Colofon Vlaamse overheid Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Studiedienst en Prospectief Beleid Ellipsgebouw Koning Albert II-laan 35, bus 10 1030 Brussel
[email protected] http://www.ewi-vlaanderen.be/ Samenstelling “Wegwijs doorheen de Steunpunten”: De Prêtre Rita Van Langenhove Monica Verdoodt Pierre Viaene Peter Willems Tim Winderickx Wim Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek http://www.vlaanderen.be/steunpunten Versie 25 april 2008 – Steunpuntenforum De meest recente versie kan u downloaden op de website.
D/2008/3241/130
Inleiding Tijdens de eerste generatie van het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek (20012006) bleek dat informatie over het programma verspreid was over de verschillende steunpunten. Voor geïnteresseerden zonder voorkennis van het programma was deze informatie daardoor weinig toegankelijk. Zo ontstond het idee om een overzicht op te stellen van de verschillende Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. Ook voor de tweede generatie (2007-2011) wil deze bundel “Wegwijs doorheen de Steunpunten” een overzichtsbeeld schetsen van het hele steunpuntenprogramma. Deze informatiebundel start met een voorstelling van de nieuwe generatie van het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek (2007-2011). Hierbij worden de basisdoelstellingen van het programma en de veranderingen in vergelijking met de eerste generatie geschetst. Vervolgens wordt elk steunpunt voorgesteld aan de hand van eenzelfde drieledige structuur: “doelstelling”, “werking van het Steunpunt” en “overheid en stuurgroep”. Het hoofdstuk "doelstelling" omvat alles over het onderzoek en de onderzoeksmethodes van het steunpunt. Het hoofdstuk "werking van het Steunpunt" behandelt de interne organisatie. Omdat de steunpunten hierbij onderling sterk kunnen verschillen, wordt eerst een voorstelling van het consortium en de promotor-coördinator gegeven. Het hoofdstuk “overheid en stuurgroep” geeft een overzicht van de samenstelling van de stuurgroep, de functioneel bevoegde ministers en de beleidsdomeinen die bij het onderzoek betrokken zijn. Dit overzicht is samengesteld aan de hand van meerjarenplannen, de jaarplannen, de websites … De opgenomen informatie werd voor goedkeuring aan de steunpunten voorgelegd. Deze informatie is echter een momentopname van een dynamisch geheel. Meer diepgaande informatie over elk steunpunt of hun onderzoek is te vinden op de websites van de steunpunten. Het is dan ook de bedoeling dat deze "Wegwijs doorheen de Steunpunten" een dynamisch document wordt, met recente informatie. Wij vragen u daarom wijzigingen, zoals veranderingen van contactgegevens, van vertegenwoordiging in de stuurgroep of in het onderzoeksteam, door te geven aan ons departement (zie colofon), zodat we ze zo snel mogelijk kunnen opnemen in de elektronische versie van deze bundel.
Inleiding - 3
Inhoud Inleiding ....................................................................................................................................... 3 Inhoud .......................................................................................................................................... 5 Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek....................................................................... 9 Steunpunt Bestuurlijke Organisatie in Vlaanderen.............................................................. 13 Doelstelling..................................................................................................................................... 13 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 16 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 18
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands Beleid ........ 19 Doelstelling..................................................................................................................................... 19 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 24 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 25
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie .. 27 Doelstelling..................................................................................................................................... 27 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 30 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 31
Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport ....................................................................................... 33 Doelstelling..................................................................................................................................... 33 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 38 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 39
Steunpunt Duurzame Ontwikkeling ....................................................................................... 41 Doelstelling..................................................................................................................................... 41 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 44 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 45
Steunpunt Fiscaliteit en Begroting......................................................................................... 47 Doelstelling..................................................................................................................................... 47 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 52 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 53
Steunpunt Gelijkekansenbeleid.............................................................................................. 55 Doelstelling..................................................................................................................................... 55 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 63 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 64
Steunpunt Milieu en Gezondheid ........................................................................................... 65 Doelstelling..................................................................................................................................... 65 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 72 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 73
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen.............................. 75 Doelstelling..................................................................................................................................... 75 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 83 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 84
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid ............................ 85 Doelstellingen................................................................................................................................. 85 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 91 Overheid en Stuurgroep................................................................................................................. 92
Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen .................................................... 93 Doelstellingen................................................................................................................................. 93 Werking van het Steunpunt............................................................................................................ 96 Overheid en Steunpunt .................................................................................................................. 97
Steunpunt O&O Indicatoren.................................................................................................... 99 Doelstellingen................................................................................................................................. 99 Werking van het Steunpunt.......................................................................................................... 102 Overheid en Stuurgroep............................................................................................................... 103 Inhoud - 5
Steunpunt Ruimte en Wonen................................................................................................ 105 Doelstelling ................................................................................................................................... 105 Werking van het Steunpunt .......................................................................................................... 110 Overheid en Stuurgroep ............................................................................................................... 112
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen............................................................................... 113 Doelstelling ................................................................................................................................... 113 Werking van het Steunpunt .......................................................................................................... 117 Overheid en Stuurgroep ............................................................................................................... 118
Steunpunt Werk en Sociale Economie ................................................................................ 119 Doelstelling ................................................................................................................................... 119 Werking van het Steunpunten ...................................................................................................... 124 Overheid en Stuugroep ................................................................................................................ 126
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.................................................................. 127 Doelstelling ................................................................................................................................... 127 Werking van het Steunpunt .......................................................................................................... 130 Overheid en Stuurgroep ............................................................................................................... 132
6 - Inhoud
Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek
Het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek werd in 2001 opgestart om wetenschappelijke ondersteuning te bieden aan het beleid. Om snel en proactief te kunnen inspelen op maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen heeft de Vlaamse overheid immers nood aan deze ondersteuning. Het steunpuntenprogramma is een hervorming van het eerder Programma Beleidsgericht Onderzoek waarbij op projectmatige basis werd gewerkt. Bij de steunpunten wordt de nadruk gelegd op structurele financiering. De erkenning van de eerste generatie steunpunten liep eind 2006 af. De ervaring van de eerste generatie en het veranderingsproces “Beter Bestuurlijk Beleid” resulteerden in een tweede generatie van het steunpuntenprogramma. Eén van de mijlpalen van deze vernieuwing was de goedkeuring van de nieuwe beheersovereenkomsten met een nieuwe generatie steunpunten op 15 december 2006 door de Vlaamse regering. Deze tweede generatie loopt van 2007 tot eind 2011. De taak van de steunpunten bestaat zowel uit probleemgericht kortetermijnonderzoek als fundamenteel langlopend basisonderzoek rond thema’s die de Vlaamse overheid beschouwt prioritair en relevant voor haar beleid. Daarnaast omvat de opdracht ook kennisoverdracht wetenschappelijke dienstverlening, naast het opbouwen van dataverzamelingen, analyse ontsluiting van gegevens.
uit als en en
Met de erkenning en de financiering van de steunpunten voor beleidsrelevant onderzoek streeft de Vlaamse Regering naar: een structurele onderzoeksfinanciering rond prioritaire beleidsthema’s; stabiliteit in het onderzoek, binnen een duidelijk vastgelegd contractueel kader; een wetenschappelijke beleidsonderbouwing door het structureel inpassen van het onderzoek in de beleids- en beheerscyclus; bevordering van het multidisciplinaire facet binnen het beleidsrelevant onderzoek; toegankelijkheid van de beschikbare kennis en de overdracht van deze kennis naar de Vlaamse overheid. Door dit initiatief kan een aantal hoogstaande Vlaamse onderzoeksgroepen ook een kritische kennismassa uitbouwen. Tevens beschikken deze groepen voor het eerst over een voldoende langlopende en structurele financiering om jonge onderzoekers in staat te stellen een doctoraatsproefschrift voor te bereiden. In tegenstelling tot andere programma’s zijn de steunpunten niet enkel op onderzoeksfinanciering gericht. De overheid verwacht al opdrachtgever een duidelijke, bruikbare return. Het steunpuntenprogramma ligt aan de basis voor een wisselwerking waarbij het beleid onderzoek steunt en tegelijk onderzoek het beleid steunt. De basis van het steunpunt wordt gevormd door één of meerdere onderzoeksgroepen van één of meerdere Vlaamse hogescholen en/of universiteiten. Deze initiatoren kunnen samenwerken met hogescholen en universiteiten uit de Franse Gemeenschap en het buitenland, met de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek en buitenlandse openbare onderzoeksinstellingen. Het samenwerkingsverband wordt gevormd om een zo goed mogelijke kandidatuur voor thema te stellen. Deze nieuwe goedkeuring maakt natuurlijk deel uit van een langer proces. De volledige werking van de eerste generatie steunpunten werd geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie werd de nieuwe structuur voor programma ontwikkeld. De Vlaamse regering keurde legde op 12 mei 2006 de nieuwe Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek - 9
onderzoeksthema’s vast en beoordeelde de door de onderzoeksinstellingen ingediende kandidaturen. Vanuit het beleidsdomein Economie, Wetenschap en Innovatie bedraagt de centrale financiering van het steunpunten programma jaarlijks 8,5 miljoen euro. Dit bedrag wordt verdeeld tussen de verschillende steunpunten en per steunpunt wordt er gecofinancierd door de inhoudelijk betrokken beleidsdomeinen. De thema’s worden door de Vlaamse overheid geselecteerd op basis van de beleidsprioriteiten. De kandidaturen van de onderzoeksgroepen worden beoordeeld aan de hand van wetenschappelijke, beleidsrelevante en management gerichte criteria. Op basis van deze beoordeling wordt er per thema één kandidatuur als steunpunt erkend. Vervolgens wordt de erkenning in een beheersovereenkomst vastgelegd. In de beheersovereenkomst zijn de elementaire modaliteiten voor de werking van de steunpunten vastgelegd. De meerjarenplanning die deel uitmaakt van deze beheersovereenkomst regelt de inhoudelijke verplichtingen. Voor de tweede generatie Steunpunten voor Beleidrelevant Onderzoek werden voor de periode 2007-2011 veertien steunpunten erkend: 1. Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen 2. Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie 3. Cultuur, Jeugd en Sport 4. Duurzame Ontwikkeling 5. Fiscaliteit en begroting 6. Gelijkekansenbeleid 7. Milieu en Gezondheid 8. Mobiliteit en Openbare Werken 9. O&O-Indicatoren 10. Ondernemen en Internationaal Ondernemen 11. Ruimte en Wonen 12. Studie en Schoolloopbanen 13. Welzijn, Volksgezondheid en Gezin 14. Werk en Sociale Economie Met de term “generatie” wordt benadrukt dat deze tweede erkenningstermijn niet enkel een voortzetting is van wat al bestond. De term duidt op het groeien, verbeteren, evolueren, innoveren van het bestaande programma. De evaluatie van de eerste generaties was immers bedoeld als leerproces. De nieuwe erkenningen zijn geen verlengingen van de eerste generatie. Er werd een nieuwe lijst onderzoeksthema’s vastgelegd naar de actuele noden van het beleid en op basis hiervan werd een open oproep gelanceerd. De kandidaten en de uiteindelijk geselecteerde steunpunten waren zowel totale nieuwkomers, bekenden van de vorige eerste generatie als nieuwe samenwerkingsverbanden van nieuwkomers en bekenden. Om deze vernieuwing daarenboven letterlijk en figuurlijk in de verf / inkt te zetten werden ook nieuwe logo’s ontworpen met dezelfde basis als voorheen, maar net iets anders. De essentie van het steunpuntenprogramma blijft immers dezelfde: het uitvoeren van beleidsrelevant onderzoek. Er bestaan een heel aantal “steunpunten” of “punten” die allerhande onderwerpen behandelen. Hierbij gaat het echter specifiek over het Programma Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. Voor het opstellen van deze nieuwe beheersovereenkomst werd de basis van de vorige behouden, maar zoals eerder al vermeld werd deze grondig bijgewerkt ondermeer aan de hand van de evaluatie van de eerste generatie. Uit de evaluatie werden ondermeer volgende lessen getrokken. Daar de perspectieven van de politieke overheid, de administratie en de academische wereld soms sterk verschillen moet er duidelijk evenwicht gevonden worden tussen de kortetermijn- en 10 - Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek
langetermijnopdrachten. Kortetermijnopdrachten zijn bedoeld om directe antwoorden te bieden op actuele vragen. Langetermijnopdrachten zijn meer gericht op fundamenteel onderzoek, de resultaten van dit onderzoek zijn minder direct en bieden ondermeer inzichten naar de toekomst toe. Beide types onderzoek hebben hun belang maar de voorkeur van de betrokkenen bij het steunpuntenprogramma kan verschillen. Daarom moeten er duidelijke afspraken gemaakt worden over het evenwicht tussen beide types opdrachten. Het beleidsrelevant onderzoek dat de steunpunten voeren is vanzelfsprekend op Vlaanderen gericht. Een aantal van de experts die de wetenschappelijke beoordeling van de steunpunten uitvoerden, dringen toch aan op meer internationale contacten en een integratie van de steunpunten in de internationale onderzoeksgemeenschap. Hoewel Vlaanderen een sterke onderzoeksbasis heeft in de domeinen waarvoor steunpunten werden erkend en gefinancierd, betekenen vergelijkingen met buitenlandse situaties en het gebruik van buitenlandse onderzoeksresultaten een verrijking. Ook de deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s kan hierdoor worden gestimuleerd. Het departement EWI is de kernactor van het steunpuntenprogramma. De basismiddelen van de eerste en tweede generatie worden door het departement gefinancierd, de evaluatie en de voorzetting van het steunpuntenprogramma werden door het departement voorbereid. De rol van EWI als coördinerende administratie werd voor de tweede generatie meer geformaliseerd. Het departement treedt op als secretaris voor de stuurgroepen en als eerstelijnsloket voor vragen over de algemene werking van de steunpunten. Bij de ‘eigen’ steunpunten, Ondernemen en Internationaal Ondernemen en O&O Indicatoren is het departement tevens zeer inhoudelijk betrokken met het onderzoek.
Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek - 11
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie in Vlaanderen Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen Parkstraat 45 – bus 3606 3000 Leuven tel.: 016 32 36 10 fax: 016 32 36 11
[email protected] http://www.steunpuntbov.be
DOELSTELLING Algemeen Het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV II) is gericht op het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens, het uitvoeren van probleemgericht en fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en op wetenschappelijke dienstverlening. Alle aspecten van bestuur en beleid in de publieke sector maken hiervan voorwerp uit. In deze hoedanigheid is het SBOV II een partner in de bestuurlijke vernieuwing in Vlaanderen, een maatschappelijke hefboom voor bestuurlijke vernieuwing en een academische hefboom voor de bestuurskunde als wetenschappelijke discipline. De overheden in Vlaanderen zijn volop in beweging. De structuren van het Vlaamse overheidsapparaat zijn recent grondig hervormd. Het nieuwe gemeente- en provinciedecreet zet voor de lokale besturen de bakens uit voor de toekomst. Meer dan ooit geldt het adagio ‘vernieuwen of verdwijnen’. In de visietekst van de Vlaamse overheid ‘Vlaanderen in actie’ is haar verdere modernisering terecht één van de aandachtspunten (Vlaamse regering 2006). Het SBOV II is een partner voor de verdere bestuurlijke vernieuwing in Vlaanderen en het onderbouwt deze agenda wetenschappelijk. Er is een intense interactie met alle betrokken ambtelijke en politieke actoren. Het SBOV II voedt deze interactie met onderzoek in Vlaanderen en met inzichten in internationale tendensen binnen de OESO-context. Het SBOV II biedt een neutraal en wetenschappelijk platform aan waar diverse actoren in dialoog kunnen treden met het oog op het bouwen aan een maatschappelijk project van modernisering van de overheid binnen de Vlaamse en Europese context. Dit platform is gekoppeld aan een intens communicatieproces met verschillende doelgroepen. Deze groepen zijn zowel passief (informeren over resultaten) als actief (inbreng via bijvoorbeeld focusgroepen en bevragingen) betrokken in het onderzoek. Modernisering in de pilootlanden van de OESO put uit diverse bronnen. Naast inspiratie uit buitenlandse overheden, private sector en eigen kenniscentra is de academische wereld sterk aanwezig op de moderniseringsscène. Het SBOV II is het academisch platform bij uitstek om diverse expertises die de modernisering kunnen ondersteunen te versterken, te academiseren, te vermaatschappelijken en te internationaliseren.
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen - 13
Onderzoeksprogramma Het onderzoeksprogramma omvat zowel langetermijn- als kortetermijnonderzoek. De A-projecten vormen het langetermijnonderzoek; het zijn de basisonderzoekslijnen die samen de ruggengraat van het SBOV II-onderzoek uitmaken. De B-projecten richten zich op de korte termijn, zijn jaarlijks in te vullen en spelen in op punctuele strategische vragen van de Vlaamse regering. De projecten zijn evenwichtig gespreid over het Vlaamse en lokale niveau. Het onderzoeksprogramma omvat ook het aanmaken van gegevensdatabanken, het ontwikkelen van instrumenten en wetenschappelijke dienstverlening. Inhoudelijk is het onderzoeksprogramma ingedeeld in vier clusters. De clusters zijn vooreerst geïnspireerd op de wensen van de Vlaamse overheid op het vlak van te onderzoeken thema’s. Een andere inspiratiebron is de internationale bestuurskundige agenda. Het SBOV II bouwt ook voort op de kennis van het SBOV I. Samen vormen de clusters de onderzoeksagenda van de publieke sector in de eerste decennia van de 21ste eeuw.
CLUSTER 1: INNOVERENDE BELEIDS-, BEHEERS- EN FINANCIËLE CYCLI Een innoverende overheid wekt vertrouwen bij de burgers. Het is dan ook essentieel dat de voorwaarden voor kwaliteit, tevredenheid met dienstverlening en vertrouwen worden onderzocht. Een kwalitatieve overheid is een innoverende overheid die de grondprincipes van ’good governance’ respecteert. De toenemende complexiteit van de overheid vereist een transparant ’governance’ systeem dat bijdraagt tot het vertrouwen in die overheid. Een essentieel onderdeel hiervan betreft een beleid dat goed onderbouwd is en dat financieel juist vertaald is. Een onderbouwd beleid moet vooruitzien en gegrond zijn in objectieve data. Een gezond financieel systeem, zeker bij de lokale besturen, moet de uitvoering van dit beleid kunnen garanderen. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 1. Kwaliteit, tevredenheid en vertrouwen in de publieke sector: kwaliteit en innovatie in de Vlaamse lokale besturen 2. Effectiviteit van financiële innovaties in Vlaamse gemeenten en OCMW's 3. Government governance: theoretische en normatieve modellen voor deugdelijk bestuur in de Vlaamse overheid 4. Geïnformeerd beleid: afstemming van vraag en aanbod van kwantitatieve beleidsinformatie en toekomstverkenningen
CLUSTER 2: HRM EN VERANDERINGSMANAGEMENT Een samenleving heeft behoefte aan een publieke sector die competent en gemotiveerd is. Ook dit draagt bij tot het vertrouwen in de overheid. Het belangrijkste kapitaal van de overheid is en blijft de mensen waarover men beschikt. Naar de toekomst stellen zich hier grote uitdagingen o.m. omwille van de vergrijzing van het overheidspersoneel. Hoe kan de overheid blijvend beschikken over gemotiveerd en competent personeel? Het streven naar een aangepaste vorm van flexibiliteit die een meerwaarde oplevert zowel voor mens als organisatie zal hierin een belangrijke rol spelen. Een belangrijke hefboom in een modern HRM-beleid is de responsabilisering van de verschillende overheden met respect voor een aantal fundamentele principes van de openbare dienst. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 5. Vergrijzing van het overheidspersoneel: een macro-, meso- en microperspectief 6. Centrale aansturing versus decentrale autonomie in personeelsmateries bij de Vlaamse lokale overheden
14 – Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen
CLUSTER 3: STURING IN NETWERKEN VAN OVERHEID, NON-PROFIT EN BEDRIJF De vermarkting en de vernetwerking van overheden wordt in het komende decennium een belangrijke troef voor een effectieve overheid die burgers en bedrijven als innoverend ervaren en waar ze vertrouwen in kunnen hebben. De overheid staat al lang niet meer boven maar midden in een netwerk van andere organisaties. Het hiërarchisch denken maakt plaats voor een denken in termen van horizontale relaties en samenwerking. Vertrouwen tussen de diverse actoren speelt hierin een cruciale rol. Vanuit een perspectief van multi-level governance moeten optimale relaties worden ontwikkeld tussen de verschillende bestuurslagen: provinciale/lokale, Vlaamse, federale, Europese en internationale niveau. Een essentiële vraag hierbij is wie de ’ regulerende’ functie van de overheid op zich neemt. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 7. Publiek-publieke en publiek-private samenwerkingsvormen: aansturing en evaluatie van specifieke samenwerkingsverbanden door Vlaamse en lokale overheden 8. Lokaal beleid in netwerksturing. De invloed van netwerking op lokaal beleid, politiek en management 9. Europeanisering van interbestuurlijke relaties. Vlaamse strategieën om met de federale structuur om te gaan tegen een Europese achtergrond 10. Organisatie en management van regulering
CLUSTER 4: VERNIEUWDE RELATIES TUSSEN BURGER EN BESTUUR Participatie en interactiviteit leidt tot meer tevredenheid en vertrouwen. Het leidt tot een groter eigenaarschap bij de burgers. Zeker bij de lokale besturen zal het essentieel zijn om vanuit een participatief stedenbeleid, onderbouwd met een strategische managementcapaciteit, sterke steden te garanderen die uitdagingen aankunnen. Maar dit geldt evenzeer voor de Vlaamse Gemeenschap in haar relatie tot burgers en middenveld. Een interessante vraag hierbij is of participatie op dezelfde wijze kan gevat worden voor het Vlaamse dan wel het lokale niveau. Gaat het hier om dezelfde vormen van participatie dan wel om fundamenteel andere patronen van interactie tussen burger en bestuur. Dit leidt tot de volgende onderzoekslijnen: 11. Burgerparticipatie in Vlaamse steden. Onderzoek naar praktijken van en opvattingen over de participatieve stedelijke democratie. 12. Interactief beleid van de Vlaamse overheid. Optimalisering van participatie aan verschillende types van interactief beleid.
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen - 15
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium met de universiteiten van Antwerpen, Gent, Hasselt en Leuven en de Hogeschool Gent. De concrete deelnemers zijn: Instituut voor de Overheid, Katholieke Universiteit Leuven, dat als coördinator optreedt Onderzoeksgroep Management en Bestuur, Universiteit Antwerpen Centrum voor Lokale Politiek, Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, Universiteit Gent SEIN, Instituut voor Gedragswetenschappen, Universiteit Hasselt Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde, Hogeschool Gent
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Geert Bouckaert, Katholieke Universiteit Leuven
Coördinatoren van de entiteiten
Prof. dr. Annie Hondeghem, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. Ria Janvier, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Filip De Rynck, Hogeschool Gent Prof. dr. Herwig Reynaert, Universiteit Gent Prof. dr. Johan Ackaert, Universiteit Hasselt
Het Secretariaat ALGEMEEN SECRETARIAAT
Annelies Vanparijs
ADMINISTRATIEVE EN ORGANISATORISCHE ONDERSTEUNING
Anita Van Gils
Doctors-coördinatoren
Prof. dr. Koen Verhoest Drs. Joris Voets
16 – Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen
Onderzoeksteam
Gilles Bauwens
Nele Peeters
Prof. dr. Marleen Brans
Eva Platteau
Dieter Bruneel
Jan Rommel
Prof. dr. Peter Bursens
Sarah Schotte
Jana Deforche
Jurgen Spanhove
Karlien Delbeke
Dr. Kristof Steyvers
Em. prof. dr. Roger Depré
Prof. dr. Nathalie Vallet
Roel De Meu
Jan Van Damme
Bart De Peuter
Prof. dr. Wouter Van Dooren
Karolien Dezeure
Sander Van Garsse
Prof. dr. Erik Henderickx
Steven Van Roosbroek
Maarten Luts
Katrien Weets
Ellen Olislagers
Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen - 17
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Mevr. Myriam Parys, Kabinet van de Vlaamse minister van Binnelands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
ONDERVOORZITTER
Dhr. Frank Franceus, Kabinet van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
LEDEN
Dhr. Martin Ruebens, Kabinet van de Minister-president van de Vlaamse Regering Mevr. Sophie Verbist, afgevaardigde van de Coördinerende minister Dhr. Guido Decoster, Agentschap voor Binnenlands Bestuur Mevr. Inge Lynen, Departement Bestuurszaken Mevr. José Lemaître, Studiedienst van de Vlaamse Regering Dhr. Luc Lathouwers, Departement Bestuurszaken Mevr. Ilse Snelders, Agentschap voor Binnenlands Bestuur Prof. dr. Geert Bouckaert, promotor-coördinator Prof. dr. Annie Hondeghem Prof. dr. Peter Bursens Prof. dr. Filip De Rynck Prof. dr. Herwig Reynaert Prof. dr. Johan Ackaert Drs. Joris Voets
SECRETARIS
Dhr. Wim Winderickx, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid Departement Bestuurszaken IVA Binnenlands Bestuur
18 – Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands Beleid Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie - Spoor Buitenlands Beleid Lange St. Annastraat 7 2000 Antwerpen tel.: 03 275 56 37
[email protected] http://www.ua.ac.be/svbb
DOELSTELLING Algemeen Het spoor Buitenlands Beleid van het Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie stelt zich deze missie voorop: uitgroeien tot hét kenniscentrum voor de studie van de Vlaamse buitenlandse politiek en de internationaal juridische positie van niet-statelijke entiteiten en de speciale rol die ze kunnen spelen in de Europese Unie, in de bilaterale en multilaterale samenwerking; activiteiten ontplooien op het vlak van wetenschappelijke dienstverlening, zoals de organisatie van seminaries, trainingprogramma’s voor de overheid, Vlaamse vertegenwoordigers en buitenlandse diplomaten; een denktank zijn door de reflectie te stimuleren over het Vlaams buitenlands beleid via de organisatie van symposia en colloquia voor het brede publiek; uitgroeien tot een informatie- en documentatiecentrum door de ontwikkeling van databases, een website en de uitgave van een jaarboek. Deze missie vertaalt zich in volgende strategische doelstellingen: bijdragen aan een meer gestructureerd en lange termijn onderzoek in de prioritaire domeinen van de Vlaamse Regering en in het bijzonder op het vlak van het buitenlands beleid en de internationale samenwerking; uitdagingen formuleren voor het buitenlands beleid en de internationale samenwerking op zich en in relatie met de verschillende thematische beleidssectoren en/of structuren in onze samenleving; de publieke belangstelling wekken voor aangelegenheden van de Vlaamse buitenlandse politiek en internationale samenwerking; Meer specifiek houdt dit in: wetenschappelijk onderzoek voorzien voor de ontwikkeling en toepassing van het buitenlands beleid en de internationale samenwerking in de periode 2007-2011; multidisciplinaire expertise en mogelijk onderzoek in het domein van het Vlaams buitenlands beleid op een meer geïntegreerde manier stimuleren; een kenniscentrum, documentatie- en informatiecentrum uitbouwen; een aanspreekpunt zijn voor een brede kring van direct en indirect geïnteresseerden in het domein van het buitenlands beleid en ontwikkelingssamenwerking.
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands beleid - 19
Onderzoeksprogramma Het onderzoeksprogramma is inhoudelijk ingedeeld in 4 onderzoeksdomeinen:
Europese en mondiale verhoudingen Culturele diversiteit en subsidiariteit Globalisering Ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten
Deze onderzoeksdomeinen worden verder uitgewerkt in verschillende projecten. De onderstaande projecten werden oorspronkelijk in de meerjarenplanning opgenomen. Eénerzijds vormt langetermijnonderzoek de basis van de onderzoeksdomeinen. Anderzijds worden tijdens de loop van het steunpunt kortetermijnopdrachten vastgelegd, in overleg met de stuurgroep, om een antwoord te geven op actuele vragen.
ONDERZOEKSDOMEIN 1: EUROPESE EN MONDIALE VERHOUDINGEN Een vergelijkend onderzoek naar en bestedingsanalyse van het buitenlands beleid en de diplomatieke representatie van regio’s met wetgevende bevoegdheid en kleine staten in de huidige internationale betrekkingen Dit onderzoek is een vergelijkende studie en benchmarking van het buitenlands beleid en de diplomatieke representatie van een aantal regio’s met wetgevende bevoegdheid en kleine staten. De centrale doelstelling van dit project bestaat erin om meer duidelijkheid te krijgen over de specificiteit van het fenomeen “paradiplomatie”, zowel in de bilaterale als in de multilaterale politiek. Via dit onderzoek zullen we ook een beter zicht krijgen op de belangenpercepties, de voornaamste beleidsdoelstellingen en beleidsinstrumenten van het buitenlands beleid van andere regio’s met wetgevende bevoegdheden en kleine staten. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar een comparatieve bestedingsanalyse om een beter inzicht te krijgen in de werking en de beleidsprioriteiten van het buitenlands beleid van de onderzochte regio’s en kleine staten. De finaliteit van dit onderzoek bestaat erin te komen tot een beleidsrelevant rapport met specifieke beleidsaanbevelingen ter verdere consolidatie en uitbouw van het Vlaams buitenlands beleid. De centrale vraagstelling luidt : “Welke best practices en innovaties vallen er te detecteren voor de diplomatieke representatie en het buitenlands beleid van Vlaanderen?” Ontwikkeling en toepassing van een holistisch geopolitiek analyse-instrument Doelstelling van dit project bestaat erin om een holistisch geopolitiek analyse-instrument te ontwikkelen én toe te passen om beleidsgerichte aanbevelingen te formuleren die specifiek aangepast zijn aan de behoeften van kleine buitenlands-politieke entiteiten in de actuele internationale betrekkingen. De toepassing van het instrument zal leiden tot het maken van diverse omgevingsanalyses voor het Departement Internationaal Vlaanderen. In 2008 worden er twee omgevingsanalyses uitgevoerd: de eerste heeft betrekking op het energievraagstuk en de geopolitieke rol van Rusland en de tweede handelt over de MEDA landen. Tot slot biedt een dergelijk geopolitiek analyseinstrument ook een kader om expliciete verbanden te leggen met de output die zal komen uit de andere langlopende en kortlopende onderzoeksprojecten die het steunpunt zal verrichten. Kortetermijnonderzoek: Europese Meerjarenbegroting (februari – juli 2008) Aanbevelingen voor de Vlaamse overheid in het kader van de bevraging van de Europese Commissie n.a.v. de mededeling “De begroting hervormen voor een ander Europa”. Vervolgens het weergeven van het ‘debat’: welke krachtlijnen kunnen worden gedetecteerd in de standpunten van andere belanghebbenden? In mei 2008 wordt door de Europese Commissie een conferentie georganiseerd waarbij een overzicht zal worden gegeven van de reacties op de Commissiebevraging. De onderzoekers zullen de grote trends in kaart brengen en de positie van Vlaanderen in het debat 20 - Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands Beleid
situeren. Op die wijze wordt duidelijk waar de ‘bondgenoten’ van Vlaanderen zich situeren, waar het Vlaamse standpunt aansluit bij een Europese consensus, of waar Vlaanderen ver afwijkt van wat anderen voor ogen hebben. Tenslotte het uitwerken van een langetermijnperspectief, rekening houdend met de grote beleidsuitdagingen voor zowel de Vlaamse overheid als de Europese Unie. Met het oog op de mogelijke (beperkte) budgethervorming die eind 2008 zal worden voorgesteld én het post-2013 perspectief waarover vanaf 2009-2010 zal worden onderhandeld, worden suggesties opgesteld voor Vlaamse standpunten in het begrotingsdebat, zowel wat inkomsten als wat uitgaven betreft. Tevens wordt ingegaan op de ‘politieke haalbaarheid’, waarbij de gegevens uit fase b) een belangrijke input zullen vormen. Kortetermijnonderzoek: De publieksdiplomatie van Québec (november 2007 – maart 2008) De centrale onderzoeksvraag luidt: “Wat kan het Departement Internationaal Vlaanderen (DiV) bij de uitbouw van een publieksdiplomatie mogelijk leren van het Ministerie voor Internationale Aangelegenheden van Québec (MRIQ)?”
ONDERZOEKSDOMEIN 2: CULTURELE DIVERSITEIT EN SUBSIDIARITEIT Culturele diversiteit en subsidiariteit binnen de Vlaamse cultuursector, en in het bijzonder binnen de audiovisuele sector: een impactstudie en beleids-evaluatie De centrale onderzoeksvraag en problematiek van dit onderzoeksproject is of binnen een politiek, economisch en technologisch globaliserende wereld en haar inherent complex multilevel governance systeem, subsidiariteit voldoende duidelijk afgebakend en gearticuleerd is om op korte, middellange en lange termijn voldoende waarborgen te bieden voor de ontwikkeling en bevordering van culturele diversiteit, conform de doelstellingen van onder meer de lidstaten, Vlaanderen en Unesco binnen de audiovisuele cultuurindustrie en bij uitbreiding binnen het algemeen cultuurbeleid. Kortetermijnonderzoek: Wereldoorlog I (oktober 2007 – november 2007 en januari 2008 – juni 2008) In dit onderzoek ter voorbereiding van de herdenking van de Eerste Wereldoorlog van 2014 tot 2018, worden de volgende vragen gefaseerd onderzocht: (1) uit welke landen de legers betrokken waren in de militaire verrichtingen in de westhoek (2) welke sporen daarvan zijn terug te vinden in het collectieve geheugen van deze landen, en op welke manier dat al dan niet vertaald wordt in bestaande percepties en betekenissen van “flanders” (fields) (3) de wijzen waarop die geschiedenissen er worden herdacht, en waarop allerlei verenigingen of instanties die taak ter harte nemen (4) welke nationale en internationale netwerken of organisaties reeds bestaan inzake het beheer van graven, kerkhoven, en ander WOI erfgoed, en op welke manier hun werking is georganiseerd. Via dit onderzoek wenst men gegevens te verzamelen om internationale partners voor deze herdenking te identificeren, te achterhalen wat de gevoeligheden van deze partners zijn met betrekking tot de herdenking van de Eerste Wereldoorlog en data te verzamelen die nuttig kunnen zijn bij het uitwerken en concretiseren van gezamenlijke initiatieven en activiteiten in het kader van deze samenwerkingsverbanden.
ONDERZOEKSDOMEIN 3: GLOBALISERING De kosten en baten van de globalisering” De transmissie van de impact van economische globalisering gebeurt via internationale handel, internationale kapitaalbewegingen en internationale migratie. De impact wordt door economen veelal als positief gezien en de negatieve effecten als tijdelijk. Nochtans zijn er nog vele onduidelijkheden die dikwijls samenhangen met het gehanteerde theoretische en methodologische kader en de daarbij gehanteerde expliciete of impliciete assumpties. Dit onderzoeksproject beoogt de sociaaleconomische Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands beleid - 21
impact van de globalisering, o.m. via de arbeidsmarkt en technische verandering, te kwantificeren op basis van “state of the art” theoretische en econometrische methodologie, en in een omvattender theoretisch kader waarbij internationale handel, internationale kapitaalbewegingen en internationale migraties samen optreden. Hieruit zullen dan beleidsrelevante conclusies worden getrokken voor de Vlaamse situatie en zullen de implicaties voor het overheidsbeleid inzake internationaal ondernemen en het aantrekken van productiefactoren kapitaal en arbeid uit het buitenland worden geanalyseerd. Om de beleidsrelevantie te garanderen worden deze implicaties teruggekoppeld naar een analyse van de internationale concurrentiepositie, naast bestaande realistische exportopportuniteiten en investeringsopportuniteiten voor Vlaanderen. Rol van Vlaanderen in de internationale handelspolitiek Gegeven de groeiende aandacht van de Vlaamse overheid voor internationale handelspolitiek luidt de algemene probleemstelling van dit onderzoek: welke rol kan Vlaanderen spelen in de internationale handelspolitiek? In eerste instantie wordt bekeken welke bevoegdheden Vlaanderen binnen het kader van de Belgische federatie heeft op het vlak van buitenlandse handel. Daarnaast zal de betrokkenheid van de Vlaamse overheid in dit domein op een meer pragmatische manier bekeken worden. Ook zonder uitgebreide juridische bevoegdheden kan de Vlaamse overheid immers de internationale handelspolitiek op de voet volgen en op een eerder onrechtstreekse en/of informele manier invloed uitoefenen. De noodzaak hiervoor wordt bepaald door de impact van internationale handelsbeslissingen op Vlaamse preferenties in dat domein. Bovendien zal de identificatie van deze preferenties van Vlaanderen in internationaal handelsbeleid bepalen in welke richting de Vlaamse overheid deze beslissingen zal trachten te sturen. Vervolgens zal nagegaan worden hoe Vlaanderen zijn doelstellingen in dit domein kan nastreven. Hiervoor wordt de huidige wijze van besluitvorming op internationaal handelsvlak in de Europese Unie beschreven. Naast de centrale rol van de Europese Commissie oefenen de lidstaten nog steeds een grote invloed uit op het handelsbeleid door hun betrokkenheid in de communautaire besluitvorming via vooral de Raad van Ministers en het Comité 133. Dit onderzoekt richt zich op de plaats van Vlaanderen in dit Europese systeem van ‘governance’ op het vlak van internationaal handelsbeleid. Uiteindelijk moet dit onderzoek leiden tot aanbevelingen aan de Vlaamse overheid over hoe deze via haar nog jonge buitenlandse handelsbeleid op de meest effectieve en efficiënte manier de preferenties van Vlaanderen in de internationale handelspolitiek kan verdedigen en bevorderen.
ONDERZOEKSDOMEIN 4: ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN MENSENRECHTEN Beleidsevaluatie en effectmeting van het huidige Vlaamse beleid inzake ontwikkelingssamenwerking Zowel het Regeerakkoord als de Beleidsnota 2005-2009, bepalen dat het Vlaams beleid inzake internationale samenwerking zich wil enten op de internationale ontwikkelingsagenda, en wil bijdragen tot het bereiken van de Milleniumdoelstellingen van de Verenigde Naties. In welke mate hebben de Vlaamse meerjarenprogramma’s in Zuid-Afrika (2005-2009) en Mozambique (2006-2010) een efficiënte bijdrage geleverd tot de benadering of het bereiken van de respectieve Milleniumdoelstellingen in beide landen? Analyse & prognose, Zuid-Afrika: van ontwikkelingspartner tot regionale grootmacht. Machtsverschuivingen op het subcontinent en regionale integratie Analyse en prognose van de sociaal-economische en politieke ontwikkelingen in Zuid(elijk) Afrika, en hun betekenis voor een Vlaamse beleidsbenadering van de regio in het volgend decennium.
