Dwarsverbanden leggen
Colofon
Titel:
Dwarsverbanden leggen
Ondertitel:
Een onderzoek naar crisisopvang in het informele steunnetwerk
Auteur:
Dorcas Postma-Pool
[email protected]
Opleiding:
Master Social Work Hanzehogeschool Groningen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
Opdrachtgever:
Zienn opvang en ondersteuning
Vertaling:
Jeanette Beute
Omslagfoto:
Martin Kemper
Vormgeving:
Martine Hartman
Plaats:
Boerakker
Datum:
15 juni 2014
Master Social Work
2
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Samenvatting Aanleiding Dit onderzoek is uitgevoerd binnen Zienn, een organisatie voor maatschappelijke opvang en ondersteuning. Op zowel macro-, meso- als microniveau is een toename van aanmeldingen bij de maatschappelijke opvang gesignaleerd. Binnen het krachtenveld van het Social Work zijn ingrijpende hervormingen gaande. Er is een grote focus op eigen kracht, burgers dienen in toenemende mate hun informele netwerk aan te spreken. Doelstelling Met dit onderzoek wil Zienn als antwoord op de gesignaleerde toename van aanmeldingen voor de crisisopvang, onderzoeken in hoeverre het informele steunnetwerk kan worden benut als hulpbron ter voorkoming van opname in de crisisopvang. Centraal staat de vraag wat bevorderende en belemmerende elementen voor opvang zijn binnen het informele steunnetwerk van de personen die zich aanmelden bij de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, en hoe opvang binnen het informele steunnetwerk optimaal kan worden gefaciliteerd. Onderzoeksmethode Het praktijkonderzoek bestaat uit twee fasen. De eerste fase richtte zich op de personen die zich aanmelden bij de crisisopvang met het verzoek voor opname. Deze personen zijn middels telefonische interviews bevraagd op hun situatie. De tweede fase bestond uit een focusgroep interview met verwijzers die betrokken zijn bij personen die opvang behoeven. Conclusie Uit het onderzoek blijkt dat opvang in het informele netwerk reeds veelvuldig wordt geboden. Op de mogelijkheid voor opvang in het netwerk zijn verschillende factoren van invloed. Deze factoren hangen sterk met elkaar samen en vergen een integrale benadering. Door zowel de persoon die opvang behoeft als het netwerk te ondersteunen, kan opvang in het netwerk worden gefaciliteerd. De huidige wet- en regelgeving lijkt de mogelijkheid voor opvang in het netwerk te belemmeren. Oplossingen zijn onnodig duur doordat voldaan moet worden aan protocollen en richtlijnen. Aanbevelingen Het verdient aanbeveling om ruimte te creëren voor maatwerk. Het aangaan van nieuwe verbindingen tussen de persoon die opvang behoeft, het informele steunnetwerk, het lokale veld en professionals, wordt gezien als een kans om de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk optimaal te benutten. Het mobiliseren van eigenkracht en informele zorg vergt een kanteling van alle betrokken partijen.
Master Social Work
3
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Summary Inducement This research is conducted within Zienn, an organisation for social care and support. An increase in applications for social care has been noticed on every level, macro meso and micro. Within the force field of Social Work major reformations are taking place. There is a great focus on “own strength”; citizens are increasingly meant to address their own informal network. Objectives This research is designed for Zienn to investigate in how far the informal support network can be used as a source to prevent hospitalization, as an answer to the noticeable increase in applications for social care. The central questions are what the promoting and cramping elements for shelter of individuals within the informal support network are who apply for care in Zienn institutions in Leek and Burgum, and how to facilitate care within the informal support network as optimally as possible. Methods of research The first phase of the practical examination focused on the individuals who admitted for crisis care with request for hospitalization. These individuals were questioned on their situation by means of telephone interviews. The second phase consisted of a focus group interview with referrers who are involved with individuals needing care at an early stage. Conclusion The research shows that care in the informal network is already provided. The possibility for shelter within the network is influenced by various factors. These factors relate strongly with each other and require an integrated approach. By supporting the individual needing shelter as well as the network, shelter within the network can be facilitated. The current laws and regulations seem to obstruct the possibility for shelter within the network. Solutions are unnecessarily expensive since protocols and guidelines need to be followed. Recommendation Custom-made care is recommended. Current laws and regulations appear to obstruct the possibility of care within the network. The start of new connections between the individual needing care, the informal support network, the local field and the professionals is seen as a chance to optimally implement the possibility for care within the informal network. Mobilizing “own strength” and informal care requires a change in all parties involved.
Master Social Work
4
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Voorwoord Na mijn afstuderen in 2003 aan de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening heb ik één maal post ontvangen van de alumnivereniging. Een flyer omtrent de nieuw te starten opleiding Master Social Work aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de Hanzehogeschool Groningen. Hoewel het besluit om met de opleiding te starten allerminst zomaar is genomen, wist ik op dat moment al wel dat dit de opleiding was die beantwoordde aan mijn wens om verdere verdieping in mijn vak aan te brengen. Dat het een uitdaging zou worden besefte ik mij evenzeer. En een uitdaging was het.
Na bijna twee jaar ben ik dan ook verheugd dat ik de opleiding af kan sluiten met deze masterthesis. Evenzeer ben ik blij dat ik mijn afstudeeronderzoek uit hebben kunnen voeren binnen een sector waarmee ik een sterke verbondenheid voel, de maatschappelijke opvang. In mijn dagelijks werk word ik regelmatig overvallen door gevoelens van compassie, ontzag, maar ook een zekere treurigheid. Gelukkig zijn er evenzeer vrolijke, krachtige en hoopvolle verhalen die inspireren en motiveren. Ik prijs mij gelukkig deel uit te mogen maken van een organisatie waarin cliënten en professionals de handen in één slaan voor een kansrijk bestaan.
In de wetenschap dat ik mensen tekort doe door het noemen van namen wil een aantal personen toch graag specifiek bedanken. Allereerst mijn leidinggevende Lieuwe de Boer, dank voor je vertrouwen en de vele “spar-sessies”. Collega’s van het aanmeldpunt, jullie ondersteuning en enthousiasme bij het afnemen van de interviews was werkelijk top! Een woord van dank gaat uit naar Wytze Groen, manager Beleid en Kwaliteit bij Zienn, bij wie ik vanaf de introductie van mijn onderzoek ruggensteun heb ervaren. Louis Polstra, Lector Arbeidsparticipatie, dank voor het introduceren van de Actor Network Theory. Hiernaast wil ik mijn thesisbegeleider Karlien Landman bedanken voor de scherpe zorgvuldige feedback en professionele ondersteuning.
Tijdens het volgen van de opleiding en het schrijven van de thesis heb ik veel support gehad van mijn familie, vrienden, studiegenoten en collega’s. Jullie stimulans, liefdevolle opvang voor de kindjes, belangstelling, kopjes thee en bijdrage in wat voor vorm ook was onmisbaar. Pappa bedankt voor alle tijd die je hebt gestoken in het taal technisch aanscherpen van mijn verslagen en je waardevolle feedback. Een laatste dank gaat uit naar mijn lieve man John Postma. Je hebt geen moment getwijfeld of ik het zou redden. En zie hier, het is gelukt!
Dorcas Postma- Pool
Boerakker, juni 2014
Master Social Work
5
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
- DwarsverbandGedeelte van de constructie van de scheepsromp dat bijdraagt in de dwarsscheepse sterkte (o.a. spanten en dekbalken).
(www.encyclo.nl/begrip/dwarsverband)
Master Social Work
6
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Inhoudsopgave Inhoud
Pagina
1.
Inleiding
9
1.1
Beschrijving van de organisatie
9
1.2
Gesignaleerde ontwikkelingen
9
1.3
Krachtenveld Social Work
10
1.4
Relevantie onderzoek
11
1.5
Doelstelling en onderzoeksvragen
12
1.6
Leeswijzer
13
2.
Sociale rijkdom?
14
2.1
Krachtenveld formele- en informele zorg
14
2.2
Verkenning doelgroep maatschappelijke opvang
14
2.3
Een netwerk
15
2.4
Sociaal kapitaal
16
2.5
Verschillende actanten
17
2.6
Sociale veerkracht
17
2.7
Mobiliseren en faciliteren
18
2.8
Innovatieve praktijken
19
2.9
Conclusie
20
2.10
Betekenis voor het praktijkonderzoek
21
3.
Methode
22
3.1
Onderzoeksopzet
22
3.1.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
22
3.1.2 Groepsinterview focusgroep
23
Onderzoekpopulatie
23
3.2.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
23
3.2.2 Groepsinterview focusgroep
24
Onderzoeksinstrument
24
3.3.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
24
3.3.2 Groepsinterview focusgroep
25
Operationalisatie meetinstrumenten
25
3.4.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
25
3.4.2 Groepsinterview focusgroep
26
3.5
Procedure data analyse
28
3.6
Betrouwbaarheid en validiteit
28
3.2
3.3
3.4
Master Social Work
7
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
4.
Resultaten
30
4.1
Generaliseerbaarheid resultaten
30
4.2
Hoe zijn de personen die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum voorafgaand aan, en ten tijde van, de aanmelding gehuisvest?
4.3
Welke hulp is, voorafgaand aan aanmelding, geboden aan de personen die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum?
4.4
31
31
Welke factoren spelen een rol bij de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk.
