kranenburgschool gaat voor: – een leerlingvriendelijke sfeer; – een veilig en vertrouwd leef- en leerklimaat; – vakkundigheid; – individuele begeleiding van leerlingen in hun groei naar volwassenheid.
Aanleiding voor de samenwerking De school maakt deel uit van de Willibrord Stichting, een bestuur met veertien vo-scholen onder zijn hoede. Daaronder zijn twee brede scholengemeenschappen met vmbo. Een keer per maand is er een vergadering van directieleden en bestuur. Daarnaast nemen de medewerkers deel aan kwaliteitskringen, over verschillende onderwerpen: kwaliteit van zorg, ICT, organisatie en er worden discussies gevoerd over de identiteit. Door de actieve houding van het bestuur is er een cultuur die bij elkaar in de keuken kijken stimuleert. Daardoor is er een natuurlijk, logisch proces ontstaan van samenwerking met de twee vmboscholen (het Deltacollege en Utrecht Zuid). De samenwerking is als idee geboren op directieniveau; de aangezochte docenten waren meteen enthousiast en hebben het opgepakt. De samenwerking Bij het Deltacollege wordt gebruikgemaakt van technieklokalen (voor motorvoertuigentechniek), met Utrecht Zuid zijn er onderhandelingen gaande over het gebruik van het economielokaal, en bij het Vader Rijn College (een openbare school) is gebruikgemaakt van het economielokaal en de vmbo docent voor economie. Bij het Vader Rijn College zijn deze faciliteiten ingekocht. Groepen leerlingen maken gebruik van de faciliteiten, die soms niet naast de deur liggen maar aan de andere kant van de stad. Binnen het Deltacollege zijn drie lokalen samengevoegd en wordt er in domeinen gewerkt. In hetzelfde lokaal zitten dus zowel vmbo-leerlingen die bijvoorbeeld aan taaltaken werken als PrO-leerlingen die werken aan autotechniek. Een neveneffect is dus integratie. Een andere vorm van samenwerking is er in een initiatief ‘flexzone’ genaamd. Om te wennen aan het mbo en de uitstroom en om overdracht goed vorm te geven, is er een soort oriëntatie- en schakelperiode ingelast voor leerlingen die naar de assistentenopleiding gaan. Veel Pro-leerlingen die naar het roc overstapten begonnen aan een opleiding handel of techniek, maar verdronken als het ware in het roc. Aan dit
wijs om onder condities de assistentenopleiding in huis te kunnen halen. Bron: website van de school
8
PRAKTIJKNET 2005
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
9
initiatief nemen vijftien leerlingen deel gedurende maximaal twee jaar, van wie er negen uit het PrO afkomstig zijn. Vmbo, lwoo, PrO en roc werken hierin samen. Het was geen rijdende trein, men heeft het samen richting gegeven. vmbo en PrO trekken dus samen op in een gezamenlijk belang met het roc. ‘Daarin hoef je als Pro niet het wiel uit te vinden. Ze zitten om ons te springen.’ Wat stimuleert, wat belemmert? Er zijn geen echte ‘deals’ gesloten of formele afspraken, waarin is vastgelegd wat elke partij komt halen en brengen. Het is zo gegroeid, onder invloed van de stimulans van het bestuur en de cultuur binnen de scholen. Het Praktijkonderwijs brengt in de kwaliteitskringen haar eigen expertise ten aanzien van moeilijk lerende leerlingen en zorg(leerlingen) in. Daarnaast komt het incidenteel voor dat het PrO - met gesloten beurzen - een lwoo-leerling tijdelijk opneemt. De kwaliteitskringen bestaan nu twee jaar. De samenwerking met het Deltacollege dateert van drie jaar terug. In verband met de kwetsbaarheid van niet formele afspraken (bijvoorbeeld bij directiewisselingen) zou het wel goed zijn om de afspraken als een overeenkomst op papier te zetten. Nadeel daarvan is dat je een deel van het ‘natuurlijke’ weghaalt. Nu is de samenwerking vanzelfsprekend: ‘Tuurlijk mag er gebruikgemaakt worden van dat lokaal, maar als ik je nodig heb kom ik bij je aankloppen.’ De samenwerking met het Vader Rijn College is via het schoolleidersoverleg binnen het samenwerkingsverband vo gelopen. Het is eerder voorstelbaar dat er een uitwisseling ontstaat met vmbodocenten dan dat vmbo-leerlingen op de school voor Praktijkonderwijs zullen meedraaien. vmbo-leerlingen zouden dat als een ‘degradatie’ zien, waar Pro-leerlingen meedraaien op een vmbo-school juist als een opsteker ervaren. Het kijken bij elkaar en het hebben van samenwerking zou als een soort zwaan-kleef-aan mechanisme kunnen gaan fungeren.