22 - Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands Beleid
Instrumentarium voor een Vlaams beleid inzake Ontwikkelingssamenwerking KMO-ontwikkeling als duurzame hefboom voor structurele armoede-bestrijding. Meerwaarde, risico’s en beperkingen van mechanismen gericht op bedrijfseconomische kennisoverdracht en toepassingen. Rol en ruimte voor het bedrijfsleven, maatschappelijk verantwoord ondernemerschap en pps. Kortetermijnonderzoek: MVO als hefboom voor ontwikkelingssamenwerking (juni 2007december 2007) Deze studie behandelt de vraag hoe de Vlaamse overheid Vlaamse ondernemingen kan stimuleren om via maatschappelijk verantwoord ondernemen en eerlijke handel bij te dragen tot ontwikkeling in het Zuiden. De studie wil bijdragen tot een kwalitatief hoogstaand incentivebeleid gericht op het Vlaamse bedrijfsleven. Kortetermijnonderzoek: De Verklaring van Parijs (juni 2008 – december 2008) Wat zijn de gevolgen van de Verklaring van Parijs voor Vlaanderen als donor?
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands beleid - 23
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium met de universiteiten van Antwerpen, Gent en Brussel en werkt men samen het Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen 'Clingendael’ als partner.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Koen Defeyter, Universiteit Antwerpen
Directeur
Prof. dr. Annick Schramme, Universiteit Antwerpen
Promotoren van de entiteiten
Prof. dr. Ludo Cuyvers, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Jan Velaers, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Robrecht Renard, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Jan Orbie, Universiteit Gent Prof. dr. Hendrik Vos, Universiteit Gent Prof. dr. Caroline Pauwels, Vrije Universiteit Brussel Prof. dr. Jan Melissen, Nederlands Instituut voor Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’
Medewerkers ADMINISTRATIEF COÖRDINATOR
Jongbloet Ingeborg
ONDERZOEKERS
Criekemans David De Ville Ferdi Duran Manuel Leys Mart Loisen Jan (vanaf oktober 2008) Rutazibwa Olivia Segers Ben Van der Auwera Sofie Vanmaele Sofie Waeterloos Evert Weymans Philippe
24 - Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands Beleid
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Koen Jongbloet (plaatsvervangend voorzitter), Departement Internationaal Vlaanderen
LEDEN
Dhr. Jan Carmans, Departement Internationaal Vlaanderen Dhr. Antoon Soete, afgevaardigde van de Coördinerende minister Dhr. Wouter Coussement, Kabinet van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme Dhr. Sam Vandenabeele, Kabinet van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme Dhr. Freddy Colson, Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking Prof. dr. Koen Defeyter, promotor-coördinator Prof. dr. Hendrik Vos Prof. dr. Caroline Pauwels Prof. dr. Jan Melissen Prof. dr. Annick Schramme Mevr. Ria Van Peer, SERV
SECRETARIS
Dhr. Wim Winderickx, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Internationaal Vlaanderen
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Buitenlands beleid - 25
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie - Spoor Toerisme en Recreatie Celestijnenlaan 200 E 3001 Heverlee tel.: 016 32 24 49 fax: 016 32 29 80
[email protected] http://www.steunpunttoerisme.be
DOELSTELLING Algemeen Het spoor Toerisme en Recreatie van het Steunpunt Buitenlands Beleid, Toerisme en Recreatie heeft de volgende missie: uitgroeien tot hét kenniscentrum voor de studie van het toerisme en een geïntegreerd duurzaam toeristisch beleid in Vlaanderen, en dit binnen een internationale context; een kennisnetwerk vormen dat de wetenschappelijke en beleidsreflectie stimuleert over het toerisme en het toeristisch beleid in Vlaanderen, in nauwe samenwerking met de verschillende beleids-, maatschappelijke en economische actoren uit de toeristische en aanverwante sectoren; uitgroeien tot een informatie- en documentatiecentrum door de ontwikkeling van databanken, een website en een digitaal platform voor toeristische basisdata, door de uitgave van Toerisme Research Papers en door het aanschaffen van internationale wetenschappelijke boeken en tijdschriften over het toeristisch onderzoeksdomein; activiteiten ontplooien op het vlak van wetenschappelijke dienstverlening, zoals de organisatie van seminaries, het installeren van werkgroepen omtrent toeristisch beleid in Vlaanderen en het proactief opvolgen en mede-begeleiden van beleidsrelevante onderzoeken omtrent toerisme. Deze missie vertaalt zich in de volgende strategische doelstellingen: bijdragen aan een meer gestructureerd en lange termijn onderzoek in de prioritaire domeinen van de Vlaamse Regering en in het bijzonder op het vlak van toerisme en recreatie; uitdagingen formuleren voor het toeristisch beleid vanuit een geïntegreerde duurzame benadering en in relatie met de verschillende thematische beleidssectoren in onze samenleving; de publieke belangstelling wekken voor aangelegenheden van het Vlaams toeristisch beleid; de samenwerking met de toeristische en aanverwante sectoren bevorderen en het draagvlak voor onderzoeksgebaseerd beleid binnen deze sectoren vergroten. Meer specifiek houdt dit in: wetenschappelijk onderzoek voorzien voor de ontwikkeling en toepassing van een geïntegreerd duurzaam toeristisch beleid in de periode 2007-2011; interdisciplinaire expertise en mogelijk onderzoek in het domein van het Vlaams toeristisch beleid op een meer geïntegreerde manier stimuleren; een kennis-, documentatie- en informatiecentrum uitbouwen; een aanspreekpunt zijn voor een brede kring van direct en indirect geïnteresseerden in het domein van toerisme en toeristisch beleid.
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie - 27
Onderzoeksprogramma ONDERZOEKSDOMEIN 1: PERMANENTE MEETSYSTEMEN Toeristische basisdata In de eerste beleidsperiode van het Steunpunt Toerisme en Recreatie (2002-2006) zijn, in nauw overleg met de toeristische sector, verschillende meetsystemen opgestart om toeristische basisdata correct, nauwkeurig en snel te verzamelen op Vlaams niveau. Jaarlijks wordt het aanbod aan logiesinrichtingen en toeristische attracties in Vlaanderen geregistreerd. De maandelijkse barometers meten de vraagevoluties in de hotelsector (bezettingsgraden, prijzen en herkomst van de gasten), campings (bezettingsgraden en herkomst van de gasten) en toeristische attracties (bezoekerscijfers). Daarbij zijn on line ‘feedback’-modules voorzien waarbij beleidsmakers én deelnemende uitbaters van hotels, campings en toeristische attracties, evoluties in de sector kunnen monitoren. De meetsystemen worden, na een grondige evaluatie, verder uitgebouwd in de periode 2007-2011. Daarnaast wordt verkend of nieuwe barometers noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld voor het uitgaand toerisme. De verschillende barometers worden gecombineerd tot een samengestelde index voor de toeristische vraag. Op termijn moeten de toeristische basisdata onafhankelijk van het steunpunt kunnen verzameld worden. Daartoe wordt een gefaseerd traject uitgestippeld in overleg met alle betrokken actoren. Tevens worden de toeristische basisdata publiekelijk ontsloten via de website. Periodieke metingen Er worden methodes verkend om het toeristisch-recreatief gedrag van de Vlaming (inclusief dagtoerisme) en het belang van toeristische infrastructuur (bv. fietsroutenetwerken) drie- of vijfjaarlijks te meten. Er wordt zoveel mogelijk gezocht naar integratie met bestaande onderzoeken, zoals de studies naar het reisgedrag van de Belgen.
ONDERZOEKSDOMEIN 2: TOERISME EN ECONOMIE Economische impactmeting Ondanks de economische relevantie van het toerisme, is het exacte belang van deze sector voor de economie nauwelijks bekend. De opmaak van een Vlaamse Tourism Satellite Account (TSA) vormt de eerste stap naar een betrouwbare economische impactmeting. Deze TSA kampt echter met belangrijke methodologische problemen en datalacunes, waardoor een vervolgtraject noodzakelijk is. Het steunpunt coördineert dit vervolgtraject en exploreert daarbij de mogelijkheden om datalacunes aan te vullen. Ook worden innovatieve methodes voor lokale economische impactmeting verkend. Innovatie in de toeristische sector Er wordt verkend in welke mate de toeristische sector in Vlaanderen innoveert om haar concurrentiepositie te consolideren en te verstevigen. Aandachtspunten zijn de nieuwe expansieve markten (jongeren, medioren/senioren, Oost-Europa, China, …), nieuwe communicatietechnologieën, en de dynamiek van toeristische netwerkvorming als resultaat van collectieve innovatie. Economische revitalisatie door middel van toerisme Toeristische ontwikkelingen kunnen succesvol bijdragen tot de economische revitalisatie van economisch onderontwikkelde plattelandsregio’s of stadsbuurten. We bestuderen de randvoorwaarden voor dergelijke succesvolle endogene ontwikkelingen, alsook de effecten ervan. De focus ligt op Vlaanderen en op landen of regio’s waar Vlaanderen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten subsidieert.
28 - Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie
ONDERZOEKSDOMEIN 3: BEELDVORMING VAN DE BESTEMMING VLAANDEREN: BRANDING FLANDERS Imagometingen en beeldvorming De toeristische bestemming Vlaanderen heeft een eigenheid (identiteit) die het probeert uit te dragen via allerlei communicatiekanalen (geprojecteerd imago) wat leidt tot een beeld bij (potentiële) toeristen (gepercipieerd imago). Het steunpunt verkent methodes en technieken m.b.t. imagometingen en exploreert de complexiteit van de beeldvorming van de bestemming Vlaanderen. Er is aandacht voor het gepercipieerd imago bij de belangrijkste toeristische herkomstmarkten, het geprojecteerd imago door Toerisme Vlaanderen en andere actoren (internationale reissector, pers, …) en de beeldvorming door toeristische intermediairen als taxichauffeurs, gidsen en obers. In case-studies wordt gefocust op de Kunststeden als de belangrijkste internationale toeristische bestemmingen. Het “Europees imago” van Vlaanderen Brussel en Vlaanderen herbergen grote aantallen buitenlandse media, ambtenaren, lobbyisten, stagiairs, werknemers bij multinationals, etc. Deze omvangrijke en groeiende groep kapitaalkrachtige hoogopgeleiden vormt een interessant doelpubliek voor het Vlaams toerisme. Door hun vaak uitgebreide internationale netwerken, nauwe contacten met het land van herkomst en hoge professionele rotatiesnelheid dragen zij hun ervaringen in Vlaanderen en de merknaam Vlaanderen breed uit. Daarom onderzoeken we het gepercipieerde en uitgedragen imago van Vlaanderen bij expats en europese ambtenaren. Ook het door europese media geprojecteerde beeld van Vlaanderen wordt bestudeerd.
ONDERZOEKSDOMEIN 4: DUURZAAM TOERISME De impact van toerisme op ruimtegebruik en mobiliteit Er wordt onderzoek gevoerd naar instrumenten voor ruimtelijk beheer van toerisme, bijvoorbeeld m.b.t. toeristisch-recreatief medegebruik, verkeerscongestie rond toeristische attracties en recreatie– parken of de vormgeving en het beheer van de publieke ruimte. Tweede verblijven Ten gevolge van de koopkrachtevolutie en vergrijzing van de bevolking, kan verwacht worden dat de toeristische markt van tweede verblijven zal groeien. Dit onderzoek verkent de omvang en de mogelijke sociale, economische, ruimtelijke en mobiliteitseffecten van deze verwachte groei. Diversiteit en doelgroepenbeleid Toerisme speelt een belangrijke rol in sociale vraagstukken, zoals in de maatschappelijke integratie van achtergestelde groepen. Via case-studies wordt de vakantieparticipatie van allochtone en autochtone kansarmen onderzocht. Vanuit het perspectief van maatschappelijke integratie wordt daarbij gefocust op aanbods-, vraag- en beleidsgerelateerde drempels en stimuli die deze groepen ervaren om al dan niet op reis te gaan in Vlaanderen.
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie - 29
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de Katholieke Universiteit Leuven, de Katholieke Hogeschool Mechelen en de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende. De concrete deelnemers zijn:
Instituut voor Sociale en Economische Geografie, Katholieke Universiteit Leuven Bedrijfseconomie, Strategie en Innovatie (MSI), Katholieke Universiteit Leuven Departement Handelswetenschappen & Bedrijfskunde, afdeling Bacheloropleiding in toerisme- en recreatiemanagement, Katholieke Hogeschool Mechelen Departement Handelswetenschappen & Bedrijfskunde, afdeling Bacheloropleiding in toerisme- en recreatiemanagement, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
Promotor-coördinator
Prof. dr. Peter Cabus, Katholieke Universiteit Leuven
Wetenschappelijk coördinator
Prof. dr. Jeroen Bryon, Katholieke Universiteit Leuven
Promotoren van de entiteiten
Prof. dr. Etienne Van Hecke, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. Dominique Vanneste, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. Wim Vanhaverbeke, Katholieke Universiteit Leuven Dhr. Marc Declercq, Katholieke Hogeschool Mechelen Dhr. Eric Goubin, Katholieke Hogeschool Mechelen Dhr. Filip Van Roye, Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende
30 - Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Koen Jongbloet (plaatsvervangend voorzitter), Departement Internationaal Vlaanderen
LEDEN
Dhr. Stéphane Leonard, Departement Internationaal Vlaanderen Dhr. Antoon Soete, afgevaardigde van de Coördinerende minister Dhr. Nico Moyaert, Kabinet van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme Mevr. Raymonda Verdyck, Toerisme Vlaanderen Prof. dr. Peter Cabus, promotor-coördinator Prof. dr. Jeroen Byron, wetenschappelijk coördinator Prof. dr. Dominique Vanneste Dhr. Filip Van Roye Dhr. Marc Declercq Mevr. Ria Van Peer, SERV
SECRETARIS
Dhr. Wim Winderickx, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Internationaal Vlaanderen Toerisme Vlaanderen
Steunpunt Buitenlands beleid, Toerisme en Recreatie, Spoor Toerisme en Recreatie - 31
Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport Korte Meer 3 9000 Gent tel.: 09 264 91 64 fax: 09 264 91 99
[email protected] http://www.steunpuntcjs.be
en sport
DOELSTELLING Algemeen Het steunpunt heeft als missie om op basis van hoogstaand wetenschappelijk onderzoek de beleidsen beheerscyclus van het Vlaamse beleid m.b.t. Cultuur, Jeugd en Sport te ondersteunen. De basisdoelstelling van het steunpunt is het opbouwen en uitwerken van beleidsindicatoren en het uitwerken van survey-onderzoek in het domein van participatie, naast het verrichten van fundamenteel en toegepast wetenschappelijk onderzoek. De verzamelde wetenschappelijke kennis en expertise wordt toegankelijk gemaakt voor de Vlaamse overheid en aan haar overgedragen. Om de missie en doelstellingen van het steunpunt te realiseren zal het steunpunt: fundamenteel, internationaal vergelijkend en toegepast onderzoek uitvoeren dat voldoet aan de hoogste eisen van methodologische kwaliteit en rigiditeit; prioritair aandacht besteden aan de valorisatie van het onderzoek naar het Vlaamse beleid; onafhankelijk expertenadvies verstrekken; wetenschappelijke ondersteuning verlenen aan de Cel Beleid van het Departement Cultuur, Jeugd en Sport; haar internationale netwerken waar mogelijk actief betrekken bij het steunpunt. Het steunpunt functioneert als een hefboom om aan informatiegebaseerd beleid te werken in Vlaanderen. Het is een rechtstreekse partner voor de Cel Beleid van het Departement. Het steunpunt treedt actief op binnen de nationale en internationale academische context. Dit impliceert volgende operationele doelstellingen en taken: het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens; het verrichten van secundaire analyses; het uitvoeren van probleemgerichte analyses; het uitvoeren van fundamenteel onderzoek; het uitvoeren van ad-hoc analyses na concrete vragen van de overheid; het uitvoeren van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek, en dit zowel op lange als op korte termijn; het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening en ad hoc advies; valoriseren van de kennis en het verzorgen van de kennisoverdracht door middel van publicaties, vorming, leveren van gegevens, … in de Vlaamse context; het rapporteren over het onderzoek op de geijkte internationale wetenschappelijke fora met bijzondere aandacht voor publicaties in hoogstaande internationale wetenschappelijke tijdschriften en bijdragen op congressen met internationale uitstraling. Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport - 33
Onderzoeksprogramma ONDERZOEKSLIJN PARTICIPATIEGEDRAG VAN DE VLAMINGEN De onderzoekslijn m.b.t. de survey naar het participatiegedrag van Vlamingen heeft als doel om het participatiegedrag, de voornaamste drempels en de attitudes rond participatie en aanbod gedetailleerd in kaart te brengen voor de domeinen kunsten/erfgoed, sociaal-cultureel werk, jeugdinitiatieven en sport, met ook oog voor diverse vormen van deelname (o.a. deelnemen vs. deelhebben). Hiertoe wordt in de periode 2008-2009 een grootschalige bevraging georganiseerd bij een representatief staal van de Vlaamse bevolking van ca. 3.000 Vlamingen tussen 14 en 85 jaar oud. Informatie over participatie zelf en attitudes er rond moeten naast directe beleidsrelevante informatie ook input leveren voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Om deze doelstellingen te bereiken wordt een onderzoeksdesign en meetinstrument uitgewerkt die aan de hoogste standaarden van methodologische kwaliteit en rigiditeit voldoen. De nieuwe dataverzameling bouwt op methodologisch vlak verder op de survey 'Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004'. Het meetinstrument wordt inhoudelijk zo ge(her)oriënteerd dat de diverse domeinen op een evenwichtige wijze aan bod komen. De nieuwe survey moet ook toelaten om evoluties in participatiecijfers te registreren en te koppelen aan maatschappelijke en beleidsmatige evoluties in de gestelde periode. Hiervoor is het noodzakelijk dat de kernvragen rond participatiegedrag uit eerdere surveys in de nieuwe bevraging worden gecontinueerd.
ONDERZOEKSLIJN CULTUUR De recente wendingen in het cultuurbeleid zijn gebaseerd op een visie dat cultuurbeleid aansluiting moet vinden bij wat leeft bij verschillende delen van de bevolking. Om een dergelijk beleid te voeren is heel wat informatie nodig over hoe de bevolking omgaat met allerlei culturele voorzieningen in de brede zin van het woord. Ook de verwachtingen van de bevolking, de differentiële markt en de gewijzigde omgang met cultuur en creativiteit zijn belangrijke wendingen die het cultuurbeleid beroeren. Daaraan gekoppeld stelt zich de vraag naar een professioneel cultuurmanagement en het goed besteden van de middelen die de overheid van de bevolking ontvangt. Een grondige beleidsvoorbereiding op basis van degelijk onderbouwd onderzoeksmateriaal, wetenschappelijk goed onderbouwde indicatoren, een grondige beleidsopvolging van een cultuurbeleid dat om creatief te zijn dikwijls experimenteel is, en een analyse van de effectiviteit en de efficiëntie van de middelen die de overheid inzet en een professioneel cultuurmanagement zijn evenveel dimensies die allemaal samen vragen om een team dat vanuit verschillende invalshoeken, met diverse competenties en vanuit een multidisciplinaire aanpak naar cultuur kijkt. Kunsten en erfgoed Het Vlaamse beleid m.b.t. kunsten en erfgoed is volop in beweging. De periode sinds de aanvang van het nieuwe millennium wordt gekenmerkt door een grondige hertekening van het decretaal kader en met focus op professionalisering en responsabilisering. Hiermee samengaand komt ook cultuurparticipatie als centrale doelstelling uitgesproken naar voor. Cultuurparticipatie en culturele competentie zijn sleutelwoorden geworden in het Vlaamse cultuurbeleid. Om haar beleidsdoelstellingen met betrekking tot cultuurparticipatie te realiseren, te evalueren en eventueel bij te sturen, is er nood aan accurate, beleidsrelevante en actuele informatie over het culturele gedrag van de Vlamingen. Daarnaast is inzicht nodig in de mechanismen die cultuurdeelname beïnvloeden, welke de belangrijkste drempels voor participatie zijn, met welke verwachtingen en motieven aan cultuur wordt deelgenomen, hoe cultureel competent Vlamingen zijn, hoe de link tussen cultuurparticipatie en maatschappelijke oriëntatie loopt en wat de houding en verwachtingen zijn van de Vlamingen over het Vlaamse cultuurbeleid en het culturele leven in het algemeen. 34 - Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport
Deze onderzoekslijn wil een antwoord geven op de gestelde vragen voor wat kunsten- en erfgoedparticipatie betreft. De onderzoekslijn Kunsten en erfgoed is nauw gekoppeld aan de onderzoekslijn m.b.t. de participatiesurvey. Waar deze laatste instaat voor de verzameling van gegevens over het participatiegedrag staat deze lijn in voor inhoudelijke analyses m.b.t. kunsten- en erfgoedparticipatie. In een eerste fase staat het in voor verdere valorisatie van de survey 'Cultuurparticipatie in Vlaanderen 2003-2004'. In de tweede fase worden de gegevens van de nieuwe participatiesurvey m.b.t. kunsten en erfgoed verwerkt, ontsloten, geduid en beleidsmatig vertaald. Focus daarbij ligt op het blootleggen en duiden van trends en verschuivingen. Sociaal-cultureel werk Deze onderzoekslijn richt de aandacht op het deelnemen en deelhebben aan het sociaal-cultureel werk. Onder het sociaal-cultureel werk verstaan we het sociaal-cultureel volwassenenwerk (verenigingsleven, vormingsinstellingen, bewegingen, volkshogescholen), de amateurkunsten en het lokaal cultuurbeleid (bibliotheken, cultuurcentra en algemeen gemeentelijk cultuurbeleid). Het sociaalcultureel werk bekleedt een bijzondere positie in het landschap van culturele instellingen. Het krijgt een belangrijke functie in het scheppen van sociale samenhang, het democratiseren van cultuur en het bevorderen van de cultuurdeelname. Deze onderzoekslijn omvat: het in kaart brengen en verklaren van participatie aan de diverse kanalen van het sociaal-cultureel werk, het beschrijven en verklaren van het vrijwilligerswerk binnen deze sectoren en het expliciteren van de effecten van participatie. Bij die analyses staan een aantal aandachtspunten centraal: de diversiteit en de complementariteit van het sociaal-culturele werk,de mate waarin participatie onderdeel is van een levensstijl, de vormen van informele participatie en de samenhang daarvan met de formele vormen van deelname, de relatie tussen de levensloop en de veranderingen van de levensloop enerzijds, de participatie anderzijds, de mate waarin sociale overerving de participatiepatronen beïnvloedt. e-Cultuur en digitalisering De onderzoekslijn e-Cultuur en digitalisering behandelt de transformatie van het culturele veld door het gebruik van nieuwe media. Deze transformatie heeft zowel betrekking op cultuurparticipatie als op het cultuuraanbod. Er ontstaan inderdaad nieuwe vormen van cultuurbeleving. Denk maar aan de populariteit van online muziek beluisteren of het bekijken van gestreamde concerten. Deze digitale cultuur biedt mogelijkheden om cultuurparticipatie te vergroten en creëert een ruimte waarin participanten zelf hun stem kunnen laten horen. Ook culturele actoren bezinnen zich over de nieuwe rollen die ontstaan in de netwerksamenleving. Een digitaal cultureel aanbod stelt immers traditionele grenzen in vraag: grenzen tussen cultuurhuizen, tussen culturele sectoren, tussen aanbieders en participanten, en tussen reële en virtuele cultuur. Economische aspecten van cultuur In een oefening van de cel cultuurbeleid wordt de evolutie van het cultuurbudget bekeken over de periode 1995-2004. In die periode is het aandeel van het cultuurbudget gestegen van 0,43% van het BBP (Bruto Binnenlands Product) in 1995 tot 0,47% van het BBP in 2004. De financiële middelen die steden en gemeenten vrijmaakten voor cultuur werden in die cijfers echter niet opgenomen. Door het multiplicatoreffect zal het werkelijk aandeel van cultuur in het BBP beduidend hoger liggen. Hoewel geen directe gegevens beschikbaar zijn over het Vlaamse BBP zal de benaderende maatstaf gebruikt worden die berekend wordt door de Administratie Planning en Statistiek van de Vlaamse overheid. Ons onderzoek zal de overheid in staat stellen zich een precies en accuraat beeld te vormen over het werkelijke belang van cultuur in de Vlaamse bestedingen. Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport - 35
ONDERZOEKSLIJN JEUGD De onderzoekslijn 'Jeugdbeleid' levert twee soorten output: de jeugdmonitor die op een longitudinale wijze data levert over diverse aspecten, ontwikkelingen en schommelingen in en van de leefwereld van kinderen en jongeren, en de inventarisering, duiding en ontsluiting van het jeugdonderzoek ten behoeve van het Vlaams jeugdbeleid. De gevraagde output correspondeert in grote mate met de opdrachten en output die het -sinds 2003 opgerichte- Jeugdonderzoeksplatform (JOP) voorbereidt en levert. Het Jeugdonderzoeksplatform is een interdisciplinair en interuniversitair samenwerkingsverband tussen het Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC, K.U.Leuven), de Onderzoeksgroep Tempus Omnia Revelat (TOR, Vrije Universiteit Brussel) de Vakgroep Sociale Agogiek (UGent), opgericht in 2003 op initiatief van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken. Het initiatief speelt in op de nood aan meer structurele aandacht voor jeugdonderzoek in Vlaanderen. De geringe systematische uitbouw van jeugdonderzoek leidt tot gefragmenteerde en weinig interdisciplinaire onderzoeksopzetten en tot een gebrek aan theorievorming en interpretatie en dit bemoeilijkt een adequaat jeugdbeleid (zie: jeugdbeleidsplan 2002 en 2006). De doelstellingen van de onderzoekslijn 'jeugdbeleid' situeren zich dus hoofdzakelijk op twee dimensies: inventarisatie en synthese van Vlaams recent jeugdonderzoek enerzijds en periodieke dataverzameling via de jeugdmonitor anderzijds. Als derde horizontale doelstelling werd een internationale dimensie toegevoegd.
ONDERZOEKSLIJN SPORT Participatiesurvey De laatste decennia is er een grondige wijziging opgetreden in de activiteitsbesteding van de Vlaamse jongeren en volwassenen. Naast activiteiten zoals bioscoopbezoek, museum- en theaterbezoek is de actieve sportbeoefening een essentieel onderdeel geworden van de vrijetijdsactiviteiten. Leeftijdsgebonden veranderingen, zowel in aard (diversiteit, clubgebonden versus niet-clubgebonden) als omvang, worden bij de Vlaamse bevolking vastgesteld (Steens e.a. 2006; Wijndaele e.a. 2006). Bij de jongeren wordt eerder een negatieve tendens vastgesteld wat betreft fysiek actieve vrijetijdsbesteding als gevolg van een stijgend aanbod van vrijetijdsconcurrenten (internet, televisie, …). Het aandeel actieve tijdsbesteding (sportbeoefening en beweging) bij volwassenen daarentegen is gestegen ten gevolge van meer beschikbare tijd, groeiende aandacht voor aspecten van gezonde levensstijl en diverse stimuli vanuit de private en de overheidssector. Tegelijkertijd is het duidelijk dat de populariteit van deze actieve vrijetijdsbesteding vooralsnog geen democratisering van het vrijetijdsgedrag impliceert. Een heel eigentijdse en alledaagse activiteitsvorm als beweging en sportparticipatie wordt nog steeds gekenmerkt door sociale verschillen (geslacht, leeftijd, opleiding, …). Onderzoek van het Steunpunt Sport, Beweging en Gezondheid toonde reeds aan dat de verschillen in de actieve vrije tijdsbesteding geassocieerd zijn aan verschillen in fysieke fitheid en gezondheid (Matton e.a. 2006). Vanuit beleidsrelevant standpunt (zoveel mogelijk Vlamingen tot actieve, regelmatige en kwaliteitsvolle sportbeoefening aanzetten, doelgroepenbeleid, Brusseltoets) is het belangrijk dat tendensen in dit vrijetijdsgedrag permanent worden opgevolgd.
36 - Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport
Topsport In het luik topsport worden zes verschillende projecten uitgewerkt: Atletiek: Optimalisatie van de talentdetectie, de talentontwikkeling en de trainingsperiodisering in functie van sprintsnelheid Wielrennen en triatlon: Optimalisatie van de talentdetectie, de talentontwikkeling en de trainingsperiodisering in wielrennen en triatlon Handbal: Talentidentificatie en begeleiding in handbal: ontwikkeling van een profiel van de talentvolle handbalspeler Sportpsychologie: Effectevaluatie van de sportpsychologische screening en de inbreng van de sportpsycholoog in topsportscholen en sportfederaties Sportgeneeskunde: Sportspecifiek letseldetectie en –preventieprogramma Sportbeleid: Een evaluatie van het Vlaams topsportbeleid: de evolutie van het Vlaams topsportklimaat 2003-2007 en een benchmarkstudie van het topsportbeleid, toegepast in minimaal 3 sporttakken Sport-voor-Allen In het onderzoeksluik Sport-voor-Allen worden 6 projecten onderzocht: Sporteconomie: socio-economische specten van sport en fysieke activiteit Sportinfrastructuur: behoefteonderzoek sportinfrastructuur in Vlaanderen Doelgroepen: Studie van de mogelijkheden van een drempelverlagend aanbod voor nietgeorganiseerde (sportkansarme) jongeren in Brussel. Doelgroepen: Effectevaluatie van een “10.000 stappen per dag”-interventie Doelgroepen: Brede school met beweging en sport Fitheid: Barometervoor de jeugd
Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport - 37
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium met de universiteiten van Gent, Brussel en Leuven en de hogeschool EHSAL. De concrete deelnemers zijn: Voor het thema Cultuur: Universiteit Gent - Vakgroep Sociologie - G-SRM Vrije Universiteit Brussel - Vakgroep Sociologie - TOR Vrije Universiteit Brussel - SMIT EHSAL - Centrum voor Modellering en Simulatie (CMS)
Voor het thema Jeugd: Universiteit Gent - Vakgroep Sociale Agogiek Vrije Universiteit Brussel - Vakgroep Sociologie - TOR Katholieke Universiteit Leuven – Leuvens Instituut voor Criminologie (LINC)
Voor het thema Sport: Universiteit Gent - Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen Vrije Universiteit Brussel - Bewegingsvorming en Sporttraining Vrije Universiteit Brussel - Sportbeleid en -management Vrije Universiteit Brussel - Menselijke Fysiologie Vrije Universiteit Brussel - Menselijke Biometrie en Biomechanica Katholieke Universiteit Leuven: Departement Biomedische Kinesiologie: Afdeling Fysieke Activiteit en Gezondheid Katholieke Universiteit Leuven: Departement Humane Kinesiologie: Afdeling Sociale Kinesiologie en Sportmanagement Katholieke Universiteit Leuven: Departement Humane Kinesiologie: Afdeling Bewegings- en Sportpsychologie en Coaching Katholieke Universiteit Leuven: Departement Humane Kinesiologie: Afdeling Bewegingsopvoeding en Sportpedagogie Katholieke Universiteit Leuven: Departement Geografie - Geologie: Afdeling Sociale en economische geografie
Voor het gemeenschappelijk project: survey naar het participatiegedrag van de Vlamingen Universiteit Gent - Vakgroep Sociologie - G-SRM Alle in het consortium betrokken partners voor Cultuur en Jeugd leveren inhoudelijke input voor de vragenlijstconstructie en staan in voor de analyse en rapportering van de resultaten.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Hans Waege, Universiteit Gent
Thema-coördinatoren Binnen elk thema staat een thema-coördinator in voor de onderlinge afstemming, de opvolging en de organisatie van de gemeenschappelijke valorisatie. Daarnaast is de thema-coördinator het centrale aanspreekpunt over het betreffende thema. De coördinatoren zijn: thema Cultuur: Mark Elchardus thema Jeugd: Nicole Vettenburg thema Sport: Renaat Philippaerts participatiesurvey: John Lievens 38 - Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Mevr. Christine Claus, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
LEDEN
Dhr. Bart Van der Herten, Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media Dhr. Guy Pauwels, Studiedienst van de Vlaamse Regering Dhr. Guy Redig, Kabinet van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Mevr. Helena Wittock, Kabinet van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Mevr. Els Van Effelterre, Kabinet van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel Mevr. Tinne Jacobs, afgevaardigde van de Coördinerende minister Prof. dr. Hans Waege, promotor-coördinator Prof. dr. John Lievens Prof. dr. Nicole Vettenburg Prof. dr. Mark Elchardus Prof. dr. Renaat Philippaerts
SECRETARIS
Mevr. Monica Van Langenhove, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Steunpunt Cultuur, Jeugd en Sport - 39
Steunpunt Duurzame Ontwikkeling Steunpunt Duurzame Ontwikkeling Parkstraat 47, bus 5300 3000 Leuven tel.: 016 32 31 28
[email protected] http://www.steunpuntdo.be
DOELSTELLING Algemeen De belangrijkste basisonderzoeksdoelstellingen van dit Vlaams Interuniversitair Steunpunt voor Duurzame Ontwikkeling zijn als volgt samen te vatten:
De bestaande capaciteit in Vlaanderen inzake wetenschappelijk onderzoek, relevant voor een coördinerend beleid inzake DO, verzamelen en verder versterken. Het wetenschappelijk onderzoek verankeren, verdiepen en verruimen. Aansluiten bij relevante nationale en internationale onderzoeksnetwerken, o.a. door internationaal onderzoek aan te trekken vanuit het Steunpunt, eventueel in samenwerking met andere partners waar nodig, nuttig en wenselijk. (bvb. i.s.m. IGEAT, FUL, VITO, KINT). Een bijdrage leveren aan de versterking en verruiming van het draagvlak voor duurzame ontwikkeling door aan wetenschappelijke, maatschappelijke en beleidsdebatten deel te nemen.
Onderzoeksprogramma CLUSTER 1: GOVERNANCE VOOR DUURZAME ONTWIKKELING IN VLAANDEREN Met de verschillende onderzoeksprojecten in deze cluster wensen we in eerste instantie bij te dragen aan kennis over en voorstellen formuleren ter ondersteuning van een beter aangepaste en meer performante governance-structuur op Vlaams niveau. Ten tweede willen we de positie van Vlaanderen op een meer comparatieve en internationale manier analyseren teneinde de mogelijkheden van Vlaamse beleidsmakers en andere actoren om actief bij te dragen aan deze processen te vergroten. Ten derde willen we onderzoek en aanbevelingen doen voor een zo goed mogelijke samenwerking tussen Vlaanderen enerzijds en provincies en gemeenten anderzijds op het vlak van duurzame ontwikkeling. Ten vierde willen we de samenwerking tussen Vlaanderen enerzijds en anderzijds de gewesten en de federale overheid analyseren in het licht van mogelijke optimalisatie van deze samenwerking. Ten slotte zal worden nagegaan op welke manier kan bijgedragen worden aan de oefening die door de Vlaamse overheid gebeurt met betrekking tot benchmarking en indicatoren. Governance begrijpen wij in zijn ruime betekenis. Dit betekent dat niet alleen de overheidsrelaties, maar ook de relaties tussen de overheid enerzijds en het breed middenveld, het verenigingsleven en de private actoren anderzijds is een belangrijke factor is. Er zal daarom onderzoek gebeuren naar de huidige vormen van samenwerking tussen de overheid en al die actoren, en er zullen aanbevelingen gedaan worden voor de toekomst. Hierin zal de relatie tussen de overheid en het middenveld en de thematiek van de adviesorganen aan bod komen. Steunpunt Duurzame Ontwikkeling - 41
Projecten binnen de eerste cluster: Institutionele aspecten van de beleidsvorming m.b.t. duurzame ontwikkeling in Vlaanderen Multiactor- en multilevelbeleid voor duurzame ontwikkeling Vlaams duurzameontwikkelingsbeleid in comparatief perspectief Vlaams duurzameontwikkelingsbeleid en multilaterale besluitvorming
CLUSTER 2: DUURZAAMHEID IN VLAANDEREN: SYSTEEMINNOVATIE EN TRANSITIES Aangezien duurzame ontwikkeling kan beschouwd worden als een proces van maatschappelijke verandering, is het absoluut essentieel dat wetenschappers ondersteunende kennis kunnen aandragen betreffende de te verwachten dynamieken en richting van deze verandering. Het Steunpunt wil een duidelijke nadruk leggen op drie fundamentele elementen: Ten eerste, de sterke banden die bestaan tussen onze productie- en consumptiesystemen en de manier waarop deze zijn ingebed in dynamieken die in toenemende mate globaal van aard zijn, vereisen kennis over de mogelijkheden van Vlaamse beleidsmakers en andere actoren (producenten en consumenten) om een impact te hebben op aspecten van duurzaamheid. Wetenschappelijke inzichten dienen te worden bijgebracht in het debat over gewenste evoluties en innovaties naar duurzamere productie- en consumptiepatronen. Hierbij zullen bestaande onderzoeken mee aan de basis liggen van onderzoek door het steunpunt. Beleidsaanbevelingen op dit vlak kunnen ook betrekking hebben op het voorstellen en/of ondersteunen van experimenten.
Ten tweede, we zullen (voornamelijk Nederlands en Europees, maar ook Vlaams) onderzoek rond ‘transitiemanagement’ als beleidsconcept toepassen en aanpassen met het oog op het evalueren van de mogelijkheden voor de Vlaamse overheid om het als een governance-concept te gebruiken.
Ten derde, we erkennen het belang van het evalueren van de methodologie, de mogelijke toepassingen en de relevantie van scenario’s rond duurzame ontwikkeling. Verscheidene landen en organisaties hebben zich geëngageerd tot dergelijke oefeningen en gebruiken deze in verschillende fasen van het beleidsproces. Het VlIS-DO stelt zich tot doel om een gezamelijk achtergrond en referentiedocument op te stellen over duurzame ontwikkeling in Vlaanderen op lange termijn. Een van de methodologieën die hiervoor naar voor geschoven kunnen worden is de scenario methodologie. Let wel: het ontwerpen van een volledig scenario voor Vlaanderen valt duidelijk buiten de capaciteit en de competenties van het Steunpunt. Het is wel de doelstelling om de inhoudelijke onderbouw en het denkwerk rond dit soort scenario’s binnen het Steunpunt uit te werken. We hopen op deze manier een bijdrage te leveren aan de (beleidsmatig zeer moeilijke) langetermijndimensie van beleid gericht op duurzame ontwikkeling.