32
4.5
Hoe wordt de mogelijkheid voor opvang door deelnemers en verwijzers gewaardeerd? 32
4.6
Welke interventies zijn bevorderend voor opvang binnen het informele netwerk?
4.7
Welke aanpassingen in bestaand beleid dragen bij aan het vergroten van de
34
mogelijkheid voor opvang binnen het informele steunnetwerk?
35
5.
Conclusie, discussie en aanbevelingen
37
5.1
Beantwoording onderzoeksvraag
37
5.2
Conclusie in relatie tot micro-, meso- en macroniveau
37
5.3
Discussie
39
5.4
Aanbevelingen
41
5.5
Tot slot
43
Geraadpleegde literatuur
44
Bijlagen
47
Bijlage I
Handleiding interviewer: Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
47
Bijlage II
Meetinstrument: Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang
49
Bijlage III
Meetinstrument: Focusgroep verwijzers
53
Master Social Work
8
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
1. Inleiding In dit rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar opvang binnen het informele steunnetwerk. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de afstudeerthesis van de Master Social Work. Deze inleiding bevat een korte omschrijving van de organisatie waarbinnen het praktijkonderzoek heeft plaatsgevonden, Zienn opvang en ondersteuning. Vervolgens wordt aandacht geschonken aan gesignaleerde ontwikkelingen op macro en meso en micro niveau. Voorafgaand aan een toelichting op de relevatie van het onderzoek wordt het krachtenveld van Social Work beschreven. Dit wordt gevolgd door de doelstelling van het onderzoek en de bijbehorende onderzoeksvragen. Tot slot wordt in de leeswijzer een vooruitblik gegeven op de verdere opbouw van dit rapport.
1.1 Beschrijving van de organisatie Zienn is een organisatie voor maatschappelijke opvang en ondersteuning. Binnen Zienn worden cliënten opgevangen en ondersteund die thuis- of dakloos zijn, dat dreigen te worden of in een crisissituatie terecht zijn gekomen. De ondersteuning is gericht op preventie met woonondersteuning aan huis, (crisis)opvang, begeleiding in woonvoorzieningen en nazorg in de vorm van woonondersteuning (Zienn, 2014). Zienn is werkzaam in de drie Noordelijke provincies. Binnen Zienn vormt het werken aan omstandigheden, waarin uitval en uitsluiting voorkomen kunnen worden, een belangrijke missie. Hulp aan sociaal kwetsbare mensen is de deskundigheid. Zienn is eind 2007 ontstaan na een fusie tussen Stichting Maatschappelijke Opvang Fryslân en Maatschappelijke Opvang & Ondersteuning. Dit onderzoek richt zich op de twee crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum. In deze crisisopvangcentra wordt tijdelijk onderdak geboden aan volwassenen en gezinnen, die om welke reden dan ook op straat (zijn) komen te staan of hun woonsituatie hebben moeten verlaten. De opvang in Burgum biedt plek aan 28 volwassenen, tevens is er ruimte voor 5 à 6 gezinnen. De opvang in Leek biedt plek aan 33 volwassenen en heeft 8 appartementen voor gezinnen.
1.2 Gesignaleerde ontwikkelingen Om zicht te krijgen op ontwikkelingen binnen de Maatschappelijke Opvang in Europa, vormt de European Federation of National Organisations Working with the Homeless (FEANTSA) een belangrijke bron van informatie. In het rapport On The Way Home van de FEANTSA (2012) wordt een schets gegevens van de omvang en aard van dakloosheid in de EU lidstaten. De verzamelde data, verschaft door nationale experts van 21 landen die lid zijn van de European Federation, kan als onvoldoende adequaat worden beschouwd om een gedetailleerd beeld te verschaffen. Wel kan er uit worden afgeleid dat dakloosheid in alle lidstaten een blijvende realiteit betreft. In 15 van de lidstaten is dakloosheid in de afgelopen 5 jaar toegenomen. In Nederland, Finland en Schotland is dakloosheid afgenomen. Er wordt in vele landen een verandering opgemerkt in het profiel van de dakloze. Zo neemt het aantal vrouwen, gezinnen, migranten en jongeren toe. De gevolgen van de economische crisis; werkloosheid, bezuinigingen in zorg en welzijn en de ingestorte woningmarkt maken mensen kwetsbaar.
Master Social Work
9
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Het Centraal Bureau voor de Statistiek constateert dat het aantal daklozen in Nederland de afgelopen jaren juist is toegenomen. In 2010 waren er ruim 23.000 personen dakloos, in 2012 waren dit er reeds ruim 27.000 (CBS, 2013). Ook het aantal aanmeldingen bij de Maatschappelijke Opvang neemt toe. De Federatie Opvang, de brancheorganisatie voor de maatschappelijke opvang, constateert in 2012 een toename van het aantal mensen dat hulp vroeg en kreeg (Federatie Opvang, 2013). In 2009 deden er 49.910 mensen een beroep op de opvang. In 2012 waren dat er 57.763 (Federatie Opvang, 2013).
In de Monitor Stedelijk Kompas (Hulsbosch, Place, Planije, & Tuynman, 2013) staat
beschreven dat 58% van de Nederlandse gemeenten in 2012 aangeeft, met betrekking tot de maatschappelijke opvang, over onvoldoende capaciteit te beschikken. De toenemende aanmeldingen en instroom van personen (zowel alleenstaanden als gezinnen) vormt een veel genoemd knelpunt. Evenals de doorstroom en uitstroom van cliënten uit de maatschappelijke opvang naar zelfstandig wonen. Een deel van de gemeenten signaleert dat door de economische crisis meer mensen in de (financiële) problemen komen, met het verlies van de woonruimte als resultaat (Hulsbosch, Place, Planije, & Tuynman, 2013). Ook binnen Zienn is er een toename van aanmeldingen te signaleren. In 2013 zijn er in totaal 1738 aanmeldingen geweest voor de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum. In deze periode zijn er 293 personen geplaatst. 1471 maal was er geen plaatsing mogelijk. Het aantal aanmeldingen ligt hiermee 85 procent hoger dan het aantal plaatsingen.
1.3 Krachtenveld Social Work Zienn beweegt zich in het krachtenveld van het Social Work. Binnen dit zorgstelsel zijn ingrijpende hervormingen gaande. Burgers worden in toenemende mate zelf verantwoordelijk geacht voor het vormgeven van hun eigen zelfredzaamheid. Meer dan voorheen dienen burgers terug te vallen op hun eigen kracht en hun informele netwerk aan te spreken (Kwekkeboom, 2010). Deze informele zorg, geboden door het netwerk, wordt als voorliggend beschouwd ten opzichte van formele zorg geboden door professionals. Net als veel andere organisaties in de sector Welzijn, bevindt de maatschappelijke opvang zich in roerige tijden. Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande, Welzijn Nieuwe Stijl, de kanteling binnen de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) en de overheveling van de functie begeleiding van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de WMO. De uitdaging ligt voor de sociale professional in gepast regeren en mobiliseren (Van Ewijk, 2010). Met andere woorden, met zo min mogelijk ingrijpen een zo groot mogelijk effect bereiken. Binnen de Maatschappelijke Opvang ontstaan steeds meer initiatieven gericht op het versterken van de eigen kracht en het sociale netwerk. Zo worden zogenaamde Eigen Kracht-conferenties (EKC’s), afgeleid van de Familie Group Conference die van oorsprong in Nieuw-Zeeland is ontwikkeld, steeds vaker ingezet in Nederland voor burgers in kwetsbare situaties (Huber, Joanknecht & Metze, 2013). Binnen dergelijke conferenties wordt het sociale netwerk actief betrokken bij het oplossen van ervaren problemen. Binnen Zienn wordt gewerkt vanuit de basismethodiek ‘Herstelwerk’. Eigen kracht en de keuzes van de cliënt vormen het vertrekpunt van de begeleiding. De cliënt werkt aan zijn eigen herstel, de begeleider ondersteunt in dit proces. Hierbij wordt aandacht geschonken aan het sociaal kapitaal van cliënten en het benutten van de hulpbronnen binnen het systeem.
Master Social Work
10
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
1.4 Relevantie onderzoek Uit de Monitor Stedelijk Kompas (Huber, Joanknecht & Metze, 2013) blijkt dat het aandeel gemeenten dat zegt voldoende capaciteit te hebben om het sociale netwerk van cliënten te versterken en op te bouwen, daalde van 77% in 2011 naar 39% in 2012. Het is niet duidelijk waar deze sterke afname aan ligt. Het uiteindelijke streven van het Stedelijk Kompas, waarin een plan van aanpak voor de maatschappelijke opvang wordt beschreven, is dakloosheid sterk verminderen. Ook de gemeenten in de Provincie Groningen hebben in het Regionaal Kompas 2014-2017 met elkaar afgesproken hoe ze de komende vier jaar inwoners met veel problemen ondersteunen (Gemeente Groningen, 2012). De crisisopvang wordt erkend als een belangrijke voorziening, maar voorkomen is beter dan genezen. Het Regionaal Kompas Leeuwarden/ Fryslan 2012-2016 kent een soortgelijke strekking (Gemeente Leeuwarden, 2012).