10
Tips en valkuilen
Portret 2: Het Kwadrant: afdeling PrO van een school voor vmbo in Weert
Tips: Heb je bepaalde voorzieningen of faciliteiten niet in huis, kijk dan bij vmbo-scholen. Hou ogen en oren open om mogelijkheden op te sporen. Algemeen: netwerken!! Zoek contact met het vmbo, maak een afspraak om eens te gaan kijken, zodat je op de hoogte bent van de faciliteiten. Je hoeft niet alles zelf in huis te hebben; inkopen bij een andere school is ook een optie.
Afdeling Praktijkonderwijs De school telt in totaal ongeveer 750 leerlingen en is de enige vmboschool met leerwegen, lwoo en Praktijkonderwijs in Weert en omgeving. De school heeft vier sectoren in huis: techniek, groen, zorg & welzijn en economie. Gesprekspartner: dhr. J. Mueters
Valkuil: Let op de eigenheid van het Praktijkonderwijs, want juist dat is de kracht. Zorg dat binnen de samenwerking de leerling centraal blijft staan: hoe kan deze leerling binnen dit aanbod zijn/haar weg vinden? De eigenheid zou een belemmering kunnen vormen. De ervaring leert dat het soms botst. Niet alleen binnen het vmbo (maar dan is dus ook helder waar de eigenheid zit), maar ook intern bestaat de neiging om sterker te denken in vakken en sectoren. Intern lost de Kranenburg dat op door een gedeeld mentoraat van een vakleerkracht en een groepsleerkracht, om de balans te bewaken. ‘Er zijn veel mooie programma’s te bedenken, maar het perspectief van de leerling moet centraal blijven staan.’ Het Pro moet zich blijvend bewust zijn dat het geen onderdeel of vijfde leerweg van het vmbo moet worden.
De samenwerking Het vmbo en Praktijkonderwijs zitten onder één dak, maar zijn in gebouw wel van elkaar gescheiden. Het Praktijkonderwijs heeft z’n eigen plek. ‘Op de gezamenlijke fietsenstalling na’ heeft PrO alle eigen voorzieningen. Bij binnenkomst/intake van de leerlingen wordt er zeer minutieus gekeken waar de leerling op z’n plek is. Het kan voorkomen dat ‘betere’ leerlingen met een PrO-beschikking in het lwoo geplaatst worden en vervolgens ‘gewoon’ vmbo’er worden, in het lwoo meedraaien of bijvoorbeeld in de leerwerktrajecten. De laatste groep (leerwerktrajecten) wordt voor 90 procent bevolkt door lwoo’ers en voor 10 procent door PrO-leerlingen. In de meeste gevallen pakt het voordeel van de twijfel goed uit. Doel is een flexibel aanbod dat het best past bij de leerling. Een voorbeeld van de samenwerking is het gebruikmaken van vaklokalen van het vmbo. Leerlingen uit het Pro volgen bijvoorbeeld bij een vakdocent vmbo in diens lokaal een module lassen, in aanwezigheid van hun eigen docent. Andersom kunnen leerlingen uit de basisberoepsgerichte leerweg ook bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining volgen in het PrO. De wens bestaat om nog veel meer gebruik te gaan maken van vakspecialiteiten en ruimtes. Bijvoorbeeld doordat PrO-leerlingen in de kas bij groen aan het werk zijn of door gebruik te maken van de lascabines in
het vmbo. Enkele leerlingen stromen uit het Praktijkonderwijs door naar het mbo (niveau 1). Men wil de techniekopleiding op assistentenniveau de school binnenhalen als een kopklas op het vmbo, waarmee de hele opleiding in huis geboden kan worden. Het roc in de regio heeft geen assistentenopleiding techniek. Wat stimuleert, wat belemmert? Het is stimulerend voor de samenwerking dat men in elkaars nabijheid zit. Daardoor gaat de samenwerking eigenlijk vanzelf. De ‘deal’ is dat het Praktijkonderwijs zijn expertise inbrengt; er zijn geen kosten aan verbonden. Eigenlijk zitten de knelpunten nu nog meer op het vlak van de docenten dan bij de leerlingen. Vmbo-docenten hebben geen goed beeld van de PrO-leerlingen en zijn er nog niet aan toe om met de PrO-leerlingen aan de slag te gaan. En PrO-docenten zijn nogal intern gericht en beschermend naar de leerling toe. Ze houden de leerling het liefst in de eigen PrO-school. Daardoor moet er in feite aan twee kanten geduwd worden, zodat de Pro-leerling meer de school in gaat: ‘Dat is nog een knokpartij!’ Tip: Het Praktijkonderwijs moet veel meer gebruikmaken van de deskundigheid van vakdocenten. Valkuil: De beschermende houding van het Praktijkonderwijs/de PrO-docent naar de leerling.
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
11
Portret 3: Praktijkschool Apeldoorn Zelfstandige school voor Praktijkonderwijs Aantal leerlingen: 198 Gesprekspartner: dhr. R. van Lohuijzen
gebruik van (techniek)lokalen die men zelf niet in huis had, om leerlingen schilderen, hout, groen of metaal aan te bieden. Nu gaat men over naar nieuwbouw. Voorafgaand is er bij de gemeente een programma van eisen neergelegd, dat gehonoreerd is. Daarbij is heel bewust nagedacht over de samenwerking in relatie tot lokalen en voorzieningen.
