Informerende bijeenkomst / Commissie 22 mei 2013 Orgaan: Locatie: Datum: Aanvang:
Informerende bijeenkomst / Commissie Raadzaal (Spiekersteeg 1) in Gieten woensdag 22 mei 2013 19:30 uur
1.
Opening
2.
Vaststelling agenda
3.
WMO-beleidsplan (informerend) Stukken Informatienota Maatschappelijke Ondersteuning Aa en Hunze 2013
Concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016
Concept Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en de toelichting
Concept Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013
Concept Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013
B&W advies van 22 april 2013 t.a.v. Beleid Maarschappelijke Ondersteuning
brief d.d. 27-3-2013: Advies Wmo-raad
brief d.d. 224-4-2013: Antwoord van de gemeente Aa en Hunze op het advies van WMO-raad
4.
Nota Gezondheidsbeleid (opiniërend) Stukken Concept raadsvoorstel nota Gezondheidsbeleid 2013-2017
Concept Nota Gezondheidsbeleid
Factsheet tbv lokale nota VGZ Aa en Hunze (bijlage 2 van concept Nota Gezondheidsbeleid)
Notitie Bouwstenen gezondheidsbeleid
Brief van de WMO-raad aan college
Antwoordbrief college aan WMO-raad
brief van WMO-raad aan college (tweede brief)
Antwoordbrief college aaan WMO-raad (reactie op tweede brief)
5.
Rondvraag
6.
Sluiting
Informatienota Maatschappelijke Ondersteuning Aa en Hunze 2013 (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119362#
Informatienota Commissievergadering d.d.
: 22 mei 2013
Portefeuillehouder
: wethouder H.J. Dijkstra
Datum
: 23 april 2013
Onderwerp Beleid Maatschappelijke Ondersteuning Aa en Hunze 2013 Inleiding Sinds 1 januari 2007 zijn we als gemeente Aa en Hunze verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Uitgangspunt van de Wmo is de participatie van alle inwoners. In de wet zijn negen prestatievelden benoemd waarop gemeenten beleid moeten formuleren om de participatie van inwoners te bevorderen. Het doel is om een integrale benadering in beleid te stimuleren voor leefbaarheid, participatie en ondersteuning. In artikel 3 van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad een beleidsnotitie vaststelt voor een periode van vier jaar, waarin is beschreven wat de gemeente in de periode van plan is en wat hij bereikt wil zien. De eerste Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning bestreek de periode van 2008 tot 2012. Voor u ligt de nieuwe concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning dat gaat over de periode van 2013-2016. Tegelijk met de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning worden ook de nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en het Besluit maatschappelijke ondersteuning voorgelegd. Ons college heeft ingestemd met het Beleid Maatschappelijke Ondersteuning. Het beleid is eveneens ter advisering voorgelegd aan de Wmo-raad waarmee de participatie- en inspraakmogelijkheid van de burger is gewaarborgd. We adviseren u vervolgens om de Wmo-raad, conform hun aangegeven wens, waar mogelijk te betrekken bij de verdere uitwerking van plannen en decentralisaties. Wij hebben het advies van de Wmo-raad overwogen en de vragen beantwoord. In het antwoord van ons college op het advies van de Wmo-raad wordt aangegeven waar de aanvullingen (in gewijzigde formulering) zijn opgenomen in de Beleidsnotitie of de Verordening. Eveneens is toegelicht wanneer het volgens ons niet mogelijk was om aanbevelingen over te nemen. De Wmo-raad had geen aanvullingen op het Besluit en de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning. Prioriteiten en consequenties van het beleid De ontwikkeling is dat de zorgbehoefte en kosten van voorzieningen zullen toenemen vanwege een vergrijzende bevolking en afname van inwoneraantallen. Verder zullen in de komende jaren taken van de landelijke overheid en de provincie worden gedecentraliseerd naar gemeenten en ondergebracht bij de Wmo. Deze decentralisaties hebben betrekking op participatie, jeugd en begeleiding AWBZ. De gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor deze taken. De decentralisaties moeten ertoe bijdragen dat inwoners van gemeenten hun eigen kracht en sociale netwerk benutten en dat meer maatwerk wordt geleverd bij het gebruiken van voorzieningen in een gemeente. De gemeente zal naar verwachting vanuit het Rijk minder middelen ontvangen voor de uitvoering van de Wmo. Voor de periode 2013-2016 zijn de beleidsdoelen voor een groot gedeelte gericht op het voortzetten en verstevigen van het ingezet beleid en de voorbereiding op de decentralisaties. Hierbij zal nog sterker worden ingezet op het behoud en bevorderen van een leefbare gemeente en de eigen kracht en verantwoordelijkheid van inwoners van onze gemeente. De gemeente anticipeert hiermee op de geschetste ontwikkelingen en beoogt om een andere werkwijze vorm te geven bij het verstrekken van voorzieningen. Hiermee willen we het beleid budgettair neutraal kunnen blijven uitvoeren. Tegelijkertijd willen we aansluiten bij de vraag van inwoners en een adequate oplossing mogelijk maken voor problemen. Op de lange termijn willen we continuïteit bieden bij het verstrekken van
(betaalbare) voorzieningen. Op deze manier kunnen we de ondersteuning blijven inzetten waar deze het hardste nodig is. Bij de veranderende werkwijze maken we een omslag van het aanspraak maken op voorzieningen naar het oplossen van ondersteuningsvragen van inwoners. Hierbij streven we naar het bevorderen van zelfredzaamheid en inzet van zo licht mogelijke vormen van zorg, van het oplossen naar preventie van problematiek en van inkomensverstrekking naar arbeidsparticipatie. Bij een ondersteuningsvraag zullen als eerste stap de eigen kracht en mogelijkheden van mensen worden vergroot en de inzet van het sociaal netwerk in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt de inzet van algemene en collectieve voorzieningen bekeken en als laatste stap de inzet van individuele voorzieningen. Om deze werkwijze juridisch te borgen is het noodzakelijk om een nieuwe beleidsnotitie en verordening vast te stellen. Het Beleid Maatschappelijke Ondersteuning vormt de basis waarbij de nieuwe werkwijze verder wordt doorvertaald in de uitwerking van de komende decentralisaties. Evenals in het vorige beleidsplan wordt uitgegaan van integraal en samenhangend beleid. De Wmo fungeert hierbij als een paraplu en vormt de verbinding tussen de prestatievelden en de andere beleidsterreinen. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning is dan ook samengesteld uit verschillende beleidsnotities waarbij verbindingen worden gelegd, dwars door de prestatievelden van de Wmo heen. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning is hiermee tevens het uitgangspunt voor toekomstige beleidsnotities waarin de ontwikkelingen verder gestalte krijgen en waarmee de gemeente Aa en Hunze een integrale werkwijze wil versterken. Binnen de negen prestatievelden komen een aantal speerpunten naar voren. De prestatievelden 1, 2 en 6 hebben de meeste impact en aan deze velden worden de meeste middelen besteed. Ten aanzien van prestatieveld 1 wil de gemeente sociale samenhang en leefbaarheid bevorderen. De gemeente krijgt te maken met een afnemende bevolking en wil behoud van voorzieningen bevorderen door actief gebruik, concentratie en samenwerking bij voorzieningen te stimuleren. Hierin hebben burgers eveneens een eigen verantwoordelijkheid. Ten aanzien van prestatieveld 2 investeert de gemeente in jeugd zodat zij zich goed kunnen ontwikkelen. Vroegtijdige signalering en oplossing van problemen zijn belangrijk om achterstand op langere termijn te voorkomen. De komende jaren neemt het belang van prestatieveld 3 en 4 toe. De toegang tot de Wmo wordt anders georganiseerd om zelfredzaamheid van inwoners te bevorderen, mede door adequate informatievoorziening, advies en cliëntondersteuning. Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers wordt steeds belangrijker omdat op hun inzet een toenemend beroep wordt gedaan. Vanwege de vergrijzende bevolking in Aa en Hunze heeft de gemeente ten aanzien van prestatieveld 6 te maken met een stijgende zorgvraag en toenemende kosten van voorzieningen. Hiernaast ontvangt de gemeente minder middelen vanuit het Rijk voor de Wmo. De gemeente anticipeert op deze ontwikkelingen door bij prestatieveld 5 de deelname aan het maatschappelijk verkeer en compensatie van beperkingen te bevorderen door in te zetten op voorlichting en gebruik van algemene en collectieve voorzieningen. Algemene en collectieve voorzieningen brengen in vergelijking minder kosten met zich mee dan individuele voorzieningen. Hiermee willen we het niveau in verstrekking van individuele voorzieningen gelijk houden en waar mogelijk verminderen omdat deze naar verhouding kostbaarder zijn in gebruik. De omvang van de problematiek bij kwetsbare burgers met betrekking op de prestatievelden 7, 8, en 9 is beperkt binnen de gemeente. Waar nodig wordt snelle signalering en ondersteuning bevorderd. Alternatieven N.v.t. Overeenkomsten en verschillen N.v.t.
Communicatie Met participatie als uitgangspunt is de communicatie van het Beleid Maatschappelijke Ondersteuning in onze gemeente erg belangrijk. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning moet worden gezien als een document wat onze gemeente kan aanbieden aan haar inwoners, waarin voorgenomen beleidsontwikkelingen zijn aangegeven. Dat maakt dat de leesbaarheid van de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning zelf al toegankelijk moet zijn voor eenieder. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning zal daarom binnen de gemeente en haar samenwerkingspartners ter beschikking worden gesteld aan de inwoners van de gemeente. Om de toegankelijkheid nog verder te bevorderen zal de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning beschikbaar moeten zijn via de gemeentelijke website, integraal en in de vorm van een samenvatting. Hiernaast wordt voorgesteld om de bekendheid van de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning te vergroten door het publiceren van diverse artikelen in de Schakel en het organiseren van diverse voorlichtingsbijeenkomsten en/of inloopspreekuren voor lokale partijen en inwoners. Juridisch De gemeente is wettelijk verplicht om een keer in de vier jaar een nieuw beleidsplan op te stellen. Hiernaast anticipeert onze gemeente op ontwikkelingen door een andere werkwijze te hanteren bij het verstrekken van voorzieningen. Om deze werkwijze juridisch te borgen is het noodzakelijk om een nieuwe Beleidsnotitie en Verordening vast te stellen. De inwoners van de gemeente zullen over de nieuwe werkwijze worden geïnformeerd. Financiën De actuele begroting is als bijlage toegevoegd aan de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning. Voor het beleid zijn de bestaande budgetten het uitgangspunt. Op dit moment kan nog niet worden geschat wat het financiële effect is van de nieuwe gekantelde werkwijze. Vervolg De Beleidsnotitie wordt in de informerende commissievergadering aan de orde gesteld, waarna hier op volgend de mogelijkheid is om een opiniërende commissievergadering te houden. Uiteindelijk wordt het Beleid Maatschappelijke Ondersteuning ter besluitvorming aan de raad voorgelegd. Bijlagen De concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016. De concept Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en de toelichting. De concept Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013. Het concept Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013. Het B&W advies van 22-4-2013 ten aanzien van het Beleid Maatschappelijke Ondersteuning. Brief d.d. 27-3-2013: Advies van de Wmo-raad. Brief d.d. 24-4-2013: Antwoord van de Gemeente Aa en Hunze op het advies van de Wmo-raad.
Het college van de gemeente Aa en Hunze,
de heer mr. F. Snoep secretaris
de heer drs. H.F. van Oosterhout burgemeester
Einde bijlage: Informatienota Maatschappelijke Ondersteuning Aa en Hunze 2013
Terug naar het agendapunt
Concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119363#
Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Aa en Hunze
Concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning
Gemeente Aa en Hunze 2013-2016
Van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’
2
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .......................................................................................................................................................3 Deel 1: Beleid Maatschappelijke ondersteuning ....................................................................................................4 0.1 Algemene introductie ....................................................................................................................................4 Eerste beleidsnotitie van 2008-2012 ..............................................................................................................4 Tweede beleidsnotitie van 2013-2016 ............................................................................................................4 Lokale situatie .................................................................................................................................................4 Opbouw van de beleidsnotitie .........................................................................................................................5 0.2 Visie en doelen .............................................................................................................................................6 Visie en ambitie op maatschappelijke ondersteuning .....................................................................................6 Wat willen we als gemeente bereiken? ..........................................................................................................6 0.3 Overzicht van ontwikkelingen .......................................................................................................................7 0.4 Prioriteiten en consequenties van het beleid ................................................................................................7 0.5 Speerpunten in prestatievelden ....................................................................................................................9 0.6 Informatievoorziening ................................................................................................................................ 11 Informatie en inspraak ................................................................................................................................. 11 Wmo-raad .................................................................................................................................................... 11 Invloed op beleid en uitvoering van de Wmo ............................................................................................... 11 Dynamiek en samenhang in beleid .............................................................................................................. 11 Deel 2: Uitwerking Wmo-prestatievelden ............................................................................................................ 12 1. Sociale samenhang en leefbaarheid ....................................................................................................... 12 1.1 Introductie .............................................................................................................................................. 12 1.2 Toekomstgericht voorzieningenbeleid ............................................................................................. 12 1.3 Participatie door sport ..................................................................................................................... 14 2. Ondersteuning van jeugdigen en ouders .................................................................................................... 16 2.1 Introductie .............................................................................................................................................. 16 2.2 Jeugdbeleid ............................................................................................................................................ 16 2.3 Leerplicht................................................................................................................................................ 18 3. Informatie, advies en cliëntondersteuning. .................................................................................................. 20 3.1 Introductie .............................................................................................................................................. 20 3.2 Ontwikkelingen ....................................................................................................................................... 20 3.3 Visie ....................................................................................................................................................... 20 3.4 Wat wil de gemeente bereiken? (Doelen).............................................................................................. 21 4. Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers ................................................................................... 22 4.1 Introductie .............................................................................................................................................. 22 4.2 Ontwikkelingen ....................................................................................................................................... 22 4.3 Visie ....................................................................................................................................................... 23 4.4 Wat wil de gemeente bereiken? (Doelen).............................................................................................. 23 5. Deelname aan het maatschappelijke verkeer ............................................................................................. 24 5.1 Introductie .............................................................................................................................................. 24 5.2 Ontwikkelingen ....................................................................................................................................... 24 5.3 Visie van de gemeente Aa en Hunze .................................................................................................... 24 5.4 Wat wil de gemeente bereiken? (Doelen).............................................................................................. 24 6. Verstrekken van voorzieningen ................................................................................................................... 26 6.1 introductie .............................................................................................................................................. 26 6.2 Ontwikkelingen ....................................................................................................................................... 26 6.3 Visie ....................................................................................................................................................... 26 6.4 Wat wil de gemeente bereiken? (Doelen).............................................................................................. 27 7. Opvang van kwetsbare mensen .................................................................................................................. 28 7.1 Introductie .............................................................................................................................................. 28 7.2 Ontwikkelingen ....................................................................................................................................... 28 7.3 Visie ....................................................................................................................................................... 29 7.4 Wat wil de gemeente bereiken? (Doelen).............................................................................................. 29 Bijlagen ................................................................................................................................................................ 30 Bijlage 1: nieuwe werkwijze bij prestatieveld 6 ............................................................................................ 30 Bijlage 2: Samenwerkingsverbanden .......................................................................................................... 32 Bijlage 3: Begroting 2013 ............................................................................................................................. 33 Bijlage 4: Begrippenlijst ................................................................................................................................ 35
3
Deel 1: Beleid Maatschappelijke ondersteuning 0.1 ALGEMENE INTRODUCTIE De gemeente Aa en Hunze is een aantrekkelijke woongemeente met een levendige en zorgzame samenleving en diversiteit tussen de dorpen en gebieden. We streven ernaar dat iedereen kan meedoen aan de samenleving, ongeacht leeftijd, handicap of sociaal economische positie. Dit doet onze gemeente samen met haar inwoners en betrokken partijen en sluiten zo aan bij het doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (verder te noemen Wmo). De Wmo bevordert dat inwoners (zoveel mogelijk zelfstandig) een huishouden kunnen voeren, zorgen voor anderen, sociale contacten onderhouden en deelnemen aan activiteiten. Inwoners zijn als eerste zelf verantwoordelijk voor hun participatie en het benutten van hun eigen kracht en mogelijkheden. Aanvullend zijn andere ondersteuningsmogelijkheden beschikbaar.
EERSTE BELEIDSNOTITIE VAN 2008-2012 Sinds 1 januari 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo. Het eerste Wmobeleidsplan ‘Samen Vitaal’ bestreek de periode van 2008 tot 2012. Dit beleidsplan beschreef de ambitie, de doelen en een integrale aanpak om participatie van inwoners aan de samenleving te bevorderen. Belangrijke speerpunten waren het vormgeven van multifunctionele accommodaties en samenwerking tussen voorzieningen, effectieve ondersteuning van jeugd, laagdrempelige informatievoorziening, waardering en ondersteuning voor mantelzorgers en vrijwilligers. Verder ondersteunden we inwoners met een beperking en boden we opvang aan kwetsbare burgers.
TWEEDE BELEIDSNOTITIE VAN 2013-2016 Voor u ligt het tweede beleidsplan dat gaat over de periode van 2013 tot en met 2016. In artikel 3 van de Wmo is bepaald dat een beleidsnotitie wordt vastgesteld voor een periode van vier jaar, waarin is beschreven wat de gemeente in de periode van plan is en wat zij bereikt wil zien. In de wet zijn negen prestatievelden benoemd waarop gemeenten beleid moeten formuleren om de participatie van inwoners te bevorderen. Het doel is om een integrale benadering in beleid te stimuleren voor leefbaarheid, participatie en ondersteuning. De Wmo fungeert hierbij als een paraplu en vormt de verbinding tussen de prestatievelden en de andere beleidsterreinen. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning is dan ook samengesteld uit verschillende beleidsnotities waarbij verbindingen worden gelegd, dwars door de prestatievelden van de Wmo heen. De Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning is hiermee tevens het uitgangspunt voor toekomstige beleidsnotities waarin de ontwikkelingen verder gestalte krijgen. Hierbij wordt de komende jaren nog meer ingezet op het vergroten van de eigen kracht en zelfredzaamheid van inwoners.
LOKALE SITUATIE De gemeente Aa en Hunze telt op dit moment 25.731 inwoners. De meeste inwoners zijn in staat om zelfstandig te functioneren en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Als gevolg van demografische 1 ontwikkelingen zal het inwonersbestand van de gemeente op termijn vergrijzen , terwijl de bevolkingsaantallen op basis van prognoses naar verwachting met 1% tot 5% zullen dalen. Hierdoor hebben we in delen van de gemeente te maken met verschraling van voorzieningen en kan leegstand optreden. De verkoop van huizen kan langer duren en hierdoor moeten mensen langer zelfstandig blijven wonen. Dit kan toenemende zorgbehoefte en kosten tot gevolg hebben. Daartegenover staat dat het aantal mensen van 65 jaar en ouder dat een beroep doet op individuele voorzieningen in onze gemeente, achterblijft bij het landelijk gemiddelde. Dit zou kunnen komen omdat er meer sprake is van sociale samenhang en veel inwoners actief zijn als vrijwilliger. We willen als gemeente zoveel mogelijk de leefbaarheid en behoud van voorzieningen stimuleren. We spelen hiernaast in op verschillende sociale situaties in delen van de gemeente door middel van specifieke projecten. Hiernaast bevorderen we de aanpak van problemen die met elkaar samenhangen en zich kunnen opstapelen. Voorbeelden hiervan zijn werkloosheid, opvoeding van jeugd, taalachterstand, schoolverlating en gezondheidsproblemen. 1
Nulmeting WMO gemeente Aa en Hunze, Groningen 21 juni 2006, J.E. de Graaf RA & H. Dekkers
4
De decentralisaties bieden een kans om de Wmo verder te versterken en aan te passen aan de situatie in Aa en Hunze. Hierbij werken hulpverleners samen en sluit de ondersteuning aan op de behoefte binnen een dorp, buurt of gebied.
OPBOUW VAN DE BELEIDSNOTITIE In deel 1 van de notitie gaan we in op onze visie en doelen ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning en de prioriteiten en ontwikkelingen in de beleidsperiode. Hierna worden speerpunten per prestatieveld samengevat en beschrijven we de informatievoorziening rond de notitie. In deel 2 wordt het beleid per prestatieveld uitgewerkt.
5
0.2 VISIE EN DOELEN
VISIE EN AMBITIE OP MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING Binnen de gemeente Aa en Hunze worden de dorpen verbonden door onze identiteit: sterke sociale verbanden, een gevoel van geborgenheid, saamhorigheid en naoberschap. Het uitgangspunt is dat mensen kunnen (blijven) participeren in een levendige en zorgzame samenleving. We hanteren hierbij de volgende kernwaarden: zorgzame samenleving, levendige dorpen, menselijke maat, kwaliteit in wonen en voorzieningen, duurzame ontwikkeling in brede zin, inzet van en ontplooiingsruimte voor iedereen. In de toekomstvisie van de gemeente Aa en Hunze zijn de volgende hoofdkeuzes gemaakt: 1. Investeren in de kwaliteit van wonen en voorzieningen: door voorzieningen te delen binnen een samenhangend gebied, door de groei van het woningbestand af te stemmen op de woon- en zorgbehoefte en door een gemeente brede kwaliteitsslag. 2. Investeren in een levendige en zorgzame samenleving: door ruimte te bieden voor initiatief vanuit de samenleving, door nieuw maatwerk in de kleine dorpen, door te investeren in zorg en ontmoeting. De gemeente ondersteunt mensen zodat zij zich bewust zijn van hun kracht en mogelijkheden zodat zij alleen of geholpen door anderen weer kunnen deelnemen aan de samenleving. We gaan als gemeente uit van een samenleving waarin iedereen kan meedoen en bijdraagt aan het welzijn van mensen. Hierbij luisteren we naar de vragen die gesteld worden en lossen we problemen met elkaar op. We ondersteunen onze inwoners bij het maken van keuzes zodat ze verantwoordelijkheid kunnen dragen. De uitvoering van de Wmo gebeurt op een betrouwbare, transparante en rechtvaardige manier en bevordert toegankelijke dienstverlening, informatie, advies en preventie. In de ondersteuning wordt rekening gehouden met persoonlijke kenmerken en behoeften van inwoners. We stimuleren als gemeente zelfredzaamheid bij inwoners door het vergroten van eigen kracht en het benutten van het sociale netwerk. Verder wordt problematiek vroegtijdig gesignaleerd en wordt efficiënt samengewerkt tussen gemeente, instanties en inwoners. Door vermindering van middelen en stijgende zorgkosten moeten we als gemeente prioriteiten stellen om te kunnen blijven investeren in een leefbare samenleving. De gemeente bevordert als regisseur de samenwerking met overheden, instanties, ondernemers en burgers. Dit doen we met bestuurlijke daadkracht en externe gerichtheid. Tevens zijn we het loket voor burgers en instanties.
WAT WILLEN WE ALS GEMEENTE BEREIKEN? Een levendige en zorgzame samenleving met ruimte voor initiatieven vanuit de samenleving. Investeren in jeugd met aandacht voor ontwikkeling, ontmoeten, evenementen en wonen. Ondersteuning van ouderen door zorg op maat, mantelzorg, woonzorgconcepten en vervoer. Iedere inwoner is zich bewust van zijn eigen kracht en mogelijkheden om problemen op te lossen eventueel met hulp van zijn sociale netwerk. Zelfstandigheid blijft intact. Mensen zijn solidair met elkaar en staan elkaar bij met hulp en ondersteuning. Bewoners, bedrijven en instanties dragen bij aan ontwikkeling en beheer van de leefomgeving. Samen met haar partners zorgt de gemeente voor stimulerende (collectieve) voorzieningen. Bij individuele ondersteuning wordt rekening gehouden met persoonlijke kenmerken en individuele behoeftes van inwoners. Snelle signalering bij ondersteuningsvragen en ketensamenwerking tussen instanties om inzet van zwaardere zorg te voorkomen.
6
0.3 OVERZICHT VAN ONTWIKKELINGEN De aard en omvang van de ontwikkelingen en decentralisaties zijn bij de voorbereiding van de notitie nog niet uitgekristalliseerd. We geven daarom de belangrijkste (politieke) ontwikkelingen weer: Preventie: de overheid zet in op aandacht voor preventie en een gezonde levensstijl. Kwaliteitsverbetering: in de geleverde zorg wordt ingezet op kwaliteitsverbetering en kostenverlaging. Samenwerking en concentratie van zorgvoorzieningen worden bevorderd. Voorbeelden zijn samenwerking tussen zorgaanbieders bij hulpverlening aan verschillende doelgroepen (bijvoorbeeld binnen een gezin) of samenwerking tussen instanties als de sociale dienst, zorgaanbieders en woningcorporaties. Kosten: financiering van zorg wordt (in grotere mate) inkomensafhankelijk. Dit heeft betrekking op zorgverzekeringen en eigen bijdragen binnen de Wmo en AWBZ. Ook zal naar verwachting de regelgeving rond huishoudelijke hulp in de Wmo worden aangepast. Decentralisatie AWBZ: de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt omgevormd tot een nieuwe landelijke voorziening voor intramurale ouderen- en gehandicaptenzorg. De gemeenten moeten vanaf 2015 ondersteuning, begeleiding en verzorging aan huis leveren. De achtergrond hiervan is dat gemeenten beter kunnen inspelen op lokale omstandigheden en de zorgbehoefte van cliënten. Begeleiding en verzorging vallen nu nog onder de AWBZ. Voorbeelden hiervan zijn hulp bij aan- en uitkleden en haren wassen. Decentralisatie Jeugd: ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, zodat zij zich kunnen ontwikkelen. De gemeente ondersteunt wanneer dit nodig is. De jeugdzorg wordt in 2015 gedecentraliseerd naar gemeenten, waarbij de jeugdzorg zal worden verbeterd en de uitgaven worden teruggebracht. Participatie: voor mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking is het (lang) niet altijd eenvoudig om werk te vinden. De overheid ontwikkelt daarom maatregelen om zoveel mogelijk mensen in deze doelgroepen aan werk te helpen. We zullen dit als gemeente eveneens binnen onze eigen organisatie stimuleren.
0.4 PRIORITEITEN EN CONSEQUENTIES VAN HET BELEID We hebben als gemeente te maken met de ontwikkeling dat de zorgbehoefte en kosten van voorzieningen zullen toenemen vanwege een vergrijzende bevolking en afname van inwoneraantallen. Verder zullen in de komende jaren taken van de landelijke overheid en de provincie worden gedecentraliseerd naar gemeenten en ondergebracht bij de Wmo. Deze decentralisaties hebben betrekking op participatie, jeugd en begeleiding AWBZ. De gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor deze taken. De decentralisaties moeten ertoe bijdragen dat inwoners van gemeenten hun eigen kracht en sociale netwerk benutten en dat meer maatwerk wordt geleverd bij het gebruiken van voorzieningen in een gemeente. De gemeente zal naar verwachting vanuit het Rijk minder middelen ontvangen voor de uitvoering van de Wmo. Met de huidige Wmo beleidsnotitie anticiperen we op deze ontwikkelingen. Hiervoor willen we als gemeente een andere werkwijze vormgeven bij het verstrekken van voorzieningen. Op deze manier streven we er naar om het beleid budgettair neutraal te kunnen blijven uitvoeren. Tegelijk willen we aansluiten bij de vraag en adequate oplossing van problemen van burgers voor de langere termijn. Bij de veranderende werkwijze maken we een omslag van het aanspraak maken op voorzieningen naar het oplossen van ondersteuningsvragen van inwoners. Hierbij streven we naar het bevorderen van zelfredzaamheid en inzet van zo licht mogelijke vormen van zorg, van het oplossen naar preventie van problematiek, en van inkomensverstrekking naar arbeidsparticipatie. De methode van de Kanteling wordt hierbij gehanteerd: inwoners hebben niet langer recht op zorg maar worden gecompenseerd voor hun beperking om mee te kunnen doen in de maatschappij. De volgende stappen worden gezet bij het oplossen van de ondersteuningsvraag: PERSOON ZELF ▬►GEBRUIKELIJKE ZORG ▬►INZET VAN MANTELZORG, HET SOCIALE NETWERK EN VRIJWILLIGERS ▬► INZET VAN ALGEMENE EN COLLECTIEVE VOORZIENINGEN ▬► INZET VAN INDIVIDUELE WMO-VOORZIENINGEN
7
Bij een ondersteuningsvraag zullen als eerste stap de eigen kracht en mogelijkheden van mensen worden vergroot en inzet van het sociaal netwerk in kaart gebracht. Vervolgens wordt de inzet van algemene en collectieve voorzieningen bekeken en als laatste stap de inzet van individuele voorzieningen. Om de nieuwe werkwijze juridisch te borgen is het noodzakelijk om een nieuwe beleidsnotitie en verordening op te stellen. Het beleid maatschappelijke ondersteuning vormt de basis waarbij de nieuwe werkwijze verder wordt doorvertaald in de uitwerking van de komende decentralisaties. Dit vormt een gemeenschappelijke opgave voor ons als gemeente samen met inwoners en instellingen. Bij professionals wordt een integrale en resultaatgerichte werkwijze bevorderd. Het uitgangspunt is: ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’. Hierbij wordt problematiek vroegtijdig gesignaleerd en vindt coördinatie van hulpverlening plaats vanuit één verantwoordelijk aanspreekpunt. Aan de ene kant verandert het stelsel met de wetten, de organisatie van de uitvoering en de financiële verhoudingen. Aan de andere kant is er sprake van een mentaliteitsomslag. De komende jaren is er sprake van bezuiniging op financiële middelen. Zonder vernieuwing in de manier van werken kan dit op termijn leiden tot verschraling. Een mentaliteitsomslag is noodzakelijk om er voor te zorgen dat het maatschappelijke rendement op termijn zal stijgen. Dat betekent anders en effectiever werken met minder middelen.
8
0.5 SPEERPUNTEN IN PRESTATIEVELDEN De visie en ambitie van onze gemeente ten aanzien van de Wmo is vertaald in negen prestatievelden die onderling verbonden zijn. De prestatievelden 1, 2 en 6 hebben de meeste impact en aan deze velden worden de meeste middelen besteed. Ten aanzien van prestatieveld 1 willen we sociale samenhang en leefbaarheid bevorderen. We krijgen te maken met een afnemende bevolking en we willen behoud van voorzieningen bevorderen door actief gebruik, concentratie en samenwerking bij voorzieningen te stimuleren. Hierin hebben burgers eveneens een eigen verantwoordelijkheid. Ten aanzien van prestatieveld 2 investeren we in jeugd zodat zij zich goed kunnen ontwikkelen. Vroegtijdige signalering en oplossing van problemen zijn belangrijk om achterstand op langere termijn te voorkomen. De komende jaren neemt het belang van prestatieveld 3 en 4 toe. De toegang tot de Wmo wordt anders georganiseerd om zelfredzaamheid van inwoners te bevorderen, mede door adequate informatievoorziening, advies en cliëntondersteuning. Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers wordt steeds belangrijker omdat op hun inzet een toenemend beroep wordt gedaan. Vanwege de vergrijzende bevolking in Aa en Hunze heeft de gemeente te maken met een stijgende zorgvraag en toenemende kosten van (individuele) voorzieningen in prestatieveld 6. Hiernaast worden minder middelen voor de uitvoering van de Wmo verstrekt. We anticiperen hierop door bij prestatieveld 5 gebruik van algemene en collectieve voorzieningen te bevorderen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Met als resultaat dat mensen langer zelfstandig kunnen functioneren. Algemene en collectieve voorzieningen brengen in verhouding minder kosten met zich mee dan individuele voorzieningen. De omvang van de problematiek bij kwetsbare burgers met betrekking op de prestatievelden 7, 8, en 9 is beperkt binnen de gemeente. Waar nodig wordt snelle signalering en ondersteuning bevorderd. Per prestatieveld zijn de speerpunten samengevat. 1. Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; We willen behoud van voorzieningen bevorderen door actief gebruik, concentratie en samenwerking bij voorzieningen te stimuleren. Hierin hebben burgers eveneens een eigen verantwoordelijkheid. Hiernaast stimuleren we participatie van inwoners door sportdeelname en bevorderen een gezonde leefstijl. We ondersteunen sportaanbieders bij ontwikkeling van afwisselende en toegankelijke sportvoorzieningen. 2. Ondersteuning gericht op het voorkomen van problemen met opgroeien van jeugdigen en van problemen met opvoeden door ouders; We investeren in de ontwikkeling van onze jeugd. Ouders zijn als eerste verantwoordelijk en in de directe omgeving is lichte ondersteuning beschikbaar die zelfredzaamheid bevordert. Indien nodig wordt aanvullende ondersteuning erbij gehaald. Goede en tijdige ondersteuning helpen om achterstand op langere termijn te voorkomen. Ten aanzien van leerplicht bevorderen we dat jongeren minimaal een startkwalificatie behalen en vermindering van het aantal schoolverlaters tot maximaal 20 leerlingen per jaar in 2016. Het beleid richt zich op samenwerking met scholen en instanties en een sluitende registratieketen. 3. Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; De toegang tot de Wmo wordt anders georganiseerd om zelfredzaamheid van inwoners te bevorderen en inzet van duurdere zorg te verminderen. Dit bereiken we door adequate informatievoorziening, advies en cliëntondersteuning en samenwerking tussen hulpverleners. Er wordt gewerkt volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur. We spelen in op de problematiek en gaan hierbij uit van de eigen kracht van de persoon, het gezin of gebied.
9
4. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; Ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers wordt steeds belangrijker omdat op hun inzet een toenemend beroep wordt gedaan. De gemeente wil overbelasting, van met name mantelzorgers, voorkomen. Door verschillende activiteiten bevorderen we herkenning, waardering en effectieve ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. Speerpunten zijn vroegtijdig bereiken van mantelzorgers met een ondersteuningsvraag, inzet van respijtzorg, behouden en werven van vrijwilligers, waaronder jongeren en langdurig uitkeringsgerechtigden. 5. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; We anticiperen op een stijgende zorgbehoefte door gebruik van algemene en collectieve voorzieningen te bevorderen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Met als resultaat dat mensen langer zelfstandig kunnen functioneren. Algemene en collectieve voorzieningen brengen in verhouding minder kosten met zich mee dan individuele voorzieningen. 6. Het treffen van voorzieningen voor mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en voor mensen met een psychosociaal probleem voor het behouden en bevorderen van hun zelfstandig functioneren en/of hun deelname aan de maatschappij; Prestatieveld 6 gaat over compensatie van beperkingen door het treffen van voorzieningen. Hierbij wordt eerst gekeken naar persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en naar versterking van eigen kracht en sociaal netwerk. Centraal staan het vormgeven van de nieuwe gekantelde werkwijze en het voorbereiden van de AWBZ-decentralisatie. Samenvattend wordt de komende jaren meer ingezet op activiteiten in prestatievelden 3, 4 en 5 om de middelen doelmatiger te besteden en verstrekking van individuele voorzieningen in prestatieveld 6 budgettair neutraal uit te voeren. 7. Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van huiselijk geweld; 8. Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9. Het bevorderen van beleid met betrekking tot verslavingszorg. De prestatievelden 7, 8 en 9 hebben betrekking op opvang van kwetsbare mensen. De omvang van de problematiek bij kwetsbare burgers is beperkt binnen de gemeente. Waar nodig worden snelle signalering en ondersteuning bevorderd door samenwerking van organisaties binnen het OGGZ-netwerk, huiselijk geweld en kindermishandeling.
10
0.6 INFORMATIEVOORZIENING
INFORMATIE EN INSPRAAK De gemeente Aa en Hunze vindt het belangrijk om duidelijke en toegankelijke informatie te verstrekken over de Wmo aan haar inwoners. Deze informatie staat op de website van de Gemeente Aa en Hunze. Bij het formuleren van gemeentelijk beleid en uitvoeringsvoorschriften is de mening van de inwoners van belang. De beleidsnotitie is ter advisering voorgelegd aan de Wmo-raad waarmee de participatie- en inspraakmogelijkheid van de burger is gewaarborgd.
WMO-RAAD De Wmo-raad functioneert als overlegorgaan en geeft gevraagd en ongevraagd advies aan de gemeente over het Wmo beleid. In de Wmo-raad worden belangen behartigd van mensen met een beperking, ouderen, geestelijke gezondheidszorg, sociale zekerheid, mantelzorgers, vrijwilligers, jeugd en cliëntenraden van woonen zorginstellingen. Als de Wmo-raad aanvullende expertise noodzakelijk acht, kunnen inwoners of professionals van buitenaf worden gevraagd deel te nemen. In de afgelopen jaren is er bij beleidsmatige onderwerpen advies gevraagd en op een goede basis samengewerkt met de Wmo-raad. Bij vergaderingen was een ambtelijk vertegenwoordiger aanwezig en was de betrokken wethouder halfjaarlijks aanwezig.
INVLOED OP BELEID EN UITVOERING VAN DE WMO Gedurende de uitvoering hebben inwoners invloed op het beleid en de wijze van uitvoering via de Wmo-raad. Het kan zijn dat een inwoner ontevreden is over de wijze waarop hij of zij is behandeld, of een suggestie heeft hoe het beter kan. Is de inwoner ontevreden over een officieel besluit van de gemeente, dan heeft hij of zij de mogelijkheid om bezwaar en/of beroep in te stellen. Als een inwoner een klacht of suggestie heeft naar aanleiding van een gedraging van een ambtenaar of bestuurder, of wachttijden en bereikbaarheid, dan kan hij of zij een klacht indienen. Hiertoe heeft de gemeente Aa en Hunze een klachtenregeling vastgesteld. Als een gebruiker ontevreden is over de voorziening, kan hij of zij een klacht indienen bij de aanbieder hiervan.
DYNAMIEK EN SAMENHANG IN BELEID Het beleidsplan Wmo geeft de huidige positie van de gemeente en de ambitie van de gemeente voor de komende jaren weer. Onder invloed van landelijke, provinciale, regionale en lokale ontwikkelingen, is beleid continu in beweging. Dit kan vragen om aanvulling en heroverweging van het Wmo beleid. De gemeente kan en zal altijd inzetten op een verbetering van de leefbaarheid, participatie en ondersteuning en draagt verantwoordelijkheid voor het realiseren van de gestelde doelen samen met partners en inwoners. In deel 2 wordt het beleid per prestatieveld uitgewerkt. De Wmo fungeert hierbij als paraplu en vormt de verbinding tussen de verschillende beleidsterreinen en prestatievelden. De tabel maakt onderlinge relaties inzichtelijk.
11
Beleidsterrein
Prestatievelden
Toekomstgericht voorzieningenbeleid en Sportnota 2009 - 2012
1,2,3,4,5
Volksgezondheidsbeleid 2013
1,2,5,7,8,9
Jeugdbeleid (diverse notities)
1,2
Leerplicht (Convenant VSV 2012-2015, regio analyse RMC 7)
1,2,3
Vrijwilligersbeleid en Mantelzorgbeleid
1,2,4,5
Cultuurbeleid
1,4
Verordening maatschappelijke ondersteuning Aa en Hunze
5, 6
Convenant OGGz-netwerk en Veiligheidsbeleid
1,2,7,8,9
Deel 2: Uitwerking Wmo-prestatievelden 1. SOCIALE SAMENHANG EN LEEFBAARHEID 1.1 INTRODUCTIE Het eerste prestatieveld in de Wmo heeft betrekking op het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid in dorpen en buurten voor alle inwoners van de gemeente. Dit sluit nauw aan bij de gedachte van de ‘civil society’, dit is de optelsom van alle non-profit verbanden en netwerken, die niet aan de overheid verbonden zijn. Leefbaarheid gaat uit van het wonen in een prettige en (sociaal)veilige omgeving met betrokken medebewoners. De mogelijkheid is aanwezig om gebruik te maken van laagdrempelige diensten en activiteiten die het leven leuker, interessanter en gemakkelijker maken. Onder dit prestatieveld vallen voorzieningen en organisaties die activiteiten uitvoeren gericht op ontmoeting, sociaal culturele activiteiten en sport. Bredere voorzieningen zijn bijvoorbeeld aanwezigheid van scholen, arbeid, openbaar vervoer en winkels. Dit prestatieveld hangt samen met het vijfde prestatieveld, waarbij het gaat om algemene participatie mogelijkheden voor specifieke groepen. Als de ‘civil society’ gestimuleerd wordt, bevorderd dit de sociale samenhang en leefbaarheid. Leefbaarheid wordt mede bepaald door de beleving van de bewoners. Wanneer mensen zich meer betrokken voelen bij hun leefomgeving, zullen zij ook eerder geïnteresseerd zijn om iets te doen voor hun medebewoners. Bij het verbeteren van de leefomgeving gaat het ook om initiatieven en eigen verantwoordelijkheid van bewoners zelf. De gemeente wil dergelijke initiatieven stimuleren. Het prestatieveld ‘Sociale samenhang en leefbaarheid’ bevat twee deelgebieden waarop in dit hoofdstuk apart wordt ingegaan. Als eerste richten we ons op het ‘Toekomstgericht voorzieningen beleid’ en hierna op het ‘Sportbeleid’ binnen de gemeente Aa en Hunze.
1.2 TOEKOMSTGERICHT VOORZIENINGENBELEID
ONTWIKKELINGEN De gemeente Aa en Hunze ziet verschillende ontwikkelingen op zich afkomen met zowel positieve als negatieve gevolgen voor de leefbaarheid: Er is sprake van een afname van het inwoneraantal binnen de gemeente, maar tot 2020 is de 2 prognose dat het aantal huishoudens nog wel toeneemt . Dit heeft gevolgen voor de ontwikkeling van onze scholen en de wijze van kinderopvang. En voor de manier waarop onze ouderen wonen, leven en zorg ontvangen. Schaalvergroting van voorzieningen vindt plaats, terwijl mensen mobieler en ‘digitaler’ ingesteld zijn. Door veranderingen in het verenigingsleven en keuzemogelijkheden in vrijetijdsbesteding neemt het draagvlak voor traditionele accommodaties af. Een hechte gemeenschap en centraal ontmoetingspunt binnen een dorp blijven echter belangrijk. Op basis van verkennende onderzoeken en trendanalyses is de gemeente geruime tijd geleden al gestart met het vormgeven van voorzieningenbeleid om adequaat en vanuit een eenduidige visie op te kunnen reageren. Hiermee wil de gemeente aangeven welke voorzieningen in de verschillende kernen van de gemeente voor de komende jaren haalbaar zijn en blijven.
2
Provincie Drenthe, gemeenten Aa en Hunze, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen en Westerveld. Demografische ontwikkeling
Oost-Drenthe en Westerveld: sturen op woon- en leefkwaliteit. Hoofdrapport 3 februari 2010.
12
Eind 2009 is de Strategische Toekomstvisie "Aa en Hunze Buitengewoon" vastgesteld en deze beschrijft de toekomstvisie van de gemeente tot en met het jaar 2020. Hierin zijn vier toekomstgerichte keuzes gemaakt, ondermeer gericht op het investeren in een levendige en zorgzame samenleving en in kwaliteit van wonen en voorzieningen. Dit kan door voorzieningen binnen een samenhangend gebied te bezien en door de groei van het woningbestand af te stemmen op de woonbehoefte, door een ontwikkeling gericht op een gemeentebrede kwaliteitsslag en door nieuw maatwerk in de dorpen. De Strategische Toekomstvisie blijft leidend, met als insteek dat het voorzieningenbeleid erop gericht is de bestaande voorzieningen zoveel mogelijk te behouden indien ze levensvatbaar zijn.
VISIE De gemeente Aa en Hunze vindt het belangrijk dat haar inwoners gebruik kunnen maken van een gevarieerd en laagdrempelig aanbod van voorzieningen met een goede spreiding binnen de gemeente. Daarbij gaat kwaliteit boven kwantiteit. De insteek is om de bestaande voorzieningen zoveel mogelijk te behouden indien ze levensvatbaar zijn. Inwoners van de gemeente Aa en Hunze dragen bij aan het in stand houden van de voorzieningen. De gemeente zal alleen investeren in initiatieven, projecten en accommodaties die een belangrijke maatschappelijke functie vervullen en een goed gebruik en bezetting kennen. Hierbij gaat het om het waarborgen en waar nodig verbeteren van de leefbaarheid voor de huidige èn toekomstige bewoners. Het gaat dus om meer dan enkel gebouwen of bepaalde voorzieningen: het gaat om functies die een dorp, gebied of regio heeft voor bewoners. In de notitie Toekomstgericht voorzieningenbeleid is een gemeentedekkend beleid en een objectief en samenhangend afwegingskader voor voorzieningen verder uitgewerkt.
WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) De gemeente Aa en Hunze geeft het beleid vorm vanuit haar compensatieplicht, waarbij ze zich richt op de kerntaken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in taken die bij uitstek bij de gemeente liggen en taken die door andere partijen worden opgepakt, bijvoorbeeld bewoners, verenigingen, instanties en andere partijen in de markt. Het is de bedoeling om het sociale kapitaal in de dorpen optimaal te benutten zodat meer resultaat kan worden behaald en minder middelen vanuit de gemeente nodig zijn. Voor het realiseren van de visie en doelen worden twee ontwikkellijnen gehanteerd die per doel kunnen verschillen: 1. De minimumlijn gaat uit van een reactieve basis en faciliterende rol. Deze ontwikkellijn gaat uit van het streven om voorzieningen en activiteiten zo lang mogelijk te behouden, totdat het draagvlak te gering wordt en/of onder de wettelijke normen komt. In dat geval zullen het gebouw, de voorziening en de functie verdwijnen. 2. De maximumlijn gaat uit van een regisserende rol, actieve samenwerking en creatieve oplossingen. Hierbij staat de kwaliteit centraal. We wachten niet af, maar ontwikkelen oplossingen en combineren functies en locaties. Waar dit nodig is gaat dit gepaard met sanering. Door tijdig te anticiperen op de verwachte veranderingen kunnen we draagvlak voor voorzieningen behouden en meer mogelijkheden creëren. Deze ontwikkellijnen geven de keuzeruimte weer in levensvatbaarheid van functies en de zelfredzaamheid van inwoners. Deze keuzes moeten gemaakt worden in overleg met inwoners en instanties: wat wil men, wat kan men, en wat zijn dan de mogelijkheden volgens de minimum of maximum ontwikkellijn? In onze rol als regisseur geven we als gemeente wel een richting mee die we als het meest wenselijk beschouwen. De gemeente gaat uit van verschillende doelen ten aanzien van de ontmoetingsfunctie (dorpshuizen en MFC’s), de onderwijsfunctie (basisscholen) en de welzijnsfunctie (kindvoorzieningen). 1. Voor de ontmoetingsfunctie wordt de maximum ontwikkellijn gehanteerd voor o.a. dorpshuizen en multifunctionele centra. Vanuit de overtuiging dat er via deze lijn een groter en completer aanbod aan functies in de dorpen kan floreren, en dat hiermee het risico wordt verkleind dat er over een aantal jaren minder is dan nu. Hierbij zetten we in op verduurzaming, versterken en opschalen van voorzieningen. Samenwerking (tussen verenigingen, functies en dorpen) biedt kansen om het draagvlak onder voorzieningen te vergroten. Voor de minimumlijn was onvoldoende draagkracht om de instandhouding per dorpshuis te bekijken.
13
2. Voor de onderwijsfunctie wordt uitgegaan van de minimum ontwikkellijn, waarbij de bestaande normen vanuit nabijheid het uitgangspunt zijn. De gemeentelijke norm is 31 leerlingen en het landelijke uitgangspunt is 23 leerlingen. De scholen die zich in de risicozone bevinden gaan op termijn sluiten. Op grond van gemiddelde schoolgroottes benutten we de mogelijkheid deze scholen open te houden totdat de wettelijke ondergrens van 23 leerlingen is bereikt. Om te voorkomen dat in sommige gevallen kille sanering volgt, willen we als gemeente een signalerende rol op dit thema vervullen en proactief optrekken met Stichting Primah. Ook samenwerking met buurgemeenten is voor de onderwijsfunctie essentieel en hierin stellen we ons actief op. 3. Bij voorzieningen voor kinderen zet de gemeente in op de maximum ontwikkellijn. We werken toe naar een geïntegreerd aanbod van peuterspeelzalen en kinderopvang in en rondom scholen. Hierbij wordt ingezet op het opschalen van voorzieningen, vermindering van het aantal groepen en koppeling aan de onderwijsfunctie. Het gevolg hiervan kan zijn dat dit leidt tot verminderde huuropbrengsten van de dorpshuizen en daarmee mogelijk tot exploitatieproblemen bij de dorpshuisbesturen. Binnen prestatieveld 1 is bij het onderdeel Toekomstgericht voorzieningenbeleid is de onderliggende nota ‘Toekomstgericht voorzieningenbeleid’ van toepassing.