Capaciteitsvergroting van de crisisopvang wordt binnen de huidige financiële randvoorwaarden niet mogelijk geacht. Ontwikkelingen binnen de maatschappelijke opvang richten zich voor de komende jaren dan ook met name op een verschuiving van opvang naar preventie (Veldhuijzen van ZantenHyllner, 2011). Onder preventie verstaan we “het door middel van doelgerichte, georganiseerde activiteiten voorkomen van ernstige problemen bij mensen, of van een verergering van de problemen” (De Roos & Van Dinther, 2011, p. 24.) Een preventieve aanpak kan niet alleen veel ellende voor kwetsbare burgers voorkomen, maar is ook financieel gezien verstandig, aldus de Staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport (Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, 2011). Op basis van de beschikbare gegevens is becijferd dat €1,00 aan inzet bij de doelgroepen van de maatschappelijke opvang indicatief respectievelijk €2,20 voor potentieel daklozen, €2,00 voor feitelijk daklozen en €3,50 voor residentieel daklozen aan kosten bespaart (Veldhuijzen van Zanten-Hyllner, 2011).
In de praktijk wordt er ook door Zienn in toenemende mate geïnvesteerd in het voorkomen van dakloosheid. Zo wordt er middels thuisbegeleiding, onder andere binnen het Woonkansproject, actief ingezet op een vroegtijdige aanpak van huisvestingsproblemen. Desondanks is het aantal aanmeldingen voor de crisisopvang, zoals beschreven in paragraaf 1.2, vele malen hoger dan het mogelijke aantal plaatsingen. De slag die via de plannen van aanpak en de stedelijk kompassen zou moeten zijn gemaakt, is dan ook bij lange na niet voldoende (Van Bergen & Van der Meulen, 2014). Het systeem, waarin alle partijen in de zorg hun eigen stukje doen, moet doorbroken worden. Hierbij wordt de hoop uitgesproken dat de transitie naar de WMO de nodige ruimte in het systeem biedt om een andere werkwijze te ontwikkelen. Met enerzijds de gesignaleerde toename van aanmeldingen bij de maatschappelijke opvang en anderzijds de toenemende focus op eigen kracht en het informele steunnetwerk in het achterhoofd, rijst de vraag welke mogelijkheden het informele steunnetwerk personen in crisis kan bieden. Is opvang binnen het informele netwerk haalbaar? Welke elementen werken belemmerend of juist bevorderend? Welke lessen kunnen er worden geleerd van de ervaringen van personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang en professionals die opereren in het veld voorafgaand aan aanmelding bij de crisisopvang?
Master Social Work
11
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
En op welke wijze kunnen de mogelijkheden van een netwerk in een vroegtijdig stadium worden gefaciliteerd om zo de mogelijkheid voor opvang binnen het informele steunnetwerk te vergroten?
1.5 Doelstelling en onderzoeksvragen Met dit onderzoek wil Zienn als antwoord op de gesignaleerde toename van aanmeldingen voor de crisisopvang, onderzoeken in hoeverre het informele steunnetwerk kan worden benut als hulpbron ter voorkoming van opname in de crisisopvang. Tevens richt dit onderzoek zich op mogelijke wijzen waarop opvang in het informele netwerk succesvol kan worden gefaciliteerd.
Onderzoeksdoelstelling Dit onderzoek wil inzicht geven in de mogelijkheid van opvang binnen het informele steunnetwerk, van personen die zich aanmelden bij de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, om aan de hand hiervan aanbevelingen te geven over de wijze waarop dit optimaal kan worden gefaciliteerd.
Centrale vraagstelling Wat zijn bevorderende en belemmerende elementen voor opvang binnen het informele steunnetwerk van de personen die zich aanmelden bij de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, en hoe kan opvang binnen het informele steunnetwerk optimaal worden gefaciliteerd?
Deelvragen literatuuronderzoek en praktijkonderzoek Dit onderzoek valt uiteen in een literatuur en een praktijkonderzoek. Hoewel beide onderdelen antwoord geven op specifieke deelvragen zijn ze sterk met elkaar verbonden. Het literatuuronderzoek biedt ruimte voor een verkenning van reeds bestaande theorieën. Met andere woorden: wat is er al bekend over opvang in het informele netwerk. Dankzij een grondig literatuuronderzoek kan in het praktijkonderzoek gericht ingegaan worden op de informatie die nog ontbreekt om de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. Hiernaast geeft het literatuuronderzoek voeding aan het proces van operationalisatie van de meetinstrumenten, zoals gehanteerd in het praktijkonderzoek.
Het literatuuronderzoek richt zich op de volgende deelvragen: Hoe ziet het krachtenveld van formele zorg versus informele zorg er anno 2014 uit? Hoe ziet het sociaal kapitaal van personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang eruit? Welke factoren spelen een rol bij de mogelijkheid voor opvang binnen hun informele netwerk? Hoe kan informele zorg worden gefaciliteerd?
Master Social Work
12
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Het praktijkonderzoek richt zich op de volgende deelvragen: Hoe zijn de personen die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum voorafgaand aan, en ten tijde van, de aanmelding gehuisvest? Welke hulp is voorafgaand aan aanmelding geboden aan de personen die een beroep doen op de crisisopvang van Zienn in Leek en Burgum? Welke factoren spelen een rol bij de (on) mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk? Hoe wordt de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk, door deelnemers en verwijzers, gewaardeerd? Welke interventies zijn bevorderend voor opvang binnen het informele netwerk? Welke aanpassingen in bestaand beleid dragen bij aan het vergroten van de mogelijkheid voor opvang in het informele steunnetwerk?
1.6 Leeswijzer Hoofdstuk 2 gaat in op een aantal theoretische inzichten die van belang zijn bij het beantwoorden van de eerste drie deelvragen. Het krachtenveld van formele zorg versus informele zorg wordt onderzocht. Evenals het sociaal kapitaal van personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang. Factoren die een rol spelen bij de mogelijkheid voor opvang binnen hun informele netwerk worden verkend. Hoofdstuk 3 beschrijft hoe het praktijkonderzoek is vormgegeven. Er wordt stil gestaan bij de gekozen onderzoeksopzet. De deelnemers aan het onderzoek worden beschreven. Er wordt uitleg gegeven over de wijze van data verzameling. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de wijze waarop de verzamelde data wordt geanalyseerd. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het praktijkonderzoek weergegeven aan de hand van de deelvragen van het praktijkonderzoek. In hoofdstuk 5 wordt de centrale onderzoeksvraag beantwoord. Het literatuuronderzoek en het praktijkonderzoek worden hier met elkaar verbonden. Hierna volgt de discussie met hierin een kritische beschouwing van het onderzoek. Er wordt afgesloten met een aantal aanbevelingen.
Master Social Work
13
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
2. Sociale Rijkdom? In dit hoofdstuk wordt door middel van een literatuurstudie antwoord gegeven op de eerste vier deelvragen van het onderzoek. Het literatuuronderzoek wordt afgesloten met een conclusie, tevens wordt de betekenis van voor het praktijkonderzoek toegelicht. 2.1 Krachtenveld formele- en informele zorg De maatschappij anno 2014 laat zich omschrijven als een technomaatschappij (Kunneman, 2009). Dit maatschappijtype is ontstaan aan het eind van de twintigste eeuw, Kunneman noemt dit een postindustriële, op kennis en informatiegerichte maatschappij (2009). Binnen de technomaatschappij worden we geconfronteerd met een nieuwe categorie van maatschappelijke en culturele problemen. Donkers (2009) stelt dat in antwoord op deze complexe problemen de actieve inzet van iedere persoon nodig is. Tegelijk stelt hij dat het “effectief en verantwoord omgaan met zichzelf en de omgeving, een niet geringe opgave is in een open en dynamische maatschappij, die sterk prestatiegericht en overheersend individualistisch is georiënteerd” (Donkers, 2009, p30). Uitsluiting vormt dan ook één van de maatschappelijke problemen van de huidige tijd (Kunneman, 2009).
In de inleiding is de kanteling binnen de WMO reeds aangestipt als één van de ontwikkelingen waartoe maatschappelijke organisaties zich moeten verhouden. De wet heeft als doel het mogelijk maken van een verschuiving van professionele zorg naar meer informele zorg (Timmermans & Kwekkeboom, 2008). Onder informele zorg wordt zorg verstaan “die aan een hulpbehoevende wordt gegeven door één of meer leden uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep of vanuit georganiseerd vrijwilligerswerk” (Kwekkeboom, 1990, p.137). Het onderscheid tussen formele de
e
e
en informele zorg kan inzichtelijk worden gemaakt met een onderverdeling van 0 , 1 en 2 lijn zorg. Onder de 0 de 1
e
de
lijn wordt zelfredzaamheid, eigen kracht, sociale netwerken en burgerkracht geschaard,
lijn betreft kortdurende professionele hulp en onder de 2
e
lijn wordt gespecialiseerde
ondersteuning verstaan (Levita & Den Uyl, 2012).
2.2 Verkenning doelgroep maatschappelijke opvang Om meer zicht te krijgen op de doelgroep van de maatschappelijke opvang is het allereerst van belang om te realiseren dat er nauwelijks zoiets als dé doelgroep bestaat. Niet alleen is de diversiteit binnen de groep personen die een beroep doet op de maatschappelijke opvang groot, ook de samenstelling is aan verandering onderhevig. Op Europees niveau wordt een toename gesignaleerd van dakloze vrouwen, gezinnen, migranten en jongeren. Ook het sociaal economisch profiel van daklozen verandert (FEANTSA, 2012). In veel rapporten waaronder het regionaal Kompas Groningen (Gemeente Groningen, 2012) en de Monitor Maatschappelijke Opvang (Tuynman, & Planije, 2013) worden de Maatschappelijke Opvang doelgroep en de OGGz-doelgroep niet langer als twee aparte groepen benaderd.