Het onderwijsprogramma (bron: website van de school) Het onderwijsprogramma kent een opbouw in drie fasen:
De leeftijdsgrens bij de fasen is een indicatie. Noot: De afbeelding is al enigszins gedateerd. Er zou eigenlijk een horizontale lijn overheen moeten lopen met de benaming ‘leerroute’ om aan te geven dat de leerroute (de hulpvraag) van elke leerling voorop staat en zich door de fasen slingert.
Aanleiding voor de samenwerking De school is in 1980 gestart als een vso-mlk-afdeling met twee groepen en uitgegroeid tot een zelfstandige school voor Praktijkonderwijs met 198 leerlingen. Vanaf de beginperiode is er samenwerking geweest met andere partijen, buiten de school. De samenwerking is aanvankelijk ‘uit nood geboren’. In het kader van de symbiosemogelijkheid maakte men
12
PRAKTIJKNET 2005
De samenwerking In de loop van de tijd heeft de samenwerking een ontwikkeling doorgemaakt. Met een vmbo-school in Apeldoorn wordt samengewerkt, met het oog op techniek, voor hout, schilderen en metaal. Met het aoc/de groene school wordt bijvoorbeeld samengewerkt voor cursussen en voor het werken in het groen. Koken/bakken en verzorging worden in eigen huis gegeven, en niet uitbesteed. De samenwerking vormt in feite onderdeel van het onderwijsprogramma en de visie van de school: alle eerstejaarsleerlingen krijgen alle praktijkvakken aangeboden, ter oriëntatie. In het tweede jaar krijgt de leerling ‘keuzepraktijk’. De vraag aan de leerling is: welke praktijkvakken wil je extra volgen? Daarvoor wordt een leerlingovereenkomst opgesteld tussen leerling, ouders, de praktijkschool en de vakdocent van de aanbiedende partij, bijvoorbeeld het vmbo. De Praktijkschool Apeldoorn heeft formeel met elke aanbiedende partij een overkoepelend contract, waaronder deze leerlingovereenkomsten vallen. De overeenkomst met de leerling heeft ook als doel alvast wennen aan een contract. De leerling heeft een vraag en daarbij wordt een aanbod gezocht. De leerling bepaalt als het ware zijn/haar eigen leerroute. Het gaat om leerlingen die nog niet oud genoeg zijn voor een stage. In feite zoekt de praktijkschool naar organisaties die tegemoet kunnen komen aan de vraag van de leerling. Er wordt samengewerkt met vmbo-scholen in Apeldoorn en met het roc, maar het hoeft
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
niet per se om een onderwijsinstelling te gaan. Zo wordt er ook met Bouwstarters, een bedrijf voor het opleiden van bouwvakkers samengewerkt, en met zorginstellingen. Wat levert dit op voor het vmbo: gemotiveerde leerlingen en de mogelijkheid om talenten bij de leerlingen te onderkennen. De docenten van het vmbo zijn erg enthousiast. Aan het eind van het jaar worden de getalenteerde leerlingen uitgezocht die bijvoorbeeld verder gaan om een lasdiploma te halen of het praktijkdeel van het examen schilderen te volgen. Ook dat kan men dan bijvoorbeeld op de vmbo-school doen: de samenwerking wordt dan dus benut om de leerling zich te laten kwalificeren. De docent die het aanbod verzorgt, mag ook zelf bepalen welke leerling blijft en welke moet vertrekken. De tweedejaars PrO-leerlingen worden niet door een groepsleerkracht begeleid wanneer ze buiten de school les volgen. Deze insteek is gekozen boven de aanpak zelf voor elk specifiek vak de docenten in huis te halen. ‘Wanneer je voor die laatste optie kiest, moet er altijd een groep leerlingen zijn die daarheen gaat; andersom is het echt de keuze van de leerling.’ Voor de nieuwbouw is er een visie ontwikkeld ten aanzien van de doelen waaraan het gebouw moet beantwoorden: voor zelfredzaamheid en leren werken. Met de nieuwbouw verandert de samenwerkingssituatie in zoverre dat men de mogelijkheden en lokalen voor de eerstejaars nu zelf in huis heeft. Die oriëntatie gaat men zelf bieden. Voor de ouderejaars blijft de samenwerking gericht op de eigen route en daarbinnen de kwalificerende praktijkscholing. Het wordt gestimuleerd om zoveel mogelijk te kiezen: je zit immers nog niet aan je keuze vast. Voor de ouderejaars bieden de technieklokalen en de werkplaats in de nieuwbouw de mogelijkheid om te oefenen of opdrachten binnen de school te doen, wanneer ze elders bezig zijn met het toewerken naar kwalificatie.