Vanuit dat perspectief moet er naar gestreefd worden de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling verder te onderbouwen met lange termijnvisies en daaruit beleidsaanbevelingen op korte en lange termijn te trekken, zowel algemeen als in de thema’s.
Projecten binnen de tweede cluster: Duurzame productie- en consumptiepatronen in Vlaanderen: de mogelijkheden van systeeminnovatie Transitiemanagement als instrument voor een langetermijn-beleid rond duurzame ontwikkeling
CLUSTER 3: INSTRUMENTEN VOOR DUURZAME ONTWIKKELING In de academische en de beleidsliteratuur bestaat er een brede consensus over het feit dat beleidsmaatregelen voor duurzame ontwikkeling ondersteund dienen te worden door de ontwikkeling van specifieke instrumenten. Gezien de inherente kenmerken van duurzame ontwikkeling houdt dit in dat specifieke elementen, zoals langetermijnkaders, integratie, solidariteit en ecologische grenzen, in rekening moeten worden gebracht bij de ontwikkeling van dergelijke instrumenten (Dyck-Madsen). 42 - Steunpunt Duurzame Ontwikkeling
Hoewel er veel methodologische en theoretische literatuur bestaat, alsook verscheidene beleidspraktijken in een aantal landen, regio’s, steden en internationale organisaties, heeft Vlaanderen totnogtoe slechts een beperkt aantal sociale, economische en regelgevende instrumenten, wanneer toegepast op duurzame ontwikkeling in Vlaanderen. Het onderzoek in deze cluster heeft als doelstelling om bij te dragen aan de ontwikkeling van instrumenten ter ondersteuning van het Vlaamse beleid rond duurzame ontwikkeling. We spreken dan onder andere over impactanalyses, verduurzaming van de fiscaliteit, horizontale begrotingsprogramma’s, instrumenten van “name, shame en fame”, informatie, (nieuwe en efficiëntie vormen van) communicatie, educatie en sensibilisering, enzovoort. Daarnaast is het eveneens belangrijk een zicht te hebben op het draagvlak voor duurzame ontwikkeling. Dit is een belangrijke basis voor het gericht inzetten van de juiste instrumenten. Er zal daarom onderzocht worden (binnen de –eventueel aanvullend - ter beschikking gestelde middelen om dit soort onderzoek uit te voeren) hoe groot het draagvlak is voor duurzame ontwikkeling in Vlaanderen, en hoe het kan worden vergroot. Ook hier zal gebruik gemaakt worden van bestaand onderzoek in Vlaanderen. Projecten binnen de derde cluster: Mogelijkheden voor een duurzame fiscale hervorming voor Vlaanderen Duurzaamheidsbeoordeling: evaluatie en potentieel in Vlaanderen Evaluatie van sustainable management systems: potentieel en toepassing in Vlaanderen
Steunpunt Duurzame Ontwikkeling - 43
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium met de universiteiten van Gent, Brussel en Leuven. De concrete deelnemers zijn: Centrum voor Duurzame Ontwikkeling, Universiteit Gent Vakgroep Menselijke Ecologie, Vrije Universiteit Brussel Hoger Instituut voor de Arbeid, Katholieke Universiteit Leuven Instituut voor Internationaal en Europees Beleid, Katholieke Universiteit Leuven
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Hans Bruyninckx, Katholieke Universiteit Leuven
Promotoren en onderzoekers Onderzoeksgroep ‘Global Environmental Governance and Sustainable Development’, K.U.Leuven Promotor: Prof. dr. Hans Bruyninckx Onderzoekers: Karoline Van den Brande en Sander Happaerts Onderzoeksgroep milieubeleid en duurzame ontwikkeling, Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA) Promotor: Prof. dr. Patrick Develtere Onderzoekers: Kris Bachus en Sophie Spillemaeckers Centrum voor Duurzame Ontwikkeling, Universiteit Gent Promotor: prof. dr. Ruddy Doom Onderzoekers: Erik Paredis en Pascal Debruyne Vakgroep Menselijke Ecologie, Vrije Universiteit Brussel Promotor: Prof. dr. Luc Hens Onderzoeker: Jean Hugé
44 - Steunpunt Duurzame Ontwikkeling
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Tom De Saegher, Kabinet van de Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid
LEDEN
Mevr. Emely Mintiens, afgevaardigde van de coördinerende minister Mevr. Oda Walpot, Cöordinatiecel Duurzame Ontwikkeling, Stafdienst van de Vlaamse Regering Prof. dr. Hans Bruyninckx, promotor-coördinator Prof. dr. Rudy Doom Prof. dr. Patrick Develtere Prof. dr. Luc Hens
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid
Steunpunt Duurzame Ontwikkeling - 45
Steunpunt Fiscaliteit en Begroting Steunpunt Fiscaliteit en Begroting Campus Schoonmeersen Voskenslaan 270 9000 Gent tel.: 09 248 88 35 fax: 09 242 42 09
[email protected] http://www.steunpuntfb.be
DOELSTELLING Algemeen Het steunpunt fiscaliteit en begroting wenst volgende doelstellingen te bereiken:
HET OPZETTEN EN UITVOEREN VAN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK:
het opbouwen van fundamentele inzichten betreffende de determinanten van de Vlaamse ontvangsten uit de successierechten & de schenkingsrechten; het aanleveren van een schattingsmodel ter ondersteuning van de opmaak van de Vlaamse begroting voor de gewestelijke overdrachtsheffingen. het opbouwen van fundamentele inzichten betreffende de gevolgen van de vergrijzing en de wijziging in de participatiegraad op de financieringsstromen naar de Gewesten; het opzetten van comparatief onderzoek naar de verdeling van de passiva/schulden in een reeks van fiscaal federalistische staten het inschatten van de gevolgen van de federalisering van de passiva voor de regio’s onder verschillende scenario’s; het aanpassen van het bestaande model Vladymo aan de hervorming Lambermont-bis & het expliciteren van de economische relaties die achter de het model schuil gaan; het opbouwen van fundamentele inzichten met betrekking tot de impact van fiscaliteit op de werkgelegenheid en de economische groei; de ontwikkeling van een algemeen-evenwichtsmodel met bijzondere aandacht voor openeconomie-aspecten dat toelaat de effecten van wijzigingen in de vennootschapsbelastingen te analyseren op budget, werkgelegenheid, groei, internationale kapitaalbewegingen, enz. de ontwikkeling van fundamenteel theoretisch inzicht en het uitvoeren van empirisch onderzoek m.b.t. de effecten van wijzigingen in de overdrachtsbelastingen op economische groei en werkgelegenheid. het empirisch testen van theoretische modellen van belastingconcurrentie met bijzondere aandacht voor de impact op de tewerkstelling en economische groei in Vlaanderen. het uitvoeren van empirisch onderzoek m.b.t. de relatie tussen jobreallocatie in verschillende Europese landen en de vennootschapsbelasting. het uitvoeren van empirisch onderzoek betreffende de partiële causale relaties tussen vennootschapsbelastingen en groei, vennootschapsbelastingen en werkgelegenheid, vennootschapsbelastingen en instroom van buitenlands kapitaal, productieve overheidsuitgaven en instroom van buitenlands kapitaal.
Steunpunt Fiscaliteit en Begroting - 47
het empirisch testen van de relatie tussen de economische context van de landen waarin dochterbedrijven gevestigd zijn en de strategie van het moederbedrijf van multinationale ondernemingen in België. het opzetten van fiscaal-juridisch/grondwettelijk onderzoek naar de mogelijkheden tot federalisering van de vennootschapsbelasting, de deling van de grondslag van de personenbelasting en de bundeling van alle administraties bevoegd voor vastgoedheffingen. Het opzetten van comparatief onderzoek betreffende de werking van de fiscale organisatie met het oog op de ondersteuning van hervorming van de fiscale organisatie 2de fase; Het opbouwen van fundamentele inzichten inzake de verkeersheffingen (mogelijke verschuiving naar milieu-gerelateerde belastingscriteria, wegenvignet, tolheffing, parkeerheffingen)
Deze opsomming omvat zowel fundamenteel onderzoek dat een langere onderzoeks-termijn vergt (verder onderzoekzoekssporen of A-sporen genoemd), als toegepast onderzoek van kortere duur (onderzoeksprojecten of B-projecten).
WETENSCHAPPELIJKE DIENSTVERLENING (AD-HOC VRAGEN VAN DE OPDRACHTGEVER) Om tegemoet te kunnen komen aan de ad-hoc vragen van de opdrachtgever, wordt een deel van het budget op jaarbasis voorbehouden voor wetenschappelijke dienstverlening. Zoals in de oproep werd aangegeven zal dit budget ingezet worden om het uitschrijven van decreten te ondersteunen, om te onderzoeken of een bepaalde maatregel tot de regionale bevoegdheden hoort of om memories uit te schrijven bij eventuele ingebrekestellingen door de Europese Commissie. Ook duidelijk afgebakende vragen naar data, effecten of naar vergelijkbare procedures etc. in het buitenland kunnen in dit kader aan het Steunpunt Fiscaliteit en Begroting voorgelegd worden. Het Consortium acht het haar taak deze vragen punctueel te beantwoorden.
CONSTRUCTIE VAN DATABANKEN Om in de toekomst op een meer betrouwbare manier beleidsevaluaties te kunnen uitvoeren en om de effecten van een regionalisering van een aantal federale belastingen te kunnen nagaan, zal het Steunpunt investeren in de opmaak van diverse databanken. Deze zullen ook gegevens aanleveren die cruciaal zijn voor de onderzoeksuitkomsten van de sporen A1 en A3.
BEKENDMAKING/VALORISATIE VAN DE ONDERZOEKSRESULTATEN Onverminderd het bepaalde in artikel 46 van de beheersovereenkomst zal het Steunpunt Fiscaliteit en Begroting bijzondere aandacht besteden aan de brede verspreiding van haar onderzoeksresultaten. Enerzijds zal geïnvesteerd worden in academische valorisaties, zoals publicaties in internationale tijdschriften met referee-proces en voorstelling van de resultaten op internationale academische fora. Anderzijds voorziet het Steunpunt valorisaties gericht op administraties, beleidsmedewerkers en beleidsvoerders onder de vorm van studienamiddagen en workshops. Het Steunpunt zal een website ontwikkelen waarop alle publicaties, mits instemming van de opdrachtgever, vrij te raadplegen zullen zijn.
Onderzoeksprogramma FOCUS FUNDAMENTEEL ONDERZOEK Spoor A1: optimalisatie en evaluatie van de huidige Vlaamse fiscaliteit Het Lambermont-bis akkoord heeft geresulteerd in een beduidende uitbreiding van de fiscale autonomie van de Gewesten. Ten gevolge deze (voorlopig) laatste staatshervorming heeft Vlaanderen nu de volledige normeringsbevoegdheid voor een grotere belastingportfolio. In totaliteit werd in 2005
48 - Steunpunt Fiscaliteit en Begroting
3.667.400 euro aan gewestbelastingen geïnd, die voor meer dan 80 % gegenereerd werden door de successierechten, de registratierechten en de verkeersbelasting. Opvallend is dat Vlaanderen deze heffingen niet enkel aanwendt als bron van overheidsontvangsten, maar er duidelijk voor gekozen heeft ze als een hefboom te gebruiken voor de realisatie van een aantal specifieke beleidsdoelstellingen. We verwijzen in dit kader naar de verlaging van de tarieven van de registratierechten en de invoering van het abattement en de meeneembaarheid, die gericht waren op het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor jonge gezinnen en ‘onroerende starters’. We verwijzen ook naar de verlaging van de schenkingsrechten voor bouwgronden (decreet 20.12.2002) die onder meer gericht was op het sneller doorgeven van ongebruikte percelen bouwgrond tussen generaties. Dit maakt de huidige organisatie en implementatie van de Vlaamse fiscaliteit tot een bijzonder interessant onderzoeksdomein. Enerzijds laten de Vlaamse beleidsinitiatieven toe na te gaan wat de effecten zijn van belastinghervormingen op de ontvangsten en op de bereidheid van de belastingplichtige om zijn belastingen te betalen (zgn. “tax compliance”). Anderzijds kan de Vlaamse case verdere evidentie aanbrengen aan de mate waarin de fiscaliteit geschikt is om ook in andere beleidsdomeinen (mobiliteit, milieu, wonen) structurele veranderingen op gang te brengen. Deze vraagstellingen vergen beleidsevaluatie-onderzoek, wat momenteel voor de Vlaamse fiscaliteit nog maar sporadisch uitgevoerd wordt. Naast dergelijke effectmetingen is er nood aan onderzoek dat kan leiden tot optimalisatie van de huidige organisatie en procedures betreffende de Vlaamse heffingen. Binnen het spoor A1 zullen 2 projecten ontwikkeld worden: het eerste project zal uitgevoerd worden in 2007 en 2008. Het betreft een evaluatie van de effecten van de hervorming van de schenkingsrechten op de ontvangsten en het gedrag van schenkers en erflaters. Het onderzoek rond schenkingsrechten wordt uitgewerkt in nauw overleg met prof. Dr. Freddy Heylen (Ugent), omwille van de complementariteit met het onderzoek in spoor A3. Het tweede project zal leiden tot voorspellingmodellen van de successierechten en de schenkingrechten. Spoor A2: toekomstscenario’s voor de Vlaamse begroting en fiscaliteit Onderzoeksspoor A2 focust op de uitdagingen waarmee de Vlaamse overheid in de nabije toekomst zal geconfronteerd worden. In de eerste deelstudie van dit spoor wordt een analyse opgezet om na te gaan welke effecten de vergrijzing heeft op de financiële middelen van de gewesten en gemeenschappen. Demografie speelt immers een belangrijke rol in de Bijzondere Financieringswet. De BTW middelen worden bepaald door de evolutie van het aantal min 18 jarigen. Vergrijzing heeft ook gevolgen voor de successie- en registratierechten die beiden regionale belastingen zijn. Via de werkgelegenheidsgraad (dat het BNP bepaalt) zal er ten slotte ook een effect zijn voor de financiering van de gewesten en gemeenschappen. In een tweede deelstudie zal ingegaan worden op de potentiële effecten van de overdracht van passiva aan de regio’s. Hoe kan een dergelijke overdracht van de federale schuld georganiseerd worden en welke zijn de potentiële gevolgen hiervan voor de Vlaamse financiën? Met behulp van een micro-simulatiemodel Vladymo prognoses gegenereerd omtrent deze effecten. Een derde deelstudie is voorbehouden voor de studie van de mogelijkheden tot en effecten van de regionalisering van de vennootschapsbelasting en de eventuele deling van de grondslag van de personenbelasting. In de septemberverklaring 2005 van de Vlaamse Regering werd immers opnieuw de aandacht gevestigd op de behoefte van de regio's om de financiële en fiscale autonomie te versterken. De Minister-President pleitte voor nieuwe en noodzakelijke stappen in de staatshervorming, aansluitend bij de resoluties van het Vlaamse Parlement van 3 maart 1999 Deze resoluties voorzagen niet enkel in de inmiddels gerealiseerde integrale overdracht van de gewestelijke Steunpunt Fiscaliteit en Begroting - 49
belastingen, maar bevatten ook een pleidooi voor de volledige overdracht van de personenbelasting aan de deelstaten. Diverse alternatieven lagen ter afweging voor: ofwel de keuze voor een concurrerende bevoegdheid, ofwel de keuze voor een exclusieve bevoegdheid. Ook de vennootschapsbelasting werd, zij het beperkt, betrokken bij de plannen tot verruiming van de fiscale autonomie. Ondertussen beschikt de overheid over enkele studies die het debat rond de regionalisering van de vennootschapsbelasting kunnen ondersteunen. Deze studies werden opgemaakt door Prof.dr.A. Haelterman (KUL) die eveneens deel uit maakt van dit consortium. De lopende studies terzake onderzoeken diverse mogelijkheden gaande van de beperkte ristournering van opbrengsten naar de volledige toebedeling van de bevoegdheid inzake de tariefvaststelling en de vaststelling van de voor een economisch beleid relevante elementen van de belastbare basis. Wat de vennootschapsbelasting betreft dienen twee onderdelen nader te worden uitgewerkt: de daadwerkelijke uitbouw van de technische uitwerking van de regionalisering, en de verbijzondering van de specifieke maatregelen die in een eigen Vlaamse context prioriteit genieten. Input leveren voor deze prioriteitsstelling behoort tot de opdracht. Verdere uitwerking van deze studies is afhankelijk van de evaluatie van de beleidsmakers m.b.t. de studies die momenteel voorgelegd zijn. Wat de personenbelasting betreft dient het theoretisch model nog te worden uitgedacht, waarbij de techniciteit geringer is dan bij de vennootschapsbelasting (geen problematiek van "vaste inrichtingen" in de andere deelstaten enz..). Deze studie moet leiden tot een keuze voor een volledige regionalisering van belastbare basis en tarief, dan wel voor regionale bevoegdheden wat betreft aanpassingen aan of onderdelen van het tarief, dan wel van onderdelen bij de vaststelling van de belastbare basis. In de begroting werd een budget voor telkens 1 FTE voorbehouden voor 2007 en 2008 om deze problematiek verder te bestuderen. Spoor A3: fiscaliteit in functie van groei en werkgelegenheid Het realiseren van een hogere werkgelegenheid en een hogere economische groei blijft een absolute noodzaak in vele Europese landen en regio's, waaronder ook Vlaanderen. Economisch onderzoek heeft aangetoond dat het begrotingsbeleid in het algemeen, en de fiscaliteit in het bijzonder, hiertoe een heel belangrijk instrument kan zijn. De precieze sterkte van alternatieve maatregelen is evenwel weinig bekend. Ook ontbreekt vaak een Vlaamse insteek. Het onderzoek binnen dit spoor wil op dit vlak fundamentele wetenschappelijke kennis opbouwen, en deze concreet vertalen naar het beleid toe. Het onderzoek treedt buiten de grenzen van de huidige Vlaamse fiscale bevoegdheid, aansluitend bij de stelling in de oproep dat het wenselijk is ruimere denkpistes uit te werken, gegeven belangrijke doelstellingen van de Vlaamse regering zoals werkgelegenheid en groei, en mogelijk ter voorbereiding van een volgende ronde in de staatshervorming. Dit spoor omvat drie luiken: Het eerste luik wil volgens actuele standaarden in de wetenschappelijke literatuur een algemeen macro-model voor een open economie bouwen waarin werkgelegenheid en economische groei verklaard worden vanuit optimaliserend gedrag van gezinnen en bedrijven, en waarin een bijzondere rol is weggelegd voor het begrotingsbeleid. Het effect van verschillende budgettaire instrumenten wordt daarbij gemodelleerd: productieve uitgaven, transfers, overheidsconsumptie, belastingen op arbeidsinkomen, vennootschapsbelasting en belastingen op consumptie. De methodologie is die van modelkalibratie en numerieke simulatie. Het model moet in staat zijn de gevolgen op langere termijn van diverse fiscale maatregelen op werkgelegenheid en groei in te schatten, rekening houdend met de vereiste van budgettair evenwicht. De "algemene-evenwichtsbenadering" laat toe de gevolgen voor werkgelegenheid en groei simultaan te bestuderen met de gevolgen voor de reële lonen, de investeringen, de private consumptie, het overheidsbudget, enz. Een andere sterkte van onze aanpak is de bijzondere aandacht voor de 50 - Steunpunt Fiscaliteit en Begroting
budgetbeperking van de overheid. In een context van begrotingsevenwicht dient elke budgettaire maatregel gecompenseerd te worden door een andere. Ook deze compenserende maatregel zal realistische gevolgen hebben voor werkgelegenheid en groei. Onze aanpak laat toe ook deze bijkomende effecten simultaan in rekening te brengen. De keuze voor een open-economiebenadering laat toe de gevolgen in te schatten van eventuele beleidsreacties in het buitenland (cfr. belastingconcurrentie). Het tweede luik is voornamelijk econometrisch van aard. Het opteert voor een diepgaande analyse van partieel economische relaties die de bouwstenen vormen in het algemeen evenwichtsmodel van deel 1 van de analyse. Hier ligt de focus op het onderzoeken van de relatie tussen de hoogte van de vennootschapsbelasting enerzijds en tewerkstelling en groei anderzijds. Aangezien het huidige Europa een grote heterogeniteit kent tussen landen maar ook tussen regio's in termen van effectieve belastingdruk kan er een databank opgesteld worden met voldoende gegevens om een zinvolle statistische analyse te doen. Hierbij staat de relatie tussen de effectieve belastingdruk op bedrijfswinsten en economische performantie centraal. De eerste resultaten wijzen uit dat hoe lager de vennootschapsbelasting in een regio, hoe dynamischer de arbeidsmarkt en hoe hoger de groei in de regio. In dit project willen we deze eerste resultaten dieper onderzoeken en verifiëren op een grotere groep van landen. Onze methodologie die we hierbij hanteren is die van de micro-econometrie waarbij we gebruik maken van een groot aantal individuele ondernemingsgegevens om de nodige schattingen uit te voeren. Uit de econometrische schattingen zullen parameters resulteren die nadien gebruikt kunnen worden in deel 1 van het project dat een algemeen evenwichtsmodel bouwt en dat hierboven beschreven staat. Het derde luik betreft een studie die erg innoverend is voor Vlaanderen en die gericht is op het analyseren van de manieren waarop overdrachtsheffingen een impact kunnen hebben op de economische groei. De gedragseffecten van overdrachtsheffingen zoals registratierechten. De studie moet aangeven hoe het gewestelijk fiscaal instrumentarium, anders nog dan personenbelasting en vennootschapsbelastingen, de welvaart beïnvloedt.
FOCUS KORTLOPEND ONDERZOEK Binnen het kortlopend onderzoek worden 3 projecten gepland:
Studie van de verkeersheffingen en mogelijke inzetbaarheid als instrument voor milieu- en mobiliteitsbeleid Studie van de alternatieven voor de vaststelling van het klein beschrijf Studie van de hervorming van de fiscale administratie, met aandacht voor de objectieve prestatiemeting van de administraties en ontwikkeling van indicatoren voor beheerskosten
Steunpunt Fiscaliteit en Begroting - 51
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium met de Hogeschool Gent en de universiteiten Gent en Leuven. De concrete deelnemers zijn: Departement Handelswetenschappen en Bestuurskunde, Hogeschool Gent Faculteit Economie en Bedrijfskunde, Universiteit Gent Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Rechtsgeleerdheid, Katholieke Universiteit Leuven Instituut voor de Overheid, Katholieke Universiteit Leuven
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Carine Smolders, Hogeschool Gent
Promotoren van de entiteiten
Prof. dr. L. Van Ootegem, Hogeschool Gent Prof. dr. B. De Groote, Hogeschool Gent Prof. dr. F. Heylen, Universiteit Gent Prof. dr. G. Bouckaert, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. J. Konings, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. H. Vandenbussche, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. S. Proost, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. K. Algoed, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. D. Heremans, Katholieke Universiteit Leuven Prof. dr. A. Haelterman, Katholieke Universiteit Leuven
Secretariaat
Mevr. Vanessa Bombeeck
52 - Steunpunt Fiscaliteit en Begroting
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Hedwig Van der Borght, Departement Financiën en Begroting
LEDEN
Mevr. Lieve Schuermans, Kabinet van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening Mevr. Birgitt Van Nerum, Departement Financiën en Begroting Dhr. Marc de Kort, IVA Vlabel Mevr. Karen Vermaerke, afgevaardigde van de Coördinerende minister Prof. dr. Carine Smolders, promotor-coördinator Prof. dr. Axel Haelterman Prof. dr. Dirk Heremans Prof. dr. Freddy Heylen Prof. dr. Bruno De Borger, externe deskundige Prof. dr. Miguel De Jonckheere, externe deskundige Dhr. Etienne Poelvoorde, SERV
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening
Cofinancierend Beleidsdomein
Departement Financiën en Begroting
Steunpunt Fiscaliteit en Begroting - 53
Steunpunt Gelijkekansenbeleid Steunpunt Gelijkekansenbeleid Lange Nieuwstraat 55 2000 Antwerpen tel.: 03 275 59 43
[email protected] www.steunpuntgelijkekansen.be
DOELSTELLING Algemeen VISIE Het Steunpunt Gelijkekansenbeleid ging in 2002 van start als een onderzoeksinstituut met vier onderzoekspijlers gelinkt aan doelgroepen: vrouwen, ouderen, holebi’s en allochtonen. Gaandeweg werd duidelijk dat niemand ‘slechts’ man of vrouw is maar steeds ook autochtoon of allochtoon, hetero of holebi. Personen die tot meerdere doelgroepen van het gelijkekansenbeleid behoren, kennen vaak een specifieke problematiek op het vlak van gelijke kansen, omdat ze meerdere risicofactoren combineren. Deze intersectionele invalshoek werd alsmaar belangrijker in het onderzoek naar gelijke kansen, maar ook in het gelijkekansendiscours dat steeds meer in termen van eigenschappen als gender, etniciteit en seksuele voorkeur wordt gevoerd. Daarnaast nam ook het belang van de transversale invalshoek toe. Over de doelgroepen heen kwam een conceptueel kader tot stand rond het centrale begrip ‘gelijke kansen’. Binnen dit conceptueel kader was de inbreng van het levensloopperspectief in het denken over gelijke kansen cruciaal. Het leven kent verschillende levenssferen waarbinnen en waartussen mensen transities maken in bepaalde levensfasen. Hier situeert zich het centrale begrip van re-equalizing om mensen in verschillende levensfasen en transities telkens opnieuw kansen te geven. Emancipatie en non-discriminatie vormen de twee sporen waarlangs het beleid deze kansen kan waarborgen. Solidariteit is het cement van een samenleving die streeft naar gelijke kansen. De wederkerigheid van het respect en de inspanningen zijn onontbeerlijk voor een duurzame ontwikkeling in de richting van gelijke kansen voor iedereen.
AANPAK Zoals eerder vermeld staan de steunpunten in voor: het verzamelen, analyseren en ontsluiten van gegevens (ook longitudinaal), het uitvoeren van probleemgericht wetenschappelijk onderzoek (korte termijn), het uitvoeren van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek dat op langere termijn relevant is voor het Vlaams beleid en het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening. Het Steunpunt zal deze doelstellingen nastreven vanuit een multidisciplinaire invalshoek die blijkt uit het voorgestelde onderzoeksframe waarbinnen al het onderzoek zal plaatsvinden. Dit onderzoeksframe bakent onderzoeksgrenzen af maar legt de verhouding tussen de verschillende deeltaken nog niet vast. Het onderzoeksprogramma is bijgevolg nog niet volledig ingevuld om de nodige flexibiliteit in het takenpakket te waarborgen. Het Steunpunt voorziet extra aandacht voor kennisoverdracht en wetenschappelijke dienstverlening. Steunpunt Gelijkekansenbeleid - 55
Multidisciplinariteit: het onderzoeksframe Het Steunpunt streeft naar de verwezenlijking van zijn doelstellingen binnen een driedimensionaal onderzoeksframe dat afgelijnd is op basis van beleidsrelevantie en expertise:
ten eerste, richt het Steunpunt zich op vijf onderzoeksthema’s, met name socialisatie en sociale cohesie, loopbaanontwikkeling, leefwereld en beleidsparticipatie in een levensloopperspectief en daarnaast ook concrete risicotransities in de levensloop; ten tweede pakt het Steunpunt deze thematieken aan vanuit acht onderzoekslijnen die de aanwezige mulitdisciplinaire expertise benadrukken: statistieken en indicatoren, juridische invalshoek, multilevelsetting, etnisch-culturele achtergrond, gender, seksuele identiteit, transversale invalshoek, horizontale benadering via de OCM; tenslotte kunnen we multidisciplinaire methodologische dimensie onderscheiden: enerzijds de inzet van een multidisciplinaire expertenpool (MEP) die de expertise vanuit verschillende disciplines verzekert en anderzijds het grote arsenaal aan concrete onderzoeksmethoden waarin het Steunpunt expertise heeft en dat binnen kort- en langlopend onderzoek ingezet kan worden.
Flexibiliteit binnen het onderzoeksprogramma Het Steunpunt stelt een onderzoeksprogramma voor waarin alle onderzoeksthema’s binnen het onderzoeksframe ruim aan bod komen. De verhouding tussen de verschillende deeltaken van het Steunpunt is in dit voorstel echter nog niet volledig afgelijnd. Het takenpakket van het nieuwe steunpunt is flexibel ingevuld om rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen en prioritaire beleidsvragen. Om hierop vlot te kunnen inspelen, zijn procedures uitgewerkt. Kennisoverdracht en wetenschappelijke dienstverlening Kennis vergaren, hoe relevant ook, is onvoldoende. Deze kennis moet ook een ontsloten worden naar de relevante stakeholders. Om de opgedane wetenschappelijke kennis efficiënt te verspreiden, engageert het Steunpunt een communicatiemedewerker. Bij de start van elk onderzoek wordt een plan opgemaakt dat aangeeft hoe de opgedane kennis ontsloten zal worden. De bevoegde ministers en hun kabinetten nemen hierin een bevoorrechte positie in. De wijze van overleg tussen Steunpunt en Vlaamse Overheid en de wijze waarop de resultaten ter beschikking gesteld zullen worden aan deze overheid worden in een procedure gegoten.
Onderzoeksprogramma WERKPAKKET 1: INTEGRATIEKAART De nieuwe aandachtspunten in de beleidsvoering inburgering en integratie nemen niet weg dat zowel het beleid als het wetenschappelijk onderzoek voortdurend worden geconfronteerd met vragen omtrent de maatschappelijke positie en integratie van etnische minderheden waarvan de ‘roots’ teruggaan tot de grote migratiegolven die vooral na de Tweede Wereldoorlog vorm kregen. Inderdaad, etnische achtergrond blijkt uit tal van onderzoeken een belangrijke determinant te zijn van verschillen in levensloop. De vragen en uitdagingen situeren zich vooral op het gebied van onderwijs, tewerkstelling en huisvesting maar hebben evenzeer betrekking op algemene maatschappelijke en culturele participatie en integratie. Qua numeriek aantal is deze categorie burgers de grootste doelgroep van het beleid. Daarenboven groeit het relatief belang van die groep inwoners omwille van differentiële demografische patronen. Zowel voor het bepalen, het evalueren als het bijsturen van dit beleid is er nood aan adequate gegevens. Het onderbouwen van zowel beleidsmatige als wetenschappelijke uitspraken omtrent inburgering wordt evenwel gehandicapt door het ontbreken van systematische cijferreeksen over de positie van etnische minderheden in de samenleving. Dit houdt verband met het versnipperd karakter van het bronnenmateriaal, het bestaan van diverse ambtelijke registratiesystemen, het gebrek aan 56 - Steunpunt Gelijkekansenbeleid
eenduidige definities, en het gegeven dat de wetenschappelijk onderzoek naar de zelfperceptie van allochtone inwoners in dit land nog in de kinderschoenen staat. Er worden ondertussen wel een aantal ambtelijke beheerssystemen ontwikkeld om het inburgeringsbeleid te ondersteunen, maar de problemen met betrekking tot registratie en de beschkbaarheid van data om grondige analyses te doen die aangetroffen worden bij het onderzoek naar etnische-culturele minderheden, gelden evenzeer voor de studie van de situatie van de ‘inburgeraars’. In het kader van het Vlaamse inburgeringsbeleid zijn (1) de ontwikkeling van een coherent longitudinaal onderzoek gericht op een betrouwbare en continue inventarisatie van data en (2) een analyse van de positie van etnisch-culturele minderheden op verschillende domeinen en (3) de ontwikkeling van een monitor sociale cohesie noodzakelijk. Deelprojecten:
Integratiemonitor: Ontwikkeling van een monitor om de sociaal-culturele integratie van allochtonen in de Vlaamse samenleving te meten Survey integratie: Survey naar de sociaal-culturele integratie van allochtonen in de Vlaamse samenleving Doctoraatsthesis: Arbeidsmarktparticipatie van hooggeschoolde nieuwkomers op de Vlaamse/Belgische arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor genderaspecten
WERKPAKKET 2: TRANSVERSAAL ONDERZOEK Project 2a: Survey Gelijke Kansen In 2008 start het werk aan de nieuwe survey gelijke kansen, de opvolger van de eerste survey gelijke kansen waarvan de bevraging eind 2004 plaatsvond. Net zoals zijn voorganger zal de tweede survey alle aspecten van gelijke kansen bevatten voor de verschillende doelgroepen van het Gelijkekansenbeleid. We streven ernaar om opnieuw de volgende kansendomeinen te behandelen: onderwijs en vorming; betaald en onbetaald werk; (gezins)relaties; vrije tijd; gezondheid; materiële welvaart en persoonlijke ontwikkeling. In de eerste survey werd kansenongelijkheid voor elk van deze domeinen zowel op objectieve als op subjectieve wijze gemeten. De subjectieve kansenbeleving omvatte zowel het belang van de betrokken levenssfeer voor de betrokkene, als de tevredenheid en de kansenperceptie (kreeg men meer of minder kansen dan anderen). De nieuwe survey zal inhoudelijk op de oude gebaseerd zijn, zonder er daarom een kopie van te zijn. Daartoe zullen de retrospectieve elementen van de eerste survey aangepast worden. Bij de subjectieve inschatting van kansen in concrete situaties houden mensen rekening met hun hele levensloop. De nadruk zal daarbij ondermeer liggen op de concrete transities die zich sinds de vorige bevraging hebben voorgedaan en op de samenhang tussen deze concrete transities en de kansenperceptie uit de eerste survey. Project 2b: Naar een geïntegreerd gelijke-kansen- of diversiteitsbeleid? Het horizontale gelijkekansenbeleid, met name gendermainstreaming, non-discriminatie en diversiteitsmanagement, wordt in toenemende mate gesteund en verspreid door de Europese Gemeenschap. Europa vraagt van de Europese lidstaten dat ze gelijkheid realiseren en discriminatie bannen op basis van ras, geslacht, handicap, seksuele geaardheid, leeftijd en religie. Gendergelijkheid wordt als een van de kernobjectieven van de EU beschouwd. Sinds 1998 vertaalt dat engagement inzake gendergelijkheid zich vooral in het promoten van gendermainstreaming. Het Vlaamse gelijkekansenbeleid voert een dergelijk gendermainstreamingsbeleid via een methode van open coördinatie. Ongeveer gelijktijdig met het ‘ontstaan’ van gendermainstreaming maakte artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam (1997) de weg vrij voor acties gericht tegen de discriminatie op basis van ras en etnische origine, religie of geloof, leeftijd, mindervaliditeit en seksuele oriëntatie. In de periode 2003-2004 werden de twee Europese Richtlijnen terzake in België en Vlaanderen vertaald in Steunpunt Gelijkekansenbeleid - 57
wetgeving. Los van de maatregelen die beide pijlers -gelijke kansen voor mannen en vrouwen enerzijds en non-discriminatie anderzijds- onafhankelijk stimuleren, voorzien ze gecombineerd in een kader voor een geïntegreerde gelijkheidsstrategie of een diversiteitsbeleid. De basis hiervan is de stelling dat gelijkheid en respect voor diversiteit in het voordeel van de samenleving in het algemeen is. In de periode 2003-2008 voert de Europese Commissie een informatiecampagne "Gelijkheid en non-discriminatie" die de nadruk legt op de voordelen van diversiteit voor bedrijven en voor de samenleving in het algemeen. Nationale, regionale en lokale overheden zullen in toenemende mate aangestuurd worden om aan de vraag van gendermainstreaming, non-discriminatie en diversiteitsmanagement tegemoet te komen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat men zich over de vraagstelling buigt of en hoe deze strategieën geïntegreerd kunnen worden in een coherent, geïntegreerd diversiteitsbeleid. Is bijvoorbeeld de uitbreiding van gendermainstreaming tot andere diversiteitsdimensies een vruchtbare piste om te komen tot een dergelijk geïntegreerd diversiteitsbeleid? Aandacht voor de multilevelsetting is van belang wat de beleidsmatige en juridische context van het gelijkekansenbeleid betreft. Het Vlaamse gelijkekansenbeleid bevindt zich binnen het kader van de Belgische en Europese context maar ook binnen de V.N. Dit onderzoek vraagt een kwalitatieve onderzoeksmethode en bestaat uit verschillende fasen. In een eerste fase starten we met een literatuurstudie over het begrip diversiteit (en aanverwante concepten) en de wijze waarop het internationaal beleidsmatig vertaald wordt. In een tweede fase voeren we een analyse van de bestaande beleidsstructuren en –actoren uit, met als doel het in kaart brengen van de architectuur en het programma van het gelijkekansen-, non-discriminatie en integratiebeleid in (België en) Vlaanderen. We gebruiken hiervoor de methode van ‘critical framework analyse’. In een derde fase voorzien we een follow-up van de bevindingen door middel van focusgroepen. De resultaten van de framework analyse worden teruggekoppeld naar beleidsmakers en middenveld door middel van focusgroepen, met als sturende onderzoeksvraag: is een geïntegreerde manier van beleidvoeren zinvol, wenselijk, mogelijk? Tevens worden deze bevindingen in vergelijkend perspectief naast (internationale) voorbeelden van geïntegreerd beleid gelegd.
WERKPAKKET 3: MONITORING VAN DE OPEN COÖRDINATIEMETHODE OM GELIJKEKANSENDOELSTELLINGEN ROND GENDER TE METEN Met de open coördinatiemethode (OCM) probeert de Vlaamse regering de tekorten van mainstreaming op te vangen en de maatregelen structureel te verankeren tot een duurzaam, efficiënt horizontaal beleid. De open coördinatiemethode is een vernieuwende strategie, die al herhaaldelijk met succes werd toegepast op Europees niveau. Het is “een leerproces waarbij expliciete, duidelijke en onderling overeengekomen gelijkekansendoelstellingen worden gedefinieerd, waarna peer review de beleidsverantwoordelijken op de verschillende Vlaamse bevoegdheidsdomeinen in staat stelt de beste praktijken te onderzoeken en hieruit te leren (Van Brempt, 2004).” De doelstellingen ter bevordering van gelijke kansen voor vrouwen en mannen focussen allemaal op het dichtrijden van de loon- en loopbaankloof. Dit vormt dan ook de basis voor deze monitor. De indicatoren worden gekozen in functie van hun relevantie voor knelpunten inzake gelijke kansen in de loopbanen van vrouwen en mannen. De grootheden die wij hier wensen te meten zijn segregatie en diversiteit.
Segregatie betekent letterlijk “apartheid”. Bevolkingsgroepen kunnen in een samenleving apart worden gehouden (letterlijk of figuurlijk) op basis van hun huidskleur, religie, etnisch-culturele achtergrond, sociale klasse, handicap, seksuele voorkeur, gender of geslacht. In een maatschappij zonder segregatie is er in alle levensdomeinen diversiteit. Wij gaan er van uit dat geslacht - en ook de andere vernoemde kenmerken - geen aanvaardbare grond is tot onderscheid en segregatie.