1.3 PARTICIPATIE DOOR SPORT
ONTWIKKELINGEN Sport biedt veel mogelijkheden om te participeren in de samenleving op een laagdrempelige manier. Daarmee draagt sporten bij aan gezondheid, een actieve leefstijl en ontmoeting, integratie en sociale cohesie tussen mensen. Sportaanbieders zijn belangrijke partners bij activiteiten in de samenleving. De gemeente stimuleert lokale aanbieders van sport- en beweging bij het versterken en vernieuwen van het aanbod en de samenwerking met lokale partijen. Hierbij is ook het werven en behouden van vrijwilligers belangrijk. Als tweede worden subsidies verstrekt en buurtsportcoaches ingezet. Buurtsportcoaches slaan een brug tussen sport, onderwijs, cultuur, welzijn, gezondheid en buitenschoolse opvang en/of kinderopvang. Gediplomeerde docenten geven bewegingsonderwijs op scholen. Verder zorgt de gemeente voor het beheer, het onderhoud en de instandhouding en versterking van de fysieke sportinfrastructuur. Hierbij wordt het zelforganiserend vermogen van de verenigingen gestimuleerd. De landelijke overheid wil bevorderen dat meer mensen kunnen sporten en bewegen in hun eigen omgeving en wil hiervoor mogelijkheden beter benutten. Het kabinet streeft naar meer gymlesuren per week in het primair onderwijs. Bij wedstrijden moet de veiligheid worden gehandhaafd. Uit de Verenigingsmonitor 2010 lijkt dat het gemiddeld aantal vrijwilligers in de gemeente Aa en Hunze iets hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. De meerderheid van de verenigingen is wel op zoek naar vrijwilligers. Het gemiddeld aantal gehandicapte sporters en sporters met een chronische aandoening is per vereniging iets hoger dan het landelijk gemiddelde.
VISIE Het sportbeleid in de gemeente Aa en Hunze is gebaseerd op drie algemene pijlers. Als eerste stimuleren we het sporten en bewegen en de sport participatie. Als tweede wordt sport ingezet als middel voor duurzame sociale binding. Als derde worden verenigingen ondersteund bij ontwikkeling en vernieuwing van sport en om voorwaarden voor sport en bewegen te realiseren en te handhaven. Veel inwoners voelen zich verbonden met sport; zowel individueel als in verenigingsverband, als actieve sporter, supporter of vrijwilliger. Sporten draagt bij aan verschillende prestatievelden van de Wmo. De sportvereniging draagt bij aan sociale en educatieve doeleinden voor kinderen en gezondheidsbevordering. Hierbij is het belangrijk dat sportverenigingen samenwerken met het CJG wanneer kinderen te maken hebben met opgroei- of opvoedproblemen. Binnen de sport wordt veel vrijwilligerswerk gedaan en door sporten kan participatie in de maatschappij worden bevorderd.
14
Voor kwetsbare groepen zijn obstakels om te gaan sporten soms groot, vanwege het prestatieniveau en de fysieke toegankelijkheid van locaties. Sportdeelname kan worden vergroot door mantelzorgers en vrijwilligers bij te scholen die samen met mensen met een beperking willen sporten (een zogenoemd beweegmaatje) en willen begeleiden naar de sportlocatie. De gemeente wil sportverenigingen stimuleren om samen te werken met zorg- en welzijnsinstellingen en ondersteunen bij het werven en behouden van vrijwilligers. Sport kan meer structuur aan brengen in het leven van kwetsbare burgers. De gemeente stimuleert samenwerking en activiteiten tussen de maatschappelijke opvang en aanbieders van sport.
WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. De gemeente wil maatschappelijke participatie bevorderen door middel van sport- en beweegactiviteiten en het vergroten van sportdeelname. Hierbij moet aan alle inwoners de mogelijkheid geboden worden om deel te nemen aan een passend sport- en beweegaanbod door het aanbieden van structurele, aantrekkelijke en laagdrempelige sportactiviteiten 2. We stimuleren sportaanbieders om een passend sport- en beweegaanbod te ontwikkelen voor verschillende doelgroepen en hierbij samen te werken met lokale partijen. Hierbij sluiten we aan bij de behoefte van verschillende doelgroepen. 3. Het bevorderen en ondersteunen van sportdeelname van kwetsbare doelgroepen door het aanbieden van kansrijke projecten om meer mensen in beweging te krijgen. Hierbij bevorderen we optimale samenwerking tussen sport- en beweegaanbieders en professionals uit zorg en welzijn. 4. We willen de breedtesport versterken en vrijwilligers werven en behouden. Hierbij streven we naar kwaliteit en een aantrekkelijk, pedagogisch verantwoord sportklimaat. 5. Preventieve werking van sport. We willen een gezonde en sportieve leefstijl stimuleren waardoor de gezondheid bevorderd wordt met als gevolg dat er op een later moment een beroep gedaan wordt op de voorzieningen van de Wmo. 6. Toegankelijkheid van sportvoorzieningen. De gemeente wil de voorzieningen voor iedereen gelijk toegankelijk houden en zoveel mogelijk in de buurt plaats laten vinden. We stimuleren samenwerking in gebruik van sportaccommodaties. We houden rekening met kwetsbare doelgroepen in de samenleving en streven er naar de sportvoorzieningen fysiek beter toegankelijk te maken. 7. De huidige Sportnota zal in 2013 worden geactualiseerd. 8. We stimuleren het Jeugdsportfonds zodat ook kinderen kunnen sporten die leven in gezinnen waar de financiële middelen ontbreken om lid te worden van een sportvereniging. Binnen prestatieveld 1 zijn bij het onderdeel Participatie door Sport de onderliggende notities van toepassing: Sportnota 2009-2012 en de verenigingsmonitor 2010.
15
2. ONDERSTEUNING VAN JEUGDIGEN EN OUDERS 2.1 INTRODUCTIE In dit prestatieveld ondersteunen we jeugdigen – en in voorkomende gevallen hun ouders of verzorgers – die problemen ervaren bij het opgroeien, dan wel het opvoeden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een verhoogd risico op ontwikkelingsachterstand, uitval op school of criminaliteit. Binnen de gemeente Aa en Hunze is de woonomgeving van kinderen en jeugdigen een goede plek om gezond en veilig op te groeien, ongeacht achtergrond of beperkingen. In een kind- en gezinsvriendelijke omgeving doet en telt iedereen mee. De zorg voor, en bescherming van jeugdigen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders of verzorgers. Voor jeugdigen die extra ondersteuning nodig hebben bestaat een aanvullend aanbod. Vanuit de Wet op de Jeugdzorg (2005) heeft de gemeente een verantwoordelijkheid gericht op vijf preventieve functies: het geven van informatie en advies, het signaleren van problemen, het toeleiden naar aanbod, het geven van licht pedagogische hulp en het coördineren van zorg op lokaal niveau. De curatieve jeugdzorg sluit aan op de preventieve jeugdzorg. Het doel van de curatieve jeugdzorg is het oplossen van problemen en achterstanden van jeugdigen door ondersteuning en hulpverlening. Vroegtijdige signalering, verwijzing en ondersteuning kunnen verdere problemen voorkomen. Preventie en het bevorderen van zelfredzaamheid zijn dan ook het uitgangspunt. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op het Jeugdbeleid en hierna op de handhaving van de leerplicht binnen de gemeente Aa en Hunze.
2.2 JEUGDBELEID
ONTWIKKELINGEN De komende jaren worden verbeteringen in de jeugdzorg doorgevoerd en landelijke maatregelen genomen om de uitgaven terug te brengen. In 2015 wordt de verantwoordelijkheid voor jeugdzorg gedecentraliseerd naar gemeenten en omvat alle onderdelen. “Eén gezin, één plan, één regisseur” is het uitgangspunt. waarbij voorkomen wordt dat vele hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin. Het accent zal steeds liggen op participatie in de samenleving waarbij de eigen kracht, het sociale netwerk en de voorzieningen in de gemeente beter worden benut. De gemeenten kunnen door ontschotting goedkoper en doelmatiger werken en krijgen meer vrijheid bij het inkopen van zorg. Het CJG wordt de toegangspoort tot de jeugdzorg. Kwaliteitseisen voor jeugdzorg blijven wettelijk omschreven en effecten worden beter meetbaar gemaakt. Consultatiebureaus worden verplicht kinderen voor wie taalachterstand dreigt, door te verwijzen naar vroeg- en voorschoolse educatie. In het Wmo-beleidsplan van 2008 tot 2012 heeft de gemeente Aa en Hunze de samenwerking vormgegeven tussen eerstelijns zorg- en welzijnsorganisaties in het CJG. Hier kunnen kinderen, ouders en professionals terecht voor vragen en ondersteuning bij het opgroeien en opvoeden. In Drenthe trekken provincie, gemeenten en organisaties gezamenlijk op in de decentralisatie van de jeugdzorg. In de notitie ‘Als jeugd en toekomst tellen’ is de visie ten aanzien van positief jeugdbeleid binnen gemeenten uitgewerkt en is verwoord welke verbeteringen we willen bereiken in de ondersteuning van ouders en kinderen. De gemeente zet in op lokale ontwikkelingen als afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl te bevorderen, terugdringen van overlast en vroegtijdige signalering van specifieke problematiek.
VISIE VAN DE GEMEENTE AA EN HUNZE De gemeente Aa en Hunze hecht veel waarde aan een goede toekomst voor onze jeugd. In een kind- en gezinsvriendelijke omgeving doet en telt iedereen mee. Deze brede maatschappelijke opdracht sluit aan bij het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind. Hierin is het universele recht van elk kind, ongeacht
16
achtergrond of beperkingen, vastgelegd om gezond en veilig op te kunnen groeien. De zorg voor en bescherming van jeugdigen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders of verzorgers. Hiernaast zijn in de directe woon- en leefomgeving in beginsel voldoende basisvoorzieningen beschikbaar om de ontwikkeling van jeugdigen te ondersteunen. Ouders en gemeenschap bieden zo de ruimte en ondersteuning aan kinderen en jeugdigen bij het spelen, leren, experimenteren, ontplooien, presteren en participeren. De gemeenschap – overheid en samenleving gezamenlijk – biedt ondersteuning in de vorm van diensten en voorzieningen om te recreëren, leren en te socialiseren. Voor kinderen en jeugdigen die dit nodig hebben bestaat er aanvullende ondersteuning. De aansluiting tussen het lokale preventieve jeugdbeleid en de curatieve jeugdzorg is in Aa en Hunze terug te vinden in de netwerksamenwerking rond jeugd bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. De samenwerking is vindplaatsgericht en laagdrempelig. Het jeugdbeleid werkt preventief en is gericht op samenwerking tussen organisaties, zodat snel ondersteuning aan jeugdigen en ouders kan worden geboden. Dit om inzet van zwaardere ondersteuning te voorkomen.
WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. Positief jeugdbeleid. Als gemeente willen we met de decentralisatie positief jeugdbeleid stimuleren waarbij de belevingswereld van jeugdigen en de ondersteunende rol van ouders centraal staan. Hierbij vergroten we zelfredzaamheid en vermogen van ouders en kinderen om zelf problemen aan te pakken. We willen kinderen, ouders en opvoeders actief en op maat ondersteunen zodat iedereen mee kan tellen. We werken vindplaatsgericht, zodat we aansluiten bij het leefmilieu van ouders en kinderen. Dit doen we zodat kinderen zoveel mogelijk thuis kunnen opgroeien binnen hun leefmilieu als de buurt, school en sportclub. Deze brede aanpak is positief, oplossingsgericht en kenmerkt zich door samenhang, vraaggerichte benadering en toegankelijkheid. We bieden snelle ondersteuning en een totaalpakket van educatie, ontwikkeling, opvang en zorg. 2. Niet doorverwijzen maar ‘Erbij halen’. Ouders en jeugdigen zoeken allereerst steun in de eigen omgeving, bij familie of vrienden, de school of de huisarts. Bij een volgende stap kan het CJG fungeren als vraagbaak en ondersteuning bieden en zo nodig coördineert het CJG vervolghulp. De partners binnen het CJG vormen als Multi-disciplinair team van jeugd- en gezinswerkers een ondersteunend netwerk en hanteren een samenhangende aanpak. Ze voegen zich in binnen de directe leefomgeving van jeugdigen en ouders. Het team ondersteunt ook professionals in het werkveld als het onderwijs, de peuterspeelzaal en de kinderopvang. Hierdoor is vroegtijdige signalering en inzet van ondersteuning mogelijk. 3. We werken volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur. Eén professional opereert – met de leefwereld van kinderen en ouders als vertrekpunt – dwars door stelsels, domeinen en hun loketten heen. Hij of zij coördineert alle activiteiten en interventies waarbij niet het aanbod, maar de behoefte en mogelijkheden van ouders en kinderen het aangrijpingspunt vormen. Deze professional maakt deel uit van het eerder genoemde multidisciplinair team van jeugd- en gezinswerkers. 4. Verder zetten we in op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld. 5. Als gevolg van de afname van het aantal jeugdigen staan bepaalde voorzieningen onder druk zoals peuterspeelzalen en jeugdsozen. We willen samenwerking bevorderen, voorzieningen centreren en zorgen voor goede toegankelijkheid. Binnen prestatieveld 2 zijn bij het onderdeel Jeugdbeleid de volgende onderliggende notities van toepassing: Visie document ‘Als jeugd en toekomst tellen’. Transformatieplan Drentse Jeugdzorg 2012-2016 Kadernota Harmonisatie Kindvoorzieningen 2012-2015 Kadernota Invoering Centrum voor Jeugd en Gezin 2008 Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Aa en Hunze 2011 Afwegingsmodel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 Aa en Hunze. Verordening peuterspeelzalen Aa en Hunze
17
2.3 LEERPLICHT
ONTWIKKELINGEN Binnen het tweede prestatieveld ‘Ondersteunen van jeugdigen en ouders’ vormt het handhaven van de leerplicht een apart onderdeel. Als eerste gaan we in op de ontwikkelingen rond leerplicht. De doelstelling voor het tegengaan van voortijdig schooluitval is aangescherpt. In 2016 mag landelijk het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters nog maar maximaal 25.000 zijn. Dit betekent dat de gemeente Aa en Hunze in 2016 minder dan 20 voortijdig schoolverlaters mag hebben. Het aantal voortijdig schoolverlaters wordt voorkomen door vastgestelde convenanten in de regio Noord- en Midden Drenthe, deze zijn gesloten door het ministerie samen met het onderwijs en de regio. Hieruit zijn een aantal maatregelen voortgevloeid die jongeren stimuleren om een startkwalificatie te behalen en het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen. Er is een landelijke integrale aanpak voor schoolziekteverzuim bij kinderen en jongeren in het primair-, voorgezet- en middelbaar (beroeps)onderwijs. Door een samenwerking van scholen, jeugdgezondheidszorg en leerplicht is snel zicht op de aard van het verzuim, de ernst, de vooruitzichten en de terugkeer van de jeugdige naar school. Het percentage voortijdig schoolverlaters voor de regio Noord- en Midden Drenthe is voor het voortgezet onderwijs vergelijkbaar met het landelijke gemiddelde. Het MBO behaalde betere resultaten dan het landelijke gemiddelde. Het percentage voortijdig schoolverlaters is over de afgelopen jaren echter wel gestegen.
VISIE De gemeente Aa en Hunze wil het recht op onderwijs van jongeren waarborgen zodat gelijke kansen worden gecreëerd. Door onderwijs is het mogelijk om kinderen en jongeren goed voor te bereiden op hun zelfstandig functioneren in de samenleving. We stimuleren dat jongeren in de gemeente minimaal een startkwalificatie halen (een diploma op minimaal HAVO, VWO of MBO-niveau 2) en willen voortijdig schoolverlaten van jongeren voorkomen. De gemeente Aa en Hunze zet ten aanzien van de leerplicht vooral in op preventieve maatregelen en de handhavende rol van de leerplichtambtenaar wordt beperkt tot een minimum. De leerplichtambtenaar neemt van uit de gemeente deel aan zorg- en adviesteams voor voortgezet en middelbaar (beroeps) onderwijs, ook voor scholen in omliggende gemeenten waar jongeren uit Aa en Hunze onderwijs volgen. Verder doet de gemeente mee aan de sluitende registratieketen van voortijdig schoolverlaten. We zetten onder andere krachtig in op begeleiding van jongeren die langer dan vier weken thuiszitten.
WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. Inzetten op het verminderen van het aantal schoolverlaters om de landelijk geformuleerde en aangescherpte doelstelling in 2016 te behalen, dit betekent dat Aa en Hunze in 2016 minder dan 20 nieuwe schoolverlaters heeft. Het kabinet heeft de doelstelling voor het tegengaan van voortijdig schooluitval aangescherpt. We hebben een voorstel voor maatregelen gedaan om het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen. Tevens streven we naar een betere afstemming met het Openbaar Ministerie. 2. We monitoren nieuwe ontwikkelingen die raakvlakken hebben met het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, zoals de decentralisatie in de jeugdzorg, passend onderwijs en ontwikkelingen binnen de Wmo. 3. We willen de samenwerking met scholen intensiveren en waar nodig verbeteren en onderdeel blijven vormen van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De leerplichtambtenaar voert preventieve gesprekken en neemt deel aan zorg- en adviesteams voor voortgezet en middelbaar (beroeps) onderwijs, ook voor omliggende gemeenten waar jongeren uit Aa en Hunze onderwijs volgen.
18
4. Het gemeentelijk leerplichtadministratiesysteem zetten we optimaal in voor een sluitende registratie, onder andere voor de Drentse Onderwijs- en Jeugdmonitor voor signalering, registratie en verwijzing. In het systeem worden de schoolgegevens en het verzuim van jongeren digitaal geregistreerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs. Verder zetten we Intergrip in. Dit is een digitaal systeem, dat speciaal is ingericht om schooluitval te voorkomen in de overgang van het VMBO naar het MBO. Binnen prestatieveld 2 zijn bij het onderdeel Leerplicht de volgende onderliggende notities van toepassing: Convenant VSV 2012-2015 Noord en midden Drenthe Regio analyse RMC regio 7 Noord en midden Drenthe Snel terug naar school is veel beter, landelijke handreiking integrale aanpak ziekteverzuim.
19
3. INFORMATIE, ADVIES EN CLIËNTONDERSTEUNING. 3.1 INTRODUCTIE Onder dit prestatieveld wordt de algemene toegang tot Wmo-voorzieningen verstaan. Met het 'geven van informatie en advies' wordt gedoeld op activiteiten die inwoners de weg wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Dit zijn bijvoorbeeld (voldoende) informatiepunten, maar ook een individueel advies. Het uitgangspunt is dat een inwoner de gemeente in principe maar een keer hoeft te benaderen om zijn vraag te verhelderen en over het gehele scala van voorzieningen de nodige informatie te verkrijgen. Dit zijn voorzieningen vanuit de gemeente maar ook verwante terreinen zoals zorg en wonen. Verder richt cliëntondersteuning zich op het versterken van eigen kracht en mogelijkheden van de inwoner (en zijn omgeving) om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te bevorderen. Ondersteuning kan informatie en advies, maar vooral ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij keuzes op diverse levensterreinen omvatten. Hierbij staat niet het aanbod vanuit instanties centraal, maar de vraag en de behoefte van de inwoner.
3.2 ONTWIKKELINGEN Vanuit de landelijke overheid zijn diverse decentralisaties in gang gezet die van invloed zijn op de toegang tot de Wmo. Gemeenten worden geheel verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van jeugdzorg, ondersteuning, begeleiding en persoonlijke verzorging. Binnen de hulpverlening wordt effectieve samenwerking bevorderd. ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’ is hierbij het uitgangspunt. De toegang tot de Wmo en ondersteuning zal op een andere wijze worden vormgegeven. Het is belangrijk dat decentralisaties goed op elkaar worden afgestemd en dat de informatie en ondersteuning inwoners in staat stelt om regie te krijgen en te houden op het eigen leven.
3.3 VISIE De gemeente Aa en Hunze wil de informatie, advies en ondersteuningsfunctie dichter bij haar inwoners organiseren. Door toegankelijke (digitale) informatie en effectieve samenwerking tussen professionals en instanties binnen de hulpverlening willen we zelfredzaamheid bevorderen van inwoners met en zonder een concrete ondersteuningsvraag. Informatie moet toegankelijk en begrijpelijk worden aangeboden. Bij het geven van advies staat de vraag van de inwoner centraal. Als het nodig is wordt deze vraag verhelderd. Samen met de inwoner wordt gezocht naar oplossingen en mogelijkheden om deel te nemen aan de samenleving. Bij de toegang tot de Wmo is er sprake van een integrale dienstverlening in het sociale domein. Deze toegang is laagdrempelig en vraaggericht met als resultaat een passende oplossing waarbij de eigen kracht van inwoners zo veel mogelijk wordt benut. Er wordt een samenwerking voorgestaan van professionals met kennis van zaken op de levensgebieden zoals, opgroeien en ontwikkelen, activering, wonen welzijn en zorg om aan inwoners adequate informatie, advies en ondersteuning te geven. De professionals kennen hun buurt en gebied en benutten hun netwerk. De samenwerking tussen professionals bevordert dat specifieke problematiek binnen een bepaald gebied zoals een buurt of dorp vroegtijdig gesignaleerd wordt en dat de ondersteuning bijdraagt aan het oplossen ervan. Vanuit deze samenwerking zal de eigen kracht van de burgers versterkt moeten worden, zal het netwerk van hen (waar dat nodig is) geactiveerd of ontlast moeten worden en moeten vrijwilligers ingezet kunnen worden. Dit sluit naadloos aan op ‘De Kanteling’. Hiermee zal in veel gevallen voorkomen worden dat er duurdere zorg nodig is. De professionele hulpverleners zouden informatie en advies moeten kunnen geven, integrale ondersteuningsplannen moeten kunnen opstellen en lichte ondersteuning moeten kunnen bieden bij het realiseren van de doelen uit het ondersteuningsplan. Indien de ondersteuningsvraag de beschikbare kennis en kunde van hulpverleners te boven gaat moet zwaardere zorg “erbij” worden gehaald.
20
Het geven van informatie, advies en ondersteuning wordt gedaan door gemotiveerde en betrokken medewerkers die zich gezamenlijk willen inspannen voor de nieuwe werkwijze. Dit vraagt een energieke, open en veranderingsgezinde houding van de professionals en de deelnemende organisaties. We werken aan een toegangsmodel binnen de Wmo waarbij de netwerksamenwerking veel intensiever vorm krijgt en de zorg aan de burgers dichterbij georganiseerd is. Dit kan met ondersteuning van vrijwilligers uiteindelijk tot een kostenbesparing leiden. Wanneer daarbij de eigen kracht van de burger wordt vergroot, zal er minder gebruik van voorzieningen en minder gebruik van specialistische hulp worden gemaakt. Dit is dus een besparing aan de achterkant. De voorzijde, de toegang, dient daarvoor goed uitgerust te zijn. Hiernaast zal de samenwerking van organisaties ook een efficiencyvoordeel opleveren. We werken aan een transformatie binnen de Wmo en decentralisaties, waarbij we meer maatschappelijk rendement willen bereiken met minder middelen.
3.4 WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. We gaan uit van het principe ‘Eén gezin, één plan, één regisseur’. De professional komt bij bewoners thuis ‘achter de voordeur’ en bepaalt samen met bewoners welke ondersteuning nodig is en zet deze vervolgens in gang. De professional is ook verantwoordelijk voor het uitzetten van de vervolgacties. De professional gaat af op de mensen en hun vraag, en is hiernaast ook verantwoordelijk voor het erbij halen van aanvullende ondersteuning. 2. Bij het bieden van ondersteuning gaan we uit van de eigen kracht van de persoon, het gezin of het gebied. We hanteren een geïntegreerde aanpak bij het ondersteunen van de doelgroep die reikt van individuen in de leeftijd van -9 maanden tot mensen in de leeftijd van 100 jaar en ouder. Dit heeft als resultaat dat kwetsbare mensen kunnen meedoen en krijgen wat echt nodig is aan ondersteuning, aandacht en maatwerk. Bij het signaleren van problematiek en het verlenen van ondersteuning wordt aangesloten bij de natuurlijke vindplaatsen en leefroutes van mensen. 3. Handelen vindt plaats vanuit eenduidig vastgestelde zorgroutes. Aan de basis van de ondersteuningsvraag staan generalisten. Op grond van wat er speelt worden specialisten erbij gehaald en waar mogelijk worden vrijwilligers erbij betrokken. 4. Focus op de behoefte, sociale samenhang en cultuur van het gebied. De professionals kennen de buurt en spreken de taal. Ze gaan ‘erop af’ en onderhouden contacten met de informele netwerken in de buurt om signalen op te pikken en om inzicht te krijgen in de behoeftes in de buurt. Dit leidt ertoe dat ondersteuning bijdraagt aan het oplossen van specifieke problematiek in relatie tot het gebied waarin de professionals werken. 5. Bij het bieden van ondersteuning is autonomie van de professionals gewaarborgd. De professionals zijn daarbij echter in staat om over grenzen heen te kijken. De samenwerking tussen hulpverleners wordt gebruikt en ingezet als lerende organisatie voor de toekomst. 6. In het kader van de decentralisaties wordt een onderzoek ingesteld naar de mogelijkheden om de toegang tot de Wmo effectief vorm te geven. In de vervolgnotitie wordt de samenwerking tussen hulpverleners verder uitgewerkt met speciale aandacht voor aspecten als doorzettingsmacht van hulpverleners en het aanwijzen van een probleem eigenaar.
21
4. ONDERSTEUNEN VAN MANTELZORGERS EN VRIJWILLIGERS 4.1 INTRODUCTIE In de Wmo is de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers vastgelegd. Het uitgangspunt in de Wmo is dat mensen zoveel mogelijk voor zichzelf en elkaar zorgen. Mantelzorg en vrijwillige inzet zijn daar belangrijke instrumenten voor. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Wmo-gedachte. We denken niet meer in producten en voorzieningen maar aan het dusdanig compenseren van de beperkingen van mensen dat ze weer in staat zijn om volwaardig deel te nemen aan de samenleving. Dit draagt bij aan de kwaliteit van leven en levert hiernaast ook economisch voordeel op. Het is dus in ieders belang dat mantelzorgers en vrijwilligers hun werk kunnen blijven doen. Het is aan de gemeente om daar de nodige ondersteuning aan te bieden. Definitie van mantelzorg. De Wmo definieert mantelzorg als langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving. De zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar. Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om het bieden van iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de ‘normale gang van zaken’ overstijgt. Definitie van vrijwilligers. Een vrijwilliger is iemand die onverplicht en onbetaald werkzaamheden verricht ten behoeve van anderen en/of de samenleving. Deze werkzaamheden dienen een maatschappelijk belang en kunnen informeel en ongeorganiseerd plaatsvinden, maar ook in georganiseerd verband. Vrijwilligers leveren, aanvullend op professionele organisaties, een belangrijke bijdrage aan de sociale cohesie en leefbaarheid in de dorpen en op het platteland.
4.2 ONTWIKKELINGEN In de gemeente Aa en Hunze leveren zowel mantelzorgers als vrijwilligers een onmisbare bijdrage aan de leefomgeving van anderen. De ondersteuning is opgenomen in prestatieveld 4, maar de effecten van de mantelzorgers en vrijwilligers hebben betrekking op alle prestatievelden. Binnen dit prestatieveld spelen de volgende ontwikkelingen een rol: Mantelzorgers Door de vergrijzing en de stijgende zorgbehoefte wordt een groter beroep op mantelzorgers gedaan waardoor de belasting toe kan nemen. Veel mantelzorgers kunnen hun taken goed combineren. Toch is er ook een toenemend aantal mantelzorgers dat het risico loopt om overbelast en/of sociaal geïsoleerd te raken. De groepen jongere-, werkende-, en oudere mantelzorgers hebben specifieke problematiek. Jongere mantelzorgers kunnen worden belemmerd in hun ontwikkeling. Zij zijn vaak onbekend bij instanties en krijgen hierdoor geen adequate ondersteuning. Werkende mantelzorgers moeten zorgtaken combineren met werk en/of kinderen. Oudere mantelzorgers hebben een beperkt netwerk en zelf mogelijk ook ondersteuning nodig. Vrijwilligers De vraag naar vrijwilligerswerk wordt groter, o.a. vanwege een stijgende zorgbehoefte. Het vrijwilligersaanbod staat onder druk vanwege arbeidsparticipatie en vrijetijdsbesteding. Vrijwilligers kunnen ervaren dat zij een sterkere verantwoording moeten afleggen aan bijvoorbeeld organisaties. Uit de evaluatie van het vrijwilligersbeleid 2010-2011 wordt het volgende gesignaleerd: o Een stijgende vraag naar flexibel vrijwilligerswerk in korte en afgebakende projecten. o Een toename in de inzet van kwetsbare en uitkeringsgerechtigde vrijwilligers. o Een toenemende aantal vrijwilligersvacatures met zwaardere verantwoordelijkheden, zoals bestuursfuncties.
22
4.3 VISIE De gemeente onderkent het aanzienlijke belang van mantelzorgers en vrijwilligers en vindt dat waar ondersteuning nodig is, deze ook moet worden gegeven. Zij wil waardering tonen voor de mantelzorgers en vrijwilligers en de herkenning van deze groep uitdragen binnen de gemeente. Zorgbehoevenden moeten met behulp van mantelzorg of vrijwillige inzet zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen en deel kunnen nemen aan de maatschappij. Het leveren van mantelzorg kan een zware belasting zijn voor het privéleven. De gemeente vindt dat de draagkracht van de mantelzorgers moet toenemen en hun draaglast moet afnemen. De gemeente ondersteunt de mantelzorger zodat deze naast de zorg nog actief kan deelnemen aan de samenleving. Inwoners worden gestimuleerd om vrijwilliger te worden en de gemeente biedt ondersteuning aan vrijwilligers en de vrijwilligersorganisaties. Het gevoerde beleid moet aansluiten bij de vraag van de mantelzorgers en vrijwilligers. In dit kader zal het nieuwe vrijwilligersbeleid meer aandacht besteden aan de inzet en participatie van langdurig uitkeringsgerechtigden.
4.4 WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. De gemeente wil inzetten op waardering voor, herkenning van en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers die zich inzetten voor hun eigen omgeving of anderen in hun leefomgeving. Hierbij is passende en adequate ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers belangrijk omdat hier vanuit maatschappelijke ontwikkelingen en wet- en regelgeving een steeds sterker beroep op wordt gedaan. 2. We streven naar gerichte inzet van het Centraal Punt Mantelzorg en Steunpunt Vrijwilligerswerk waar mensen terecht kunnen voor vragen, informatie en ondersteuning. De gemeente Aa en Hunze vereenvoudigt waar mogelijk haar regelgeving om vrijwilligerswerk te vergemakkelijken en verstrekt informatie over rechten, plichten en aansprakelijkheid. 3. We zetten in op goed overleg en coördinatie van dienstverlening tussen het Centraal Punt Mantelzorg, Steunpunt Vrijwilligerswerk, Wmo-loket, zorgaanbieders en naburige gemeenten zodat mantelzorgers en vrijwilligers met een ondersteuningsvraag snel bereikt worden. We streven er ook naar dat beter bekend wordt wat het reële aantal mantelzorgers in de gemeente is, vooral jongeren, werkende en oudere mantelzorgers. 4. We willen dat meer mantelzorgers met een ondersteuningsvraag bereikt worden. Dat door vroegtijdige signalering bekend is welke problemen mantelzorgers ervaren en minder mantelzorgers uitvallen door overbelasting. 5. De gemeente zet in op een toename bij de inzet van respijtzorg, door de bekendheid hiervan onder mantelzorgers te vergroten en geschikte vrijwilligers hiervoor te werven. 6. We willen bereiken dat inwoners door vrijwilligerswerk verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leefomgeving. In 2013 wordt daarom een nieuwe notitie voor het Vrijwilligersbeleid in de gemeente Aa en Hunze opgesteld. Uitgangspunten in het nieuwe beleidsplan zijn waardering voor, herkenning van en ondersteuning van vrijwilligers die zich inzetten voor hun eigen leefomgeving of die van anderen. 7. We zetten in op het behouden van de huidige vrijwilligers in de gemeente en het werven van nieuwe vrijwilligers. Hierbij kijken we gericht naar inzet van jongeren. 8. De gemeente wil vrijwilligerswerk en sociale activering bevorderen voor langdurig uitkeringsgerechtigden omdat dit een goede opstap kan zijn naar arbeidsparticipatie. Binnen prestatieveld 4 zijn de volgende onderliggende notities van toepassing: Vrijwilligersbeleid 2009-2012 en de evaluatie vrijwilligerswerk 2010-2011 Mantelzorgbeleid
23
5. DEELNAME AAN HET MAATSCHAPPELIJKE VERKEER 5.1 INTRODUCTIE In prestatieveld 5 gaat het over collectieve of algemene voorzieningen en beleid die de deelname aan de samenleving bevorderen van mensen met een beperking. Deze voorzieningen hebben een preventief karakter en zijn voor een brede doelgroep beschikbaar in tegenstelling tot de individuele voorzieningen in prestatieveld 6. Het gaat hierbij om thema’s als de fysieke toegankelijkheid van woonomgeving en openbare ruimten, toegankelijkheid van informatie en bijeenkomsten, maar ook de toegankelijkheid van arbeid, zinvolle dagbesteding of maatschappelijke activiteiten met een sociaal, recreatief of sportief karakter. Participatie en het voorkomen van eenzaamheid zijn kernbegrippen bij de ondersteuning. Bij de doelen van prestatieveld 1, wordt ook al rekening gehouden met de specifieke doelgroep van prestatieveld 5. Als de voorzieningen in een dorp qua omvang, kwaliteit en toegankelijkheid voldoende zijn, hoeft een inwoner minder (snel) een beroep te doen op individuele voorzieningen.
5.2 ONTWIKKELINGEN Inwoners van de gemeente willen meer dan vroeger de regie houden op hun eigen leven en zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Bij de inzet van voorzieningen wordt in eerste instantie gekeken naar wat inwoners op eigen kracht, of met ondersteuning vanuit hun netwerk, kunnen doen om deel te nemen aan de maatschappij. Door de vergrijzing van het inwonersbestand zullen in de toekomst meer mensen een beroep doen op voorzieningen. Op het gebied van wonen neemt de behoefte aan levensloopbestendige woningen voor één- en tweepersoons huishoudens toe. Het huidige woningaanbod zal hierop moeten worden afgestemd. Mensen moeten zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Collectief vervoer kan sociale samenhang en gebruik van voorzieningen in dorpen stimuleren. Dit geldt eveneens voor de toegankelijkheid van voorzieningen en informatie voor mensen met een beperking. Hieronder valt ook de fysieke toegankelijkheid van gebouwen en wegen. De decentralisaties op het gebied van de AWBZ, jeugd en participatie doen een beroep op eigen kracht en mogelijkheden van mensen en inzet van algemene en collectieve voorzieningen. Concentratie van voorzieningen vindt plaats door afname van inwoners in kleinere dorpen en door vermindering van budgetten. Door in te zetten op preventie en goede voorlichting kan inzet van zwaardere ondersteuning en individuele voorzieningen worden voorkomen.
5.3 VISIE VAN DE GEMEENTE AA EN HUNZE De gemeente vindt het belangrijk dat mensen met een ondersteuningsvraag of beperking kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Om dit te bereiken is het belangrijk dat ‘drempels’ zowel letterlijk als figuurlijk niet meer bestaan. Inwoners moeten gestimuleerd worden om mensen met een beperking een kans te geven om te participeren aan de samenleving. De leefomgeving, sociale samenhang en aanwezigheid van voorzieningen spelen een belangrijke rol wanneer mensen besluiten in een dorp te gaan wonen. Dit geldt waarschijnlijk nog meer voor de doelgroep van dit prestatieveld. Het aanbod van de woon-, zorg-, en welzijnsinstellingen moet op elkaar afgestemd zijn zodat inwoners (langer) zelfstandig kunnen blijven wonen.
5.4 WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. We willen bereiken dat mensen, ook als zij ondersteuning nodig hebben, langer zelfstandig kunnen functioneren door te bevorderen dat woningen meer toekomstbestendig worden gemaakt en door ondersteuningsmogelijkheden te bieden door inzet van thuistechnologie.
24
2. De gemeente licht haar inwoners voor over het anticiperen op beperkingen en het toekomstbestendig maken van woningen en neemt dit onderwerp mee bij het verlenen van bouwvergunningen. Hiernaast bevorderen we dat woonvormen van zorg- en welzijnsinstellingen zo veel mogelijk aansluiten op de vraag van de cliënt. 3. Binnen het sportbeleid wordt gestimuleerd dat ook mensen met een beperking zo veel mogelijk kunnen sporten. 4. De participatie van mensen met een beperking of ondersteuningsvraag zal worden bevorderd. Hierbij wordt samengewerkt met de sociale dienst (ISD). 5. Verder willen we inwoners voorlichten op welke manieren ze kunnen anticiperen op de toekomst en inzetten op preventie zodat inzet van zwaardere zorg zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Bijvoorbeeld in het rekening houden met het kiezen van een geschikte woning en het onderhouden van sociaal netwerk. Verder willen we goede informatievoorziening en doorverwijzing naar geschikte instanties bevorderen. 6. We willen meer mogelijkheden voor algemene en collectieve voorzieningen ondersteunen, zoals een maaltijdservice, boodschappenservice, wasservice, rolstoel- en scootmobielpool, belbus en inzet van andere vrijwilligers. Indien voorzieningen lokaal al voor handen zijn, willen we gebruik van deze voorzieningen bevorderen. Binnen prestatieveld 5 zijn de volgende onderliggende notities van toepassing: De Verordening maatschappelijke ondersteuning - 2013 en de algemene toelichting hierop. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning - 2013. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning - 2013.
25
6. VERSTREKKEN VAN VOORZIENINGEN 6.1 INTRODUCTIE Prestatieveld 6 gaat over het bevorderen van maatschappelijke participatie voor mensen met een beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem door het treffen van individuele voorzieningen, wanneer andere mogelijkheden niet kunnen worden benut. Hierbij gaat de gemeente uit van de persoonlijke omstandigheden en ondersteuningsbehoefte van mensen.
6.2 ONTWIKKELINGEN Binnen de uitgangspunten van de Wmo wordt sterker een beroep gedaan op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van de burger. Hierdoor verandert de werkwijze met betrekking tot de individuele voorzieningen. Een omslag wordt gemaakt van het afhandelen van een aanvraag naar luisteren naar de vraag van de inwoner. Daarbij wordt niet gedacht in beperkingen en beschikbare voorzieningen maar in termen van het samen bedenken van oplossingen met inwoners. In een gesprek met de belanghebbende wordt de hulpvraag en ondersteuningsbehoefte verhelderd. Hiernaast worden oplossingen geïnventariseerd en afspraken gemaakt over het bereiken van resultaten. Hierbij mag worden verlangd dat een inwoner binnen zijn of haar mogelijkheden maatregelen treft om de beperking op te heffen. Bij mogelijke oplossingen wordt eerst gekeken naar het vergroten van eigen kracht en mogelijkheden en de inzet en versterking van het sociale netwerk. Hierna wordt gekeken naar inzet van collectieve voorzieningen en als laatste mogelijkheid de inzet van individuele voorzieningen. Bij inzet van voorzieningen wil de gemeente een samenhangend pakket bieden van voorzieningen op het terrein van wonen, welzijn, werken en zorg. Voorzieningen sluiten aan bij de vraag van inwoners, zijn van goede kwaliteit en hebben een passende prijs. Het beleid is erop gericht om problemen te voorkomen of zo goed mogelijk op te lossen. Door de decentralisatie van de AWBZ worden gemeenten verantwoordelijk voor ondersteuning, begeleiding en persoonlijke verzorging. Aanspraken worden beperkt en dienstverlening binnen de Wmo wordt meer gericht op waar ze het hardste nodig is. De inzet van huishoudelijke hulp wordt vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen.
6.3 VISIE Iedereen moet kunnen meedoen aan het maatschappelijke leven. Als mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem, ondanks de inzet van anderen, niet in staat zijn om te participeren en die participatie door middel van individuele voorzieningen kan worden bevorderd, moet de gemeente hierin voorzien, zonder dat dit de bestaande zelfstandigheid, zelfbeschikkingsrecht en eigen verantwoordelijkheid aantast. Individuele voorzieningen moeten aansluiten op de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager. Hierbij wordt eerst gekeken naar versterking van eigen kracht, mogelijkheden en het sociale netwerk. Bij de uitvoering van het Wmo-beleid hanteert de Gemeente Aa en Hunze de wettelijke uitgangspunten. Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning moet de burger in staat gesteld worden om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en sociale contacten aan te gaan.
26
Concreet is dit door gemeenten vertaald in acht resultaat indicatoren: 1. Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis 2. Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar geschikt huis 3. Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften 4. Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding 5. Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren 6. Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis 7. Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 8. Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
6.4 WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. Vormgeven van de nieuwe werkwijze volgens de Kanteling: bij de nieuwe werkwijze doet de burger eerst een melding van zijn hulpvraag of ondersteuningsbehoefte. Vervolgens vindt het gesprek plaats met een professional om de vraag te verhelderen en oplossingen te inventariseren. Hierna gaan de betrokkenen aan de slag met de oplossing. Hierbij kan eventueel op basis van het gespreksverslag een aanvraag voor een individuele voorziening worden gedaan wanneer dit het meest passend lijkt. Schematisch is de werkwijze bij een hulpvraag als volgt:
1. Melding hulpvraag
2. Het gesprek: Vraag verhelderen, resultaat verwoorden en oplossingen inventariseren
4. Evt. aanvraag o.b.v. verslag
3. Resultaat van Oplossing: - Inzet eigen kracht en/of sociaal netwerk - Evt. inzet voorzieningen: algemeen, collectief of individueel
5. Evt. toewijzing voorziening
De volledige uitwerking van deze werkwijze staat vermeld in de bijlage. 2. Als eigen kracht en mogelijkheden binnen het netwerk niet toereikend zijn, wordt ondersteuning geboden voor hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen. De gemeente voert de regie, koopt in en bewaakt de kwaliteit van de individuele voorzieningen. 3. Voorbereiden van AWBZ decentralisatie en toegang tot de Wmo verder vormgeven. 4. In de periode 2012 – 2016 zullen we als gemeente ook het collectief vervoer, huishoudelijke verzorging en medische indicatiestelling opnieuw gaan aanbesteden. 5. Jaarlijks wordt er een klanttevredenheidsonderzoek gehouden om de mening van gebruikers van de Wmo te onderzoeken. Dit kan inzicht geven in de wijze waarop de gemeente uitvoering geeft aan de Wmo. Binnen prestatieveld 6 zijn de volgende onderliggende notities van toepassing: De Verordening maatschappelijke ondersteuning - 2013 en de algemene toelichting hierop. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning - 2013. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning - 2013.
27
7. OPVANG VAN KWETSBARE MENSEN 7.1 INTRODUCTIE Maatschappelijke zorg is de gebruikelijke verzamelnaam voor de prestatievelden maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en verslavingsbeleid. Deze prestatievelden bespreken we hier tegelijk omdat ze veel overeenkomsten hebben. Ze richten zich alle drie op kwetsbare groepen burgers die een marginale positie in de samenleving innemen door dakloosheid, verslavingsproblematiek en psychiatrische problemen of een combinatie daarvan. Prestatieveld 7: Maatschappelijke opvang Maatschappelijke opvang bestaat uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die door één of meer problemen al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Onder maatschappelijke opvang valt naast de dak- en thuislozenopvang en crisisopvang ook de vrouwenopvang. Onder vrouwenopvang valt het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met relationele problemen of geweld en het beleid ter bestrijding van huiselijk geweld. Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) In dit prestatieveld gaat het om het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, waaronder het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen. De OGGZ is gericht op sociaal kwetsbare mensen die geestelijke zorg nodig hebben maar deze niet krijgen; of omdat ze geen hulp willen, of omdat ze geen hulp kunnen vragen. Het OGGZ netwerk functioneert als meldpunt voor signalen en dreiging bij crisis en maakt afspraken tussen betrokken organisaties over de zorg- en hulpverlening. Het bieden van psychosociale hulp bij rampen is hiervan uitgesloten en valt niet onder de Wmo. Prestatieveld 9: Verslavingszorg Ambulante verslavingszorg omvat activiteiten bestaande uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, preventie van verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van het bestrijden van overlast door verslaving. In het verslavingsbeleid ligt de nadruk op preventie.
7.2 ONTWIKKELINGEN Voor de prestatievelden 7, 8 en 9 in de Wmo zijn centrumgemeenten aangewezen die het beleid en de uitvoering op regionaal niveau coördineren. De volgende ontwikkelingen spelen een rol: De signalering, verwijzing, opvang en hulpverlening aan zeer kwetsbare inwoners wordt verder doorontwikkeld binnen het OGGZ-netwerk. Kwetsbare inwoners worden hierdoor sneller gesignaleerd waarbij de juiste ondersteuning wordt ingezet. Door verbeterde informatievoorziening vindt effectievere sturing en terugkoppeling plaats over de geboden ondersteuning en maatregelen. Landelijk wordt alcoholgebruik onder jongeren teruggedrongen door voorlichting en preventie en het verhogen van de leeftijd naar 18 jaar. Tevens wordt drugsgebruik teruggedrongen. Het Steunpunt Huiselijk geweld (SHG) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) worden samengevoegd in één organisatie Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Via de concept Jeugdwet wordt dit wettelijk geregeld. Twee wetsvoorstellen worden ontwikkeld om gedwongen opname in de zorg minder ingrijpend te maken, de opname korter te laten duren en de cliënt meer inspraak te geven. Dit zijn de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg voor gedwongen behandeling van psychiatrische patiënten en de Wet zorg en dwang voor de doelgroepen verstandelijk gehandicapten en psychogeriatrische patiënten.
28
CENTRUMGEMEENTE Omdat de problematiek rondom de prestatievelden maatschappelijke opvang, OGGZ en verslavingszorg zich vaak gemeente overstijgend manifesteren, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de aanpak van deze problematiek. Voor de gemeente Aa en Hunze is de gemeente Assen centrumgemeente. Ten aanzien van vrouwenopvang en huiselijk geweld is de gemeente Emmen voor de gehele provincie Drenthe de centrumgemeente. De centrumgemeenten ontvangen aanvullende middelen voor het uitvoeren van het regionale beleid. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het instellen en onderhouden van een lokale OGGZstructuur.
7.3 VISIE Voor de kwetsbare inwoners van de gemeente moet er een goed werkend vangnet bestaan. Dit kan alleen als er een integraal beleid wordt gevoerd waarbij gemeentelijke en provinciale voorzieningen goed op elkaar aansluiten. Het OGGZ-netwerk heeft als doel het opsporen van kwetsbare mensen, in het bijzonder zorgmijders, om hen te voorzien van basale zorg en toe te leiden naar reguliere zorg. De OGGZ-structuur moet aansluiten op de GGZ, de maatschappelijke opvang, de gezondheidszorg, openbare orde en veiligheid, de verslavingszorg, sociale zaken en schuldhulpverlening en moet laagdrempelig en toegankelijk worden aangeboden.