Er zijn ongeveer twee leerlingen per jaar die uit het Pro opstromen naar vmbo leerjaar 3. De samenwerking biedt incidenteel ook de mogelijkheid dat een leerling een groot deel van de uren op het vmbo volgt. Door de samenwerking ontstaat er een flexibel en rijk geschakeerd palet aan aanbod voor praktische scholing. Voor de samenwerking worden er contracten afgesloten met de samenwerkingspartners. Met het vmbo gaat dat nu nog in de vorm van een symbiosecontract. Dat wordt met de komst van de lumpsum-bekostiging anders. In het vmbo is een tendens waarneembaar naar meer modules en aansluiten bij de leerling; een ontwikkeling die voortkomt uit het vso. Van Lohuijzen benadrukt dat vakgericht en leerlinggericht onderwijs niet als tegenstelling gezien moeten worden. Een vakleerkracht moet het mogelijk gemaakt worden met name de inhoud van het vak goed over te brengen. Vanzelfsprekend met het juiste gevoel voor de pedagogiek. ‘In onze situatie is de angel eruit getrokken door bij keuzepraktijk ook daadwerkelijk de keuze van de leerling en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheid centraal te stellen, zo voorkom je een botsing.’ Incidenteel wordt er voor de opdc-achtige voorziening binnen het samenwerkingsverband voor een leerling stagebegeleiding verzorgd door de Pro-school. ‘Als wij dienstbaar willen zijn aan een ander, willen we dat zijn met iets waar we ons sterk in weten.’ Uit de contacten met Bouwstarters en de zorginstellingen hoopt men een uitbreiding van ingangen voor leerlingen te krijgen om ze via een stage aan het werk te krijgen. Tips en valkuilen Tips: – Kies voor je sterke kanten en zorg dat ze gelijkwaardig zijn aan de sterke kanten van andere partijen. – Het ontwikkelen van ideeën op school en het uitvoeren ervan is een
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
13
– – – –
doorlopend proces waar iedereen bij betrokken moet zijn. Ideeën kunnen niet zo maar plompverloren uit de lucht komen vallen. Ze hebben dan geen kader en zijn gedoemd te mislukken. Stap af op de vmbo-scholen als je wat nodig hebt en kijk rond. Onze ervaring is dat men nog nooit ‘nee’ heeft gezegd. Kijk goed wie wat kan bieden (wat de beste locatie is) voor de leerling; is dat niet het vmbo, zoek dan verder’ Wees creatief! De samenwerking wordt geëtaleerd op de website.
Valkuil: Een valkuil zou kunnen zijn dat men zegt: zie je wel, het Praktijkonderwijs kan het best een afdeling van het vmbo worden. Nadeel voor een afdeling is dat die waarschijnlijk gedwongen wordt alleen met het eigen vmbo op te trekken. Een eigen gebouw versterkt je positie. In deze zelfstandige situatie zijn de besluitvormende lijnen kort en kan men snel opereren, ook met vmbo-scholen onder andere besturen. Het schoolbeleid is voor honderd procent beleid ten dienste van de doelgroep. Een gelijkwaardige positie is dus van belang voor een gelijkwaardige samenwerking.
14
PRAKTIJKNET 2005
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
Portret 4: De Viersprong in Nijkerk Zelfstandige school voor Praktijkonderwijs Aantal leerlingen: 185 Gesprekspartner: dhr. J. van Heerikhuize Aanleiding voor de samenwerking Doordat de start van het Praktijkonderwijs in 1998 voortkwam uit de symbiosecontext bestond er al een historische relatie. Voor de samenwerking was deze startpositie een groot voordeel. ‘Voor een kleine school was samenwerken noodzakelijk om een breed onderwijsaanbod te kunnen organiseren.’ Er wordt samengewerkt met een scala aan lokale en maatschappelijke organisaties. Dat is een uitvloeisel van de manier waarop de school in de samenleving wil staan. De kracht zit ‘m in het regionale karakter. Dat betekent dat je extern gericht moet zijn en contacten moet onderhouden met ander onderwijs, het lokale bedrijfsleven, de gemeente en andere maatschappelijke organisaties. Het Praktijkonderwijs zit samen met het Corlaer College, een brede scholengemeenschap voor vmbo (inclusief lwoo) tot en met atheneum, op de onderwijscampus in Nijkerk. Aan de ene kant staat het vmbogebouw van het Corlaer College, aan de andere kant het Praktijkonderwijs en beide zijn met elkaar verbonden door een technische vleugel, waar de praktijkruimtes in gehuisvest zijn. Samen met het vmbo wordt gebruikgemaakt van de ‘schitterende faciliteiten’. De Vierspong heeft een eigen ingang en eigen faciliteiten. Met het vmbo bestaat een vergaande samenwerking. De situatie is een gegeven; de leerlingen zijn aan elkaar gewend en er is geen sprake van een neerbuigende bejegening van de PrO-leerlingen.