Master Social Work
14
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
In beide gevallen gaat het immers om mensen met meerdere problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd die niet in staat zijn deze problemen zelfstandig op te lossen (Tuynman, & Planije, 2013). De omgeving is dikwijls niet meer in staat of aanwezig om voldoende hulp en ondersteuning te bieden of versterkt het probleem (Gemeente Groningen, 2012).
De term daklozen verwijst naar de problematische fysieke woon- of verblijfsituatie van personen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen feitelijk en residentieel daklozen. Met de term residentiële daklozen wordt verwezen naar personen zonder reguliere huisvesting die tijdelijk of (semi) permanent onderdak hebben gevonden in woonvoorzieningen, zoals settingen voor begeleid wonen en sociaal pensions (Van Doorn, 2005). De categorie feitelijk daklozen bestaat, naast de groep personen die op straat leven en ex-daklozen, uit potentiële daklozen, hiermee wordt gedoeld op personen die dakloos dreigen te raken (Van Doorn, 2005). Deze personen zijn vaak onstabiel of marginaal gehuisvest. De problemen van daklozen zijn vrijwel altijd meervoudig. Hoewel het ontbreken van huisvesting zelden het enige probleem is hangt dakloosheid, zoals voor de hand ligt, zeker samen met huisvestingsproblemen (Van Doorn, 2005). Er is zelden één oorzaak aan te wijzen voor het verlies van huisvesting. Vaak is de aanleiding wel te achterhalen, maar daarachter schuilen weer allerlei andere moeilijkheden. Oorzaken en gevolgen van dak- of thuisloosheid zijn lastig te onderscheiden. (Beukeveld, Vosselman, Ligthart & Polstra, 2004).
Hoewel er onvoldoende adequate informatie is om de doelgroep, die een beroep doet op de maatschappelijke opvang en de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, in detail te typeren, bestaat uit gesprekken met medewerkers van het aanmeldpunt van Zienn, de indruk dat de doelgroep grotendeels bestaat uit potentiële daklozen. Voor potentiële daklozen kunnen vier veelvoorkomende trajecten onderscheiden worden die leiden tot het verlies van huisvesting. Dit zijn; huisuitzetting vanwege overlast of huurschuld; vertrek uit instituties (psychiatrisch ziekenhuizen, internaten, gevangenis e.d.); daling in inkomen en schulden en/ of verstoorde sociale relaties (Doorn, 2005).
2.3 Een netwerk Eén van de centrale begrippen in dit onderzoek is de term netwerk. In de sociale wetenschappen wordt de term gebruikt voor een complex van met elkaar omgaande individuen zowel binnen als buiten een gezin (Nabuurs, 2013). Binnen de Algemene Systeemtheorie worden mensen gezien als open systemen die in verbinding staan met hun omgeving (Von Bertalanffy in Nabuurs, 2013). Van der Lans (2012) haalt in zijn column ‘De kracht van zwakke verbindingen’, de termen strong en weak ties aan. Deze termen zijn reeds in jaren 70 geïntroduceerd door Granovetter (1973). Onder strong ties, letterlijk vertaald als sterke banden, worden de banden met mensen uit iemand zijn naaste omgeving verstaan (Granovetter, 1973). Deze strong ties betreffen hechte relaties met familieleden en vrienden en zijn belangrijk voor de sociale steun die iemand ontvangt. Met weak ties wordt gedoeld op de zwakkere banden met personen om iemand heen, buren, kennissen, collega’s enz. (Granovetter, 1973). Granovetter spreekt van the strenght of weak ties (1973).
Master Social Work
15
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
De sterke banden in het sociaal netwerk zijn van groot belang voor het persoonlijk-emotionele welbevinden, maar voor het effectief opereren in de samenleving zijn zwakke banden evengoed van belang (Van der Lans, 2012). Wanneer we dit vertalen naar de doelgroep van de maatschappelijke opvang rijst de vraag of deze doelgroep niet juist kampt met een tekort aan zwakke banden in plaats van sterke banden. In hoeverre kun je elkaar effectief ondersteunen als je netwerk eigenlijk vooral veel van hetzelfde is? “Hoe sterker de band tussen twee kennissen”, zo luidt de wet van Gravonetter, “hoe meer hun netwerk samenvalt en hoe minder ze eigenlijk voor elkaar kunnen betekenen” (Van der Lans, 2012, p.2). De vraag die op basis hiervan gesteld kan worden is of het versterken van het netwerk van personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang alleen gericht zou moeten zijn op het nabije sociale netwerk of juist ook op zwakke banden (Van der Lans, 2012).
2.4 Sociaal kapitaal Binnen de transities wordt, zoals beschreven in de inleiding, veel verwacht van sociale steunsystemen (Movisie, 2012). Een belangrijk deel van de toename van de zorg- en ondersteuningskosten moet worden beperkt door informele hulpverlening (Movisie, 2012). Maar wat wordt nu precies verstaan onder het informele netwerk als sociaal steunsysteem? Sinds begin jaren tachtig komt de term ‘sociaal kapitaal’ in steeds meer publicaties naar voren. Sociaal kapitaal verwijst naar de kwaliteit van relaties tussen mensen, informele netwerken, gedeelde normen, wederkerigheid, vertrouwen en inzet voor de gemeenschap (Putnam 1993, 2000 in Schnabel, Bijl, & De Hart, 2008). Sociaal kapitaal is instrumenteel. “Het vergemakkelijkt het gecoördineerde gezamenlijke handelen om problemen op te lossen waarvoor men zich gesteld ziet en daarmee het efficiënt functioneren van een gemeenschap of politiek systeem” (Schnabel, Bijl, & De Hart, 2008, p16). Waar het bij sociale netwerken met name om de relatie gaat, richt sociaal kapitaal zich tevens op ervaren sociale steun, hulpmiddelen en bescherming. Sociale netwerken hebben niet alleen betekenis voor het persoonlijke leven (individueel niveau), maar ook een maatschappelijk belang. Sociale netwerken vormen belangrijke hulpbronnen die bijdragen aan het vermogen van personen om een zelfstandig leven te leiden (Schnabel, Bijl, & De Hart, 2008).
Hoewel er reeds is betoogd dat er nauwelijks iets als dé doelgroep van de maatschappelijke opvang bestaat, is een voorzichtige verkenning van het sociaal kapitaal van deze “doelgroep” voor dit onderzoek toch van belang. Uit de eerste meting van de “Cohortstudie daklozen in de vier grote steden” (Van Straaten et al., 2012) blijkt dat van de ondervraagde volwassen personen 64% de sociale contacten met vrienden als redelijk tot prima beoordeelt. Met betrekking tot de relatie met familie ligt dit percentage op 53,5%. Ook in de tweede meting, waarbij een indeling is gemaakt naar vijf verschillende profielen, komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Uit onderzoek van Van Straaten onder daklozen in vier grote steden (2012) blijkt dat deelnemers aangeven over een netwerk te beschikken, maar wordt niet duidelijk in hoeverre dit een hulpbron is. Met andere woorden, in hoeverre de sociale contacten een positieve bijdrage leveren aan het ervaren sociaal kapitaal. Onderzoek onder daklozen laat zien dat verstoringen in de relaties en vereenzaming meestal cruciale onderdelen zijn in het proces van marginalisering (Van Doorn, 2005).
Master Social Work
16
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Kleine of ontbrekende netwerken komen het vaakst voor onder groepen die ook in andere opzichten problemen ervaren (Hortulanus, Machielse, & Meeuwesen, 2003). Voor personen die dakloos raken lijkt een laag sociaal kapitaal een rol te spelen, zowel als oorzaak en gevolg (Van Doorn, 2005). Desondanks blijkt uit het onderzoek “Over leven zonder huis”, dat de eerste opvang na de huisuitzetting, indien mogelijk, gezocht wordt bij familie en vrienden (Beukeveld, Vosselman, Ligthart & Polstra, 2004). In het zelfde rapport wordt opgemerkt dat de tijd dat kwetsbare personen gedurende een langere periode bij familie kunnen inwonen en in het huishouden kunnen meedraaien voorbij lijkt (Schnabel in Beukeveld, Vosselman, Ligthart & Polstra, 2004). Een nadere uitleg over mogelijke oorzaken ontbreekt.