58 - Steunpunt Gelijkekansenbeleid
Diversiteit in termen van deze groepen (of juist een gebrek daaraan), in casu mannen en vrouwen, is een goede indicator voor (on)gelijke kansen in het algemeen. Cijfermatig gesproken, kunnen we ongelijke kansen vermoeden wanneer we een sterke onder- of oververtegenwoordiging van deze groepen vaststellen in bepaalde maatschappelijke domeinen.
Deze monitor wil niet het beleidsproces van a tot z bewaken maar via kwantificering van heikele situaties inzake gelijke kansen in de samenleving, toezicht houden op de realisatie van de beleidsdoelstellingen.
WERKPAKKET 4: DATAVERZAMELING EN ONTWIKKELING VAN PORTAALSITE GELIJKE KANSEN, MET INBEGRIP VAN VRIJE ONDERZOEKSRUIMTE
De portaalsite is een groeiende verzameling van allerlei concrete gegevens en informatie rond gelijke kansen. Ze biedt een uitgebreid aantal cijfers en tabellen bij de onderzoekthema's van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid: Gender, Etniciteit en Seksuele voorkeur. De cijfers op www.gelijkekansenportaal.be zijn geografisch gerangschikt (Vlaanderen, België en Europa) en volgens onderwerp (arbeid, onderwijs, gezondheid, enzovoort). In de toekomst wordt de portaalsite nog uitgebouwd met gegevens over aanverwante onderzoeken en databanken.
WERKPAKKET 5: GELIJKE KANEN IN DE LEVENSLOOP VAN HOLEBI’S EN HETERO’S Project 5a: Inventarisatie van het discours met betrekking tot homoseksualiteit bij holebi-jongeren en hetero-jongeren De socialisatie van holebi’s gebeurd binnen een heteronormatieve leefsfeer. Voor holebi-jongeren is het lastig om niet stereotype betekeniskaders te vinden en te integreren in hun identiteitsontwikkeling. Dit kan uiteindelijk bijdragen tot het door holebi’s overnemen van stereotiepe ideeën en normen met betrekking tot holebi-seksualiteit (i.e. geïnternaliseerde homonegativiteit). De beeldvorming rond holebi-seksualiteit is tevens meer uitgesproken mannelijk dan vrouwelijk. De mannelijke homoseksuele leefwereld is explicieter aanwezig dan de vrouwelijke lesbische leefwereld. Een biseksuele leefwereld is in ieder geval onzichtbaar. Dit leidt tot minder identificatiemogelijkheden voor vrouwen. In dit onderzoeksproject stellen we ons de vraag hoe het discours van hetero- en holebi-jongeren beïnvloed wordt door stereotiepe en heteronormatieve waarden en normen in de samenleving. In welke mate verschilt het discours tussen holebi- en heterojongeren? In welke mate verschilt dit discours al naargelang het geslacht van de respondenten? Dit onderzoeksproject is kwalitatief van aard. We zullen werken met focusgroepen om het discours van jongeren te ontleden. Speciale aandacht wordt besteed aan de genderdynamieken die een rol spelen in het discours dat tijdens de gesprekken ontstaat. Audio-visueel materiaal dat aansluit bij de wereld van jongeren wordt gebruikt om de discussie in te leiden. Project 5b: De schoolloopbaan van holebi-jongeren De kwetsbaarheid van holebi-jongeren kan resulteren in gebrekkige schoolprestaties. Deze kunnen op hun beurt de toekomstkansen van deze jongeren hypothekeren bijvoorbeeld met betrekking tot hun latere participatie op de arbeidsmarkt. Uit een survey van het Steunpunt Gelijkekansenbeleid blijkt dat holebi’s in vergelijking met hetero’s lager opgeleid zijn. Toch blijkt uit het Vlaams Leerlingen Onderzoek dat holebi-jongeren niet significant slechter scoren wat betreft schoolresultaten in vergelijking met hetero-jongeren. In beide onderzoeken werd echter maar een klein aantal holebi’s bereikt. Daarom willen we in dit onderzoek een beter zicht krijgen op de schoolloopbaan van holebijongeren en een relatief grote groep holebi-jongeren vergelijken met een vergelijkbare groep heterojongeren. Op basis van het kwantitatieve luik van dit onderzoek zullen een aantal knelpunten Steunpunt Gelijkekansenbeleid - 59
geïdentificeerd worden. In een tweede kwalitatieve luik van dit onderzoek willen we aan de hand van diepte-interviews nagaan hoe de schoolomgeving door holebi-jongeren wordt ervaren, op welke manier zij met hun seksuele identiteit (op school) omgaan en hoe zij conflicten of problemen hanteren die te maken hebben met hun seksualiteit (verschillen in copingsgedrag). Bijzondere aandacht wordt besteed aan genderrelevante dynamieken die een rol kunnen spelen met betrekking tot de hantering van een seksuele identiteit en stigmamanagement.
WERKPAKKET 6: GELIJKE KANSEN IN DE LEVENSLOOP VAN VROUWEN EN MANNEN Project 6a: Echtscheiding bij personen van Turkse en Marokkaanse origine Oorzaken en gevolgen van echtscheiding zijn niet genderneutraal. Ze staan niet los van de positie die mannen en vrouwen innemen in de maatschappij. Man of vrouw zijn, beïnvloedt de manier waarop men echtscheiding beleeft, verwerkt of zelfs verantwoordt. Heel wat onderzoek heeft zich specifiek op deze genderdimensie van echtscheiding geconcentreerd. Zo bestaat er heel wat recent onderzoek over de verschillende economische, psychische en sociale gevolgen van echtscheiding voor mannen en vrouwen belicht, alsook de invloed van de economische onafhankelijkheid van de vrouw op het echtscheidingsrisico of de moeilijkheden en kansen die alleenstaande moeders ondervinden na echtscheiding. Allochtone mannen en vrouwen vinden zich echter niet altijd terug in onderzoek dat enkel rekening houdt met hun positie als man of vrouw in de samenleving. De unieke sociale positie van mannen en vrouwen uit minderheidsgroepen wordt pas duidelijk wanneer ook rekening gehouden wordt met andere dominantiestructuren die hun dagelijkse leven kleuren zoals etniciteit, klasse en religie. Enkel door voor de populatie allochtonen een afzonderlijk onderzoek rond echtscheiding uit te voeren, kan recht gedaan worden aan deze specifieke maatschappelijke positie en context van allochtone mannen en vrouwen. Dit onderzoek gaat na in welke mate echtscheiding voorkomt bij populaties van Marokkaanse en Turkse origine in België en welke factoren eigen aan de specifieke context (migratiegeschiedenis, maatschappelijk-culturele en juridische achtergrond) van deze populaties een rol spelen bij deze echtscheidingen. Een kwalitatieve bevraging zal de hoofdmoot uitmaken van dit onderzoeksproject. Daarnaast zullen tevens een (beknopt) kwantitatief en een juridisch luik uitgewerkt worden. Project 6b: Loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders In biografische interviews bevragen we de loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders, alsook een brede waaier van (verklarende) factoren die deze loopbanen en loopbaankansen beïnvloeden. Uit de eerste resultaten van de literatuurstudie, kunnen we afleiden dat zeker de volgende (potentieel verklarende) factoren opgenomen dienen te worden in het onderzoek. De voorgeschiedenis van de loopbanen: De huidige loopbanen en loopbaankansen van de respondenten (alleenstaande ouders) zullen gerelateerd zijn aan de ontwikkeling van deze loopbanen in het verleden. De keuzes die in het verleden gemaakt werden en de stappen die gezet werden dikwijls in de context van een huwelijk of samenwoonsituatie - kunnen immers een belangrijke impact hebben op de huidige loopbaansituatie en mogelijkheden. Denken we bijvoorbeeld aan partners (veelal de vrouwen) die in de gezinscontext ter wille van de combinatie van arbeid en gezin hun arbeidsdeelname teruggeschroefd of geheel stopgezet hebben, al dan niet via steunmaatregelen zoals tijdskrediet, ouderschapsverlof. De knik in de loopbaan die daardoor gecreëerd is, kan de toekomstige loopbaanmogelijkheden beperken. De aanwezigheid van kinderen, het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de mate waarin de betrokkene verantwoordelijk is voor de kinderen, en de mogelijkheden op vlak van kinderopvang (binnen het persoonlijke netwerk en in formele voorzieningen). Op vlak van de verantwoordelijkheden voor de kinderen zullen ook de afspraken die gemaakt werden bij het beëindigen van de relatie tussen de ouders (bijvoorbeeld in geval van echtscheiding de afspraken gemaakt in de 60 - Steunpunt Gelijkekansenbeleid
echtscheidingsovereenkomst of vastgelegd in het vonnis van de rechtbank) van bijzondere relevantie zijn. Het onderwijsniveau en de studierichting van de respondent, alsook de specifieke arbeidsmarktkansen en werkcontexten die samenhangen met deze onderwijsachtergrond. Zo zullen bijvoorbeeld voor een verpleegster of een informaticus de kansen om op een bepaald moment in een bepaalde regio werk te vinden, verschillen en zal ook de werkcontext (bijvoorbeeld op vlak van arbeidsuren) voor hen erg verschillend zijn. De financiële situatie van de respondent. De keuzemarge en de gemaakte keuzes op vlak van de loopbaan kunnen tevens bepaald worden door de ruimte die de betrokkenen hebben op financieel vlak (bijvoorbeeld: is voltijds werk voor de betrokkene gegeven zijn/haar vermogenstoestand en kosten onontbeerlijk, …). Ook op dit financiële vlak zullen eventuele afspraken betreffende financiële transfers (alimentatie, onderhoudsgeld) met de andere ouder van belang zijn. Op basis van de literatuurstudie uit 2007 en via de uitbesteding van juridische deelvragen aan juristenonderzoekers, zullen we ons inzicht in de potentiële verklarende factoren vervolledigen en leemtes in het bestaande onderzoek afbakenen. De literatuurstudie uit 2007 vormt de vertrekbasis om de onderzoeksvragen, de bijbehorende hypothesen en het onderzoekskader verder te verfijnen. Specifieke aandacht zal in de interviews ook uitgaan naar de mate waarin alleenstaande ouders gebruik maken van voorzieningen van de overheid om gezinnen te ondersteunen in de combinatie van arbeid en gezin (gesubsidieerde kinderopvang, stelsel van tijdskrediet, ouderschapsverlof, en dergelijke). Hierbij zullen tevens de redenen in kaart gebracht worden waarom in specifieke gevallen wel of niet van deze steunmaatregelen gebruik gemaakt wordt. Project 6c: Doctoraatsthesis, Impact van processen van genderidentiteit op de (in)stabiliteit van loopbanen in vrouwelijke beroepen. Casus: sociaal werk De hardnekkigheid van traditionele genderpatronen blijft verwondering oproepen. Onderzoek naar tijdsbesteding binnen Vlaamse gezinnen wijst nu al jaren op de moeizame vooruitgang die wordt geboekt in de afbouw van traditionele handelingspatronen van partners en van ouders. Onderzoek naar opleidingskeuzen van de nieuwe generaties leerlingen en studenten wijst in dezelfde richting. Onderzoek naar gender en arbeidsmarkt toont eveneens de blijvende ongelijkheid aan in de arbeidsloopbanen van mannen en vrouwen. Deze vaststellingen roepen des te meer vragen op omdat de ideeën van genderneutraliteit en van gelijke kansen nu al sinds minstens 2 decennia doorgedrongen zijn in de wereld van de scholen, van de arbeidsmarkt en van het (sociaal) beleid. Blijkbaar zijn er grenzen aan de impact van het genderbeleid. Dit project wil deze grenzen verkennen door het onderzoek van de mechanismen die (zouden kunnen) verklaren waarom vrouwen die hebben gekozen voor een zogenaamde vrouwelijke opleiding én een zogenaamd vrouwelijk beroep, het toch moeilijk hebben om zich tijdens de eerste jaren van hun beroepsloopbaan in hun job te handhaven. Meer in het bijzonder willen we onderzoeken hoe genderidentiteiten haaks staan op de organisatorische en opdrachtencontext, ook in sectoren met hoge aandelen vrouwen. Dit project zal de thematiek van de (in)stabiliteit in de eerste jaren in vrouwelijke loopbanen bestuderen aan de hand van de casus “sociaal werk” en de eventuele onverenigbaarheid bestuderen tussen de sociaal-culturele leefwereld van de professionals enerzijds en de rollen die zij opnemen in hetlokale sociale beleid anderzijds. Diepere inzichten in de werking van gender kunnen aldus leiden tot verfijning van het Gelijke- kansenbeleid.
Steunpunt Gelijkekansenbeleid - 61
Project 6d: Loopbanen van vrouwen in de financiële sectoren in financiële beroepen Dit project vertrekt vanuit een dubbele invalshoek: het is zowel een sectorstudie als een studie van een beroepsgroep. De financiële sector en financiële beroepen zijn om verschillende redenen interessant om met een genderbril te bestuderen. De financiële sector is ten eerste een belangrijke werkgever. Vrouwen zijn er over het algemeen goed vertegenwoordigd, maar de doorstroming naar leidinggevende functies is slecht. Financiële beroepen vormen ten tweede een cruciale functie in elk bedrijf: de financial managers zitten bij alle belangrijke beslissingen mee aan tafel. Vanuit die optiek zijn het ideale functies om door te groeien naar het topmanagement in het bedrijfsleven. Wanneer vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in financiële beroepen is dit een gemiste kans. Financiële beroepen zijn ten derde een knelpuntberoep. De lijst met knelpuntberoepen van de VDAB (op 30/01/07) bevat verschillende financiële beroepen: accountant, accountmanager, auditor, bediende kostprijsberekening, boekhouder, hoofdboekhouder, financieel verantwoordelijke, fiscaal adviseur, kostaccountant. Dan stelt zich de vraag naar de vertegenwoordiging van vrouwen in financiële opleidingen. De onderzoeksvragen zijn de volgende: wat is de positie van vrouwen in de financiële sector en in financiële beroepen? Welke loopbaan volgende vrouwen met een financieel profiel?
62 - Steunpunt Gelijkekansenbeleid
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het Steunpunt Gelijkekansenbeleid is een Consortium tussen de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Hasselt. Hoewel de samenwerking beperkt blijft tot deze twee universiteiten, worden ook de andere Vlaamse universiteiten (UGent, K.U.Leuven, VUB) en de Hogeschool Gent actief bij het Steunpunt betrokken via lidmaatschap van het Dagelijks bestuur (o.l.v. prof. Josse Van Steenberge) en via een Multidisciplinaire Expertenpool. Hierdoor kan het Steunpunt rekenen op een brede expertise binnen het Vlaamse universitaire landschap.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Josse Van Steenberge, Universiteit Antwerpen
Promotoren van het Steunpunt (Operationele Cel)
Prof. dr. Josse Van Steenberge, Universiteit Antwerpen - voorzitter Prof. dr. Jef Breda, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Daniël Cuypers, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Mieke Van Haegendoren, Universiteit Hasselt Prof. dr. Dimitri Mortelmans, Universiteit Antwerpen Prof. dr. Christiane Timmerman, Universiteit Antwerpen
Medewerkers
Nico Steegmans, Operationeel management en wetenschappelijk onderzoek
Rita Moonen, Administratie
Ellen Van de Poel, Comunicatie
Els De bruyn, wetenschappelijk onderzoek Sabine De Clercq, wetenschappelijk onderzoek dr. Alexis Dewaele, wetenschappelijk onderzoek Johan Geets, wetenschappelijk onderzoek dr. Suzana Koelet, wetenschappelijk onderzoek Joz Motmans, wetenschappelijk onderzoek Marjan Van Aerschot, wetenschappelijk onderzoek Kris Vancluysen, wetenschappelijk onderzoek Maarten Van Craen, wetenschappelijk onderzoek Steven Van den Eede, wetenschappelijk onderzoek dr. Elke Valgaeren, wetenschappelijk onderzoek dr. Johan Wets, wetenschappelijk onderzoek
Steunpunt Gelijkekansenbeleid - 63
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Mevr. Liesbet Stevens, Kabinet van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke kansen
ONDERVOORZITTER
Dhr. Bjorn Vanheste, Kabinet van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
LEDEN
Mevr. Badra Djiat, Kabinet van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering Mevr. Agna Smisdom, Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid, Stafdienst van de Vlaamse Regering, Afdeling Gelijke Kansen in Vlaanderen Mevr. Annemie Degrootte, Agentschap voor Binnenlands Bestuur, Afdeling Beleid, Binnenland, Steden en Inburgering Mevr. Karen Haegemans, afgevaardigde van de Coördinerende minister Mevr. Sultan Bali, expert Dhr. Hubert Cossey, expert Prof. dr. Machteld De Metsenaere, expert Mevr. An Gydé, Holebifederatie Dhr. George Kamanayo, expert Mevr. Mieke Van Nuland, Amazone Prof. dr. John Vincke, expert Mevr. Mieke Valcke, SERV Prof. dr. Josse Van Steenberge, promotor-coördinator Prof. dr. Mieke Van Haegedoren Prof. dr. Johan Ackaert Mevr. Nico Steegmans Prof. dr. Chris Timmerman
SECRETARIS
Dhr. Wim Winderickx, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke kansen Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid IVA Binnenlands Bestuur
64 - Steunpunt Gelijkekansenbeleid
Steunpunt Milieu en Gezondheid Steunpunt Milieu en Gezondheid Pleinlaan 2 1050 Brussel tel.: 02 629 32 64 fax: 02 629 32 74
[email protected] http://www.milieu-en-gezondheid.be
DOELSTELLING Algemeen Zowel maatschappelijk als natuurwetenschappelijk is "milieu en gezondheid" in volle ontwikkeling. Een degelijke wetenschappelijke ondersteuning is dan ook een conditio sine qua non voor de ontwikkeling en het handhaven van een sterk beleid. Het Steunpunt Milieu en Gezondheid is in de eerste plaats belangrijk om op een continue en prospectieve manier onderzoek te kunnen uitvoeren naar zowel de impact van het milieu op de gezondheid van de Vlaamse bevolking als de impact van de reeds genomen beleidsmaatregelen om deze gezondheidseffecten te verkleinen. Een breed spectrum aan complementaire expertises werken samen rond milieugezondheidskunde om een maximum aan relevante en bruikbare kennis te verzamelen voor de Vlaamse overheid en haar beleid. Het Steunpunt voert onderzoek uit, past bestaande kennis toe en integreert de wereldwijd beschikbare kennis in samenspraak met de beleidsmakers. Als dusdanig is het Steunpunt een “kennisinstituut” dat voortdurend in wederzijds overleg met het beleid om meer én beter gezondheidsbedreigende milieufactoren op te sporen en hun effect te definiëren. Gelet op de maatschappelijke relevantie van het onderwerp heeft het Steunpunt een publieke taak te vervullen waarbij deze kennis en kracht worden gebundeld.
Onderzoeksprogramma LUIK 1: ALGEMENE COÖRDINATIE EN ADMINISTRATIE TUSSEN PROMOTOREN/PARTNERS BINNEN HET CONSORTIUM EN MET DE OVERHEID
De promotor-coördinator is verantwoordelijk voor het management van het programma met betrekking tot de kosten en de mijlpalen. De promotor-coördinator is tevens verantwoordelijk voor de interface met de administraties van de Vlaamse Regering alsook voor het indienen van de technische en financiële rapporten. De promotor-coördinator is verantwoordelijk voor de coördinatie tussen alle deelnemers en voor de opvolging van het project plan, inbegrepen het thema vooruitgangsrapporten, managementrapporten en de leverbaarheden. Voor deze taken zal de promotor-coördinator worden bijgestaan door een beheersassistente. De coördinator zal ook het dagelijks bestuur voorzitten en alle noodzakelijke vergaderingen organiseren. Hij is ook belast met de jaarlijkse en eindrapporteringen waar alle promotoren en partners zullen toe bijdragen. De beheersassistente coördineert ook de praktische zaken rond de Biomonitor en de website van het steunpunt.
Steunpunt Milieu en Gezondheid - 65
De promotor-woordvoerder is verantwoordelijk voor de interface met de administraties van de Vlaamse Regering medische en gezondheids-gerelateerde thema’s en is daarvoor ook de woordvoerder van het Steunpunt naar publiek en stakeholders. De inhoud van de boodschappen zullen voorafgaand besproken en goedgekeurd worden door het dagelijks bestuur. Voor externe communicatie wordt de promotor-woordvoerder bijgestaan door andere betrokken experten van het steunpunt.
LUIK 2: HUMANE BIOMONITORING Humane biomonitoring vult de nog bestaande leemten in de “oorzaak-gevolg”keten in de milieugezondheidszorg op. Om de dosis-effectrelaties te kunnen bepalen, moeten er vooreerst voldoende gegevens voorhanden zijn over de blootstelling en effecten in de mens. Milieumeetgegevens werden en worden reeds periodiek verzameld door verschillende Vlaamse instellingen. Het realiseren en verder ontwikkelen van een biomonitoringsprogramma is niet alleen decretaal verankerd (art. 54 §2 van het decreet preventieve gezondheidszorg), het verschaft Vlaanderen ook een wetenschappelijke voorsprong. Immers, Vlaanderen neemt op het vlak van humane biomonitoring in Europa momenteel een voortrekkersrol in. Het humaan biomonitoringsprogramma biedt het kader om de impact van verschillende polluenten, zowel reeds goed gekarakteriseerde als nieuwe chemicaliën, inclusief hormoonverstorende stoffen, op de volksgezondheid te evalueren. Een essentiële bijdrage van de sociale wetenschappers is het ontwerpen van werkvormen voor de dialoog over milieu & gezondheidsthema’s. Het is van belang over deze toch wel complexe materie de diversiteit aan maatschappelijke en wetenschappelijke perspectieven op een gestructureerde wijze in debat te brengen. Het voorzien van dergelijke consultatie of interactie leidt tot een betekenisvolle kennisverruiming, die doeltreffende en doelmatige besluitvorming en beleidsoplossingen ten goede komt. Het kan bijvoorbeeld gaan over de moeilijke interpretatie van resultaten uit de biomonitoring, het aanduiden van prioritaire thema’s voor specifiek lokaal of onderwerpgebonden biomonitoring (hot spots), het tegemoetkomen aan bezorgdheden en vragen van relevante actoren bij het studieopzet,.... Bijgevolg is ook tweerichtingscommunicatie tussen wetenschap en samenleving meer aangewezen dan de traditionele informatieoverdracht naar het publiek. Goed geïnformeerde en duidelijk beargumenteerde besluitvorming gaan samen. Maar hoe realiseer je dat? Sociale wetenschappers ontwerpen werkvormen voor procedurele en inhoudelijke structurering van die besluitvorming; voor de interactie tussen relevante actoren in deze materie. Een gekende methodiek die hierbij gebruikt wordt is Multi Criteria Analyse. Naast het ontwikkelen van de procedure en analyse van sociale en beleidsmatige aandachtspunten, staan de sociale wetenschappers ook in voor organisatorische en inhoudelijke begeleiding van de interactie en verwerking, analyse en synthese van de resultaten. In functie van die ‘risicocommunicatie’ is ook sociaalwetenschappelijk onderzoek aangewezen naar de achtergrond van de diverse perspectieven, de vaak grote verschillen tussen de wijze waarop experten, burgers en beleidsverantwoordelijken risico’s percipiëren. Risicobeleving is een multidimensioneel concept waarbij diverse factoren, zoals vertrouwen bijvoorbeeld, bepalend zijn. Sociale wetenschappers hebben daardoor vandaag dan ook veel aandacht voor de factoren die de beeldvorming en houdingen mee kneden. Luik 2.1: Referentiewaarden en case studies In de vorige biomonitoringscampagne (2002-2006) werd de hypothese getoetst of het wonen in verschillende regio’s in Vlaanderen een meetbare impact heeft op de polluenten in het lichaam en hun 66 - Steunpunt Milieu en Gezondheid
biologisch effect. Dit bleek effectief zo te zijn. Biomonitoring is dus een instrument dat lokale verschillen in milieudruk op de mens in kaart kan brengen. Het nieuwe programma (2007-2011) bouwt verder op de verworven kennis en wil een instrument worden dat nog beter blootstelling van specifieke doelgroepen en in geselecteerde regio’s kan evalueren en opvolgen. Daarvoor hebben we in de eerste plaats een goede referentiebasis nodig. Referentiewaarden, representatief voor Vlaanderen, zullen verzameld worden. Hiermee kunnen bekomen meetwaarden dan worden vergeleken in specifieke aandachtsgebieden. Bovendien wordt nu ook nauwe aansluiting gezocht bij een Europees initiatief om biomontoringsgevens in verschillende lidstaten vergelijkbaar te maken. In de vorige campagnes werden goed gekarakteriseerde polluenten zoals zware metalen en POPs onderzocht. Ditmaal zal ook aandacht gaan naar nieuwe stoffen die gedurende de laatste decennia in het milieu terecht gekomen zijn en waarvan onze kennis wat betreft humane blootstelling zeer beperkt is. De voorbije biomonitoringscampagnes (2002-2006) in Vlaanderen hebben aangetoond dat er gebiedsverschillen zijn in de inwendige blootstelling van personen en effecten. Soms is die evenwel ruimtelijk beperkt. In de nieuwe campagne willen we vooral nagaan of wonen in de buurt van een puntbron een impact heeft: in welke mate heeft een puntbron een impact op de inwendige blootstelling van omwonenden, over welke afstanden, en is wonen in de buurt van zo een puntbron geassocieerd aan biologische of gezondheidseffecten? We wensen risicogroepen te identificeren. Niet alleen wonen in de buurt van een bron kan een impact hebben, ook levensstijl, leeftijdsgroep of sociale klasse kunnen mogelijk bijdragen tot een verhoogd risico voor blootstelling aan polluenten en hun effecten. Het identificeren van verhoogd blootgestelde populaties of van meer gevoelige populaties is een belangrijke doelstelling van de nieuwe campagne. Deze kennis moet ook leiden tot inzichten die beleidsmakers in staat stellen om remediërende acties doelgerichter te maken. Luik 2.2: Risico-communicatie en consultatie Zoals ook in de vorige biomonitoringscampagnes zullen de vragenlijsten een deel bevatten dat peilt naar de perceptie van milieu en gezondheidsvraagstukken en van gesteld vertrouwen in bronnen van informatie en verantwoordelijken voor de oplossingen. Aangezien de opzet van het biomonitoringsonderzoek verandert (enkel het onderzoek naar puntbronnen is nog streek- of gebiedsgericht) dienen de vragen aangepast aan de nieuwe context en wordt waar mogelijk ook inhoudelijke afstemming gezocht met Vlaamse en Europese peilingen. Aanvullend zullen ook vragen worden aangeleverd om de sociaal-demografische en sociaal-economische achtergrond en de sociale netwerken van respondenten beter in te kunnen schatten bij de statistische verwerking en interpretatie van de meetresultaten en van bewustzijn, visie en houdingen over milieugezondheidsrisico’s van de bevraagde Vlamingen en residenten van specifieke regio’s of doelgroepen (in het kader van de puntbronnen). Op basis van een sociaalwetenschappelijke verkenning zal informatie over ‘sociale klasse’ geïncludeerd worden in de analyses van de biomonitoring. Voor het bepalen van de sociale klasse of welvaartsniveau van de respondenten in de Vlaamse meetcampagnes en de specifieke metingen voor hot spots zal een optimale proxy worden gekozen of geconstrueerd. Deze proxy wordt vervolgens ook geoperationaliseerd voor de verwerking in de vragenlijsten. De informatie die langs deze weg wordt verzameld zal gelijk welke onderzoeker nadien in staat stellen rekening te houden met het aspect sociale ongelijkheid in de context van milieugezondheidsvraagstukken. De uitkomst van het surveillance programma is niet rechtstreeks vertaalbaar naar beleidsondersteunende initiatieven. Er bestaat geen wettelijk kader voor interpretatie van de resultaten van een biomonitoringsprogramma. Het Fasenplan is een procedure die als doel heeft om de overheid te ondersteunen bij de interpretatie van de biomonitoringsresultaten in termen van beleidsacties. Het eerste fasenplan werd ontwikkeld en opgestart tijdens de eerste cyclus van het steunpunt. Met de casussen van DDE en de prioritering binnen het geheel van de campagneresultaten werd eerste Steunpunt Milieu en Gezondheid - 67
ervaring opgedaan. Het is de bedoeling om dit initiatief te evalueren en het fasenplan bij te sturen waar nodig. Het fasenplan van de tweede cyclus Steunpunt Milieu & Gezondheid wordt weliswaar al voorbereid, maar start pas wanneer de eerste resultaten van de tweede generatie biomonitoring verwacht worden, begin 2010.
LUIK 3: VRAAGBAAK De vraagbaak is het aanspreekpunt van de overheid voor korte termijnvragen maar ook meer diepgaande literatuurstudie over relevante en belangrijke milieu- en gezondheidsthema’s. In de eerste plaats wordt de horizon proactief gescreend op nieuwe topics met die maatschappelijk en beleidsmatige relevantie. Ten tweede wordt ook de wetenschappelijke literatuur aangaande deze onderwerpen nauwgezet gevolgd, zodat wetenschappelijk gefundeerde beleidsadviezen geformuleerd kunnen worden. Uiteraard is niet alles proactief te voorzien en beleid en administraties kunnen verrast worden door bepaalde “milieu en gezondheids” problemen. Ook in die gevallen zal snel en accuraat een wetenschappelijk beleidsadvies worden gegegeven aan de opdrachtgevende overheid.
LUIK 4: ONDERZOEKSPROJECTENEN NIEUWE ONTWIKKELINGEN INZAKE MILIEU EN GEZONDHEID Luik 4.1: Fijn stof In Vlaanderen wordt de blootstelling aan luchtverontreiniging (o.a. ozon, PM10) als één van de belangrijkste problemen voor de gezondheid ervaren. De luchtvervuiling met zwevende stofpartikels is wat de gezondheidsrisico’s betreft de belangrijkste vorm van luchtverontreiniging. Zwevend stof wordt in verband gebracht met hart- en luchtwegklachten en vervroegde sterfte. De aandacht gaat hier steeds meer naar de kleinste deeltjes (PM2.5 en PM0.1), die het diepst in de longen doordringen, waarbij ook de chemische samenstelling van belang is in het kader van hun toxische gevolgen. Epidemiologische studies toonden aan dat de inhalatie van fijn stof, oftewel PM (Particulate Matter) geassocieerd is met acute en subacute effecten. De meeste studies die de effecten van fijn stof bestudeerden, maakten gebruik van externe meetstations als referentie. Gebruik van meetstations als een surrogaat voor persoonlijke blootstelling resulteert onoverkomelijk in een meetfout waardoor “random errors” verhogen en de statistische significantie van de associatie van het gezondheidseffect met luchtvervuiling gereduceerd wordt. Interne biomerkers van blootstelling aan fijn stof zijn slechts weinig onderzocht. Recent is het gebruik van koolstofdeeltjes (de gemiddelde koostofoppervlakte) in macrofagen uit de luchtwegen voorgesteld als een merker van persoonlijke blootstelling aan fijn stof. Deze methode is echter zeer tijdrovend, wat het niet geschikt maakt voor epidemiologische studies op grote schaal. In onze studie gebruiken we de fagocytotische capaciteit van alveolaire macrofagen (AM) om de impact van fijn stof op het bronchoalveolaire oppervlak van volwassenen te bepalen Het doel van deze studie is om de mediane koolstofoppervlakte te meten in longmacrofagen bij transplantpatiënten die routinematig bronchioalveolaire lavage ondergaan, waarbij de koolstofbelasting van de longmacrofagen geassocieerd zal worden met de gemiddelde jaarlijkse PM2.5 concentratie (Grid 4x4 km, RIO-model). Daarnaast wordt ook de koolstofbelasting met andere celkarakteristieken (granulociteit en celoppervlakte) gemeten. Voor de bepaling van grootte, concentratie en vorm van fijnstofdeeltjes in longen (http://www.lungvision.com/) om hun toepasbaarheid en betrouwbaarheid na te gaan zal contact worden gelegd met de ‘commerciële analyse- en onderzoeksmethode’. Door validatie van een biomerker voor lange termijnblootstelling aan koolstofpartikels ook te meten bij een subgroep van de deelnemers van het biomonitoringsproject, of bij een specifieke groep ouderen kunnen we deze parameter ook inzetten in het biomonitoringsluik. 68 - Steunpunt Milieu en Gezondheid
Aansluitend op voorgaande epidemiologisch en experimenteel onderzoek willen we de relevantie van bovenstaande bevindingen toetsen in een longitudinale epidemiologische studie, waarbij rekening kan worden gehouden met verschillende verstrengelde variabelen om inzicht te krijgen in individuele factoren die de gevoeligheid voor de acute effecten van fijne stofdeeltjes bepalen. Om dit mogelijk te maken zullen we een cohort van patiënten (diabetici, COPD) opvolgen waarbij cardiovasculaire en respiratoire parameters bij dezelfde persoon tijdens de verschillende seizoenen zullen worden bestudeerd in relatie tot de fijn stofconcentratie. De intratracheale toediening van dieselpartikels bij proefdieren leidt tot een verhoogde tromboseneiging. Patiënten met diabetes hebben al een verhoogde tromboseneiging en vormen dus een relevante groep om de effecten van fijn stof te bestuderen. De hoge prevalentie van diabetes (80 per 10000 bij 60-jarigen) en dat deze groep mogelijk gevoeliger is voor de effecten van luchtverontreiniging maakt dit onderzoek relevant. Luik 4.2: Endocriene verstoorders Endocriene verstoring wordt als zeer prioritair beschouwd zowel in het regeerakkoord onder hoofdstuk XII, Leefmilieu, onder punt D, Milieu en Gezondheid, als in de Beleidsnota Leefmilieu en Natuur 20042009. De belangrijkste voorbeelden van nieuw geïdentificeerde endocriene verstoorders zijn de gebromeerde brandvertragers en perfluoralkylverbindingen. Dit zijn de twee recente klassen van persistente organische verbindingen met een hoog productievolume, een breed gamma aan toepassingsmogelijkheden (isolatie- en coatingmateriaal, textiel, huishoudartikelen, e.a.) en een wereldwijde verspreiding. Ze komen voor onder de vorm van verschillende congeneren, elk gekenmerkt door specifieke eigenschappen qua detectiemethodes, verspreiding en toxiciteit (gaande van hormoonverstoring, neurotoxiciteit, carcinogeniteit tot immunotoxiciteit). Deze stoffen zijn belangrijk voor Vlaanderen: in sommige waterbodems worden ze immers in uitzonderlijk hoge concentraties aangetroffen. Ook bewaarmiddelen (bvb parabenen) die alomtegenwoordig zijn in personal care producten zoals lotions, zalven en deodorants zijn belangrijk. De aanwezigheid van parabenen werd aangetoond in effluenten en in het oppervlaktewater van de Schelde, en werden significant gerelateerd aan de oestrogene belasting in die waterstalen. In deze studie zal worden nagegaan of patiënten met vruchtbaarheidsproblemen (subfertiliteit) in vergelijking met een controlegroep van mensen met een normale vruchtbaarheid (fertiliteit) meer blootgesteld zijn aan polluenten met hormoonverstorende werking. In 2 case-control settings - één bij vrouwelijke subfertiliteitspatiënten en één bij mannelijke subfertiliteitspatiënten - wordt de blootstelling bestudeerd van endocriene verstoorders met oestrogene, anti-oestrogene of anti-androgene eigenschappen (o.a. dioxines, PCBs, gechloreerde pesticiden, perfluoro verbindingen, ftalaten, bisphenol A, zware metalen). Bij mannen gebeurt de selectie van patiënten en controles op basis van de spermakwaliteit en klinisch onderzoek; bij vrouwen op basis van een volledig fertiliteitsonderzoek. Naast de meting van de blootstellingsmerkers worden er vragenlijsten afgenomen (i.v.m. levensstijl, beroepsblootstelling, medische voorgeschiedenis en informatie over verblijfsplaats) en worden er een aantal klinische parameters gemeten (totale oestrogene activiteit in bloed, semenanalyse, endocrien profiel en testisvolume bij mannen; hormonaal assay bij vrouwen). De output van de studie is de berekening van het risico op subfertiliteit dat geassocieerd is met de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen, rekening houdend met mogelijke confounders. Luik 4.3: Ondersteunend onderzoek m.b.t. participatie en sociale ongelijkheid Er bestaan internationaal meer en meer aanwijzingen dat armere bevolkingsgroepen een onevenredig aandeel hebben in blootstellingen aan omgevingsfactoren (zoals lood, PCB’s enz.) via hun woon- en werkomgeving. Milieugebonden blootstelling vormt daarom een belangrijk domein van onderzoek om de gezondheidsproblemen van de minder gegoeden te begrijpen. Het is dan ook nodig om meer kennis te verzamelen over de blootstelling en gezondheidsrisico’s van minder begoede
Steunpunt Milieu en Gezondheid - 69
bevolkingsgroepen en over de mogelijke manieren om deze blootstelling en gezondheidsrisico’s specifiek aan te pakken. Een belangrijke opdracht in dit kader is het selecteren of construeren van de meest optimale proxy voor sociale status in functie van de humane biomonitoringscampagne en de biomonitoring van specifieke geografische gebieden of doelgroepen en deze vervolgens in de vragenlijsten te implementeren. De verzamelde informatie uit de literatuurstudie zal de wetenschappers van het steunpunt een beter inzicht geven in de impact van sociale status op de blootstelling aan milieuvervuiling en de gevoeligheid voor hieraan gerelateerde gezondheidseffecten. Los van deze instrumentele waarde van sociaalwetenschappelijke kennis, is de rol die sociale wetenschappen (kunnen) spelen ook een onderzoeksonderwerp op zich. Zoveel als mogelijk dienen de dagelijkse ervaringen in en bevindingen uit de werking van het Steunpunt dan ook wetenschappelijk gevaloriseerd. Alleen zo kunnen, zoals in het buitenland, de beleidswetenschappen en het kenmerkende actieonderzoek in dit toepassingsveld verder ontwikkelen. Het uitbouwen van de wetenschappelijke capaciteit terzake is overigens ook een belangrijke doelstelling van de steunpuntwerking. Luik 4.4: Opvolging neuro-motorische ontwikkeling en astma en allergie bij kinderen De kinderen die als pasgeborenen deelnamen aan het vorige biomonitoringsonderzoek (2001-2006) zullen verder worden opgevolgd. Doel hiervan is het verzamelen van follow-up data, met behulp van vragenlijsten over de algemene gezondheidstoestand en meer specifiek over astma en allergie, groei en de neuro-motorische ontwikkeling (schoolresultaten en ADHD) Het luik Neurotoxicologie van het 1° Steunpunt Milieu en Gezondheid had onder meer tot doel na te gaan of het meten van gedrag als sensitieve en betrouwbare parameter voor het opsporen van neurotoxiciteit van milieutoxines met oestrogeendisruptor-capaciteiten haalbaar is. Er kon inderdaad vastgesteld worden dat deze parameter zeer gevoelig is voor het aantonen van toxische effecten, zeer eenvoudig te meten is en een quasi onbestaande interobserver variabiliteit heeft, wat hem zeer geschikt maakt als screeningstechniek in grote bevolkingsgroepen (Vermeir en Viaene, 2006). Voor andere onderzoeksmethoden werd dit al bewezen (IQ schattingen, vragenlijsten naar ADHDspectrum, vragenlijsten naar depressie-spectrum,…). Daarbij blijken geen grote onderzoeksgroepen nodig te zijn (100-200) om effecten te kunnen aantonen. De oudere toxines zijn gekend en maatregelen werden genomen, waardoor ze langzaam uit ons milieu zullen verdwijnen. In het kader van de huidige kennis moet er toch gedacht worden nog verdere maatregelen te treffen om toxische metalen, zoals Pb en Cd, en PCB’s nog sneller uit onze omgeving te krijgen en zeker nieuwe contaminatiebronnen aan banden te leggen. Voor nieuwere polluenten die een lange half-waardetijd in ons milieu hebben en dus met tijd zeker zullen overgaan van een industrieel chemicalium naar een milieucontaminant moet er een biomonitoring én bio-effectmonitoring worden opgesteld op minstens 3 momenten in het leven om vroegtijdige neurotoxiciteit te detecteren. En dit voordat de contaminant pandemisch wordt en de gevolgen bijzonder moeilijk in te dijken zijn, zoals in het verleden is gebleken met Pb, Cd, Hg, PCBs,… . In het kader van de monitoring van gezondheidseffecten van milieufactoren zal gepoogd worden een continue monitoring van een doorsnede van de populatie op te zetten via het aanleggen van een biobank (bloed- en urinestalen), en dit minstens op drie momenten: de pasgeborene (meten van prenatale blootstelling), het jonge kind en de jonge adolescent. De opvolging van deze kinderen kan vanaf dat punt gedaan worden met vragenlijsten (beginnend prenataal) naar o.a. ontwikkeling, motorische end-points, concentratie- en impulsiviteit en gender-linked gedrag. De tijdsspanne van de nieuwe biomonitoringcampagne laat echter niet toe deze nieuwe cohortes te testen met een selectie van gevoelige neuroperformantietesten. Door basisgegevens nu al prospectief te verzamelen kan dit echter in een volgende faze gepland en uitgevoerd worden met testen die eenvoudig te hanteren zijn 70 - Steunpunt Milieu en Gezondheid
en aan te leren zijn aan veldwerkers (op de leeftijd van 4 en 16 jaar). Door een dergelijk continue monitoring van neurotoxische effecten bij kinderen en jong volwassenen te linken aan elke nieuwe campagne van biomonitoring kunnen mogelijke effecten snel geassocieerd worden aan nieuwe chemicaliën die in het milieu komen en kunnen nieuwe inzichten snel worden toegepast. Luik 4.5: Opvolging Opvolging morbiditeit en mortaliteit bij volwassenen Oudere volwassenen (50-65 jaar), die deelnamen aan het vorige biomonitoringsonderzoek (20012006) en aan de pilootstudie over biomonitoring zullen verder worden opgevolgd. Doel is de opvolging van morbiditeit en mortaliteit verder te onderzoeken met behulp van de bestaande registratiegegevens.