De samenwerking Alle samenwerking is in feite ontstaan vanuit een pioniersfase. Ook met het vmbo van het Groenhorst college in Nijkerk dateert de samenwerking al van zo’n twintig jaar terug. In het kader van symbioseonderwijs, gericht op de ontwikkeling van praktische vaardigheden, gaan PrOleerlingen naar het Groenhorst college om daar, onder begeleiding van hun eigen docenten, van vakleerkrachten praktijklessen te ontvangen. In de onderbouw beslaat dit ongeveer de helft van de uren. Bij het Groenhorst college volgen de leerlingen bijvoorbeeld vakken als tuinaanleg en -onderhoud, bloemsierkunst en dierverzorging. Dat komt voort uit de vraag van leerlingen, maar past ook prima bij het agrarische karakter van Nijkerk. Bij het Corlaer College volgen PrO-leerlingen vakken als techniek, verzorging, algemene technieken (hout, metaal, schilderen), koken en computerkunde. Daarnaast is het mogelijk op het roc in Nijkerk praktijkvakken te volgen. Voor het symbioseonderwijs is de samenwerking (volgens de wet) vastgelegd in een symbiosecontract. Met het Corlaer College begint de samenwerking al bij binnenkomst van de leerlingen, om te bekijken waar de lwoo of PrO-leerling het best op z’n plek is. Daarnaast is er voor een groot deel van de leerlingen de mogelijkheid om een praktijkopleiding te volgen voor een praktijkdiploma of certificaat. Ook deze opleidingen worden geboden in samenwerking met de verschillende symbiose-instituten, andere scholen voor Praktijkonderwijs en brancheorganisaties. Per traject zijn toelatingseisen geformuleerd. De vakleerkracht geeft de toelatingsvoorwaarden per opleiding aan. Het Corlaer College verzorgt bijvoorbeeld samen met de Viersprong de vmbo-praktijkopleiding timmeren, metaal, schilderen en lassen. Met de Groenhorst worden de praktijkopleiding groenvoorziening, de niveau 1-opleiding groen en dierverzorging aangeboden. Ook bij de roc’s zijn er mogelijkheden, bijvoorbeeld op niveau 1 (winkelassistent, bedieningsmedewerker etc).
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
15
16
In de samenwerking ontstaan er vele varianten en mogelijkheden: vmbo-leerlingen en/of -docenten in het Praktijkonderwijs, PrO-leerlingen en/of -docenten in het vmbo etc. Door de vele uren praktijk in het programma hebben de PrO-leerlingen een voorsprong op de vmbo’ers, die pas in leerjaar 3 en 4 met praktijk te maken krijgen. De docent springt daar ook op in: ‘Leg jij eens aan die vmbo’er uit hoe die boor werkt.’
slag te gaan. Het mooiste is als de samenwerking van onderop kan starten. Na het aanvankelijke pionieren is de samenwerking vastgelegd in overeenkomsten en contracten. Kartrekkers zijn belangrijk, zeker in de beginfase, maar de samenwerking moet er niet van afhankelijk worden. Daarom is het belangrijk die zaken vast te leggen.
Portret 5: Praktijkschool Boxtel
Tips en valkuilen
Samenwerken gaat niet vanzelf. ‘Je organiseert je een slag in de rondte, ook wat betreft het rooster.’ Een andere voorwaarde is dat het aan twee kanten voordeel oplevert, synergie. ‘Je moet elkaar kunnen versterken.’ De voordelen voor het vmbo zitten bijvoorbeeld in een grotere benutting van de technische kant, de exploitatie en dergelijke. Ook levert het de school voordeel op in het opdoen van expertise aan de pedagogische kant. In de jarenlange samenwerking pikken de vmbo-docenten kennis op van de expertise van het Praktijkonderwijs in de omgang met zorgleerlingen. Bovendien is het een winstpunt voor het leerlinggerichte imago van de school. Voor de Viersprong is de visie een essentieel vertrekpunt voor de samenwerking. ‘Wij kiezen voor emancipatie.’ Het handelen en de keuze voor samenwerking is in lijn met en gestoeld op die visie. ‘Dat maakt je een volwaardige samenwerkingspartner, anders dan wanneer je handelt vanuit zwakte.’ Cultuurverschillen tussen docenten maken soms dat de samenwerking in het vmbo wat minder op het netvlies staat. Het Praktijkonderwijs kan het vmbo daarbij ‘helpen’. Zo ligt er nu bijvoorbeeld het aanbod van het Praktijkonderwijs om een deel van de informatie voor de functioneringsgesprekken voor de docenten aan te leveren. De samenwerking met het vmbo is structureel. Randvoorwaarde is bijvoorbeeld dat de samenwerking goed verankerd is op drie niveaus : zowel op bestuurlijk, directie- als uitvoerend niveau. Op al die niveaus moet de intentie aanwezig zijn om samen met externe partners aan de
Tips: – Handel vanuit je eigen kracht als Praktijkonderwijs (zie ook de valkuilen). – Als je structurele samenwerking nastreeft: maak de samenwerking zichtbaar, expliciteer, en uiteindelijk ook: formaliseer de samenwerking. Ook dat komt de gelijkwaardigheid ten goede: je bent een volwaardig samenwerkingspartner. – Zorg dat de samenwerking op alle niveaus (bestuurlijk, directie en uitvoerend) verankerd is. – Creëer binnen het taakbeleid ruimte voor coördinatie van de samenwerking. De samenwerking moet doorvertaald worden in personeelsbeleid en taakbeleid. – De samenwerking wordt geëtaleerd op de website.