2.5 Verschillende actanten Tot dus ver is het sociaal netwerk benaderd als een groep personen. Latour (2005) geeft in zijn ActorNetwork-Theory een nieuwe en verrassende kijk op het sociale domein door te stellen dat niet alleen personen, maar ook materiële elementen binnen een netwerk, een rol spelen. Onder dingen wordt in dit geval alle niet-menselijke aspecten verstaan. Wanneer een netwerk alleen uit personen zou bestaan gebeurt er weinig. De combinatie van personen en dingen leidt tot beweging. Mensen en dingen (actanten) beschikken beide over het vermogen om zaken in hun omgeving te doen veranderen (Latour, 2005). Latour betitelt de term net-werk als “ongelukkig”, werk-net geeft de energie of beweging die in een netwerk speelt beter weer (2005). In een actant-netwerk zijn meerdere actanten met elkaar verbonden. Stel dat een woningbouwvereniging veel klachten ontvangt over geluidsoverlast in een bepaalde flat. Om de overlast te verminderen kan er veel energie gestoken worden in het aanspreken van de bewoners op hun gedrag. Maar wat zou het effect zijn van een betere isolatie, of een koptelefoon? Met andere woorden hoe kunnen mensen en dingen elkaar positief beïnvloeden om zaken in hun omgeving, in het licht van dit onderzoek opvang, te realiseren? In hoeverre spelen, naast het eerder beschreven sociaal kapitaal, ook factoren als financiële middelen, tijdsduur van opvang en ruimte om iemand op te vangen een rol in de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele steunnetwerk? 2.6 Sociale veerkracht In de inleiding zijn de ingrijpende hervormingen die gaande zijn binnen het zorgstelsel reeds kort aangestipt. Het mantra van eigen kracht en zelfredzaamheid klinkt hierbinnen veelvuldig. De keuze lijkt beperkt tot iemand helpen, verzorgingsstaat, of hem wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid, participatiesamenleving (Hilhorst, 2011). Hierachter schuilt wellicht een derde mogelijkheid, het netwerk van een persoon stimuleren en in staat stellen om hem te helpen. In dit kader introduceert Hilhorst (2011) de term “sociale veerkracht”. Hiermee wordt gedoeld op het vermogen van sociale netwerken om tegenslagen op te vangen. Hilhorst (2011) waarschuwt nadrukkelijk voor het gebruiken van sociale veerkracht als alibi voor bezuinigingen. Het streven naar en mobiliseren van sociale veerkracht biedt geen oplossing voor de (financiële) problemen van de overheid. Het is wel een denkraam dat kansen schept voor nieuwe vormen van solidariteit (Hilhorst, 2011). Ondanks de individualisering, die onderdeel uitmaakt van de postmoderne samenleving, is de onderlinge betrokkenheid van burgers nog steeds heel groot (De Boer, 2007).
Master Social Work
17
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Kijkend naar de geboden zorg in de Nederlandse samenleving is verreweg de meeste zorg dan ook mantelzorg, informele zorg en vrijwilligerswerk (De Boer 2007; Oudijk et al. 2010 in De Boer & Van der Lans, 2011).
2.7 Mobiliseren en faciliteren. Het beantwoorden van deze vraag hoe deze veerkracht optimaal kan worden gefaciliteerd, begint wellicht met een beschrijving van “hoe niet”. Hilhorst (2011) stelt dat de organisatie van de overheid, met zijn procedures ondoorzichtigheid en logheid het mobiliseren van sociale veerkracht belemmerd. Een tekenend voorbeeld hiervan is de kostendelersnorm. Naar verwachting wordt per in 1 juli 2014 deze norm ingevoerd voor een groot aantal uitkeringen. Met de kostendelersnorm wordt op een andere manier dan nu het geval is, rekening gehouden met de manier waarop mensen die een gezamenlijk huishouden voeren de bestaanskosten kunnen delen. De negatieve inkomenseffecten van de kostendelersnorm kan voor uitkeringsgerechtigden in 2014 op lopen tot 34% (Nibud, 2013). Wanneer een moeder met een bijstandsuitkering haar volwassen zoon met een bijstandsuitkering tijdelijk opvang wil verlenen heeft dit naar verwachting gevolgen voor het inkomen van beiden. Wanneer dezelfde zoon binnen de maatschappelijke opvang verblijft (en de kosten dus veel malen hoger zijn) komt de zoon naar verwachting wel in aanmerking voor een uitkering. Hilhorst roept op om kritisch te zijn op dergelijke regelingen die de veerkracht van sociale netwerken ondermijnen (2011). Het faciliteren van informele zorg en de Actor Network Theory (Latour, 2005) gaan hierbij hand in hand. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt (Linders, 2009) biedt tevens inspiratie voor het faciliteren van sociale veerkracht. Uit dit onderzoek blijkt dat vraag- en handelingsverlegenheid belemmeringen vormen voor
informele zorg. Zeker wanneer
ze samen voorkomen. De
terughoudendheid om ongevraagd hulp te bieden, vormt niet alleen binnen buurten een punt van aandacht, maar ook binnen bredere sociale netwerken zoals vrienden, bekenden en familieleden (Linders, 2009). Linders (2009) ziet kansen voor professionals ten aanzien van het creëren van omstandigheden waardoor de drempel voor het informele netwerk om betrokken te raken én te blijven lager wordt. Zowel hulpgevers als hulpvragers blijken het liefst op een zo vanzelfsprekend mogelijke manier een relatie van geven en nemen aan te gaan. Vanuit dit perspectief is het van belang dat professionals zich gemakkelijk kunnen oriënteren op het sociale netwerk rondom de hulpbehoevende (Linders, 2009). Linders wijst in dit verband op het “Buurtzorgconcept” waarbij nabijheid en integraal werken sleutelwoorden vormen. Ook de presentiebenadering waarin sociale nabijheid centraal staat, sluit hierbij goed aan (Baart, 2011). Het aanvaarden van hulp is voor veel mensen lastig, juist personen met ernstige veelvoudige problemen tonen vaak weerstand (Linders, 2009). De wens tot het behouden van onafhankelijke speelt hierbij een rol.
Het krachtgerichte empowermentparadigma biedt in dit kader aanknopingspunten (Van Regenmortel in Linders, 2009). Het werken vanuit mogelijkheden doet zowel recht aan de wens voor autonomie en zelfredzaamheid als het effectief scheppen van nieuwe oplossingen. Het mobiliseren van deze sociale veerkracht vergt een omslag in denken bij professionals (Hilhorst, 2011).
Master Social Work
18
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Er is een verschuiving te bemerken van zelf hulp bieden naar anderen instaat stellen om hulp te bieden. Door de cliënt en zijn omgeving te activeren zo is de verwachting, neemt de effectiviteit en hiermee de productiviteit van de interventies van de professional toe (Verhagen in Van Ewijk, 2010). De output van de geleverde ondersteuning verandert hiermee radicaal. Verhagen spreekt van een positief netto resultaat, zowel in economische als in intermenselijke zin (Verhagen in Van Ewijk, 2010). Linders (2009) wijst tevens op het belang van maatwerk. Professionals dienen te beschikken over creativiteit, tacit knowledge (stilzwijgende kennis) en discretionaire ruimte, ofwel de ruimte om naar eigen inzichten te handelen en beslissingen te nemen (Tonkens, 2008). Het uitgangspunt van de WMO van solidariteit tussen weerbare en kwetsbare burgers gaat, zo blijkt uit het onderzoek van Linders (2009), niet op. Er lijkt met name sprake van steun tussen kwetsbare burgers onderling. Het leggen of aanhalen van contacten waaruit steun kan worden geboden vindt gemakkelijker plaats als beide partijen in een vergelijkbare situatie verkeren (Linders, 2009). De angst voor of het risico op mantelval, waarbij de persoon die informele zorg biedt (mantelzorger) door de geboden hulp overbelast raakt, kan leiden tot terughoudendheid ten aanzien van het bieden van hulp (Timmermans, 2005). Ook Kwekkeboom (2010) stelt dat met name dat angst om alle zorg en verantwoordelijkheid op de eigen schouders te nemen voor terughoudendheid zorgt, de bereidheid is er zeker. Het ondersteunen van de mantelzorger, zodat deze niet omvalt, is dus van groot maatschappelijk belang. De rol van de professionals ligt, wil informele zorg tot daadwerkelijke kostenbesparing leiden, bij het aanvullen, stimuleren en ondersteunen van de mantelzorger (Linders, 2009).
2.8 Innovatieve praktijken Er zijn verschillende initiatieven te herkennen ter versterking van de kracht van het netwerk, ook binnen de Maatschappelijke Opvang en OGGZ. Eerder is al opgemerkt dat binnen Zienn gewerkt wordt met de krachtgerichte begeleidingsmethodiek Herstelwerk (Wolf, 2012).
Limor (Landelijke
Instelling voor Maatschappelijke Ondersteuning en Rehabilitatie) ondersteunt, middels Vangnetwerk, personen die dakloos dreigen te raken bij het herstellen en/of activeren van het sociale netwerk (Limor, zd.). De insteek hierbij is verergering van de problematiek en/of dakloosheid voorkomen. In Amsterdam wordt geëxperimenteerd met het organiseren van EKC’s bij dreigende huisuitzettingen.
Uit de eerste onderzoeken blijkt dat het mobiliseren van het netwerk rondom een persoon, die te horen heeft gekregen binnen afzienbare tijd zijn of haar huis uit te moeten, positieve resultaten oplevert (Schout & De Jong, 2010). Door de ontwikkeling van EKC’s komt de geboden hulp niet meer op de schouders terecht van professionals of één centrale mantelzorger, maar kan deze verdeeld worden onder netwerkleden. Het gevoel deel uit te maken van een zorgnetwerk heeft een positieve invloed vanwege de mogelijkheid tot het afstemmen en delen van taken (Hilhorst, 2011).
Een recente ontwikkeling, ter voorkoming van dakloosheid en verblijf in de nachtopvang, betreft NightStop, een effectieve Engelse aanpak waarbij
zwerfjongeren tijdelijk worden opgevangen in
gastgezinnen (Van Leeuwen, 2013).