Steunpunt Milieu en Gezondheid - 71
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Brussel, Gent, Leuven, Antwerpen en Hasselt. De concrete deelnemers zijn: Vakgroep Analytische en Milieuchemie, Vrije Universiteit Brussel Vakgroep Embriologie en Menselijke Genetica, Vrije Universiteit Brussel Vakgroep Ratiotherapie en Kerngeneeskunde, Universiteit Gent Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde, Universiteit Gent Vakgroep Arbeids-, Milieu en Verzekeringsgeneeskunte, Katholieke Universiteit Leuven Departement Verloskunde, Katholieke Universiteit Leuven Centrum voor Statistiek, Universiteit Hasselt Het consortium werkt samen met: De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) Het Provinciaal Instituut voor Hygiëne, Antwerpen Het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Willy Baeyens, Vrije Universiteit Brussel
Beheersassistente
Karen Goeyens, Vrije Universiteit Brussel
Promotoren van de entiteiten
Herman Tournaye
Lieve Goorden
Nik Van Larebeke
Kristine Desager
Stefaan De Henauw
Geert Molenberghs
Jean Marc Kaufman
Greet Schoeters
Benoit Nemery De Bellevaux
Vera Nelen
Thomas D’Hooghe
Mineke Viaene
Ilse Loots
Wetenschappelijke medewerkers
Sam De Coster
Liesbeth Bruckers
Maaike Bilau
Elly Den Hond
Ahmed Mamoud
Gudrun Koppen
Tim Nawrot
Els Van De Mieroop
Hans Keune
Griet Vermeir
Bert Morrens
72 - Steunpunt Milieu en Gezondheid
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Jan Verheeke, Kabinet van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur
CO-VOORZITTER
Dhr. Luc Vuylsteke de Laps, Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
LEDEN
Dhr. Paul Vande Wiele, afgevaardigde van de Coördinerende minister Mevr. Karen Van Campenhout, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Mevr. Hana Chovanova, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Mevr. Myriam Bossuyt, Vlaamse Milieumaatschappij Mevr. Griet Van Gestel, Vlaamse Openbare Afvalstoffenmaatschappij Dhr. Geert Goemans, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Prof. dr. Willy Baeyens, promotor-coördinator Prof. dr. Nik Van Larebeke Prof. dr. Ilse Loots Prof. dr. Benoit Nemery De Bellevaux Prof. dr. Greet Schoeters Prof. dr. Vera Nelen Prof. dr. Stefaan Dehenauw Prof. dr. Geert Molenberghs Prof. dr. Kristine Desager Prof. dr. Minneke Viaene Prof. dr. Thomas D’Hooge Prof. dr. Jean Marc Kaufman Prof. dr. Herman. Tournaye
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Steunpunt Milieu en Gezondheid - 73
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen Prinsstraat 13 2000 Antwerpen tel.: 03 220 41 50 fax: 03 220 43 95
[email protected] http://www.steunpuntgoederenstromen.be
DOELSTELLING Algemeen Vlaanderen heeft het op economisch vlak de laatste jaren niet slecht gedaan. Een goede localisatie en een goede vervoersinfrastuctuur hebben daar ontegensprekelijk toe bijgedragen. Zonder de inzet van het vervoersysteem kan een samenleving zelfs niet functioneren. Goederenvervoer heeft zonder twijfel een belangrijke directe strategische waarde voor het bedrijfsleven, waarbij rechtstreeks wordt ingegrepen op het concurrentievermogen van diezelfde bedrijven maar indirect ook op de aantrekkingskracht van Vlaanderen als potentiële vestigingsplaats. Toch zijn succes en welvaart nooit definitief verworven. Concurrenten benchmarken zich immers aan succesverhalen, en de competitiviteitskloof wordt vaak snel gedicht. Dat betekent dat ook Vlaanderen moet blijven investeren in gekende troeven. Waar nodig moeten die troeven worden versterkt. Onze infrastructuur, onze ligging in het logistieke netwerk en de wijze waarop goederenvervoer wordt georganiseerd en afgehandeld, vormen in die zin een belangrijke troef. Bovendien genereert goederenvervoer ook een aantal problemen. Vervoer, ook goederenvervoer, veroorzaakt ondermeer ongewenste emissies, geluidsoverlast en ongevallen. Het vrijwaren van de levensvatbaarheid van het vervoer vraagt investeringen. Het past dus om binnen het Steunpunt Goederenstromen niet alleen stil te staan bij de economische betekenis van de sector van het goederenvervoer, maar ook bij de negatieve elementen die ermee gepaard gaan. Uiteindelijk komt het erop neer een beleid te onderbouwen dat streeft naar ‘duurzame logistiek’. Dat houdt voor goederenvervoer in dat de verplaatsing van goederen op een wijze gebeurt die de hinder voor het milieu, de samenleving en de economie zo laag mogelijk houdt. Ook al klinkt dit eenvoudig, de realisatie van duurzame logistiek is geen geringe opgave. Economische groei leidt tot meer economische activiteit, hogere inkomens, meer consumptie en meer vraag naar vervoer. Deze toename is vooral merkbaar bij het wegvervoer en brengt een aantal negatieve externe effecten mee. Deze effecten, zoals congestie en schade aan de infrastructuur kunnen ertoe leiden dat het vervoersysteem minder vlot functioneert met negatieve gevolgen voor bereikbaarheid, economische activiteiten en economische groei. Vervoer draagt dus niet enkel bij tot economische groei, ontwikkeling en welvaart, maar genereert ook negatieve effecten die hinderlijk zijn voor welvaart en welzijn. Het is deze dualiteit die de uitdaging vormt van een beleid inzake duurzame logistiek, en waarvan de richting, grootte-orde en bepalende parameters via het onderzoek binnen het Steunpunt Goederenstromen duidelijker onderbouwd zullen worden.
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen - 75
Onderzoeksprogramma DOMEIN 1: ECONOMISCH BELANG VAN GOEDERENVERVOER De relatie tussen goederenvervoer en de goederenvervoersector, enerzijds, en economische activiteit en groei, anderzijds, is niet eenvoudig. Het is duidelijk dat binnen de goederenvervoersector werkgelegenheid en toegevoegde waarde gecreëerd worden. Maar er wordt ook op een indirecte wijze invloed uitgeoefend op de economie. Daarvoor is het echter noodzakelijk om in detail alle partijen die betrokken zijn bij de distributie van goederen te identificeren. Om hun interactie met de rest van de economie te kwantificeren, kan gebruik gemaakt worden van gedesaggregeerde inputoutput tabellen. Naast de directe en indirecte economische waarde van de goederenvervoersector, heeft specifiek de sector van het goederenwegvervoer ook nog een strategische betekenis. Om deze strategische betekenis te kwantificeren, moeten andere methodes dan input-output analyse ontwikkeld worden. Vlaanderen is door zijn geografische ligging een transitland. Bij vrachtvervoer over de weg gaat het om belangrijke noord-zuid en oost-west stromen die elkaar kruisen rond belangrijke economische groeipolen zoals Antwerpen, Gent en de Brusselse rand. In het geval van vrachtvervoer over de weg wordt algemeen aangenomen dat de sociaal-economische kosten van transit vrij duidelijk traceerbaar zijn, en de overeenkomstige inkomsten verwaarloosbaar. Binnen het spoor Goederenstromen worden deze kosten en inkomsten gekwantificeerd. Anders dan bij transit, wordt bij transhipment (i.e. overslag van schip op schip in havens, of van vliegtuig op vliegtuig in luchthavens, in beide gevallen al dan niet na stockage) aangenomen dat de baten groter zijn dan de kosten. Transhipment was tot dusver in Vlaanderen beperkt, maar is wel groeiende o.a. als gevolg van de hubvorming van rederijen in de zeehavens. Naast de toegevoegde waarde die gepaard gaat met het overslaan van goederen, is er ook het feit dat grotere vervoerstromen meer kans bieden op optimaal gebruik van het ingezette vervoermateriaal. Transit en transhipment kunnen bovendien voor havens en luchthavens bijdragen tot volumecreatie. Transhipment heeft kosten, maar genereert tegelijkertijd ook traceerbare inkomsten. het spoor Goederenstromen maakt een inschatting van de omvang van kosten en inkomsten. In een tijd waarin een steeds toenemende verschuiving lijkt op te treden van tal van industrieën vanuit West-Europa in oostelijke richting, rijst de vraag of deze tendens zich ook in de logistieke sector dreigt af te tekenen, en vooral, hoe een overheid hierop kan inspelen om het wegdraineren van deze activiteiten met hoge toegevoegde waarde tegen te gaan. Het spoor Goederenstromen wil dan ook die factoren aangeven die logistieke bedrijven ertoe aanzetten een bepaalde vestigingsplaats te kiezen. Naast het aangeven van de factoren die bedrijven ertoe aanzetten een bepaalde vestigingsplaats te kiezen, is het ook van belang te weten welke de trends zijn die de sector kenmerken, aangezien veranderende trends wellicht ook tot een veranderend vestigingspatroon zullen leiden. Het opzetten van Europese Distributiecentra (EDC’s) en Europese Logistieke Centra (ELC’s) is één van die trends. Binnen het spoor Goederenstromen zal een inventarisatie van die trends worden gemaakt, en van hun respectieve impact. Een logische stap vanuit overheidsstandpunt is verankering. In dit verband zal specifiek onderzocht worden over welke instrumenten de overheid beschikt om deze verankering te bewerkstelligen. Vlaanderen heeft alle belang bij het behouden en bijkomend aantrekken van EDC’s en ELC’s. Op het ogenblik dat een EDC of ELC zich in Vlaanderen vestigt, wordt dat internationaal vaak beschouwd als de eerste kostenplaats in het buitenland. Eenmaal een EDC of ELC aangetrokken, is de kans groot dat ook bijkomende activiteiten worden aangetrokken (i.e. fabricage, facturering, call-centers en zelfs hoofdkwartieren). 76 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen
Verankering betekent ook het stimuleren van clustervorming in de richting van industriële activiteiten. Vlaanderen beschikt met de farmaceutische sector over een typevoorbeeld van zulke cluster. Die moet worden versterkt. Er is niet alleen de schaalgrootte van de activiteiten, er is ook de onderlinge, elkaar versterkende economische band. Andere sectoren die ook voor clustervorming en –versterking in aanmerking komen, zijn de chemische sector (in het bijzonder de petrochemische sector), de voeding- en fruitsector, de automotive sector, de modesector. Hierbij wordt expliciet ingespeeld op het aanzuigeffect van bepaalde niche-markten, ondermeer op het vlak van tewerkstelling en toegevoegde waarde. Anderzijds zal binnen dit steunpunt ook aandacht worden besteed aan toekomstige industriële verschuivingen. We nemen de petrochemische nijverheid als voorbeeld. De haven van Antwerpen telt vijf raffinaderijen en een tiental van de grootste petrochemische bedrijven. Inzake grondstoffen en energie draaien die volledig op fossiele brandstoffen. Wat gebeurt er indien er problemen optreden met de olieproductie en/of –prijzen? Om te vermijden dat het Antwerpse petrochemische complex op termijn problemen krijgt of zelf verdwijnt, dient nu een aanvang te worden gemaakt met het uittekenen van strategieën gericht op een drastische verbetering van de eco-efficiëntie en agrificatie van de havenchemie. Zulke evolutie heeft gevolgen voor de sector van het goederenvervoer, maar wordt er zelf ook door beïnvloed. Ook hier wil het spoor Goederenstromen tot kennisopbouw komen.
DOMEIN 2: INFRASTRUCTUUR Vlaanderen beschikt over een uitgebreide vervoersinfrastructuur. Toch zorgt de groei van het vervoer nu reeds in belangrijke mate voor toenemende congestie en milieubelasting. De congestie genereert negatieve gevolgen voor de bereikbaarheid van industrie en logistieke knooppunten, maar ook voor de kwaliteit van de woonomgeving en de verkeersveiligheid. Om de vervoersgroei te ondervangen en op die manier de economische bereikbaarheid te blijven garanderen, is een aangepaste vervoersinfrastructuur nodig, gekoppeld aan een degelijke beheersorganisatie van diezelfde infrastructuur. Qua maatregelen zal ondermeer het effect onderzocht worden van het stimuleren van multimodaliteit/intermodaliteit en de inzet van nieuwe technologieën, het verkeer beter in de tijd spreiden, een verruiming van laad- en lostijden in de havengebieden, en het wegwerken van bottlenecks en de zgn. ‘missing links’. In het recente verleden werden beslissingen genomen m.b.t. het wegwerken van een aantal ontbrekende schakels in het Vlaamse wegennet, in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Dit volstaat echter niet om de volledige congestieproblematiek op te lossen. Het lijkt er dan ook op dat het aanreiken van nieuwe infrastructurele mogelijkheden enkel rendeert daar waar het absoluut noodzakelijk is. Vandaar de noodzaak om mogelijke werkwijze en gevolgen te onderzoeken van specifieke congestiebestrijdende instrumenten. Specifiek zal ook aandacht geschonken worden aan een betere beheersing van lege vervoerstromen. Onevenwichten in vervoerstromen leveren lege vervoerbewegingen en tijdverlies op, alleen reeds omwille van de kosten die gepaard gaan met het herpositioneren van vervoermateriaal. Die kosten zullen worden ingeschat, en er zal worden nagegaan welke maatregelen tot welke resultaten leiden. Specifiek binnen het beheersen van vervoerstromen wil het spoor Goederenstromen een inschatting geven van de gevolgen van de negatieve externe effecten (congestie, ongevallen, infrastructuur en milieu). Dit soort externe effecten betekent dat kosten worden opgelegd aan de gemeenschap, zonder dat diegene die de kosten veroorzaakt effectief betaalt. Het resultaat is een te hoge productie, gegeven het sociaal-economische kostenniveau. Prijsbeleid (o.a. congestieheffing, betaalstroken enz.) is er net op gericht de externe effecten van goederenvervoer in de prijs te verdisconteren. Er wordt nagegaan welk prijsniveau in welke omstandigheden wenselijk is.
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen - 77
De bottlenecks die vooral bij het wegvervoer duidelijk merkbaar zijn, kunnen voor een deel opgelost worden door het goederenvervoer via andere modi of in combinatie met andere modi minder intensief te laten gebruik maken van de weg. Tot nu toe is echter nog steeds een sterke toename van het vrachtvervoer over de weg merkbaar en dit ten nadele van de andere modi. Om de wijziging van de keuze van de vervoersmodus te stimuleren, is het noodzakelijk om een goed inzicht te hebben in de factoren die deze keuze bepalen en in welke mate zij die keuze bepalen. Rond keuze van vervoerswijze is vooral voor het personenvervoer reeds heel wat onderzoek verricht. Voor het goederenvervoer is veel minder onderzoeksmateriaal beschikbaar. Het spoor Goederenstromen wil hier een kwantitatieve onderbouwing bieden. Het belang dat gehecht wordt aan het begrijpen van de relatie tussen goederenvervoer en de economie, vloeit niet enkel voort uit de behoefte om de economie te stimuleren. Het vermijden van economische schade door een afnemende bereikbaarheid, ondermeer omwille van een toenemende congestie, is minstens even belangrijk. Onvoldoende doorstroming en een vermindering van de bereikbaarheid leidt op termijn tot een verlies aan cliënteel en herlocalisaties van bedrijven, en vermindert de aantrekkingskracht van Vlaanderen als vestigingsplaats. Voor sectoren met groeipotentieel lijkt voor een overheid het behouden van wat men heeft minstens zo belangrijk dan het verwerven van nieuwe activiteiten en/of vestigingen. Vandaar dat het spoor Goederenstromen ook de relaties die er bestaan tussen economische activiteit, goederenvervoer en infrastructuur wil analyseren en kwantificeren. De toegankelijkheid en bereikbaarheid van Vlaanderen dient verder ontwikkeld te worden. Daarbij is wel duidelijk dat de overheid zelf niet alle noodzakelijke investeringen zal kunnen dragen. Er zal daarom binnen het spoor Goederenstromen onderzoek verricht worden naar vormen van alternatieve financiering van investeringsprojecten. Internationaal zijn er heel wat projecten waarbij de privé sector betrokken wordt bij de financiering van publieke infrastructuurprojecten. Dit kan op verschillende manieren gebeuren zoals bijv. via een service contract, een management contract, leasing, concessies, ‘Build Operate Transfer’, overdracht, enz. Het is belangrijk om een goed overzicht te hebben van de specifieke karakteristieken en de vooren nadelen van de alternatieve participatievormen. Bestaande PPP-projecten zullen doorgelicht worden met het oog op het identificeren van succesfactoren. Vooral de wijze waarop het risico gealloceerd wordt over de verschillende partners kan sterk bijdragen tot het falen of succes van het opzetten van PPP’s. Er moet gezocht worden naar innovatieve en betere methodes voor de betrokkenheid van de privé sector bij investeringen in infrastructuur. Een te onderzoeken denkpiste is het laten participeren van haven- en andere bedrijven in de aanleg van additionele infrastructuur, en daaraan ristorno’s te voorzien in functie van het werkelijk gebruik van diezelfde infrastructuur. Heel wat investeringen in transportinfrastructuur zijn grootschalig en vaak onomkeerbaar. Bovendien zijn de toekomstige opbrengsten en kosten vaak zeer onzeker. De ex-ante beoordeling van dergelijke projecten is niet eenvoudig en kan meestal niet met de gewone ‘Net Present Value’ regel gebeuren. Er is dus nood aan andere, meer geschikte evaluatiemethodes. Die zullen binnen het spoor Goederenstromen worden geëvalueerd.
78 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen
DOMEIN 3: INNOVATIES EN INNOVATIEBELEID Binnen de brede sector van het goederenvervoer volgen de nieuwe technologische ontwikkelingen zich in een razendsnel tempo op. Toch is de innovatiekracht van de transportsector vaak minder goed dan de innovatiekracht van de industrie in algemene zin. Anderzijds verankert nieuwe technologie zich vaak aan vervoersystemen, en die systemen verankeren zich aan evoluties in vervoermateriaal. Een typisch voorbeeld vormen de zgn. ‘motorways of the sea’, waarbij kustvaart dankzij het inzetten van nieuwe, snellere schepen, de concurrentiestrijd kan voeren met wegtransport. Andere recente technologische innovaties zijn o.a. EDI technologie, automatische identificatie van voertuigen en containers, navigatie- en trackingsystemen, mobiele communicatiesystemen, mobiele computers, container tracking, verkeersinformatiesystemen, internet, WiFi, enz. Voor een regio zoals Vlaanderen heeft innovatie en nieuwe technologie in de sector van het goederenvervoer een rechtstreekse koppeling met de industriële structuur. Regio’s met een belangrijke industrie gericht op het ontwikkelen en vervaardigen van vervoermateriaal, stemmen van nature hun innovatiebeleid voor een gedeelte af op die sectoren. Vandaar het belang om ook een diepgaand inzicht te verwerven in de industriële structuur van alle sectoren die belangen hebben in het goederenvervoer. Binnen het spoor Goederenstromen worden daarom alle mogelijke technologische ontwikkelingen geïnventariseerd en in een typologie gekanaliseerd, richting mogelijke inzetbaarheid voor het oplossen van goederenvervoerproblemen. Bedrijven denken steeds meer in termen van volledige logistieke ketens, waarvan het transport van de goederen over de weg, spoor of water, slechts een onderdeel is. Innovaties in één van de delen van die keten of in de organisatie van bedrijven hebben dus ook een weerslag op het goederenvervoersysteem. De globalisering heeft ertoe geleid dat er langere en dus ook duurdere globale logistieke ketens zijn. Het is van belang om na te gaan wat de invloed is van nieuwe vormen van voorraadbeleid op de rol van het goederenvervoer. Een bepaalde innovatie kan een (positief) effect hebben op een deelaspect van het vervoer, maar tegelijkertijd of aansluitend bijkomende (negatieve) effecten hebben op andere deelaspecten. Binnen het spoor Goederenstromen zal systeemdenken dus noodzakelijk zijn. Het gebruik van modellen en andere instrumenten moet toelaten ex-ante een idee te vormen van de vraag wanneer een innovatie kansen op slagen en dus succes heeft, en wanneer niet. Ook evoluties aan de vraagzijde van de goederenmarkt hebben een - afgeleide - impact op de vraag naar transport. Zo is er bijvoorbeeld de sterke opkomst van e-commerce. Een groot deel van dit soort handel is bovendien grensoverschrijdend, en vergt dus uitermate grote flexibiliteit van transport- en logistieke systemen. het spoor Goederenstromen wil hier nagaan welk niveau van flexibiliteit wenselijk is. Nieuwe technologie kan voor bepaalde (deel)sectoren heel ingrijpende gevolgen hebben. We illustreren dat met een voorbeeld. De capaciteit van het nieuwe Antwerpse containerdok bedraagt meer dan 6 miljoen TEU op jaarbasis. De vraag stelt zich nu reeds of en wanneer een volgend dok (voorlopig het ‘Saeftinghedok’ genaamd) noodzakelijk wordt. Een alternatief ligt mogelijk in het combineren van nieuwe technologie (b.v. volautomatische afhandeling i.p.v. de huidige ‘straddle carriers’) met een andere configuratie van de terminals. Die technologie bestaat reeds, maar blijft snel evolueren. Het is duidelijk dat een correcte investeringsbeslissing, gekoppeld aan de correcte timing, belangrijke effecten zal ressorteren op het vlak van havenproductiviteit en –competitiviteit. Dit betekent ook dat rekening dient te worden gehouden met alle mogelijke factoren en met hun impact op alle betrokken actoren. Relevante elementen zijn hier ondermeer de kenmerken van het Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen - 79
innovatieproces, de mate van onzekerheid, het draagvlak bij de verschillende betrokken partijen, en voor elke partij ook de hoogte van de investeringskosten en de corresponderende baten. Tegelijkertijd wordt ook op een alternatieve wijze gewerkt, met het oog op het beantwoorden van volgende onderzoeksvraag: in welke mate moeten cruciale technologische variabelen wijzigen opdat ze effect ressorteren op belangrijke vervoersparameters? Een voorbeeld ter illustratie. Het zgn. ‘abstract mode choice’ model van Baumol en Quandt (1966) analyseert het modale keuzeprobleem bij personenvervoer in termen van abstracte variabelen, i.e. variabelen die niet benoemd zijn maar wel bepaalde kenmerken vertonen. Wijzigingen in die kenmerken genereren mogelijke wijzigingen in de keuze van de vervoerswijze. Bedoeling is om dit onderzoek uit te voeren op het vlak van goederenvervoer, en meer bepaald na te gaan welke richting technologische vernieuwing moet uitgaan om bepaalde doelstellingen op het vlak van goederenvervoer te behalen.
DOMEIN 4: OPTIMALISERING VAN DE TRANSPORT- EN LOGISTIEKE KETEN De tijd is voorbij dat goederenvervoer werd geanalyseerd in zijn afzonderlijke elementen, i.e. vervoermodi, havens, stockageplaatsen enz. Op dit ogenblik draait het concurrentiële proces immers rond de concurrentiekracht van logistieke ketens. Een haven of luchthaven wordt niet uitsluitend als knooppunt beschouwd, maar ook gescreend in de bijdrage die wordt geleverd tot de concurrentiekracht van de logistieke keten tot dewelke de betrokken haven of luchthaven behoort. Het komt er dus op neer te zorgen dat men behoort tot succesvolle ketens. In die zin heeft Vlaanderen ook belang bij het concurrentieel blijven van aansluitende nationale en internationale netwerken. Het is verder duidelijk dat de complexiteit van de ketenstructuren voortdurend toeneemt. Op hetzelfde ogenblik ontwikkelt zich een netwerkeconomie. Tegelijkertijd zorgt het ketendenken voor mogelijke en vergaande integratie met partners in de keten. Het spoor Goederenstromen concentreert zich op het in kaart brengen van de voor Vlaanderen cruciale logistieke ketens. Onderdeel van het onderzoek vormt het definiëren van de verschillende mogelijke vervoerketens, ondermeer met het oog op een koppeling met bestaande en te ontwikkelen modellen. Het onderzoek focust ook op het gedrag van de logistieke beslissingnemer. Binnen het versterkte ketendenken komt er op neer te zorgen dat men behoort tot succesvolle ketens. In die zin heeft Vlaanderen belang bij het concurrentieel blijven van aansluitende nationale en internationale netwerken. De belangrijkste beïnvloedende factoren hebben ontegensprekelijk te maken met het belang en de structuur van de goederenstromen, de ruimtelijke structuur en mogelijk ook het bestaan van enige vorm van overheidsinterventie. Binnen het spoor Goederenstromen zal in het bijzonder aandacht worden besteed aan de impact van het opzetten binnen een logistieke keten van een efficiënt e-logistics systeem, alsook een verdere stroomlijning van de regelgeving. De gegeneraliseerde kosten worden immers ook sterk beïnvloed door elementen van regelgeving, gaande van fiscaliteit (douane en BTW) tot aspecten die te maken hebben met een toenemende veiligheidscontrole van bewegingen en inhoud van zendingen.
DOMEIN 5: VRACHTPOORTEN De Vlaamse havens zijn samen met de luchthavens de economische poorten van Vlaanderen. Ze vormen samen met de daar gevestigde bedrijven een directe bron van inkomen en werkgelegenheid. De concurrentiekracht en concurrentiepositie van deze vrachtpoorten moet behouden en liefst versterkt worden. Er wordt nagegaan hoe steeds opnieuw kan worden ingespeeld op de kwaliteitseisen van grote rederijen, luchtvaartmaatschappijen en logistieke dienstverleners. Op welke wijze kan Vlaanderen goede logistieke voorzieningen en uitstekende, transparante vestigingscondities blijven aanbieden? Hoe blijft de daaraan gekoppelde regelgeving efficiënt?
80 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen
Het basisinstrument dat hiervoor zal uitgewerkt worden is een kostenmodel, dat in staat is op elk ogenblik een inschatting te geven van de gegeneraliseerde kosten, i.e. naast de tarieven en tijdskosten wordt ook rekening gehouden met zgn. ‘kwalitatieve’ elementen zoals betrouwbaarheid en schaderisico’s. Zulk kostenmodel moet toelaten de concurrentiekracht van onze Vlaamse zee- en luchthavens te kaderen in een bredere context van externe ontwikkelingen op het vlak van internationaal goederenvervoer, de concurrerende initiatieven van omringende zee- en luchthavens, de schaalvergroting van rederijen en luchtvaartmaatschappijen en het ingezette vervoermateriaal, de vorming van internationale (logistieke) netwerken, en diverse integratie- en consolidatiebewegingen. Daarbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar de rol en de interrelaties tussen de diverse spelers op de markt. Havens en luchthavens genieten momenteel bijzondere aandacht van de regelgevers, o.a. de Europese Commissie. Vandaar het belang om dieper in te gaan op de rolverdeling tussen rijk, regio en haven, op de juridische structuur van het havenbeheer, de wijze waarop investeringen geëvalueerd en gefinancierd worden, en ook op de regelgeving in zijn geheel. Een voortdurende vergelijking met andere landen vereist het opzetten en empirisch concretiseren en valideren van een benchmarkinstrument. Vlaanderen wil trouwens samen met Nederland een trekkersrol vervullen in de totstandkoming van de zgn. ‘Maritieme snelwegen’, een concept waarbij goederenstromen geconcentreerd worden op enkele prioritaire zeeroutes vanuit een beperkt aantal havens. Deze havens worden dan vitale knooppunten in een netwerk van geconcentreerde stromen. Dit steunpunt zal wetenschappelijke input leveren bij het ontwerpen van een actieplan voor maritieme snelwegen. Er zal ook industrieel-economisch onderzoek worden opgezet dat ondermeer zal ingaan op de gevolgen en opportuniteiten van grensoverschrijdende samenwerking tussen havencomplexen (bv. Antwerpen en Rotterdam, of Gent en Terneuzen of Vlissingen). Analoog als voor zeehavens, zal ook voor luchthavens een grondige marktanalyse worden gemaakt. Bedoeling is het verwerven van inzicht in de variabelen die het gedrag van luchtvaartmaatschappijen en logistieke dienstverleners beïnvloeden. Dat zal leiden tot een vraagmodel naar luchtvrachtstromen, en het theoretisch en empirisch uitwerken van een kostenmodel dat kan aantonen waarom bepaalde luchtvrachtstromen niet via een bepaalde luchthaven lopen. Met datzelfde model beschikt men ook over een instrument om potentiële klanten aan te tonen waarom het verleggen van luchtvrachtstromen over een bepaalde luchthaven economische voordelen kan opleveren. In feite moet dit kostenmodel, in combinatie met het ontwikkelde vraagmodel, systematisch antwoord bieden op alle mogelijke vragen die de concurrentiekracht van luchthavens zoals Zaventem en Oostende betreffen. Bovendien zal het onderzoek leiden tot het opzetten en empirisch concretiseren en valideren van een benchmarkinstrument. Analoog aan de zeehavens zullen ook voor luchthavens opportuniteiten voor grensoverschrijdende samenwerking geanalyseerd worden. Het vervoer doorheen een netwerk kan aan efficiëntie winnen of verliezen in de knooppunten van het netwerk. De integrale vervoersstromen kunnen efficiënter gemaakt worden door het optimaliseren van overslagpunten. Zeehavens en luchthavens zijn natuurlijk belangrijke knooppunten binnen transportketens, maar inlandterminals zijn minstens even belangrijk in het hinterlandvervoer.
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen - 81
Dit onderzoeksproject wil een inventarisatie maken van de inland terminals en de regionale overslagcentra in Vlaanderen. Een inlandterminal bevindt zich buiten de grenzen van een zeehavengebied. Er worden alleen containers of containers en bulk/stukgoed/pallets/trailers overgeslagen. In een regionaal overslagcentrum bestaat de overslag uit goederen als bulk, stukgoed, pallets en trailers. Er worden geen containers overgeslagen. De bedoeling van het spoor Goederenstromen van het steunpunt is om na te gaan in hoeverre verdere ontwikkeling van dergelijke inland terminals in Vlaanderen mogelijk is en bovendien kan bijdragen tot kostenbesparingen. De term "city logistics" slaat op het regelen van de distributie in stedelijke omgeving, maar hij kan in het algemeen gebruikt worden voor het regelen van goederentransport in bebouwde zones van oorsprong of bestemming van het vervoer. De doelstelling is het vlot laten verlopen van de distributie, met zo min mogelijk hinder voor de betrokken omgeving. De bedoeling van de distributiecentra is om het vrachtvervoer in de steden te verminderen. Op dit ogenblik zijn distributiecentra nog geen onverdeeld succes. Mogelijke redenen daarvoor zijn het gebrek aan interesse en samenwerking van de bedrijfswereld, de mogelijk hogere gegeneraliseerde transportkost, de opkomst van grote winkelketens met eigen distributiesystemen, enz. Het spoor Goederenstromen wil dan ook onderzoek verrichten naar de succesfactoren van ‘freight villages’ en distributiecentra, vooral met betrekking tot de leefbaarheid van onze steden.
82 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door de Universiteit Antwerpen, Departement Transport en Ruimtelijke Economie.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Hilde Meersman, Universiteit Antwerpen
Wetenschappelijk directeur
Dr. Thierry Vanelslander
Promotoren
Prof. dr. Gust Blauwens Prof. dr. Eddy Van de Voorde Prof. dr. Ann Verhetsel
Wetenschappelijke medewerkers
Drs. Marjan Beelen Drs. Roel Gevaers M. Sc. Edwin Van Hassel Drs. Edwin Verberght Drs. Britt Vergauwen
Secretariaat
Mevr. Anne Arekens, Directiesecretaresse Mevr. Henriette Horoba, Administratief secretaresse
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen - 83
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep CO-VOORZITTER
Dhr. Raf Suys, Kabinet van de Minister-president van de Vlaamse Regering
LEDEN
Mevr. Eline Brugman, afgevaardigde van de Coördinerende minister Dhr. Koen De Winne, Kabinet van de Minister-president van de Vlaamse Regering Mevr. Astrid Van Vosselen, Departement Mobiliteit en Openbare Werken Mevr. Ilse Hoet, Departement Mobiliteit en Openbare Werken Prof. dr. Hilde Meersman, promotor-coördinator Prof. dr. Gust Blauwens Prof. dr. Eddy Van de Voorde Prof. dr. Ann Verhetsel Dhr. Jan Blomme, expert Dhr. Miel Vermorgen, Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen N.V. – Handelsdienst, expert Dhr. Honoré Paelinck,VOKA, expert Dhr. Geert Machenil, Instituut voor Wegstransport, expert Dhr. Dirk Becquart, Haven van Gent, expert Mevr. Ann Wuyts, MORA-secretariaat Dhr. Nico Milo, MORA-secretariaat
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Minister-president van de Vlaamse Regering en Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid
Cofinancierend Beleidsdomein
Departement Mobiliteit en Openbare Werken
84 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Goederenstromen
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid Wetenschapspark 5, bus 6 3590 Diepenbeek tel.: 011 26 91 12 fax: 011 26 91 99
[email protected] http://www.steunpuntmowverkeersveiligheid.be
DOELSTELLINGEN Algemeen De missie van het Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, spoor Verkeersveiligheid bestaat erin om, in opdracht van de Vlaamse overheid, beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek te verrichten over verkeers(on)veiligheid in Vlaanderen. In verhouding tot het bevolkingsaantal vallen er in Vlaanderen jaarlijks meer verkeersdoden dan gemiddeld elders in Europa. Het risico op een dodelijk verkeersongeval per persoon is in Vlaanderen zelfs dubbel zo hoog dan in de veiligste landen van Europa: Nederland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Via het Mobiliteitsplan Vlaanderen (2001) heeft de Vlaamse Regering zich tot doel gesteld om het jaarlijks aantal doden en zwaargewonden in het verkeer tegen 2010 te halveren ten opzichte van 1999. Om deze ambitieuze doelstelling te bereiken dient het beleid gestoeld te worden op wetenschappelijke kennis en inzichten. Kennisuitbreiding is minstens op twee niveaus noodzakelijk: Kennis over verkeersonveiligheid en de daaraan ten grondslag liggende factoren. Kennis over de effecten van maatregelen. Op beide niveaus heeft het voormalige Steunpunt Verkeersveiligheid gedurende de laatste 5 jaren diverse projecten uitgevoerd. Deze activiteiten worden verder gezet binnen het Steunpunt Mobiliteit & Openbare Werken, spoor Verkeersveiligheid
Onderzoeksprogramma ONDERZOEKSLIJN 1: REFERENTIEDATABANK VOOR ONDERZOEK NAAR VERKEERSVEILIGHEID IN VLAANDEREN Van de beleidsmakers die zich toeleggen op de verkeersveiligheid wordt verwacht dat zijn weloverwogen en goed geïnformeerde beslissingen nemen omtrent het ontwerp en de werking van een verkeerssysteem. Correcte beslissingen nemen in verkeersveiligheid is niet eenvoudig, omdat het een grote dosis expertkennis over het domein vereist. De karakteristieke eigenschappen van de verkeersveiligheid kunnen alleen ten volle begrepen worden wanneer relevante verkeersveiligheidinformatie kan worden ontwikkeld, onderhouden en geanalyseerd. Het opstellen van betrouwbare databanken is een noodzakelijke voorwaarde om beleidsrelevant onderzoek van hoge kwaliteit uit te voeren, op basis waarvan naderhand indicatoren kunnen worden gegenereerd die een adequate opvolging van het beleid mogelijk maken. In het voorbije decennium werd de nood aan data immers door diverse autoriteiten erkend. Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid - 85
De specifieke doelstellingen van dit werkpakket kunnen als volgt worden omschreven:
Het uitbouwen van een uitgebreid netwerk van partners, dat de toegang tot voldoende en relevante gegevens inzake verkeersveiligheid moet garanderen; Verzamelen van gegevens in verband met verkeersveiligheid in de ruime zin: informatie over het beleid, “performance indicators”, ongevallenstatistieken en blootstelling; Ontwikkelen van een databank waarin verschillende gegevensbronnen met elkaar worden verbonden, en die kunnen verrijkt worden met geavanceerde indicatoren, bekomen uit de analyses die in de diverse werkpakketten van het project worden uitgevoerd; Ontwikkelen van een tool voor visualisatie en bevraging van de databank in een GIS-omgeving, waarmee, afhankelijk van de behoefte, diverse aspecten van het verkeersveiligheidprobleem kunnen gevisualiseerd worden.