7.4 WAT WIL DE GEMEENTE BEREIKEN? (DOELEN) 1. Door actieve deelname in regionaal en provinciaal verband willen we kwetsbare mensen ondersteunen op het gebied van maatschappelijke opvang en verslavingszorg. 2. Lokale inbedding van de OGGZ-structuur. Voortzetting van een goede samenwerking binnen de OGGZ-structuur in de gemeente Aa en Hunze. Binnen deze structuur werken de organisaties GGDDrenthe, Noordermaat, de GGZ-Drenthe, de politie, het RIBW, Verslavingszorg Noord-Nederland en de woningbouwverenigingen aan signalering en verwijzing van mensen in een kwetsbare positie. De GGD coördineert dit netwerk en waarborgt de informatievoorziening en terugkoppeling richting de gemeenten en andere netwerkpartners. Hierdoor kan gerichter worden gestuurd op voorkomende problematiek rondom kwetsbare burgers. 3. Goede verwijzing door aansluiting OGGZ-structuur op provinciale voorzieningen en reguliere zorg. Verder aansluiting van lokale netwerken en preventief beleid op provinciale en curatieve zorg. Door verbetering en borging van de aansluiting lokale netwerken op provinciale zorg kunnen kwetsbare mensen snellen en gerichter worden doorverwezen en zorg worden geboden. 4. Laagdrempelige en toegankelijke meldpunten voor (bekenden van) kwetsbare mensen of professionals en signalering van problematiek. 5. Voortzetten van de aanpak in huiselijk geweld door de 12 Drentse gemeenten en de GGD-Drenthe. Als centrum gemeente heeft de gemeente Emmen hierin een coördinerende rol. Het meldpunt huiselijk geweld is ondergebracht bij de GGD-Drenthe en zal worden samengevoegd met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling in één organisatie het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). 6. Het opstellen van een kadernota Integrale Veiligheid en een nieuwe nota Volksgezondheidsbeleid in 2013. Binnen prestatieveld 7, 8 en 9 zijn de volgende onderliggende notities van toepassing: Volksgezondheidsbeleid 2013 Actieplan Veiligheid 2013 Aa en Hunze
29
Bijlagen BIJLAGE 1: NIEUWE WERKWIJZE BIJ PRESTATIEVELD 6 Bij de werkwijze volgens de Kanteling doet de burger eerst een melding van zijn hulpvraag of ondersteuningsbehoefte. Vervolgens vindt het gesprek plaats met de professional om de vraag te verhelderen en oplossingen te inventariseren. Hierna gaan de betrokkenen aan de slag met de oplossing. Hierbij kan eventueel op basis van het gespreksverslag een aanvraag voor een voorziening worden gedaan wanneer dit het meest passend lijkt. Schematisch is de werkwijze bij een hulpvraag als volgt:
1. Melding hulpvraag
2. Het gesprek: Vraag verhelderen, resultaat verwoorden en oplossingen inventariseren
4. Evt. aanvraag o.b.v. verslag
3. Resultaat van Oplossing: - Inzet eigen kracht en/of sociaal netwerk - Evt. inzet voorzieningen: algemeen, collectief of individueel
5. Evt. toewijzing voorziening
1. Melding De belanghebbende doet eerst een melding van wat als probleem wordt gesignaleerd en wat de hulpvraag of ondersteuningsbehoefte is. Naar aanleiding van de melding wordt door de professional contact opgenomen met de belanghebbende en wordt een Gesprek gepland als dit aan de orde is. Verder ontvangen burgers voorafgaand aan het Gesprek een informatiefolder en staan professionals tijdens werkdagen klaar om inwoners te woord te staan. 2. Het gesprek Vervolgens vindt het Gesprek plaats met de professional. Over het algemeen vindt een Gesprek plaats als de burger nog niet bekend is bij de gemeente, als hij meerdere vragen heeft, er wijzigingen zijn in de situatie of als de burger een complexe zorgvraag heeft. Maatwerk is hierbij belangrijk en het is aan de beoordeling van de professional of het noodzakelijk is om het Gesprek plaats te laten vinden. Het doel van het gesprek is om de hulpvraag, ondersteuningsbehoefte, eigen kracht en mogelijkheden van de burger te verhelderen. Hierbij worden problemen besproken waar de burger tegen aanloopt en wat het gewenste resultaat is als deze problemen zijn opgelost. Mantelzorger(s) van de burger kunnen bij dit gesprek worden betrokken. Een formele aanvraag of beoordeling van een aanvraag behoort niet tot het doel van het gesprek. In het gesprek gelden de 4 domeinen van de wet en de vertaling hiervan in 8 resultaatgebieden als uitgangspunt. Het ICF (International Classification of Functioning) begrippen kader wordt gebruikt om de situatie eenduidig in kaart te brengen. Dit begrippenkader classificeert en definieert het functioneren van mensen en factoren die hierop van invloed zijn. Belangrijk hierbij is wat de burger zelf ervaart als beperking en als oorzaak van het probleem. Hierna wordt het resultaat geformuleerd, wat is bereikt als de hulpvraag is opgelost. Het omschreven resultaat is gerelateerd aan het doel van zelfredzaamheid en participatie waarbij ook de positie van huisgenoten en hulpverleners wordt betrokken. In de volgende stap worden mogelijke oplossingen geïnventariseerd en gekeken of er aanleiding bestaat tot het inzetten van voorzieningen. De professional legt de hoofdlijnen van het gesprek vast in een verslag waarbij alle relevante bovengenoemde punten aan de orde komen. Het zwaartepunt ligt bij het te bereiken resultaat en de inzet van de mogelijke oplossingen.
30
3. Resultaat van oplossingen Bij de inventarisatie van oplossingen wordt gekeken naar de bijdrage aan het resultaat. Hierin worden verschillende stappen gehanteerd. Uitgangspunt is wel dat de oplossing aansluit bij de hulpvraag en behoefte en persoonlijke kenmerken van de belanghebbende. De eerste stap is het vergroten van de eigen kracht en mogelijkheden. In de tweede stap wordt ook de inzet en versterking van het sociale netwerk bekeken. Inzet van andere voorzieningen volgt in de derde stap. Hierbij kijken we naar de voorzieningen in andere wettelijke regelingen en algemeen gebruikelijke voorzieningen die kunnen worden gebruikt als oplossing voor een deel van de problemen. In de vierde stap volgt inzet van collectieve voorzieningen en als vijfde stap individuele voorzieningen. Bij de oplossingsmogelijkheden gaan algemene en collectieve voorzieningen voor individuele voorzieningen. Bij complexe situaties is het belangrijk dat meerdere oplossingen op elkaar worden afgestemd en ingezet. 4. Eventuele aanvraag van voorziening Als blijkt dat de inzet van een algemene, collectieve of individuele voorziening de best passende oplossing is kan een aanvraag worden gedaan. De burger en de professional dragen gezamenlijk bij aan het verslag. Het gespreksverslag kan vervolgens worden gebruikt als onderbouwing voor een aanvraag van een voorziening. 5. Eventuele toewijzing voorziening Na de aanvraag wordt de procedure met het onderzoek en de beoordeling in gang gezet. Hier wordt bepaald of de voorziening wordt toegekend.
31
BIJLAGE 2: SAMENWERKINGSVERBANDEN Prestatieveld 1. Sociale samenhang en leefbaarheid
2. Ondersteunen van jeugdigen en ouders
3. Informatie, advies en cliëntondersteuning
4. Mantelzorgers en vrijwilligers
5. Maatschappelijke participatie 6. Individuele voorzieningen
7. Maatschappelijke opvang/huiselijk geweld 8. OGGZ 9. Verslavingszorg
Samenwerkingsvormen (Besturen) Dorpshuizen/MFC’s Organisaties Dorpsbelangen (Besturen) Scholen Kinderopvang/Peuterspeelzalen Sportaanbieders- en verenigingen CJG (coördinator) Icare/JGZ GGD/JGZ Maatschappelijk werk Gemeente: Leerplichtambtenaar Bureau Jeugdzorg SWAH, jeugdhulpverlener Politie (op afroep) Decentralisaties: Provincie Gemeenten in Drenthe Instanties Jeugdzorg Netwerk (ZAT) zorg advies team Leerplicht: Gemeente: Leerplichtambtenaar Zorgcoördinator locatie/Intern Begeleider Bureau Jeugdzorg GGD Maatschappelijk werk SWAH CJG OGGZ Wmo-loket Centraalpunt mantelzorg (SWAH) Netwerkoverleg mantelzorg Wmo-consulenten Zorgaanbieders/huisartsen CJG Steunpunt vrijwilligerswerk Aa en Hunze (Vrijwilligers) organisaties Organisaties en initiatieven t.a.v. algemene en collectieve voorzieningen op gebied van wonen, zorg, welzijn en vervoer. Wmo-consulenten Zorgaanbieders/Thuiszorg Vervoer Verstrekkers hulpmiddelen en voorzieningen Andere gemeenten Centrumgemeente Emmen o Steunpunt Huiselijk geweld. OGGZ netwerk: verscheidene organisaties Centrumgemeente Assen: o Organisaties m.b.t. Verslavingszorg
Samenhang met: 1, 2, 3, 4, 5
1, 2,3
1, 2, 4, 5, 6
1, 2, 4, 5
1, 6
5
1, 2, 7, 8, 9
32
BIJLAGE 3: BEGROTING 2013 De begroting is globaal ingedeeld naar de 9 prestatievelden van de WMO. Voor de beschrijving hiervan wordt u verwezen naar onderdeel 0.3 van de beleidsnotitie. Voor zover van toepassing zijn de eigen bijdragen, eventuele andere inkomsten en de rijksvergoeding op het budget in mindering gebracht. Het begroot budget is inclusief doorberekening van eigen uren. Bedragen zijn in euro’s weergegeven. Op dit moment kan nog niet worden ingeschat wat het financiële effect van de nieuwe gekantelde werkwijze is. Prestatie veld 1.
2.
Korte omschrijving Bevorderen sociale samenhang / leefbaarheid Kern en buurtgericht werken Sport(beleid) na verrekening inkomsten Dorpshuizenbeleid Soc. Cult. Werk Onderwijshuisvesting (alg.) Onderwijshuisvesting (spec.) Onderwijshuisvesting (bbo en vo) Subtotaal Voorkomen problemen jeugd Leerplicht JGZ / CJG Kinderopvang / Peuterspeelzaal Subtotaal
3.
Informatie / advies/ cliëntondersteuning WMO algemeen Wmo-raad Soc. Kaart / Collectieve preventie Welzijnswerk Subtotaal
4.
Mantelzorg en vrijwilligers Mantelzorg en vrijwilligers Vrijwilligersbeleid en seniorenvoorlichting Subtotaal
5.
Deelname maatsch. Verkeer door mensen met beperking Volwasseneneducatie (na verrekening rijksdeel) Minimabeleid Collectief vervoer WSW (na verrekening rijksdeel) BBL banen Participatie/re-integratie (na verrekening rijksdeel) Subtotaal
33
Begroot budget
Bezuinigingen
2013 172.534 1.728.039 860.756 489.808 317.511 960.800 224.996
FMP
FMP
FMP
2013
2014
2015
2016
64.500-
58.000-
16.000-
140.000
50.00014.000
50.00014.000
21.000
10.00025.000-
25.000-
4.754.444
772.848 1.174.445 474.683 2.421.976
593.945 24.815 17.396 61.193 697.349
57.704 78.200 135.904
29.641 393.517 262.962 175.976 10.000 0 872.096
200.000-
50.000-
6.
7.
8.
9.
Voorzieningen voor mensen met beperking Hv1 + hv2 + pgb (na verrekening eigen bijdrage) (individuele) vervoersvoorziening Rolstoelvoorziening Scootmobiel Woningaanpassing Subtotaal Maatschappelijke opvang / huiselijk geweld Anti-discriminatievoorziening Wet tijdelijk huisverbod Maatschappelijk werk Subtotaal Bevorderen OGGZ Voorzitterschap OGGZ-netwerk Subtotaal Verslavingszorg Verslavingszorg Subtotaal Totaal
1.897.385
75.000
160.766 117.581 94.280 329.298 2.599.310
9.360 26.000 347.092 382.452
50.000
22.000
26.205 26.205
4.189 4.189 11.893.925
572.500-
129.000-
77.000-
50.000-
In rood zijn aangegeven de (taakstellende) bezuinigingen zoals die in het FMP bij de begroting 2013 zijn weergegeven.
34
BIJLAGE 4: BEGRIPPENLIJST Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek. Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken. Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen. Beperking: dit is een verzamelnaam voor een groot aantal functiebeperkingen die onder de bevolking van elk land ter wereld voorkomen (resolutie 48/96 van de VN, 1994) en de meest recente algemeen aanvaarde term voor de fysieke en/of psychische afwijking van iemand met een handicap. Civil society: de burgermaatschappij of het maatschappelijk middenveld is het domein van vrijwillige associaties. Het is een aanduiding van organisaties buiten de sfeer van de overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden. Mensen maken er vrijwillig deel van uit. CJG: Het Centrum voor Jeugd en Gezin is een instelling voor jeugdzorg op gemeentelijk niveau in Nederland. Hier kunnen jongeren en ouders terecht met vragen over opgroeien en opvoeding. Compensatieplicht: de plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Decentralisaties: De Rijksoverheid geeft meer taken aan gemeenten en provincies. Dit wordt decentralisatie van overheidstaken genoemd. Eén gezin, één plan, één regisseur: dit is het uitgangspunt bij de decentralisaties. De ondersteuning aan mensen wordt gecoördineerd door één verantwoordelijk aanspreekpunt vanuit één budget. Zo wordt voorkomen dat veel hulpverleners langs elkaar heen werken bij de ondersteuning van één gezin. Eigen kracht: dit is de kracht en mogelijkheden die mensen hebben om zelfstandig te functioneren en problemen op te kunnen lossen die hen belemmeren om deel te nemen aan de maatschappij. Dit bevat ook de ondersteuning die men zelf kan organiseren of welke algemene voorzieningen een oplossing kan bieden. Hiermee verbonden is het begrip regie, dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen over de inrichting van hun leven en minder zorgafhankelijk zijn. Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn vraag wordt verhelderd waarbij zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen Leefbaarheid: hiermee wordt aangegeven hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, of te werken. Dit is deels een subjectief begrip doordat de betekenis voor mensen kan verschillen. Mantelzorger: deze persoon verleent langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving. Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ): alle activiteiten op het terrein van geestelijke volksgezondheid die niet op basis van een vrijwillige, individuele hulpvraag worden uitgevoerd.
35
Participatiewet: deze wet is bedoeld om re-integratie van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen en hen zoveel mogelijk aan een baan te helpen. In de Participatiewet worden de Wet werk en Bijstand, de Wet sociale werkvoorziening en een deel van de Wajong samengevoegd. Sociaal netwerk: dit is een groep van personen die elkaar kennen of samenwerken, bijvoorbeeld familie, vrienden, buren en kennissen. Respijtzorg: dit is zorg aan een zorgbehoevende, met als doel om diens mantelzorger(s) (tijdelijk) te ontlasten en vrijaf te geven. Verordening: dit is een overheidsbesluit van algemene strekking en nadere uitwerking van de Wmo voor de gemeente. Bij de verordening behoren ook de beleidsregels en het besluit. Voorzieningen: dit zijn diensten en producten die gebruikt kunnen worden om een beperking te compenseren en deelname aan de maatschappij mogelijk te maken. De soorten voorzieningen zijn omschreven in de Verordening. Vrijwilliger: dit is iemand die uit vrije wil werkzaamheden verricht, buiten een vast dienstverband. Dit is onbetaald of staat er een vergoeding tegenover die lager ligt dan het minimumloon. Een vrijwilliger verricht vrijwilligerswerk. Welzijn nieuwe stijl en de Kanteling: dit zijn twee projecten die een nieuwe invulling en een nieuwe manier van werken binnen de Wmo bevatten. Om zo de zelfredzaamheid en participatie van burgers te vergroten en professionaliteit en effectiviteit in de ondersteuning te vergroten. De Kanteling helpt gemeenten de compensatieplicht zo invullen, dat mensen met een beperking betere kansen hebben om volwaardig mee te doen aan de samenleving. Wmo prestatievelden: De Wmo verdeelt het beleid op het gebied van wonen, zorg en welzijn in negen prestatievelden waarop de gemeente beleid ontwikkelt. Wmo raad: deze raad vertegenwoordigt de belangen van inwoners van de gemeente m.b.t. de Wmo en bestaat uit verschillende clusters die elk een specifieke doelgroep vertegenwoordigen. Wmo resultaten: het resultaat dat ter compensatie van de problemen die iemand ondervindt bereikt moet worden, zodat de burger zich zelf kan redden en kan participeren. Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning): dit is een Nederlandse wet die per 1 januari 2007 is ingevoerd. De wet vormt de basis van het stelsel van Zorg en Welzijn. Dit stelsel bestaat naast de Wmo ook uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Zelfredzaamheid: het vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.
36
Einde bijlage: Concept Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016
Terug naar het agendapunt
Concept Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en de toelichting (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119364#
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze – 2013 Inhoudsopgave DEEL I
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Aa en Hunze – 2013
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen .............................................................................................. 4 Artikel 1. Begripsomschrijvingen .................................................................................................. 4 Lid 1. Wet ...................................................................................................................................... 4 Lid 2. College ................................................................................................................................ 4 Lid 3. Besluit maatschappelijke ondersteuning ............................................................................ 4 Lid 4. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze .......................... 4 Lid 5. Compensatieplicht .............................................................................................................. 4 Lid 6. Aanmelding ......................................................................................................................... 4 Lid 7. Gesprek .............................................................................................................................. 4 Lid 8. Aanvraag ............................................................................................................................. 4 Lid 9. Belanghebbende ................................................................................................................. 4 Lid 10. Psychosociaal probleem ................................................................................................... 4 Lid 11. ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) ............................ 5 Lid 12. Zelfredzaamheid ............................................................................................................... 5 Lid 13. Algemene voorziening ...................................................................................................... 5 Lid 14. Algemeen gebruikelijke voorziening ................................................................................. 5 Lid 15. Collectieve voorziening ..................................................................................................... 5 Lid 16. Voorliggende voorziening ................................................................................................. 5 Lid 17. Wettelijk voorliggende voorziening ................................................................................... 5 Lid 18. Individuele voorziening ..................................................................................................... 5 Lid 19. Gebruikelijke zorg ............................................................................................................. 5 Lid 20. Voorziening in natura ........................................................................................................ 5 Lid 21. Persoonsgebonden budget ............................................................................................... 5 Lid 22. Financiële tegemoetkoming .............................................................................................. 5 Lid 23. Huisgenoot ........................................................................................................................ 6 Lid 24. Mantelzorger ..................................................................................................................... 6 Lid 25. Hoofdverblijf ...................................................................................................................... 6 Lid 26. Budgethouder ................................................................................................................... 6 Lid 27. Inkomen ............................................................................................................................ 6 Lid 28. Eigen Bijdrage................................................................................................................... 6 Lid 29. Eigen aandeel ................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie ................................................................................. 7 Artikel 2. De te bereiken resultaten .............................................................................................. 7 Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten ............................................................. 8 Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag .............................................................................. 8 Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek ....................................................................................... 8 Artikel 5. Het gesprek ................................................................................................................... 8 Artikel 6. Het verslag..................................................................................................................... 8 Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening ......................................................... 9 Artikel 7. De aanvraag .................................................................................................................. 9 Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten .............................................................. 9 Paragraaf 1. Algemene regels ......................................................................................................... 9 Artikel 8. Het maken van een afweging ........................................................................................ 9 Paragraaf 2. De te bereiken resultaten ............................................................................................ 9 Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis ......................................................................................... 9 Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften ...................................... 10 Artikel 11. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding ..................................... 10 Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren ............................ 10 Artikel 13. Wonen in een geschikt huis ....................................................................................... 11 1
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning ........................................................................ 11 Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel ................................................................ 11 Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten ................................................... 12 Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel ................................................................... 13 Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen ................................................................................ 13 Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen ................................................................................... 13 Paragraaf 2. Verstrekking in natura ............................................................................................... 13 Artikel 18. Inhoud beschikking .................................................................................................... 13 Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget ............................................................. 13 Artikel 19. Overwegende bezwaren ............................................................................................ 13 Artikel 20. Inhoud beschikking persoonsgebonden budget ........................................................ 13 Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming ............................................................. 14 Artikel 21. Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming ........................................................ 14 Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel ............................................................................... 14 Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel ............................................................................. 14 Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering ............................................................................................................................ 15 Artikel 23. Beslistermijn .............................................................................................................. 15 Artikel 24. Beperkingen............................................................................................................... 15 Artikel 25. Advisering .................................................................................................................. 15 Artikel 26. Wijziging situatie ........................................................................................................ 15 Artikel 27. Intrekking ................................................................................................................... 16 Artikel 28. Terugvordering .......................................................................................................... 16 Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop .......................................................................................... 16 Hoofdstuk 8. Slotbepalingen .......................................................................................................... 16 Artikel 30. Hardheidsclausule ..................................................................................................... 16 Artikel 31. Indexering .................................................................................................................. 16 Artikel 32. Inwerkingtreding ........................................................................................................ 17 Artikel 33. Overgangsbepaling ................................................................................................... 17 Artikel 34. Citeertitel.................................................................................................................... 17
DEEL I I
Concept Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning Gemeente Aa en Hunze – 2013
Achtergrond...................................................................................................................................... 18 Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen ............................................................................................ 19 Artikel 1. Begripsomschrijvingen ................................................................................................ 19 Lid 1. Wet .................................................................................................................................... 19 Lid 2. College .............................................................................................................................. 19 Lid 3. Besluit maatschappelijke ondersteuning .......................................................................... 19 Lid 4. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze ........................ 19 Lid 5. Compensatieplicht ............................................................................................................ 19 Lid 6. Aanmelding ....................................................................................................................... 20 Lid 7. Het gesprek ....................................................................................................................... 20 Lid 8. Aanvraag ........................................................................................................................... 20 Lid 9. Belanghebbende ............................................................................................................... 20 Lid 10. Psychosociaal probleem ................................................................................................. 21 Lid 11. ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) .......................... 21 Lid 12. Zelfredzaamheid ............................................................................................................. 21 Lid 13. Algemene voorziening .................................................................................................... 21 Lid 14. Algemeen gebruikelijke voorziening ............................................................................... 21 Lid 15. Collectieve voorzieningen ............................................................................................... 22 Lid 16. Voorliggende voorziening ............................................................................................... 22 Lid 17. Wettelijk voorliggende voorziening ................................................................................. 22 Lid 18. Individuele voorziening ................................................................................................... 22
2
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 19. Gebruikelijke zorg ........................................................................................................... 22 Lid 20. Voorziening in natura ...................................................................................................... 22 Lid 21. Persoonsgebonden budget ............................................................................................. 22 Lid 22. Financiële tegemoetkoming ............................................................................................ 22 Lid 23. Huisgenoot ...................................................................................................................... 22 Lid 24. Mantelzorger ................................................................................................................... 22 Lid 25. Hoofdverblijf .................................................................................................................... 23 Lid 26. Budgethouder ................................................................................................................. 23 Lid 27. Inkomen .......................................................................................................................... 23 Lid 28. Eigen Bijdrage................................................................................................................. 23 Lid 29. Eigen aandeel ................................................................................................................. 23 Hoofdstuk 2. De te bereiken resultaten ......................................................................................... 24 Algemeen. ................................................................................................................................... 24 Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten ........................................................... 25 Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag ............................................................................ 25 Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek ..................................................................................... 25 Artikel 5. Het gesprek ................................................................................................................. 25 Artikel 6. Het verslag. .................................................................................................................. 27 Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening ....................................................... 27 Artikel 7. De aanvraag ................................................................................................................ 27 Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten ............................................................ 28 Artikel 8. Het maken van een afweging ...................................................................................... 28 Paragraaf 2. De te bereiken resultaten .......................................................................................... 28 Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis. ...................................................................................... 28 Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften ...................................... 29 Artikel 11. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding ...................................... 30 Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren ............................ 30 Artikel 13. Wonen in een geschikt huis ....................................................................................... 31 Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning ........................................................................ 31 Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. ............................................................... 32 Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. .................................................. 33 Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming .............................................................................................................................. 35 Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen ................................................................................ 35 Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen ................................................................................... 35 Paragraaf 2. Verstrekking in natura ............................................................................................... 35 Artikel 18. Inhoud beschikking .................................................................................................... 35 Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget ............................................................. 35 Artikel 19. Overwegende bezwaren ............................................................................................ 35 Artikel 20. Inhoud beschikking persoonsgebonden budget ........................................................ 35 Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming .................................................... 36 Artikel 21. Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming ........................................................ 36 Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel ............................................................................... 36 Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel ............................................................................. 36 Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering ............................................................................................................................ 37 Artikel 23. Beslistermijn. ............................................................................................................. 37 Artikel 24. Beperkingen............................................................................................................... 37 Artikel 25. Advisering .................................................................................................................. 37 Artikel 26. Wijziging situatie ........................................................................................................ 38 Artikel 27. Intrekking ................................................................................................................... 38 Artikel 28. Terugvordering .......................................................................................................... 38 Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop .......................................................................................... 39 Hoofdstuk 8. Slotbepalingen .......................................................................................................... 39 Artikel 30. Hardheidsclausule ..................................................................................................... 39 Artikel 31. Indexering .................................................................................................................. 39 Artikel 32. Inwerkingtreding ........................................................................................................ 39 Artikel 33. Overgangsbepaling ................................................................................................... 39 Artikel 34. Citeertitel.................................................................................................................... 39
3
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
DEEL I
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze – 2013
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder:
Lid 1. Wet Wet maatschappelijke ondersteuning, verder te noemen Wmo.
Lid 2. College College van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze.
Lid 3. Besluit maatschappelijke ondersteuning Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze.
Lid 4. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze Beleidsregels: regels op basis waarvan de compensatie in het kader van de Wmo wordt ingevuld.
Lid 5. Compensatieplicht Compensatieplicht: de plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.
Lid 6. Aanmelding Aanmelding: de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.
Lid 7. Gesprek Gesprek: het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn vraag wordt verhelderd waarbij zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.
Lid 8. Aanvraag Aanvraag: het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.
Lid 9. Belanghebbende Belanghebbende: een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.
Lid 10. Psychosociaal probleem Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die 1 iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving .
1
Ontleend aan uitspraak CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832. Dit is een omgewerkt citaat uit de parlementaire behandeling in die uitspraak geciteerd. 4
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 11. ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) ICF: de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Van de zeer 2 uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De ICF wordt gebruikt om de situatie eenduidig in kaart te brengen tijdens het gesprek en bij ingewonnen medisch advies.
Lid 12. Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid: het vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.
Lid 13. Algemene voorziening Algemene voorziening: een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.
Lid 14. Algemeen gebruikelijke voorziening Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.
Lid 15. Collectieve voorziening Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.
Lid 16. Voorliggende voorziening Voorliggende voorziening: een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.
Lid 17. Wettelijk voorliggende voorziening Wettelijk voorliggende voorziening: een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan ingevolge de wet, waarmee het resultaat geheel of gedeeltelijk bereikt kan worden.
Lid 18. Individuele voorziening Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.
Lid 19. Gebruikelijke zorg Gebruikelijke zorg: de zorg die op het gebied van het voeren van het huishouden voor alle meerderjarige leden van een leefeenheid als algemeen aanvaardbaar wordt beschouwd.
Lid 20. Voorziening in natura Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.
Lid 21. Persoonsgebonden budget Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.
Lid 22. Financiële tegemoetkoming Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.
2
http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm
5
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 23. Huisgenoot Huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende gemeenschappelijk en duurzaam een huishouden voert. De samenstelling van dit huishouden kan bestaan uit een of meerdere personen die meerderjarig zijn, eventueel met een of meerdere personen die minderjarig zijn.
Lid 24. Mantelzorger Mantelzorger: een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de Wmo biedt.
Lid 25. Hoofdverblijf Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de belanghebbende met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres deze persoon in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven.
Lid 26. Budgethouder Budgethouder: een belanghebbende aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het pgb verschuldigd is.
Lid 27. Inkomen Inkomen: het verzamelinkomen en het vermogen, zoals bedoeld in artikel 4.1 en artikel 4.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en waarvan uitgegaan wordt bij de vaststelling van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten zoals berekend door het CAK.
Lid 28. Eigen Bijdrage Eigen bijdrage: een vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Wmo-besluit van toepassing zijn.
Lid 29. Eigen aandeel Eigen aandeel: een aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden.
6
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie Artikel 2. De te bereiken resultaten De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn: a. een schoon en leefbaar huis; b. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; c. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; d. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; e. wonen in een geschikt huis; f. zich verplaatsen in en om de woning; g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
7
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag Lid 1. Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet gaat een aanmelding voor een gesprek vooraf indien: a. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan; b. De aanvraag afkomstig is van een belanghebbende die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten; c. Belanghebbende of het college daarom verzoekt. Lid 2. Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.
Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan door of namens een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren.
Artikel 5. Het gesprek Lid 1. Bij het voeren van het gesprek zal de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis voor het begrippenkader worden gehanteerd. Lid 2. Als de belanghebbende een mantelzorger is wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij de uitvoering van de mantelzorg.
Artikel 6. Het verslag Lid 1. Het gesprek wordt afgesloten met een verslag. Opmerkingen van belanghebbende over dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag kan dienen als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 7 lid 3. Lid 2. Na het voeren van een gesprek kan een belanghebbende, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet. De datum van ontvangst van het ondertekende verslag geldt als ingangsdatum voor de officiële aanvraag.
8
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening Artikel 7. De aanvraag Lid 1. De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk of elektronisch plaatsvinden Lid 2. Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt wordt dit per omgaande schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden. Lid 3. Bij de aanvraag wordt, als er een ondertekend verslag van het gesprek aanwezig is, dit ondertekende verslag als aanvraagformulier beschouwd.
Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten Paragraaf 1. Algemene regels Artikel 8. Het maken van een afweging Lid 1. Bij het beoordelen welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college het verslag van het gesprek, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college gaat uit van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Daarbij zal onderzoek gedaan worden naar de noodzaak en mogelijkheid tot leveren van maatwerk ten aanzien van het te bereiken resultaat. Lid 2. Alle voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid in het gesprek, of als er geen gesprek heeft plaatsgevonden, eerst beoordeeld.
Paragraaf 2. De te bereiken resultaten Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis Lid 1. Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de ruimten van het huis die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Lid 2. Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk. Lid 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
9
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften Lid 1. Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen. Lid 2. Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen, en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden. Lid 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 11. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Lid 1. Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zonodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat. Lid 2. Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de dagelijkse was. Lid 3. Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Lid 1. Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige kinderen. Lid 2. Met het oog op het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het – zo mogelijk tijdelijk ter overbrugging van een periode noodzakelijk voor het nemen van meer definitieve maatregelen – vervangen van de ouder die in principe voor de kinderen zorgt, wanneer beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. Lid 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.
10
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 13. Wonen in een geschikt huis Lid 1. Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon. Lid 2. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Lid 3. Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de woning een bedrag zoals genoemd in het besluit te boven gaat. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning Lid 1. Het zesde te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is. Lid 2. Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Lid 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is wordt ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorziening verstrekt.
Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Lid 1. Het zevende te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het ondernemen van gewenste activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Lid 2. Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen van belanghebbende en zijn eventueel noodzakelijke begeleider over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon en leefomgeving. Lid 3. Voor zover de belanghebbende een beroep kan doen op huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers, een aanwezige en bruikbare scootermobiel pool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot 11
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
deur dat in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden in het gesprek eerst beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid 3 genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten Lid 1. Het achtste te bereiken resultaat betreft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten Lid 2. Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het lokale vervoer naar de gewenste bestemmingen. Lid 3. Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers) organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld. Lid 4. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.
12
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdragen en eigen aandeel Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen De te treffen voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.
Paragraaf 2. Verstrekking in natura Artikel 18. Inhoud beschikking Lid 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd: a. welke de te treffen voorziening is; b. wat de duur is van de verstrekking is; c. hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en d. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld. Lid 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.
Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget Artikel 19. Overwegende bezwaren Lid 1. In de volgende situaties is sprake van overwegende bezwaren en wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt wanneer: a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager het persoonsgebonden budget niet doelmatig en rechtmatig zal besteden en het beheer en de verantwoording van het persoonsgebonden budget niet door iemand kan worden overgenomen; b. het gaat om kortdurende hulp bij het huishouden (korter dan 3 maanden); Lid 2. Het persoonsgebonden budget verstrekt voor het inkopen van diensten mag niet worden gebruikt voor betaling aan huisgenoten of een mantelzorger van de belanghebbende.
Artikel 20. Inhoud beschikking persoonsgebonden budget Lid 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd: a. Voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden. b. Wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen. c. Wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is en welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget. Lid 2. Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt dit in de beschikking opgenomen.
13
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming Artikel 21. Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming Lid 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd: a. voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is; b. wat de duur van de verstrekking is; c. of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld en d. wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is. Lid 2. Als er sprake is van een te betalen eigen aandeel wordt dit in de beschikking opgenomen.
Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel Lid 1. Bij het verstrekken van een voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten: a. een schoon en leefbaar huis; b. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; c. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; d. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; e. wonen in een geschikt huis; f. zich verplaatsen in, om en nabij de woning, voor zover het geen rolstoel betreft; g. zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel; h. de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Lid 2. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast. De eigen bijdrage en het eigen aandeel zijn nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorziening.
14
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering Artikel 23. Beslistermijn De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden over een voorziening bedraagt (met uitzondering van een voorziening waar een bouwofferte opgevraagd moet) worden, maximaal 8 weken na ontvangst van een aanvraag. Voor een besluit waarbij een bouwofferte opgevraagd moet worden bedraagt de termijn 13 weken.
Artikel 24. Beperkingen Lid 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover: a. De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat. b. De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is. Lid 2. Geen voorziening wordt toegekend: a. Indien de voorziening algemeen gebruikelijk is. b. Indien de belanghebbende niet woonachtig is in de gemeente Aa en Hunze. c. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen of het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt. d. Voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de voorziening die eerder vergoed of verstrekt is verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. e. Voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening is aangevraagd.
Artikel 25. Advisering Lid 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op de aangevraagde voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten: a. Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen. b. Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. Lid 2 Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien: a. Het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 is gevoerd. b. Het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden. c. Het college dat overigens gewenst vindt.
Artikel 26. Wijziging situatie Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.
15
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 27. Intrekking Lid 1 Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien: a. Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening. b. Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen. Lid 2 Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
Artikel 28. Terugvordering Lid 1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd. Lid 2. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens. Lid 3. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.
Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande verordening een bouwkundige woonvoorziening (boven een bedrag van € 20.000,00) heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De indicatieve waardestijging dient voor de realisatie van de voorziening door taxatie te worden vastgesteld en wordt definitief vastgesteld door taxatie op het moment van de woningverkoop. De waardestijging van de woning ontstaan door realisatie van de voorziening, dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het College heeft de mogelijkheid om af te wijken van de bepaling in de situatie dat bij verkoop de woning in waarde gedaald is, maar dat ondanks de waardedaling de voorziening nog altijd voor een waardestijging gezorgd heeft.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen Artikel 30. Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 31. Indexering Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitzondering zijn de bedragen waarnaar verwezen wordt in artikel 2.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning welke jaarlijks worden aangepast en bekend gemaakt door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport.
16
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 32. Inwerkingtreding Lid 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking. Lid 2. Met de inwerkingtreding wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2011, vastgesteld op 28-7-2011, ingetrokken. Artikel 33. Overgangsbepaling Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande verordening.
Artikel 34. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013”.
17
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
DEEL II
Concept Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Achtergrond De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen van prestatieveld 6 “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de nieuwe verordening werden opgenomen. Deze beleidsarme invoering heeft veel reacties opgeroepen. Allereerst van de gebruikers. Hun koepels, de CG-Raad en de gezamenlijke Ouderenbonden, hebben direct gereageerd, maar hadden ook begrip voor de onmogelijkheid om in zeer korte tijd een geheel nieuw beleid te ontwikkelen. Ook Kamerleden reageerden teleurgesteld, maar toonden ook weer begrip. Toen de Wmo eenmaal ingevoerd was reageerden ook de rechters. Zij reageerden zonder terughoudendheid, omdat zij de regelgeving als uitgangspunt namen. Daardoor ontstond een steeds grotere discrepantie tussen de tekst van de modelverordening en de daarop gebaseerde verordeningen van gemeenten en het door gemeenten te hanteren beleid. Vrij vlot na de invoering van de Wmo heeft de VNG het initiatief genomen om de modelverordening door te ontwikkelen. Op 8 april 2008 werd een expert-meeting gehouden en als gevolg daarvan is een “Proeve voor een nieuwe modelverordening” ontwikkeld. De reactie daarop was niet direct positief. Los van het gegeven dat het slechts een proeve was werd geoordeeld dat aan het schrijven van een nieuwe verordening een tweetal processen vooraf zouden moeten gaan: een proces onder (potentiële) gebruikers van de Wmo en een proces onder de uitvoerders van de Wmo, de gemeenten. In samenwerking tussen VNG enerzijds en CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden anderzijds is daarop “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”. De huidige verordening is de weerslag van twee zaken. Allereerst hebben de resultaten van het project “De Kanteling” aan de basis gelegen van de in deze verordening opgenomen tekst. Vervolgens is ook rekening gehouden met de jurisprudentie, met name die van de Centrale Raad van Beroep. De opbouw van deze verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande verordening en zoals die van de Wvg was. In deze verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van op voorzieningen en op het zogenaamde “gesprek”, een open gesprek waarin samen met 3 de persoon die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen op basis van het verslag van het gesprek. Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen. Het is zelfs mogelijk een keuze te maken die leidt tot invulling van beide fasen door verschillende personen van door de gemeente aangewezen organisaties: het gesprek zou gevoerd kunnen worden door een dicht bij de compensatiebehoevende staande professional terwijl de fase van de concrete aanvraag een taak is van de gemeente. Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op het gesprek en vervolgens op de procedure na dat gesprek als het komt tot een individuele aanvraag. Pas daarna zal besloten worden met een aantal algemene soms procedurele regels. 3
Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen. 18
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder:
Lid 1. Wet Wet: Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Lid 2. College College: Waar staat College wordt bedoeld College van burgemeester en wethouders.
Lid 3. Besluit maatschappelijke ondersteuning Besluit maatschappelijke ondersteuning: Waar staat Besluit wordt bedoeld: Het besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Aa en Hunze.
Lid 4. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze Beleidsregels: Waar staat Beleidsregels wordt bedoeld regels op basis waarvan de compensatie in het kader van de Wmo wordt ingevuld.
Lid 5. Compensatieplicht Compensatieplicht: De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo. Het letterlijke citaat luidt: “4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het College aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het College om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het College daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het College om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het College, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 20052006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).” Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving: “Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de 19
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is” De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”
Lid 6. Aanmelding In het kader van het gesprek wordt niet gesproken van een aanvraag maar van een aanmelding. Dit geeft verschillende aspecten van het gesprek aan. Allereerst dat het gesprek niet het onderzoek is naar een te verstrekken voorziening, maar het onderzoek naar de situatie van betrokkene, zijn behoeften, de te bereiken resultaten enz. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Dit traject kan uiteindelijk ook nog leiden tot een aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.
Lid 7. Het gesprek Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waar de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het college, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar betrokkene en zijn mantelzorger(s) problemen ondervindt, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn in de ogen van betrokkene, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in die gesprekken al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag die leidt tot een beschikking. Het gesprek zal de basis zijn voor de aanvraag. Het verslag van het gesprek zal dan ook bij de aanvraag worden gevoegd. Wie direct een aanvraag wil doen zonder gesprek verplaatst in feite het gesprek naar na de aanvraag. Zonder gesprek, of beter gezegd zonder het onderzoek dat tijdens het gesprek plaatsvindt, zal het lastig kunnen zijn maatwerk te leveren. Het gesprek wordt in hoofdstuk 2 uitgewerkt.
Lid 8. Aanvraag De aanvraag in het kader van de Wmo volgt in principe op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie van betrokkene volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet. De aanvraag kan schriftelijk of elektronisch gedaan worden.
Lid 9. Belanghebbende Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is 20
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.
Lid 10. Psychosociaal probleem Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.
Lid 11. ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) De International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Van de zeer 4 uitgebreide ICF zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang. De ICF wordt gebruikt om de situatie eenduidig in kaart te brengen tijdens het gesprek en bij ingewonnen medisch advies.
Lid 12. Zelfredzaamheid Dit gaat over het lichamelijk, verstandelijk en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken.
Lid 13. Algemene voorziening Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn: De dagrecreatie voor ouderen De sociale alarmering De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp De maaltijdservice en het eetcafé Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice De (ramen)wasservice De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties De kort durende huishoudelijke hulp Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.
Lid 14. Algemeen gebruikelijke voorziening Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
4
http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm
21
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 15. Collectieve voorzieningen Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.
Lid 16. Voorliggende voorziening Voorliggende voorzieningen kunnen zijn algemeen gebruikelijke voorzieningen , algemene voorzieningen of collectieve voorzieningen. Bij deze voorzieningen is de functie bepalend: zij gaan voor individuele voorzieningen.
Lid 17. Wettelijk voorliggende voorziening De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo, zo is in artikel 2 Wmo bepaald.
Lid 18. Individuele voorziening In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.
Lid 19. Gebruikelijke zorg Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.
Lid 20. Voorziening in natura Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.
Lid 21. Persoonsgebonden budget Dit lid beschrijft het persoonsgebonden budget als een geldbedrag bedoeld om het te bereiken resultaat te bereiken.
Lid 22. Financiële tegemoetkoming Vervolgens wordt omschreven wat een financiële tegemoetkoming is. Daarbij wordt gesproken over een forfaitair bedrag, een bedrag waarbij geen rekening is gehouden met het inkomen of met de werkelijke kosten.
Lid 23. Huisgenoot Dit lid beschrijft het begrip huisgenoot. Het begrip betreft iedere persoon met wie de aanvrager gemeenschappelijk een woning bewoont en een huishouden voert. De samenstelling van dit huishouden kan bestaan uit personen die meerderjarig zijn, eventueel met een of meerdere personen die minderjarig zijn.
Lid 24. Mantelzorger Dit lid geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.
22
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 25. Hoofdverblijf Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. De woonruimte moet bestemd zijn en geschikt zijn voor permanente bewoning, recreatiewoningen vallen hier bijvoorbeeld niet onder. De woonruimte kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning. Hierbij geldt het adres waarop deze persoon in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven.
Lid 26. Budgethouder Hiermee wordt de belanghebbende bedoeld aan wie een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend. De belanghebbende dient de besteding van het pgb te kunnen verantwoorden aan het college.
Lid 27. Inkomen Het verzamelinkomen en het vermogen, zoals bedoeld in artikel 4.1 en artikel 4.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en waarvan uitgegaan wordt bij de vaststelling van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten zoals berekend door het CAK.
Lid 28. Eigen Bijdrage Hiermee wordt het bedrag bedoeld dat de belanghebbende betaald bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1 van de Wet 20) . Deze eigen bijdrage wordt op het inkomen afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3 van de Wet 20) bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit. In deze AMvB is bepaald welke ruimte gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van een eigen bijdrage.
Lid 29. Eigen aandeel Hiermee wordt het bedrag bedoeld dat de belanghebbende zelf betaald als aandeel in de kosten, bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming. De bevoegdheid voor het vragen van een eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1 van de Wet 20) . Deze eigen bijdrage wordt op het inkomen afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15, lid 3 van de Wet 20) bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit. In deze AMvB is bepaald welke ruimte gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van een eigen aandeel.
23
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 2. De te bereiken resultaten Algemeen. Hoofdstuk 2 is het hart van de verordening. Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht. Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid: a. b. c. d. e. f. g. h.
een schoon en leefbaar huis; wonen in een geschikt huis; beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; zich verplaatsen in en om de woning; zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.
Op deze acht terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden. Ook de Centrale Raad spreekt over resultaatverplichting, bijvoorbeeld in de eerdergenoemde uitspraak van december 2010. Deze resultaten zijn afkomstig uit de eerste bouwsteen die het resultaat was van het VNG project `De Kanteling’ en is als brochure onder de titel ‘Denken in resultaten. Bouwsteen voor een nieuwe modelverordening Wmo’ uitgebracht. In de modelbeleidsregels zullen diverse teksten vanuit deze brochure integraal worden opgenomen.
24
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag Dit artikel bepaalt dat er een scheiding wordt aangebracht tussen een aanmelding en een aanvraag. In een drietal situaties, namelijk wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening, wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen, of indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt, dient een aanvraag voorafgegaan te worden door het gesprek. Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen. Dan zal het gesprek tijdens de aanvraagprocedure plaats kunnen vinden in de vorm van het noodzakelijke gemeentelijke onderzoek. Globaal kan gesteld worden dat een aanvraag pas gedaan kan worden als op basis van een gesprek een uitgebreide inventarisatie heeft plaatsgevonden en alle mogelijke niet-individuele voorzieningen al zijn beoordeeld. Dat betekent dat het voor de gemeente duidelijk moet zijn dat er geen andere oplossingen zijn dan een individuele oplossing en dat de te bereiken resultaten en de manier waarop die resultaten bereikt kunnen worden vastgelegd zijn en beoordeeld als vallend onder de Wmo.
Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek Artikel 4 bepaalt dat een gesprek aangevraagd wordt middels een aanmelding. Het gesprek leidt niet tot een beschikking, dus er is geen sprake van een aanvraag die de regels van de Algemene wet bestuursrecht dient te volgen. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt. Na een aanmelding dient binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt te worden. Dit is van belang, omdat de belanghebbende direct het gevoel dient te hebben serieus genomen te worden. Een vlotte afspraak duidt daar (onder andere) op. Een aanmelding die daarna gedurende enkele weken blijft liggen zonder enige activiteit rond het maken van een afspraak wekt niet het vertrouwen dat men serieus wordt genomen. Bovendien geeft een aanmelding aan dat betrokkene een probleem ervaart. Het is van belang te laten blijken dat er vaart gezet wordt achter het oplossen van een probleem. En tot slot mag de extra stap van het gesprek niet leiden tot tijdverlies, het gesprek zou moeten leiden tot tijdwinst.
Artikel 5. Het gesprek Algemeen Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden. Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert: De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie. De mogelijkheden die de belanghebbende ondanks dit probleem heeft. De onmogelijkheden die de belanghebbende ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen. De resultaten die belanghebbende wil bereiken op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen. Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen. De mogelijkheden die belanghebbende heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen of via collectieve voorzieningen te bereiken. De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen. Het gesprek staat op zich los van een aanvraag voor een individuele voorziening in het kader van prestatieveld 6 van de Wmo (artikel 1, lid 1 onder g sub 6 Wmo). Dit is van groot belang om te 25
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
voorkomen dat er een claimgerichte invulling van de Wmo plaatsvindt, welke invulling in strijd is met de doelstelling van de Wmo. Dat heeft consequenties. Wanneer iemand met een claimgerichte aanvraag komt en die uitsluitend claimgericht behandeld wil zien kan dit betekenen dat een gemeente moeilijk maatwerk kan leveren. Doordat het gesprek geheel vanuit de belanghebbende gevoerd moet worden, kan een gemeente ervoor kiezen het gesprek niet zelf te voeren, maar uit te besteden aan een professional die na het gesprek niet ook de eventuele besluitvorming rond een individuele voorziening moet behandelen. Als beide onderdelen door één persoon worden ingevuld zou het idee kunnen ontstaan dat bij het gesprek de te verlenen individuele voorziening al een rol speelt, terwijl dat absoluut niet de bedoeling is. Indien het gesprek door een ander gevoerd wordt dan de persoon die uiteindelijk de eventuele beslissing over een individuele voorziening neemt is de overdracht van alle informatie vanuit het gesprek naar de aanvraagprocedure van groot belang. Omdat het op zich al van belang is dat het gesprek uitmondt in volstrekte duidelijkheid over datgene wat in het gesprek is aangegeven, is er voor gekozen dit gesprek uit te laten monden in een verslag, dat voor akkoord wordt getekend, zodat het verslag indien gewenst als aanvraag gebruikt kan worden indien individuele voorzieningen noodzakelijk blijken. Bij het gesprek zal het begrippenkader van de ICF, de International Classification of Functions, Disabilities and Health, uitgangsput zijn. Ook bij de formulering van de te bereiken resultaten is het 5 ICF basis geweest. Het is de wens van de wetgever geweest dat dit plaats zou vinden . Het gesprek zal alleen gevoerd kunnen worden door een persoon die ter plekke uitstekend bekend is: kennis van alle in de regio aanwezige mogelijkheden aan algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve en ook individuele voorzieningen is onmisbaar voor het goed voeren van een gesprek. Na dit gesprek moet een gemeente er immers van uit kunnen gaan dat alle voorliggende, door belanghebbende zelfstandig aan te spreken mogelijkheden, bekeken zijn. Het kan niet de bedoeling zijn dat dit na een aanvraag alsnog beoordeeld moet worden. Mocht de gemeente nadat een aanvraag is ingediend behoefte hebben aan een medisch advies of een onderzoek door een deskundige van een andere discipline, dan vindt dit na het gesprek plaats. Een dergelijk onderzoek past niet in een procedure als het gesprek waarbij belanghebbende en zijn wensen en persoonlijke kenmerken het uitgangspunt zijn en dat niet gericht is op een bepaalde individuele voorziening. In praktijk zal er ongetwijfeld een soort lijst ontstaan aan de hand waarvan het gesprek gevoerd zal worden. Een dergelijke lijst is van belang om te zorgen dat er geen enkel mogelijk van belang zijnd punt vergeten wordt. Dit betekent niet dat het gesprek een starre opzet kan hebben: naast structuur die door de professional aangebracht kan worden is er de richting die de belanghebbende aan het gesprek geeft. Artikelsgewijs Het gesprek wordt in principe bij de belanghebbende thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, enz. Het gesprek wordt gevoerd aan de hand van een lijst van te bespreken punten die tegelijk met de bevestiging van de afspraak voor het gesprek aan belanghebbende wordt toegezonden. Een dergelijke lijst maakt het voor belanghebbende, indien hij dit wil, mogelijk zich voor te bereiden op het gesprek. Daardoor komen belanghebbende en de professional meer in een gelijke positie te verkeren dan zonder informatie vooraf. De lijst mag niet leiden tot een starre benadering van het gesprek door de lijst strikt te volgen. De lijst is bedoeld als ondersteuning. Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat het ICF op tafel moet komen of dat belanghebbende bekend moet zijn met het ICF. Het ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional het ICF dient te kennen. 5
Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.” 26
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 2 bepaalt dat als de aanmelding gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.