Master Social Work
19
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
In 2012 overnachten in Engeland in totaal 3.000 jongeren bij gastgezinnen. Het gastgezin biedt een veilige plek zodat de jongere even op adem te komen. Ondertussen wordt onderzocht, of en zo ja met welke ondersteuning, de jongere veilig terug naar huis kan. Het onderzoek Combating Youth Homelessness wijst uit dat er in Nederland ook belangstelling is voor deze nieuwe aanpak (Van Leeuwen, 2013). Verschillende organisaties binnen de Maatschappelijke Opvang in Nederland proberen middels projectgroepen deze aanpak naar Nederland te halen (Van Bergen & Van der Meulen, 2013). Voor een aanpak als Night-Stop blijkt het onderdeel uit maken van een hulpketen een essentiële voorwaarde (Van Leeuwen, 2013). Deze constatering vormt ook in het licht van dit onderzoek mogelijk een waardevolle invalshoek.
2.9 Conclusie In deze conclusie worden de belangrijke bevindingen van de literatuurstudie per deelvraag beschreven.
Deelvraag 1: Hoe ziet het krachtenveld van formele zorg versus informele zorg er anno 2014 uit? Met de intrede van de WMO en de huidige kanteling wordt een verschuiving beoogd van professionele zorg naar meer informele zorg. De maatschappij anno 2014 kan als overheersend individualistisch worden getypeerd. Ondanks deze individualisering is de onderlinge betrokkenheid van burgers nog steeds heel groot. Sociale netwerken worden beschouwd als belangrijke hulpbronnen die bijdragen aan het vermogen van personen om een zelfstandig leven te leiden. Sociaal kapitaal omvat in aanvulling op de relatie tevens geboden sociale steun, hulpmiddelen en bescherming. Deel vraag 2: Hoe ziet het sociaal kapitaal van personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang eruit? De doelgroep van de maatschappelijke opvang laat zich niet gemakkelijk typeren. De diversiteit is groot en de samenstelling is aan verandering onderhevig. In algemene zin gaat het om mensen met problemen op meerdere leefgebieden die niet in staat zijn deze problemen zelfstandig op te lossen. De hulp en ondersteuning vanuit de omgeving is dikwijls ontoereikend. Verstoringen in sociale relaties maakt vaak onderdeel uit van het proces van marginalisatie. Gebrekkige netwerken komen het vaakst voor onder groepen die ook in andere opzichten problemen ervaren.
Deelvraag 3: Welke factoren spelen een rol bij de mogelijkheid voor opvang binnen hun informele netwerk? Het leggen of aanhalen van contacten waaruit steun kan worden geboden vindt gemakkelijker plaats als beide partijen in een vergelijkbare situatie verkeren. Naast persoonlijke relaties spelen ook materiële zaken een rol. Welke elementen dit bij opvang in het informele netwerk zijn, dient middels praktijkonderzoek nader te worden verkend. De duur van opvang lijkt een rol te spelen. De eerste opvang wordt indien mogelijk gezocht bij familie en vrienden, de mogelijkheden van opvang voor een langere periode zijn beperkt of onbekend. Van betrokken professionals vergt het mobiliseren van informele zorg een omslag in denken. Er is een verschuiving nodig van zelf hulp bieden naar anderen instaat stellen om hulp te bieden.
Master Social Work
20
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Deelvraag 4: Hoe kan informele zorg worden gefaciliteerd? Uit bestaand onderzoek kunnen verschillende lessen worden geleerd ten aanzien van het stimuleren van informele zorg. Het is van belang kritisch te zijn op regelingen die de veerkracht van sociale netwerken ondermijnen. Bij het versterken van het netwerk van personen kunnen zowel het nabije sociale netwerk als zwakke banden een rol spelen. Ten aanzien van het bieden van opvang heerst nog onduidelijkheid over de mogelijkheden van deze weak en strong ties. Het mobiliseren van het netwerk rondom een persoon die te kampt met huisuitzetting levert positief resultaat op. Professionals kunnen informele steun onder andere mobiliseren door oog te hebben voor vraag- en handelingsverlegenheid. Zich in de leefomgeving te begeven en integraal te werken. Te werken vanuit mogelijkheden, en recht te doen aan de wens voor autonomie en zelfredzaamheid. Hiernaast is het ondersteunen van de mantelzorger, door het bieden van de mogelijkheid tot afstemming en delen, van belang. Informele zorg deel uit laten maken van een hulpketen lijkt bij het voorkomen van dakloosheid een belangrijke voorwaarde. 2.10 Betekenis voor het praktijkonderzoek Het literatuuronderzoek heeft bijgedragen aan een eerste verkenning van de mogelijkheid voor opvang in het informele steunnetwerk. De beschikbare kennis vanuit de literatuur laat zien waar zich hiaten bevinden om de centrale onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. In het praktijkonderzoek, dat in hoofdstuk 3 nader zal worden geïntroduceerd, wordt deze verkenning in de praktijk voortgezet. Hoewel er in toenemende mate informatie beschikbaar is omtrent informele zorg, is deze slechts deel toepasbaar op het bieden van opvang in het informele netwerk. Opvang omvat immers een ingrijpende vorm van steun, waarbij de leefwereld van de persoon die opvang behoeft en de persoon die opvang verschaft, sterk met elkaar verstrengeld raken. Het is onbekend in hoeverre deze ingrijpende vorm van informele zorg reeds door het sociale steunnetwerk wordt geboden.
Het praktijkonderzoek richt zich op de volgende deelvragen: Hoe zijn de personen, die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, voorafgaand aan, en ten tijde van, de aanmelding gehuisvest? Welke hulp is voorafgaand aan aanmelding geboden aan de personen die een beroep doen op de crisisopvang van Zienn in Leek en Burgum? Welke factoren spelen een rol bij de (on) mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk? Hoe wordt de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk, door deelnemers en verwijzers, gewaardeerd? Welke interventies zijn bevorderend voor opvang binnen het informele netwerk? Welke aanpassingen in bestaand beleid dragen bij aan het vergoten van de mogelijkheid voor opvang in het informele steunnetwerk?
Master Social Work
21
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
3. Methode In dit hoofdstuk wordt de methode van het praktijkonderzoek beschreven en verantwoord. Achtereenvolgens
komen
de
opzet
van
het
onderzoek,
de
onderzoekspopulatie,
de
onderzoeksinstrumenten, de operationalisatie van de meetinstrumenten en de data-analyse aan bod. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de wijze waarop geïnvesteerd is in de betrouwbaarheid en de validiteit van dit onderzoek.
3.1 Onderzoeksopzet Het onderzoek is aangevlogen vanuit zowel een inventariserend als een
interpretatieve
onderzoeksbenadering. Er was behoefte aan informatie over wat er speelt, hierbij past een inventariserend paradigma (Migchelbrink, 2008). Hiernaast richtte het onderzoek zich op de uitleg, de interpretatie, die personen zelf aan een situatie geven, hierbij past de interpretatieve benadering (Saunders et al, 2011). De verzamelde data heeft overwegend een kwalitatief karakter met hierin kwantitatieve elementen. Het praktijkonderzoek kende twee fasen. De eerste fase richtte zich op de personen die zich aanmelden bij de crisisopvang met het verzoek voor opname. De tweede fase richtte zich op de verwijzers. Onder verwijzers wordt hier professionals verstaan die, in de periode voorafgaand aan aanmelding bij de crisisopvang, reeds bij de personen die opvang behoeven betrokken zijn.
3.1.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang Het eerste deel van het praktijkonderzoek bestond uit telefonische interviews, afgenomen in de maand februari, met personen die telefonisch contact opnamen met Zienn, met het verzoek voor opname in de crisisopvang in Leek en of Burgum. Na afloop van de reguliere procedure is de personen gevraagd een aantal vragen te beantwoorden over opvang binnen het informele netwerk. Aan de hand van een eenvoudig opgestelde half gestructureerde vragenlijst heeft de interviewer via de telefoon een reeks vragen gesteld. De gehanteerde vragenlijst is bijgevoegd in bijlage I. De deelnemers zijn, indien gewenst, teruggebeld. Hiermee is voorkomen dat deelnemers niet mee konden doen door gebrek aan beltegoed. De gekozen wijze van telefonisch interviewen omvat enkele aandachtpunten. Bij het verzamelen van kwalitatieve gegevens is persoonlijk contact van belang. Dit in verband met de mogelijkheid om antwoorden nader te onderzoeken (Saunders et al, 2011). Telefonisch contact bemoeilijkt echter het creëren van vertrouwen. Tevens is er geen mogelijkheid voor het waarnemen van het non-verbale gedrag van de onderzochte personen. Beide aspecten kunnen de betrouwbaarheid van het onderzoek verminderen. Er is desondanks toch gekozen voor het afnemen van telefonische interviews. De reden hiervan is dat er informatie kan worden verkregen van personen waarmee het niet haalbaar zou zijn om een face-to-face interview af te nemen. De personen die belden waren niet regulier bij Zienn in beeld. Door aan te sluiten bij de situatie zoals deze zich aandiende, de persoon die zelf belde, is de meerwaarde van het onderzoek het hoogst. Immers juist deze groep personen is veelal onzichtbaar maar van groot belang wanneer we opname in de crisisopvang willen voorkomen met behulp van het informele steunnetwerk.