WERKPAKKET 2: INFRASTRUCTUUR De doelstelling van dit werkpakket bestaat eruit een bijdrage te leveren aan oplossingen voor de infrastructuurproblematiek, in relatie tot de verkeersveiligheid. Met betrekking tot de relatie tussen infrastructuur en verkeersveiligheid berust een goed infrastructureel verkeersveiligheidsbeleid op de kennis van twee elementen: de mate van onveiligheid op de huidige infrastructuur vastgelegd in risicomodellen en het effect van maatregelen die men kan invoeren op onveilige plaatsen om de verkeersveiligheid te verbeteren. De keuze tussen verschillende beleidsopties is gebaseerd op deze twee pijlers. De belangrijkste technieken om de twee hierboven aangehaalde aspecten in verband met de veiligheidsimpact van infrastructuurmaatregelen te bepalen, zijn cross-sectioneel risico-onderzoek en observationele voor-na-studies. Het onderzoek in dit werkpakket is korte termijn onderzoek. Binnen het werkpakket over infrastructuur worden vier projecten gedefinieerd: 1. Cross-sectionele risicoanalyse Met behulp van cross-sectioneel risico-onderzoek zal het huidige risico op kruispunten en wegsegmenten worden onderzocht in functie van de eigenschappen van het verkeer, de weg en de omgeving. Risicomodellen zullen ook toelaten om vergelijkingsgroepen op te stellen om de effectiviteit van maatregelen te meten. 2. Impact van de weginfrastructuur op verkeersveiligheid Met dit onderzoek kunnen een aantal beslissingscriteria, zoals de beslissingsbomen voor kruispunten (TV3V, 2003), het Vademecum Fietsvoorzieningen (Vlaamse Gemeenschap, 2006), het Vademecum Voetgangersvoorzieningen (Vlaamse Gemeenschap, 2003) of het Vademecum Rotondes (Vlaamse Gemeenschap, 1997) getoetst en/of uitgebreid worden. Het programma zal echter voldoende flexibel opgevat worden, zodat in samenspraak met de overheid ook ingespeeld kan worden op actuele beleidsvragen. 3. Evaluatie van het programma “heraanleg van gevaarlijke punten”. Binnen dit project wordt de opgebouwde kennis binnen het gevaarlijke puntenprogramma gesynthetiseerd en wordt een code van goede praktijk ontwikkeld in de vorm van een aangepaste, praktisch bruikbare beslissingsboom voor de heraanleg van kruispunten. Een dergelijke beslissingsboom is nuttig voor gebruik door de Vlaamse overheid en andere wegbeheerders en kan een bijdrage leveren tot een verbeterde verkeersveiligheid en een grotere uniformiteit van infrastructuurinrichting op het Vlaamse wegennet. Een ruime overleg- en inspraakronde met de relevante actoren in het gevaarlijke puntenprogramma zal worden opgezet.
86 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid
4. Het effect van landgebruik en infrastructuur op transport en verkeersveiligheid. Binnen dit project wordt een prototype ontwikkeld van een activiteiten-gebaseerd model dat in staat is om scenario’s met betrekking tot landgebruik en andere ruimtelijke scenario’s door te rekenen. Het model zal in staat zijn om een evaluatie te maken van het effect van ruimtelijke scenario’s op de verkeersveiligheid en dit op een macroscopisch niveau.
WERKPAKKET 3: BEREIKBAARHEID De doelstelling van het onderzoek in dit werkpakket is om concrete antwoorden te formuleren op beleidsvragen die ontstaan vanuit het spanningsveld tussen de vooropgestelde ambities van het beleid op het vlak van bereikbaarheid en de stijgende vraag naar mobiliteit. Het doel van dit onderzoeksproject “de impact van verkeersveiligheidsmaatregelen op bereikbaarheid” is een model te ontwikkelen waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat de effecten van een verkeersveiligheidsmaatregel zijn op de bereikbaarheid: zowel positief als negatief. Het model geeft inzicht in de kosten en baten van een verkeersveiligheidsmaatregel in relatie tot bereikbaarheid en kan beleidsmakers en ontwerpers helpen bij het afwegen van de impact van maatregelen op de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid.
WERKPAKKET 4: INNOVATIE EN ICT VOOR EEN VEILIGERE MOBILITEIT De doelstelling van deze onderzoekslijn is om via onderzoek naar technologische ontwikkelingen en innovaties te komen tot een verhoogde verkeersveiligheid in Vlaanderen. De toepassingen van nieuwe technologieën in de transportsector zijn zeer divers, en kunnen op verschillende vlakken tot belangrijke verbeteringen leiden. Binnen deze onderzoekslijn ligt de focus op voertuigsystemen aan boord. 1. Beleidsmatige vertaling ITS-ontwikkelingen Het groot aantal ITS-ontwikkelingen in de voertuigen, langs de weg, via communicatie maken dat het beleid zich goed moet kunnen positioneren om tijdig en gericht de nodige beleidsmaatregelen te treffen. In een aantal gevallen is hiervoor regelgeving nodig of kan het beleid stimulansen voor implementatie aanreiken. Binnen dit project worden ITS-ontwikkelingen met effecten op vlak van verkeersveiligheid opgevolgd en geanalyseerd. Deze toepassingen kunnen leiden tot het vergroten van de verkeersveiligheid. Het bepalen van de rol van de overheid hierin is belangrijk. 2. Voertuigtechnologie, rijgedrag en verkeersveiligheid Binnen dit project wordt het rijgedrag van bestuurders in relatie tot verkeersveiligheid geanalyseerd. Daarnaast wordt de impact van nieuwe voertuigtechnologieën ter bevordering van de verkeersveiligheid getest. Om de effecten van nieuwe voertuigtechnologieën op de verkeersveiligheid in te schatten wordt voor de Vlaamse situatie nieuwe data opgebouwd in een piloottest.
WERKPAKKET 5: EVALUATIEMETHODEN Gezien de beperkte middelen waarover de overheid beschikt, neemt de nood aan een gefundeerde wetenschappelijke basis voor het evalueren van maatregelen toe. Er bestaat dan ook een rijzende vraag vanuit het beleid om te beschikken over methodes die hierbij ondersteunend kunnen zijn. Het ultieme doel van deze onderzoekslijn is om bij het beleid meer uniformiteit te krijgen in de wijze waarop en in welke omstandigheden verschillende evaluatiemethodes kunnen worden toegepast. 1. Evaluatie van verkeersveiligheidsmaatregelen Binnen dit project wordt een beslissingsondersteunend model opgesteld voor de evaluatie van verkeersveiligheidsmaatregelen. Gezien de complexiteit van het evaluatieproces, dat rekening dient te houden met een veelheid aan effecten die al dan niet moeilijk monetariseerbaar zijn, alsook met een
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid - 87
ganse reeks van stakeholders met vaak conflicterende belangen, worden evaluatiemethodieken ontwikkeld die hier maximaal rekening mee kunnen houden.
daarom
2. Ontwikkeling van een leidraad omtrent evaluatiemethodieken In dit tweede project wordt een praktische leidraad ontwikkeld om beleidsmensen te ondersteunen in hun zoektocht naar (een) geschikte evaluatiemethodiek(en). Het is niet de bedoeling om de verscheidenheid aan evaluatiemethodes die er in de literatuur bestaan zomaar op te lijsten, maar wel om een leidraad te ontwikkelen waarin inzichtelijk wordt gemaakt welke methodes toepasbaar zijn voor welke probleemstellingen en op welke wijze deze methodes gehanteerd dienen te worden. Hierin worden een aantal case studies opgenomen betreffende concrete toepassingen in Vlaanderen.
WERKPAKKET 6: RISICOBEPALING Binnen deze onderzoekslijn wordt er gewerkt aan het verkrijgen van een gedetailleerder inzicht in de diverse risicocomponenten. Dit is noodzakelijk om de verkeersveiligheid in Vlaanderen te verbeteren. We denken hierbij aan componenten als blootstellingsrisico’s, ongevallenrisico’s en aflooprisico’s. Het doel is om de evolutie van de belangrijkste risicocomponenten te analyseren, te vergelijken tussen verschillende groepen en te voorspellen. Op basis van deze informatie kan ondermeer, aan de hand van specifieke maatregelen, een reductie in het risico en dus een daling in het aantal ongevallen en slachtoffers bereikt worden. Het beleid dient zich immers toe te spitsen op de gebruikers, vervoersmodi en plaatsen met een groot potentieel voor risicoreductie. Binnen deze onderzoekslijn worden 3 projecten uitgewerkt: 1. Prognosemodellen voor verkeersveiligheid Het doel van dit project is te komen tot betere prognoses van de verkeersveiligheid in Vlaanderen. Voor de overheid is het voorspellen van de verkeersveiligheid een belangrijk hulpmiddel ter ondersteuning van het beleid. Uit eerder onderzoek is gebleken dat prognosemodellen aan waarde winnen wanneer ze vertrekken vanuit de assumptie dat de verkeersveiligheid het resultaat is van blootstelling (gereden kilometers), risico (aantal ongevallen per blootstelling) en gevolg (afloop van het ongeval). Want een prognose van het jaarlijkse aantal verkeersdoden geen bijvoorbeeld geen inzicht in de verdeling van de doden over de verschillende types weggebruikers, wegen of ongevallen. Een prognosemodel moet met andere woorden, naast de inzichten in de globale trends, ook een inschatting kunnen geven van de onderliggende wijzigingen in het verkeerssysteem, rekening houdend met de verschillen in de blootstelling van de subgroepen. 2. Opstellen van verkeersveiligheidsindicatoren De doelstelling van dit project is het opstellen van relevante verkeersveiligheidsindicatoren voor Vlaanderen. Traditioneel lag de focus bij verkeersveiligheidsonderzoek enkel op ongevallendata. Maar, de registratie is onvolledig en het tellen van ongevallen zegt niets over de processen die de onveiligheid veroorzaken. Daarom is er een behoefte aan het opstellen en specificeren van indicatoren (zoals bvb. snelheidsindicatoren) die causaal gerelateerd zijn aan de frequentie en de ernst van ongevallen. Binnen deze onderzoekslijn worden indicatoren voor de Vlaamse situatie uitgewerkt en worden bepaalde risicofactoren vergeleken met andere Europese regio’s. 3. Gelijke kansen in veilig verkeer In het derde project wordt een opsplitsing gemaakt in vervoerstoegankelijk-heid enerzijds en gelijke kansen met betrekking tot verkeersveiligheid anderzijds. Wat vervoerstoegankelijkheid betreft zal het onderzoek vooral betrekking hebben op populaties met beperkte vervoerstoegankelijkheid door angstgebaseerde uitsluiting. De voornaamste uitdaging is om een goed beeld te krijgen van de huidige beperkte vervoerstoegankelijkheid in Vlaanderen om zo specifieke problemen beter te kunnen kaderen en oplossingen hiervoor te evalueren. Onderzoek met betrekking tot verkeersveiligheid en gelijke kansen richt zich tot groepen van kwetsbare weggebruikers en heeft tot doel om, naast het 88 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid
aanreiken van concrete oplossingen voor specifieke problemen, te komen tot een integrale aanpak van fundamentele ongelijkheden, waarin verkeersveiligheidsmaatregelen ontworpen worden.
WERKPAKKET 7: BELEIDSORGANISATIE EN -MONITORING Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als de “ontwikkeling die tegemoet komt aan de noden van vandaag, zonder de mogelijkheid van de toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien in het gedrang te brengen”. De doelstelling van deze onderzoekslijn is een bijdrage te leveren aan de concretere invulling van het begrip duurzame ontwikkeling vanuit het standpunt van verkeer en vervoer. We willen dit bereiken door het opzetten van drie projecten. 1. Ontwikkeling van een duurzaamheidsmonitor Een duurzaamheidsmonitor is een instrument om op basis van indicatoren omtrent verkeersveiligheid op een inzichtelijke wijze duidelijk te maken hoe het huidig beleid evolueert op het vlak van duurzaamheid. De indicatoren die aan de basis liggen van deze monitor worden verzameld vanuit de andere onderzoekslijnen en moeten toelaten om op een wetenschappelijk gefundeerde manier het gevoerde beleid te evalueren en waar nodig bij te sturen in de richting van een duurzaam overheidsbeleid. Binnen dit project wordt gefocust op de ontwikkeling van een geschikte methodologie om deze indicatoren te bundelen in een duurzaamheidsmonitor. Dit project zal leiden tot het identificeren van mogelijkheden voor integratie van het mobiliteitsbeleid met andere beleidsdomeinen en biedt aldus kansen voor een concrete realisatie van duurzame ontwikkeling in Vlaanderen. 2. Bestuurlijke organisatie van een duurzaam verkeersveiligheidsbeleid In dit project zal een handleiding ontworpen worden om de overheid op verschillende niveaus (Vlaams, provinciaal en gemeentelijk) te adviseren en bij te staan in het ontwikkelen van een kwaliteitszorgprogramma dat moet toelaten om de doelstellingen inzake een duurzaam verkeersveiligheidsbeleid op te volgen en te realiseren met behulp van een integraal kwaliteitszorgsysteem. 3. Rekenmodel impact verkeersveiligheidseffecten van maatregelen In dit project wordt een rekenmodel ontwikkeld voor Vlaanderen om de verkeersveiligheideffecten van maatregelen op het vlak van mobiliteit, verkeersveiligheid, ruimtelijke ordening, milieu en gezondheid te meten. De doelstelling is te komen tot een model dat toelaat om op een kwantitatief beter onderbouwde manier de effecten van (combinaties van) maatregelen te evalueren op regionaal niveau. Hierdoor wordt het mogelijk om de kosten en baten van maatregelen in het kader van verschillende beleidsdomeinen te toetsen op de verkeersveiligheid.
WERKPAKKET 8: DUURZAME MOBILITEIT Een mobiliteitssysteem wordt 'duurzaam' genoemd als verplaatsing mogelijk wordt op een manier die het milieu en de gezondheid van de huidige en toekomstige generaties niet in het gedrang brengt. Er moet bovendien en keuze mogelijk zijn tussen verschillende transportmiddelen en de gevolgen voor het milieu en de omgeving (uitstoot van CO2 en andere schadelijke stoffen, lawaai, gebruik van niethernieuwbare brandstoffen, ...) moeten tot een minimum beperkt worden. In dat verband worden binnen deze onderzoekslijn vijf projecten uitgewerkt: 1. Ruimtelijke ontwikkeling, verkeer, geluidshinder en impact op leefbaarheid Binnen dit project wordt er onderzoek gedaan naar de problematiek van de geluidshinder door het wegverkeer in Vlaanderen en naar de effectiviteit van de maatregelen om deze hinder te beperken. Ook andere vormen van vervoer (luchtverkeer, rail, overslag van goederen, ...) zullen in het onderzoek betrokken worden afhankelijk van de beleidsrelevantie. De uiteindelijke doelstelling is het onderbouwen van een beleid dat erop gericht is om optimaal rekening te houden met ruimtelijke aspecten. Dit kan breed geïnterpreteerd worden en bevat aspecten als stadsplanning, met het oog op
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid - 89
de creatie van een kwaliteitsvolle groene zone, geluidshinder en leefbaarheidsconflicten bij nieuwbouw en inplanting van woonzones, bijsturen van de samenstelling van het voertuigenpark, ... 2. Relatie snelheid en milieu-impact, speed management en snelheidsgedrag Binnen dit onderzoek wordt getracht om te bepalen welke factoren van snelheidsgedrag invloed hebben op de verkeersleefbaarheid. Volgende vragen staan dan ook centraal: Hoe kunnen negatieve factoren aangepakt worden en positieve ontwikkelingen gestimuleerd kunnen worden? Hoe staan het publiek en het beleid tegenover deze maatregelen (evaluatie van milieu-overwegingen, keuze van wagen in relatie tot milieuvriendelijkheid i.p.v. statusgerichtheid, aanbod opties, onderhoud van wagens en duurzame rijstijl, ...), en hoe kunnen beleidsmaatregelen verder ontwikkeld worden om de verkeersleefbaarheid te verhogen in relatie tot een duurzaam ‘speed management’? 3. Voertuigtechnologie, rijgedrag en milieuperformantie Niet enkel de technische karakteristieken van voertuigen zijn bepalend voor de milieuvriendelijkheid van wagens, ook de manier waarop de chauffeur het voertuig gebruikt heeft een invloed. In het verleden werden reeds meerdere onderzoeken verricht naar de impact van rijgedrag op emissies en verbruik aan de hand van emissie- en verbruiksmetingen in reëel verkeer. Binnen het tweede project van onderzoekslijn 4 ‘Innovatie en ICT voor een veiligere mobiliteit’ wordt het rijgedrag, de relatie met infrastructuur en voertuigtechnologie onderzocht. Door emissiesimulaties kan de relatie met de milieuperformantie en de relatie met verkeersveiligheid onderzocht worden. 4. Verkeersmanagement en milieu De emissiemodellering van zowel uitlaatgassen als geluid wordt op een dynamische manier geïmplementeerd in een verkeersmodel zodat het effect van ingrepen in de verkeersstroom ter bevordering van verkeersveiligheid kan worden berekend. Er wordt onderzocht hoe verkeersmanagement maatregelen (dynamische routering, snelheidsbeheer, garanderen van continuiteit van de verkeersstroom door groene golf en andere) aangewend kunnen worden om bij een gelijkblijvende voertuigstroom de invloed op het milieu en de leefbaarheid van de omwonenden te minimaliseren. 5. Optimaliseren en actualiseren vanuit milieu-oogpunt van beleidsinstrumenten voor mobiliteitsmanagement Binnen dit project wordt onderzoek verricht naar de noodwendigheden en mogelijkheden voor het optimaliseren en actualiseren, vanuit milieu-oogpunt, van Mobiliteitsplannen, MOBER’s en MER’s, en van bedrijfsvervoerplannen.
90 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Hasselt en Brussel en de Provinciale Hogeschool Limburg. De concrete deelnemers zijn: Instituut voor Mobiliteit, Universiteit Hasselt Vakgroep Menselijke Ecologie, Vrije Universiteit Brussel Vakgroep Wiskunde, Operationeel Onderzoek, Statistiek en Informatica voor Management, Vrije Universiteit Brussel Onderzoeksinstituut Architectuur, Mens en Omgeving, Provinciale Hogeschool Limburg Het steunpunt werkt samen met: het departement Energietechnologie van de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek het departement Informatietechnologie van de Universiteit Gent het Instituut voor Duurzame Mobiliteit van de Universiteit Gent
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Geert Wets, Universiteit Hasselt
Dagelijks bestuur
Prof. dr. Geert Wets, Universiteit Hasselt Prof. dr.Tom Brijs – woordvoerder, Universiteit Hasselt Dhr. Stijn Daniëls, Universiteit Hasselt Prof. dr. Cathy Macharis, Vrije Universiteit Brussel Prof. dr. Luc Hens, Vrije Universiteit Brussel Ir. Rob Cuyvers, Provinciale Hogeschool Limburg Dr. Bert Willems, Provinciale Hogeschool Limburg Mevr. Leen Govaerts, VITO Prof. dr. Georges Allaert, Universiteit Gent Prof.dr. Dick Botteldooren, Universiteit Gent
Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid - 91
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep CO-VOORZITTER
Dhr. Frank Vanden Bulcke, Kabinet van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Gelijke Kansen en Sociale Economie
LEDEN
Mevr. Eline Brugman, afgevaardigde van de Coördinerende minister Mevr. Lieselotte Wackenier, Kabinet van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Gelijke Kansen en Sociale Economie Dhr. Pascal Lammar, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Afdeling Beleid, Mobiliteit en Verkeersveiligheid Dhr. Sven Geerts, Departement Mobiliteit en Openbare Werken, Afdeling Verkeerscentrum Prof. dr. Geert Wets, promotor-coördinator Prof. dr. Luc Hens Prof. dr. Cathy Macharis Ir. Rob Cuyvers Prof. dr. Tom Brijs Prof. dr. Georges Allaert Mevr. Leen Govaerts Mevr. Miran Scheers, BIVV, expert Dhr. Hedwig Robbrechts, Verkeerscentrum, expert Dhr. Hans Tindemans, MORA-secretariaat Mevr. Nathalie Sellekaerts, MORA-secretariaat
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Mobiliteit, Gelijke Kansen en Sociale Economie
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Mobiliteit en Openbare Werken
92 - Steunpunt Mobiliteit en Openbare Werken, Spoor Verkeersveiligheid
Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen Vlamingenstraat 83 3000 Leuven tel.: 016 24 88 11 fax: 016 24 88 00
[email protected] http://www.ondernemerschap.be
DOELSTELLINGEN Algemeen Om deze verschillende taken te vervullen,
Ontwikkelt het Steunpunt verschillende uitgebreide longitudinale databanken, die elk vanuit een andere invalshoek (macro-economisch, intra-organisatorisch, individu) een licht werpen op het (internationaal) ondernemerschap in Vlaanderen en aldus complementair zijn aan elkaar. Enerzijds zijn er de vier kerndatabanken die gerelateerd zijn aan de drie thematische pijlers van STOIO. Daarnaast wordt binnen het STOIO verschillende complementaire databanken opgebouwd binnen het kader van de horizontale thema’s.
wordt beleidsrelevant fundamenteel onderzoek verricht rond thema’s die kaderen binnen de opdracht van het Steunpunt. Hierbij vormen de ontwikkelde databanken de ruggegraat van het onderzoek. Binnen het STOIO werden drie pijlers (starten, groeien en overlaten/overnemen) gedefinieerd en vijf horizontale aandachtspunten (innovatie, samenwerken/netwerken, internationaal ondernemen, ruimtelijk economisch beleid en financiering). De pijlers stellen stadia in de evolutie van een onderneming voor, terwijl de inhoudelijke thema’s van de horizontale aandachtspunten in meerdere of mindere mate belangrijk zijn binnen een evolutiefase. Elke pijler mondt uit in een jaarboek, waarin eveneens de relevante horizontale thema’s aan bod komen
De ontwikkelde databanken vormen eveneens een belangrijke bron van informatie om de impact van beleidsinstrumenten op de structuur, gedrag en resultaten van ondernemingen te evalueren en nemen aldus ook in het vervullen van de tweede opdracht, een belangrijke rol
Alle resultaten van het STOIO worden gebundeld in een jaarboek. Dit jaarboek wordt te koop aangeboden aan het brede publiek en zal eveneens voorgesteld worden op verschillende events (o.a. de jaarlijkse Ondernemersdag). Andere relevante resultaten, studies, working papers zullen, volgens de opgelegde procedures, via de website publiek worden gemaakt.
Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen - 93
Onderzoeksprogramma Het Steunpunt OIO is hét kenniscentrum op het terrein van ondernemen en internationaal ondernemen. Deze kennisopbouw moet de Vlaamse regering en het departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) ondersteunen bij het uittekenen van een beleid dat duurzame groei van de ondernemingen in Vlaanderen maximaliseert. Daarnaast wordt het Steunpunt ingeschakeld voor korte termijn projecten die een antwoord bieden op concrete beleidsvragen. Om deze verschillende taken optimaal te vervullen, ontwikkelt het Steunpunt OIO verschillende uitgebreide longitudinale databanken, die elk vanuit een andere invalshoek (macro-economisch, intraorganisatorisch, individu) een licht werpen op het (internationaal) ondernemerschap in Vlaanderen en aldus complementair zijn aan elkaar. Enerzijds zijn er de vier kerndatabanken die gerelateerd zijn aan de drie thematische pijlers van STOIO: GEM (peilt naar ondernemerszin in Vlaanderen), START (bevraagt startende ondernemingen), SGO (focust op snelgroeiers) en OO (inventariseert overnemen en overlaten in Vlaanderen). Daarnaast wordt binnen het STOIO verschillende complementaire databanken opgebouwd binnen het kader van de horizontale thema’s: HITO (kijkt naar de high-tech starters), IR (onderzoekt samenwerkings- en netwerking activiteiten), ISF (opvolger van de VIO-databank die gebruikt wordt voor onderzoek rond groei en productiviteit), DCC (verzamelt informatie rond ondernemingen in de distributie- en transportsector in Vlaanderen en PE/VC (inventarisatie van private equity en venture capital deals in België). Bij het onderzoek kan ook gebruik gemaakt worden van de CIS databank (de databank van het Steunpunt O&O Indicatoren die innovatieve activiteiten binnen ondernemingen bestudeert), Gebaseerd op deze databanken, wordt beleidsrelevant fundamenteel onderzoek verricht rond drie pijlers (starten, groeien en overlaten/overnemen) en vijf horizontale aandachtspunten (innovatie, samenwerken/netwerken, internationaal ondernemen, ruimtelijk economisch beleid en financiering). De pijlers stellen stadia in de evolutie van een onderneming voor, terwijl de inhoudelijke thema’s van de horizontale aandachtspunten in meerdere of mindere mate belangrijk zijn binnen een evolutiefase. Elke pijler mondt uit in een jaarboek, waarin eveneens de relevante horizontale thema’s aan bod komen. De expliciete matrixstructuur en het werk rond de jaarboeken dragen bij tot een zo optimaal mogelijke samenwerking tussen de vier onderzoeksgroepen. Zo zullen in het kader van het uitwerken van een jaarboek, verschillende databanken gebruikt en gecombineerd worden door de andere onderzoeksgroepen. De ervaring en de expertise van elk van de projectverantwoordelijken is bovendien een waarborg voor de wetenschappelijke kwaliteit van het geleverde werk binnen elk horizontaal aandachtspunt. Binnen de drie grote pijlers, komen onder andere volgende aspecten aan bod:
STARTEN: Wat zijn de drempels voorafgaand aan een opstart van een onderneming? Welke elementen bepalen een succesvolle opstart? Welke elementen staan groei in de weg? Wat is het belang van internationale partners en welke factoren zorgen voor internationaal succes? Wat is het belang van buitenlandse eigendom bij internationaal succes? Elk jaar wordt ook de Vlaamse situatie rond ondernemerschapsbeleid geanalyseerd voor een specifiek thema. Een punt waar bijvoorbeeld momenteel veel aandacht aan besteed wordt, is de invloed of de bijdrage van het onderwijssysteem op succes qua ondernemerschap. Er wordt hier gekeken (assessment) naar de andere landen wat hun beleid is qua ondernemen. Op basis van deze analyses zal het steunpunt thema’s kunnen selecteren waarop verder onderzoek zal worden uitgevoerd
94 - Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen
GROEIEN: Wat zijn de ‘capabilities’ die groeibedrijven nodig hebben? Hoe groeien ondernemingen door partnerships en welke allianties gaan bedrijven aan? Wat is de technologische strategie van high-tech-starters? Wat is het belang van financiering voor groei?
OVERNEMEN/OVERLATEN: Wat is de rol van netwerken bij het overnemen en overlaten van een onderneming? Is er een gebrek aan financiering bij een overname?
Elke thema vindt zijn weerslag in een jaarboek. De structuur en de onderwerpen per jaarboek worden bepaald in nauw overleg met het kabinet en het departement EWI. Er wordt ook telkens een uitgebreid hoofdstuk voorzien met concrete beleidsaanbevelingen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan verschillende projecten rond de verschillende horizontale thema’s: Innoveren: hier wordt o.a. onderzocht welke innovatiemodellen de ondernemingen hanteren. Wat is de impact van innovatiestrategie op de prestaties van een onderneming. Samenwerken en netwerken: hier wordt o.a. de impact van allianties (samenwerking en netwerking) op groei bestudeerd. Er wordt ook onderzocht welk type van ondersteuningsbeleid een betere ondersteuning biedt dan andere. Internationaal ondernemen: er wordt o.a. bestudeerd in welke mate kennisabsorptie uit het buitenland in Vlaamse bedrijven de Vlaamse innovatie en groei dient. Wat is de impact van innovatie op exportintensiteit en competitiviteit voor een exportgerichte economie zoals Vlaanderen? Ruimtelijk-economisch beleid: Welke logistieke centra vestigen zich in Vlaanderen en waar en waarom? Een ander project focust zich op het groeipotentieel van deze sector binnen Vlaanderen. Een derde project analyseert het lokalisatiegedrag van ondernemingen en is niet enkel beperkt tot de distributiesector.
Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen - 95
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Leuven en Gent en de Vlerick Leuven Gent Management School.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Sophie Manigart, Universiteit Gent
Onderzoeksteams CENTRAAL MANAGEMENT
Prof. dr. Sophie Manigart
Hilde Plaetinck, manager
Danielle Messemaekers, secretariaat
ONDERZOEKSTEAM 1:
ONDERZOEKSTEAM 2:
Prof. René Belderbos, promotor
Prof. Bart Clarysse, promotor
Prof. Joep Konings, co-promoto
Prof. Peter Cabus, co-promotor
Prof. Reinhilde Veugelers, co-promotor
Eline Horemans
Vincent Van Roy
Prof. Mirjam Knockaert, co-promotor
Florence Duvivier
Prof. Wim Vanhaverbeke, co-promotor
Prof. Ann Vereecke, co-promotor
David Desmet
Prof. Robert Boute
Dr. Els Van de Velde, co-promotor
Cyriel Vereertbrugghen
Johan Bruneel
Heleen Van Assche
ONDERZOEKSTEAM 3:
ONDERZOEKSTEAM 4:
Prof. Sophie Manigart, promotor
Prof. Luc Sels, promotor
Prof. Hans Crijs, co-promotor
Prof Bart Van Looy, co-promotor
Prof. Wouter De Maeseneire, co-promotor
Dr. Dries Faems, co-promotor
Prof. dr. Miguel Meuleman, co-promotor
Prof. dr. Johan Maes
Andy Heughebaert
Catherine Lecocq
Tom Van Acker
Jonas Debrulle
Bivas Bose
96 - Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen
OVERHEID EN STEUNPUNT Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Tim Hermans, Kabinet van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel
LEDEN
Dhr. Tom Tournicourt, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Dhr. Pierre Verdoodt, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Prof. dr. Sophie Manigart, promotor-coördinator Prof. dr. René Belderbos Prof. dr. Luc Sels Prof. dr. Bart Clarysse Mevr. Hilde Plaetinck Dhr. Koen Allaert, FIT, expert Mevr. Christ’l Joris, FIT, expert Mevr. Tania De Roeck, IWT, expert Dhr. Bernard De Potter, Agentschap Economie, expert Mevr. Danielle Raspoet, VRWB, expert Dhr. Marcel Van Handenhoven, Participatiemaatschappij Vlaanderen, expert Dhr. Jan Callens, Vlaams Agentschap Ondernemen, expert Mevr. Bieke Dewulf, Flanders DC, expert Dhr. Peter Wollaert, Competentienetwerk duurzaam ondernemen, expert Mevr. Katlijne De Smet, Vlaams Instituut voor Advies in Bedrijfsbeheer en Opleiding, expert Abdes el Ajjouri, Allochtoon ondernemerschap, expert Dhr. Michel Dethée, SERV
SECRETARIS
Dhr. Peter Viaene, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlands Handel
Cofinancierend beleidsdomein
Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Steunpunt Ondernemen en Internationaal Ondernemen - 97
Steunpunt O&O Indicatoren Steunpunt O&O Indicatoren Dekenstraat 2 3000 Leuven tel.: 016 32 57 23 fax: 016 32 57 99
[email protected] http://www.steunpuntooi.be
DOELSTELLINGEN Algemeen De missie van het Steunpunt O&O-Indicatoren bestaat erin om een consistent en coherent systeem van Onderzoek- & Ontwikkeling- en Innovatie- (OO&I)-databanken en bijbehorende beleidsindicatoren te ontwikkelen en te onderhouden. Het indicatorensysteem moet de Vlaamse Regering toelaten om de OO&I-inspanningen in de Vlaamse regio in kaart te brengen en op te volgen in het kader van haar wetenschaps- en innovatiebeleid. Het Steunpunt voorziet de Vlaamse overheid van geactualiseerde en relevante statistische data met betrekking tot de O&O- en innovatieperformantie van de regio. Daarnaast voert het wetenschappelijk onderzoek uit naar nieuwe indicatoren. Het doet vergelijkende studies over de effecten van O&O-maatregelen en bijhorende beleidsinstrumenten. Het Steunpunt verzorgt ook 'ad hoc' opdrachten en projecten op aanvraag voor de Vlaamse overheid. Ter ondersteuning van haar missie ontwikkelt het Steunpunt een portefeuille van relevante wetenschappelijke onderzoeksactiviteiten. Om deze missie en opdrachten uit te voeren, heeft het momenteel reeds een geïntegreerd en gestructureerd geheel van databanken opgebouwd. Deze bevatten enerzijds data van originele eigen datacollectie, en anderzijds informatie uit bestaande databanken, verworven via licentieovereenkomsten en aangepast en verfijnd volgens de Vlaamse onderzoekscontext.
Onderzoeksprogramma DATABANKSTRUCTUUR De originele of primaire datacollecties behandelen twee grote onderzoeksdomeinen. Enerzijds zijn er de tweejaarlijkse OO&I-enquêtes, waarmee de Vlaamse bedrijven bevraagd worden naar hun onderzoeksactiviteiten (door de OESO O&O-enquête) en hun innovatie-inspanningen via de "Community Innovation Surveys" (CIS). Dit onderzoek gebeurt volgens internationaal geldende afspraken. Anderzijds maakt men werk van de opbouw en de verdere actualisering van een databank over de doctoraatsonderzoekers (en hun loopbaankenmerken) in Vlaanderen. Deze documenteert ook de intersectoriële en internationale mobiliteit van onderzoekers, een problematiek die hiermee nauw is verbonden. Daarnaast bouwde het Steunpunt - op basis van via licenties verworven databanken (secundaire databanken) - een consistente tijdreeks op rond indicatoren, bibliometrische en technometrische gegevens, die teruggaat tot begin de jaren '80. De bibliometrische datastructuren zijn ontwikkeld op basis van een licentie met het Institute for Scientific Information (ISI-Thomson). Deze omvatten de volledige gegevensstructuur rond de Web-of-Science (WoS). Het Steunpunt integreerde de primaire gegevensstructuur uit de WoS in de databank voor indicatoren- en onderzoeksdoeleinden. De Steunpunt O&O Indicatoren - 99
technometrische datastructuren van licentieovereenkomsten met de leveranciers van de grote octrooidatabanken - het European Patent Office (EPO), het US Patent & Trademark Office (USPTO), en de World Intellectual Property Organization (WIPO) - werden verwerkt en geïntegreerd in een octrooidatabank met focus op de Vlaamse actoren en uitvinders.
ONDERSTEUNING BELEIDSSTUDIES EN -BESLISSINGEN Dankzij de opgebouwde databronnen kan het Steunpunt de Vlaamse overheid ondersteunen met relevante data bij een aantal terugkerende opdrachten, beleidsstudies en beleidsbeslissingen. Zo worden jaarlijks, over een periode van tien jaar, publicatie- en citatiegegevens berekend voor de Vlaamse universiteiten (na validatie door de universiteiten) gebaseerd op de bibliometrische databanken in het Science Citation Index Expanded onderdeel van de Web-of-Science. Deze worden gebruikt voor de BOF-sleutel voor het volgende begrotingsjaar. Daarnaast leveren de gegevens uit de octrooidatabanken de input voor de jaarlijkse berekening van de IOF-sleutel. De bovenvermelde datastructuren helpen de Vlaamse overheid ook bij het oplossen van belangrijke beleidsvraagstukken of bij de evaluaties van actoren in het Vlaamse onderzoekslandschap. Zo zijn er de studies over de bibliometrische en technometrische impact van strategische onderzoekscentra als IMEC en het VIB. Een ander voorbeeld is de bibliometrische analyse van de projecten en de postdoctorale onderzoekers gesteund door het FWO. Andere studiedomeinen zijn het onderzoek rond de doctoraatsefficiëntie, de mobiliteit van onderzoekers (tussen instellingen en landen) en de invloed van gender op het onderzoeksgebeuren. Uiteraard maken de opgebouwde databanken ook internationale vergelijkingen rond deze thema's mogelijk.
INNOVATIESTUDIES EN -INDICATOREN Echter, niet enkel het academisch onderzoekslandschap maakt het voorwerp uit van de opdrachten die het Steunpunt voor de Vlaamse overheid uitvoert. Ook op het vlak van innovatiestudies en innovatie-indicatoren heeft de Vlaamse overheid duidelijke vragen en opdrachten. Zo is er de tweejaarlijkse berekening van de Vlaamse status met betrekking tot de "3% O&O-norm” aan de hand van de OESO O&O-enquête. De Vlaamse overheid beschikt aldus over een geactualiseerd beeld van de O&O-uitgaven van de private en de publieke sector in Vlaanderen, zowel in absolute getallen als uitgedrukt in percentage van het bbp van de regio. Daarbij worden de nodige internationale vergelijkingen en benchmarks uitgevoerd. Ook de innovatieresultaten van de Vlaamse bedrijven, aan de hand van de terugkerende Eurostat CIS-enquêtes, vormen een studieonderwerp. De verschillende innovatieactoren in Vlaanderen maken er gretig gebruik van bij het in kaart brengen en doorgronden van de innovatieactiviteiten van bedrijven en sectoren. Uiteraard gaat het Steunpunt verder dan het louter rapporteren van gegevens en maatstaven. Zo voert het studies uit die bijkomende O&O-inspanningen van de Vlaamse overheid in kaart brengen en op een correcte manier inschatten. Op die manier krijgt de Vlaamse overheid de bevestiging dat de middelen die ze investeert in bedrijfsonderzoek daadwerkelijk resulteren in significante, intramurale O&O-uitgaven bij de gesteunde bedrijven. Ook de verdeling van de financiële OO&I-middelen tussen de verschillende actoren uit het Vlaams innovatiesysteem brengt het Steunpunt in kaart en volgt het op.