Artikel 6. Het verslag. Artikel 6 bepaalt in lid 1 dat het gesprek met een verslag kan worden afgesloten. De professional vat per onderdeel van het gesprek de belangrijkste punten kort samen. Met deze punten kan door de professional uiteindelijk een uitgebreid gespreksverslag worden gemaakt. Het verslag kan het beste zo snel mogelijk beschikbaar worden gesteld. Belanghebbende heeft de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Als de belanghebbende het verslag ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek. Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de belanghebbende en zijn behoeften en persoonlijke kenmerken. Van het verslag kan dan ook niet verwacht worden dat het een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft: het zal duidelijk subjectieve aspecten bevatten. Deze subjectieve aspecten zullen als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een objectieve onderbouwing, dan zal dat na de aanvraag plaats moeten hebben. Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen. Met die aanvraag wordt een formele procedure ingezet die gebonden is aan de regels van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat het een ander traject is met een ander regime en een andere sfeer is de aanvraag in een nieuw hoofdstuk opgenomen.
Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening Artikel 7. De aanvraag In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan, waarbij elektronisch een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend. Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier) wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier om deze aanvraag formeel te maken. Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen. Het spreekt voor zich dat deze belangrijke informatie in de begeleidende brief bij het aanvraagformulier verstrekt dient te worden. Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.
27
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten Hoofdstuk 5 van de verordening heeft een speciale opbouw. In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle acht te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het college zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden. In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn. Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de voorzieningen die mogelijk zijn. Allereerst laat de wet deze mogelijkheid toe. Vervolgens is het principe van het gesprek en de daaropvolgende aanvraag zodanig dat niet van meet af aan een bepaalde voorziening centraal in de procedure moet staan maar het te bereiken resultaat en hoe dat mogelijk is. Focussen op een bepaalde voorziening kan de aandacht daarvan zodanig afleiden dat de verkeerde voorziening wordt toegekend. Artikelsgewijs
Artikel 8. Het maken van een afweging In lid 1 van artikel 8 is vastgelegd dat het college het verslag van het gesprek tot uitgangspunt van de beoordeling van de vraag welke voorzieningen getroffen gaan worden, dient te nemen. Daarbij gaat het college uit van de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel. Lid 2 bepaalt dat alle (wettelijk) voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij logischerwijs voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Dat kan nodig zijn omdat men niet weet welke voorzieningen er normaal voorhanden zijn. Als deze voorzieningen toch niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in perspectief. Als er geen gesprek heeft plaatsgevonden zal dit na de aanvraag gebeuren. Dus met of zonder gesprek: er wordt in alle gevallen eerst beoordeeld welke voorliggende, algemeen gebruikelijke en collectieve voorzieningen een oplossing zouden kunnen bieden om het te bereiken resultaat daadwerkelijk te bereiken.
Paragraaf 2. De te bereiken resultaten Artikel 9. Een schoon en leefbaar huis. In lid 1 van artikel 9 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is volgens de normen zoals die tot nu toe zijn gehanteerd. Wat betreft de vraag wat onder schoon verstaan moet worden zijn normen geformuleerd in de beleidsregels. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Er zijn ook beperkingen ten aanzien de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Ramen lappen aan de buitenkant valt van oudsher buiten de gemeentelijke plicht. Maar een aanvrager kan met een (sterk) afwijkende vraag ten aanzien van het onderdeel omvang sociale woningbouw geen compensatie afdwingen voor het meerdere boven het niveau sociale woningbouw. Dit zal in de beleidsregels nader worden uitgewerkt. Onder dit principe vallen de ruimtes die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn: hierbij valt te denken aan een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden. 28
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
In lid 2 van artikel 9 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om het schone en leefbare huis te bereiken. dat gaat allereerst via licht en zwaar huishoudelijk werk, d.w.z. om het droog en nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Het aantal benodigde uren voor deze activiteit zal bepaald worden via een normenschema dat is opgesteld in samenwerking met de aanbieders van HH en in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is geaccepteerd als een redelijk uitgangspunt voor de bepaling van de omvang van de hulp. Overigens kunnen ook andere normenschema’s ontwikkeld worden, bijvoorbeeld door schoonmaakbedrijven. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan. Lid 3 van artikel 9 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn zal er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten. Compensatieplicht bestaat er uiteraard ook als de huisgenoot zelf ook niet in staat is het huishoudelijk werk te verrichten. Hiertoe zal al dat onderzoek gedaan moeten worden om dit vast te stellen. Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is geen reden tot compensatie. Alleen dreigende overbelasting of bestaande overbelasting van huisgenoten, waaronder begrepen de kinderen, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden. Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden. Omdat het om maatwerk gaat, zal ook hiernaar nauwkeurig onderzoek gedaan moeten worden. Hetzelfde geldt de in artikel 8 lid 2 gestelde uitzondering voor voorliggende en andere voorzieningen die gewoon in de maatschappij beschikbaar zijn.
Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften Lid 1 van artikel 10 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice. Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten en kan rekening worden gehouden met de wensen van de aanvrager. Het te bereiken doel kan behaald worden via een maaltijdservice, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen. Lid 2 van artikel 10 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.
29
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Als een voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt. Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende voorziening aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.
Artikel 11. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding Lid 1 Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder afdwingbare compensatie. De wijze waarop deze ondersteuning wordt geboden, is afhankelijk van de gezamenlijk door aanvrager en gemeente te kiezen oplossing. Als mobiliteit het probleem is, kan gedacht worden aan een vervoersvoorziening om dat probleem op te lossen. Als er hulp bij het huishouden aanwezig is, zou dit de oplossing kunnen bieden. Dat hoeft niet per se via het samen kopen van kleding: het is ook mogelijk met behulp van anderen kleding aan te schaffen. Wat doelmatige kleding precies is zal per situatie verschillen. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding. Lid 2 Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen en gestreken moet kunnen worden, alles voor zover de aanvrager daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is. Lid 3 en 4. Als er voorliggende, algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.
Artikel 12. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Dit kan onder de compensatieplicht behoren als een ouder met beperkingen dat zelf niet kan. Compensatie is dan bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang. Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ. Lid 2 biedt de mogelijke oplossingen. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke, voorliggende en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Voorliggende voorzieningen spelen dan een grote rol. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz. Leden 3 en 4. Voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.
30
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 13. Wonen in een geschikt huis Lid 1. Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De gemeente kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen. Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden. Lid 2. Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de behoeften van de aanvrager. Maar aan de andere kant is er ook de noodzaak tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden, waardoor zo veel mogelijk aanvragers gecompenseerd kunnen worden met de beschikbare middelen. Door hier gericht beleid op te maken kan het college sturen in de mogelijkheden. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen. Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit. Lid 3 Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Lid 4. Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.
Artikel 14. Zich verplaatsen in en om de woning Lid 1. Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in, om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een korte wandeling) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.
31
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt. In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen. Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte. Ook een tillift zou gezien kunnen worden als een dergelijk middel. Doordat een belangrijk deel van de tilliften vanwege aard- en nagelvaste verbinding met het plafond gerekend worden tot de voorzieningen waardoor in een geschikte woning gewoond kan worden, wordt de tillift verder beschouwd als een voorziening die daar onder valt. De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken. Het kunnen verplaatsen in de woning zou kunnen betekenen dat er twee voorzieningen verstrekt worden. Wanneer iemand een transfer kan maken, maar overigens aangewezen is op een rolstoel, zou gekozen kunnen worden voor een stoeltjeslift in combinatie met een rolstoel beneden en een rolstoel boven, waardoor iemand in staat zal zijn om zich in de gehele woning te verplaatsen. In deze situatie kunnen naast een traplift ook andere voorzieningen nodig zijn om de woning rolstoeldoorgankelijk te maken. Lid 2. In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. De rolstoel voor incidenteel gebruik wordt alleen dan verstrekt, indien de gemeente geen regeling heeft voor het lenen van dit soort rolstoelen. Ook is het wellicht in incidentele situaties noodzakelijk om andere redenen een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning. Leden 3 en 4. Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt. Als daar sprake van kan zijn zal geen individuele voorziening worden verstrekt.
Artikel 15. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Lid 1. Als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel is het te bereiken resultaat dat de aanvrager zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Heeft men voor dat soort verplaatsingen een aparte voorziening nodig, die verder gaat dan de normale voorziening voor het verplaatsen in het kader van het leven van alledag, dan zal deze voorziening niet onder de compensatieplicht vallen maar vergoed dienen te worden vanuit de voorzieningen ten behoeve van werken: zoals de Wia.
32
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 2. De individuele voorzieningen die verstrekt gaan worden voor de belanghebbende en zijn eventueel noodzakelijke begeleider om als resultaat te bereiken dat deze zich met een of ander vervoermiddel in de woonplaats en directe omgeving kan verplaatsen betreffen een breed scala van verplaatsingen. Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Daarvoor wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder. Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), nodig om op bezoek te gaan, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer ter compensatie geboden worden. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken valt onder de compensatieplicht. De omvang van de te bieden compensatie zal over het algemeen liggen tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort. Leden 3 en 4. Voor zover de belanghebbende een beroep kan doen op huisgenoten, mantelzorgers of vrijwilligers, of gebruik kan maken van een scootermobiel pool kan dit een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voorliggende voorzieningen kunnen individuele voorzieningen voorkomen.
Artikel 16. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten. Lid 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 15 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.
33
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 2. Als vervoer voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 15 het vervoersprobleem opgelost worden.
Lid 3 en 4. Als sprake is van voorliggende voorzieningen, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.
34
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen Artikel 17. Mogelijke verstrekkingswijzen In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken (hoewel er in feite geen verschil bestaat tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming) omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”).
Paragraaf 2. Verstrekking in natura Artikel 18. Inhoud beschikking Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat er daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld. Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden. Lid 2 geeft aan dat als een eigen bijdrage gevraagd wordt, dit in de beschikking komt te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.
Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget Artikel 19. Overwegende bezwaren Artikel 19 bepaalt de situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt, ook al is dat aangevraagd, omdat zij vallen onder de formulering van artikel 6 Wmo: “ overwegende bezwaren”. In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen van wie verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Van overwegende bezwaren kan sprake zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget niet praktisch uitvoerbaar is. Lid 2. Het persoonsgebonden budget verstrekt voor het inkopen van diensten mag niet worden gebruikt voor betaling aan huisgenoten of een mantelzorger van de belanghebbende.
Artikel 20. Inhoud beschikking persoonsgebonden budget Lid 1 van artikel 20 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden. Dat kan beperkt zijn, zoals het bezoeken van familie, vrienden en kennissen en het doen van boodschappen met een scootermobiel, maar ook een meer algemeen geformuleerd resultaat, zoals het maken van alle noodzakelijke verplaatsingen in de naaste woon- en leefomgeving. 35
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het programma van eisen. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat bij het heffen van een eigen bijdrage dit in de beschikking vermeld moet worden, waarbij meegenomen kan worden dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.
Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming Artikel 21. Inhoud beschikking financiële tegemoetkoming Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeld worden. Lid 2. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden. De berekening van het eigen aandeel kan, in tegenstelling tot de eigen bijdrage, door het college plaatsvinden. In de wet is alleen voor de eigen bijdrage geregeld dat dit verplicht door het CAK dient te gebeuren. Als een college zelf het eigen aandeel berekent dient er zorg voor te worden gedragen dat de regels rond de cumulatie van eigen bijdragen in acht worden genomen. Met name als al een eigen bijdrage AWBZ wordt betaald zal herberekening (en wel wat de eigen bijdrage AWBZ betreft door het CAK) plaats moeten vinden, aangezien een eigen aandeel op basis van de Wmo voor gaat op een eigen bijdrage in het kader van de AWBZ.
Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel Artikel 22. Eigen bijdragen en eigen aandeel Lid 1 vermeldt in welke situaties een eigen bijdrage of eigen aandeel van toepassing is. Lid 2. Het College stelt de hoogte van de bedragen van de verstrekkingen en van een eigen bijdrage of eigen aandeel vast en legt deze vast in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze. Bij het vaststellen van de hoogte van de bedragen van de verstrekkingen en van een eigen bijdrage of eigen aandeel houdt het college rekening met de kaders zoals vastgelegd in deze verordening en de toelichting hierop. De eigen bijdrage en het eigen aandeel zijn in ieder geval nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorziening.
36
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering Artikel 23. Beslistermijn. De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Die redelijke termijn is 8 weken. De Wmo bepaalt niets over beslistermijnen. Het college heeft de mogelijkheid om afwijkende termijnen vast te stellen. Hoewel het van belang is zo min mogelijk afwijkende termijnen te hanteren, immers, de doorzichtigheid van de termijnen komt daardoor wellicht in het geding, is het logisch voor enkele onderdelen wel een langere termijn vast te stellen. Dit geldt met name voor bouwkundige woonvoorzieningen. Zeker als daar een offerte voor moet worden aangevraagd, zal daarmee de nodige tijd gemoeid zijn, zodat de termijn van acht weken niet haalbaar is. Om dat helder te hebben zijn de termijnen in de verordening opgenomen. De beslistermijn start op het moment dat de gemeente het hiertoe bestemde gedeelte op het aanmeld-/aanvraagformulier, ondertekend door de aanvrager, heeft ontvangen.
Artikel 24. Beperkingen Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen. Lid 1 onder a bepaalt dat het noodzakelijk is dat een voorziening langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden. Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemand gehele verdere leven noodzakelijk zijn. Lid 1 onder b bepaalt dat de voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aangemerkt moet kunnen worden. Het gaat daarbij op de eerste plaats om een voorziening die compenserend is voor de ondervonden problemen, zodat het te bereiken doel daadwerkelijk bereikt kan worden. Maar wanneer dan meerdere voorzieningen compenserend blijken te zijn mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening. Lid 2 bepaalt onder a dat geen voorziening wordt toegekend indien de voorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd dient te worden voor een persoon als de aanvrager. Verder wordt geen voorziening toegekend als niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. Is de voorziening te duur geweest dan kan de gemeente volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening. Onder e wordt bepaald dat geen voorziening wordt toegekend als uit het gesprek blijkt dat de aanvrager niet aantoonbaar meer betaalt in vergelijking met de situatie voordat de beperkingen optraden en de kosten van een aangevraagde voorziening in deze situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen zijn. Dit wil zeggen dat een oplossing van problemen bijvoorbeeld al aanwezig kan zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt.
Artikel 25. Advisering Lid 1. Het kan noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de gevraagde voorziening een beroep te doen op een (medisch) adviseur. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 25 daartoe de mogelijkheid. Geregeld is dat het college twee mogelijkheden heeft: het college kan allereerst iemand oproepen op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar die vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. 37
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Bij de advisering zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling. Het zal duidelijk zijn dat er van deze mogelijkheden alleen maar gebruik kan worden gemaakt als dit noodzakelijk is, dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is. In principe mag van de aanvrager verwacht worden mee te werken. Is de aanvrager niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit te nemen is. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag buiten behandeling kunnen stellen. Is wel een zorgvuldig besluit mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden. Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd kan worden. Dat kan in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie kan het van groot belang zijn te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken. Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen. Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies. Dan biedt het laatste lid van dit artikel daartoe de mogelijkheid.
Artikel 26. Wijziging situatie Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Zo zal bij overlijden de voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze gewijzigde omstandigheid. Maar andere omstandigheden zijn minder gemakkelijk kenbaar door de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven. Het kan overigens geen kwaad deze bepaling in de beschikking te herhalen, hetgeen de kans dat er kennis van genomen wordt aanzienlijk vergroot.
Artikel 27. Intrekking Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden. Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 28 geregeld. Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn. Een beslissing wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen 6 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.
Artikel 28. Terugvordering Indien een besluit is ingetrokken (en ook alleen maar in die situatie) kan eventueel tot terugvordering worden overgegaan. Voorwaarde is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een pgb kan worden teruggevorderd. Hierbij geldt een privaatrechtelijke procedure. Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als later blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.
38
Concept Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Artikel 29. Terugbetaling bij verkoop Artikel 29 van de verordening geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk bij verkoop binnen 10 jaar een bedrag, dat het gevolg is van de waardestijging van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald. De periode begint op het moment dat de akte gepasseerd is.
Hoofdstuk 8. Slotbepalingen Artikel 30. Hardheidsclausule Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.
Artikel 31. Indexering Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het college hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Een college is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen aan te passen.
Artikel 32. Inwerkingtreding Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening. Artikel 33. Overgangsbepaling Dit artikel regelt de overgangsbepaling rondom de verordening.
Artikel 34. Citeertitel Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd kan worden.
39
Einde bijlage: Concept Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en de toelichting
Terug naar het agendapunt
Concept Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119365#
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013 VOORWOORD....................................................................................................................... 2 Inleiding .................................................................................................................................. 2 Eigen verantwoordelijkheid ..................................................................................................... 2 Mantelzorgers en vrijwilligers.................................................................................................. 3 HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN ........................... 4 Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis ............................................................................... 4 Inleiding .................................................................................................................................. 4 Afwegingskader ...................................................................................................................... 4 Resultaat 2: goederen voor primaire levensbehoeften ............................................................ 5 Inleiding .................................................................................................................................. 5 Afwegingskader ...................................................................................................................... 6 Resultaat 3: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding ................................ 7 Inleiding .................................................................................................................................. 7 Afwegingskader ...................................................................................................................... 7 Resultaat 4: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren .................................... 8 Inleiding .................................................................................................................................. 8 Afwegingskader ...................................................................................................................... 8 Resultaat 5: wonen in een geschikt huis ................................................................................. 8 Inleiding .................................................................................................................................. 8 Afwegingskader ...................................................................................................................... 9 Resultaat 6: Zich verplaatsen in en om de woning ................................................................ 11 Inleiding ................................................................................................................................ 11 Afwegingskader .................................................................................................................... 11 Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel ............................................................... 12 Inleiding ................................................................................................................................ 12 Afwegingskader .................................................................................................................... 12 Resultaat 8: hebben van contacten en deelname aan lokale recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten ....................................................................................................... 13 Inleiding ................................................................................................................................ 13 HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL. .... 14 Inleiding ................................................................................................................................ 14 Afwegingskader .................................................................................................................... 15 1. Een persoonsgebonden budget. ....................................................................................... 15 2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel........................................................ 17 3. De voorziening in natura. .................................................................................................. 18 HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING ............................................. 18 Inleiding ................................................................................................................................ 18 Criteria: ................................................................................................................................ 18 Alternatieven voor bezwaar .................................................................................................. 20
1
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
VOORWOORD Inleiding Deze nieuwe beleidsregels vormen met de nieuwe verordening een trendbreuk met de oude regels (ooit verstrekkingenboek geheten), zoals die gehanteerd werden onder de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en sinds 2007 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Was onder de Wvg sprake van een zorgplicht en tamelijk nauwkeurig omschreven voorzieningen, de compensatieplicht van de Wmo vraagt om een andere aanpak. Die andere werkwijze heeft de VNG samen met CG-Raad en CSO ontwikkeld. Kernbegrippen zijn nu het leveren van maatwerk, uitgaan van te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid. Tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, komt eerst het resultaat dat bereikt moet worden aan de orde, daarna passeren de verschillende oplossingen de revue, en niet alleen de individuele op indicatie. Omdat maatwerk nodig is vindt een gesprek plaats ter verkenning van de mogelijkheden, ook de eigen mogelijkheden. Art 4 van de Wmo geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt dienen te worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om maatwerk. Daar was onder de Wvg veel minder sprake van. Het meest duidelijke voorbeeld is gelegen in het collectieve vraagafhankelijke vervoer (cvv). Onder de Wvg hadden verreweg de meeste gemeenten het primaat van het cvv in hun verordening opgenomen. Daar kon onder de Wvg redelijk consequent mee worden omgegaan, zo leerde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Als er geen medische noodzaak bestond voor een andere vervoersvoorziening kon de gemeente dat cvv toekennen en werd het adequaat geacht, zelfs goedkoopst-adequaat. De Wmo-jurisprudentie van de Centrale Raad heeft inmiddels duidelijk gemaakt, dat het primaat van het collectief vervoer weliswaar gehanteerd mag worden, maar dat dit niet zo consequent meer kan als vroeger. Er moet altijd beoordeeld worden of er aanleiding is af te wijken. Allereerst kan dat het geval zijn als iemand een persoonsgebonden budget vraagt. Dat mag niet categorisch worden afgewezen: daar moet individueel onderzoek naar worden gedaan. En die afwijking van de hoofdregel moet in ieder geval als er sprake is van twee voorzieningen: een voor het vervoer over de korte afstand en een over de langere afstand. Maar ook als er sprake is van maar één voorziening moet die individuele beoordeling plaats vinden. Gebeurt dat niet, zo leert de jurisprudentie, dan is de kans heel groot dat de rechter het besluit hierop zal vernietigen1. De aanleiding kan ook zijn dat het cvv in het individuele geval niet als goedkoopstcompenserend betiteld kan worden. Bijvoorbeeld omdat het concreet in deze situatie onpraktisch is. Dit voorbeeld van het cvv maakt duidelijk dat de Wmo andere eisen stelt aan een besluit dan de Wvg deed. De nadruk zal nu veel meer moeten liggen op zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. En ook al is het eindresultaat gelijk aan dat wat het onder de Wvg geweest zou zijn: de onderbouwing en motivering moeten er geheel anders uit zien. En aan die onderbouwing toetst de rechter het besluit. Eigen verantwoordelijkheid De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het gesprek aan de orde. Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te 1
Zie LJN BK2500, BK2502, BK2504.
2
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te compenseren. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor gecompenseerd moet worden. Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden, zoals een robotstofzuiger, kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen in huis. Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet gecompenseerd te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou compensatie mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest. Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? Een gemeente zal ook daarover voorlichting moeten geven, duidelijk moeten maken waar verwachtingen mogen beginnen maar ook kunnen ophouden wat betreft de inzet van gemeenten in het geschikt maken van woningen. Mantelzorgers en vrijwilligers Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven2. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG voor gekozen, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op
2
Bij uitspraak van 22 september 2010 heeft de Centrale Raad, omdat de aanvraag was gedaan door de persoon met een handicap en niet door de mantelzorgers, geen oordeel gegeven over de mogelijkheid een huis van ouders aan te passen (bezoekbaar te maken) terwijl hun dochter het hoofdverblijf in een andere plaats heeft. Dit zou een rechtstreeks recht op individuele voorzieningen voor mantelzorgers zijn geweest. (LJN BO0285)
3
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt. Regelgeving De beleidsregels volgen de verordening qua volgorde van de te behandelen onderdelen. Dat betekent dat de te bereiken resultaten uitgangspunt zijn. Beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht en zijn voor gemeenten evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het ook de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd. De beleidsregels die er nu liggen moeten bevorderen dat de doelstellingen van de compensatieplicht, zoals die door de wetgever in de Wmo geformuleerd zijn, te weten zelfredzaamheid en participatie door burgers met beperkingen, ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Een goed gesprek, heldere resultaten en oplossingen op maat zijn daartoe nodig. HOOFDSTUK 1. BEOORDELING VAN DE TE BEREIKEN RESULTATEN Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis Inleiding Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk, zoals voor 2007 benoemd onder de AWBZ. Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken. Afwegingskader Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.
Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of 4
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
sprake van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door handen spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. Bij dit compenseren wordt als norm aangehouden de systematiek zoals die tot 2007 ook onder de AWBZ werd gehanteerd. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren en is indertijd tot stand gekomen in overleg met de toenmalige koepel van zorgaanbieders en is door de Centrale Raad van Beroep als niet-onredelijk aangemerkt.
De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Bij een persoonsgebonden budget wordt het bedrag van dit pgb afgegeven als tegenwaarde van de hulp in natura. Daarbij worden twee tarieven gehanteerd voor twee verschillende situaties. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat gerealiseerd zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Bij huishoudelijke hulp in natura kent het college hulp toe in uren. Ook hier zou een andere vorm van toekennen mogelijk zijn. Daarbij moet altijd vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. In beide situaties kan dan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden.
Resultaat 2: goederen voor primaire levensbehoeften Inleiding In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Niet hieronder vallen de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden. 5
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Afwegingskader Onder dit resultaat worden gerekend de boodschappen inzake levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.
Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, als die zijn opgezet door de gemeente of door vrijwilligersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of vormen van een maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar zijn.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn. Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hier zal wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.
De normtijden hiervoor zijn weer de normen zoals voorheen onder de AWBZ gehanteerd, tenzij de feitelijke situatie tot een andere norm leidt.
Deze normen worden uitgedrukt in uren.
Het resultaat: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, als individuele voorziening, kan door het college in natura als ook via een persoonsgebonden budget bereikt worden.
Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Het college kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins. 6
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Resultaat 3: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding Inleiding De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Afwegingskader Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij en/of was- en strijkservice als dat in de lijn ligt.
Vervolgens zal het college beoordelen of er andere eigen mogelijkheden zijn die benut kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf door betrokkene van een wasmachine en/of droger.
Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg. Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan.
Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen
7
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.3
Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.
Resultaat 4: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren Inleiding De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing. Afwegingskader Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.
Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.
Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.
Bij de toekenning stelt door het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
Resultaat 5: wonen in een geschikt huis Inleiding In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende
3
De gemeente heeft een taak in het voorlichten van de burgers op deze onderdelen. Men moet kunnen weten wat verwacht wordt als men ooit een beroep op dit resultaat binnen de Wmo wil gaan doen.
8
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren. Afwegingskader Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Het college beoordeelt allereerst of het resultaat: wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen.4 De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Als voor het bereiken van het resultaat noodzakelijk is dat er een aanbouw geplaatst wordt besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn. Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de ROvergunning. Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien. Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.
Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.
4
Een gemeente kan in overleg treden met woningcorporaties om hen te stimuleren mantelzorgwoningen te huur aan te bieden. Een gemeente kan er ook toe besluiten woningcorporaties subsidie te geven als bijdrage in de stichtingskosten van mantelzorgwoningen, die daarna te huur aangeboden worden, inclusief (tijdelijke) plaatsing.
9
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor een ieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.
Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.
Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.
Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager met een afschrift aan de eigenaar.
Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager.
Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.
Het college kan de aanvraag voor een woonvoorziening weigeren indien: a. de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was. b. de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen, of bekende komende beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college. c. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen. d. de aangevraagde voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. e. de aanvraag betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen; f.
de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
10
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Resultaat 6: Zich verplaatsen in en om de woning Inleiding Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden. Afwegingskader Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.
Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.5
De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.6
Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.
Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.
Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.
Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.
5
Indien een gemeente niet over een rolstoelpool beschikt zal beoordeeld moeten worden of de rolstoel voor incidenteel gebruik wel al dan niet verstrekt wordt. Vraag is of dit onder de te compenseren resultaten behoort, waarbij tevens de vraag is of niet veel mensen in staat zijn om een tweedehands een eenvoudige rolstoel aan te schaffen. 6 Indien een gemeente er voor kiest sportrolstoelen te verstrekken zouden deze onder het achtste resultaat geschaard kunnen worden.
11
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel Inleiding Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief. Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt. Afwegingskader Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of in het gesprek alle mogelijke alternatieven al zijn beoordeeld. Dat kunnen ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.
Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende uit bestaat.
Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.7
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Bij personen met een loopafstand van minder dan 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.
Ook bij personen met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter, zal het college beoordelen of een voorziening voor de zeer korte afstand noodzakelijk is.
Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas) of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.
7
Indien een gemeente niet beschikt over een systeem voor collectief vervoer zal een andere individuele voorziening vertrekt kunnen worden.
12
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt het college of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen dan komt men in aanmerking voor een individuele voorziening.
Voorzieningen kunnen door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.
Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het persoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij wordt rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.
Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.
Resultaat 8: hebben van contacten en deelname aan lokale recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten Inleiding Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan lokale recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Afwegingskader
Het college beoordeelt altijd eerst of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.
Als het gaat om een vervoerprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het zevende resultaat opgelost kan worden.
13
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
HOOFDSTUK 2. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL. Inleiding Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende: “Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.” Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat door het compenseren van problemen die een aanvrager ondervindt, te bereiken. De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. En met de voorziening die betrokkene in natura krijgt moet het probleem voldoende gecompenseerd zijn. De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Na een wetswijziging die sinds 1 januari 2010 van kracht is, zijn er voor het persoonsgebonden budget als het gaat om hulp bij het huishouden twee mogelijkheden om dit in te vullen. De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming, zo blijkt uit artikel 7, lid 2 Wmo: ‘Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing’. Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de aanvrager. Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis. Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. De verschillen tussen een financiële tegemoetkoming, een forfaitaire financiële tegemoetkoming en een persoonsgebonden budget zijn het beste als volgt aan te geven. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding.
14
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Afwegingskader 1. Een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Er kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, met uitzondering van de rolstoel.
In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op deze keuzevrijheid, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. Er is inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget. In deze gevallen kan het college besluiten geen persoonsgebonden budget toe te kennen. . Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende compenseert en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, dan kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.
Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget. Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en wordt aangepast aan de economische ontwikkelingen. Het bedrag wordt vastgelegd in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Bepaald is in artikel 6 lid 1 Wmo dat het uurbedrag vergelijkbaar met zorg in natura moet zijn en bovendien toereikend. Dat betekent dat het bedrag tenminste het minimumloonbedrag zal moeten zijn. Er zijn twee mogelijkheden: het gaat om een arbeidsovereenkomst of om een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer. In het eerste geval ontstaan er weer twee situaties: betrokkene werkt op minder dan 3 dagen of betrokkene werkt op meer dan 3 dagen bij dezelfde persoon. Als het minder dan 3 dagen zijn mag bruto uitbetaald worden en zorgt iemand zelf voor eventuele betaling van belastingen en verzekeringen. Werkt iemand meer dan 3 dagen in de week dan is de werkgever verantwoordelijk voor de afdracht van belastingen en verplichte premies voor diverse verzekeringen. In deze beide situaties moet het minimum (jeugd)loon in ieder geval betaald worden. Is sprake van een overeenkomst opdrachtgever-opdrachtnemer dan zal het veelal gaan om een zzp-er, een zelfstandige zonder personeel en is men niet gebonden aan het minimum (jeugd)loon en hoeft geen afdracht plaats te vinden door de opdrachtgever. Het college heeft gekozen 15
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
voor twee verschillende basistarieven voor het pgb HH, al naar gelang het beoogde gebruik. Deze zijn vergelijkbaar met de voorziening van Huishoudelijke hulp 1 en 2 in natura. Voor de zwaardere hulp worden deze bedragen opgehoogd.
Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren. De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het onderhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zijn. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgevraagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeveelheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het persoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van uitgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoordeeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moeten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zou kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.
Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid omtrent de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat wil zeggen een voorziening waarmee het beoogde resultaat niet bereikt kan worden. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, waardoor het te bereiken resultaat, het compenseren van problemen, niet bereikt wordt, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat program van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking.
Het college neemt in de beschikking ook op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, zal in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.
Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld. Dat kan in één keer, indien daar aanleiding voor is (een aan te schaffen voorziening zal ook in één keer betaald moeten worden), maar zou ook in termijnen kunnen, bijvoorbeeld bij een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden. Om de betaling 16
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
overzichtelijk te houden is het mogelijk dit persoonsgebonden budget per kwartaal of per half jaar beschikbaar te stellen. Daarbij wordt er rekening mee gehouden dat bij betaling over een lange periode uitsluitend betaling achteraf problemen kan opleveren. Betaling per voorschot, of aan het begin van de periode, ligt dan voor de hand.
Als de betaling via een serviceorganisatie gaat (de thuiszorg of een andere organisatie) zal het college alleen op basis van daadwerkelijke uitgaven het persoonsgebonden budget over maken. Het college stort dan op uitdrukkelijk verzoek van de cliënt het geld op rekening van de serviceorganisatie, die tot betaling van de hulp overgaat na ontvangst van een werkbriefje van de cliënt. Het college betaalt dan niet te veel en de cliënt hoeft niets terug te betalen. Namens de cliënt verzorgt de serviceorganisatie ook de verantwoording.
De controle van het persoonsgebonden budget vindt als volgt plaats. Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Het college zal controleren of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
De verordening regelt wanneer bij een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage verschuldigd is. Deze eigen bijdrage wordt berekend door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit is noodzakelijk om over de verzamelinkomens, die afkomstig zijn van de belastingdienst, te kunnen beschikken. In 2013 doet men aangifte over 2012, dus dat jaar is nog niet bekend. Vandaar dat het verzamelinkomen over 2011 in 2013 gebruikt wordt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Het in mindering brengen van eigen bijdragen of een eigen aandeel zal daardoor vaak niet mogelijk zijn. Al deze activiteiten zullen door het CAK worden uitgevoerd. Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor een voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perioden van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een pgb voor een doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.
2. De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel. Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het kan gaan om een (bouwkundige) woonvoorziening, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een vervoersvoorziening. De financiële tegemoetkoming zal zo groot zijn dat de aan te schaffen voorziening hiermee aangeschaft kan worden. Dit kan onder aftrek van een zogenaamd eigen aandeel, te vergelijken met de eigen bijdrage. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de 17
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
besteding van de financiële tegemoetkoming. En ook bij een financiële tegemoetkoming moet verantwoording afgelegd worden over de besteding van de tegemoetkoming, tenzij het om een forfaitair bedrag gaat: een forfaitair bedrag voor een verhuizing kan vrij worden besteed, mits er daadwerkelijk verhuisd wordt. 3. De voorziening in natura. Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze. Wordt een voorziening verstrekt in natura dan zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Ook nu geldt dat een eventueel te betalen eigen bijdrage door de gemeente meestal slechts aangekondigd kan worden aangezien berekening en inning plaats zal vinden door het CAK. HOOFDSTUK 3. PROCEDURELE BEPALINGEN ROND ONDERZOEK, ADVIES, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING Inleiding Bij toekenning van voorzieningen op grond van de Wvg of bij indicatiestelling ten behoeve van de functie Huishoudelijke Verzorging AWBZ was het begrip ‘medische noodzaak’ doorslaggevend. Uit de jurisprudentie op beide terreinen blijkt dat die medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft – als dit uitgangspunt ook onder de Wmo geldt - tot gevolg dat een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur, van cruciaal belang is. Onder de Wmo, waar het ook kan gaan om psychische of psychosociale problemen, kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Dit gold onder de Wvg al bij de “uitraasruimte” waar soms het advies van een psycholoog of (ortho)pedagoog werd gevraagd. Onder de Wmo zal dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen. Criteria: Lid 1 van artikel 25 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.
In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer kan de gemeente medisch advies vragen. De eerste situatie betreft een aanvrager die nog niet eerder een aanvraag heeft ingediend, dus niet bekend is bij het college, én die een voorziening aanvraagt die een bepaald bedrag te boven gaat. Het belang van deze regel is dat er voor het college een uitgangssituatie geschapen wordt, waarin medisch geobjectiveerd is vastgesteld wat er met de aanvrager (medisch) aan de hand is, welke problemen ervaren worden en wat de prognose is. Met deze vaststelling is een kader geschapen vanuit welk kader een verantwoorde compensatie van beperkingen plaats kan vinden. Het bedrag waarvan sprake is dat door het college is te bepalen, is niet al te hoog vastgesteld. Het verstrekken van voorzieningen zonder een medische scan van de huidige uitgangssituatie houdt het risico in dat in situaties waarbij vanuit medisch oogpunt beter geen compensatie plaats had kunnen vinden (bijvoorbeeld omdat compensatie anti18
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
revaliderend werkt, of zelfs afhankelijk maakt) toch compenserende voorzieningen worden verstrekt. Daarnaast wordt steeds als te verwachten is dat een aanvraag om medische reden zal worden afgewezen de medisch adviseur om een advies gevraagd. Zonder een medisch advies is in deze situatie het besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechter kan een dergelijk besluit vernietigen als onvoldoende gemotiveerd. Tot slot kan het college altijd aanleiding zien om medisch advies te vragen. Dat zal bijvoorbeeld plaatsvinden bij een progressief ziektebeeld, maar zeker ook bij medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen. Per situatie zal dit beoordeeld worden. Bij twijfel wordt altijd een medisch advies gevraagd.
Een belanghebbende moet gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag aan het college verschaffen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welke (grote) belangen hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel.
Bij de medische advisering wordt de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie, gebruikt. De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst 8. Van de zeer uitgebreide ICF9 zijn met name de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.
De adviseur dient van de ICF gebruik te maken op de volgende wijze. Door de adviseur wordt allereerst aangegeven om welke stoornissen het bij de aanvrager gaat (de ICF is gericht op functiestoornissen). Het gaat daarbij met name om de zogenaamde classificatie op het tweede niveau, en dan met name in de vorm van de op het tweede niveau aangegeven functies. Hierbij dienen alleen die functies genoemd te worden die relevant zijn voor de aanvraag, omdat een volledig overzicht geen meerwaarde heeft. Indien dat wel het geval is moeten ook niet direct relevante functies worden aangegeven. Problemen met functies leiden tot stoornissen bij activiteiten en participatie. Het is op dit niveau dat de compensatie op basis van de Wmo plaats zal moeten vinden. Ook bij de vermelding van deze stoornissen in ‘activiteiten en participatie’ zal gebruik gemaakt worden van het begrippenkader van de ICF. Samengevat betekent dit dat de medisch adviseur in het licht van de aanvraag de stoornis en de daaruit volgende beperkingen evenals de mate van die beperkingen dient te vermelden, gerelateerd aan de mogelijke compensatie of de te verstrekken voorzieningen, waarbij het vocabulaire van de ICF wordt gebruikt.
8
Uit Nederlandse vertaling van de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health Compilatie, blz. 22, dit is een toelichting op de ICF, zie http://www.rivm.nl/who-fic/in/ICFwebuitgave.pdf 9 http://www.rivm.nl/who-fic/ICD-O-3.htm
19
Concept Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde compensatie/voorziening.
Alternatieven voor bezwaar Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is, in bezwaar te gaan.
De gemeente streeft ernaar, voordat een negatief of afwijkend besluit valt, betrokkene in de gelegenheid te stellen hierop te reageren, zodat de kans groot is dat door de gemeente gemaakte eventuele fouten hersteld kunnen worden. Bij een negatieve of afwijkende beschikking geeft het college, bijvoorbeeld door de beschikking langs te brengen en uitleg te geven een extra contactmoment. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid samen nog eens naar het probleem te kijken. Tot slot bestaat nog enigerlei vorm van mediation, indien het college dat opportuun acht.
20
Einde bijlage: Concept Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013
Terug naar het agendapunt
Concept Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119366#
Concept Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Concept Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013 Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze; gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 besluit: vast te stellen het navolgende Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN Artikel 1. Begripsomschrijvingen In dit Besluit wordt verstaan onder: Lid 1. Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 8). Lid 2. Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 Lid 3. Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt. Lid 4. Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat. Lid 5. Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening. Lid 6. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura. Lid 7. Inkomen: het verzamelinkomen, zoals bedoeld in artikel 4.1 en artikel 4.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en waarvan uitgegaan wordt bij de vaststelling van de eigen bijdrage en het eigen aandeel in de kosten zoals berekend door het CAK. Lid 8. Eigen bijdrage: een vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Wmo-besluit van toepassing zijn. Lid 9. Eigen aandeel: een aandeel in de kosten, dat bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming betaald moet worden. Lid 10. Forfaitaire (gemaximeerde) vergoeding: een bijdrage ineens die los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt.
Artikel 2. Eigen bijdrage en eigen aandeel Lid 1. De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 1
Concept Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
Lid 2. Er wordt, tenzij anders is aangegeven, een eigen bijdrage of eigen aandeel gevraagd bij de verstrekking van een individuele vervoersvoorziening, een individuele woonvoorziening en huishoudelijke hulp. Lid 3. De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage en eigen aandeel in de kosten van maatschappelijke ondersteuning is overeenkomstig het bepaalde in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Lid 4. Voor woningaanpassingen in en aan het huis en voor voorzieningen in bruikleen zoals losse woonvoorzieningen, stoelliften en trapliften, wordt gedurende een periode van maximaal negenendertig tijdvakken van vier weken een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel gevraagd. Artikel 3. Bedragen persoonsgebonden budget De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedoeld als individuele voorziening in artikel 9 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedragen: a. voor huishoudelijke hulp in de categorie 1 bedraagt het uurbedrag € 14,49. b. voor huishoudelijke hulp in de categorie 2 bedraagt het uurbedrag € 20,90. Artikel 4. Algemene woonvoorziening De algemene woonvoorziening als bedoeld in artikel 13 lid 1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning kan bestaan uit een woonvoorziening voor zover deze een bedrag van € 500 niet te boven gaat. Artikel 5. Hoogte persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen Lid 1. De financiële tegemoetkoming minus het eigen aandeel of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Lid 2. Het bedrag voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 2.869,00. Lid 4. De maximale hoogte van de aanpassingskosten voor een woonvoorziening zoals gesteld in artikel 13 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 8.601,00. Artikel 6. Terugbetaling bij verkoop. Op de terugbetaling bij verkoop als bedoeld in artikel 29 van de Verordening is de volgende wijze van afbetaling van toepassing: a. De hoogte van het terug te betalen bedrag is gelijk aan de waardestijging verminderd met 10% per jaar.
2
Concept Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze - 2013
b. Ter uitvoering van lid a, is de eigenaar van de woning verplicht na één maand van het passeren van de acte het college op de hoogte te stellen. Artikel 7. Hoogte persoonsgebonden budget rolstoelvoorzieningen, en onderhoud en reparatie Lid 1: De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor een rolstoel als bedoeld in artikel 14 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt vastgesteld als de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening inclusief onderhoud en reparatie. Lid 2.Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming en bedraagt € 3.177,75. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie (en verzekering) van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Artikel 8. Bedragen vervoersvoorzieningen Lid 1. De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning is een forfaitaire (gemaximeerde) vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen: a. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een bedrag van € 138,00 (benzine handgeschakeld en diesel) en € 153,00 (benzine automatische transmissie); b. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 4.095,00 c. voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 5.109,00 Bovenstaande bedragen zijn normbedragen. Dat houdt in dat alleen de reëel gemaakte kilometers vergoed worden, tot maximaal de normbedragen.
3
Einde bijlage: Concept Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013
Terug naar het agendapunt
B&W advies van 22 april 2013 t.a.v. Beleid Maarschappelijke Ondersteuning (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119367#
Einde bijlage: B&W advies van 22 april 2013 t.a.v. Beleid Maarschappelijke Ondersteuning
Terug naar het agendapunt
brief d.d. 27-3-2013: Advies Wmo-raad (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119368#
Aan het College van Burgemeester en Wethouders Postbus 93 9460 AB Gieten
Datum: Kenmerk:
27 maart 2013 2013000787
Onderwerp:
Vragen, advies en opmerkingen inzake de volgende ontvangen concepten: a. Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 “Bewust Samen Vitaal”; b. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning; c. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013; d. Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013.
Geacht College,
De WMO-raad heeft onder dankzegging daarvoor met belangstelling kennisgenomen van de hierboven genoemde toegezonden documenten. Graag voldoet de WMO-raad dan ook aan het verzoek van uw College om hierover advies uit te brengen dan wel een en ander van commentaar te voorzien. De WMO-raad heeft zich in de vergadering van 25 februari 2013 doen voorlichten door mevrouw M. Kaper en de heer P. Flap over met name de beleidsnotitie genoemd onder 1. In de vergadering van 25 maart 2013 heeft de WMO-raad beraadslaagd over de onderhavige documenten. De WMO-raad is tot de conclusie gekomen dat de beleidsnotitie een goed uitgangspunt biedt voor hoe in de gemeente Aa en Hunze om te gaan met de diverse aangelegenheden de maatschappelijke ondersteuning aangaande en zoals die in de beleidsnotitie zijn genoemd in de negen prestatievelden. Zoals van een beleidsnotitie is te verwachten zijn er nog weinig plannen c.q. onderdelen geconcretiseerd. De WMO-raad hoopt en gaat er vanuit dat hij in toekomst bij de nadere invulling en uitwerking van de plannen c.q. onderdelen daarvan zal worden betrokken voor nader advies.
Bij de behandeling door de WMO-raad van de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 “Bewust Samen Vitaal” kwamen de volgende aspecten naar voren en waarvoor de WMO-raad aandacht vraagt, te weten: t.a.v. bladzijde 5: Advies t.a.v. 2de aandachtspunt veranderdoelstellingen: Geef enkele voorbeelden van samenwerkingsvormen. Opmerking: t.a.v. kwaliteitsverbetering: Schijnbaar gaat de gemeente er vanuit dat samenwerking en concentratie tussen zorgaanbieders zal leiden tot kostenbesparing, de realiteit is weerbarstiger. Advies t.a.v. participatiewet: Voeg toe vetgedrukt: Mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking kunnen vaak moeilijk of in sommige situaties onmogelijk werk krijgen. En daarnaast het advies “in de toekomst” te concretiseren t.a.v. de 5% arbeidsgehandicapten en graag de voorbeeldfunctie van de gemeente opnemen. t.a.v. bladzijde 6: Opmerking t.a.v. laatste alinea: De WMO-raad is blij dat de gemeente gaat voor een omslag van het afhandelen van een aanvraag naar luisteren naar de vraag! Advies: Daar waar gesproken wordt over “beperking” in de notitie, ziet de WMO-raad liever dat gesproken wordt over “verstandelijke beperking”. t.a.v. bladzijde 15 e.v. prestatieveld 2 “Ondersteuning gericht op het voorkomen van problemen met opgroeien van jeugdigen en van problemen met opvoeden door ouders”: Wat zijn de resultaten van het schooladoptieplan van de vorige beleidsperiode? Wordt daar een vervolg aangegeven? Zo neen, waarom niet? t.a.v. bladzijde 19 e.v. prestatieveld 3 “Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning”: onder 3.2. Opmerking blz. 19. Wat wordt bedoeld met een "vitale kern creëren"? onder 3.3. Opmerking blz.20 2de alinea “en moeten vrijwilligers” ingezet kunnen worden”. Inzet van vrijwilligers moet wel getoetst worden aan: kwaliteit, continuïteit en veiligheid! En graag duidelijker zijn waar het gaat om “zwaardere zorg “erbij” worden gehaald”. Wat wordt daaronder verstaan? onder 3.4. Opmerking blz 20. Het begrip "eigen kracht" is voor meerdere uitleg vatbaar en moet aan de mensen met een hulpvraag goed duidelijk worden gemaakt. onder 3.4. Opmerking blz 21. Wat wordt bedoeld met "aansluiten bij de natuurlijke leefroutes en vindplaatsen". t.a.v. bladzijde 22 e.v. prestatieveld 4 “Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers”: Wat zijn de resultaten van de maatschappelijke stages? Zijn de middelen (budget) verbruikt? Wordt er een vervolg aangegeven? Zo neen, waarom niet? De WMO-raad constateert dat de gemeente inzet voor de mantelzorgers op: 1. Waardering, herkenning en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. 2 Men streeft naar meer inzet van het CPM (Centraal Punt Mantelzorg) Opmerking: De WMO-raad benadrukt dat er meer aandacht moet komen voor de jongere- en de werkende mantelzorger, en vooral de respijtzorg als ook het CPM is nog te onbekend, de burger weet niet dat men daar een beroep op kan doen. t.a.v. bladzijde 25 e.v. prestatieveld 5 “Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking etc.”:
onder 5.2. Hoe wil de gemeente het huidige woningaanbod afstemmen op levensloopbestendigheid? onder 5.4. Hoe kan men rekening houden met een geschikte woning? t.a.v. bladzijde 27 e.v. prestatieveld 6 “Het treffen van voorzieningen voor mensen met een beperking etc.”: onder 6.4. punt 3. De WMO-raad wil hier graag een toezegging van de gemeente daarbij de betreffende afvaardiging/betreffende cluster uit de WMO-raad actief te betrekken. Opmerking 6.4 punt 4, na aanbesteden dient naar de mening van de WMO-raad te worden toegevoegd de zinsnede “waarbij nadrukkelijk niet alleen wordt ingezet op prijs maar ook op kwaliteit”. Bij de behandeling door de WMO-raad van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning, kwamen de volgende aspecten naar voren en waarvoor de WMO-raad aandacht vraagt, te weten: t.a.v. artikel 1 Begripsomschrijvingen De WMO-raad stelt voor de tekst van Lid 12. Zelfredzaamheid te vervangen door de navolgende tekst: Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken. Maatschappelijke participatie heeft dezelfde betekenis als het begrip "deelname aan het maatschappelijk verkeer". De WMO-raad stelt voor na Lid 24 toe te voegen: Lid 24a. Vrijwilliger Een vrijwilliger verricht onverplicht en onbetaald, maar niet vrijblijvend, werkzaamheden. Dit doet hij of zij zowel informeel en ongeorganiseerd (kleinschalige burgerinitiatieven) als in georganiseerd (vrijwilligersorganisaties) verband voor (groepen uit) de samenleving. t.a.v. Hoofdstuk 8 Slotbepalingen In de concept verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze ontbreekt volgend de WMO-raad in Hoofdstuk 8 Slotbepalingen, een aantal van belang zijnde punten, zoals overgangsbepalingen, gevallen waarin in de verordening niet wordt voorzien en de garantieverplichting van de gemeente. De tekst van de indexeringen kan volgens de WMO-raad duidelijker worden verwoord. De WMO-raad volgende wijzingen voor: De tekst van Artikel 31 Indexeringen dient naar het oordeel van de WMO-raad te luiden: Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitzondering zijn de bedragen genoemd in artikel 2.1 van het Besluit Wmo gemeente Aa en Hunze. De hierin genoemde bedragen worden met ingang van 1 januari 2013 jaarlijks aangepast conform de standaard parameters Wmo die bekend worden gemaakt door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport.