Master Social Work
22
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Gezien de crisissituatie, waarin de onderzoekspersonen verkeerden en het gebrek aan een relatie tussen de interviewer en de geïnterviewde, is er voor gekozen het interview niet op te nemen middels audio apparatuur. In de afweging van de voor- en nadelen, ten aanzien van het al dien niet opnemen van het interview, lijkt de betrouwbaarheid het meest in het geding wanneer de onderzochte personen remming zouden ervaren bij het geven van antwoorden (Saunders et al, 2011). Het opnemen van het gesprek zonder toestemming van de respondent is vanuit een moreel oogpunt als onwenselijk ervaren. Dit gegeven vergde van de interviewers extra inspanning, het belang van het maken van goede aantekeningen gedurende het afnemen van het interview was dan ook zeer hoog. 3.1.2. Interview focusgroep De tweede fase omvatte een interview met een focusgroep bestaande uit verwijzers. Door naast personen die opvang behoeven ook professionals te bevragen kan vanuit een bredere blik inzicht in de mogelijkheid voor opvang worden vergaard. In paragraaf 1.4 is het belang van vroegtijdige interventies ten aanzien van de doelgroep van de maatschappelijke opvang beschreven. De verwijzers zijn als professionals veelal in een voorstadium betrokken bij personen die opvang behoeven. Hun input is dan ook van belang om grip te krijgen op ‘waar de schoen ten aanzien van opvang in het informele netwerk wringt’. Er is gekozen voor een groepsinterview in de vorm van een focusgroep vanwege de mogelijkheid van een interactieve discussie tussen de deelnemers (Saunders, 2011). Een van de meerwaarden van een focusgroep interview is dat er door verschillende perspectieven meer informatie boven tafel komt dan in een individueel interview (Saunders, 2011). Het uiten van verschillende standpunten is dan ook aangemoedigd. De focusgroep is gezien als een bron van kennis en ervaring. Eén van de doelen van het focusgroep interview was het toetsen van de resultaten verkregen uit de eerste fase van het onderzoek. Komt deze data overeen met het beeld van de verwijzers? Hiernaast richtte het focusgroep interview zich op het verkrijgen van nieuwe informatie ten aanzien van de beschreven thema’s. Gedurende het interview zijn video-opnamen gemaakt. Deze opnamen zijn ondersteunend geweest voor het proces van data-analyse. De deelnemende verwijzers zijn van te voren op de hoogte gebracht van de opnamen en hebben hier toestemming voor gegeven.
3.2 Onderzoekpopulatie
3.2.1 Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang De onderzoeksgroep van het telefonisch interview bestond uit personen die telefonisch contact opnamen met Zienn met het verzoek voor opname in de crisisopvang in Leek en of Burgum, gedurende de periode van 1 februari 2014 tot 1 maart 2014. Het interview richtte zich specifiek op de situatie en ervaring van de persoon die opvang behoefte. Wanneer een verwijzer of een andere betrokkene belde over deze persoon met het verzoek voor opname is de persoon die opvang zocht verzocht nogmaals zelf te bellen. In geval van een gezin, een echtpaar of stel is de hoofdaanmelder bevraagd.
Master Social Work
23
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
3.2.2 Groepsinterview focusgroep De focusgroep bestond uit verwijzers van vier organisaties waarvan verhoudingsgewijs, in de maand februari, de meeste aanmeldingen voor de crisisopvang afkomstig waren. Dit zijn MEE, Maatschappelijk Juridische Dienstverlening (MJD), Algemeen Maatschappelijke Werk (AMW), Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en organisaties omtrent de geestelijke gezondheidszorg (Interne dataverzameling Zienn). Vanwege de contacten die er reeds liggen vanuit de OGGz is er voor gekozen Lentis uit te nodigen als afgevaardigde van deze laatste categorie.
3.3 Onderzoeksinstrumenten
3.3.1 Telefonische interviews aanmelding crisisopvang De vragenlijst die gebruikt is bij het telefonische interview is half gestructureerd van aard, deze vragenlijst is bijgevoegd in bijlage I. De vragen binnen het instrument omvatten drie thema’s: de situatie op moment van aanmelding, de periode voorafgaand aan aanmelding en de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk. Er is gekozen voor het stellen van open vragen. De deelnemer mocht zelf bepalen hoe hij antwoord gaf en hoefde niet te kiezen uit aangegeven mogelijkheden. Hier is voor gekozen omdat het thema “opvang binnen het steunnetwerk” nog nader dient te worden verkend. Open vragen geven de deelnemer bovendien de kans zijn eigen interpretatie aan de situatie te geven. De gekozen onderzoeksbenadering, het telefonisch interview, maakt het stellen van open vragen ook het meest passend. Doordat de deelnemer de vragen niet kon nalezen waren schaalvragen en meerkeuzevragen minder geschikt. De vragen zijn kort en begrijpelijk geformuleerd. De personen die een beroep doen op de opvang verkeerden veelal in een crisissituatie. Naast de vooraf voorbereide vragen was er ruimte om door te doorvragen als daar aanleiding voor was. De vragenlijst is deels deductief en deels inductief opgesteld. Hierdoor was er zowel ruimte voor het toetsen van de bruikbaarheid van bestaande theorieën als het ontwikkelen van nieuwe kennis.
3.3.2 Groepsinterview focusgroep Het focusgroep interview is vormgegeven aan de hand van een half gestructureerde vragenlijst met open vragen, deze vragenlijst is bijgevoegd in bijlage II. Door de vraagstelling open te houden, is er veel ruimte open gelaten voor de persoonlijke opvattingen en ervaringen van de verwijzers. De keuze voor open vragen komt, even als bij het telefonische interview, voort vanuit de constatering dat er behoefte is aan nieuwe kennis. De interviewer heeft, indien hier aanleiding voor was, het gesprek input gegeven door het inbrengen van thema’s. Deze thema’s zijn afgeleid uit de literatuur zoals beschreven in hoofdstuk 2. De thema’s werden pas ingebracht op het moment dat de verwijzers de vraag vanuit hun eigen referentiekader hadden beantwoord. Hier is voor gekozen om de antwoorden van de verwijzers zo weinig mogelijk te beïnvloeden, en anderzijds er zorg voor te dragen dat belangrijke thema’s naar voren kwamen. De interviewer heeft gestimuleerd dat de verwijzers zoveel mogelijk evenredig aan bod kwamen in de discussie. De vooraf geformuleerde vragen zijn in een voorbereide volgorde gesteld. In de vragenlijst is een duidelijke structuur aangebracht die passend is bij focusgroep interviews.
Master Social Work
24
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Deze structuur bestond uit een openingsvraag, introductievragen, transitievragen, sleutelvragen en afrondende vragen (CBO, 2004). Binnen het groepsinterview stonden drie thema’s centraal; verkenning betrokken actoren, de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk en mogelijke interventies ter bevordering van opvang binnen het informele netwerk. Ook deze vragenlijst is deels deductief en deels inductief opgesteld. Net als bij de eerste fase is er ook in deze tweede fase van het onderzoek zowel behoefte aan het toetsen van de bruikbaarheid van bestaande theorieën als het ontwikkelen van nieuwe kennis.
3.4 Operationalisatie meetinstrumenten
3.4.1 Telefonische interviews aanmelding crisisopvang Met behulp van het literatuuronderzoek zoals beschreven in hoofdstuk 2 is de context, waarbinnen dit onderzoek zich afspeelt, verkend. Per vraag zal worden toegelicht hoe de literatuur ondersteunend is geweest bij de operationalisatie van de indicatoren. De half gestructureerde vragenlijst bestond uit vier e
delen en twaalf vragen. De eerste twee vragen waren van algemene aard. De 1 vraag betrof een e
toestemmingvraag voor het gebruiken van de gegeven antwoorden voor het onderzoek. De 2 vraag richtte zich op enkele achtergrond variabelen. Er zijn open vragen gesteld over de leeftijd, het geslacht, de etnische afkomst en de leefsituatie. Bij het opstellen van deze variabelen is geput uit ervaring van vergelijkbare onderzoek binnen de maatschappelijke opvang (Beukeveld, Vosselman, Ligthart & Polstra, 2004; Van Straaten, Van der Lans, Schrijvers, Boersma, Maas, Wolf, J., & Van de Mheen, 2012). Vraag 3 informeerde naar de huidige woonsituatie van de respondent. In paragraaf 2.2 zijn verschillende categorieën beschreven aan de hand waarvan de onderzoekspopulatie in gedeeld kan worden. Dit zijn: feitelijk dakloos, residentieel dakloos, marginaal gehuisvest, onstabiel gehuisvest en overige. Bij het analyseren van de verzamelde data zijn deze categorieën ondersteunend geweest. Vervolgens is de deelnemers in vraag 4 gevraagd naar de reden van aanmelding bij de crisisopvang. Eerder is beschreven dat dit onderzoek bij wil dragen aan een effectief preventiebeleid voor opname in de maatschappelijke opvang. Vanuit de wetenschap dat er veel ingrijpendere interventies nodig zijn wanneer het oorspronkelijke probleem tot omvangrijke proporties is uitgegroeid, is het van belang naast de huidige situatie ook de periode er aan voorafgaand in beeld te krijgen (De Roos & Van Dinther, 2011).