Aanleiding voor de samenwerking Het Praktijkonderwijs komt voort uit een speciaal onderwijs-setting. Van de verschillende opties die er waren (waaronder samengaan met Praktijkonderwijs uit Den Bosch en Schijndel tot een grote vmbo-school in de regio) is gekozen om in een besturenfusie samen te gaan met de enige vmbo-school in Boxtel, met ongeveer 900 leerlingen. In 2001 is men in hetzelfde gebouw gekomen, dat sindsdien onder meer een nieuwe bouwlaag heeft gekregen. Er is een gezamenlijke personeelskamer, en alle PrO- en vmbo-leerlingen hebben gezamenlijk pauze. Er is een aantal pleinen in de school (een wereldplein, een taalplein, rekenplein, natuurplein) waar leerlingen samen zitten en waar omheen zowel PrO-lokalen als vmbo-lokalen gelegen zijn. De PrO-lokalen zijn wat geclusterd. De vraag: hoe ver willen we gaan met de integratie? was in de tijd van samengaan een hot item. Het pedagogische klimaat heeft in de afwegingen daarbij steeds voorop gestaan. Korte tijd deed de gedachte van een eigen vleugel opgeld, maar die gedachte is verlaten. Wel was de afspraak heel goed vinger aan de pols te houden om te zien of de integratie daadwerkelijk goed verliep, zodat eventueel ingegrepen kon worden. Het vmbo en Pro waren geen onbekenden voor elkaar: sinds 25 jaar kwam men bij elkaar over de vloer in het kader van symbioseonderwijs. Men was bekend met elkaars sterke en zwakke kanten.
PRAKTIJKNET 2005
Valkuilen: – Samenwerking kost heel veel tijd, onderschat dat niet. Denk niet dat je er bent met het tekenen van een overeenkomst. Voortdurend onderhoud van de samenwerking blijft nodig. Je moet ervoor willen gaan! – Handel vanuit je visie en zoek samenwerking op vanuit een positieve insteek. Wanneer je samenwerking start vanuit de gedachte ‘we moeten toch wat’, is die gedoemd te mislukken. Dan komt de eigenheid en gelijkwaardigheid in het geding.
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
Zelfstandige school voor Praktijkonderwijs Aantal PrO-leerlingen: 155, aantal docenten: 20 Gesprekspartner: dhr. F. Vermeer
De samenwerking De school is op allerhande terreinen bezig met vernieuwing, met adaptief onderwijs in de vorm van Individuele leertrajecten (competentie-
gericht onderwijs), bij het vmbo met de invoering van kernteams. Wát men ook aanpakt, steeds wordt gecheckt of de koers nog wel past bij de basisvisie ‘de leerling is de maat.’ Men spreekt elkaar daar ook op aan. De integratie is op vele vlakken een feit. De leerlingen hebben daar veel baat bij, zo laten verschillende voorbeelden zien. Waar leerlingen in de oude setting een blokje omfietsten om maar niet te laten zien dat ze naar het Praktijkonderwijs gingen, fietsen vmbo’ers en Pro-leerlingen nu samen op. Bij mode/commercie, metalelektro en bouwtechniek is er daadwerkelijk een mix van leerlingen tot stand gekomen. Ook op het studieplein blijken PrO-leerlingen prima te functioneren, tegen allerhande vooroordelen over te korte spanningsbogen en geringe zelfstandigheid in. De uitdagende leeromgeving en het maatwerk blijken ook het plezier in school danig te vergroten. Lesuitval wordt niet langer juichend, maar eerder als jammer ervaren. Ook de gedragsproblemen nemen af, wat bijvoorbeeld blijkt uit in het feit dat het schoolmaatschappelijk werk van twee dagen per week nu ternauwernood een halve dag aanwezig is. ‘Leerlingen in het Praktijkonderwijs hebben niet zozeer gedragsproblemen, ze hebben vaak te krakkemikkige leerarrangementen.’ Een motiverende leeromgeving maakt andere leerlingen. Een overstap van 3 lwoo naar het Praktijkonderwijs wordt door ouders niet langer als een negatieve ontwikkeling beschouwd. ‘Learning to internship’ is een andere intentie, waarbij de leermogelijkheden buitenschools benut worden. Vanuit onvrede van leerlingen over de lessen facilitaire dienstverlening worden schoolnabije mogelijkheden gezocht en benut: een sporthal, een benzinepomp, basisscholen, een bejaardenhuis. De leraar wordt organisator en procesbewaker. Al met al komt er een flexibel en gevarieerd onderwijsaanbod tot stand, waarin bijvoorbeeld ook samengewerkt wordt met het roc. Dat gaat niet allemaal van een leien dakje. Steeds weer moet men laten zien - bijvoorbeeld in een pilot - dat de PrO-leerlingen het wel degelijk