Na Artikel 31 Indexeringen toevoegen: Artikel 32. Evaluatie De wet vereist in artikel 9 van de WMO jaarlijks een evaluatie. Deze evaluatie omvat in ieder geval: 1. Een onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen, en 2. Bij ministeriële regeling aangewezen gegevensoverzicht over de prestaties van de gemeente op het gebied van maatschappelijke ondersteuning betreffende het voorgaande kalenderjaar. of Artikel 32. Evaluatie Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt het beleid vervolgens aangepast. Het college zendt hiertoe jaarlijks na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk. Artikel 32. Inwerkingtreding vernummeren tot Artikel 33. Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking. Toevoegen: Artikel 34. Gevallen waarin de verordening niet voorziet In de gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Artikel 35. Intrekking bestaande verordening Met de inwerktreding van deze verordening vervalt de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze (2008-)2012. Artikel 36. Overgangsbepalingen (Aannemende dat de inwerkingtreding 1 juli 2013 zal zijn). Lid 1. Bepalingen van deze verordening blijven tot 9 september 2013 (Op 9 september 2013 start de nieuwe vierwekelijkse factuurperiode van het CAK.) buiten toepassing wanneer deze bepalingen belanghebbenden, die op de grond van de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze (2008-)2012 een of meerdere individuele voorzieningen hebben, in een nadeliger positie brengen. Lid 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag op grond van de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze 2008 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, is daarop het geldend recht ten tijde van de aanvraag van toepassing. Artikel 33. Citeertitel vernummeren tot Artikel 37. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013”. De Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013, gaf de WMO-raad vooralsnog geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
De WMO-raad wenst Uw college veel wijsheid en veel succes bij de verdere invulling van de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 “Bewust Samen Vitaal”, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning, de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013. De WMO-raad ziet Uw reactie op ons advies en onze opmerkingen gaarne tegemoet. Hoogachtend, namens de WMO-raad,
J. Drijftholt, voorzitter.
J. Bos, Secretaris.
Einde bijlage: brief d.d. 27-3-2013: Advies Wmo-raad
Terug naar het agendapunt
brief d.d. 224-4-2013: Antwoord van de gemeente Aa en Hunze op het advies van WMO-raad (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119369#
Postadres: Postbus 93 9460 AB Gieten Tel. : 14 0592 Fax : 0592 267799 Bezoekadres: Spiekersteeg 1, Gieten Internetadres: www.aaenhunze.nl
Wmo-raad Aa en Hunze P/a Secretaris J. Bos Kampakkers 24 9454 PG EKEHAAR
Onderwerp
:
No. Bijlagen
: :
Reactie op uw advies t.a.v. Beleid Maatschappelijke Ondersteuning Behandeld door Doorkiesnummer
: :
M. Kaper (0592) 26 77 73
Gieten, 24 april 2013
Uw brief van Uw kenmerk
: :
27 maart 2013
2013000787
Geachte leden van de Wmo raad Aa en Hunze, Met belangstelling hebben wij kennis genomen van uw advies zoals ons is toegezonden op 27 maart jl. en bedanken wij u voor uw positieve reactie ten aanzien van het Beleid Maatschappelijke ondersteuning. Door middel van deze brief geven wij een reactie op uw schrijven en informeren u over ons besluit ten aanzien van uw advies inzake de volgende concept documenten: a. Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 “Bewust Samen Vitaal”; b. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013 en toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning; c. Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013; d. Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2013. Naar aanleiding van de beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning zullen onderdelen t.a.v. de negen prestatievelden nader worden uitgewerkt. Waar mogelijk zal de Wmo-raad hierbij worden betrokken voor nader advies. We merken op dat de beleidsnotitie nog redactionele wijzigingen heeft ondergaan om de leesbaarheid te vergroten. Inhoudelijk is de notitie ongewijzigd gebleven. Tevens wordt een begrippenlijst aan de notitie toegevoegd. In uw brief stelt u de vraag of het budget dat bestemd is voor Wmo-zaken ook volledig ten goede komt aan Wmo-aangelegenheden en of de gelden voor deze doeleinden geoormerkt zijn. Het beschikbare Wmo-budget en de reserve Sociaal beleid zullen zoveel mogelijk worden aangewend voor de doelen zoals deze in de beleidsnotitie zijn verwoord. Hieronder zal puntsgewijs worden ingegaan op de onderwerpen in de Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning 2013-2016 “Bewust Samen Vitaal” waarvoor de Wmoraad aandacht vraagt. Voor de leesbaarheid is de tekstuele weergave uit uw brief schuingedrukt weergegeven.
In afschrift aan: Bank relatie: BNG te ‘s-Gravenhage, nr. 28.50.790.69
Op bladzijde 5 geeft u het advies om bij het 2de aandachtspunt bij de veranderdoelstellingen enkele voorbeelden te noemen van samenwerkingsvormen. De onderstaande voorbeelden van samenwerkingsvormen zullen worden toegevoegd aan de beleidsnotitie: het bevorderen van samenwerking tussen zorgaanbieders, samenwerking bij hulpverlening aan verschillende doelgroepen (bijvoorbeeld binnen een gezin) of samenwerking tussen de sociale dienst, zorgaanbieders en woningcorporaties. Op bladzijde 5 geeft u het volgende aan t.a.v. de kwaliteitsverbetering: ‘Schijnbaar gaat de gemeente er vanuit dat samenwerking en concentratie tussen zorgaanbieders zal leiden tot kostenbesparing, de realiteit is weerbarstiger’. Met de bevordering van samenwerking tussen zorgaanbieders wordt een betere bediening van de cliënt en een efficiëntere inzet van ondersteuning beoogd. Hiermee willen we zoveel mogelijk voorkomen dat professionals dezelfde ondersteuning bieden aan cliënten en aan gezinnen en zodoende langs elkaar heen werken. Op bladzijde 5 geeft u het advies om de volgende formulering toe te voegen t.a.v. de Participatiewet: ‘Mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking kunnen vaak moeilijk of in sommige situaties onmogelijk werk krijgen’. Hiernaast geeft u het advies om de formulering ‘in de toekomst’ te concretiseren t.a.v. de 5% arbeidsgehandicapten en wilt u graag de voorbeeldfunctie van de gemeente opnemen’. De volgende formulering wordt opgenomen in de Beleidsnotitie: ‘Voor mensen met een bijstandsuitkering of met een lichamelijke, psychische of verstandelijke beperking is het (lang) niet altijd eenvoudig om werk te vinden. De overheid ontwikkelt daarom maatregelen om zoveel mogelijk mensen in deze doelgroepen aan werk te helpen’. De Participatiewet beoogt dat bij grote werkgevers met 25 of meer werknemers tenminste 5% van het personeelsbestand gaat bestaan uit mensen met een arbeidshandicap. De gemeente Aa en Hunze zal dit eveneens binnen haar eigen organisatie stimuleren. U geeft het advies om daar waar gesproken wordt over “beperking” in de notitie, dit te wijzigen in de term “verstandelijke beperking”. De betekenis van de term beperking is echter ruimer in die zin dat mensen een beperking kunnen ervaren in het deelnemen aan de maatschappij. Bijvoorbeeld doordat mensen zich niet goed kunnen verplaatsen met het openbaar vervoer of zelfstandig een huishouden kunnen voeren. Deze term omvat meerdere doelgroepen dan alleen mensen met een verstandelijke beperking en de gemeente stelt daarom voor om deze term ongewijzigd te laten. De volgende omschrijving van het begrip ‘beperking’ wordt opgenomen in de Beleidsnotitie: dit is een verzamelnaam voor een groot aantal functiebeperkingen die onder de bevolking van elk land ter wereld voorkomen (resolutie 48/96 van de VN, 1994) en de meest recente algemeen aanvaarde term voor de fysieke en/of psychische afwijking van iemand met een handicap. Ten aanzien van prestatieveld 2 vraagt u naar de resultaten van het schooladoptieplan in de beleidsperiode van 2008-2011 en of hier een vervolg aan wordt gegeven. Door bureau HALT zijn binnen het Schooladoptieplan voorlichtingslessen gegeven over verkeer, vandalisme, geweld, diefstal, discriminatie, pesten, alcohol, drugs, roken en vuurwerk aan de leerlingen van de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs tot 2011. Mede door vermindering van middelen heeft de gemeente zelf deze activiteiten niet gecontinueerd.
Ten aanzien van prestatieveld 3 maakt u enkele opmerkingen die we puntsgewijs behandelen: o Onder 3.2. bij pagina 19 vraagt u wat er wordt bedoeld met een "vitale kern creëren"? De gemeente wil een vitale kern en leefomgeving realiseren doordat burgers oog hebben voor elkaar en elkaar ondersteunen als dit nodig is. Dat burgers hun verantwoordelijkheid nemen om deel te nemen aan de samenleving. De gemeente fungeert als vangnet en verleent ondersteuning wanneer dit niet anders kan. o Onder 3.3. bij pagina 20 (2de alinea) geeft u aan dat de inzet van vrijwilligers getoetst dient te worden aan kwaliteit, continuïteit en veiligheid. Vrijwilligers kunnen in uiteenlopende situaties werkzaamheden verrichten. Dit kan zowel in georganiseerd als in ongeorganiseerd verband. Dit kan plaatsvinden op eigen initiatief van inwoners. In die situaties waarin vrijwilligers werken onder auspiciën van een professional of professionele organisatie draagt deze ook verantwoordelijkheid voor vrijwilligers en naleving van kwaliteits- en veiligheidseisen. Het Steunpunt vrijwilligerswerk verschaft hierover de benodigde informatie aan inwoners. o Onder 3.4. bij pagina 20 merkt u op dat het begrip "eigen kracht" voor meerdere uitleg vatbaar is en aan de mensen met een hulpvraag goed duidelijk dient te worden gemaakt. De volgende omschrijving van het begrip ‘eigen kracht’ wordt opgenomen in de Beleidsnotitie: dit is de kracht en mogelijkheden die mensen hebben om zelfstandig te functioneren en problemen op te kunnen lossen die hen belemmeren om deel te nemen aan de maatschappij. Dit bevat ook de ondersteuning die men zelf kan organiseren of welke algemene voorzieningen een oplossing kan bieden. Hiermee verbonden is het begrip regie, dat mensen zelf verantwoordelijkheid nemen over de inrichting van hun leven en minder zorgafhankelijk zijn. In het gesprek met de betreffende inwoners wordt dit begrip eveneens besproken. o Onder 3.4. bij bladzijde 21 vraagt u wat er wordt bedoeld met "aansluiten bij de natuurlijke leefroutes en vindplaatsen". Ondersteuning aan mensen met een hulpvraag sluit aan bij de leefomgeving van mensen, bijvoorbeeld de plek waar mensen wonen, de school waar kinderen naar toegaan of de plek waar mensen dagactiviteiten verrichten. Bij prestatieveld 4 vraagt u naar de resultaten van de maatschappelijke stages en of hier een vervolg aan wordt gegeven. Het Steunpunt Vrijwilligerswerk geeft uitvoering aan de activiteiten rondom maatschappelijke stages en heeft extra ingezet op jongeren en vrijwilligerswerk. Er zijn op regelmatige basis contacten onderhouden met scholen om op deze wijze jongeren te bereiken. Tevens is informatie verstrekt aan (eerstejaars) leerlingen en ouders van het voortgezet onderwijs. Jongeren krijgen vanuit overheid en scholen mee dat zij zelfstandig op zoek moeten gaan naar vrijwilligerswerk. Uit overleg met mentoren van scholen blijkt dat de meeste leerlingen vrij zelfstandig een geschikte vrijwilligersplek kunnen vinden. Dit gebeurt meestal door middel van de MAS website die door het Steunpunt wordt onderhouden. Pas als jongeren er niet uitkomen, kunnen ze contact op nemen met het Steunpunt Vrijwilligerswerk. In 2012 is ook de stimuleringsprijs voor jonge vrijwilligers uitgereikt. We ontvangen budget vanuit het Rijk voor de uitvoering van maatschappelijke stages dat voor dit doel wordt ingezet. Met ingang van 2015 worden de maatschappelijke stages afgeschaft en worden rijksmiddelen voor dit doel stopgezet. Over de mogelijke voortgang van maatschappelijke stages zal op dat moment nadere besluitvorming plaatsvinden.
Ten aanzien van mantelzorgers benadrukt de WMO-raad dat er meer aandacht moet komen voor de jongere- en de werkende mantelzorger, en dat zowel de respijtzorg als ook het CPM nog te onbekend zijn. Volgens de Wmo-raad weet de burger niet dat men daar een beroep op kan doen. Respijtzorg is een van de middelen om mantelzorgers te ondersteunen. Het Centraal Punt Mantelzorg voert op dit moment het project ‘Toekomstgerichte mantelzorg’ uit waarbij de bekendheid met respijtzorg onder mantelzorgers wordt vergroot en vrijwilligers worden geworven en getraind om respijtzorg te verlenen. Met het project ‘Mantelzorgers in beeld’ willen we ondermeer aandacht besteden aan de ondersteuning van jongere en werkende mantelzorgers en de bekendheid van het Centraal Punt Mantelzorg nog meer vergroten. Ten aanzien van prestatieveld 5 heeft u de volgende vraag: Onder 5.2 vraagt u hoe de gemeente het huidige woningaanbod wil afstemmen op levensloopbestendigheid en hoe men rekening kan houden met een geschikte woning (onder 5.4). We geven voorlichting aan inwoners op welke manieren zij kunnen anticiperen op te verwachten beperkingen, bijvoorbeeld ouderdom. Hiernaast is er afstemming met betrokken partijen. Een en ander is nader uitgewerkt in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning. In het beleidsplan is het doel ten aanzien van prestatieveld 6 (pagina 27) onder 6.4 punt 3 om de AWBZ decentralisatie voor te bereiden en de toegang tot de Wmo verder vorm te geven. Ten aanzien van dit doel wil de WMO-raad een toezegging van de gemeente om hierbij de (afvaardiging van) Wmo-raad actief te betrekken. Waar mogelijk zal de Wmo-raad hierbij worden betrokken voor nader advies. Bij paragraaf 6.4 punt 4 maakt u de opmerking dat na aanbesteden de zinsnede wordt toegevoegd ‘waarbij nadrukkelijk niet alleen wordt ingezet op prijs maar ook op kwaliteit’. Bij een aanbesteding wordt een programma van eisen opgesteld waarin kwaliteitseisen zijn opgenomen. Het programma van eisen wordt voorgelegd aan de Wmo-raad. Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Ten aanzien van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Aa en Hunze 2013 wordt puntsgewijs ingegaan op de aangedragen onderwerpen door de Wmo-raad. Bij artikel 1 lid 12 ten aanzien van zelfredzaamheid stelt u voor de volgende begripsbepaling uit de Verordening van 2011 te gebruiken: ‘Het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken’. In de verordening zullen we de begripsbepaling uit de modelverordening van de VNG aanhouden, te weten: ‘zelfredzaamheid: het vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken’. Deze begripsbepaling heeft een ruimere betekenis en is aangepast aan jurisprudentie op dit gebied. Bij artikel 1 lid 24 stelt de WMO-raad voor om na het begrip van mantelzorger (lid 24) de volgende begripsbepaling voor vrijwilligers toe te voegen: ‘Lid 24a. Vrijwilliger: Een vrijwilliger verricht onverplicht en onbetaald, maar niet vrijblijvend, werkzaamheden. Dit doet hij of zij zowel informeel en ongeorganiseerd (kleinschalige burgerinitiatieven) als in georganiseerd (vrijwilligersorganisaties) verband voor (groepen uit) de samenleving’. Ten aanzien van zijn taken kan een vrijwilliger een morele verplichting voelen, maar wettelijk en juridisch gezien is het werk van een vrijwilliger wel vrijblijvend. Dit is de reden dat de begripsbepaling niet zal worden toegevoegd aan de Verordening.
De aanvullingen van de Wmo-raad ten aanzien van hoofdstuk 8 uit de Verordening worden puntsgewijs behandeld. De nummering wordt aangepast conform de toegevoegde artikelen. Ten aanzien van de tekst van artikel 31. Indexeringen wordt de volgende tekst toegevoegd aan de verordening: Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitzondering zijn de bedragen waarnaar verwezen wordt in artikel 2.1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning welke jaarlijks worden aangepast en bekend gemaakt door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport. De Wmo raad doet twee suggesties om een artikel toe te voegen betreffende evaluatie van het Beleid Maatschappelijke ondersteuning. Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning die van toepassing is op het beleid maatschappelijke ondersteuning wordt jaarlijks een evaluatie uitgevoerd. Dit is de reden dat het artikel niet als extra bepaling in de verordening zal worden overgenomen. De Wmo-raad stelt voor om het volgende artikel toe te voegen: ‘Artikel 34. Gevallen waarin de verordening niet voorziet. In de gevallen, de uitvoering van de verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders’. In de Verordening is reeds een hardheidsclausule opgenomen, conform de formulering in de modelverordening van de VNG. De strekking hiervan is dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken wanneer de toepassing van de verordening tot onbillijkheden leidt. De formulering zal dan ook niet worden overgenomen. De Wmo-raad stelt voor om het volgende artikel op te nemen. Artikel 35. Intrekking bestaande verordening. Met de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze (2008-)2012. Ten aanzien van de intrekking van de verordening zal het volgende artikel worden opgenomen: Artikel 32. Inwerkingtreding Lid 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking. Lid 2. Met de inwerkingtreding wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze 2011, vastgesteld op 28-7-2011, ingetrokken.
Artikel 36. Overgangsbepalingen o Lid 1. Bepalingen van deze verordening blijven tot 9 september 2013 (Op 9 september 2013 start de nieuwe vier wekelijkse factuurperiode van het CAK.) buiten toepassing wanneer deze bepalingen belanghebbenden, die op de grond van de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze (2008-)2012 een of meerdere individuele voorzieningen hebben, in een nadeliger positie brengen (Aannemende dat de inwerkingtreding 1 juli 2013 zal zijn). Wanneer de Verordening 2013 in werking treedt blijven toegekende voorzieningen doorlopen. Het is niet te verwachten dat eventuele wijzigingen hierop van invloed zijn en daarom zal dit artikel niet worden overgenomen. o Lid 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag op grond van de Verordening Wmo gemeente Aa en Hunze 2011 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag is beslist, is daarop het geldend recht ten tijde van de aanvraag van toepassing. Ten aanzien van de overgangsbepaling van de verordening zal het volgende artikel worden opgenomen: Artikel 33. Overgangsbepaling.
Aanvragen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande verordening.
We hebben tot slot de formulering van artikel 29 in de Verordening gewijzigd. Dit betreft het artikel ‘Terugbetaling bij verkoop’. Dit artikel kwam reeds voor in de vorige verordeningen en heeft als doel om te voorkomen dat inwoners met een bouwkundige woonvoorziening de zouden kunnen speculeren. De juridische werking van dit artikel is nog verder onderzocht en de formulering is in overeenstemming met de aanbevelingen aangepast. In onderstaande tabel zijn zowel de oude als de gewijzigde formulering weergegeven:
Oude formulering artikel 29:
Gewijzigde formulering artikel 29:
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald.
De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening dan wel krachtens een aan deze verordening voorafgaande verordening een bouwkundige woonvoorziening (boven een bedrag van € 20.000,00) heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De indicatieve waardestijging dient voor de realisatie van de voorziening door taxatie te worden vastgesteld en wordt definitief vastgesteld door taxatie op het moment van de woningverkoop. De waardestijging van de woning ontstaan door realisatie van de voorziening, dient volgens het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Aa en Hunze door het college vastgelegde afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het College heeft de mogelijkheid om af te wijken van de bepaling in de situatie dat bij verkoop de woning in waarde gedaald is, maar dat ondanks de waardedaling de voorziening nog altijd voor een waardestijging gezorgd heeft.
Wij vertrouwen erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over onze reactie op uw uitgebrachte advies. Wij zullen u graag in de toekomst waar mogelijk betrekken voor advies bij de vormgeving van beleid op het gebied van de Wmo,
Het college van de gemeente Aa en Hunze,
de heer mr. F. Snoep secretaris
de heer drs. H.F. van Oosterhout burgemeester
Einde bijlage: brief d.d. 224-4-2013: Antwoord van de gemeente Aa en Hunze op het advies van WMO-raad
Terug naar het agendapunt
Concept raadsvoorstel nota Gezondheidsbeleid 2013-2017 (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119371#
Adviesnota Raad Raadsvergadering d.d.
:
Nummer
:
Agendapunt
:
Onderwerp
:
Nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017
Portefeuillehouder
:
wethouder H.J. Dijkstra
Datum
:
3 april 2013
22 mei 2013
Onderwerp Nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 Voorgesteld besluit Instemmen met de nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 Inleiding Bijgaand treft u de nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 aan. Hierin worden voorstellen gedaan hoe de komende jaren invulling kan worden gegeven aan het bevorderen van de gezondheid van onze inwoners. Volgens de gewijzigde Wet publieke gezondheid (Wpg) dient de gemeentelijke nota Gezondheidsbeleid binnen twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota door de gemeenteraad te worden vastgesteld. In de nota wordt in beeld gebracht wat we vanuit meerdere beleidsterreinen al doen op het gebied van publieke gezondheid en geven we aan op welke thema’s we, bovenop wat we al doen, extra gaan inzetten en waarom we dit willen. Deze nota staat niet op zichzelf. We beschouwen de Wmo-beleidsnotitie ‘Bewust Samen Vitaal!’ 2013-2016 als paraplu die zorgt voor de verbinding tussen de Wmo-prestatievelden en verschillende beleidsterreinen. Het is de bedoeling om de nota in juni in de Raad aan de orde te stellen. Bij instemming door de Raad worden de kaders, samen met veldpartijen, uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Op 21 november 2012 heeft aan de hand van een startdocument een informerende commissievergadering plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering is een presentatie gehouden over landelijke kaders, gemeentelijke inzet tot dusver, gemeentelijke cijfers en landelijke voorbeelden. Beoogd effect Met de nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 geven we aan hoe vorm wordt gegeven aan integraal gezondheidsbeleid en op welke wijze de doelen vanuit diverse beleidsterreinen hieraan bijdragen. Argumenten 1.1. In de Wet Publieke Gezondheid is vastgesteld dat de gemeenten een lokale vertaling moeten maken van het landelijk gezondheidsbeleid Volgens de gewijzigde Wet publieke gezondheid (Wpg) dient de gemeentelijke nota Gezondheidsbeleid binnen twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota door de gemeenteraad te worden vastgesteld. De landelijke nota ‘Gezondheid dichtbij’ is op 25 mei 2011 verschenen. De wetswijziging van de WPG geeft aan dat de gemeenten in hun eigen gemeentelijke gezondheidsnota’s de landelijke prioriteiten in acht moeten nemen. De gemeente moet in de nota in ieder geval vermelden wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op het terrein van de publieke gezondheidszorg, welke acties worden ondernomen om deze doelen te halen en welke resultaten de gemeenten in die periode wenst te realiseren.
Eens in de vier jaar moet de gemeenteraad een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vaststellen. Dit moet plaatsvinden binnen twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota. De Inspectie voor de Gezondheidszorg toetst de gemeenten op aanwezigheid, kwaliteit en implementatie van de lokale nota’s. In de komende vier jaar kiezen we ervoor om, naast wat we al doen, op een beperkt aantal thema’s extra in te zetten. Dit vanwege beperkte financiële middelen en verdergaande bezuinigingen. De jeugd krijgt daarbij prioriteit: we bevorderen (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis. Specifiek zetten we extra in op het bevorderen van gezond gewicht, de aanpak van schadelijk middelengebruik (alcohol, roken en drugs) en het versterken van mentale weerbaarheid/mentaal vermogen, inclusief pesten en geweld. Deze keuze sluit aan bij: De gezondheidssituatie van inwoners van Aa en Hunze Onze visie op gezondheidsbevordering Het landelijk gezondheidsbeleid Het Collegeprogramma 2010-2014 De keuzes vanuit het Wmo-beleid Kanttekeningen Geen Financiën Het bestaande beleid en de beschreven speerpunten en activiteiten vormen de basis van het te voeren lokaal gezondheidsbeleid. Voor sommige activiteiten geldt dat ze al verankerd zijn in het bestaande beleid, waarvoor in de gemeentelijke begroting reguliere middelen zijn opgenomen (budgetten gezondheidsbeleid en andere beleidsterreinen). Overzicht van taken en middelen op basis van bestaand beleid:
Overzicht taken en middelen 2013
2014
2015
2016
Bijdrage GGD wettelijke taken WPG
€
461.000 €
443.000 €
443.000 €
443.000
Bijdrage JGZ Icare wettelijke taak
€
277.000 €
277.000 €
277.000 €
277.000
Additionele taak: OGGZ voorzitterschap, secretariaat en verrichtingen
€
33.000 €
33.000 €
33.000 €
33.000
Additionele taak: forensische geneeskunde
€
15.300 €
15.300 €
15.300 €
15.300
Additionele taak: Technische hygienezorg basisonderwijs
€
1.300 €
1.300 €
1.300 €
1.300
Meldpunt huiselijk geweld
€
26.000 €
26.000 €
26.000 €
26.000
verslavingszorg
€
4.200 €
4.200 €
4.200 €
4.200
Maatwerkdeel JGZ Icare
€
46.000 €
46.000 €
46.000 €
46.000
Nieuw beleid/activiteiten: gezondheidsbevordering
€
5.500 €
11.000 €
11.000 €
11.000
Nieuw beleid/activiteiten: overig
€
22.500 €
25.500 €
25.500 €
25.500
Totaal
€
891.800 €
882.300 €
882.300 €
882.300
2
Communicatie Aan de WMO Raad, de schoolbesturen en de partners binnen het CJG is voorafgaand aan de opstelling van de nota gevraagd met input te komen voor de notitie. Uitvoering Na vaststelling van de kaders en de speerpunten zoals beschreven in deze nota door de gemeenteraad zullen deze worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma voor twee jaar, waarbij projecten en activiteiten concreet en SMART worden uitgewerkt. Dit uitvoeringsprogramma wordt door B en W vastgesteld en ter informatie aan de raad aangeboden. In het tweede uitvoeringsjaar vindt op basis van een evaluatie bijstelling plaats van het programma voor de uitvoeringsperiode 2015 t/m 2016. Samenvatting voor publicatie Schakel (max. 5 regels) In de nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 worden voorstellen gedaan hoe de komende jaren invulling kan worden gegeven aan het bevorderen van de gezondheid van onze inwoners. De jeugd krijgt daarbij prioriteit: we bevorderen (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis. Bijlagen Nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 Nota Bouwstenen gezondheidsbeleid 2013-2017 Brief WMO Raad en reactie vanuit college
Het college van de gemeente Aa en Hunze,
de heer mr. F. Snoep secretaris
de heer drs. H.F. van Oosterhout burgemeester
3
Einde bijlage: Concept raadsvoorstel nota Gezondheidsbeleid 2013-2017
Terug naar het agendapunt
Concept Nota Gezondheidsbeleid (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119372#
Nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 Concept
1
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 1.
2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 5 1.1
Wat verstaan we onder gezondheidsbeleid ........................................................................ 5
1.2
Verantwoordelijkheden voor het gezondheidsbeleid ......................................................... 5
1.3
Het Rijk: de landelijke gezondheidsnota ............................................................................. 6
1.4
Gemeente en burgers.......................................................................................................... 6
1.5
Taken van de gemeente ...................................................................................................... 6
Gezondheidssituatie inwoners Aa en Hunze ................................................................................... 7 2. Huidige situatie integraal gezondheidsbeleid: wat doen we al op het gebied van publieke gezondheid? .................................................................................................................................... 9 2.1
Uitvoering van de Wpg-taken.............................................................................................. 9
2.2
Prestatievelden 1,2,5,7,8 en 9 van de Wmo ....................................................................... 9
2.3
Openbare orde en veiligheid ............................................................................................. 13
2.4
Sociale zaken ..................................................................................................................... 13
2.5
Preventieve zorg voor ouderen ......................................................................................... 13
3.
Prioritering: gezonde leefstijl jeugd .............................................................................................. 14
4.
De thema’s uitgewerkt .................................................................................................................. 16 4.1
Gezond gewicht (voeding en bewegen) ............................................................................ 16
4.2.
Middelengebruik onder jongeren: alcohol, roken en drugs.............................................. 18
4.2.1.
Alcoholgebruik onder jongeren ..................................................................................... 18
4.2.2.
Roken ............................................................................................................................. 20
4.2.3.
Drugsgebruik onder jongeren ....................................................................................... 21
4.3.
Psychosociale gezondheid van jongeren en probleem gedrag ......................................... 23
5.
Financiën ....................................................................................................................................... 26
6.
Monitoring en evaluatie ................................................................................................................ 27
7.
Uitvoeringsprogramma ................................................................................................................. 27
Bijlage 1 Hoofdlijnen landelijk gezondheidsbeleid................................................................................ 28 Bijlage 2 Factsheet gezondheid, een lokale verkenning van de gezondheidssituatie in Aa en Hunze. ....
2
Voorwoord Voor u ligt de nota gezondheidsbeleid 2013-2017 van de gemeente Aa en Hunze. Hierin geven wij aan hoe we de komende jaren invulling gaan geven aan het bevorderen van de gezondheid van onze inwoners. Als gemeente zijn we wettelijk verplicht om te investeren in de gezondheid van onze burgers. Maar investeren in preventie vinden we ook zinvol omdat we daarmee bevorderen dat burgers kunnen blijven deelnemen aan de samenleving. Gezondheid is namelijk een belangrijke voorwaarde om naar school te kunnen gaan, te werken, om een eigen huishouden in stand te houden, vrijwilligerswerk te doen, contacten in de wijk of buurt te kunnen onderhouden, mantelzorg te kunnen geven. Gezonde burgers doen ook een minder groot beroep op de gezondheidszorg en op de (individuele) voorzieningen van de Wmo. Onderzoek wijst uit dat mensen die deel nemen aan de maatschappij blijken zich ook gezonder voelen. Als gemeente hebben we invloed op een groot deel van de factoren die gezondheid beïnvloeden, zoals het beschikbaar en toegankelijk maken van voldoende beweeg- en sportaanbod, mogelijkheden, het stimuleren van een gezonde leefstijl en het creëren van een veilige, leefbare en gezonde (woon)omgeving. Dit realiseren we niet alleen vanuit het gezondheidsbeleid; maatregelen vanuit meerdere beleidsterreinen, zoals sportbeleid, ruimtelijke ordening, openbare orde en veiligheid, dragen hieraan bij. Deze nota staat dan ook niet op zichzelf. We beschouwen de Wmo-beleidsnotitie ‘Bewust Samen Vitaal!’ 2013-2016 als paraplu die zorgt voor de verbinding tussen de Wmo-prestatievelden en verschillende beleidsterreinen. We brengen in beeld wat we vanuit meerdere beleidsterreinen al doen op het gebied van publieke gezondheid en geven we aan op welke thema’s we, bovenop wat we al doen, extra gaan inzetten en waarom we dit willen. Na vaststelling door de raad, werken we de kaders, samen met veldpartijen, uit in een uitvoeringsprogramma. Leeswijzer - In hoofdstuk 1 gaan we in op de wettelijke context van gezondheidsbeleid, de samenhang tussen de taken van het Rijk en de gemeenten en de rol van de burgers - Hoofdstuk 2 gaat kort in op de gezondheidssituatie van de inwoners van Aa en Hunze. Als basis hiervoor is gebruik gemaakt van de cijfers uit de gezondheidsonderzoeken van de GGD. De cijfers over de belangrijkste gezondheidsthema’s (roken, alcoholgebruik, gewicht, seksuele gezondheid en geestelijke gezondheid) en risicogroepen zijn in de vorm van een factsheet als bijlage 2 zijn opgenomen. - In hoofdstuk 3 geven we een beeld van het huidige gemeentelijke beleid op het gebied van publieke gezondheid vanuit diverse beleidsterreinen. - Hoofdstuk 4 schetst de kaders en uitgangspunten voor het stellen van prioriteiten en het maken van keuzes en is een opmaat voor hoofdstuk 5. - In hoofdstuk 5 werken we de thema’s uit die de komende periode extra aandacht krijgen. Daarbij zetten we in op jeugd: het bevorderen van een gezond gewicht, preventie van schadelijk alcoholgebruik en het versterken van het mentale vermogen van jongeren. Per thema geven we aan wat we al doen, wat we extra gaan doen en welk resultaat we aan het einde van de beleidsperiode gerealiseerd willen hebben. - Hoofdstuk 6 schetst de financiële kaders van de nota gezondheidsbeleid. - In hoofdstuk 7 schetsen we hoe we het gezondheidsbeleid gaan monitoren en evalueren.
3
-
Hoofdstuk 8 tenslotte geeft aan hoe we samen met de veldpartijen uitvoering gaan geven aan het gezondheidsbeleid zoals dat in deze nota is vastgelegd.
4
1. Inleiding In dit hoofdstuk gaan we in op wat we onder gezondheidsbeleid verstaan en welke taken en verantwoordelijkheden het Rijk en de gemeenten hierin hebben. Ook gaan we in op de rol van de burgers zelf. 1.1 Wat verstaan we onder gezondheidsbeleid Voor de definitie van gezondheid sluiten we aan bij die van de World Health Organisation (WHO): “Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden”. Gezondheid wordt beïnvloed door meerdere factoren: genetische factoren, leefstijl, omgeving en aanwezigheid van (zorg)voorzieningen (Lalonde). Gezondheid is niet alleen van belang voor de mensen zelf en hun omgeving maar bevordert ook de kwaliteit van leven en het functioneren van mensen; thuis en in de maatschappij. Een betere volksgezondheid draagt bij aan economische groei en vermindert de kosten van ziekteverzuim, kosten van gezondheidszorg en arbeidsongeschiktheid. Gezondheid is ook een belangrijke factor voor andere vormen van maatschappelijke participatie zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg. Gezondheid wordt beïnvloed door het gedrag van mensen, de leefstijl, maar ook door de fysieke en sociale omgeving waarin mensen wonen en werken en steun krijgen van familie en vrienden. Uit onderzoek blijkt dat mensen met een lage opleiding vaker en langer met ziektes hebben te maken en gemiddeld zeven jaar korter leven dan mensen met een hoge opleiding. Vaak is er sprake van meerdere vormen van ongezond gedrag en een ongezonde leefomgeving tegelijk. Voor het effectief beïnvloeden van gezondheidsproblemen is integraal beleid nodig, dat wil zeggen beleid dat inspeelt op meerdere factoren die de gezondheid beïnvloeden. Ook maatregelen vanuit andere beleidsterreinen, zoals sport, ruimtelijke ordening, onderwijs, jeugd, beïnvloeden direct of indirect de gezondheidssituatie van mensen. 1.2 Verantwoordelijkheden voor het gezondheidsbeleid Als basis voor het landelijk gezondheidsbeleid is de preventiecyclus opgezet, een vierjarige beleidscyclus met een overzicht van verantwoordelijkheden van de belangrijkste partijen in het gezondheidsbeleid zoals vastgelegd in de Wet Publieke gezondheid (Wpg). Het Rijk stelt iedere vier jaar een landelijke nota gezondheidsbeleid vast (art. 13 Wpg). Deze nota wordt gebaseerd op de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt opgesteld. In de Wpg is vastgesteld dat de gemeenten een lokale vertaling maken van het landelijk beleid. De wetswijziging van de Wpg 1geeft aan dat de gemeenten in hun eigen gemeentelijke gezondheidsnota’s de landelijke prioriteiten in acht moeten nemen. De gemeente moet in de nota in ieder geval vermelden wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op het terrein van de publieke gezondheidszorg, welke acties worden ondernomen om deze doelen te halen en welke resultaten de gemeenten in die periode wenst te realiseren. Eens in de vier jaar moet de gemeenteraad een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vaststellen. Dit moet plaatsvinden binnen twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst de gemeenten op aanwezigheid, kwaliteit en implementatie van de lokale nota’s. 1
Van kracht geworden per 1 januari 2012
5
1.3 Het Rijk: de landelijke gezondheidsnota In mei 2011 is de landelijke nota gezondheidsbeleid 'Gezondheid dichtbij' verschenen. Daarin staat dat het goed gaat met de gezondheid in Nederland maar dat het nog beter kan. De speerpunten roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie worden vastgehouden. Daarbij komt de focus vooral te liggen op bewegen; bewegen is goed voor de fysieke en mentale gezondheid en hangt positief samen met de vijf speerpunten. In bijlage 1 zijn de kernpunten van de landelijke nota samengevat. 1.4 Gemeente en burgers Op lokaal niveau zijn de gemeenten vanuit de Wpg bestuurlijk verantwoordelijk om de totstandkoming en continuïteit van- en samenhang binnen de publieke gezondheidszorg te bevorderen en te zorgen voor de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. De gemeenten hebben de taak om de gezondheid van hun burgers te bevorderen, te beschermen en te bewaken. De relatie tussen individuele verantwoordelijkheid van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid is hier van belang. Burgers zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun gezondheid en het maken van keuzes. Als het om leefstijl gaat schrijft de overheid zo min mogelijk voor wat mensen wel of niet mogen. De kracht ligt bij het individu en zijn directe woon-, werk- en leefomgeving. De gemeente heeft wel een rol en verantwoordelijkheid om burgers te ondersteunen bij het maken van gezonde keuzes. Dit sluit aan bij het Wmo beleid van de gemeente Aa en Hunze waarbij de komende beleidsperiode nog sterker ingezet wordt op het behoud en bevorderen van een leefbare gemeente en de eigen kracht en verantwoordelijkheid van inwoners van de gemeente Aa en Hunze. 1.5 Taken van de gemeente De belangrijkste taken van de gemeente vanuit de Wpg zijn: - Algemene bevorderingstaken (artikel 2) het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie; het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering; het bevorderen van medisch milieukundige zorg; het bevorderen van technische hygiënezorg; het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; het geven van prenatale voorlichting aan aanstaande ouders Jeugdgezondheidszorg tot 19 jaar (artikel 5). - Ouderengezondheidszorg vanaf 65 jaar (artikel 5a). - Infectieziektebestrijding (artikel 6). In 2011 is de gewijzigde Wpg vastgesteld (zogeheten Wpg 2e tranche). Rond de volgende drie thema’s zijn wijzigingen aangebracht: - Het vastleggen van territoriale congruentie van de GGD-regio en de veiligheidsregio met 1 directeur publieke gezondheid voor GGD en GHOR. - Het vastleggen van prenatale voorlichting als een taak van de gemeenten. - De versterking van de preventiecyclus en bevordering van de implementatie van de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. - De gewijzigde Wpg stelt nadere eisen aan de inhoud en vorm van de nota, de termijn van vaststelling en het toezicht op naleving door de Inspectie. 6
2. Gezondheidssituatie inwoners Aa en Hunze Hoe is het met de gezondheid en leefgewoonten van de inwoners van Aa en Hunze gesteld? De factsheet die als bijlage 2 is opgenomen geeft een beeld van de belangrijkste gezondheidsthema’s (roken, alcoholgebruik, gewicht, seksuele gezondheid en geestelijke gezondheid), en risicogroepen. Hierbij is gebruik gemaakt van de verzamelde onderzoeksgegevens uit de afgelopen onderzoeken onder de Drentse jeugd (2008), volwassenen (2009) en ouderen (2007) die door de GGD zijn uitgevoerd. In hoofdstuk 5 komen de cijfers met betrekking tot de gekozen thema’s aan de orde. In dit hoofdstuk reflecteren we in algemene zin op de cijfers. Algemeen beeld De cijfers van Aa en Hunze over de belangrijkste gezondheidsthema’s en risicogroepen wijken niet of nauwelijks af van de rest van Drenthe. Dit betekent niet dat er geen gezondheidsproblemen zijn. De landelijke speerpunten zijn ook voor Aa en Hunze grote aandachtspunten. Wel kunnen we concluderen dat de lokale cijfers geen aanleiding geven om af te wijken van het landelijk beleid. Demografische factoren Aa en Hunze vergrijst sterker dan de provincie Drenthe: van 21% nu naar 35% in 2040. Ook is de verwachting dat de bevolking vanaf 2020 zal krimpen. Beschouwing Als gevolg van ontgroening en vergrijzing neemt de doelgroep ouderen een belangrijke plaats in binnen Aa en Hunze. Vergrijzing heeft grote invloed op de ontwikkeling van de zorgvraag in de gemeente en op de participatiegraad van de bevolking in het sociaaleconomisch en maatschappelijk verkeer. Kwetsbare ouderen hebben te maken met een stapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale beperkingen in het functioneren. In paragraaf 3.5 geven we het in gang gezette beleid vanuit de Wmo aan dat is gericht op zelfredzaamheid en gezond ouder worden zoals het gebruik van sociale netwerken van ouderen en mogelijkheden van mantelzorg en vrijwilligerswerk. Risicogroepen In Nederland bestaan grote verschillen in gezondheid tussen personen met een lage of met een hoge sociaaleconomische status (ses). Ses wordt afgemeten aan opleiding, inkomen en beroepsniveau. De toenemende groep mensen met een sociaaleconomische achterstand vraagt bijzondere aandacht. Hun financiële positie is vaak slecht en ze zijn extra kwetsbaar doordat hun gezondheid vaker slechter is. In Aa en Hunze stijgt het aantal mensen dat van weinig inkomen rond moet komen langzaam. Uit de onderzoeken van de GGD Drenthe onder volwassenen en ouderen komt naar voren dat het opleidingsniveau in Aa en Hunze relatief hoger is vergeleken met Drenthe. In Aa en Hunze ervaren meer laag opgeleide volwassenen hun gezondheid minder goed en komen in deze groep meer chronische aandoeningen en psychische problemen voor. Daarnaast heeft deze groep mensen een minder gezonde leefstijl. Dit patroon zien we ook terug in de resultaten voor de jeugd op het voortgezet onderwijs. Beschouwing Gezondheidsachterstanden hangen nauw samen met achterstanden op tal van andere terreinen zoals: laag inkomen, werkloosheid, laag opleidingsniveau, ongunstige woon- en werkomstandigheden en ongezonde leefstijl. Integraal gezondheidsbeleid is nodig om hardnekkige gezondheidsproblemen te beïnvloeden maar ook om aan te sluiten bij de problematiek van kwetsbare groepen (zoals jeugd, mensen met chronische ziekte of beperkingen). Juist hierbij is de
7
betrokkenheid van meerdere sectoren (zowel publiek als privaat) gewenst om in gunstige zin invloed uit te oefenen op de hiermee samenhangende determinanten. Het doel van preventie gericht op mensen met een lage sociaaleconomische status is het verkleinen van verschillen in gezondheid tussen sociaaleconomische groepen door de gezondheid van mensen met een lage ses te verbeteren. Gegeven de diversiteit in oorzaken voor het ontstaan van sociaal economische gezondheidsverschillen (segv), is voor een vermindering ervan de inzet vanuit en samenwerking tussen meerdere beleidsterreinen nodig. Naast de volksgezondheid zijn bijvoorbeeld de sectoren onderwijs, sociale zekerheid, arbeidsomstandigheden en volkshuisvesting relevant voor het verkleinen van segv. Conclusie Uitgaande van de in beeld gebrachte gezondheidssituatie van de inwoners van Aa en Hunze en bovengenoemde beschouwing nemen we de volgende aandachtpunten mee in onze prioritering voor de periode 2013-2016: - We sluiten grotendeels aan bij de landelijke speerpunten omdat dit ook voor Aa en Hunze aandachtspunten zijn - Ouderen vormen een belangrijke doelgroep voor beleid; gezondheid en zelfredzaamheid is van grote invloed op de mate waarin ouderen zelfstandig kunnen blijven functioneren - Gezondheidsproblemen en een ongezonde leefstijl zijn gerelateerd aan een lage sociaal economische status; een belangrijke doelgroep voor preventief gezondheidsbeleid. Deze aandachtspunten vullen we in hoofdstuk 4 aan met de overige kaders die leidend zijn voor het maken van beleidskeuzes (waar zetten we extra op in de komende jaren). In het volgende hoofdstuk gaan we eerst in op wat we nu al doen op het gebied van publieke gezondheid.
8
2. Huidige situatie integraal gezondheidsbeleid: wat doen we al op het gebied van publieke gezondheid? Als gemeente nemen we vanuit diverse beleidsterreinen maatregelen om de gezondheid van onze inwoners te beschermen, te bevorderen en te bewaken. In dit hoofdstuk schetsen we een globaal beeld van hoe we op dit vorm geven aan integraal gezondheidsbeleid en op welke wijze de doelen vanuit diverse beleidsterreinen hieraan bijdragen. Dat is dus meer dan alleen de uitvoering van de Wpg-taken (zie paragraaf 1.5) maar ook de uitvoering van de prestatievelden 1,2,5,7,8 en 9 van de Wmo, sociale zaken, openbare orde en veiligheid, en verkeer en vervoer. In de laatste paragraaf gaan we specifiek in op de preventieve zorg voor ouderen vanuit het Wmobeleid. 2.1 Uitvoering van de Wpg-taken De uitvoering van de Wpg-taken (zie 1.5) hebben de 12 Drentse gemeenten via een gemeenschappelijke Regeling grotendeels opgedragen aan de GGD (art. 2, 4, 5, 6 en 8). De Jeugdgezondheidszorg voor kinderen van 0-4 jaar wordt in Aa en Hunze uitgevoerd door Icare. Via de gemeenschappelijke regeling hebben de 12 Drentse gemeenten de Wpg taken2 (zie 1.4) opgedragen aan de GGD en zijn ambtenaren van de GGD aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet kinderopvang. Daarnaast voert de GGD die taken uit die door het Rijk aan de GGD worden opgedragen3. De basistaken van de GGD zijn ondergebracht in basistaken, additionele taken voor gemeenten en additionele taken voor derden. De basistaken vloeien voort uit wettelijke verplichtingen en vormen naar omvang een verplicht pakket. Wat betreft de Jeugdgezondheidszorg (4-19 jaar) zijn de basistaken gesplitst in een uniform pakket en een maatwerkpakket. Het uniforme pakket wordt aangeboden aan alle gemeenten, het maatwerkpakket is in principe door iedere gemeente individueel te beïnvloeden maar kan onderhevig zijn aan richtlijnen zoals bijvoorbeeld van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De uitvoering van de (preventieve) jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar is ondergebracht bij Icare. In het kader van integrale jeugdgezondheidszorg hebben 8 van de 12 Drentse gemeenten in 2012 aangegeven om ook de JGZ voor kinderen van 0 tot 4 jaar onder te brengen bij de GGD. Aa en Hunze heeft, evenals de gemeenten Coevorden, Meppel en Tynaarlo besloten om de zorg voor kinderen van 0 tot 4 jaar bij Icare te laten. 2.2 Prestatievelden 1,2,5,7,8 en 9 van de Wmo Er ligt een directe relatie tussen de Wpg en de prestatievelden van de Wmo. Een goede gezondheid is een belangrijke voorwaarde om mee te kunnen doen in de samenleving. Te kunnen werken, betaald of onbetaald, naar school te kunnen gaan, mantelzorg te kunnen geven etc. Gezonde burgers hoeven ook minder beroep te doen op (individuele) voorzieningen van de Wmo (prestatieveld 6). In de Wmo nota hebben we de samenhang tussen de Wmo-prestatievelden en de verschillende beleidsterreinen, waaronder volksgezondheid, schematisch in beeld gebracht. Deze paragraaf beschrijft de bijdrage van de prestatievelden 1,2,5,7,8 en 9 aan het lokale gezondheidsbeleid.