100 - Steunpunt O&O Indicatoren
VLAAMS INDICATORENBOEK WTI Kortom, het Steunpunt O&O-Indicatoren voorziet de Vlaamse Regering van een uniek en geïntegreerd beleidsinstrumentarium, om op een continue manier de activiteiten en de resultaten van het Vlaams innovatiesysteem in kaart te brengen. Op tweejaarlijkse basis worden de belangrijkste gegevens, indicatoren en studieresultaten gebundeld in een publicatie: het Vlaams Indicatorenboek Wetenschap, Technologie en Innovatie (WTI). Eind 2007 verscheen de nieuwe editie, een update van de eerdere edities uit 2003 en 2005. Het vormt een nuttige handleiding voor wie het Vlaams innovatielandschap beter wil leren kennen en doorgronden.
Steunpunt O&O Indicatoren - 101
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten, Gent, Antwerpen, Brussel, Hasselt en Leuven.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Koenraad Debackere, Katholieke Universiteit Leuven
Directeur
Prof. dr. Wolfgang Glänzel, Katholieke Universiteit Leuven
Co-promotoren
Prof. dr. ir. Jan Cornelis, VUB Prof. dr. Dirk Czarnitzki, K.U.Leuven Prof. dr. Paul De Boeck, K.U.Leuven Prof. dr. Paul Janssen, UHasselt Prof. dr. Ignace Lemahieu, UGent Prof. dr. Hilary Page, UGent Prof. dr. Dirk Van Dyck,UA Prof. dr. Bart Van Looy, K.U.Leuven Prof. dr. Ronan Van Rossem, UGent Prof. dr. Reinhilde Veugelers, K.U.Leuven
Research coördinator Mevr. Dani Vandepoel, Katholieke Universiteit Leuven
102 - Steunpunt O&O Indicatoren
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Koen Verlaeckt, Kabinet van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel
ONDERVOORZITTER
Mevr. Ingrid Reynaert, Kabinet van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel en afgevaardigde van de Coördinerende minister
LEDEN
Mevr. Pascale Dengis, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Dhr. Pierre Verdoodt, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Mevr. Danielle Raspoet, VRWB Dhr. Edwin Pelfrene, Departement Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid, Studiedienst van de Vlaamse Regering Mevr. Elisabeth Monard, Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen Dhr. Paul Zeeuwts, IWT-Vlaanderen Mevr. Linda De Kock, Departement Onderwijs en Vorming Dhr. Marnix Surgeon, Europese Commissie, DG Research Dhr. Wim Knaepen, SERV Prof. dr. Koenraad Debackere, promotor-coördinator Prof. dr. Paul De Boeck Prof. dr. Reinhilde Veugelers Prof. dr. Hilary Page Prof. dr. Ignace Lemahieu Prof. dr. Paul Janssen Prof. dr. Dirk Van Dyck Prof. dr. Jan Cornelis Prof. dr. Wolfgang Glanzel Mevr. Dani Vandepoel
SECRETARIS
Dhr. Peter Viaene, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlands Handel
Cofinancierend beleidsdomein
Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Steunpunt O&O Indicatoren - 103
Steunpunt Ruimte en Wonen Steunpunt Ruimte en Wonen Molen Kasteelpark Arenberg 51 3001 Heverlee tel.: 016 32 13 36 fax: 016 32 19 81
[email protected] www.steunpuntruimteenwonen.be
DOELSTELLING Algemeen Het Steunpunt Ruimte en Wonen (SRW) is een van de veertien door de Vlaamse regering erkende Steunpunten voor Beleidsrelevant Onderzoek. SRW wil een beter inzicht verwerven in de transformatie in de ruimte en in het wonen die in Vlaanderen plaatsvinden en nagaan waarom en hoe de transformaties gebeuren. SRW bestaat uit een team Wonen, dat een verderzetting van het kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid is, en een team Ruimte. De onderzoeksactiviteit van het SRW ontwikkelt zich langsheen 3 gelijkwaardige, parallelle werksporen (componenten) die onderling sterk gecorreleerd zijn:
Onderzoeksprogramma OVERKOEPELEND ONDERZOEK De ruimtemonitor, het ruimtelijk-dynamisch landgebruikmodel en de Ruimtelijke synthese kunnen aangeduid worden als overkoepelende onderzoeken, aangezien zij informatie uit de onderzoeken ruimte en wonen samenbrengen en verwerken. De verschillende onderzoeken binnen Ruimte doen suggesties voor interessante indicatoren voor ruimtegebruik en ruimtelijke veranderingen, dewelke in de Ruimtemonitor (GIS-systeem) worden opgenomen. Het Ruimtelijk-dynamisch landgebruikmodel wordt gevoed met scenario’s ontwikkeld binnen Ruimte en Wonen. De Ruimtelijke Synthese brengt het kwantitatieve en kwalitatieve ruimtelijk en woononderzoek samen in synthetiserende rapporten en indicatoren, maar brengt deze ook in relatie met globale maatschappelijke processen die het functioneren van de Vlaamse ruimte sturen. 1. Ruimtemonitor De Ruimtemonitor Vlaanderen wil een instrument met beleidsrelevante ruimtelijke indicatoren en parameters zijn voor de monitoring van het feitelijke ruimtegebruik van verleden tot heden in Vlaanderen. Dit instrument bestaat uit een databank, kwalitatieve omschrijvingen van ontwikkelingen in het ruimtegebruik en een set van indicatoren en analysetechnieken die deze informatie kan combineren en op basis van gerichte onderzoeksvragen verwerken. Het instrument zal een ruimtelijk informatiesysteem zijn dat inzicht verschaft in de lokalisatie van ruimtegebruik, in de type-activiteiten en soorten van ruimtegebruik en in gebruikersintensiteiten. 2. Ruimtelijk-dynamisch landgebruikmodel voor Vlaanderen Het Rekenmodel is een ruimtelijk simulatiemodel dat op een exploratief-prognostische manier veranderingen in ruimtegebruik doorrekent voor een periode van ca. 30 jaar in de toekomst. Bij de berekening van deze veranderingen wordt rekening gehouden met ruimtelijke processen/scenario's Steunpunt Ruimte en Wonen - 105
die spelen op verschillende ruimtelijke schaalniveau's. Beïnvloedende kenmerken kunnen afhankelijk zijn van het feit of ze op het globale niveau randvoorwaarden aan Vlaanderen opleggen (vb. een voorspelde bevolkingsgroei beïnvloedt de ruimtevraag), relatieve aantrekkelijkheid van regio's binnen Vlaanderen, en tenslotte ruimtelijke competitie op microniveau. De bedoeling is dat het model ingezet zal kunnen worden door analisten in administraties voor analytische doeleinden in een dynamische en ruimtelijke context; met name: scenarioanalyse, what-if analyse, ex ante en ex post analyse . 3. Ruimtelijke synthese en globale maatschappelijke dynamiek Dit werkpakket beoogt een ruimtelijke synthese van de actuele verschijningsvorm en de veranderende kenmerken van het ruimtegebruik in de diverse ruimte-behoevende sectoren. Over de looptijd van vijf jaar is de doelstelling een inzicht te krijgen in het functioneren van de Vlaamse ruimte, mede op basis van de analyses in de deelmarkten en het geheel aan globale maatschappelijke processen die de Vlaamse ruimte beïnvloeden. Aandacht zal ook gaan naar belangrijke synthetiserende concepten zoals ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethodieken worden hiervoor ingezet.
ONDERZOEK RUIMTE Het team Ruimte wil inzicht verwerven in het functioneren van de Vlaamse ruimte en de processen die de ontwikkeling van de ruimtelijke structuur in Vlaanderen bepalen. De uitdagingen, problemen en kansen die deze ruimtelijke ontwikkelingen scheppen voor het ruimtelijke beleid staan centraal in het onderzoek van het team Ruimte. Het basisonderzoek analyseert de ruimtelijk structurerende processen per sector, hoewel de onderzoekslijnen worden gestimuleerd om over de eigen grenzen heen te kijken en kennis uit te wisselen met de andere onderzoekslijnen. 1. Verstedelijking Dit werkpakket analyseert de aanwezigheid in aantal en in impact op de ruimtelijke structuur van ‘stedelijke' fenomenen in Vlaanderen. Er wordt een typologie en bijbehorende methodiek ontwikkeld om de aanwezigheid van ‘stedelijke' fenomenen in de niet-kernstedelijke ruimte te bestuderen. De volledige gradiënt van verstedelijkende ruimtes van randstedelijk, over peri- of suburbaan tot de open ruimte komt in het onderzoek aan bod. 2. Economie Dit werkpakket analyseert de actuele verschijningsvormen en de veranderende kenmerken van economisch ruimtegebruik. De analyses gebeuren zowel kwalitatief (beschrijving van de vele verschijningsvormen in hun ruimtelijke context), als kwantitatief (wat zit waar met welk ruimtegebruik). Naast de huidige stand van zaken en de beschrijving van trends wordt gespeurd naar belangrijke toekomstige noden voor economisch grondgebruik. 3. Open ruimte Dit werkpakket analyseert de transformaties in het ruimtegebruik, de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke morfologie binnen de open ruimte en gaat na of, en zoja welke, spanningen er bestaan tussen die ruimtelijke transformaties en het bestaande beleid. Er wordt gefocust op ruimtelijke transformaties als gevolg van veranderingen in de allocatie- en inrichtingsvragen binnen landbouw en aanverwante functies onder invloed van wijzigingen in het beleid en de markt, toenemende overlappingen qua taakstelling en activiteiten tussen landbouw en andere open ruimte functies, transformaties in bedrijfs- en beheersmodellen en activiteiten en nieuwsoortige ruimtevragen (paardenhouderij, energie, ...). Ook word onderzocht hoe tot op heden onderbelichte ruimtelijke kenmerken als ruimtelijke intensiteit en ruimtelijke tarra in bodemgebruik gespecificeerd kunnen worden.
106 - Steunpunt Ruimte en Wonen
4. Mobiliteit Dit werkpakket onderzoekt de wederzijdse relatie tussen de mobiliteits- en infrastructuurdynamiek en de ruimtelijke transformaties die daaruit voortvloeien. Het gaat daarbij zowel om sociaalmaatschappelijke als om economische aspecten van mobiliteit. De bedoeling is om voor Vlaanderen de ruimtelijk structurerende werking van mobiliteit- en infrastructuurdynamieken, met in begrip van de Transport-Distributie-Logistiek sector, te vatten. 5. Toerisme en recreatie Toerisme en recreatie is in sociaal-cultureel en economisch opzicht een groeiend fenomeen, wereldwijd zowel als in Vlaanderen. Dit betekent dat een verhoogd inzicht in de de expliciete ruimtevraag van deze sector hoogst relevant is. In dit werkpakket wordt nagegaan hoe de principes van zachtere vormen van toeristisch-recreatief gebruik (recreatief medegebruik en verweving) geoperationaliseerd kunnen worden. Ook wordt bekeken wat de ruimtelijke impact is van enkele vormen van toerisme en recreatie die een explicietere ruimte-invulling hebben en een grotere impact op het landschap (vb. muziekcomplexen, golfterreinen...) Dit onderzoek gebeurt in aansluiting met lopend onderzoek vanuit Toerisme Vlaanderen en het Steunpunt Toerisme en Recreatie. Het werkpakket is een transversaal aandachtspunt over de verschillende thematische werkpakketten heen, maar wordt gecoördineerd vanuit de coördinatie Ruimte en de Ruimtelijke Synthese.
ONDERZOEK OVER WONEN Het team wonen wil inzicht verwerven in de ontwikkelingen op de Vlaamse woningmarkt en de verklaringen achter deze ontwikkelingen. De beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningen zijn hierbij centrale vragen. In het basisonderzoek worden hierover gegevens verzameld en geanalyseerd. De bevindingen worden vertaald in indicatoren die toelaten de evolutie op de woningmarkt op te volgen en (voor zover mogelijk) in prognoses. Naast basisonderzoek worden ook meer kortlopende thematische of beleidsgerichte studies uitgevoerd. Het SRW zorgt voor een wetenschappelijk ondersteuning van alle betrokken actoren – beleid, sectoren, academisch, burger, …- die actief betrokken zijn bij de ontwikkeling en uitvoering van een duurzaam ruimtelijk beleid en woonbeleid. Het SRW levert een belangrijke ondersteuning voor de beleidscontinuering van het ruimtelijk beleid en het woonbeleid door een continue evaluatie, monitoren en toekomstverkenning voor het beleid vanuit het verleden, over het heden naar de toekomst. Een innovatieve, creatieve aanpak en ontwerpmatige aanpak vormen het centrale uitgangspunt van het steunpunt voor de methodologische ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek. 1. Basisonderzoek wonen Dataverzameling Het team wonen volgt systematisch op welke informatie over wonen in Vlaanderen beschikbaar is en houdt hiervan een inventaris bij. De gegevens betreffen zowel ruwe data (bv. uit survey-onderzoek of uit administratieve databanken) als onderzoeksresultaten. Daarnaast begeleidt het team de overdracht van deze data naar de ‘huisvestingsdatabank', die wordt bijgehouden door het Departement RWO. Kwantitatieve data-analyse Gebruik makend van kwantitatieve data worden ontwikkelingen op de woningmarkt beschreven en geanalyseerd. Twee belangrijke databronnen zijn de Woonsurvey 2005 en de Uitwendige Woningschouwing 2005. De resultaten van beide grootschalige initiatieven van dataverzameling Steunpunt Ruimte en Wonen - 107
werden reeds beschreven in meerdere rapporten. Maar de databronnen zijn dermate rijk aan gegevens dat ze ook de volgende jaren nog toelaten meer diepgaand onderzoek uit te voeren, o.a. naar de segmenten in de woningmarkt, de betaalbaarheid van het wonen, de woongeschiedenis, ... Kwalitatief onderzoek De woningmarkt is een complexe werkelijkheid. Niet alles kan worden beschreven via kwantitatieve gegevens. Daarom voeren we ook kwalitatief onderzoek uit. Via diepte-interviews en case studies trachten we een dieper inzicht te krijgen bijvoorbeeld in de motieven die liggen achter woonkeuzes en in het belang van de omgeving voor de woonkwaliteit. Dit onderzoek heeft ook een ruimtelijke dimensie, met name door in het bijzonder aandacht te hebben voor de ruimtelijke samenhang tussen wonen en andere functies (economische activiteit, recreatie, verkeer, ...). Indicatoren Om haar woonbeleid te kunnen voorbereiden en evalueren heeft de Vlaamse overheid behoefte aan een beperkte set van goede indicatoren. Deze moet toelaten de evolutie inzake beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningen in Vlaanderen op te volgen. In de nota ‘Een meetinstrument voor het Vlaamse woonbeleid' formuleerden de onderzoekers een onderbouwd advies aan de Vlaamse overheid. De onderzoekers vinden het belangrijk dat de uiteindelijke set van indicatoren gedragen wordt door het maatschappelijk middenveld. Daarom zal de nota worden voorgelegd aan de Vlaamse Woonraad. De onderzoekers van het Steunpunt begeleiden mee dit proces. Tevens zullen zij wanneer nodig aanbevelingen formuleren voor aanpassing van de indicatorenset. Prognoses Met behulp van een econometrisch woningmarktmodel kan geschat worden hoe de vraag naar woningen in de toekomst zal evolueren. Dergelijke ramingen kunnen worden uitgevoerd onder verschillende hypotheses, o.a. wat betreft de verwachte evolutie van de demografie, prijzen, inkomens, rente, enz. De resultaten van het model zijn hier dus afhankelijk van. Ze moeten begrepen worden als een indicatie voor toekomstige ontwikkelingen. Het Steunpunt beschikt over dergelijk woningmarktmodel en zal jaarlijks dit model acualiseren. De ramingen zijn enkel op niveau van Vlaanderen. Het model laat nog niet toe rekening te houden met de verschillen binnen Vlaanderen. Het Steunpunt zal wel onderzoeken of een ruimtelijke differentiatie in het model mogelijk is. Naast deze kwantitatieve raming van de toekomstige woonbehoeften is er in het onderzoek ook aandacht voor meer kwalitatieve trends. Dit komt aan bod in het kwalitatief onderzoek. 2. Specifiek onderzoek Naast het basisonderzoek dat over meerdere jaren loopt, voert het Steunpunt ook kortlopende en meer specifieke studies uit. Het kan hier gaan om onderzoek dat bepaalde onderwerpen uit het basisonderzoek verder uitdiept en om actuele beleidsthema's. Hierna vindt u een overzicht van de beleidsgerichte studies die werden opgestart sedert 1 januari 2007. Voor meer informatie over de beleidsgerichte opdrachten uitgevoerd door het Kenniscentrum voor Duurzaam woonbeleid tijdens de periode 2004-2006 kan u terecht op de website "Bouwen en wonen" (http://www.bouwenenwonen.be/front.cgi?s_id=746&lang=nl&id=1543) van de Vlaamse overheid. De rapporten die resulteerden uit deze studies zijn ook mee opgenomen in de lijst van publicaties op de website van het Steunpunt. Lokaal woonbeleid Het onderzoek heeft tot doel een datasysteem uit te bouwen dat enerzijds aan de Vlaamse overheid gegevens verschaft over de praktijk van het lokale woonbeleid en anderzijds aan de gemeenten data 108 - Steunpunt Ruimte en Wonen
ter beschikking stelt voor de voorbereiding en evaluatie van hun lokale woonbeleid. Alle informatie wordt samengebracht in de ‘huisvestingsdatabank' die wordt bijgehouden door het departement RWO, woonbeleid. De gegevens zijn afkomstig uit administratieve databanken en uit een uitgebreide webbevraging bij de gemeenten. Voortbouwend op de ervaringen met de Vlaamse indicatoren voor het woonbeleid werd in overleg met de gemeenten ook een voorstel uitgewerkt voor een indicatorenset voor het lokale woonbeleid. Ontsluiting van de gegevens naar de gemeenten zal op verschillende manieren gebeuren. Performantiemeting voor sociale huisvesting Met de operatie ‘Beter Bestuurlijk Beleid' werd de bevoegdheid tot erkenning van sociale huisvestingsmaatschappijen overgedragen van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij naar de Vlaamse Regering. In 2008 zal een algemene erkenningsronde voor alle Vlaamse SHM's plaats vinden. Het betreft een grootschalige operatie die een grote impact kan hebben op de sector. Aan het Steunpunt is gevraagd goed onderbouwde criteria voor erkenning voor te stellen. Het Steunpunt heeft er voor geopteerd dit onderzoek aan te pakken via het opzetten van een meetsysteem dat toelaat het functioneren van de SHM's te beoordelen, rekening houdend met alle aspecten van de opdracht die zij in het kader van het Vlaamse woonbeleid hebben. Dit meetsysteem wordt uitgewerkt in nauw overleg met de sociale huisvestingsmaatschappijen. Programma sociale woningbouw De Vlaamse Wooncode voorziet dat de planning van sociale huisvestingsprojecten meer resultaatgericht zal worden aangepakt. Het is de bedoeling te komen tot een verdeling van investeringsmiddelen uitgaande van de spreiding van de behoeften. Het Steunpunt verleent wetenschappelijke ondersteuning bij de voorbereiding van dit investeringsprogramma. Vragenlijst leefbaarheidsmeting In januari 2008 werd een nieuw sociaal huurbesluit van kracht. Voor sociale woonwijken waarvan is aangetoond dat de leefbaarheid is verstoord, kan de SHM in samenspraak met de gemeente een afwijkend toewijzingsreglement opmaken. In dit geval is een leefbaarheidsplan vereist. Dergelijk leefbaarheidsplan vertrekt van een integrale analyse van het probleem en wordt opgemaakt in samenspraak met alle betrokken actoren. Vermits leefbaarheid een subjectief begrip is, kan een bevraging bij de bewoners van de wijk bijkomende informatie verschaffen. Het Steunpunt heeft de opdracht een bevragingsinstrument te ontwikkelen dat in dit geval bruikbaar is. Het instrument moet toelaten de leefbaarheid van een sociale woonwijk op een gestandaardiseerde manier te bevragen. Sociale verhuurkantoren Sociale verhuurkantoren (SVK's) nemen woningen in huur om ze door te verhuren aan mensen met een zwak sociaal profiel. In Vlaanderen worden zo iets meer dan 3.000 woningen verhuurd, waarvan 86,5% eigendom van particulieren. Het succes van de sociale verhuurkantoren staat of valt met het inhuren van private huurwoningen. Waarom eigenaars willen verhuren via een SVK is niet bekend. Het onderzoek heeft daarom tot doel deze eigenaars te bevragen naar hun motieven en te peilen naar hun ervaringen in de samenwerking met de SVK's.
Steunpunt Ruimte en Wonen - 109
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten van Leuven, Gent en Antwerpen en de Hogeschool Gent. Partners in het Steunpunt zijn het VITO, het onderzoeksinstituut OTB van de TUDelft en SumResearch.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Louis Albrechts, Katholieke Universiteit Leuven
Promotoren en vertegenwoordiging partners
Prof. Dr. Hubert Gullinck, K.U.Leuven Prof. Dr. Thérèse Steenberghen, K.U.Leuven Prof. Dr. Bruno Demeulder, K.U.Leuven Prof. Dr. Erik Buyst, K.U.Leuven Prof. Dr. Hubert Cossey, K.U.Leuven Prof. Dr. Georges Allaert, UGent Prof. Dr. Pieter Uyttenhove, UGent Prof. Dr. Frank Witlox, UGent Prof. Dr. Ann Verhetsel, Universiteit Antwerpen Prof. Dr. Jan Vranken, Universiteit Antwerpen Prof. Dr. Pascal De Decker, Hogeschool Gent; Guy Engelen, VITO Dr. Ir. Maria Elsinga, OTB Brecht VandeKerckhove, SUM
Coördinatie De coördinatoren van het Steunpunt staan in de eerste plaats in voor een goede inhoudelijke coördinatie binnen beide onderzoeksteams (ruimte en wonen) en voor een goede uitwisseling en samenwerking tussen de teams. Daarnaast zorgen zij voor een goede communicatie en afstemming met de opdrachtgever van het onderzoek. Tot de taken van de coördinatoren behoren het management van het programma, de organisatie van de onderzoeks- en valorisatie-activiteiten, het opvolgen van het onderzoeksproces, kwaliteitszorg betreffende onderzoek, producten en publicaties.
Coördinator Wonen: Sien Winters (HIVA) Coördinator Ruimte: Dr. Stijn Oosterlynck (ASRO)
110 - Steunpunt Ruimte en Wonen
Onderzoeksteams TEAM WONEN Het team wonen zet de werking verder van het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid (20042006). Promotor wonen: Prof. Dr. Erik Buyst (CES) Coördinator wonen: Sien Winters (HIVA) Deelnemers: K.U.Leuven: Centrum Economische Studiën (CES), onder leiding van Prof. Dr. Erik Buyst Hoger Instituut voor de Arbeid (HIVA), onder leiding van Sien Winters Onderzoeksgroep Stedenbouw en Architectuur (OSA), onder leiding van Prof. Dr. Bruno De Meulder Hogeschool Gent: Departement Toegepaste Ingenieurswetenschappen, onder leiding van Prof. Dr. Pascal De Decker Technische Universiteit Delft: Onderzoeksinstituut OTB, onder leiding van Dr. Ir. Marja Elsinga SumResearch, onder leiding van Brecht Vandekerckhove
TEAM RUIMTE Het team ruimte is een in 2007 opgestart samenwerkingsverband.
Promotor Ruimte: Prof. Dr. Lous Albrechts (P&O) Coördinator Ruimte: Dr. Stijn Oosterlynck (P&O)
Deelnemers: K.U.Leuven: Faculteit Toegepaste Wetenschappen, Departement Architectuur, Stedenbouw en Ruimtelijke Ordening, vakgroep Planning & Ontwikkeling (P&O), onder leiding van Prof. Dr. Louis Albrechts Spatial Applications Division Leuven (SADL), onder leiding van Prof. Dr. Thérèse Steenberghen Groep Wetenschap & Technologie, Departement Aard- en Omgevingswetenschappen, afdeling Bos, Natuur en Landschap (BIW), onder leiding van Prof. Dr. Hubert Gulinck Universiteit Antwerpen: Faculteit TEW, Departement Transport en Ruimtelijke Economie (TEW), onder leiding van Prof. Dr. Ann Verhetsel Universiteit Gent: Faculteit Ingenieurswetenschappen, Vakgroep Civiele Techniek (AMRP), onder leiding van Prof. Dr. Georges Allaert Faculteit Wetenschappen, Vakgroep Geografie, onder leiding van Prof. Dr. Frank Witlox en Prof. Ir. Dirk Lauwers Faculteit Ingenieurswetenschappen - Labo S - Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, onder leiding van Prof. Dr. Pieter Uyttenhove De Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), onder leiding van Dr. Guy Engelen
Steunpunt Ruimte en Wonen - 111
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Guy Braeckman, Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed
LEDEN
Dhr. Paul Van Lindt, Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Dhr. Griffin De Baere, afgevaardigde van de Coördinerende minister Mevr. Annita Stevens, Kabinet van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening Mevr. Veerle Costermans, Kabinet van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering Dhr. Peter Cabus, SERV Prof. dr. Louis Albrechts, promotor-coördinator Prof. dr. Eric Buyst Prof. dr. Ann Verhetsel Prof. dr. Georges Allaert Prof. dr. Pascal De Decker
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
Cofinancierend Beleidsdomein
Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed
112 - Steunpunt Ruimte en Wonen
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen Steunpunt Studie en Schoolloopbanen Parkstraat 47 3000 Leuven tel.: 016 32 31 28 fax: 016 32 33 44
[email protected] http://www.steunpuntloopbanen.be
DOELSTELLING Algemeen Het Steunpunt 'Studie- en schoolloopbanen' is een Vlaaams multidisciplinair expertisecentrum, gefinancierd door de Vlaamse Regering, met als centrale doelstellingen: de constructie en ontsluiting van gegevensbestanden die toelaten om na te gaan welk pad jongeren volgen van het begin van het basisonderwijs tot de intrede op de arbeidsmarkt; de uitvoering van (langetermijn) beleidsgericht onderzoek; en wetenschappelijke dienstverlening. Het Steunpunt onderzoekt in welke mate en in welk opzicht de schoolloopbanen, alsook de paden van school naar werk verschillen tussen jongeren, o.a. naargelang hun sociale achtergrond. Ook verwacht men een beter begrip van de mogelijke oorzaken en gevolgen van deze verschillen, om het onderwijsbeleid optimaal hierop af te stemmen. Het Steunpunt wordt aangestuurd d.m.v. vijfjaarlijkse beheerscontracten, op grond van openbare aanbestedingsprocedures. Momenteel bevindt het Steunpunt SSL (voorheen Steunpunt LOA genoemd) zich in de uitvoeringsperiode van zijn tweede vijfjarenprogramma.
Onderzoeksprogramma ONDERZOEKSDOMEIN 1: SCHOOLLOOPBANEN VAN LEERLINGEN EN STUDENTEN Dit onderzoeksdomein heeft als doelstelling het verzamelen en onderzoeken van gegevens over de loopbanen doorheen het initieel onderwijs. Tijdens de periode 2007-2011 blijft de klemtoon in belangrijke mate liggen op het basisonderwijs. Dit onderzoeksdomein omvat zes onderzoekslijnen: Onderzoekslijn 1.1: Voortzetting van het SiBO-project Een eerste belangrijke taak van dit Steunpunt wat het verzamelen van gegevens betreft, is het voltooien van het SiBO-project (SiBO staat voor 'Schoolloopbanen in het Basis onderwijs'). Dit is een grootschalig longitudinaal onderzoek in Vlaanderen dat werd opgezet om de schoolloopbanen van kinderen doorheen het basisonderwijs te onderzoeken. Dit onderzoek startte in het schooljaar 20022003 met het volgen van een groep van 6.000 kinderen uit de derde kleuterklas (uit ongeveer 200 scholen). De algemene bedoeling van het SiBO-project is aan de hand van informatie over studieloopbanen van de leerlingen een aantal wezenlijke kenmerken van het basisonderwijs bloot te leggen. Deze bedoeling laat zich vertalen in vier doelstellingen:
een beschrijving geven van de (verschillen in) ontwikkeling van leerlingen en hun schoolloopbaan vanaf het kleuteronderwijs tot het einde van het lager onderwijs. Met andere woorden: het in kaart brengen van verschillende patronen of trajecten van schoolse ontwikkeling over een langere tijd;
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen - 113
een verklaring bieden voor de individuele verschillen in schoolloopbanen vanuit de kenmerken van het kind en zijn/haar omgeving. Wat de kenmerken van de omgeving betreft wordt vooral gekeken naar de invloed van gezinskenmerken enerzijds en school- en klaskenmerken anderzijds. Het meten van de invloed van individuele en omgevingsfactoren op de ontwikkeling kan leiden tot het vaststellen van protectieve en risicofactoren. Tegelijk zullen (mediërende) mechanismen bestudeerd worden volgens dewelke die factoren de ontwikkeling beïnvloeden; vaststellen wat de effecten zijn van het gevoerde onderwijs- en schoolbeleid (onder meer het gelijke-onderwijskansenbeleid) op de schoolloopbanen van leerlingen in het algemeen en van doelgroepleerlingen in het bijzonder; op basis van deze bevindingen komen tot voorstellen voor een mogelijk toekomstig beleid.
In de periode 2002-2006 richtte het longitudinaal onderzoek zich op de loopbanen van leerlingen vanaf de 3e kleuterklas tot en met het einde van het 3e leerjaar. Vooral de overgang van kleuter- naar lager onderwijs stond daarbij in de kijker. In de periode 2007-2011 zullen die loopbanen verder gevolgd worden tot het einde van het basisonderwijs en zelfs tot het eerste jaar van het secundair onderwijs in het geval van normaal vorderende leerlingen. Onderzoekslijn 1.2: Leerlingvolgsysteem voor de eerste graad van het secundair onderwijs Een nieuwe opdracht van het Steunpunt bestaat erin een leerlingvolgsysteem te ontwikkelen voor het onderdeel begrijpende leesvaardigheid voor de B-stroom van de eerste graad van het secundair onderwijs. Hiermee kan in de toekomst de leerwinst van leerlingen van het secundair onderwijs in kaart gebracht en verklaard worden in termen van leerlingenkenmerken en klas-, leerkracht- en schoolkenmerken. Het leerlingvolgsysteem laat de scholen toe (indien zij dit wensen) om na te gaan of hun leerlingen in vergelijking met die van andere scholen met een gelijkaardig leerlingenpubliek in Vlaanderen veel of weinig leerwinst boeken - en dit met betrekking tot de eindtermen die door de Vlaamse Gemeenschap vastgelegd zijn. Bovendien, indien zou beslist worden om een nieuw grootschalig longitudinaal onderzoek in het secundair onderwijs op te zetten, is een belangrijk gedeelte van het instrumentarium hiervoor beschikbaar. Onderzoekslijn 1.3: Analyses op bestaande Vlaamseonderwijsdatabanken Deze onderzoekslijn vertrekt van het verder aanvullen van de bestaande Vlaamse databases van de leerlingenaantallen en de aantallen studiebewijzen. De databases kunnen dienen als basis voor het opvolgen van interessante indicatoren van de globale doorstroming doorheen het onderwijs, zowel per schooljaar als per geboortecohorte, en in het bijzonder de ongekwalificeerde uitstroom. Onderzoekslijn 1.4: Beschrijving en verklaring van loopbanen in het basisonderwijs De analyses concentreren zich hier op twee concrete onderzoeksthema's. Ten eerste zal worden nagaan in hoeverre leerproblemen van individuele kinderen in de eerste jaren van de lagere school voorspelbaar zijn vanuit informatie die in een eerder leerjaar al beschikbaar was. Ten tweede zullen de effecten van zittenblijven in de derde kleuterklas en het eerste leerjaar op de ontwikkeling van kinderen bestudeerd worden. Onderzoekslijn 1.5: Onderwijseffectiviteit in de aanvangsjaren van het basisonderwijs In welke mate hebben scholen, leerkrachten en/of klassen een invloed - naast persoons- en gezinskenmerken - op de ontwikkeling van leerlingen ? Eén van de voornaamste doelen binnen het onderwijseffectiviteitsonderzoek is het opsporen van factoren die kunnen verklaren waarom leerlingen in bepaalde scholen en/of klassen een meer gunstige ontwikkeling doormaken dan in andere scholen en/of klassen. Het identificeren van ontwikkelingsbevorderende kenmerken van scholen, leerkrachten en klassen is zeer relevant voor het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk aangezien zulke factoren vaak makkelijker veranderbaar zijn dan de persoons- en gezinskenmerken.
114 - Steunpunt Studie en Schoolloopbanen
Onderzoekslijn 1.6: Gelijke onderwijskansen in het basisonderwijs Het Decreet betreffende Gelijke Onderwijskansen in het onderwijs-1 van 28 juni 2002 en de puntenenveloppen voor zorgcoördinatie zoals beschreven in het Decreet betreffende het Landschap Basisonderwijs van 10 juli 2003 zijn twee belangrijke beleidsinitiatieven die leidden tot een globale zorgaanpak voor alle kinderen met leer- of ontwikkelingsproblemen. Het eerstgenoemde GOKdecreet-1 spitst zich specifiek toe op kansengroepen en tracht ook voor deze doelgroepleerlingen optimale leer- en ontwikkelingskansen te realiseren. De toewijzing van uren zorgcoördinatie tracht effectieve zorg te bieden aan elk kind met ontwikkelings- en leerproblemen ook als deze niet samengaan met indicaties van kansarmoede. In deze onderzoekslijn staan de vooronderstellingen, implementatie en effecten van het GOK-beleid voorop in de analyses. Daarnaast zullen ook analyses uitgevoerd worden naar aanleiding van concrete vragen van de overheid of van derden (cf. 'Front Office'). De resultaten van het onderzoek werden en worden systematisch gerapporteerd naar de Vlaamse overheid, naar het Vlaamse publiek en naar de wetenschappelijke gemeenschap. Daarnaast werd aan de deelnemende scholen individuele feedback verstrekt die hen kan ondersteunen in het reflecteren over het eigen functioneren en in de ontwikkeling van het lokale schoolbeleid.
ONDERZOEKSDOMEIN 2: OVERGANG VAN ONDERWIJS NAAR ARBEIDSMARKT Een eerste opdracht binnen het onderzoeksdomein 'overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt' is het produceren van microdata (o.a. de voortzetting van het SONAR-panel) en het ontsluiten van bestaande databanken voor monitoring en onderzoek van de overgang van onderwijs naar arbeidsmarkt. Daarnaast zullen diepgaande analyses worden uitgevoerd die kaderen binnen drie strategische onderzoekslijnen: Sociale ongelijkheden in de transities, de rol van kwalificaties en leertrajecten in de transities (op individueel niveau) de (economische) effectiviteit van de matching tussen vraag en aanbod van kwalificaties. In vergelijking met het voorgaande vijfjarenprogramma wordt de inhoud van dit onderzoeksdomein in twee opzichten verruimd. Ten eerste wordt de doelgroep van het onderzoek verruimd van 'schoolverlaters' tot 'jongvolwassenen' tot de leeftijd van 35 jaar. Daarenboven zal het Steunpunt naast de rol van het initieel onderwijs ook die van diverse vormen van volwasseneducatie bestuderen. Onderzoekslijn 2.1: SONAR, Studie van de overgang van Onderwijs naar ARbeidsmarkt Het Steunpunt Loopbanen doorheen Onderwijs naar Arbeidsmarkt had tussen 1999 en 2006 heel wat gegevens verzameld. Jongeren die geboren werden in 1976, in 1978 en in 1980 werden bevraagd op 23-jarige leeftijd. De geboortecohorten 1976 en 1978 werden ook bevraagd op 26-jarige leeftijd. De cohorte 1976 ten slotte werd opnieuw geïnterviewd op 29-jarige leeftijd. De databank van het Steunpunt LOA bestaat derhalve uit data die verzameld werden op basis van zes surveys. De databank is nog niet volledig, maar bevat reeds een aantal mogelijkheden voor beleidsgericht onderzoek. Na de nodige kwaliteitscontroles en verwerking zal de SONAR- databank onder bepaalde voorwaarden ter beschikking gesteld worden van andere onderzoekers. De verdere gegevensverzameling heeft in de eerste plaats betrekking op een survey bij de geboortecohorte 1980 op 29-jarige leeftijd (uit te voeren in 2009). Dit zorgt voor zowel een inhoudelijke als een methodologische aanvulling. Verder zal onderzocht worden via welke praktische procedures de gegevens van andere geboortecohorten kunnen worden aangevuld via administratieve gegevensbestanden (Datawarehouse).