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
17
aankunnen en in zich hebben. De Pro-leerling moet zich bewijzen. En dan blijkt er, onder invloed van maatwerk, leerarrangementen en uitdaging via de zone van naaste ontwikkeling, veel méér te kunnen dan men ooit verwacht had. In feite vervaagt het onderscheid steeds meer. Om competentiegericht leren in te voeren, is het bijvoorbeeld nodig om ook te denken in termen van competenties van docenten. Vermeer: ‘Het is eigenlijk niet zo, dat hier (vmbo en PrO) 130 leraren werken en 1150 leerlingen leren: in feite gaan dagelijks bijna 1300 mensen hier aan het werk; allemaal hebben ze een POP en voor allemaal gelden dezelfde regels. Het is bijna vreemd om nog een aparte lerarenkamer te hebben.’ Is het denkbaar dat ook de teams straks geïntegreerd worden? Het criterium is dat het beter zou zijn voor de leerling. Op dit moment raakt dat aan de eigenheid van het Praktijkonderwijs, als aparte onderwijssoort (en dus geen vijfde leerweg). De instroom en uitstroom van het Praktijkonderwijs is anders en de (zorg)expertise is dat ook. Hoe verder je integreert, hoe meer je stem in alle gremia gehoord moet worden. De school voor Praktijkonderwijs heeft een aantal garanties bedongen, zoals een zelfstandige school met een eigen directeur, eigen personeelsformatie en de waarborg van eigen middelen. Het Praktijkonderwijs maakt 1/8 deel uit van de populatie en betaalt ook in die verhouding mee aan zaken die de totale organisatie betreffen. Recent is een praktijklokaal van de afdeling zorg en welzijn ingericht volgens de werkplekkenstructuur. Het Praktijkonderwijs heeft deelgenomen aan een werkgroep die zich over de inrichting boog en betaalt als partner ook mee aan de inrichting. Dat het Praktijkonderwijs net wat extra faciliteiten heeft, is in de school zichtbaar in bijvoorbeeld iets mooier meubilair en een uitgebreidere ICT-toerusting en bepaalde experts in het team. Het gegeven dat het om een zelfstandige school voor Praktijkonderwijs gaat, bevordert wel dat men als een gelijkwaardige partner in de
18
PRAKTIJKNET 2005
samenwerking kan optreden. Dat is geen vanzelfsprekende zaak: Af en toe wordt er lichte druk gevoeld van het bestuur in de richting van een scholenfusie, met als perspectief dat het Praktijkonderwijs ‘een vijfde leerweg’ zou kunnen worden. De ontwikkelingen, gaan hard, soms te hard. Alles gaat op de schop. Het betekent in de school dat men voortdurend bezig is standaarden los te laten ten gunste van individuele arrangementen. Dus niet: in het derde-vierde jaar loop je stage, maar: wanneer is voor die leerling een stage relevant binnen zijn/haar leerarrangement? Voor de leraar betekent het dat die steeds meer een manager wordt: hij/zij verzorgt leertrajecten en bewaakt de voortgang ervan. Tegelijkertijd geldt de uitdagende leer/werkomgeving net zo goed voor de leerkracht als voor de leerling. Dat is een onomkeerbare ontwikkeling. Ook voor de directeur, die in veel gevallen als kartrekker opereert en veel contacten legt en onderhoudt (netwerken), is het lastig de balans te vinden met het contact en voeling te houden met het team. Te veel vooruitlopen op de troepen zou het contact met het team kwetsbaar kunnen maken. Nu is de groepsmentor aanwezig bij de lessen, straks is dat niet meer nodig, maar ook niet meer mógelijk, waar de leerarrangementen steeds meer op individuele keuzes afgestemd worden. Het maatwerk krijgt nu nog gestalte door clustering van leerlingen. Men wil toe naar het principe: ‘One kid at a time’. In een aantal aspecten loopt het PrO voorop, bijvoorbeeld als het gaat om het functioneren als een kernteam (PrO) dat zich ervan bewust is dat het een school runt, en niet een vak. Ook in het hanteren van POP’s (persoonlijke ontwikkelplannen) en mentorgroepen is het Praktijkonderwijs verder gevorderd. Wat men van het vmbo kan opsteken, is het in beeld brengen van de voortgang van leerlingen en het werken naar eindtermen. Momenteel is de PrO-school samen met het vmbo bezig om binnen de school leerlijnen te realiseren die opleiden tot het roc of aoc-diploma niveau 1.