2 3
Taken zoals genoemd in art. 2,4,5,6 en 8 Sense Noord-Nederland, Publieke Gezondheidzorg Asielzoekers
9
Prestatieveld 1 Wmo: sociale samenhang en leefbaarheid Onder dit prestatieveld vallen voorzieningen en organisaties die activiteiten uitvoeren gericht op ontmoeting, sociaal culturele activiteiten, sport en het bevorderen van leefbaarheid. (Wmo, pg. 10). Binnen dit prestatieveld vallen twee gebieden: het voorzieningenbeleid en sportbeleid. Sportbeleid We zien een belangrijke verbinding tussen sport en gezondheid. We erkennen dat sporten en bewegen bijdraagt aan gezondheid, een actieve leefstijl, ontmoeting, integratie en sociale cohesie tussen mensen. Bewegen heeft een gunstige invloed op de fysieke en psychische gezondheid van mensen. Het sportbeleid in de gemeente Aa en Hunze is gebaseerd op drie algemene pijlers: 1. Het stimuleren van de sport, het bewegen en de sport participatie. 2. De sport inzetten als middel voor duurzame sociale binding. 3. Verenigingen ondersteunen bij ontwikkeling en vernieuwing en voorwaarden voor sport en bewegen te realiseren en te handhaven. De komende beleidsperiode wordt ingezet op: - het vergroten van sportdeelname; alle inwoners moet de mogelijkheid geboden worden om deel te nemen aan een passend sport- en beweegaanbod door het aanbieden van structurele, aantrekkelijke en laagdrempelige sportactiviteiten - het stimuleren van sportaanbieders om een passend sport- en beweegaanbod te ontwikkelen voor verschillende doelgroepen en hierbij samen te werken met lokale partijen. Hierbij sluiten we aan bij de behoefte van verschillende doelgroepen. - het bevorderen en ondersteunen van sportdeelname van kwetsbare doelgroepen door het aanbieden van kansrijke projecten om meer mensen in beweging te krijgen. Hierbij bevorderen we optimale samenwerking tussen sport- en beweegaanbieders en professionals uit zorg en welzijn. - het versterken van de breedtesport en vrijwilligers werven en behouden. Hierbij streven we naar kwaliteit en een aantrekkelijk, pedagogisch verantwoord sportklimaat. - de preventieve werking van sport. We willen een gezonde en sportieve leefstijl stimuleren waardoor de gezondheid bevorderd wordt met als gevolg dat er op een later moment een beroep gedaan wordt op de voorzieningen van de Wmo. - de toegankelijkheid van sportvoorzieningen. De gemeente wil de voorzieningen voor iedereen gelijk toegankelijk houden en zoveel mogelijk in de buurt plaats laten vinden. We stimuleren samenwerking in gebruik van sportaccommodaties. We houden rekening met kwetsbare doelgroepen in de samenleving en streven er naar de sportvoorzieningen fysiek beter toegankelijk te maken. - Het gebruik van het Jeugdsportfonds zodat ook kinderen kunnen sporten die leven in gezinnen waar de financiële middelen ontbreken om lid te worden van een sportvereniging. Prestatieveld 2 Wmo: ondersteuning jeugdigen De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor het preventief jeugdbeleid is gebaseerd op een aantal wetten, te weten de Wet publieke gezondheid, Leerplichtwet, Wet op de Jeugdzorg etc. De wet op de jeugdzorg legt de regie voor de niet-geïndiceerde (voorliggende of preventieve) zorg bij de gemeente. In 2015 wordt de verantwoordelijkheid voor jeugdzorg gedecentraliseerd naar de gemeenten. Het CJG wordt de toegangspoort tot de zorg. Mede op basis van onze Wmo-notitie ‘Samen Bewust Vitaal!’ zal de decentralisatie van de jeugdzorg (en AWBZ en Participatie) verder worden uitgewerkt in samenhangend en integraal beleid (Wmo, pg.3).
10
Centrum voor jeugd en gezin (CJG)4 De aansluiting tussen het lokale preventieve jeugdbeleid en de curatieve jeugdzorg is in Aa en Hunze terug te vinden in de netwerksamenwerking rond jeugd (Centrum Jeugd en Gezin). De samenwerking is vindplaatsgericht en laagdrempelig. Het jeugdbeleid werkt preventief en is gericht op samenwerking tussen organisaties zodat snel ondersteuning aan jeugdigen en ouders kan worden geboden. Dit om zwaardere inzet van zorg te voorkomen. In de afgelopen beleidsperiode heeft de gemeente Aa en Hunze de samenwerking vormgegeven tussen eerstelijns zorg- en welzijnsorganisaties in het CJG waar kinderen hun ouders en professionals voor ondersteuning terecht kunnen met opgroei- en opvoedvragen. In de provincie Drenthe trekken provincie, gemeenten en organisaties gezamenlijk op in de decentralisatie van de jeugdzorg. In de notitie ‘Als jeugd en toekomst tellen’ is de visie ten aanzien van positief jeugdbeleid binnen gemeenten uitgewerkt en is verwoord welke verbeteringen voor de ondersteuning van ouders en kinderen wij willen bereiken. In de komende beleidsperiode speelt de gemeente ook in op lokale ontwikkelingen als krimp en afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl onder jeugdigen te bevorderen, overlast terug te dringen en specifieke problematiek door een gebiedsgerichte werkwijze te signaleren. Het preventieve jeugdbeleid zet de komende beleidsperiode in op: - Positief jeugdbeleid - Niet doorverwijzen maar ‘Erbij halen’ - Het werken volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur. - collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld. - Het bevorderen van samenwerking, centreren van voorzieningen en zorgen voor goede toegankelijkheid (dit als gevolg van de afname van het aantal jeugdigen en het onder druk staan van bepaalde voorzieningen zoals peuterspeelzalen en jeugdsozen) Leerplicht Het handhaven van de leerplicht is een apart onderdeel binnen het prestatieveld ‘ondersteunen van jeugdigen en ouders’. In de komende beleidsperiode 2013-2016 zet de gemeente Aa en Hunze in op: - het verminderen van het aantal schoolverlaters om de landelijk geformuleerde en aangescherpte doelstelling in 2016 te behalen. Dit betekent dat Aa en Hunze in 2016 minder dan 20 nieuwe schoolverlaters heeft. Het kabinet heeft de doelstelling voor het tegengaan van voortijdig schooluitval aangescherpt. We hebben een voorstel voor maatregelen gedaan om het aantal voortijdig schoolverlaters te verminderen. Tevens streven we naar een betere afstemming met het Openbaar Ministerie. - Het monitoren van nieuwe ontwikkelingen die raakvlakken hebben met het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, zoals de decentralisatie in de jeugdzorg, passend onderwijs en ontwikkelingen binnen de Wmo. - Het intensiveren van de samenwerking met scholen en waar nodig verbeteren en onderdeel blijven vormen van het Centrum voor Jeugd en Gezin. De leerplichtambtenaar voert preventieve gesprekken en neemt deel aan zorg- en adviesteams voor voortgezet en middelbaar (beroeps) onderwijs, ook voor omliggende gemeenten waar jongeren uit Aa en Hunze onderwijs volgen. - Het optimaal inzetten van het gemeentelijk leerplichtadministratiesysteem voor een sluitende registratie, onder andere voor de Drentse Onderwijs- en Jeugdmonitor voor signalering, registratie en verwijzing.
4
Wmo, pg.15
11
Prestatieveld 5 Wmo Dit prestatieveld van de Wmo richt zich op het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Doelen voor de komende beleidsperiode dragen bij aan de gezondheid van deze specifieke doelgroep: - We willen bereiken dat mensen, ook als zij ondersteuning nodig hebben, langer zelfstandig kunnen functioneren door te bevorderen dat woningen meer toekomstbestendig worden gemaakt en door ondersteuningsmogelijkheden te bieden door inzet van thuistechnologie zoals personenalarmering en begeleiding op afstand. Diensten van zorg- en welzijnsinstellingen moeten verder zo veel mogelijk aansluiten op de vraag van de cliënt. - Binnen het sportbeleid wordt gestimuleerd dat ook mensen met een beperking zo veel mogelijk kunnen sporten. - De participatie van mensen met een beperking of ondersteuningsvraag zal worden bevorderd. Hierbij wordt samengewerkt met de sociale dienst (ISD). - We willen inwoners voorlichten op welke manieren ze kunnen anticiperen op de toekomst en inzetten op preventie zodat inzet van zwaardere zorg zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Bijvoorbeeld in het rekening houden met het kiezen van een geschikte woning en het onderhouden van sociaal netwerk. Verder willen we goede informatievoorziening en doorverwijzing naar geschikte instanties bevorderen. - We willen meer mogelijkheden voor algemene en collectieve voorzieningen ondersteunen, zoals een maaltijdservice, boodschappenservice, wasservice, rolstoel- en scootmobielpool, belbus en inzet van andere vrijwilligers. Indien voorzieningen lokaal al voor handen zijn, willen we gebruik van deze voorzieningen bevorderen. Maatschappelijke zorg (prestatieveld 7,8,9) Maatschappelijke zorg is de gebruikelijke verzamelnaam voor de prestatievelden maatschappelijke opvang, die zich richten op kwetsbare groepen burgers die een marginale positie innemen in de maatschappij door dakloosheid, verslavingsproblematiek en psychiatrische problemen of een combinatie daarvan: - Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van huiselijk geweld (7) - Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen (8) - Binnen de OGGZ-structuur Aa en Hunze werken de organisaties GGD-Drenthe, Noordermaat, de GGZ-Drenthe, de politie, het Regionaal Instituut Begeleid Wonen (RIBW), Verslavingszorg NoordNederland (VNN) en de woningbouwverenigingen aan signalering en verwijzing van mensen in een kwetsbare positie. De GGD coördineert dit netwerk en waarborgt de informatievoorziening en terugkoppeling richting de gemeenten en andere netwerkpartners. Hierdoor kan gerichter worden gestuurd op voorkomende problematiek rondom kwetsbare burgers. - Het bevorderen van beleid met betrekking tot verslavingszorg (9) Voor de aanpak van de (gemeente overstijgende) problematiek rondom deze prestatievelden is een verantwoordelijkheid weggelegd voor centrumgemeenten. Voor de gemeente Aa en Hunze is de gemeente Assen centrumgemeente. Voor de vrouwenopvang/huiselijk geweld is de gemeente Emmen voor de gehele provincie Drenthe de centrumgemeente. De centrumgemeenten ontvangen aanvullende middelen voor het uitvoeren van het regionale beleid op het gebied van de maatschappelijke opvang, OGGZ en de verslavingszorg. De gemeente blijft wel verantwoordelijk voor het instellen en onderhouden van een lokale OGGZ-structuur.
12
2.3 Openbare orde en veiligheid Het beleid is gericht op het voorkomen en bestrijden van overmatig drank- en drugsgebruik onder jongeren. Aa en Hunze heeft deel genomen aan het VDG- actie programma jeugd en alcohol (MaklukZat) en zal het 12-stappenplan lokaal gaan inkleuren. 2.4 Sociale zaken De gemeente Aa en Hunze zet in op gelijke kansen voor iedereen om deel te nemen aan de samenleving. (Uit onderzoek blijkt dat burgers, die deelnemen aan de maatschappij, zich gezonder voelen; omgekeerd zijn gezonde burgers beter in staat te participeren in de samenleving). Het Jeugdsportfonds creëert sportkansen voor kinderen tot 18 jaar die leven in gezinnen waar de financiële middelen ontbreken om lid te worden van een sportvereniging. Openbare werken/verkeer en vervoer We stimuleren de keuze voor de fiets voor woon-werkverkeer (bijvoorbeeld d.m.v. het fietsenplan) 2.5 Preventieve zorg voor ouderen Het uitgangspunt van het landelijke en lokale beleid is ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te leven en deel te blijven nemen aan de samenleving. Een goede gezondheid speelt daarbij een belangrijke rol. Gezond en succesvol ouder worden gaat niet alleen om het voorkómen en uitstellen van ziekte en sterfte, maar zeker ook om de preventie van beperkingen in het functioneren, het voorkómen van verlies van zelfredzaamheid en het terugdringen van afhankelijkheid van de zorg. Vanuit de Wmo heeft de gemeente de taak om ouderen in staat te stellen optimaal maatschappelijk actief te zijn. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg, inclusief de preventieve gezondheidszorg (zie 1.5). In de toekomstvisie 2020 heeft Aa en Hunze ambities op het terrein van zorg en leefbaarheid vastgelegd. Daarmee wordt ook ingespeeld op de toename van het aantal ouderen door als gemeente te investeren in zorgcentra, zorg op maat, mantelzorg, woonzorgconcepten en vervoer naar en bereikbaarheid van voorzieningen. Het in gang gezette beleid vanuit de Wmo is gericht op zelfredzaamheid en gezond ouder worden. Daarin is aandacht voor onder meer: - Voorzieningen en vervoersmogelijkheden in de dorpen (voorzieningenbeleid) - Een koppeling van de sectoren wonen, welzijn, vervoer en (preventieve) zorg - Het gebruik van sociale netwerken van ouderen en mogelijkheden van mantelzorg en vrijwilligerswerk (doen en ontvangen). Dit is inbegrepen in de kanteling en het mantelzorgbeleid. - Beweeg- en sportmogelijkheden voor alle doelgroepen, dus ook ouderen. Daarbij wordt gewerkt aan een goede fysieke toegankelijkheid waarbij we overigens genoodzaakt zijn om voorzieningen te concentreren. - Stimuleren van ontmoetingsmogelijkheden (sociale contacten, voorkomen eenzaamheid) in de buurt vanuit prestatieveld 1 en 5. Het versterken van het sociale netwerk van mensen is daarbij een aandachtspunt. - Een veilige, toegankelijke woonomgeving met voldoende (aangepaste) vervoersfaciliteiten - Ontwikkelen van nieuwe en gedifferentieerde woonvormen met een bijpassende infrastructuur voor zorg en dienstverlening (op levensfase afgestemde woonvormen, zie prestatieveld 5). Hierbij hebben burgers ook een eigen verantwoordelijkheid; als gemeente hebben wij daarin een voorlichtende taak.
13
3. Prioritering: gezonde leefstijl jeugd In de vorige hoofdstukken zijn we ingegaan op de wettelijke context van gezondheidsbeleid, de gezondheidssituatie van de inwoners van Aa en Hunze en wat de gemeente Aa en Hunze nu al doet op het gebied van integraal gezondheidsbeleid voor alle burgers. In de komende vier jaar kiezen we ervoor om, naast wat we al doen, op een beperkt aantal thema’s extra in te zetten. Dit vanwege beperkte financiële middelen en verdergaande bezuinigingen. De jeugd krijgt daarbij prioriteit: we bevorderen (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis. Specifiek zetten we extra in op het bevorderen van gezond gewicht, de aanpak van schadelijk middelengebruik (alcohol, roken en drugs) en het versterken van mentale weerbaarheid/mentaal vermogen, inclusief pesten en geweld. We gaan dit doen door als gemeente, samen met veldpartijen,: - een omgeving te creëren waarin de gemakkelijke keuze een gezonde keuze is; - nog meer verbindingen te leggen tussen de beleidsterreinen en (budgetten) waardoor doelen elkaar gaan versterken. Deze keuze sluit aan bij: - De gezondheidssituatie van inwoners van Aa en Hunze (zie toelichting hoofdstuk 3) - Onze visie op gezondheidsbevordering - Het landelijk gezondheidsbeleid - Het Collegeprogramma 2010-2014 - De keuzes vanuit het Wmo-beleid Een toelichting op de laatste vier aspecten volgt hierna. Onze visie op gezondheidsbevordering De individuele leefstijl van mensen is moeilijk te veranderen als het om eenmaal ingesleten gewoonten gaat. Daarom zetten we in op het voorkomen van ongezond gedrag en richten we ons primair op de jeugd en hun omgeving (ouders, school, wijk/dorp). De jeugd is een doelgroep waarop veel gezondheidswinst is te behalen. In de jeugdfase wordt een belangrijke basis gelegd voor de toekomstige (on)gezondheid. Een deel van de gezondheidsproblemen op volwassen leeftijd is al in de jeugd te voorkomen, of uit te stellen, door gezond gedrag bij jongeren te stimuleren. Daarnaast verdient ongezond gedrag bij de jeugd aandacht omdat het ook op korte termijn negatieve effecten op de gezondheid heeft. Binnen de doelgroep jeugd is specifieke extra aandacht nodig voor risicogroepen zoals: - Kinderen uit multiproblem gezinnen) - Kinderen van ouders met een lage sociaaleconomische status (ses) - VBMO-leerlingen; 5
5
de leefstijl van VMBO-leerlingen is structureel riskanter te noemen dan die van leerlingen van hogere opleidingsniveaus. Zo zijn VMBO-leerlingen aanzienlijk vaker te dik dan VWO-leerlingen, drinken en roken ze vaker en rapporteren ze meer psychosociale problemen. Hiermee wordt een basis gelegd voor sociaaleconomische gezondheidsverschillen in zowel de jeugdfase als de volwassenheid. In het kader van de aanpak van dergelijke verschillen is het dan ook van groot belang om extra in te zetten op het bevorderen van gezond gedrag en van een gezonde psychische ontwikkeling van jongeren met lage schoolniveaus (Schrijvers & Schoemaker, 2008; Schrijvers & Schuit, 2010). Andere risicogroepen voor problematisch middelengebruik zijn:
14
Het landelijk gezondheidsbeleid Bijlage 1 geeft de kernpunten van het landelijk beleid weer. Samengevat: - De speerpunten roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie worden aangehouden daarbij de focus vooral op bewegen; bewegen is goed voor de fysieke en mentale gezondheid en hangt positief samen met de vijf speerpunten. - Zelf beslissen over leefstijl; omgeving waarin de gezonde keuze de gemakkelijke keuze is - Extra aandacht voor de jeugd: bevordering van (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis. Het collegeprogramma 2010-2014 - Binnen het beleidsterrein welzijn zetten we in op onder meer doorontwikkeling CJG, jeugdgezondheidszorg; speciale aandachtspunten zijn het voorkomen van verslaving aan alcohol, drugs en tabak bij jeugdigen en op het voorkomen en terugdringen van overgewicht. - Ten aanzien van de openbare gezondheidszorg noemen we het bevorderen van de kwaliteit van de fysieke en sociale leefomgeving voor alle groepen in Aa en Hunze (zie ook nota voorzieningenbeleid); bevorderen van gezond gedrag; bevorderen van een sluitend systeem aan gezondheidsvoorzieningen en de toegankelijkheid van de gezondheidsvoorzieningen voor alle doelgroepen. Het Wmo-beleid 2013-2017 (Bewust Samen Vitaal) Gezondheidsbeleid hangt nauw samen met de prestatievelden 1, 2, 5, 7, 8, 9 van het Wmo-beleid. Vanuit het jeugdbeleid wordt ingezet op preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld (Wmo, pg.16).
spijbelaars, uitvallers, jongeren uit probleemgezinnen en jongeren met psychische problemen (Snoek et al., 2010).
15
4. De thema’s uitgewerkt In dit hoofdstuk werken we de thema’s waarop we extra gaan inzetten uit. Voor ieder thema wordt een kader gegeven: - Het probleem en de gevolgen voor de gezondheidssituatie - De cijfers (uit de factsheet) - Wat we al doen - Wat we gaan doen - De doelstelling voor de komende vier jaar Na het vaststellen van deze kaders werken we de kaders en doelstelling samen met veldpartijen uit in een uitvoeringsprogramma voor twee jaar. Daarin komen de acties, de partijen/beleidsterreinen die hierover de regie voeren, de planning en het budget. In het tweede uitvoeringsjaar vindt op basis van een evaluatie bijstelling plaats van het programma voor de uitvoeringsperiode 2015 t/m 2016.
4.1
Gezond gewicht (voeding en bewegen)
Ongezond en te veel eten en weinig bewegen zijn 2 kenmerken van een ongezonde leefstijl. Deze leefstijl kan op den duur leiden tot overgewicht. De gevolgen van overgewicht voor de volksgezondheid zijn groot: - Mensen met overgewicht en obesitas leven minder lang in goede gezondheid. - Overgewicht verhoogt de kans op diabetes, hart- en vaatziekten, sommige vormen van kanker en aandoeningen aan het bewegingsapparaat. - Kinderen en jongeren met overgewicht vertonen een toename van de glucose-intolerantie en ontwikkelen in toenemende diabetes. Diabetes is op jonge leeftijd een ernstige ziekte, vanwege mogelijke complicaties als hart- en vaatziekten en oog-, nier- en zenuwaandoeningen op relatief jonge leeftijd. - Dik zijn kan leiden tot stigmatisering. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat werknemers met overgewicht minder kansen hebben op de arbeidsmarkt. Kinderen met overgewicht worden gemakkelijker gepest en hebben minder vriendjes dan kinderen zonder overgewicht. Ze kampen ook vaker met depressieve gevoelens. Jonge kinderen wennen snel aan een ongezonde leefstijl en zullen later niet gemakkelijk overstappen naar een gezondere manier van leven. Van het totaal aantal jongeren heeft bijna één op de tien jongeren in Aa en Hunze overgewicht. Dit is een gemiddelde; van de vmbo-jongeren heeft 13% (ernstig) overgewicht, van de havo/vwo leerlingen is het percentage 3%. Ook ondergewicht komt voor: 13% van het totaal aantal jongeren heeft (ernstig) ondergewicht. Dit is vooral het geval in de leeftijdscategorie 12-14 jaar, iets meer bij meisjes dan bij jongens. Dit is vaak tijdelijk van aard en herstelt zich in de periode van 15-18 jaar. Van de jeugdigen in Aa en Hunze voldoet 14% aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), 13% van de jongens en 15% van de meisjes. Een kwart (24%) van de jongeren ontbijt niet elke dag. Meer meisjes (29%) dan jongens (20%) doen dit niet. Er zijn drie factoren die van invloed zijn op overgewicht: de fysieke en sociale omgeving, leefstijl en toegankelijkheid van (zorg)voorzieningen. Deze drie factoren vormen de basis voor lokaal overgewichtbeleid. Een effectieve preventie van overgewicht vraagt om een integrale aanpak. Dat 16
betekent: gemeentelijk beleid dat inspeelt op de verschillende factoren die overgewicht veroorzaken. De vijf pijlers van integraal werken (inrichting omgeving, regelgeving en handhaving, voorlichting en educatie, signalering en advies) helpen om een integrale aanpak van overgewicht concreet te maken. De preventie van overgewicht vraagt ook om een goede verbinding van preventie en zorg. Wat doen we al - Vanuit de Wpg wordt de preventieve jeugdzorg uitgevoerd door Icare (0-4 jaar) en de GGD (4 tot 19 jaar). Daarbij is aandacht voor zowel voeding al bewegen. - We voeren het sportbeleid uit; doelen vanuit het Wmo-beleid voor de komende beleidsperiode dragen bij aan een gezonde leefstijl (zie hoofdstuk 2) - We zetten buurtsportcoaches in - We geven uitvoering aan het jeugdbeleid (zie hoofdstuk 2) Wat gaan we doen We gaan JOGG-gemeente worden. JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht) is de beweging voor een gezonde omgeving en een gezonde jeugd. Iedereen in een stad, dorp of wijk zet zich in om gezond eten en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken. 6 Als JOGG gemeente gaan we er voor zorgen dat: -
Er meer samenhang en synergie bereikt wordt tussen interventies gericht op een gezonde omgeving, gezond eten en bewegen Alle lokale partijen uit onderwijs, zorg, bedrijfsleven, sport, recreatie, woningbouw, welzijn zich samen inzetten om gezond eten en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken
Doelstelling We willen de toename van overgewicht bij kinderen en jongeren tot 19 jaar een halt toeroepen en de cijfers ombuigen, zodat eind 2016 meer kinderen en jongeren in Aa en Hunze een gezond gewicht hebben.
6
JOGG is een lokale, duurzame, intersectorale aanpak die bewezen effectief is om de stijging van overgewicht bij jongeren (0-19 jaar) om te zetten in een daling. Publieke en private partijen werken nauw samen. Gemeenten vervullen een spilfunctie. Zij nemen de regie op zich zodat samenhang en samenwerking gewaarborgd is.
17
4.2 Middelengebruik onder jongeren: alcohol, roken en drugs 4.2.1 Alcoholgebruik onder jongeren Alcohol is schadelijk voor de gezondheid, vooral bij jongeren: - Alcohol drinken is schadelijk voor de ontwikkeling van de hersenen en andere organen die in de groei zijn. Uit een onderzoek van het Trimbos-Instituut en de Universiteit Utrecht blijkt een duidelijk verband tussen schoolverzuim en veel alcoholgebruik. - Alcohol drinken op jonge leeftijd kan leiden tot problemen met alcoholgebruik op latere leeftijd (verslaving). - Jongeren lopen sneller het risico alcoholvergiftiging te krijgen. Daarom is het voor jongeren onder de 16 jaar beter om helemaal geen alcohol te drinken. Daarnaast speelt alcohol een grote rol bij agressie en geweld, en ongelukken in het verkeer. Twee derde van de jongeren heeft wel eens alcohol gedronken. Jongens drinken steviger dan meisjes. Hoewel het percentage jongeren dat alcohol drinkt daalt, wordt door de jeugd steeds meer gedronken. De afgelopen jaren is het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van alcoholintoxicaties onder de jeugd sterk toegenomen. Dit duidt op een toenemend onverantwoord alcoholgebruik van de jeugd (bron: factsheet). Beïnvloeding van de oorzaken van (overmatig) alcoholgebruik vindt op landelijk niveau plaats door regelgeving, landelijke campagnes, het logo 'Geen 16? Geen druppel'. Op 1 januari 2013 is de nieuwe Drank- en Horecawet ingegaan. Jongeren onder de 16 jaar zijn strafbaar als ze alcohol in bezit hebben. Het kabinet wil ook de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 18 verbieden. Wat doen we al Doelen m.b.t. de aanpak van alcoholgebruik zijn neergelegd in het Veiligheidsplan Drenthe 20112014, de nota integraal veiligheidsbeleid Aa en Hunze (thema’s alcohol gerelateerde alcoholoverlast en jeugd en veiligheid) en het jeugdbeleid (Wmo-nota en ‘Dit spreken we ook af’). Daarmee wordt een duidelijke link gelegd tussen het lokale veiligheidsbeleid en het lokale jeugdbeleid. Het gaat over jongeren die in hun omgeving problemen veroorzaken, maar ook over jongeren die problemen ondervinden en hulp nodig hebben. Binnen de gemeente Aa en Hunze wordt intensief samengewerkt tussen verschillende organisaties die met jeugd en jongeren te maken hebben: - Multi Disciplinair overleg CJG met netwerkpartners - Signalering vindt plaats via signalen van de SWAH (bijvoorbeeld jeugdsozen) - de gemeente heeft zicht op de (groepen) jeugd die hinderlijke overlast geven (nota integraal Veiligheidsbeleid, pg 18) In het aanvullende jeugdbeleid genaamd ‘Dat spreken we ook af” geven we aan hoe er in het algemeen moet worden omgegaan met de inrichting van jongerenontmoetingsplaatsen, beheersing van de overlast en communicatie met omwonenden. Dit alles ook in relatie tot middelengebruik en overlast door jongeren. T.a.v. het (voorkomen en of/bestrijden) van alcohol gerelateerde overlast vinden we een adequate informatievoorziening essentieel en een blijvend punt van aandacht (onder meer in het zorgnetwerk Jeugd) Aa en Hunze heeft de afgelopen jaren geparticipeerd in het VDG-actieprogramma MaklukZat (20092013). Met dit actieprogramma heeft de VDG de concrete invulling van het alcoholbeleid op gemeentelijk niveau ondersteund. Het actieprogramma biedt gemeenten een samenhangend kader dat aangeeft wat minimaal nodig is om een effectieve aanpak te realiseren. Daarnaast kan elke 18
gemeente afhankelijk van lokale problematiek zelf acties toevoegen. In de eindrapportage (2012) zijn de resultaten gepresenteerd en voorstellen voor borging gedaan. Wat gaan we doen - we gaan middelen vrijmaken voor de aanpak van schadelijk alcoholgebruik zodat een meerjarige integrale aanpak van schadelijk alcoholgebruik onder jongeren kan plaatsvinden; dit is ook als voorwaarde gesteld voor de deelname aan het VDG-programma MaklukZat - we sluiten aan bij de aanbevelingen van MaklukZat (zie eindrapportage) op het gebied van de pijlers: Vroegsignalering Regelgeving en handhaving Publiek draagvlak en communicatie - we continueren het betrekken van jongeren bij de aanpak van schadelijk alcoholgebruik; ervaringen met de campagne van MaklukZat laten het succes hiervan zien (bewustwording) - we continueren benodigde acties voortvloeiend uit de nieuwe Drank en Horecawet i.s.m. de gemeenten Tynaarlo, Assen en Noordenveld - we gaan door met de informatieverstrekking en voorlichting over schadelijk alcoholgebruik (o.m. veiligheidskrant); - we stimuleren en faciliteren scholen om preventieprogramma’s in te zetten zoals het programma gezonde School en Genotmiddelen (zie ook roken) - integraal beleid vraagt om intersectoraal werken; we gaan intersectorale samenwerkingsmogelijkheden tussen jeugdbeleid, onderwijs, openbare orde en sport (bv alcoholvrije sportkantine) verder verkennen en uitwerken - we gaan onderzoeken of we de signaalfunctie kunnen verbeteren zoals: met activiteiten die het mogelijk maken om jongeren met een hoog risico op te sporen en de toeleiding naar effectieve interventies of zorg mogelijk maken stimuleren dat er verbinding wordt gelegd met preventie-interventies in de eerste en tweede lijn. Te zorgen voor een basisaanbod op het gebied van vroegsignalering en kortdurende interventies. Doelstelling We hanteren hierbij de doelstelling zoals is opgenomen in het VDG-actieprogramma. Het gebruik van alcohol bij jongeren in Drenthe onder de 16 jaar is in 2016 teruggebracht naar het niveau van 1992: - In 1992 had 33% van de twaalfjarige meisjes ooit alcohol gedronken (48% in 2007); - Bij de jongens gaf in 1992 minder dan de helft aan al eens alcohol te hebben gedronken (63% in 2007). Het percentage jongeren in Drenthe in de leeftijd van 16 tot 24 jaar dat als zware drinker kan worden aangemerkt7, is in 2016 teruggebracht van: - 14% van de jonge vrouwen (2007) naar 10% (2016) - 38% van de jonge mannen (2007) naar 25% (2016)
7
Eén of meer dagen per week tenminste zes glazen alcohol drinken
19
4.2.2. Roken Roken was in 2011 verantwoordelijk voor bijna 19.000 sterfgevallen in Nederland. Bij mensen boven de twintig jaar is een groot deel van de sterfgevallen door longkanker, COPD en kanker in het hoofdhalsgebied te wijten aan roken. Roken is ook een risicofactor voor diverse andere aandoeningen, zoals aandoeningen aan hart en bloedvaten. Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken (passief roken) meer risico op onder meer longkanker en hart- en vaatziekten. Wanneer moeders tijdens de zwangerschap (passief) roken, lopen hun kinderen eveneens meer risico op gezondheidsproblemen. Roken is een verslaving met grote gevolgen. Roken is de belangrijkste vermijdbare oorzaak van ziekte en overlijden. Naast landelijk beleid is gemeentelijk beleid nodig om te voorkomen dat kinderen gaan roken en om rokers van hun verslaving af te helpen. In Aa en Hunze rookt 17% van de 12-19 jarigen. Dat is (iets) minder dan in Drenthe (18%). Roken komt vaker voor bij mensen uit de lagere sociaal economische klassen. Wat doen we al? Hoewel geen expliciete beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd m.b.t. preventie van roken wordt binnen het jeugdbeleid (prestatieveld 2 van de Wmo) ingezet op het bevorderen van een gezonde leefstijl (ondersteunen van jeugdigen en ouders) (Wmo, pg 16). - We zetten in ‘op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld.’ - We spelen in de komende beleidsperiode ook in op ‘lokale ontwikkelingen als krimp en afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl onder jeugdigen te bevorderen, overlast terug te dringen en specifieke problematiek door een gebiedsgerichte werkwijze te signaleren’ Wat gaan we doen Als gemeente kunnen we een bijdrage leveren aan het voorkomen van meeroken, het voorkomen dat kinderen/jongeren gaan roken en het stoppen met roken. -
-
T.a.v. het voorkomen van meeroken hebben we mogelijkheden op het terrein van handhaving, ondersteuning en agendasetting. Als gemeente hechten we belang aan het instellen, aanduiden en handhaven van het rookverbod in horecagelegenheden. Bij overtreding van de Tabakswet doen we zo nodig een melding bij de NVWA. We willen afspraken gaan maken met de JGZ over het uitvoeren van adviezen om meeroken thuis terug te dringen en een extra accent te leggen op gezinnen met een lage ses. Voorkomen van nieuwe rokers Om te voorkomen dat jongeren gaan roken, zijn er interventies ontwikkeld voor kinderen en hun ouders. Deze interventies worden voornamelijk op school uitgevoerd. Interventies die gericht zijn op ouders, kunnen apart van school worden uitgevoerd. Als gemeente willen we stimuleren dat deze interventies op het Nassaucollege (vmbo) worden uitgevoerd. Ook willen we erop toezien dat roken onderwerp is en blijft in de contactmomenten van scholieren met de JGZ.
Doelstelling We willen het aantal (mee)rokers in Aa en Hunze verminderen.
20
4.2.3. Drugsgebruik onder jongeren Het Nationaal kompas hanteert de indeling van drugs in softdrugs en harddrugs. Cannabis (hasj en wiet/marihuana) en hallucinogene paddenstoelen staan bekend als ‘softdrugs’. Middelen zoals heroïne, cocaïne, amfetamine, LSD, GHB en XTC worden ‘harddrugs’ genoemd. Harddrugs zijn volgens de wet gevaarlijker dan softdrugs. In de werkelijkheid is de grens tussen harddrugs en softdrugs niet zo gemakkelijk te trekken. De meeste drugs kunnen, afhankelijk van gebruikspatronen, kenmerken van gebruiker en omgevingsfactoren leiden tot verslaving ofwel afhankelijkheid. De gezondheidsrisico's van cannabisproducten (hasj en wiet/marihuana) zijn in vergelijking met de gezondheidsrisico’s van alcoholgebruik en roken kleiner. Het risico van afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik. Cannabisgebruik vermindert het reactie- en concentratievermogen en het korte termijn geheugen. Daardoor worden school- en werkprestaties en het verkeersgedrag negatief beïnvloed. Belangrijke gezondheidseffecten van harddrugs zijn intoxicaties en het gelijktijdig optreden van verslaving en psychische stoornissen. Bij injecteren van drugs kunnen gebruikers een besmetting met virussen (hepatitis B, hepatitis C of hiv) of een bloedvergiftiging oplopen. Gebruik van XTC leidt waarschijnlijk tot een langdurige verstoring van hersenfuncties, met name het geheugen, het concentratievermogen en de stemming, bij gebruikers en ex-gebruikers van XTC8 Diverse factoren zijn van invloed op de kans dat iemand drugs gebruikt. Deze factoren zijn onder te verdelen in: - Omgevingsfactoren, zoals de verkrijgbaarheid van drugs (fysieke omgeving), het drugsgebruik van vrienden en de houding van ouders (sociale omgeving). - Persoonsgebonden factoren, zoals de houding ten aanzien van drugs, persoonlijkheidskenmerken, genetische aanleg en sociale vaardigheden (bijvoorbeeld weerbaarheid). Cannabis gebruik gaat vaak samen met ander middelengebruik (alcohol, roken) en gedragsproblemen (agressief en delinquent gedrag). Ook hebben jongeren die cannabis gebruiken vaker schoolproblemen (spijbelen, lage prestatie) dan leeftijdgenoten die niet blowen. Dit betekent overigens niet per se dat cannabisgebruik hier de oorzaak van is. 7% van de jongeren heeft cannabis gebruikt in de vier weken voor het onderzoek (wijkt niet af van het Drents gemiddelde). Andere verdovende middelen worden door 4-5% van de jongeren gebruikt. Het aantal leerlingen dat andere verdovende middelen gebruikt is echter klein, er zijn dan ook ernstige twijfels over de betrouwbaarheid van deze gegevens. 5% van de jongeren geeft aan wel eens op een avond zowel alcohol als wiet/hasj te hebben gebruikt9 Drugsgebruik begint meestal rond de adolescentie. Daarom zijn jongeren en hun ouders of verzorgers een belangrijke doelgroep van preventie. Hoewel van veel preventieve interventies de effectiviteit (nog) onbekend is, bestaan er voor diverse interventies wel aanwijzingen dat zij leiden tot het uitstellen of verminderen van het gebruik van drugs of de met het gebruik samenhangende gezondheidsschade verminderen. 8 9
Nationaal kompas, samenvatting drugs Jeugdonderzoek 2008, GGD….
21
Preventieve interventies richten zich op het voorkomen en verminderen van het gebruik van drugs, het eerste gebruik uit te stellen en problematisch gebruik en daarmee samenhangende gezondheidsschade (harm reduction) te voorkomen en te verminderen. De Nederlandse aanpak gericht op het ontmoedigen van drugsgebruik gebeurt via een combinatie van interventies. Deze interventies zijn gericht op de omgeving, regelgeving en handhaving, voorlichting en educatie, en signalering, advies en ondersteuning bij stoppen met drugsgebruik. Wat gaan we doen - We gaan een integrale en intersectorale aanpak voor een gezonde leefstijl stimuleren, gericht op jongeren en adolescenten, ouders, school en wijk. Aandacht voor interne afstemming tussen de diverse beleidsterreinen en externe afstemming tussen en met ketenpartners. - We gaan investeren in het versterken van de eigen vermogens van jongeren en hun ouders om op positieve wijze hun gezondheid te verbeteren (empowerment). We gaan jongeren betrekken bij de uitwerking van beleid dat op hen gericht is. - We gaan de mogelijkheden onderzoeken om jongeren te benaderen via hun eigen (digitale) kanalen.
Doelstelling We willen het drugsgebruik onder jongeren en het aantal jongeren dat drugs gebruikt verminderen.
22
4.3. Psychosociale gezondheid van jongeren en probleem gedrag Psychisch gezond functionaren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet teveel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waar ze zich thuisvoelen. De twee belangrijkste typen van psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen. Ook sociale problemen, de problemen die de jongere heeft met het maken en onderhouden van contact met anderen, hebben hier een relatie mee. Vanuit het jeugdonderzoek zijn cijfers bekend over het psychosociaal welbevinden van jongeren (1218) jaar). In Aa en Hunze heeft 5% van alle jongeren een indicatie voor matig tot ernstige problematiek en 7% heeft een milde problematiek. Probleemgedrag Mishandeling In Aa en Hunze is 25% van de jongeren wel eens getreiterd, gekleineerd of uitgescholden. Dit is iets hoger dan in vergelijking met de rest van Drenthe. 10% overkomt dit nu nog (peildatum 2008).4 % wordt wel eens lichamelijk mishandeld en 5% heeft dat vroeger meegemaakt. Door 11% van de jongeren is aangegeven dat ze een ongewenste seksuele ervaring hebben meegemaakt. Bij alle drie de vormen van mishandeling gaf 4% aan dat ze de vraag niet wilden beantwoorden. Gepest worden, inclusief cyberpesten 20% van de leerlingen is op school gepest in de drie maanden voor het onderzoek. Dit is hoger dan de rest van Drenthe (15%). 32% van de jongeren is op een of andere manier via internet of GSM gepest. Pesten en cyberpesten (grensoverschrijdend gedrag) 26% van de jongeren heeft geantwoord zelf iemand gepest te hebben op school. Via internet of mobiele telefoon wordt veel vaker door jongeren gepest. 53% van de ondervraagden heeft dit in de drie maanden voor het onderzoek gedaan. Onveiligheid 9% van de jongeren in de gemeente Aa en Hunze voelt zich overdag wel eens onveilig. Het percentage jongeren dat zich ‘s avonds of ’s nachts onveilig voelt is veel hoger, namelijk 22%. Van 13% van de jongeren zijn wel eens spullen vernield in het afgelopen jaar en van 14% is wel eens iets gestolen, anders dan geld of een fiets, brommer of scooter. In vergelijking met Drenthe geven meer leerlingen aan bedreigd te zijn, bestolen te zijn van geld of in elkaar te zijn geslagen. Breder kader: versterken van mentaal vermogen en welbevinden bij jongeren10. Een benadering van depressiepreventie die de laatste jaren veel aandacht krijgt, gaat uit van het mentaal vermogen van mensen. Dit is de capaciteit om het eigen potentieel te ontwikkelen, betrokken, productief en creatief te zijn, en met veerkracht problemen op te kunnen lossen. In het algemeen bevordert een goed mentaal vermogen het mee kunnen doen in de maatschappij en sociaal betrokken te kunnen zijn. Het ontwikkelen van het mentaal vermogen van jongeren11 richt zich op het versterken van beschermende factoren, zoals emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden. De vaardigheden die jongeren ontwikkelen, vormen de basis voor het leren en functioneren in de volwassenheid 10
Mentaal vermogen jongeren; strategische verkenningen 2; Trimbos
11
leeftijdsgroepen 0-4, 4-12, 12-18 jaar 23
(verbeterde studieresultaten, gunstiger vooruitzicht op uitdagend werk, een succesvolle carrière en een beter inkomen). Mentaal vermogen levert voor jongeren veel op: - Jongeren met een goed ontwikkeld mentaal vermogen hebben meer zelfvertrouwen, kunnen hun emoties beter reguleren en hebben groter vermogen tot vaardigheden zoals plannen, organiseren en structureren. - In de toekomst hebben zij een grotere kans op een goede sociale en maatschappelijke positie. - Zij zijn maatschappelijk actiever, ook als ze volwassen zijn. - Zij maken minder gebruik van de gezondheidszorg. - Het risico op psychische klachten en stoornissen neemt af. - In een economie waarin mensen steeds meer met hun hoofd en minder met hun handen werken, is een ‘gezond hoofd’ van belang voor een gezonde economie. Wat doen we al? Preventie van psychische problemen bij kinderen en jongeren maakt deel uit van een breder jeugden gezinsbeleid. De landelijke overheid bepaalt de taken en de kwaliteitseisen van het jeugdbeleid en de uitvoering daarvan. De gemeentelijke overheid bepaalt welke preventieve interventies er aangeboden worden in een gemeente en wie de interventies uitvoert. -
Binnen de JGZ richt Icare zich op kinderen van 0-4 jaar en hun ouders/opvoeders; hechting en basisvertrouwen zijn belangrijke aspecten. Binnen de JGZ is de GGD actief in de preventie van psychische problematiek bij kinderen en jongeren vanaf 4 jaar. Sociale en emotionele weerbaarheid zijn kernaspecten. Vanuit het onderwijs hebben Zorg- en Adviesteams een coördinerende rol op het gebied van geïndiceerde preventie bij kinderen en jongeren met psychische problemen.
Wat gaan we doen: - We gaan investeren in het versterken van mentaal vermogen van jongeren en hun ouders om op positieve wijze hun gezondheid te verbeteren (empowerment). - We stimuleren en faciliteren een brede integrale ketenaanpak ten aanzien van preventie, vroegsignalering, pedagogische ondersteuning, toeleiding naar hulpverlening en coördinatie van zorg om het psychisch welbevinden van jongeren te verbeteren. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt hierin een belangrijke rol. - We gaan samen met uitvoeringspartners inventariseren hoe we een integrale aanpak kunnen realiseren om het mentale vermogen van jongeren te versterken. We gaan ook de jongeren zelf hierbij actief betrekken. Daarbij maken we gebruik van de pijlers van de een integrale aanpak: - Een ondersteunende omgeving die het mentaal vermogen bevordert - Educatie en bewustwording over psychische gezondheid/ mentaal vermogen (empowerment) - Signaleren van psychische problemen en toeleiding naar preventieve zorg en ondersteuning; - Faciliteren van preventieve ondersteuning aan risicogroepen -
Bij het uitzetten van effectieve interventies gaan we verbindingen leggen tussen verschillende sectoren zoals school, wijk/dorpscentrum, sportvereniging, jeugdgezondheidszorg en geestelijke gezondheidszorg. In deze aanpak gaan we niet alle ouders en opvoeders erbij betrekken maar ook buurtbewoners, leeftijdgenoten en leerkrachten.
24
-
-
Meer specifiek, geven we binnen het onderwijs-, jeugd- en gezondheidsbeleid hoge prioriteit aan een integrale effectieve aanpak van pesten en sociale weerbaarheid. We stimuleren en faciliteren van organisaties om structureel te werken aan het verbeteren van sociale competenties bij kinderen en jongeren en te investeren in effectieve anti-pestprogramma’s Met scholen gaan we bespreken of / welke ondersteuning zij nodig hebben bij het aanpakken van deze problematiek.
Doelstelling We willen de psychosociale gezondheid van jongeren verbeteren en daarmee probleemgedrag verminderen.
25
5. Financiën Het bestaande beleid en de in hoofdstuk 5 beschreven speerpunten en activiteiten vormen de basis van het te voeren lokaal gezondheidsbeleid. Voor sommige activiteiten geldt dat ze al verankerd zijn in het bestaande beleid, waarvoor in de gemeentelijke begroting reguliere middelen zijn opgenomen (budgetten gezondheidsbeleid en andere beleidsterreinen). Alle activiteiten vanuit deze nota dienen binnen deze middelen te worden gedekt. Na vaststelling van de kaders en de speerpunten zoals beschreven in deze nota door de gemeenteraad zullen deze worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma voor twee jaar, waarbij projecten en activiteiten concreet en SMART worden uitgewerkt. Dit uitvoeringsprogramma wordt door B en W vastgesteld en ter informatie aan de raad aangeboden. In het tweede uitvoeringsjaar vindt op basis van een evaluatie bijstelling plaats van het programma voor de uitvoeringsperiode 2015 t/m 2016. Overzicht van taken en middelen op basis van bestaand beleid: Overzicht taken en middelen 2013
2014
2015
2016
Bijdrage GGD wettelijke taken WPG
€
461.000 €
443.000 €
443.000 €
443.000
Bijdrage JGZ Icare wettelijke taak
€
277.000 €
277.000 €
277.000 €
277.000
Additionele taak: OGGZ voorzitterschap, secretariaat en verrichtingen
€
33.000 €
33.000 €
33.000 €
33.000
Additionele taak: forensische geneeskunde
€
15.300 €
15.300 €
15.300 €
15.300
Additionele taak: Technische hygienezorg basisonderwijs
€
1.300 €
1.300 €
1.300 €
1.300
Meldpunt huiselijk geweld
€
26.000 €
26.000 €
26.000 €
26.000
verslavingszorg
€
4.200 €
4.200 €
4.200 €
4.200
Maatwerkdeel JGZ Icare
€
46.000 €
46.000 €
46.000 €
46.000
Nieuw beleid/activiteiten: gezondheidsbevordering
€
5.500 €
11.000 €
11.000 €
11.000
Nieuw beleid/activiteiten: overig
€
22.500 €
25.500 €
25.500 €
25.500
Totaal
€
891.800 €
882.300 €
882.300 €
882.300
26
6. Monitoring en evaluatie De nota gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013 – 2017 zal in het laatste jaar geëvalueerd worden. Basis voor deze eindevaluatie vormen de monitoring en de evaluatie van de uitvoeringsplannen die op basis van deze nota worden opgesteld en uitgevoerd.
7. Uitvoeringsprogramma Na het vaststellen van deze kaders werken we de kaders en doelstelling samen met veldpartijen uit in een uitvoeringsprogramma voor twee jaar. Daarin komen de acties, de partijen/beleidsterreinen die hierover de regie voeren, de planning en het budget. In het tweede uitvoeringsjaar vindt op basis van een evaluatie bijstelling plaats van het programma voor de uitvoeringsperiode 2015 t/m 2016.
27
Bijlage 1 Hoofdlijnen landelijk gezondheidsbeleid Onderstaand de hoofdlijnen en de speerpunten zoals die zijn vastgelegd in de Landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’ en de beleidsbrief sport van mei 2011 In mei 2011 is de landelijke nota gezondheidsbeleid 'Gezondheid dichtbij' verschenen. Daarin staat dat het goed gaat met de gezondheid in Nederland maar dat het nog beter kan. De speerpunten roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie worden vastgehouden. Daarbij komt de focus vooral te liggen op bewegen; bewegen is goed voor de fysieke en mentale gezondheid en hangt positief samen met de vijf speerpunten. -
-
-
De nota gaat uit van eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Dat geldt ook voor gezondheid. Niet de overheid maar de mensen zelf zijn in eerste instantie aan zet. Zorg en sport dichtbij in de buurt Accent op bevorderen gezondheid naast bestrijden ongezondheid Herkenbare en toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt, tijdige signalering van gezondheidsrisico's en toepassing van effectieve interventies en innovatieve behandelwijzen Veilig sporten, bewegen en spelen in de buurt voor iedereen; voldoende en laagdrempelige voorzieningen (uitgewerkt in beleidsbrief sport) Zorg en preventie moeten meer worden afgestemd met als uitgangspunt behoeften en wensen van de mensen en niet de stelsels of sectoren die zorg leveren. Sterkere fysieke, organisatorische en inhoudelijk verbinding tussen de publieke gezondheid en basiszorg vanuit de ZvW, AWBZ en Wmo. Zelf beslissen over leefstijl; omgeving waarin de gezonde keuze de gemakkelijke keuze is Het kabinet besteedt extra aandacht aan de jeugd: bevordering van (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis.
28
Bijlage 2 Factsheet gezondheid, een lokale verkenning van de gezondheidssituatie in Aa en Hunze.