Steunpunt Studie en Schoolloopbanen - 115
Onderzoekslijn 2.2: Sociale ongelijkheid in schoolloopbanen en in de intrede op de arbeidsmarkt Schoolloopbanen worden steeds belangrijker voor de latere kansen van jongeren op de arbeidsmarkt en voor een succesvolle integratie in de samenleving. Toch blijkt, ondanks het vermoeden dat het onderwijssysteem de sleutel tot sociale mobiliteit in handen heeft, dat oude stratificerende variabelen een rol blijven spelen in de differentiatie binnen het schoolsysteem. Daarom wordt in deze onderzoekslijn ook de invloed onderzocht die sociale ongelijkheid in schoolloopbanen uitoefent op de overgang van school naar werk en in de eerste jaren van de arbeidsmarkt naargelang verschillen in sociale achtergrond (bv. sociaal-economische status, culturele aspecten) en in gender en etnische afkomst. Onderzoekslijn 2.3: Kwalificaties en leertrajecten Vooreerst zal er getracht worden om een inzicht te geven in het verband tussen de initieel verworven kwalificaties en de integratie op de arbeidsmarkt en de latere loopbanen. Ten tweede wordt het verband geanalyseerd tussen levenslang leren en de loopbaan. Hiervoor dienen meerdere verbanden te worden bestudeerd: namelijk het verband tussen initiële kwalificaties en de participatie aan verdere leeractiviteiten. Een derde module binnen deze onderzoekslijn wil een objectieve drempel van minimale startkwalificatie bepalen. Meer bepaald is het de bedoeling om empirisch te toetsen op basis van indicatoren van integratie op de arbeidsmarkt welk(e) kwalificatieniveau(s) als norm kan (kunnen) gehanteerd worden voor een na te streven minimale startkwalificatie. Het bepalen van leerkansmeters, d.i. maatstaven voor de identificatie en ranking van prioritaire risicogroepen in het LLBL- (levenslang en levensbreed leren) beleid is het doel van de vierde module. Ten slotte wil de vijfde module het ontstaan van leermotivaties nagaan en kijken naar de terugkeer van laaggeschoolde jongvolwassenen naar het regulier onderwijs, met de vraag of ze nog kwalificaties halen en of er ruimte is voor de erkenning en het valoriseren van verworven competenties. Onderzoekslijn 2.4: Matching van vraag en aanbod in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt Deze onderzoekslijn hanteert een meer economische invalshoek en legt de nadruk op het aspect 'adequate skill formation'. Dit aspect is in de literatuur nauw verbonden met de problematiek van 'mismatch' en 'labour shortages'. De opzet van deze onderzoekslijn is bijgevolg het beantwoorden van volgende vraag: in welke mate realiseert zich bij de initiële arbeidsmarktintrede een overeenstemming tussen het niveau en de richting van het onderwijs en de vaardigheidsvereisten van de job? Vier deelproblemen kunnen onderscheiden worden: (a) de horizontale (mis)match (dit is de aansluiting tussen de onderwijsrichting en de inhoud van de job) als dusdanig; (b) de invloed van (mis)match bij de overgang van school naar werk op de verdere arbeidsloopbaan; (c) de invloed van de vraagzijde en van conjuncturele schommelingen op het niveau en de aard van de mismatch tussen onderwijs en arbeidsmarkt; en (d) de instroom naar onderwijsniveau en onderwijsrichting in beroepen en sectoren (meer bepaald wordt hier onderzocht vanuit welke opleidingsniveaus en opleidingsrichtingen jongeren de overgang maken naar een baan in bepaalde sectoren of paritaire comités).
FRONT OFFICE De opdracht 'maatschappelijke dienstverlening' van het Steunpunt wordt geconcretiseerd in het aanleveren van informatie op maat en het ontsluiten van databanken. Enkel vragen die rechtstreeks verband houden met het lopende meerjarenprogramma komen hiervoor in aanmerking. Tevens wordt voorrang verleend aan het Departement Onderwijs en de Vlaamse Regering. Maar ook andere onderzoekers kunnen bij de 'Front Office' onder bepaalde voorwaarden informatie of data bekomen.
116 - Steunpunt Studie en Schoolloopbanen
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Leuven, Gent, Antwerpen en Brussel.
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Ides Nicaise, Katholieke Universiteit Leuven
Administratie
Mevr. Kathleen Postelmans Mevr. Sonja Wuyts
Website
Dhr. Rudy De Wit
Redactie nieuwsbrief
Mevr. Liesbeth Villa
Onderzoeksdomein 1 PROMOTOREN
MEDEWERKERS
De Fraine Bieke
De Waele Petra
Onghena Patrick
Maes Frederik
Van Petegem Peter
Vandeputte Mayke
Ghesquière Pol
Gadeyne Els
Rymenans Rita
Catharina Custers
Verschaffel Lieven
Ine Van Droogenbroeck
Janssen Rianne
Helsen Peter
Valcke Martin
Van Landeghem Georges
Verschueren Karine
Verachtert Pieter
Laevers Ferre
Hendrikx Karolien
Van Damme Jan
Vandenberghe Nathalie
Verhaeghe Jean Pierre
Vandenbroucke Loes
Onderzoeksdomein 2 PROMOTOREN
MEDEWERKERS
Baert Herman
Heylen Vicky
Glorieux Ignace
Vanderheyden Annelies
Coppieters Piet
Humblet Sofie
Nonneman Walter
Van Dorsselaer Yolis
De Rick Katleen
Saliën Kim
Omey Eddy
Van Trier Walter
Laurijssen Ilse Steunpunt Studie en Schoolloopbanen - 117
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Mevr. Micheline Scheys, Departement Onderwijs en Vorming
LEDEN
Dhr. Krispijn Yperman, afgevaardigde van de Coördinerende minister Dhr. Geert Schelstraete, Kabinet van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming Dhr. John De Plecker, Kabinet van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming Mevr. Leen Vandeputte, Departement Onderwijs en Vorming Dhr. Anton Derks, Departement Onderwijs en Vorming Mevr. Ann Van Driessche, Departement Onderwijs en Vorming Mevr. Rita Van Horen, Departement Onderwijs en Vorming Dhr. Lieven Van Wichelen, Departement Werk en Sociale Economie Dhr. Dirk Festraets, Studiedienst van de Vlaamse Regering Dhr. Koen Stassen, VLOR Mevr. Mieke Valcke, SERV Prof. dr. Ides Nicaise, promotor-coördinator Prof. dr. Eddy Omey
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming
Cofinancierend Beleidsdomein
Departement Onderwijs en Vorming
118 - Steunpunt Studie en Schoolloopbanen
Steunpunt Werk en Sociale Economie Steunpunt Werk en Sociale Economie Parkstraat 45, bus 5303 3000 Leuven tel.: 016 32 32 39 fax: 016 32 32 40
[email protected] http://www.steunpuntwse.be
DOELSTELLING Algemeen Het Steunpunt WSE is een kenniscentrum dat expertise opbouwt en ter beschikking stelt over de thema’s werk, arbeidsmarkt en sociale economie. Het stelt zich tot doel de kennis over deze thema’s te bundelen en uit te breiden door middel van eigen onderzoek. Het Steunpunt WSE probeert om zoveel mogelijk onderzoek te baseren op reeds beschikbare databanken en speelt een belangrijke rol bij de ontsluiting van momenteel in het arbeidsmarktonderzoek onderbenutte databanken. De studie van werk, arbeidsmarkt en sociale economie vraagt om een multidisciplinaire aanpak. Daarom wordt het Steunpunt WSE gedragen door een interuniversitair en interfacultair consortium zodat de voornaamste disciplines die een rol spelen in het arbeidsmarktonderzoek zijn vertegenwoordigd. Dit uit zich in de verankering van de vier faculteiten die voor onderzoek naar werk, arbeidsmarkt en sociale economie onmisbaar zijn: economische wetenschappen, sociale wetenschappen, rechten, psychologie & pedagogie.
Onderzoeksprogramma UNIT DATA-ONTWIKKELING De centrale opdracht van de Unit Data-ontwikkeling is drieledig: Geïntegreerd arbeidsmarktstatistiekmodel De Unit Data-ontwikkeling staat in voor de ontwikkeling van een geïntegreerd arbeidsmarktstatistiekmodel voor Vlaanderen. Bij de ontwikkeling zal gesteund worden op twee pijlers:
Een stelsel van arbeidsrekeningen is net zoals een stelsel van nationale rekeningen op te vatten als een geïntegreerd statistisch model. Het doel is om bestaande arbeidsmarktinformatie zoveel mogelijk in één logisch stelsel van op elkaar afgestemde vraag- en aanbodindicatoren te integreren. De arbeidsrekening moet een globaal inzicht bieden in de basiscomponenten van de Vlaamse arbeidsmarkt, met name de bevolking en de bedrijven die zich bewegen op en rond de arbeidsmarkt. De bevolking bestaat uit de Vlaamse inwoners die werkend, werkzoekend of niet-beroepsactief zijn. De bedrijven staan gelijk aan de in Vlaanderen gevestigde productie-eenheden. De schakel tussen beide actoren wordt gevormd door de creatie van arbeidsplaatsen in de schoot van de bedrijven. Het aantal arbeidsplaatsen is dan gelijk aan de som van alle jobs uitgeoefend bij de Vlaamse vestigingen.
De boordtabellen vullen de arbeidsrekening aan. De boordtabellen van de Vlaamse arbeidsmarkt kunnen worden voorgesteld als monitoringtabellen met betrekking tot de vijf thematische pijlers van het Steunpunt WSE. Met de gehanteerde bronnen en indicatoren brengen we de kernthema’s van de onderzoekspijlers cijfermatig in kaart (werkzaamheidsgraad, deeltijdarbeid, opleidingsdeelname, werkloosheidsduur, mobiliteit, etc.). Waar mogelijk wordt bij de ontwikkeling van Steunpunt Werk en Sociale Economie - 119
boordtabellen aangesloten bij de basisbegrippen en classificaties uit het arbeidsrekeningenstelsel. Dit resulteert in een uitgebreid arbeidsmarktstatistiekmodel waarin de Vlaamse arbeidsmarkt in haar verschillende dimensies beschreven wordt. Data-ontwikkeling De Unit Data-ontwikkeling investeert in de ontwikkeling en ontsluiting van bestaande en nieuwe statistische bronnen. De ontsluiting gebeurt in de vorm van voorbeeldanalyses op nieuwe of minder bekende bronnen (duiding van de meerwaarde van de bron, eventuele tekortkomingen, etc.). De wetenschappelijke ondersteuning van het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming bij de Kruispuntbank Sociale Zekerheid is cruciaal voor deze taak. Daarnaast exploreert de Unit Dataontwikkeling doorlopend nieuwe bronnen en screent ze bestaande bronnen op bijkomende exploitatiemogelijkheden. Externe netwerking en ondersteuning De Unit Data-ontwikkeling is het eerste aanspreekpunt zijn voor externe gebruikers die op zoek zijn naar actuele en betrouwbare informatie over de arbeidsmarkt. De afstemming met externe gebruikers gebeurt o.a. in de werkgroep data en arbeidsmonitoring. Deze werkgroep heeft als opdracht de verdere harmonisering van concepten en indicatoren die aan de basis liggen van de arbeidsmarktmonitoring en die de bouwstenen vormen voor een geïntegreerde arbeidsrekening. Naast de werkgroep data en arbeidsmarktmonitoring worden ook gebruikersgroepen ondersteund, die werken aan de uniformisering van het begrippenkader, de documentering van datasets en het ontsluiten van bestaande en nieuwe databanken.
ONDERZOEKSLIJN “EVOLUTIES IN VRAAG EN AANBOD OP DE ARBEIDSMARKT” De onderzoekslijn ‘Evoluties in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt’ heeft als opdracht een algemeen beeld te schetsen van de recente veranderingen in de Vlaamse en Belgische banenstructuur en de kwalitatieve samenstelling van de werkgelegenheid. De analyse van de banenstructuur gebeurt vanuit een comparatief perspectief, waarbij gesteund wordt op vergelijkingen tussen landen, regio’s en economische en socio-demografische categorieën. De onderzoekers maken gebruik van een algemeen analytische benadering waarbij de geobserveerde veranderingen in banenstructuur en werkgelegenheid worden verdeeld in drie groepen van verklarende factoren:
factoren die de vraag naar verschillende types arbeid beïnvloeden (zoals technologische verandering en globalisering); factoren die het aanbod van verschillende types arbeid beïnvloeden (zoals de toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, de toegenomen scholingsgraad, veranderingen in de leeftijdscompositie van de actieve bevolking en migratie); institutionele factoren (zoals belastingen op verschillende types van arbeid, de graad van syndicalisatie en de aard van het sociaal overleg, de aanwezigheid van minimumlonen, de aard van concurrentie op de goederenmarkt, drempels voor het opstarten van nieuwe bedrijven en de aantrekkelijkheid van investeringen).
Op basis van deze indeling beoogt dit onderzoek beleidsmaatregelen te formuleren voor een beïnvloeding van de banenstructuur in Vlaanderen en België. Een tweede opdracht van deze onderzoekslijn is het onderzoek naar de invloed van de veranderde banenstructuur op de kwaliteit van de arbeid. Een derde opdracht is het onderzoek naar processen van jobcreatie en jobdestructie in het Vlaamse bedrijfsleven.
120 - Steunpunt Werk en Sociale Economie
ONDERZOEKSLIJN “KWALITEIT VAN BANEN EN LOOPBANEN” Een loopbaanperspectief op werk is de laatste jaren een rode draad geworden doorheen het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. Uitgangspunt hierbij is dat de maatregelen die worden genomen om diverse transities naar, op en van de arbeidsmarkt te beïnvloeden en op die manier de werkzaamheidsgraad op te krikken, moeten worden bekeken vanuit hun impact op de gehele loopbaan van werknemers. Vanuit beleidsoogpunt is het belangrijk om inzicht te hebben in de loopbaanpatronen van werknemers en in de manier waarop deze worden beïnvloed door beleidsmaatregelen. De onderzoekslijn ‘Kwaliteit van banen en loopbanen’ verricht onderzoek naar veranderingen in loopbaanpatronen, de determinanten van loopbaantransities en de effecten van beleidsinstrumenten op vlak van loopbaanmanagement en -dienstverlening. De doelstellingen van de onderzoekslijn zijn meer specifiek:
identificatie van criteria voor onderzoek van loopbaantransities en –patronen; beschrijving en verklaring van loopbaanpatronen; internationale vergelijking van loopbaanpatronen en de factoren die loopbaanpatronen bepalen; ontwikkeling van een loopbaanpanel en verzameling van longitudinale loopbaangegevens.
In de eerste plaats wil deze onderzoekslijn tot een beter begrip komen van de wijze waarop loopbaanpatronen en loopbaantransities vorm krijgen. De aard en kwaliteit van een loopbaanpatroon en de kans op transities worden echter sterk mee bepaald door de andere levensdomeinen van een individu en de keuzes van organisaties waarin een individu werkt. Daarom wordt steeds de meerlagige betekenis van de loopbaan als uitgangspunt genomen: individuen met verschillende levenssferen ontwikkelen een loopbaan binnen een sociale context die stimulerend of belemmerend kan werken voor de uitbouw van een loopbaan. Om de factoren in kaart te brengen die op micro(individuele levensloop), meso- (organisatiebeleid) en macroniveau (het beleid zoals geconcretiseerd in sociaal- en arbeidsrechterlijke maatregelen) loopbaantransities belemmeren of faciliteren, wordt tevens gesteund op een dynamisch, longitudinaal methodologisch perspectief.
ONDERZOEKSLIJN “COMPETENTIEGEBASEERDE ARBEIDSMARKT” De erkenning en ontwikkeling van competenties worden naar voor geschoven als cruciale instrumenten voor de versterking van de competitiviteit en het innovatievermogen van de economie, de verhoging van werkzaamheid en de versterking van inzetbaarheid. De onderzoekslijn ‘Competentiegebaseerde arbeidsmarkt’ stelt expertise ter beschikking op het domein van competentieontwikkeling en -management voor zover deze gerelateerd zijn aan deze drie doelen. De activiteiten van deze onderzoekslijn omvat vier luiken:
Deze onderzoekslijn legt zich onder meer toe op continue benchmarking op basis van een systematische monitoring van nieuwe beleidsinitiatieven die in landen en regio’s van de EU-15 uitgebouwd worden. Daarbij worden tevens effectevaluatiestudies geïnventariseerd die in de EU15 worden uitgevoerd, om op die manier ook sterkte/zwakte-indicaties te krijgen van beleidsinitiatieven op het vlak van competentieontwikkeling en -management.
De onderzoekslijn ontwikkelt daarnaast een barometer in verband met trends in competentiemanagement op organisatieniveau. Op basis van een panelstudie naar best practices op het vlak van bedrijfsintern competentiemanagement wil deze onderzoekslijn evoluties in competentieontwikkeling en –management in een vroeg stadium detecteren, input leveren voor het beleid op basis van onderzoek in bedrijven die ‘leading’ zijn op het vlak van competentieontwikkeling en ‘business cases’ uitwerken die een voorbeeldfunctie kunnen hebben voor andere bedrijven en op die manier de verdere professionalisering op vlak van competentiemanagement en –ontwikkeling ondersteunen. Steunpunt Werk en Sociale Economie - 121
In deze onderzoekslijn gaat ook bijzondere aandacht naar enkele specifieke thema’s in verband met competentieontwikkeling. Zo wordt in een afzonderlijk deelproject ingezoomd op de motivatieproblematiek en het ontbreken van een voldoende sterk draagvlak voor leer- en VTOinspanningen. Een tweede deelproject kijkt naar het non-formeel en informeel leren op de werkplek. Hier wordt vooral gezocht naar geschikte indicatoren voor de monitoring en beleidsmatige sturing van vormen van non-formeel en informeel leren.
Een vierde thema in deze onderzoekslijn is de effectevaluatie van instrumenten voor versterking van inzetbaarheid . De opdracht is hier expertise ter beschikking te stellen inzake de effectevaluatie van instrumenten die gericht zijn op het versterken van inzetbaarheid en de vertaling van de resultaten van effectevaluaties naar beleidsrelevante aanbevelingen en remediërende acties.
ONDERZOEKSLIJN “ACTIVEREND ARBEIDSMARKTBELEID” In deze onderzoekslijn staat het onderzoek naar de netto-effectiviteit en kosteneffectiviteit van activeringsmaatregelen centraal. De netto-effectiviteit van een activeringsmaatregel wordt uitgedrukt in termen van het percentage deelnemers (werklozen) dat werk vindt dankzij de interventie. Via het begrip kosteneffectiviteit wordt nagegaan hoeveel het kost om dit netto-effect te bereiken. De voornaamste onderzoeksvragen op het microniveau zijn: Wat is de netto-effectiviteit van de diverse maatregelen binnen het Vlaamse activeringsbeleid? Hoe worden die netto-effecten bij voorkeur gemeten en in welke mate zijn de bekomen resultaten gevoelig voor de gebruikte methodologie/schatter? Waarmee moet, bij het uitzetten van een nieuwe maatregel, rekening worden gehouden opdat de effectiviteit van de maatregel nadien optimaal zou kunnen worden gemeten? Wat kan gezegd worden over de langetermijneffecten van deelname aan een maatregel (bv. het effect op de loopbaanontwikkeling)?
In welke mate is er sprake van differentiële effectiviteit, in de zin dat de netto-effectiviteit van een gegeven maatregel varieert naargelang de kenmerken van de deelnemers? Kan worden afgeleid bij welke maatregel (als mix van diverse instrumenten) de diverse door het beleid onderscheiden doelgroepen het meest baat hebben? Welke ontwikkelingen en innovaties zijn er internationaal op het vlak van methodieken en instrumenten binnen het actief arbeidsmarktbeleid in het algemeen, en in de toepassing van die ontwikkelingen en innovaties bij specifieke doelgroepen in het bijzonder?
Kan worden afgeleid welke maatregel (als mix van diverse instrumenten) bij de diverse door het beleid onderscheiden doelgroepen het meest kosteneffectief is? Wat kan gezegd worden over ‘terugverdieneffecten’? Hoe is de verdeling van kosten en baten tussen de Vlaamse en de Belgische overheid? Kunnen, naast arbeidsmarkteffecten ook andere effecten (welzijn, gezondheid, sociale integratie, ...) als potentiële baten beschouwd worden?
De voornaamste onderzoeksvragen vanuit macroperspectief zijn: Wat kan gezegd worden over de externe validiteit van de gemeten netto-effecten, dat wil zeggen, in hoeverre kan men zeker zijn dat gemeten resultaten bij huidige deelnemers ook zullen gerealiseerd worden bij toekomstige deelnemers?
Wat kan gezegd worden over substitutie- of verdringingseffecten (deelnemers aan de maatregelen verbeteren hun positie mogelijk ten koste van niet-deelnemers) en ‘dead weight’-effecten (na interventie ontstaat een toestand die ook zou tot stand zijn gekomen zonder interventie)?
De bruto-effectiviteit van het actief arbeidsmarktbeleid varieert met de fase van de conjunctuurcyclus. In welke mate geldt dit ook voor de netto-effectiviteit?
122 - Steunpunt Werk en Sociale Economie
ONDERZOEKSLIJN “SOCIALE ECONOMIE” De onderzoekslijn ‘Sociale economie’ heeft volgende vier opdrachten: De onderzoekers ontwikkelen een monitoringsysteem voor de sociale economie in Vlaanderen, waarbij bestaande bronnen worden ontsloten en gekoppeld ten behoeve van een geïntegreerde analyse van de sociale economie en waarbij indicatoren voor de sociale economie worden ontwikkeld. Dit moet resulteren in een totaaloverzicht van de sector van de sociale economie in Vlaanderen.
In deze onderzoekslijn gaat de aandacht tevens naar de ontwikkeling en organisatie van de sector. Centraal staan onder meer de studie naar de evolutie van en de ontwikkeling van ‘types’ in de groei van de sector, de strategische besluitvorming in de sociale economie, het gebruik van managementcontrole- en prestatiemeetsystemen en de vormgeving van participatief management.
Een derde belangrijk thema betreft de effecten van de sociale economie op de tewerkstelling en loopbanen van doelgroepwerknemers.
In het juridische luik is, vanuit het oogpunt van de ‘werknemer’, vooral de afstemming van de statuten een aandachtspunt. Vanuit het oogpunt ‘organisatie’ zijn er meerdere aandachtspunten: (a) de subsidiëring en financiering van loon in de sociale economie en de verenigbaarheid met Europese regelgeving; (b) de afbakening tussen sociale economie en reguliere economie; (c) de behoefte aan flexibele organisatievormen (o.a. coöperatieve vennootschap) die tegelijk arbeidsrechterlijk correct zijn; (d) de problematiek van oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt.
Steunpunt Werk en Sociale Economie - 123
WERKING VAN HET STEUNPUNTEN Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Leuven en Antwerpen, de Vlerick Leuven Gent Management School en de Lessius Hogeschool. De concrete deelnemers zijn:
Faculteit Economie en Bedrijfswetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Psychologie en pedagogische Wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven Hoger Instituut voor de Arbeid, Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Sociale en Politieke Wetenschappen, Universiteit Antwerpen Faculteit Rechten, Universiteit Antwerpen Departement Handelswetenschappen, Lessius Hogeschool Competentiecentrum Mens en Organisatie, Vlerick Leuven Gent Management School
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Luc Sels, Katholieke Universiteit Leuven
Medewerkers per onderzoekslijn UNIT DATA-ONTWIKKELING
ONDERZOEKSLIJN 1 EVOLUTIES IN VRAAG EN
Academisch verantwoordelijke
AANBOD OP DE ARBEIDSMARKT
Prof. dr. Luc Sels, K.U.Leuven
Coördinator
Wim Herremans, K.U.Leuven
Onderzoeksteam
Raf Boey, Vlaamse Overheid Departement WSE
Mieke Booghmans, K.U.Leuven
Jeroen Delmotte, K.U.Leuven
Faiza Djait, Vlaamse Overheid Departement WSE
Marleen Jacobs, Vlaamse Overheid Departement WSE
Academisch verantwoordelijke
Prof. dr. Maarten Goos, K.U.Leuven
Onderzoeksteam
Prof. dr. Joep Konings, K.U.Leuven
Prof. dr. Luc Sels, K.U.Leuven
Anna Salomons, K.U.Leuven
ONDERZOEKSLIJN 2 KWALITEIT
VAN BANEN
EN LOOPBANEN
Academisch verantwoordelijke
Eef Stevens, K.U.Leuven
Maarten Tielens, K.U.Leuven
Onderzoeksteam
Annick Van Woensel, K.U.Leuven
Mieke Booghmans, K.U.Leuven
Wouter Vanderbiesen, K.U.Leuven
Dr. Anneleen Forrier, Lessius Hogeschool
Administratieve Stafmedewerkers
Prof. dr. Luc Sels, K.U.Leuven
Cindy Vandoren, K.U.Leuven
Dr. Walter Van Trier, SONAR
Dorien Frans, UA
Dorien Van Looy, UA
124 - Steunpunt Werk en Sociale Economie
Prof. dr. Dimitri Mortelmans, UA
ONDERZOEKSLIJN 3 COMPETENTIEGEBASEERDE ARBEIDSMARKT
ARBEIDSMARKTBELEID
Academisch verantwoordelijke
Academisch verantwoordelijke
Prof. Ans De Vos, Vlerick Leuven Gent Management School
Onderzoeksteam
Prof. dr. Herman Baert, K.U.Leuven
Leen Van Bree, K.U.Leuven
Ilse Clauwaert, K.U.Leuven
Dr. Sophie De Winne, Lessius Hogeschool
Prof. dr. Luc Sels, K.U.Leuven
Kurt Ryckaert, Vlerick Leuven Gent Management School
ONDERZOEKSLIJN 4 ACTIVEREND
Prof. dr. Ides Nicaise, K.U.Leuven
Onderzoeksteam
Joost Bollens, K.U.Leuven
Vicky Heylen, K.U.Leuven
ONDERZOEKSLIJN 5 SOCIALE ECONOMIE Academisch verantwoordelijke
Prof. dr. Josse Van Steenberge, UA
Onderzoeksteam
Joost Bollens, K.U.Leuven
Caroline Gijselinckx, K.U.Leuven
Gert Van den Broeck, K.U.Leuven
Astrid Coates, UA
Raf De Mey, UA
Dr. Marleen Denef, UA
Steunpunt Werk en Sociale Economie - 125
OVERHEID EN STUUGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Jan Vranken, Universiteit Antwerpen
LEDEN
Mevr. Ann Van den Cruyce, Departement Werk en Sociale Economie Dhr. Lieven Van Wichelen, Departement Werke en Sociale Economie Dhr. Anton Derks, Departement Onderwijs en Vorming Dhr. Krispijn Yperman, afgevaardigde van de Coördinerende minister Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Dhr. Dirk Malfait, Kabinet van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming Mevr. Mieke Vercaeren, Kabinet van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Gelijke Kansen en Sociale Economie Mevr. Sonja Teughels, Kenniscentrum VOKA Dhr. Jean-Marie De Baene, Studiedienst van de Vlaamse Regering Dhr. Bert Meulemans, Belgische Boerenbond Dhr. Peter Van Der Hallen, Studiedienst ACV Dhr. Bjorn Cuyt, Unizo Dhr. Gert Truyens, ACLVB Prof. dr. Luc Sels, promotor-coördinator Prof. dr. Ans De Vos
SECRETARIS
Dhr. Johan Troch, Departement Werk en Sociale Economie
Functioneel bevoegde minister
Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming Vlaams minister van Mobiliteit, Gelijke Kansen en Sociale Economie
126 - Steunpunt Werk en Sociale Economie
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Kapucijnenvoer 35, postbus 7001 3000 Leuven tel.: 016 33 70 70 fax: 016 33 69 22
[email protected] http://www.steunpuntwvg.be
DOELSTELLING Algemeen Het SWVG heeft als missie de Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin op basis van wetenschappelijk onderzoek te ondersteunen bij het voeren van een slagkrachtig, innovatief, effectief, inclusief en integraal beleid. Het SWVG zal dit realiseren door een gecoördineerde en multidisciplinaire wetenschappelijke benadering die toelaat de complexiteit van de huidige welzijns-, gezondheids- en gezinsproblemen ten gronde te analyseren, te begrijpen en aan te pakken. Het steunpunt zal de kennis die ze ontwikkelt en verzamelt toegankelijk maken en overdragen aan de Vlaamse overheid. Het SWVG zal de kennis ook toegankelijk maken voor derden. Het steunpunt wil een antwoord bieden op de doelstellingen die in de oproep voor het Steunpunt Welzijn Volkgezondheid en Gezin vooropgesteld worden. De algemene doelstellingen van het SWVG zijn: het verzamelen, analyseren en ontsluiten van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens (ook longitudinaal) het uitvoeren van beleidsgericht onderzoek op korte termijn (ad hoc projecten) en op langere termijn, dat relevant is voor het Vlaamse beleid het verlenen van wetenschappelijke dienstverlening Specifieke doelstellingen betreffende het beleid van WVG zijn: verwerven van een beter inzicht in en meer kennis over prevalentie van problemen, met bijzondere aandacht voor specifieke doelgroepen inzicht verwerven in de resultaten van het hulpverlenings- en preventie-aanbod het formuleren van beleidsaanbevelingen op het vlak van de regelgeving, de organisatievormen, de aanbodsvormen en de netwerkontwikkeling het ontwikkelen van een kennis- en documentatiecentrum voor beleidsgericht onderzoek Hierbij wil het steunpunt focussen op drie doelgroepen in hun context: kinderen en jongeren, volwassenen en ouderen. Het steunpunt zal zich richten tot alle sectoren waarover de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin bevoegd is. Een bijzondere aandacht zal gaan naar de sociale inclusie van maatschappelijk kwetsbare groepen.
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - 127
Onderzoeksprogramma PROGRAMMA 1: KERNCIJFERS EN MONITORING In programma 1 vertrekken we van de vaststelling dat er ondanks de vele registraties en databanken, een tekort is aan sectoroverschrijdende gegevens die gebruikers van voorzieningen in kaart brengen en hun zorggebruik over de grenzen van sectoren en voorzieningen beschrijven. Hierdoor ontbreekt het de overheid aan zeer belangrijke informatie over de kostprijs van zorg en dienstverlening. Dit steunpunt zal hier verandering in brengen. De eerste fase van het programma bestaat uit een gap-analyse. Dit impliceert dat alle bestaande onderzoeksdatabestanden, administratieve data en registratiegegevens in kaart worden gebracht. Dit leidt tot een inzicht in welke informatie reeds aanwezig is, waar die overlapt, welke informatie overbodig is, en welke hiaten er in de bestaande databestanden zijn. Op basis van deze inzichten zal in overleg met de stuurgroep de vraagstelling van de verschillende programma’s verder uitgewerkt worden. Er blijven immers in de huidige projectformulering nog vele keuzes te maken. De vragen van de overheid zullen bepalend zijn voor prioriteitsbepaling in het onderzoek. Zo zal ondermeer de optimalisering van indicatoren voor programmatie en regionale spreiding van het aanbod in sommige sectoren een aandachtspunt zijn. De tweede fase bestaat erin gegevens te verzamelen over panels van zorggebruikers via een (versnelde) geboortecohorte en hun gezin. Deze panels en cohortes zullen herhaaldelijk bevraagd worden over hun gebruik van diensten en voorzieningen, maar ook over hun tevredenheid, kwaliteit van zorg, kwaliteit van leven, enz.. Door middel van herhaalde bevraging van de cohorte of de panels van mensen met een specifieke problematiek (cases) (gezondheids-, ontwikkelings-, en opvoedingsproblemen, relationele problemen, armoede, psychische klachten, depressie, dementie) kan worden nagegaan hoe zij op langere termijn zorg en begeleiding zoeken en krijgen. Dit soort informatie laat toe om op beleidsniveau een betere planning op te stellen. Deze panels worden georganiseerd in duidelijk omschreven territoriale regio’s. Er wordt hierbij gedacht aan minimum 6 en maximum 10 regio’s. Deze regio’s worden zo gekozen dat ze relevant zijn voor het Vlaamse beleid met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin.
PROGRAMMA 2: EVALUATIE EN ONTWIKKELING In programma 2 wil het SWVG een antwoord bieden op de vragen van de overheid op het vlak van de effectiviteit en de efficiëntie. Dit programma begint eveneens met een status questionis. Binnen dezelfde regio’s uit programma 1 voeren we een bevraging uit naar de prioriteiten van verschillende groepen van betrokkenen (gebruikers van zorg- en dienstverlening, hulpverleners en directieleden, leden van de lokale gemeenschap en overheid) wanneer het gaat over de kwaliteit van zorg- en dienstverlening. Uit de kencijfers en op basis van monitoring kan reeds heel wat informatie over de kwaliteit en de effectiviteit van het hulpaanbod gegenereerd worden. Tevens bieden we de bevoegde minister een stand van zaken aan wetenschappelijke methodieken en instrumenten om de kwaliteit en de effectiviteit en efficiëntie te verbeteren. De onderzoekers implementeren tenslotte – op basis van welomschreven beslissingscriteria - een beperkt aantal evidence based praktijken in Vlaanderen en evalueren het effect ervan. Door de panels van programma 1 te herbevragen evalueren we tenslotte ook de impact van innovaties op het welbevinden van de gebruikers. Een subdoelstelling van het SWVG binnen programma 2 is het samenbrengen van een welzijns- en gezondheidseconomische cel met als opdracht het uitvoeren van economische evaluaties van aanbodsvormen in de gezondheids- en welzijnssector. De cel zal welzijns- en gezondheidseconomen samenbrengen en welzijns- en gezondheidseconomische expertise sterker ontwikkelen zodat de Vlaamse overheid hierop een beroep kan doen voor de evaluatie van zowel dringende ad hoc 128 - Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
opdrachten als lange termijn projecten. Waar het toepassingsterrein van economische evaluatie in het verleden vooral beperkt bleef tot de gezondheidszorg, wil de welzijns- en gezondheidseconomische cel de toepassing van methodieken van economische evaluatie uitbreiden tot de welzijnssector met het oog op het beoordelen van de efficiëntie van zorgtrajecten op een geïntegreerde manier. De integratie zal nagestreefd worden door het economisch perspectief van meet af aan op te nemen in de ontwikkeling van programma 1 en 2.
PROGRAMMA 3: JURIDISCH EN INSTITUTIONEEL KADER Programma 3 benadert de problematiek van uit een juridisch en institutioneel kader. Hierbij wordt vertrokken vanuit een integratieve benadering ten aanzien van het domein van welzijn en zorg. Zowel institutioneel-organisatorische als juridische aspecten van gezondheidszorg en welzijn komen in dit programma aan bod. Een juridische invalshoek heeft om diverse redenen toegevoegde waarde. Zij maakt een juridische benchmarking mogelijk ten aanzien van beleidsbevindingen die via onderzoek in de andere twee programma’s worden geformuleerd. Bij de beleidsvertaling van onderzoeksresultaten uit deze programma’s kan dan waar nodig een juridische toets worden ingebouwd. De afstemming van het welzijns- en gezondheidsaanbod kan bijvoorbeeld een bevoegdheidsafweging inhouden. Bovendien rijzen in de welzijnszorg zelf steeds vaker problemen van juridische aard, waarbij de inzetbaarheid van een al dan niet ‘welzijns-specifiek’ juridisch begrippenapparaat en instrumentarium aan de orde is. In dat verband streeft het derde programma uitdrukkelijk een structurele juridische kennisopbouw na om onder meer sneller en beter op ad-hoc kennisnoden te kunnen inspelen. De institutionele aanpak vanuit de bestuurskunde staat garant voor een vernieuwende kijk op de bestaande inrichting van de beleidsuitvoering in het beleidsdomein Welzijn, Gezondheid & Gezin. Door als projectlijn het hulp- en zorgaanbod integraal (in ketenperspectief en het perspectief van zorgtrajecten) en bottom up te bestuderen, wil het derde programma de efficiëntie en de effectiviteit van de beleidsuitvoering verhogen.
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - 129
WERKING VAN HET STEUNPUNT Consortium Het steunpunt wordt gevormd door een consortium van de universiteiten Leuven, Gent en Brussel en de Katholieke Hogeschol Kempen. De conrete deelnemers zijn:
Lucas, Centrum voor zorgonderzoek en consultancy, K.U.Leuven Centrum voor Gezins- en Orthopedagogiek, K.U.Leuven Instituut voor Sociaal Recht, K.U.Leuven Vakgroep Maatschappelijke Gezondheidskunde, UGent Vakgroep Huisartsgeneeskunde, UGent Vakgroep Bewegings- en sportwetenschappen, Ugent Vakgroep Experimenteel en klinische psychologie, UGent Vakgroep Orthopsychologie, VUB Vlaams Onderzoeks- en kenniscentrum Derde Leeftijd (VONK3), Katholieke Hogeschool Kempen
Promotor-coördinator van het Steunpunt
Prof. dr. Chantal Van Audenhove, Katholieke Universiteit Leuven
Promotoren van de entiteiten KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
UNIVERSITEIT GENT
Prof. dr. Chantal Van Audenhove
Prof. dr. Lea Maes
Prof. dr. Hans Grietens
Prof. dr. Jan De Maeseneer
Prof. dr. Johan Put
Prof. dr. Ilse Bourdeaudhuij
Prof. dr. Anja Declercq
Prof. dr. Ann Buysse
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Prof. dr. Johan Vanderfaeillie
KATHOLIEKE HOGESCHOOL KEMPEN
Dr. Guido Cuyvers
Co-promotoren KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN
UNIVERSITEIT GENT
Prof. dr. Karel Hoppenbrouwers
Prof. dr. Herbert Roeyers
Prof. dr. Bea Maes
Dr. Sara Willems
Prof. dr. Omer Vandenbergh
Prof. dr. Dirk Hermans
VRIJE UNIVERSITEIT BRUSSEL
Prof. dr. Koen Verhoest
Prof. dr. Marleen Brans
Dr. Koen Hermans
130 - Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Prof. dr. Dominique Verté
Onderzoekers PROGRAMMA 1, KERNCIJFERS EN MONITORING, JEUGD EN GEZIN
Cécile Guérin, K.U.Leuven Kristien Lacluyse, K.U.Leuven Ann Winnen, UGent
PROGRAMMA 1, KERNCIJFERS EN MONITORING, VOLWASSENEN
Sarah Reyntens, UGent Stefanie Everaert, K.U.Leuven Femke Migerode, UGent
PROGRAMMA 1, KERNCIJFERS EN MONITORING, OUDEREN
Melanie Demaerschalk, K.U.Leuven Nico De Witte, VUB
PROGRAMMA 2, EVALUATIE EN ONTWIKKELING
Stefanie Everaert, K.U.Leuven Valerie De Coen, UGent
Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - 131
OVERHEID EN STUURGROEP Stuurgroep VOORZITTER
Dhr. Dirk Broos, Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
LEDEN
Mevr. Bart Haex, afgevaardigde van de coördinerende minister Mevr. Bea Buysse, IVA Kind en Gezin Mevr. Petra Vankeirsbilck Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Dhr. Wielfried Meyvis, Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Mevr. Gerda Van Der Plas, Departement Welzijn Volksgezondheid en Gezin, Afdeling Welzijn en Samenleving Mevr. Diane Niset, IVA Jongerenwelzijn Dhr. Michel Dethee, SERV Dhr. Dirk Dewolf, IVA Zorg en Gezondheid en Kabinet van de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Dhr. Fred Deven, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Kenniscentrum Dhr. Stef Van Eekert, Inspectie WVG Dhr. Jan Verbelen, Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap Dhr. Danny Van Damme, Openbaar Psychiatrisch Centrum Rekem Prof. dr. Chantal Van Audenhove, promotor-coördinator Prof. dr. Lea Maes Prof. dr. Johan Put Prof. dr. Johan Vanderfaeillie
SECRETARIS
Mevr. Rita De Prêtre, Departement Economie, Wetenschap en Innovatie
Functioneel bevoegde ministers
Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Cofinancierende Beleidsdomeinen
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
132 - Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
www.vlaanderen.be/steunpunten 2008