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO
De uitstroom van het Praktijkonderwijs is in vrij korte tijd van karakter veranderd. Waar eerder ongeveer 80 procent van de leerlingen zodra ze de kans kregen gingen werken, is de verhouding nu omgekeerd ten gunste van doorleren. Leerlingen van Praktijkonderwijs en hun ouders willen ook een leven lang leren. Elke gedachte dat Pro eindonderwijs is, moet dringend aan de kant geschoven worden. In de huidige situatie zijn er leerlingen die gaan werken, leerlingen die na alle stages een getuigschrift Pro halen, leerlingen die verder leren voor het diploma niveau I en leerlingen die de overstap naar de basisberoepsgerichte leerweg in het vmbo maken. Vorig jaar ging drie kwart van de leerlingen fulltime of parttime naar het roc. Vanuit die ontwikkeling heeft de directeur een geslaagde poging ondernomen om de niveau 1-opleidingen in huis te halen. Wettelijk, onder voorwaarde van een convenant met het roc/aoc, mag het Praktijkonderwijs die nu bieden. Leerlingen worden tegen het eind van de opleiding ingeschreven als extraneus en het roc verzorgt de certificering.
Valkuilen: – Voor de directeur als kartrekker: loop niet teveel voor de troepen uit, hou het contact met het team in de gaten. – De veiligheid van de Pro-leerling staat voorop. Maar koesteren moet niet belemmerend worden voor de ontwikkeling. Geef de leerling de kans zich te bewijzen!
Tips en valkuilen Tips: – Bij bouwplannen of verhuizing: zoek het overleg met de vmbo-school in de buurt; zoek elkaars nabijheid op, zodat je maatwerk en leerarrangementen binnen handbereik hebt. – Streef minstens naar goede samenwerking met het vmbo en een stevige positie in het samenwerkingsverband: dat betekent ook steeds kijken wat we voor elkaar kunnen betekenen. Profileren, zodat het voor het vmbo zichtbaar wordt. – Durf buiten bestaande kaders te denken: houd ogen en oren open voor mogelijkheden in de lokale situatie. Vraag je af: wat moet je binnen de school leren en wat kan daarbuiten?
3 B E S C H R I J V I N G E N VA N G O O D P R A C T I C E S
19
Bijlage: Beschrijvingskader voor de bevraging van scholen en afdelingen/good practices op het gebied van samenwerking tussen Praktijkonderwijs en vmbo 1 2
3 4
5 6 7 8 9
10
11 12 13
20
Wie zijn de participanten in de samenwerking? Is er een coördinator? Wat was de aanleiding voor de samenwerking, welke motieven speelden een rol, wat heeft de start van de samenwerking bevorderd? Wie heeft het initiatief genomen? Wie zijn de centrale actoren in de samenwerking? Hoe is de samenwerking georganiseerd? Welke taakopvatting hebben de participanten? Hoe breed gedragen in de school is de samenwerking? (bijvoorbeeld: wat merken leerkrachten/leerlingen ervan?) Is er draagvlak voor de samenwerking op managementniveau? Hoe lang bestaat de samenwerking? Welk doel is er voor de samenwerking geformuleerd? Waar richt de samenwerking zich op? (verhouding tot praktische vorming!) Welke werkwijze wordt gehanteerd? (Vindt er bijvoorbeeld ook terugkoppeling plaats naar de schoolorganisatie; wat is de tijdsinvestering?) Op welk niveau beoogt de samenwerking effect te sorteren? Gaat het om opbrengsten voor leerlingen, voor leerkrachten, gaat het om materialen, methoden, ruimte, pedagogisch didactische aanpakken, procedurele afspraken? Welke status heeft de samenwerking (informele afspraken – zekere mate van formalisering)? Welke randvoorwaarden zijn van belang voor het functioneren van de samenwerking? Wordt de samenwerking afzonderlijk gefinancierd? Door wie?
PRAKTIJKNET 2005
14 Hoe makkelijk is dit initiatief te implementeren in een schoolorganisatie? 15 Op welke hobbels, valkuilen en knelpunten is men gestuit bij aanvang en in de loop van de samenwerking? Hoe zijn die opgelost? 16 Wat levert de samenwerking op (voor PrO/voor vmbo)? Wat is de meerwaarde van de samenwerking (op verschillende niveaus)? Hoe tevreden zijn beide partners (verhouding halen-brengen)? 17 In hoeverre is de samenwerking structureel geworden (of blijft het een incidentele uitwisseling/ een ‘project’)? 18 Wat beschouwt u als de sterke kanten van de samenwerking (denk ook aan: breedte, impact, imagoverbetering, neveneffecten op andere terreinen) 19 Wat zijn de belangrijkste factoren voor het welslagen van de samenwerking? Specifiek aandachtspunt: hoe zorg je voor gelijkwaardigheid in de samenwerking?. 20 Welke belemmeringen/knelpunten zijn er voor de samenwerking? 21 Als u opnieuw een samenwerking zou aangaan met een school, wat zou u dan weer zo doen en wat zou u dan anders aanpakken? Waarom? 22 In hoeverre is de aanpak van de samenwerking overdraagbaar naar andere scholen? Wat wel, wat niet? 23 Wat kunnen startende scholen op het gebied van samenwerking van uw aanpak leren? Welke tips kunt u ze geven? 24 Wat kunt u zeggen over de duurzaamheid van de samenwerking? 25 Bent u op de hoogte van andere samenwerkingsverbanden tussen Praktijkonderwijs en vmbo?
SAMENWERKING TUSSEN PRAKTIJKONDERWIJS EN VMBO