29
Einde bijlage: Concept Nota Gezondheidsbeleid
Terug naar het agendapunt
Factsheet tbv lokale nota VGZ Aa en Hunze (bijlage 2 van concept Nota Gezondheidsbeleid) (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119373#
Met deze factsheet biedt de GGD Drenthe u inzicht in de lokale gezondheidssituatie van de inwoners van de gemeente Aa en Hunze. U treft cijfers aan over de gezondheidsspeerpunten en risicogroepen. Hierbij is gebruik gemaakt van de verzamelde onderzoeksgegevens uit de afgelopen onderzoeken onder jeugd, volwassenen en ouderen. U kunt deze informatie gebruiken bij de onderbouwing van de lokale nota volksgezondheid of bij de implementatie van beleidsvoornemens.
de bevolking van Aa en Hunze vergrijst, van 21% nu naar 35% in 2040. Met de vergrijzing en de steeds langer levende bevolking zullen de gezondheidsproblemen toenemen en de zorgvraag stijgen. In de VAAM (Vraag Aanbod Analyse Monitor, eerstelijn) is geschat dat voor Aa en Hunze een toename van ongeveer 11% te verwachten is van de zorgvraag voor chronische ziekten en 5% stijging in de contacten met de huisarts. Het ouderenbeleid van de landelijke overheid is erop gericht dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. De nadruk in het onderdeel gezondheid van de nota ouderenbeleid van VWS ligt op het belang van preventie. In het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning hebben gemeenten de taak om ouderen in staat te stellen optimaal maatschappelijk actief te zijn. Ook zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg (inclusief preventie). Preventie gericht op ouderen heeft als doel ouderen zo lang mogelijk zelfstandig, onafhankelijk en gezond te houden. Gezond en succesvol ouder worden gaat niet alleen om het voorkómen en uitstellen van ziekte en sterfte, maar zeker ook om de preventie van beperkingen in het functioneren, het voorkómen van verlies van zelfredzaamheid en het terugdringen van afhankelijkheid van de zorg. Mogelijkheden voor Aa en Hunze: Wijk-/dorpsgerichte aanpak Koppeling leggen tussen de Wpg (preventie) en Wmo (zorg en welzijn) Nieuwe en gedifferentieerde woonvormen met een bijpassende infrastructuur voor zorg en dienstverlening; aandacht voor preventieve programma’s Aa en Hunze heeft in haar toekomstvisie 2020 ambities op het terrein van zorg en leefbaarheid vastgelegd. Daarmee wordt ook ingespeeld op de toename van het aantal ouderen door als gemeente te investeren zorgcentra, zorg op maat, mantelzorg, woonzorgconcepten en vervoer naar en bereikbaarheid van voorzieningen.
Bevolkingsontwikkeling In de onderstaande figuur staan de prognosegegevens van het CBS voor Nederland, Drenthe en Aa en Hunze. De verwachting is dat in Aa en Hunze de bevolking vanaf 2020 zal krimpen. Dit komt overeen met Drenthe waar de bevolkingsdaling zich iets later zal inzetten.
GGD Drenthe
1
januari 2013
Ontwikkeling van de bevolking in Aa en Hunze, Drenthe en Nederland. 110% 105% 100% Nederland 95%
Drenthe Aa en Hunze
90% 85% 80%
2012
2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron: © CBS, Den Haag/Heerlen
Bevolkingssamenstelling In figuur 2 staat het aandeel van het aantal inwoners in een bepaalde leeftijdscategorie ten opzichte van de totale bevolking. Aa en Hunze vergrijst sterker dan Drenthe. De verwachting is dat het percentage ouderen in 2040 gestegen zal zijn tot 35%. Ontwikkeling van het aandeel van jeugd, volwassenen en ouderen in de totale bevolking van Aa en Hunze, Drenthe en Nederland. 65%
60%
Nederland 0-20 jaar
55%
Drenthe 0-20 jaar
50%
Aa en Hunze 0-20 jaar
45%
Nederland 20-65 jaar
40%
Drenthe 20-65 jaar
35%
Aa en Hunze 20-65 jaar
30%
Nederland 65+
25%
Drenthe 65+
20%
Aa en Hunze 65+
15% 2012
2015
2020
2025
2030
2035
2040
Bron: © CBS, Den Haag/Heerlen
Bevolking naar herkomst In Aa en Hunze is 6% van de bevolking van allochtone afkomst. Van deze groep heeft 35% een nietwesterse achtergrond. De grootste groepen allochtone inwoners zijn afkomstig uit Duitsland, Indonesië en Turkije. Het percentage allochtone inwoners is de afgelopen 10 jaren licht gedaald van 7,1% naar 6,2%. (CBS, Statline, 2012)
GGD Drenthe
2
januari 2013
in Aa en Hunze rookt bijna een vijfde van de jeugdigen en een kwart van de volwassen bevolking. Roken is een verslaving met grote gevolgen. Roken is de belangrijkste vermijdbare oorzaak van ziekte en overlijden. Naast landelijk beleid is de inbreng van gemeenten onmisbaar om te voorkomen dat kinderen gaan roken en om rokers van hun verslaving af te helpen. Mogelijkheden voor Aa en Hunze zijn: Het voorkomen van meeroken (lokale mogelijkheden op het terrein van handhaving, ondersteuning en agendasetting); afspraken met JGZ over het uitvoeren van adviezen om meeroken thuis terug te dringen en een extra accent te leggen op gezinnen met een lage sociaal economische status (ses). Het voorkomen van nieuwe rokers (stimuleren van interventies op scholen met bijvoorbeeld extra aandacht voor vmbo-scholen; erop toezien dat roken onderwerp is en blijft in de contactmomenten van scholieren met de JGZ). Het stoppen met roken ( gemeente kan een belangrijke rol vervullen in het bereiken van rokers met een lage opleiding en hen stimuleren om te stoppen met roken)
Roken is één van de belangrijkste vermijdbare oorzaken van ziekte en vroegtijdige sterfte. Rokers lopen meer kans op longkanker, hart- en vaatziekten en chronische luchtwegaandoeningen. Daarnaast gaat roken gepaard met een slechtere kwaliteit van leven, meer ziekteverzuim en een hoger zorggebruik. Sinds de jaren tachtig is het aantal rokers gestaag gedaald tot 2004, vanaf die tijd schommelt het percentage volwassen rokers rond de 28%. Het percentage rokers onder jongeren daalt vanaf eind jaren negentig. In 2010 gaf 21% van de jongeren (10-19-jarigen) aan dat ze de afgelopen vier weken hebben gerookt. Met het rookverbod in de horeca is een belangrijke stap gezet om het roken uit het openbare leven te verbannen. In Aa en Hunze rookt 17% van de 12-19 jarigen en 24% van de 19-65 jarigen. Dat is (iets) minder dan in Drenthe (resp. 18% en 28%). Roken komt vaker voor bij mensen uit de lagere sociaal economische klassen, zoals weergegeven in figuur 3. Roken naar opleidingsniveau van jeugd en volwassenen in Aa en Hunze. 35
percentage
30 25 20
laag
15
midden
10
hoog
5 0 12- 19 jarigen
19-65 jarigen
Bron: GGD onderzoeken Jeugd 2008, Volwassenen 2009
GGD Drenthe
3
januari 2013
tweederde van de jongeren en 92% van alle volwassenen hebben wel eens alcohol gedronken. Jongens en mannen drinken steviger dan meisjes en vrouwen. Alcohol is breed maatschappelijk geaccepteerd. Maar alcohol is ook een potentieel giftige stof met schadelijke gevolgen. Niet alleen voor de gezondheid van drinkers maar ook voor de maatschappij. Aa en Hunze kan alcoholproblemen terugdringen door normen te beïnvloeden, de beschikbaarheid van alcohol te beperken en (sociale) controle en toezicht te intensiveren. Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden in een integrale aanpak van schadelijk alcoholgebruik die inspeelt op de verschillende factoren die dat gebruik beïnvloeden: maatschappelijke norm, persoonlijke motivatie, beschikbaarheid van alcohol en toezicht. Om deze aanpak concreet te maken, kan Aa en Hunze vijf ‘pijlers’ inzetten. 1. Inrichting van de fysieke omgeving 2. Regelgeving en handhaving 3. Voorlichting en educatie 4. Signalering en advies 5. Ondersteuning Welke pijlers worden ingezet, wanneer dat gebeurt en in welke verhouding, is afhankelijk van de lokale situatie (wat gebeurt er al, wat zijn de mogelijkheden), doelstellingen en doelgroepen. Belangrijk is om aan te sluiten bij de ervaringen die opgedaan zijn met MaklukZat. Hoewel het percentage jongeren dat alcohol drinkt daalt, wordt door de jeugd steeds meer gedronken. De afgelopen jaren is het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van alcoholintoxicaties onder de jeugd sterk toegenomen. Dit duidt op een toenemend onverantwoord alcoholgebruik van de jeugd. Het drinken van alcohol op jonge leeftijd vergroot de kans op hersenschade en verslaving op latere leeftijd. Daarom wordt landelijk aanbevolen niet voor 18 jaar alcohol te drinken. Tabel 1 bevat de gegevens over (overmatig) alcoholgebruik voor jeugd en volwassenen in Aa en Hunze. Meer jongens drinken alcohol dan meisjes. Van de jongens die alcohol drinken heeft 56% aan bingedrinken gedaan, dat wil zeggen dat ze in de 4 weken voor het onderzoek 5 of meer glazen alcohol gedronken hebben bij één gelegenheid. 19% zelfs drie keer of vaker. Toch zegt slechts 29% dat ze in de 4 weken voor het onderzoek aangeschoten/dronken zijn geweest. Ook mannen in Aa en Hunze drinken steviger dan vrouwen. Eén op de vijf drinkt (zeer) excessief, dat wil zeggen dat ze 1-4 dagen zes of meer glazen alcohol drinken of 5-7 dagen vier glazen of meer nuttigen. De cijfers over alcoholgebruik voor jeugd en volwassenen in Aa en Hunze zijn vergelijkbaar met die in Drenthe. Alcoholgebruik naar geslacht van jeugd en volwassenen in Aa en Hunze. Jeugd: 12-19 jaar Volwassenen: 19-65 jaar jongens meisjes mannen vrouwen Wel eens alcohol gedronken Binge-drinken*: Nooit 1-2 keer Meer dan 2 keer
75%
59%
44% 36% 19%
41% 37% 22%
Wel eens alcohol gedronken Mate van alcoholgebruik: Niet drinker Lichte drinker Matige drinker (Zeer) excessieve drinker
83%
8% 33% 39% 21%
19% 56% 20% 6%
*
van de jongeren die alcohol drinken
Bron: GGD onderzoeken Jeugd 2008, Volwassenen 2009
GGD Drenthe
93%
4
januari 2013
ongeveer 14% van de jongeren in Aa en Hunze heeft overgewicht. Bij volwassenen is dit percentage opgelopen tot 49%. Meer mannen dan vrouwen zijn te zwaar. : Mensen met overgewicht hebben een verhoogde kans op tal van ziekten en chronische aandoeningen, zoals diabetes, hart en vaatziekten, kanker en psychische klachten. Aa en Hunze kan veel doen om overgewicht te voorkomen , vooral door inwoners in beweging te krijgen en een gezonde en gevarieerde voeding te stimuleren. Er zijn drie factoren die van belang zijn bij de aanpak van overgewicht: de fysieke en sociale omgeving, leefstijl en toegankelijkheid van (zorg)voorzieningen. Deze drie factoren vormen de basis voor lokaal overgewichtbeleid. Een effectieve preventie van overgewicht vraagt om een integrale aanpak. Dat betekent: gemeentelijk beleid dat inspeelt op de verschillende factoren die overgewicht veroorzaken De vijf pijlers van integraal werken (inrichting omgeving, regelgeving en handhaving, voorlichting en educatie, signalering en advies) helpen om een integrale aanpak van overgewicht concreet te maken. De preventie van overgewicht vraagt ook een goede verbinding van preventie en zorg. Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden in het aanpakken van de fysieke en sociale omgeving, het aanpakken van leefstijl en het toegankelijk maken van (zorg)voorzieningen. Aa en Hunze zet al actief in op sport en bewegen en jeugd. Door een JOGG-gemeente te worden: - Kan meer samenhang en synergie bereikt worden tussen interventies gericht op een gezonde omgeving, gezond eten en bewegen - Zetten alle lokale partijen uit onderwijs, zorg, bedrijfsleven, sport, recreatie, woningbouw, welzijn zich samen in om gezond eten en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken - Wordt de lokale organisatiestructuur effectiever ingericht en worden keuzes gemaakt in doelgroepen en activiteiten
Overgewicht is het gevolg van een verkeerde balans tussen eten en bewegen. Het percentage volwassenen met overgewicht schommelt de laatste tien jaar rond 40% bij vrouwen en 50% bij mannen. Het percentage jongeren met overgewicht stijgt echter nog steeds, 13% van de jongens en 15% van de meisjes heeft overgewicht. (Bron: nationaalkompas.nl) Overgewicht heeft allerlei consequenties, zowel voor de lichamelijke gezondheid met verhoogde kans op o.a. diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten en een aantal soorten kanker. Maar ook op de geestelijke gezondheid, wat zich kan uiten in depressieve klachten bij volwassenen en psychosociale problemen bij jongeren. De resultaten in figuur 4 zijn gebaseerd op gewicht- en lengtegegevens van jongeren gemeten bij het preventief gezondheidsonderzoek van de JGZ. De percentages overgewicht in Aa en Hunze liggen op landelijk niveau, maar zijn lager vergeleken met Drenthe. Landelijk komt ondergewicht bij ongeveer een op de tien jongeren voor (Bron: nationaalkompas.nl); het percentage in Aa en Hunze ligt daaronder.
GGD Drenthe
5
januari 2013
Onder- en overgewicht bij jeugd voor Aa en Hunze en Drenthe. 25 percentage
20 15
Aa en Hunze
10
Drenthe
5 0 groep 2 Bron: GGD KD-plus
groep 7
klas 2
groep 7
klas 2
Ondergewicht
Overgewicht
De percentages voor volwassen zijn gebaseerd op gegevens die mensen zelf hebben gerapporteerd. Tot 65 jaar zijn meer mannelijke respondenten te zwaar dan vrouwelijke respondenten. Op oudere leeftijd is het juist andersom. (zie figuur 5) Mensen met een laag opleidingsniveau hebben vaker overgewicht.
percentage
Overgewicht bij volwassenen naar geslacht voor Aa en Hunze en Drenthe. 60 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Aa en Hunze, vrouwen Drenthe, vrouwen Aa en Hunze, mannen Drenthe, mannen
19-65 jarigen
65 jaar en ouder
Bron: GGD onderzoeken Jeugd 2008, Volwassenen 2009, Ouderen 2007
Bewegen Van de jeugdigen in Aa en Hunze voldoet 14% aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), 13% van de jongens en 15% van de meisjes. Bijna driekwart van de jongeren op het voortgezet onderwijs is lid van een sportvereniging. Meer jongens dan meisjes zijn lid van een sportclub en het percentage neemt af naarmate de jongeren ouder worden. Voor volwassenen in Aa en Hunze geldt dat 42% van de mannen en 45% van de vrouwen normactief is. Driekwart van de 65-plussers in Aa en Hunze doet 2 of meer uren per week aan lichaamsbeweging of sport, waarvan iets meer dan de helft meer dan 4 uren per week. Voor alle drie de groepen zijn de resultaten vergelijkbaar met Drenthe. Voeding Een kwart (24%) van de jongeren ontbijt niet elke dag. Meer meisjes (29%) dan jongens (20%) doen dit niet. Bij volwassenen is dit andersom, daar ontbijt 27% van de mannen niet elke dag en 20% van de vrouwen doet dit niet. Ook hier geldt dat er nauwelijks verschil met de Drentse resultaten is.
GGD Drenthe
6
januari 2013
29% van de jongeren op het voortgezet onderwijs heeft geslachtsgemeenschap gehad. Daarvan heeft 44% onveilig gevreeën door niet consequent een condoom te gebruiken. Hoewel de meeste Nederlanders ‘seksueel gezond’ leven, zijn er zorgwekkende ontwikkelingen. Zo heeft een op de drie vrouwen ooit seksueel geweld meegemaakt, is het aantal ongeplande (tiener)zwangerschappen en (herhaalde) abortussen relatief hoog en stijgt het aantal mensen met een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden op het gebied van: Beïnvloeding op individueel niveau; Beïnvloeding van de sociale omgeving; Beïnvloeding van de maatschappelijke norm. Activiteiten op lokaal niveau hebben het meeste effect als ze zich niet beperken tot individuen of groepen maar zich ook uitstrekken tot de sociale omgeving, wet- en regelgeving en voorzieningen op het terrein van preventie en zorg.
Onveilig vrijen kan leiden tot ongewenste zwangerschap en tot seksueel overdraagbare aandoeningen (soa). Om dit te voorkomen is het van belang om naast anticonceptie, zoals de pil ook consequent condooms te gebruiken. In Aa en Hunze heeft 29% van de jongeren op het voortgezet onderwijs al eens geslachtgemeenschap gehad. 40% van de jongeren met seksuele ervaring heeft al met meer dan één persoon geslachtsgemeenschap gehad. 44% van de seksueel actieve jongeren vrijt onveilig, omdat ze niet altijd een condoom gebruiken. Jongeren die geen condoom gebruiken geven als belangrijkste reden aan dat ze de pil of een ander voorbehoedmiddel gebruiken, dat ze elkaar vertrouwden, dat vrijen met een condoom niet zo lekker is of dat ze vaste verkering hebben.
ongeveer 10% van de volwassenen en 15% van de 65-plussers in Aa en Hunze voelt zich geestelijk niet gezond. Het percentage volwassenen dat zich eenzaam voelt neemt eerst licht af om vervolgens weer toe te nemen met de leeftijd. Vrouwen voelen zich relatief vaker eenzaam dan mannen. In Nederland lijden meer dan een half miljoen mensen aan een depressie. Een depressie heeft een verminderd sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren tot gevolg. Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat effectieve preventie van depressie mogelijk is. Aa en Hunze kan daar met lokaal beleid op inspelen, bijvoorbeeld door het mentaal vermogen van risicogroepen te versterken. Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden in: Bijdragen aan een omgeving die de psychische gezondheid bevordert; Bijdragen aan educatie en bewustwording over psychische gezondheid; Bijdragen aan het signaleren van depressie en andere psychische problemen en aan toeleiding naar preventieve ondersteuning en zorg; Faciliteren van preventieve ondersteuning aan risicogroepen (bijvoorbeeld mantelzorgers).
GGD Drenthe
7
januari 2013
Psychische gezondheid Psychisch gezond functioneren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet teveel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waarin ze zich thuis voelen. De twee belangrijkste typen van psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen. Volwassenen die psychisch gezond zijn, voelen zich goed, autonoom en competent. Ze verwezenlijken de eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden. Mensen met een slechte psychische gezondheid hebben daarentegen last van psychische klachten of zelfs van psychische stoornissen. In figuur 6 is voor Aa en Hunze te zien dat in alle leeftijdsgroepen het percentage vrouwen met psychische problemen groter is dan bij mannen . Psychosociale problematiek bij jeugd en psychische problematiek bij volwassenen en ouderen in Aa en Hunze. 20
percentage
15 meisjes/vrouwen
10
jongens/mannen 5 0 12-19 jarigen
19-65 jarigen
65 jaar en ouder
Bron: GGD onderzoeken Jeugd 2008, Volwassenen 2009, Ouderen 2007
Eenzaamheid Eenzaamheid is een negatief gevoel dat gekenmerkt wordt door gemis en teleurstelling. Het wordt ook wel omschreven als het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan bepaalde sociale relaties of de kwaliteit ervan. Eenzaamheid kan tot een depressie kan leiden en ook is er een verband aangetoond met suïcide. Eenzame mensen hebben een minder gezonde leefstijl en met name jong volwassenen ervaren hun gezondheid als minder goed. Eenzaamheid komt vooral voor in de oudste leeftijdsgroep, dat is te zien in figuur 7. Opvallend is dat het percentage volwassenen dat zich (zeer) ernstig eenzaam voelt met het stijgen van de leeftijd eerst licht afneemt om vervolgens weer toe te nemen. Eenzaamheid komt meer voor bij vrouwen dan bij mannen.
percentage
Eenzaamheid naar leeftijdsgroep in Aa en Hunze. 80 70 60 50 40 30 20 10 0
niet matig (zeer) ernstig
19-34 jaar
35-49 jaar
50-64 jaar
65-74 jaar
75 jaar en ouder
Bron: GGD onderzoeken Volwassenen 2009, Ouderen 2007
GGD Drenthe
8
januari 2013
in Aa en Hunze stijgt het aantal mensen dat van weinig inkomen rond moet komen langzaam. In Nederland bestaan grote verschillen in gezondheid tussen personen met een lage of met een hoge sociaaleconomische status (ses). Ses wordt afgemeten aan opleiding, inkomen en beroepsniveau. De toenemende groep mensen met een sociaaleconomische achterstand, waaronder veelal nietwesterse allochtonen vraagt bijzondere aandacht. Hun financiële positie is vaak slecht en ze zijn extra kwetsbaar doordat hun gezondheid vaker slechter is.
Laagopgeleiden Mensen met een lage opleiding sterven niet alleen gemiddeld genomen 6 tot 7 jaar eerder, maar hebben ook 9 jaar eerder last van chronische ziekten dan hoog opgeleiden. Het verschil tussen laag- en hoogopgeleiden in levensjaren met een goede ervaren gezondheid is nog veel groter, namelijk 17 jaar. Uit de onderzoeken van de GGD Drenthe onder volwassenen en ouderen komt naar voren dat het opleidingsniveau in Aa en Hunze relatief hoger is vergeleken met Drenthe. In Aa en Hunze ervaren meer laag opgeleide volwassenen hun gezondheid minder goed en komen in deze groep meer chronische aandoeningen en psychische problemen voor. Daarnaast heeft deze groep mensen een minder gezonde leefstijl. Dit patroon zien we ook terug in de resultaten voor de jeugd op het voortgezet onderwijs. Laag inkomen Mensen met een laag inkomen hebben minder goede toegang tot goede zorg en kunnen minder geld uitgeven aan gezonde producten. Tevens is het zo dat een slechte gezondheid kan leiden tot arbeidsongeschiktheid en zo tot een lager inkomen. In 2009 leefde 4,5% van de huishoudens in Aa en Hunze gedurende 1 jaar op of onder het sociaal minimum (2005: 4,9%). 1,2% van de huishoudens leefde 4 jaar of langer op of onder het sociaal minimum. (CBS, Statline, 2012). Deze percentages zijn lager dan in Drenthe. Het percentage eenouderhuishoudens is in Aa en Hunze in tien jaar tijd gestegen van 3,7% naar 5,0%. Daarmee is het percentage lager dan in Drenthe. (CBS, Statline, 2012) In het ouderenonderzoek is gevraagd of men moeite had met het rondkomen van het inkomen. Eén op de tien ouderen in Aa en Hunze gaf aan dat dit het geval was. 28% moest wel op de uitgaven letten. 8% gaf aan minder uit te geven aan vakantie, gevolgd door uitgaan, sport, hobby’s e.d. en krant of andere abonnementen (beide 6%). Minder dan 1% bezuinigt op voeding of medische zorg.
GGD Drenthe
9
januari 2013
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Ouderenonderzoek Drenthe 2007, GGD Drenthe, 2008 (herziene versie). Ouderenonderzoek Drenthe 2007, tabellenboek en beleidsadvies Aa en Hunze, GGD Drenthe, 2008. Jeugd in Drenthe, basisrapport van het jeugdonderzoek 2008 over de gezondheid en leefgewoonten van Drentse jongeren 12 t/m 18 jaar, 2009. Jeugd in cijfers, resultaten gemeente Aa en Hunze van het jeugdonderzoek 2008 over de gezondheid en leefgewoonten van Drentse jongeren 12 t/m 18 jaar, 2010. Volwassenen in Drenthe, basisrapport van het volwassenenonderzoek 2009 over de gezondheid en leefgewoonten van Drentse volwassenen, 2011. Gezondheidsgegevens Drenthe, GGD Drenthe, http://www.gezondheidsgegevensdrenthe.nl/, nov. 2012. Van gezond naar beter, Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010, RIVM, 2010. CBS Statline, CBS, http://statline.cbs.nl/, november 2012. Nationaal Kompas Volksgezondheid, RIVM, http://www.nationaalkompas.nl/, november 2012. Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM), NIVEL, http://vaam.nivel.nl/vaam/home, november 2012. Loket gezond leven waarin opgenomen de Handreiking gezonde gemeente, RIVM, http://www.loketgezondleven.nl, november 2012.
COLOFON Contactpersonen van uw gemeente: Karin van Donselaar, beleidsmedewerker gezondheidsbevordering Nynke van Zanden, epidemioloog
Uitgave: GGD Drenthe Epidemiologie, afdeling AGZ
[email protected] GGD Drenthe
10
januari 2013
Einde bijlage: Factsheet tbv lokale nota VGZ Aa en Hunze (bijlage 2 van concept Nota Gezondheidsbeleid)
Terug naar het agendapunt
Notitie Bouwstenen gezondheidsbeleid (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119374#
CONCEPT Bouwstenen gezondheidsbeleid 2013-2017 gemeente Aa en Hunze
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
1
Inhoud Inleiding................................................................................................................................................... 3 1
Wettelijke kaders............................................................................................................................ 4
2
Landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’ ........................................................... 5
3
Visie op gezondheidsbeleid ............................................................................................................ 7
4
Stand van zaken: feiten, in gang gezet beleid en adviezen ........................................................... 8
4.1 Demografische ontwikkelingen........................................................................................................ 9 4.2 Roken .............................................................................................................................................. 11 4.3 Schadelijk alcoholgebruik ............................................................................................................... 13 4.4 Gezond gewicht (gezonde voeding en voldoende bewegen) ....................................................... 15 4.5 Seksuele gezondheid ...................................................................................................................... 17 4.6 Geestelijke gezondheid .................................................................................................................. 19 4.7 Risicogroepen ................................................................................................................................. 22 5
Conclusie en voorstel voor prioritering ....................................................................................... 23
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
2
Inleiding Voor u ligt een notitie met bouwstenen voor de nieuwe nota gezondheidsbeleid 2013-2017 Aa en Hunze. Het is een vervolg op en verdere uitwerking van de startnotitie zoals u die in uw commissievergadering van 21 november 2012 heeft besproken1. Deze vervolgnotitie bevat de resultaten van de voorbereidingsfase voor het opstellen van de nota gezondheidsbeleid en biedt een handvat voor het maken van inhoudelijke keuzes en het stellen van prioriteiten voor de komende vier jaar. Opzet en totstandkoming van de notitie In het najaar van 2012 zijn we gestart met het traject om tot een nota gezondheidsbeleid te komen, waarbij we de opzet van de nota, de wettelijke kaders en planning hebben vastgelegd in een startdocument dat u in november 2012 in uw vergadering is toegelicht. In de weken 48 t/m 1 heeft een verdere uitwerking van de startnotitie plaatsgevonden. - De GGD heeft een factsheet opgesteld waarmee inzicht wordt gegeven in de gezondheidssituatie van de inwoners van de gemeente Aa en Hunze. - Er zijn gesprekken gevoerd met ambtenaren vanuit de beleidsterreinen jeugd (CJG, leerplicht), openbare orde en veiligheid, Wmo en sport. In deze gesprekken zijn de cijfers uit de factsheet toegelicht en is het huidige beleid geïnventariseerd (wat gebeurt er nu, wat zijn aanknopingspunten en speerpunten voor de komende jaren). - Aanvullend op de gesprekken zijn beleidsdocumenten geraadpleegd, zoals het collegeprogramma, de concept Wmo-nota 2013-2017, het jeugdbeleid en veiligheidsbeleid. - De gezondheidsspeerpunten in de factsheet zijn gebruikt als kapstok om een beeld te geven van de huidige situatie (cijfers en (aanpalend)beleid). Ook zijn per speerpunt aanknopingspunten voor lokaal beleid aangegeven (met als belangrijkste bronnen het RIVM/CGL, Nationaal Kompas Volksgezondheid) en is een ambtelijk advies opgesteld. - Naast een beeld van de huidige situatie hebben we een visie op gezondheidsbeleid geformuleerd en een voorstel voor prioritering opgesteld. Vervolgtraject Nadat u als raadscommissie uw keuzes en prioriteiten hebt aangegeven, starten we met de beleidsformuleringsfase (februari t/m mei 2013). Deze fase resulteert in een concept nota gezondheidsbeleid waarin we onze prioriteiten aangeven, realistische doelen formuleren, aangeven hoe we aan deze doelen gaan werken (acties) en welke resultaten we willen behalen. De concept nota wordt ter vaststelling aangeboden aan de raad. De concrete uitwerking van de vastgestelde nota leggen we vast in een uitvoeringsprogramma met een looptijd van twee jaar. Leeswijzer Achtereenvolgens treft u aan: - De wettelijke en landelijke kaders (1, 2) - Een visie op gezondheidsbeleid (3) - De stand van zaken: feiten, in gang gezet beleid en adviezen (4) - Een conclusie en voorstel voor prioritering (5)
1
Startnotitie Nota gezondheidsbeleid 2013-2017 gemeente Aa en Hunze, november 2012
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
3
1
Wettelijke kaders
Vanuit de Wet op de publieke gezondheidszorg (Wpg) zijn we als gemeente primair (bestuurlijk) verantwoordelijk voor een aantal taken op het terrein van de publieke gezondheidszorg. Publieke gezondheidszorg wordt in de wet omschreven als ‘gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkomen en het vroegtijdig opsporen van ziekten’. Het Rijk en de gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein. De gemeentelijke nota gezondheidsbeleid maakt onderdeel uit van de preventiecyclus van het Rijk. Wet publieke gezondheid (Wpg) Artikel 2 van de Wpg luidt als volgt: ‘Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen’. Voor de uitvoering van deze taak draagt het college van B&W in ieder geval zorg voor de uitvoering van: Algemene bevorderingstaken (artikel 2) het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie; het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering; het bevorderen van medisch milieukundige zorg; het bevorderen van technische hygiënezorg; het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; het geven van prenatale voorlichting aan aanstaande ouders
Jeugdgezondheidszorg tot 19 jaar (artikel 5). Ouderengezondheidszorg vanaf 65 jaar (artikel 5a). Infectieziektebestrijding (artikel 6).
In 2011 is de gewijzigde Wpg vastgesteld (zogeheten Wpg 2e tranche). Rond de volgende drie thema’s zijn wijzigingen aangebracht: Het vastleggen van territoriale congruentie van de GGD-regio en de veiligheidsregio met 1 directeur publieke gezondheid voor GGD en GHOR. Het vastleggen van prenatale voorlichting als een taak van de gemeenten. De versterking van de preventiecyclus en bevordering van de implementatie van de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. De gewijzigde Wpg stelt nadere eisen aan de inhoud en vorm van de nota, de termijn van vaststelling en het toezicht op naleving door de Inspectie. Preventiecyclus van het Rijk De gemeentelijke nota gezondheidsbeleid maakt onderdeel uit van de preventiecyclus van het Rijk. Het Rijk stelt iedere vier jaar een landelijke nota gezondheidsbeleid vast (art. 13 Wpg). Deze nota wordt gebaseerd op de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt opgesteld. In de Wpg is vastgesteld dat de gemeenten
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
4
een lokale vertaling maken van het landelijk beleid. De gemeente moet in de nota in ieder geval vermelden wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op het terrein van de publieke gezondheidszorg, welke acties worden ondernomen om deze doelen te halen en welke resultaten de gemeenten in die periode wenst te realiseren. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst de gemeenten op aanwezigheid, kwaliteit en implementatie van de lokale nota’s. Aanverwante wet- en regelgeving De Wpg en de taken die daaraan verbonden zijn, staan niet op zichzelf. De gemeente heeft verschillende andere wettelijke taken die de Wpg taken raken, zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Zorgverzekeringswet (Zvw) en de ontwikkelingen rond de decentralisatie van overheidstaken (onder meer jeugdzorg, AWBZ). Bepaalde onderdelen van de preventie en de financiering van sommige gezondheidsproblemen (bijvoorbeeld mobiliteitsproblemen, overmatig alcohol gebruik, de aanpak van overgewicht, eenzaamheid en depressie) en doelgroepen (jeugd, gehandicapten en ouderen) krijgen zowel binnen de Wpg, als de Wmo en de Zvw aandacht. Er is een nauwe samenhang tussen de Wpg en Wmo. Gezonde burgers zijn beter in staat aan de samenleving deel te nemen. Gezonde burgers gaan naar school, kunnen hun eigen huishouden in stand houden en zich zelfstandig in en om hun woning bewegen, hebben werk, doen vrijwilligerswerk, leveren mantelzorg en onderhouden contacten in hun wijk of buurt. Én, gezonde burgers doen een minder groot beroep op de gezondheidszorg en op de (individuele) voorzieningen van de Wmo. Omgekeerd blijkt uit onderzoek dat mensen die deelnemen aan de maatschappij zich gezonder voelen. De nota Wmo wordt op dit moment geactualiseerd. In zowel de nieuwe nota Wmo als de nota volksgezondheid zullen we aangeven op welke wijze we een verbinding leggen tussen deze verschillende wetten. 2
Landelijke nota gezondheidsbeleid ‘Gezondheid dichtbij’
In mei 2011 is de landelijke nota gezondheidsbeleid 'Gezondheid dichtbij' verschenen met daarin de landelijke prioriteiten op het gebied van de publieke gezondheid. De nota beschrijft aandachtspunten voor gezondheidsbeleid. Een samenvatting van de kernpunten van de nota is te vinden in de handreiking gezonde gemeente van het CGL. Hier worden ook aanknopingspunten voor gemeentelijk beleid gegeven2. Een korte samenvatting: - De vijf speerpunten) in het gezondheidsbeleid worden vastgehouden, maar de focus komt vooral op bewegen te liggen (roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie) - In de nota wordt uitgegaan van eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van mensen. Dat geldt ook voor gezondheid. Niet de overheid maar de mensen zelf zijn in eerste instantie aan zet. Zorg en sport dichtbij in de buurt Accent op bevorderen gezondheid naast bestrijden ongezondheid
2
http://www.loketgezondleven.nl/settings/gezonde-gemeente/context/kernpunten-gezondheiddichtbij-met-relevante-informatie-in-de-handreiking/
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
5
-
-
Herkenbare en toegankelijke zorgvoorzieningen in de buurt, tijdige signalering van gezondheidsrisico's en toepassing van effectieve interventies en innovatieve behandelwijzen Veilig sporten, bewegen en spelen in de buurt voor iedereen; voldoende en laagdrempelige voorzieningen (uitgewerkt in beleidsbrief sport) Zorg en preventie moeten meer worden afgestemd met als uitgangspunt behoeften en wensen van de mensen en niet de stelsels of sectoren die zorg leveren. Sterkere fysieke, organisatorische en inhoudelijk verbinding tussen de publieke gezondheid en basiszorg vanuit de ZvW, AWBZ en Wmo. Zelf beslissen over leefstijl; omgeving waarin de gezonde keuze de gemakkelijke keuze is Het kabinet besteedt extra aandacht aan de jeugd: bevordering van (het aanleren van) een gezonde leefstijl, vroege signalering van risico's en inzet op weerbaarheid om dagelijkse verleidingen te weerstaan, stellen van grenzen en het stimuleren van een gezonde basis.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
6
3
Visie op gezondheidsbeleid
Een goede gezondheid levert veel op. Gezonde mensen hebben in het algemeen een betere kwaliteit van leven, kunnen beter voor zichzelf zorgen en doen minder beroep op de zorg. Gezonde mensen kunnen langer en beter participeren in de maatschappij (als werknemer, als vrijwilliger, als scholier etc) Voor de definitie van gezondheid sluiten we aan bij die van de World Health Organisation (WHO): “Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welbevinden”. Gezondheid wordt beïnvloed door meerdere factoren: genetische factoren, leefstijl, omgeving en aanwezigheid van (zorg)voorzieningen. We sluiten ook aan bij de opvatting van de landelijke overheid dat mensen zelf in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor hun gezondheid en een gezonde leefstijl. Eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid vormen het uitgangspunt. De kracht ligt bij het individu en zijn directe woon-, werk- en leefomgeving. Als gemeente bieden we ondersteuning aan die mensen die ondersteuning nodig hebben. We willen een gezonde leefomgeving creëren waarin de gezonde keuze de gemakkelijke keuze is. Aan die omgeving dragen diverse maatschappelijke sectoren bij (scholen, bedrijven, sportverenigingen). In die zin zetten we in op integraal en intersectoraal beleid waarin een verbinding wordt gelegd tussen gezondheidsbeleid en andere beleidsterreinen. De individuele leefstijl van mensen is moeilijk te veranderen als het om eenmaal ingesleten gewoonten gaat. Daarom zetten we in op het voorkomen van ongezond gedrag en richten we ons primair op de jeugd en hun omgeving (ouders, school, wijk/dorp). De jeugd heeft de toekomst. We kiezen ervoor om bij de jeugd de nadruk te leggen op de jongeren met een lager opleidingsniveau. De sociaaleconomische situatie blijkt een grote invloed te hebben op de gezondheidssituatie. Als inhoudelijke speerpunten leggen we de focus op de leefstijlonderwerpen die de meeste gezondheidsschade veroorzaken: ongezond eten en te weinig bewegen, roken en overmatig alcoholgebruik. Aansluitend bij het beleid van de landelijke overheid leggen we daarbij de focus op bewegen. Bewegen is goed voor zowel de lichamelijke als geestelijke gezondheid en hangt positief samen met de andere speerpunten. Ongezonde leefgewoonten komen namelijk vaak in combinatie voor. Mensen die minder bewegen eten vaak ongezond, roken vaker en drinken vaker excessief alcohol. Ook leidt bewegen tot minder diabetes en depressie. Voor Aa en Hunze neemt de doelgroep ouderen de komende jaren qua omvang toe. Ons beleid is erop gericht ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te leven en te kunnen participeren. Gezondheid is daarbij een belangrijke voorwaarde. Daarom zijn ouderen een belangrijke doelgroep binnen ons gezondheidsbeleid.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
7
4
Stand van zaken: feiten, in gang gezet beleid en adviezen
De GGD heeft een factsheet opgesteld waarmee u inzicht krijgt in de lokale gezondheidssituatie van de inwoners van de gemeente Aa en Hunze. U treft cijfers aan over de gezondheidsspeerpunten en risicogroepen. Hierbij is gebruik gemaakt van de verzamelde onderzoeksgegevens uit de afgelopen onderzoeken onder jeugd, volwassenen en ouderen. U kunt deze informatie gebruiken bij de onderbouwing van de lokale nota volksgezondheid of bij de implementatie van beleidsvoornemens. De factsheet is als bijlage bij dit document opgenomen. In de volgende paragrafen krijgt u per gezondheidsspeerpunt een schets van: - de cijfers uit de factsheet (kort aangestipt) - de aanknopingspunten voor lokaal beleid (belangrijkste bron het CGL, Nationaal Kompas Volksgezondheid) - het huidige beleid Om in korte tijd zicht te krijgen op het huidige gezondheidsbeleid en aanpalend beleid zijn documenten geraadpleegd In de tekst is de bronvermelding aangegeven. Daarnaast zijn gesprekken gevoerd met ambtenaren (zie ook inleiding) - aanbevelingen in de vorm van een (ambtelijk) advies Achtereenvolgens gaan we in op de gevolgen van demografische ontwikkelingen (4.1), de thema’s roken (4.2), schadelijk alcoholgebruik (4.3), gezond gewicht (4.4), seksuele gezondheid (4.5) en geestelijke gezondheid (4.6) en tot slot risicogroepen (4.7).
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
8
4.1 Demografische ontwikkelingen De bevolking van Aa en Hunze vergrijst, van 21% nu naar 35% in 2040 (bron: factsheet). Het aantal inwoners neemt af door ontgroening en vergrijzing. Dit heeft gevolgen voor de ontwikkeling van onze scholen en de wijze van kinderopvang. Daarnaast voor de manier waarop onze ouderen wonen, leven en zorg ontvangen (Wmo. Pg.10). Vergrijzing heeft grote invloed op de ontwikkeling van de zorgvraag in de gemeente en op de participatiegraad van de bevolking in het sociaaleconomisch en maatschappelijk verkeer. Kwetsbare ouderen hebben te maken met een stapeling van lichamelijke, psychische en/of sociale beperkingen in het functioneren. Het uitgangspunt van het landelijke en lokale beleid is ouderen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te leven. Een goede gezondheid speelt daarbij een belangrijke rol. Aanknopingspunten voor lokaal beleid Als gevolg van ontgroening en vergrijzing neemt de doelgroep ouderen een belangrijke plaats in binnen Aa en Hunze. Vanuit de Wmo heeft de gemeente de taak om ouderen in staat te stellen optimaal maatschappelijk actief te zijn. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg, inclusief de preventieve gezondheidszorg (art.5a Wpg) Preventie gericht op ouderen heeft als doel ouderen zo lang mogelijk zelfstandig, onafhankelijk en gezond te houden. Gezond en succesvol ouder worden gaat niet alleen om het voorkómen en uitstellen van ziekte en sterfte, maar zeker ook om de preventie van beperkingen in het functioneren, het voorkómen van verlies van zelfredzaamheid en het terugdringen van afhankelijkheid van de zorg. Het ouderenbeleid van de landelijke overheid is erop gericht dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. De nadruk in het onderdeel gezondheid van de nota ouderenbeleid van VWS ligt op het belang van preventie. Huidige beleid dat inspeelt op ontgroening en vergrijzing Aa en Hunze heeft in haar toekomstvisie 2020 ambities op het terrein van zorg en leefbaarheid vastgelegd. Daarmee wordt ook ingespeeld op de toename van het aantal ouderen door als gemeente te investeren in zorgcentra, zorg op maat, mantelzorg, woonzorgconcepten en vervoer naar en bereikbaarheid van voorzieningen. Vanuit de Wmo (prestatieveld 1) leggen we de nadruk op sociale samenhang en leefbaarheid voor alle inwoners van een dorp. ‘Vanzelfsprekend kunnen maatregelen wel gericht zijn op een specifieke doelgroep. Onder dit prestatieveld vallen voorzieningen en organisaties die activiteiten uitvoeren gericht op ontmoeting, sociaal culturele activiteiten, sport en het bevorderen van leefbaarheid’ (Wmo, pg. 10). Binnen dit prestatieveld onderscheiden we twee deelgebieden waarop maatregelen worden genomen die inspelen op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen: - toekomstgericht voorzieningenbeleid verschillende doelstellingen voor de ontmoetingsfunctie (dorpshuizen en MFC’s), de onderwijsfunctie (basisscholen) en de welzijnsfunctie volgens de minimum en maximum ontwikkellijn - participatie door sport (Wmo, pg 13,14) - Passend sport- en beweegaanbod voor verschillende doelgroepen - Bevorderen en ondersteunen van sportdeelname van kwetsbare dorgroepen - Versterken breedtesport - Stimuleren gezonde leefstijl met als onderdeel sport - Toegankelijke sportvoorzieningen in de buurt
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
9
-
-
Vanuit het jeugdbeleid (prestatieveld 2 Wmo) spelen we ook in op lokale ontwikkelingen als krimp en afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl onder jeugdigen te bevorderen, overlast terug te dringen en specifieke problematiek door een gebiedsgerichte werkwijze te signaleren (Wmo, pg 16). Vanuit prestatieveld 5 van de Wmo zijn specifieke doelen gesteld als het gaat om mensen met een beperking (Wmo, pg 24)
Advies - Neem de doelgroep ouderen expliciet op in de nota lokaal gezondheidsbeleid; - Ontwikkel integraal ouderenbeleid; maak daarbij gebruik van gezondheidsprofielen - Koppel de sectoren wonen, welzijn, vervoer en (preventieve) zorg zodat maatwerk kan ontstaan. Maak beter gebruik van sociale netwerken van ouderen en mogelijkheden van mantelzorg en vrijwilligerswerk (doen en ontvangen). Zo kunnen ouderen met gerichte ondersteuning langer zelfstandig leven en actief blijven participeren. - Ontwikkel wijk/dorpssteunpunten met informatievoorziening - Besteed aandacht aan het thema gezondheid via goede zorgvoorzieningen in de buurt die aandacht hebben voor preventieve activiteiten - Stimuleer ontmoetingsmogelijkheden (sociale contacten, voorkomen eenzaamheid) in de buurt - Stimuleer beweegmogelijkheden in de buurt (behoud van mobiliteit zoals valpreventie, tegengaan eenzaamheid) - Zorg voor een veilige, toegankelijke woonomgeving met voldoende (aangepaste) vervoersfaciliteiten - Neem het thema gezonde voeding expliciet op in preventieprogramma’s - Ontwikkel nieuwe en gedifferentieerde woonvormen met een bijpassende infrastructuur voor zorg en dienstverlening; aandacht voor preventieve programma’s
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
10
4.2 Roken In Aa en Hunze rookt 17% van de 12-19 jarigen en 24% van de 19-65 jarigen. Dat is (iets) minder dan in Drenthe (resp. 18% en 28%). Roken komt vaker voor bij mensen uit de lagere sociaal economische klassen (bron: factsheet) Roken was in 2011 verantwoordelijk voor bijna 19.000 sterfgevallen in Nederland. Bij mensen boven de twintig jaar is een groot deel van de sterfgevallen door longkanker, COPD en kanker in het hoofdhalsgebied te wijten aan roken. Roken is ook een risicofactor voor diverse andere aandoeningen, zoals aandoeningen aan hart en bloedvaten. Behalve rokers lopen ook mensen die meeroken (passief roken) meer risico op onder meer longkanker en hart- en vaatziekten. Wanneer moeders tijdens de zwangerschap (passief) roken, lopen hun kinderen eveneens meer risico op gezondheidsproblemen. Roken is een verslaving met grote gevolgen. Roken is de belangrijkste vermijdbare oorzaak van ziekte en overlijden. Naast landelijk beleid is gemeentelijk beleid nodig om te voorkomen dat kinderen gaan roken en om rokers van hun verslaving af te helpen. Aanknopingspunten voor lokaal beleid - T.a.v. het voorkomen van meeroken zijn er lokaal mogelijkheden op het terrein van handhaving, ondersteuning en agendasetting. Naast het geven van het goede voorbeeld kan de gemeente in overlegsituaties, bijvoorbeeld met plaatselijke horecaondernemers, het belang van het instellen, aanduiden en handhaven van het rookverbod benadrukken en bij overtreding van de Tabakswet zo nodig een melding doen bij de NVWA. De gemeente kan afspraken maken met de JGZ over het uitvoeren van adviezen om meeroken thuis terug te dringen en een extra accent te leggen op gezinnen met een lage ses. - Voorkomen van nieuwe rokers Om te voorkomen dat jongeren gaan roken, zijn er interventies ontwikkeld voor kinderen en hun ouders. Deze interventies worden voornamelijk op school uitgevoerd. Interventies die gericht zijn op ouders, kunnen apart van school worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen stimuleren dat deze interventies op scholen worden uitgevoerd. Daarbij kan bijvoorbeeld extra aandacht besteed worden aan vmbo-scholen. Daarnaast kan de gemeente erop toezien dat roken onderwerp is en blijft in de contactmomenten van scholieren met de JGZ. - Het stoppen van roken Een stoppoging met hulp verhoogt de slagingskans van stoppen met roken. Maar niet iedereen heeft dezelfde hulp nodig. Daarom is een divers aanbod nodig. Een deel van dat aanbod wordt op landelijk niveau verzorgd, een deel op regionaal niveau. Met ook lokale inspanning is het mogelijk om iedere roker die gaat stoppen, toe te leiden naar een voor hem of haar passende methode. De verantwoordelijkheid voor voldoende en toegankelijk aanbod ligt primair bij zorgaanbieders (eerste en tweede lijn, verslavingsinstellingen) en verzekeraars. Hierin verschilt tabaksverslaving niet wezenlijk van alcohol-, drugs- of gokverslaving. De gemeente kan een belangrijke rol vervullen in het bereiken van rokers met een lage opleiding en hen stimuleren om te stoppen met roken. Meer informatie is te vinden bij STIVORO. Huidige beleid Hoewel geen expliciete beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd m.b.t. preventie van roken wordt binnen het jeugdbeleid (prestatieveld 2 van de Wmo) ingezet op het bevorderen van een gezonde leefstijl (ondersteunen van jeugdigen en ouders) (Wmo, pg 16): - We zetten in ‘op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld.’
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
11
-
We spelen in de komende beleidsperiode ook in op ‘lokale ontwikkelingen als krimp en afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl onder jeugdigen te bevorderen, overlast terug te dringen en specifieke problematiek door een gebiedsgerichte werkwijze te signaleren’
Advies - Neem anti-rookbeleid op in de nota lokaal gezondheidsbeleid; - Neem de preventie van roken expliciet als leefstijlthema op in het jeugdbeleid - Jongeren brengen veel tijd door op school en kunnen via de leerkrachten bereikt worden met preventieve boodschappen. Het preventieprogramma ‘gezonde School en Genotmiddelen’ is hiervoor een goed aanbod. Stimuleer en faciliteer scholen gebruik te maken van het aanbod. Bevorder dat scholen een gezonde omgeving aanbieden
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
12
4.3 Schadelijk alcoholgebruik Tweederde van de jongeren en 92% van alle volwassenen hebben wel eens alcohol gedronken. Jongens en mannen drinken steviger dan meisjes en vrouwen. Hoewel het percentage jongeren dat alcohol drinkt daalt, wordt door de jeugd steeds meer gedronken. De afgelopen jaren is het aantal ziekenhuisopnames ten gevolge van alcoholintoxicaties onder de jeugd sterk toegenomen. Dit duidt op een toenemend onverantwoord alcoholgebruik van de jeugd (bron: factsheet). Alcohol is breed maatschappelijk geaccepteerd. Maar alcohol is ook een potentieel giftige stof met schadelijke gevolgen. Niet alleen voor de gezondheid van drinkers maar ook voor de maatschappij. Aa en Hunze kan alcoholproblemen terugdringen door normen te beïnvloeden, de beschikbaarheid van alcohol te beperken en (sociale) controle en toezicht te intensiveren. Aanknopingspunten voor lokaal beleid Beïnvloeding van de oorzaken van (overmatig) alcoholgebruik vindt op landelijk niveau plaats door regelgeving, landelijke campagnes, het logo 'Geen 16? Geen druppel'. Aanvullend op landelijke maatregelen en activiteiten en binnen de kaders van landelijke wetgeving hebben ook gemeenten diverse mogelijkheden om de oorzaken van (schadelijk) alcoholgebruik te beïnvloeden. Als hulpmiddelen hierbij gelden de vijf pijlers van een integrale aanpak van schadelijk alcoholgebruik die inspeelt op de verschillende factoren die dat gebruik beïnvloeden: maatschappelijke norm, persoonlijke motivatie, beschikbaarheid van alcohol en toezicht . Om deze aanpak concreet te maken, kan de gemeente vijf ‘pijlers’ inzetten. Inrichting van de fysieke omgeving Regelgeving en handhaving Voorlichting en educatie Signalering, advies en ondersteuning Welke pijlers worden ingezet, wanneer dat gebeurt en in welke verhouding, is afhankelijk van de lokale situatie (wat gebeurt er al, wat zijn de mogelijkheden), doelstellingen en doelgroepen. Huidige beleid In de Nota integraal veiligheidsbeleid(pg 15) benadrukken we de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik: huiselijk geweld, overlast door (uitgaande) jongeren op straat, ‘straatdrinkers’, toenemend geweld en agressie, vernielingen, gezondheidsschade, rijden onder invloed en het verlies aan arbeidsproductiviteit. Doelen m.b.t. de aanpak van alcoholgebruik zijn neergelegd in het Veiligheidsplan Drenthe 20112014, de nota integraal veiligheidsbeleid Aa en Hunze (thema’s alcohol gerelateerde alcoholoverlast en jeugd en veiligheid) en het jeugdbeleid (Wmo-nota en ‘Dit spreken we ook af’). Daarmee wordt een duidelijke link gelegd tussen het lokale veiligheidsbeleid en het lokale jeugdbeleid. Het gaat over jongeren die in hun omgeving problemen veroorzaken, maar ook over jongeren die problemen ondervinden en hulp nodig hebben. Binnen de gemeente Aa en Hunze wordt intensief samengewerkt tussen verschillende organisaties die met jeugd en jongeren te maken hebben. Dit gebeurt in de vorm van netwerken 12- en netwerken 12+. Coördinatie van deze netwerken is in handen van Stichting Welzijn Aa en Hunze en deelnemers zijn onder andere de politie, het onderwijs, de GGD, het algemeen maatschappelijk werk, de leerplichtambtenaar en het welzijnswerk. Zij bespreken jeugdigen in risicosituaties en proberen een samenhangend hulpaanbod te bieden. Ook spreken deelnemers in algemene zin over de gezamenlijke problematiek van bijvoorbeeld hangjongeren. Daarbij is ook aandacht voor de wensen en behoeften van jongeren
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
13
Signalering vindt plaats via signalen van de SWAH (bijvoorbeeld jeugdsozen); de gemeente heeft zicht op de (groepen) jeugd die hinderlijke overlast geven (nota integraal Veiligheidsbeleid, pg 18) Vanuit het prestatieveld 2 van de Wmo (ondersteuning van jeugdigen en ouders) ‘zetten we in op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld’ (Wmo, pg 16) In het aanvullende jeugdbeleid genaamd ‘Dat spreken we ook af” geven we aan hoe er in het algemeen moet worden omgegaan met de inrichting van jongerenontmoetingsplaatsen, beheersing van de overlast en communicatie met omwonenden. Dit alles ook in relatie tot middelengebruik en overlast door jongeren. T.a.v. het (voorkomen en of/bestrijden) van alcohol gerelateerde overlast vinden we een adequate informatievoorziening essentieel en een blijvend punt van aandacht (onder meer in het zorgnetwerk Jeugd) Inzet ambulant jongerenwerk , extra impuls jongerenactiviteiten, preventie en aanpak overlast, preventie inrichting jongerenontmoetingsplaatsen, project ‘there is no place like my space’, aanpak overlast gevende jongerengroepen, onderzoek, preventie en handhaving Hokken en keten (uit activiteitenplanning ‘Dit spreken we ook af’) Aa en Hunze heeft de afgelopen jaren geparticipeerd in het VDG-actieprogramma MaklukZat. Advies - Maak structurele middelen vrij voor de aanpak van schadelijk alcoholgebruik zodat een meerjarige integrale aanpak van schadelijk alcoholgebruik onder jongeren kan plaatsvinden; dit is ook als voorwaarde gesteld voor de deelname aan het VDG-programma MaklukZat - Sluit aan bij de aanbevelingen van MaklukZat (eindrapportage) - Continueer het betrekken van jongeren bij de aanpak van schadelijk alcoholgebruik; ervaringen met de campagne van MaklukZat laten het succes hiervan zien (bewustwording) - Continueer de voorbereiding op de nieuwe Drank en Horecawet i.s.m. de gemeenten Tynaarlo, Assen en Noordenveld - Continueer de informatieverstrekking en voorlichting over schadelijk alcoholgebruik (o.m. veiligheidskrant); stimuleer en faciliteer scholen om preventieprogramma’s in te zetten zoals het programma gezonde School en Genotmiddelen (zie ook roken) - Verken intersectorale samenwerkingsmogelijkheden tussen jeugdbeleid, onderwijs, openbare orde en sport (bv alcoholvrije sportkantine) - T.a.v. het signaleren: (zie Partnership vroegsignalering alcohol, Trimbosinstituut) Zorg voor activiteiten die het mogelijk maken om mensen met een hoog risico op te sporen en de toeleiding naar effectieve interventies of zorg mogelijk maken (zodat het aantal probleemdrinkers afneemt). Stimuleer dat er verbinding wordt gelegd met preventie-interventies in de eerste en tweede lijn. Zorg voor een basisaanbod op het gebied van vroegsignalering en kortdurende interventies.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
14
4.4 Gezond gewicht (gezonde voeding en voldoende bewegen) Overgewicht is het gevolg van een verstoorde balans tussen eten en bewegen. Bijna één op de tien jongeren in Aa en Hunze heeft overgewicht. Bij volwassenen is dit percentage opgelopen tot 49%. Meer mannen dan vrouwen zijn te zwaar. Van de jeugdigen in Aa en Hunze voldoet 14% aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), 13% van de jongens en 15% van de meisjes. Voor volwassenen in Aa en Hunze geldt dat 42% van de mannen en 45% van de vrouwen normactief is. Driekwart van de 65-plussers in Aa en Hunze doet 2 of meer uren per week aan lichaamsbeweging of sport, waarvan iets meer dan de helft meer dan 4 uren per week. Een kwart (24%) van de jongeren ontbijt niet elke dag. Meer meisjes (29%) dan jongens (20%) doen dit niet. Bij volwassenen is dit andersom, daar ontbijt 27% van de mannen niet elke dag en 20% van de vrouwen doet dit niet (bron: factsheet) Overgewicht heeft allerlei consequenties, zowel voor de lichamelijke gezondheid met verhoogde kans op o.a. diabetes mellitus type 2, hart- en vaatziekten en een aantal soorten kanker. Maar ook op de geestelijke gezondheid, wat zich kan uiten in depressieve klachten bij volwassenen en psychosociale problemen bij jongeren. Aanknopingspunten voor lokaal beleid Er zijn drie factoren die van invloed zijn op overgewicht: de fysieke en sociale omgeving, leefstijl en toegankelijkheid van (zorg)voorzieningen. Deze drie factoren vormen de basis voor lokaal overgewichtbeleid. Een effectieve preventie van overgewicht vraagt om een integrale aanpak. Dat betekent: gemeentelijk beleid dat inspeelt op de verschillende factoren die overgewicht veroorzaken. Dus niet alleen maatregelen vanuit gezondheidsbeleid, maar ook vanuit andere gemeentelijke beleidsterreinen. De vijf pijlers van integraal werken (inrichting omgeving, regelgeving en handhaving, voorlichting en educatie, signalering en advies) helpen om een integrale aanpak van overgewicht concreet te maken. De preventie van overgewicht vraagt ook een goede verbinding van preventie en zorg. Om een integrale aanpak te bevorderen kan een gemeente ook stimulerende maatregelen inzetten waardoor verschillende sectoren samenwerken, zoals een brede school. Huidige beleid Vanuit de Wmo en het sportbeleid zetten we in op het bevorderen van een gezonde leefstijl. Vanuit de Wmo prestatievelden 1 en 2: - Zetten we sport als middel in om participatie te bevorderen (prestatieveld 1, Wmo, pg 13,14): - Bevorderen van maatschappelijke participatie door sport - Passend sport- en beweegaanbod voor verschillende doelgroepen - Bevorderen en ondersteunen van sportdeelname van kwetsbare dorgroepen - Versterken breedtesport - Stimuleren gezonde leefstijl met als onderdeel sport - Toegankelijke sportvoorzieningen in de buurt - ‘zetten we in op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld.’ (Wmo, pg 16) - Spelen we als gemeente de komende beleidsperiode in op ‘lokale ontwikkelingen als krimp en afname van het aantal jeugdigen, preventie om een gezonde leefstijl onder jeugdigen te bevorderen, overlast terug te dringen en specifieke problematiek door een gebiedsgerichte werkwijze te signaleren’ (Wmo, pg 16) In ons sportbeleid:
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
15
-
-
Zetten we actief in op stimulering van de breedtesport (met extra aandacht voor doelgroepen die minder bewegen) door subsidiëring en gerichte inzet van combinatiefunctionarissen/ creëren goed sportklimaat; we zetten in op sport als middel voor het bereiken van onze doelstellingen in het kader van het volksgezondheidsbeleid (collegeprogramma beleidsterrein sport); Moeten interventies op het gebied van het sportbeleid een bijdrage leveren aan de vitaliteit en leefbaarheid van de gemeente (nota sportbeleid, pg 27); worden in nauwe samenwerking met het veld drie programmalijnen uitgevoerd (pg 27 sportnota): Stimuleren sport en bewegen (d.m.v. inzet van combinatiefunctionarissen) Ondersteunen sportorganisaties Realiseren en handhaven van voorwaarden voor sport en bewegen
De insteek van het sportbeleid is het realiseren van laagdrempelige en toegankelijke sport- en beweegmogelijkheden (georganiseerd en ongeorganiseerd) om mensen in beweging te brengen. I.s.m. SportDrenthe is een subsidieaanvraag ingediend bij Sportimpuls t.b.v. het sportdorp Gieterveen; deze is afgewezen maar wordt opnieuw ingediend. Activiteiten in het kader van Olympisch Aa en Hunze. Advies - Maak lokaal overgewichtsbeleid dat is gericht op de drie genoemde factoren: fysieke en sociale omgeving, leefstijl en toegankelijkheid van (zorg)voorzieningen. - (continueer) om mensen aan het bewegen te krijgen door inzet van subsidies aan sportverenigingen en inzet van combinatiefunctionarissen - Geef meer aandacht aan de pijler gezonde voeding (naast bewegen) als het gaat om de aanpak van gezond gewicht - Koppel bewegen en sporten aan een gezonde leefstijl (zoals voeding en alcohol) (gezonde sportkantine); - Continueer de aanvraag subsidie ‘Sportimpuls’ voor sportdorp Gieterveen i.s.m. SportDrenthe; dit initiatief sluit goed aan bij burgerparticipatie - Vergroot het bereik van meer specifieke doelgroepen zoals senioren en mensen met een beperking; stimuleer lokale netwerken van aanbieders sport en bewegen (verbinding bewegen en (lichamelijk en psychische) gezondheid - Continueer het jeugdsportfonds vanwege een toenemend beroep hierop - Ga na wat de meerwaarde is om, naast de al aanwezige JOGG-gemeenten in Drenthe (Meppel, Tynaarlo, Borger-Odoorn), ook JOGG-gemeente te worden; Aa en Hunze zet al actief in op sport en bewegen en jeugd. Door een JOGG-gemeente te worden: - Kan meer samenhang en synergie bereikt worden tussen interventies gericht op een gezonde omgeving, gezond eten en bewegen - Zetten alle lokale partijen uit onderwijs, zorg, bedrijfsleven, sport, recreatie, woningbouw, welzijn en de zich samen in om gezond eten en bewegen voor jongeren gemakkelijk en aantrekkelijk te maken - Wordt de lokale organisatiestructuur effectiever ingericht en worden keuzes worden gemaakt in doelgroepen en activiteiten
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
16
4.5 Seksuele gezondheid Hoewel de meeste Nederlanders ‘seksueel gezond’ leven, zijn er zorgwekkende ontwikkelingen. Zo heeft een op de drie vrouwen ooit seksueel geweld meegemaakt, is het aantal ongeplande (tiener)zwangerschappen en (herhaalde) abortussen relatief hoog en stijgt het aantal mensen met een seksueel overdraagbare aandoening (soa). Seksuele gezondheid is meer dan de afwezigheid van ziekte of gebrek en gaat vooral om een positieve, prettige en gewenste beleving van seksualiteit. Seksueel gedrag is schadelijk als het gedrag niet veilig, niet vrijwillig, niet prettig of niet gewenst is. Dat geldt voor: - ongewenste seks - onveilige seks met risico op ongewenste zwangerschap, ongewild jong ouderschap en abortus - onveilige seks met risico op hiv/aids of andere seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) Daarnaast is er ook niet-seksueel gedrag dat schadelijke effecten heeft op seksuele gezondheid, zoals genitale verminking bij jonge vrouwen en de toename van homo-intolerantie. In Aa en Hunze heeft 29% van de jongeren op het voortgezet onderwijs al eens geslachtsgemeenschap gehad. Daarvan heeft 44% onveilig gevreeën door niet consequent een condoom te gebruiken (bron: factsheet) Aanknopingspunten voor lokaal beleid Seksuele gezondheid is de verantwoordelijkheid van jongeren zelf, maar ook van hun ouders, gemeenten, scholen en professionals. Een combinatie van activiteiten op verschillende niveaus is het meest effectief. Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden op het gebied van: - Beïnvloeding op individueel niveau; Professionals in het onderwijs of het jongeren- en welzijnswerk kunnen een belangrijke rol spelen bij seksuele voorlichting en preventie van seksueel ongezond gedrag. - Beïnvloeding van de sociale omgeving; Ouders en opvoeders kunnen kinderen al op jonge leeftijd waarden en normen op het gebied van seksualiteit en relaties bijbrengen en hen begeleiden bij een gezonde seksuele ontwikkeling. Het organiseren van ouderbijeenkomsten via school of het CJG kan daarbij helpen. Ook leeftijdsgenoten kunnen uitgenodigd worden bij discussies over waarden en normen in de seksuele omgang. Jongerenwerkers kunnen daarvoor bijeenkomsten organiseren in de wijk. Binnen religieuze gemeenschappen of culturele minderheidsgroeperingen kan het thema seksuele gezondheid bespreekbaar worden gemaakt. Daarnaast kan een gemeente hiaten in de voorzieningen voor preventie en zorg bij seksuele problematiek in kaart brengen en hierop beleid ontwikkelen. - Beïnvloeding van de maatschappelijke norm. Beïnvloeding van de maatschappelijke norm op het gebied van seksualiteit en seksueel gedrag vindt allereerst op landelijk niveau plaats via regel- en wetgeving. Er is regel- en wetgeving op het gebied van seksueel gedrag: zedenwetgeving, abortuswetgeving, Arbowetgeving over seksuele intimidatie en VN-verdragen over seksuele rechten. Naast de landelijke overheid hebben ook gemeenten mogelijkheden om maatschappelijke normen rondom seksueel gedrag te beïnvloeden. Een gemeente kan bijvoorbeeld aandacht vragen voor gelijke seksuele vrijheden voor mannen en vrouwen of de acceptatie van homoseksualiteit.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
17
Activiteiten op lokaal niveau hebben het meeste effect als ze zich niet beperken tot individuen of groepen maar zich ook uitstrekken tot de sociale omgeving, wet- en regelgeving en voorzieningen op het terrein van preventie en zorg. Huidige beleid Vanuit de Wmo (prestatieveld jeugd) hebben we in algemene zin doelen opgenomen t.a.v. het preventieve jeugdbeleid. Het bevorderen van een gezonde seksuele ontwikkeling en gezondheid van jongeren is niet expliciet genoemd maar maakt hiervan wel onderdeel uit. De doelen m.b.t. jeugdbeleid (Wmo, prestatieveld 2, pg 16,17): stimuleren van een positief jeugdbeleid waarbij de belevingswereld van jeugdigen en de ondersteunende rol van ouders centraal staat; bieden van snelle ondersteuning en een totaalpakket van educatie, ontwikkeling, opvang en zorg. - ‘Niet doorverwijzen maar ‘Erbij halen’. Ouders en jeugdigen zoeken allereerst steun in de eigen omgeving, bij familie of vrienden, de school of de huisarts. Bij een volgende stap kan het CJG fungeren als vraagbaak en ondersteuning bieden en zo nodig coördineert het CJG vervolghulp……’. ‘Hierdoor is vroegtijdige signalering en inzet van ondersteuning mogelijk’ - werken volgens het principe één gezin, één plan - we zetten in ‘op collectieve voorzieningen, preventie en het bevorderen van een gezonde leefstijl onder jeugdigen en het terugdringen van problemen als alcohol en drugsgebruik, pesten en geweld’ - ‘Dankzij de afname van het aantal jeugdigen staan bepaalde voorzieningen onder druk zoals peuterspeelzalen, jeugdsozen. We willen voorzieningen centreren en goede bereikbaarheid hiernaar toe ondersteunen’
Advies - Neem het thema seksuele gezondheid op in de nota lokaal gezondheidsbeleid. Ontwikkel een lokaal gezondheidsbeleid en jeugdbeleid en zet daarbij in op het bevorderen van een gezonde seksuele ontwikkeling en laagdrempelige hulpverlening (Sense Noord-Nederland) - Bevorder dat jongeren voldoende kennis en vaardigheden hebben om veilige en vrijwillige seksuele relaties aan te gaan. Het gaat hierbij om het voorkomen van ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen, om het leren aangeven van eigen wensen en grenzen en het respecteren van de wensen en grenzen van de ander. - Jongeren brengen veel tijd door op school en kunnen via de leerkrachten bereikt worden met preventieve boodschappen. Stimuleer en faciliteer scholen om dit thema op te nemen in het schoolgezondheidsbeleid.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
18
4.6 Geestelijke gezondheid Een groot deel van de bevolking heeft op enig moment in het leven last van psychische aandoeningen of verslavingsproblematiek. Op dat moment kan het volwaardig meedoen in de samenleving onder druk komen te staan. In Nederland lijden meer dan een half miljoen mensen aan een depressie. Een depressie kan in alle leeftijdsgroepen leiden tot een verminderd sociaal, emotioneel en lichamelijk functioneren. Ongeveer 10% van de volwassenen en 15% van de 65-plussers in Aa en Hunze voelt zich geestelijk niet gezond. Het percentage volwassenen dat eenzaam is neemt eerst licht af om vervolgens weer toe te nemen met de leeftijd. Vrouwen voelen zich relatief vaker eenzaam dan mannen (bron: factsheet) Aanknopingspunten voor lokaal beleid Wetenschappelijk onderzoek toont aan dat effectieve preventie van depressie mogelijk is. Aa en Hunze kan daar met lokaal beleid op inspelen, bijvoorbeeld door het mentaal vermogen van mensen (en risicogroepen) te versterken. Dit is een benadering van depressiepreventie die de laatste jaren veel aandacht krijgt en zich richt op het versterken van de emotionele, cognitieve en sociale vaardigheden van mensen. De aandacht gaat dus niet zozeer uit naar het verminderen van risicofactoren, maar naar het versterken van beschermende factoren. Deze benadering stelt mensen in staat om hun eigen talent en potentieel te ontwikkelen, om productief te zijn en om positieve relaties op te bouwen. Mentaal vermogen kan worden beschouwd als de evenknie van een goede lichamelijke conditie. De ontwikkeling van mentaal vermogen vergroot het gevoel van welbevinden en daarmee de geestelijke gezondheid die de voorwaarden schept voor een optimale participatie voor alle leeftijdscategorieën. Daarmee biedt mentaal vermogen belangrijke aanknopingspunten voor het lokaal gezondheidsbeleid en de preventie van depressie. Voor Aa en Hunze liggen er mogelijkheden in het - Bijdragen aan een omgeving die de psychische gezondheid bevordert; Er zijn inmiddels voldoende aanwijzingen dat een groene, veilige leefomgeving een gunstige invloed heeft op de psychische gezondheid van mensen. Gemeenten hebben bij uitstek invloed op het inrichten van de directe leefomgeving en het creëren van veiligheid. - Bijdragen aan educatie en bewustwording over psychische gezondheid; De komende vier jaar staan verschillende landelijke voorlichtingsactiviteiten gepland. In 2010 is de website mentaalvitaal.nl gelanceerd. Op deze portal kunnen mensen terecht die weerbaar willen worden of blijven. Het biedt informatie over depressie en andere psychische problemen, tips & oefeningen, verwijzing naar reguliere preventie en hulp, en e-health mogelijkheden. Mentaal Vitaal versterkt met de campagnematerialen en website de lokale preventieactiviteiten, zodat het bereik daarvan zo groot mogelijk is. - Bijdragen aan het signaleren van depressie en andere psychische problemen en aan toeleiding naar preventieve ondersteuning en zorg; De signalering van depressie en de risico’s daarop vormen een belangrijke schakel in de keten van depressiepreventie. Gemeenten kunnen een bijdrage leveren door activiteiten op het gebied van signalering en advies te faciliteren. Zij kunnen bijvoorbeeld intermediairs die vaak in contact komen met doelgroepen (zoals wijkverpleegkundigen of docenten), in staat stellen om signalen van depressie te leren herkennen en te benoemen. Dergelijke intermediairs vervullen een belangrijke rol bij het toeleiden van mensen naar preventieve
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
19
-
interventies en zorg. Veel GGZ -instellingen bieden cursussen aan om vroegsignalering te vergroten Faciliteren van preventieve ondersteuning aan risicogroepen (bijvoorbeeld mantelzorgers, kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) Preventieve ondersteuning wordt lokaal aangeboden aan risicogroepen, zoals kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP), mantelzorgers (beide selectieve preventie) en mensen met lichte depressieklachten (geïndiceerde preventie). Soms wordt een verband gelegd met een ander gezondheidsprobleem, zoals overgewicht of riskant alcoholgebruik. De eigenlijke preventieve ondersteuning is gericht op mensen met depressieve klachten of op risicogroepen, zoals kinderen van ouders met psychische problemen of mantelzorgers. Deze ondersteuning kan bestaan uit (korte) groepscursussen, individuele ondersteuning of een (begeleide) zelfhulp interventie via het internet. Gemeenten zijn de eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van interventies voor selectieve preventie (gericht op risicogroepen); verzekeraars vergoeden vooral de geïndiceerde preventie (voor mensen met depressieve klachten). Afhankelijk van de uitkomsten van een lokale probleemanalyse kan een gemeente het aanbod voor risicogroepen prioriteit geven
Huidige lokale beleid Als gemeente hebben we zowel vanuit de Wmo (bevorderen maatschappelijke participatie) als de Wpg (bevorderen publieke gezondheid) de verantwoordelijkheid om de geestelijke gezondheid van onze inwoners te bewaken en te bevorderen. Vanuit een integrale beleidsvisie ligt het accent niet alleen op het voorkomen van depressie maar ook op het bevorderen van psychische gezondheid. Onderdelen van het bestaande lokale beleid op het gebied van welzijn, jeugd en onderwijs, werk en inkomen, huisvesting en sport kunnen ook een functie vervullen bij een integrale aanpak voor depressiepreventie. Het Wmo-beleid is een belangrijke schakel bij het vormgeven van het lokaal gezondheidsbeleid voor kwetsbare groepen: - Vanuit prestatieveld 4 (ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers) hebben we aandacht voor: Een adequate ondersteuning van mantelzorgers (i.v.m. risico op overbelasting en/of sociaal isolement) (pg 21) Maken we meedoen mogelijk i.s.m. ISD Assen: vrijwilligerswerk en sociale activering als opstap van werkloosheid naar arbeidsparticipatie voor langdurig werklozen en/of arbeidsgehandicapten (pg 22) - Vanuit prestatieveld 5 (deelname aan maatschappelijk verkeer) (Wmo, pg 24)zetten we in op: Toekomstbestendig wonen aandacht voor mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en een psychosociaal probleem in het sportbeleid Sociale activering i.s.m. ISD Het geven van voorlichting over mogelijkheden te anticiperen op de toekomst en op preventie Het bevorderen van gebruik van algemene en collectieve voorzieningen Re-integratie van uitkeringsgerechtigden armoedebeleid Voor de prestatievelden 7, 8 en 9 (maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg) van de Wmo zijn de centrumgemeenten aangewezen voor de coördinatie en uitvoering van beleid op regionaal niveau. Het beleid is gericht op (Wmo, pg 29): - het ondersteunen van kwetsbare mensen op gebied van maatschappelijke opvang en verslavingszorg; Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
20
-
voortzetting van de samenwerking binnen de OGGz structuur goede verwijzing door aansluiting op OGGz structuur op provinciale voorzieningen en reguliere zorg laagdrempelige en toegankelijke meldpunten voortzetting aanpak huiselijk geweld opstellen kadernota integrale Veiligheid
Vanuit prestatieveld 2 van de Wmo (jeugd) vormt het handhaven van de leerplicht een apart onderdeel. De gemeente Aa en Hunze zet hierbij vooral in op preventie bij het handhaven van de leerplicht. De leerplichtambtenaar heeft een belangrijke signalerende rol en neemt deel aan de zorgen adviesteams van scholen voor voortgezet- en middelbaar (beroeps)onderwijs en het CJG. Ook doet de gemeente mee aan een sluitende registratieketen van voortijdig schoolverlaters. Vanuit de Wmo wordt ingezet op (Wmo, pg 18): - verminderen van aantal schoolverlaters - monitoren van nieuwe ontwikkelingen die raakvlakken hebben met het voorkomen van voortijdig schoolverlaten - intensiveren samenwerking met de scholen en onderdeel blijven uitmaken van het CJG. De leerplichtambtenaar voert preventieve gesprekken en neemt deel aan de ZAT’s - optimaal inzetten van het gemeentelijk leerplichtadministratiesysteem voor een sluitende keten. Vanuit de praktijk wordt een trend zichtbaar dat psychosociale problematiek bij jongeren (15-17 jaar) in toenemende mate voorkomt en dat de verzuimtrajecten een langere doorlooptijd krijgen (ambtelijke informatie). Advies - Neem het thema psychische gezondheid op in de nota lokaal gezondheidsbeleid - Richt het beleid op het vergroten van het mentaal vermogen van doelgroepen (jongeren, volwassenen, ouderen); maak per doelgroep specifiek beleid - Wat betreft de doelgroep jongeren: handhaaf de koppeling tussen scholen, gemeente (leerplicht) en CJG zodat een sluitende keten ontstaat
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
21
4.7 Risicogroepen In Aa en Hunze stijgt het aantal mensen dat van weinig inkomen rond moet komen langzaam. Uit de onderzoeken van de GGD Drenthe onder volwassenen en ouderen komt naar voren dat het opleidingsniveau in Aa en Hunze relatief hoger is vergeleken met Drenthe. In Aa en Hunze ervaren meer laag opgeleide volwassenen hun gezondheid minder goed en komen in deze groep meer chronische aandoeningen en psychische problemen voor. Daarnaast heeft deze groep mensen een minder gezonde leefstijl. Dit patroon zien we ook terug in de resultaten voor de jeugd op het voortgezet onderwijs. (bron: factsheet) In Nederland bestaan grote verschillen in gezondheid tussen personen met een lage of met een hoge sociaaleconomische status (ses). Ses wordt afgemeten aan opleiding, inkomen en beroepsniveau. De toenemende groep mensen met een sociaaleconomische achterstand, waaronder veelal nietwesterse allochtonen vraagt bijzondere aandacht. Hun financiële positie is vaak slecht en ze zijn extra kwetsbaar doordat hun gezondheid vaker slechter is. Aanknopingspunten voor lokaal beleid Het doel van preventie gericht op mensen met een lage sociaaleconomische status is het verkleinen van verschillen in gezondheid tussen sociaaleconomische groepen door de gezondheid van mensen met een lage ses te verbeteren. Gegeven de diversiteit in oorzaken voor het ontstaan van sociaal economische gezondheidsverschillen (segv), is voor een vermindering ervan de inzet vanuit en samenwerking tussen meerdere beleidsterreinen nodig. Naast de volksgezondheid zijn bijvoorbeeld de sectoren onderwijs, sociale zekerheid, arbeidsomstandigheden en volkshuisvesting relevant voor het verkleinen van segv. Integraal gezondheidsbeleid is nodig om hardnekkige gezondheidsproblemen te beïnvloeden (zoals overgewicht, gezondheidsachterstanden). Het kan ook goed aansluiten bij de problematiek van kwetsbare groepen (zoals jeugd, mensen met chronische ziekte of beperkingen). Juist hierbij is de betrokkenheid van meerdere sectoren (zowel publiek als privaat) gewenst om in gunstige zin invloed uit te oefenen op de hiermee samenhangende determinanten. Zo hangen bijvoorbeeld gezondheidsachterstanden nauw samen met achterstanden op tal van andere terreinen zoals: laag inkomen, werkloosheid, laag opleidingsniveau, ongunstige woon- en werkomstandigheden en ongezonde leefstijl. Huidig beleid - Vanuit sociale zaken zetten we in op gelijke we zetten in op gelijke kansen voor iedereen om deel te nemen aan de samenleving. - Het Jeugdsportfonds creëert sportkansen voor kinderen tot 18 jaar die leven in gezinnen waar de financiële middelen ontbreken om lid te worden van een sportvereniging.
Advies - Benoem in de nota lokaal gezondheidsbeleid expliciet de doelgroep met een lage ses. - Maak integraal beleid
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
22
5
Conclusie en voorstel voor prioritering
De factsheets bieden een beeld van de gezondheidssituatie van de inwoners van Aa en Hunze. Overall gezien wijken de cijfers niet expliciet af van het Drentse gemiddelde (en landelijk). Aa en Hunze heeft te maken met vergrijzing en ontgroening. In hoofdstuk 4 hebben we per gezondheidsspeerpunt is aangegeven wat de aanknopingspunten voor lokaal beleid zijn, op welke wijze het huidige beleid (vanuit meerdere terreinen) een bijdrage levert aan de aanpak van gezondheidsproblemen en welke opties er zijn voor gewenst beleid. In de nota lokaal gezondheidsbeleid leggen we de koers voor de komende 4 jaar vast. Daarbij zijn we genoodzaakt om prioriteiten te stellen vanwege het beschikbare budget zowel t.a.v. de doelgroepen als de keuze van speerpunten. Door een beperkt aantal prioriteiten te stellen kunnen we de komende vier jaar intensief aan doelstellingen werken. Ten aanzien het bevorderen van de gezondheid van onze inwoners hebben we in ons collegeprogramma richtinggevende keuzes gemaakt: - We zetten in op kleinschalige 24-uurshulp in de dorpen waar ouderen gebruik van kunnen maken (i.s.m. SWAH) ; we willen eenzaamheid bij ouderen voorkomen/verzachten; - We zetten in op het organiseren van activiteiten door jongeren; we zetten de strijd voort tegen overmatig alcoholgebruik; - Op het terrein van de gezondheidszorg zetten we specifiek in op de preventie van alcoholgebruik, drugsgebruik en roken en overgewicht bij de jeugd. Voorstel prioritering - Aansluiten bij de landelijk gestelde prioriteiten (roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie met de focus op bewegen) - beleid richten op het bevorderen van een gezonde leefstijl en gezond gedrag. - daarbij primair richten op de jeugd en hun omgeving - richten op de leefstijlthema’s die de meeste gezondheidsschade veroorzaken: ongezond eten en te weinig bewegen, roken en overmatig alcoholgebruik - focus leggen op bewegen - aansluiten bij gebiedsgerichte aanpak (dorp/wijkgericht werken) om gezondheid te bevorderen - bij de jeugd de nadruk leggen op de jongeren met een lager opleidingsniveau. De sociaaleconomische situatie blijkt een grote invloed te hebben op de gezondheidssituatie - Ouderen expliciet als doelgroep benoemen vanwege de vergrijzing
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
23
Bijlage: inhoud relevante artikelen uit de WPG betreffende taken publieke gezondheidszorg
Artikel 2: 1. Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: a. het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; b. het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie; c. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; d. het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering; e. het bevorderen van medisch milieukundige zorg; f. het bevorderen van technische hygiënezorg; g. het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; h. het geven van prenatale voorlichting aan aanstaande ouders. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, en kunnen met het oog op de in het eerste lid bedoelde taak regels worden gesteld over de verstrekking van niet tot een persoon herleidbare gegevens aan het college van burgemeester en wethouders door personen en instellingen werkzaam op het terrein van de gezondheidszorg en kan deze verstrekking verplicht worden gesteld. Voor zover het de gegevensverstrekking door personen en instellingen aan het college van burgemeester en wethouders betreft, bevat deze algemene maatregel van bestuur regels over de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vergoeding van kosten. Artikel 5: 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en-bedreigende factoren, b. het ramen van de behoeften aan zorg, c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, met uitzondering van het perinatale onderzoek op phenylketonurie (PKU), congenitale hypothyroïdie (CHT) en adrenogenitaal syndroom (AGS) en het aanbieden van vaccinaties voorkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma, d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding, e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. 3. Het college van burgemeester en wethouders draagt er zorg voor dat bij uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak, voor zover het gaat om vastleggen van patiëntgegevens als bedoeld in artikel 7:454 van het Burgerlijk Wetboek, gebruik wordt gemaakt van digitale gegevensopslag. Bij regeling van de Minister voor Jeugd en Gezin kunnen eisen worden gesteld aan de daarbij te gebruiken software. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid. Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
24
Artikel 5a: 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de ouderengezondheidszorg. 2. Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van ouderen en van gezondheidsbevorderende en-bedreigende factoren; b. het ramen van de behoeften aan zorg; c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen als co morbiditeit; d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid. Artikel 6: 1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval behoort: a. het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied, b. het bestrijden van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen, inclusief bronen contactopsporing, c. bron-en contactopsporing bij meldingen als bedoeld in de artikelen 21, 22,25 en 26. 2. Het bestuur van de veiligheidsregio draagt zorg voor de voorbereiding op de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, alsmede op de bestrijding van een nieuw subtype humaan influenzavirus, waarbij ernstig gevaar voor de volksgezondheid bestaat. 3. De burgemeester geeft leiding aan de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, behorend tot groep B1, B2 of C, alsook de directe voorbereiding daarop en draagt zorg voor de toepassing van de maatregelen, bedoeld in hoofdstuk V. 4. De voorzitter van de veiligheidsregio draagt zorg voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A, of een directe dreiging daarvan, en is dan ten behoeve van deze bestrijding bij uitsluiting bevoegd om toepassing te geven aan de artikelen 34, vierde lid, 47, 51, 54, 55 of 56. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de taken, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, nader worden uitgewerkt. Artikel 16: Voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
Notitie bouwstenen nota gezondheidsbeleid gemeente Aa en Hunze, conceptversie 04012013
25
Einde bijlage: Notitie Bouwstenen gezondheidsbeleid
Terug naar het agendapunt
Brief van de WMO-raad aan college (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119375#
Einde bijlage: Brief van de WMO-raad aan college
Terug naar het agendapunt
Antwoordbrief college aan WMO-raad (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119376#
Einde bijlage: Antwoordbrief college aan WMO-raad
Terug naar het agendapunt
brief van WMO-raad aan college (tweede brief) (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119549#
RAAD Aa en Hunze Secretaris:
J. Bos Kampakkers 24 9454 PG Ekehaar tel.: 0592-389341 e-mail:
[email protected]
Aan
het College van Burgemeester en Wethouders Postbus 93 9460 AB Gieten
Datum: Kenmerk: Onderwerp: Bijlage:
22 april 2013 Opmerkingen concept Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017
Geacht College, De WMO-raad heeft de concept Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 in de vergadering van 22 april 2013 besproken. De WMO-raad heeft in zijn brief aan Uw College van 27 februari 2013 naar aanleiding van de concept-nota "Bouwstenen gezondheidsbeleid 2013" een aantal opmerkingen gemaakt en ook een aantal vragen aan Uw College gesteld. De WMO-raad heeft de brief van Uw College van 10 april 2013 in goede orde ontvangen. De WMO-raad heeft tot zijn teleurstelling moeten constateren dat Uw College niet heeft gereageerd op een aantal van de in de brief van 27 februari 2013 gestelde vragen. In de thans aan de WMO-raad voorgelegde concept Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 vindt de WMO-raad niet of nauwelijks de gedane opmerkingen en aanbevelingen terug, meer en in het bijzonder gaat het daarbij dan om de volgende punten: -door zowel aandacht te vragen voor zowel jongeren als de ouderen is het ook van belang aandacht te besteden aan de onderlinge solidariteit; -op pagina 3 van de conceptnota bouwstenen gezondheidsbeleid werd gesproken over een startnotitie die Uw College in het najaar van 2012 aan de gemeenteraad heeft aangeboden. Om een goede advisering mogelijk te maken zou de WMO-raad voortaan ook gaarne willen beschikken over een startnotitie. De stelling van Uw College dat de startnotitie in de eerstvolgende vergadering van de WMO-raad is uitgereikt leest de WMO-raad aldus dat die in de eerstvolgende vergadering wordt uitgereikt. In ieder geval is deze startnotitie niet ontvangen en in ieder geval niet zo tijdig ontvangen dat we deze notitie nog kunnen betrekken bij onze advisering aan Uw College.
-op pagina 5 gaf Uw College aan een verbinding te willen leggen tussen de verschillende wetten in zowel de nieuwe nota WMO als de nota volksgezondheid. De vraag op welke wijze Uw College vorm zou geven aan een en ander is niet beantwoord, behoudens dan dat de nog vast te stellen Beleidsnotitie Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Aa en Hunze "Bewust Samen Vitaal" als paraplu zal dienen. -de WMO-raad vroeg of er een evaluatie van het gezondheidsbeleid heeft plaatsgevonden. Uw College stelt in Uw antwoord dat er tot nu toe géén sprake is geweest van een nota gezondheidsbeleid. De WMO-raad vraagt zich af waarop Uw beleid dan is gebaseerd geweest gedurende de afgelopen jaren. Een zekere grondslag zal toch de basis geweest zijn voor Uw huidige beleid. Als er sprake is geweest van een grondslag en van beleid dan moet het toch ook mogelijk zijn tot een evaluatie te komen. Voor een goede evaluatie, zowel tussentijds als aan het eind van de beleidsperiode, achtte de WMO-raad het wenselijk dat er meetbare doelstellingen worden gecreëerd c.q. geformuleerd. De vraag voor welk soort evaluatie Uw College koos werd niet beantwoord en evenmin kwam er een reactie op de suggestie van een stappenplan voor evaluatie. Het door Uw College hieromtrent in de onderhavige concept Nota Gezondheidsbeleid op pagina 27 is onvoldoende duidelijk. De WMO-raad vroeg ook de aandacht van Uw College voor communicatie en vroeg of er sprake was van een communicatieplan met de verschillende actoren in de gezondheidszorg. Deze vraag werd niet beantwoord door Uw College, evenmin werd door Uw College gereageerd op de vraag of het budget wat bestemd is voor WMD-zaken ook volledig ten goede komt aan WMOaangelegenheden. In Uw reactie van 10 april 2013 wordt deze vraag naar de mening van de WMO-raad onvoldoende beantwoord. Wat de concept Nota Gezondheidsbeleid zelve betreft is de WMO-raad het in grote lijnen eens met de conclusies en de voorstellen tot prioritering. De leeswijzer op pagina 3 en 4 is naar het oordeel onduidelijk voor wat betreft de verwijzing naar de hoofdstukken, althans de onderwerpen komen niet overeen met de nummering. De WMO-raad wil naar aanleiding van het gestelde op pagina 13 "Preventieve zorg voor ouderen", extra aandacht vragen voor de mantelzorgers. Gelet op de bezuinigingen in de thuiszorg zal die groep dat zeker nodig hebben. Op pagina 27 rept de concept Nota dat na het vaststellen van deze kaders (welke kaders worden hier bedoeld?) werken we (de gemeente?) de kaders en doelstelling samen met veldpartijen (wie zijn dat?) uit in een uitvoeringsprogramma (wordt hier bedoeld een uitvoeringsplan?) voor twee jaar. De WMO-raad gaat er vanuit dat hij tijdig op de hoogte zal worden gebracht van de in het kader van de Nota Gezondheidsbeleid op te maken onderscheidende uitvoeringsplannen, opdat hij in de gelegenheid wordt gesteld Uw College daaromtrent tijdig van advies te dienen. De WMO-raad wenst Uw college veel wijsheid en veel succes bij de verdere invulling van de Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017 en ziet Uw reactie op onze opmerkingen gaarne tegemoet.
Hoogachtend, namens de WMQ-raad,
I
!
Einde bijlage: brief van WMO-raad aan college (tweede brief)
Terug naar het agendapunt
Antwoordbrief college aaan WMO-raad (reactie op tweede brief) (terug naar agendapunt) De inhoud van deze bijlage is te vinden vanaf de hierna volgende pagina's. #####PDFINCLUDE#####gured2:119550#
Postadres: Postbus 93 9460 AB Gieten Tel.: 140592 Fax: 0592 267799
: . gemeente
Aa en Hunze
8ezoekadres: Spiekersteeg 1, Gieten Intemetadres: www.aaenhunze.nl
WMO-raad Aa en Hunze p/a de heer J. Bos Kampakkers 24 9454 PG EKEHAAR
Onderwerp
Concept Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017
No. Bijlagen
U2013001977
Behandeld door Doorkiesnummer
: :
B. Meedendorp (0592) 26 78 73
Gieten, 17 mei 2013
Uw brief van Uw kenmerk
22 april2D13
Geacht bestuur, Met belangstelling hebben wij uw opmerkingen gelezen in uw brief van 22 april 2013 naar aanleiding van de concept Nota Gezondheidsbeleid Aa en Hunze 2013-2017. Wij betreuren het als wij in onze brief van 10 april 2013 onvoldoende op uw vragen hebben gereageerd met betrekking tot de concept nota Bouwstenen gezondheidsbeleid 2013-2017. Zoals u van ons mag verwachten, is het onze intentie om alle door u gestelde vragen te beantwoorden. Hieronder gaan wij in op uw specifieke opmerkingen in uw brief van 22 april 2013:
U geeft aan, dat door aandacht te vragen voor zowel jongeren als ouderen het ook van belang is aandacht te besteden aan de onderlinge solidariteit. Jong en oud kunnen elkaar stimuleren. Voor beide groepen geeft dit een extra dimensie aan het leven. In het kader van het Healthy Ageing Netwerk Noord-Nederland (HANNN) worden ook initiatieven ontwikkeld om daarvoor ook meer de verbinding tussen jong en oud te leggen. (HANNN) is het kennis- en ontwikkelingscluster op het gebied van gezond ouder worden. "Healthy Ageing" is 11 zo lang mogelijk gezond. vergroten welbevinden/welzijn, verminderen en voorkomen eenzaamheid, en verbeteren kwaliteit van leven". De gemeente beoordeelt in hoeverre er in deze initiatieven kan worden geparticipeerd. Ter voorbereiding op de Nota Gezondheidsbeleid is een startdocument opgesteld met daarin opgenomen een plan van aanpak waarin het proces om te komen tot deze notitie is beschreven. In het startdocument zijn de wettelijke kaders, landelijke en gemeentelijke ontwikkelingen en de rollen van de verschillende actoren benoemd. Tijdens de commissievergadering van 21 november 2012 heeft de GGD een presentatie gehouden over landelijke kaders, gemeentelijke inzet tot dusver, gemeentelijke cijfers en landelijke voorbeelden. In dit document zijn nog geen inhoudelijke beleidskeuzes opgenomen. Dit document is op 25 maart aan u uitgereikt in uw vergadering. Vervolgens is de concept-nota Bouwstenen Gezondheidsbeleid 2013-2017 opgesteld. Deze vervolgnotitie bevat de resultaten van de voorbereidingsfase voor het opstellen van de nota gezondheidsbeleid en biedt een handvat voor het maken van inhoudelijke keuzes en het stellen van prioriteiten voor de komende vier jaar. Deze is ter advisering aan u gezonden en uw advies mochten wij ontvangen op 27 februari 2013.
Bank relatie: BNG te 's-Gravenhage, nr. 28.50.790.69
DUURZAAm ~ ..' ~
Naar uw mening hebben wij niet aangegeven op welke wijze wij een verbinding willen leggen tussen de verschillende wetten in zowel de nieuwe nota WMO als de nota volksgezondheidsbeleid.
We beschouwen de Wmo-beleidsnotitie 'Bewust Samen Vitaal!' 2013-2016, die ook aan u is voorgelegd als paraplu die zorgt voor de verbinding tussen de Wmo-prestatievelden en verschillende beleidsterreinen. Evenals in het vorige beleidsplan wordt uitgegaan van integraal en samenhangend beleid. De Wmo fungeert hierbij als een paraplu en vormt de verbinding tussen de prestatievelden en de andere beleidsterreinen. De Wmo-beleidsnotitie is dan ook samengesteld uit verschillende beleidsnotities waarbij verbindingen worden gelegd, dwars door de prestatievelden van de Wmo heen. De Wmo-beleidsnotitie is hiermee tevens het uitgangspunt voor toekomstige beleidsnotities waarin de ontwikkelingen verder gestalte krijgen en waarmee de gemeente Aa en Hunze een integrale werkwijze wil versterken. De WMû-raad vraagt zich of waarop het gezondheidsbeleid tot nu toe is gebaseerd als er tot dusver geen sprake was van een nota gezondheidsbeleid. Daarnaast acht u het voor een goede evaluatie wenselijk dat er meetbare doelstellingen worden gesteld.
Dat we nog niet beschikken over een specifieke nota betekent niet dat we op dit terrein niets doen. Vanuit de Wet Publieke Gezondheid hebben we als gemeente een aantal taken op dit terrein gekregen zoals benoemd in de nota. Namens, en gefinancierd door, de gemeente worden deze taken uitgevoerd door de GGD. Verder hebben we een verantwoordelijkheid binnen de prestatievelden van de WMO en andere wetgeving. Met u zijn wij van mening dat het wenselijk is om meetbare doelstellingen te benoemen. Wij gaan daarom de kaders en doelstellingen zoals benoemd in de nota samen met veldpartijen uitwerken in een uitvoeringsprogramma voor twee jaar. Daarin komen de acties, de partijen/beleidsterreinen die hierover de regie voeren, de planning en het budget. In het tweede uitvoeringsjaar vindt op basis van een evaluatie bijstelling plaats van het programma voor de uitvoeringsperiode 2015 Um 2016.
U mist het antwoord op de vraag met betrekking tot een communica/ieplan met de verschillende actoren en de vraag of het beschikbare budget ten behoeve van WMO-zaken ook volledig hieraan wordt besteed. Wij hebben de verschillende actoren (CJG-partners, GGD, onderwijs) op het terrein van gezondheid gevraagd om input voor de Nota Gezondheidsbeleid. Zij zullen, net als u als WMO-raad, ook worden betrokken bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma. Wij zullen u hierbij tijdig betrekken. Zoals reeds aangegeven in onze reactie op uw advies met betrekking tot de WMO-beleidsnota zullen het beschikbare Wmo-budget en de reserve Sociaal beleid zoveel mogelijk worden aangewend voor de doelen zoals in de WMO-beleidsnota zijn verwoord. In uw brief vraagt u om extra aandacht voor de mantelzorgers.
Met het project 'Mantelzorgers in beeld' willen we onder meer aandacht besteden aan de ondersteuning van jongere en werkende mantelzorgers en de bekendheid van het Centraal Punt Mantelzorg nog meer vergroten. Wij zijn, tot slot, verheugd om te mogen lezen, dat u het in grote lijnen eens bent met de conclusies en de voorstellen tot prioritering. Met vriendelijke groet,
Einde bijlage: Antwoordbrief college aaan WMO-raad (reactie op tweede brief)
Terug naar het agendapunt