Het tweede thema ging verder in op de periode voorafgaand aan aanmelding. Vraag 5 richtte zich op de woonsituatie van de respondent in het afgelopen jaar. Uit eerder onderzoek onder de doelgroep van de maatschappelijke opvang blijkt dat ondervraagde personen er moeite mee hadden een chronologisch verhaal te vertellen (Beukeveld, Vosselman, Ligthart & Polstra, 2013). Ze vonden het lastig het verleden te reconstrueren waardoor samenhang in het verhaal vaak ontbrak. Om deze reden is er voor gekozen het tijdbestek van een jaar te hanteren als de periode voorafgaand aan aanmelding. De interviewer heeft de deelnemer waar nodig ondersteund bij het teruggaan in de tijd (benoemd dat het nu februari is, het winter is, het nieuwe jaar kort geleden begonnen is enz.)
Master Social Work
25
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
De interviewer heeft indien mogelijk het antwoord genoteerd in de vorm van een tijdlijn zodat er een chronologisch overzicht ontstond van de woonsituatie.
Vraag 6 ging over de professionele hulp die de deelnemer het afgelopen jaar heeft ontvangen. Deze vraag is voorafgegaan aan een korte typering van de term professionele hulp. Hier is voor gekozen om de deelnemers zoveel mogelijk vanuit een vergelijkbaar kader de vraag te laten beantwoorden. De laatste vraag binnen dit thema, vraag 7, richtte zich op ontvangen hulp in het afgelopen jaar van de personen in het eigen netwerk. Deze vraag is voorafgegaan aan een korte typering van het informele steunnetwerk. Met behulp van deze vraag is de geboden ondersteuning door het netwerk verkend. Deze verkenning draagt bij aan het typeren van het sociaal kapitaal van de deelnemers.
Het derde en tevens laatste thema bevatte de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk. Vraag 8 informeerde of de deelnemer zelf personen in zijn netwerk benaderd heeft met de vraag voor opvang, wie dit waren en wat de relatie met deze personen is. Vraagt 9 richt zich op aangeboden opvang door personen in het netwerk. Hierbij is, net als bij vraag 7, waar mogelijk de relatie met de betreffende personen achterhaald. In paragraaf 2.3 hebben we een onderscheid gemaakt tussen weak ties en strong ties (Granovetter, 1973). Deze categorieën zijn, evenals de Actor Network Theory (Latour, 2005) zoals beschreven in paragraaf 2.4 ondersteunend geweest bij het analyseren van de data. Er is voor gekozen om de termen tijdens het afnemen van het interview niet bij de deelnemers te introduceren om de deelname aan het onderzoek toegankelijk te maken. De laatste twee vragen betreffen zinnen omtrent de (on)mogelijkheid van opvang binnen het netwerk die door de deelnemer afgemaakt konden worden. Zoals in paragraaf 3.1 beschreven, wordt er veel waarde gehecht aan de eigen interpretatie van deelnemers. De vragen 10 en 11 boden hiervoor ruimte. Door geen antwoordcategorieën te noemen is bovendien voorkomen dat zaken prematuur werden uitgesloten (Saunders et al, 2011) Bij de laatste vraag was ruimte voor het maken van overige opmerkingen over de situatie van de deelnemer of het onderzoek.
3.4.2 Groepsinterview focusgroep. De half gestructureerde vragenlijst bestond uit zes delen en bevatte twaalf vragen. Voorafgaand aan de eerste vraag is het onderwerp “opvang in het informele steunnetwerk” kort gedefinieerd. De eerste vraag betrof de openingsvraag en diende ter oriëntatie op het onderwerp. De verwijzers is gevraagd welke personen of instanties naast verwijzers, een rol spelen in het vraagstuk omtrent opvang in het informele netwerk. Deze vraag is ondersteunend geweest bij het inventariseren van en oriënteren op betrokken actoren. Dit is van belang met het oog op de doelstelling van dit onderzoek, het geven van aanbevelingen over de wijze waarop opvang in het informele netwerk optimaal kan worden gefaciliteerd. De tweede vraag, de introductievraag, is bedoeld om het centrale onderwerp te introduceren en het gesprek en de interactie tussen de verwijzers op gang te krijgen (CBO, 2004). Bovendien is deze vraag behulpzaam geweest bij het waarderen van de generaliseerbaarheid van de resultaten verkregen uit de telefonische interview.
Master Social Work
26
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Voorafgaand aan de vraag is beschreven dat uit de telefonische interviews is gebleken dat 23 van de 36 personen die mee hebben gedaan aan het onderzoek in het jaar voorafgaand aan aanmelding op een zeker moment opvang genoten binnen het informele steunnetwerk. Aan de verwijzers is gevraagd of dit beeld herkenbaar is wanneer men kijkt naar de eigen werkpraktijk. Met vraag 3, de transitievraag, is het gesprek verplaatst naar de sleutelvragen omtrent het centrale onderwerp. Deze vraag informeerde naar de relaties die een hulpbron vormen voor opvang in het informele netwerk. De verwijzers is gevraagd de vraag te beantwoorden vanuit de ervaringen uit hun eigen werkpraktijk. Voorafgaand aan de vraag is een toelichting gegeven op de termen weak ties en strong ties (Granovetter, 1973). Deze categorieën zijn ondersteunend geweest bij het analyseren van de data. De vierde en vijfde vraag richten zich op respectievelijk bevorderende en belemmerende elementen voor opvang in het informele netwerk. Zoals in paragraaf 3.3.2 reeds toegelicht heeft de interviewer, indien hier aanleiding voor was, het gesprek input gegeven door het inbrengen van thema’s. Deze thema’s waren; duur van opvang, procedures die sociale veerkracht belemmeren of bevorderen, laag of juist hoog sociaal kapitaal, benodigde en/ of geboden ondersteuning vanuit een professional. De thema’s zijn afgeleid uit de literatuur zoals beschreven in hoofdstuk 2. Voorafgaand aan de thema’s is toegelicht dat uit literatuuronderzoek blijkt dat naast personen ook materiële elementen binnen een netwerk een rol spelen. Vraag 6 en 7 zijn op dezelfde wijze opgebouwd. De verwijzers is gevraagd een situatie te beschrijven waarin opvang in het informele netwerk niet (langer) mogelijk was of juist succesvol. Vervolgens is geïnformeerd naar bevorderende interventies. De gespreksleider heeft na afloop van de gegeven antwoorden wederom een aantal thema’s ingebracht om het gesprek verdere input te geven. Dit waren: vraag- en of handelingsverlegenheid, professional die het netwerk kent en betrekt, ondersteuning mantelzorger. De thema’s zijn afgeleid uit de literatuur zoals beschreven in hoofdstuk 2.
Voorafgaand aan vraag 8 zijn twee beweringen gedaan omtrent opvang in het informele netwerk. De verwijzers is gevraagd welke beweringen hen het meeste aanspreekt en waarom. Deze vraag is ondersteunend geweest bij het beantwoorden van de deelvraag over hoe de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk door professionals wordt gewaardeerd. In vraag 9 is de verwijzers gevraagd een bewering te formuleren omtrent opvang in het informele netwerk die recht doet aan de realiteit zoals bekend vanuit de eigen werkpraktijk. Bij het verwerken van de resultaten van vraag 8 en 9 is gekeken of er een verband is tussen de gegeven antwoorden op deze vraag en de aanbevelingen die verwijzers doen omtrent het faciliteren van opvang in het informele netwerk. Met andere woorden in hoeverre het vertrouwen in de mogelijkheid van opvang in het informele netwerk van invloed is op de overige gegeven antwoorden.
Vraag 10 betreft de afrondende vraag. De verwijzers is gevraagd met wie ze rond de tafel zouden willen en welke aanpassingen ze zouden adviseren ten aanzien van het bestaande beleid indien ze een half uur de tijd had om te praten met personen naar keuze. Deze vraag had tot doel de discussie tot een eind te brengen en bood de verwijzers de gelegenheid te reflecteren op eerder gegeven antwoorden (CBO, 2004).
Master Social Work
27
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Voorafgaand aan de samenvattende vraag heeft de interviewer een mondelinge samenvatting gegeven van de belangrijkste aspecten die naar voren zijn gekomen tijdens de discussie. In vraag 11 is de verwijzers gevraagd of deze samenvatting een adequate weergave vormde van het geen er was besproken. Tot slot was er ruimte voor de verwijzers om eventuele relevante zaken die waren gemist in de voorgaande discussie kort naar voren te brengen.
3.5 Procedure data analyse Bij het verwerken van de gegevens verkregen uit de telefonische interviews en het focusgroep interview is gezocht naar thema’s, patronen en verbanden, met andere woorden de structuur in de data (Saunders et al, 2011). Het literatuuronderzoek zoals beschreven in hoofdstuk twee is hierbij, gezien de gedeeltelijk inductieve aard van het onderzoek, slecht deels ondersteunend geweest. Dit komt voort vanuit de eerder beschreven behoefte aan nieuwe kennis. Het focusgroep interview is, met toestemming van de verwijzers, opgenomen en na afloop van het interview uitgeschreven en ter goedkeuring voorgelegd aan de deelnemers. Dit heeft geleid tot een aantal kleine aanpassingen in de tekst. De verwerking van gegevens verliep volgens een stappenplan (Saunders, et al, 2011). De eerste stap betrof het samenvatten van de gegeven antwoorden tot kleinere gecondenseerde stukken tekst. In de tweede stap zijn de gegevens in categorieën ingedeeld. In stap drie zijn fragmenten gecodeerd waarna deze in stap vier zijn gegroepeerd. Bij stap vijf en zes is een hiërarchie aangebracht in de data en is gezocht naar verbanden. Hierna is de geanalyseerde data in verband gebracht met de probleemstelling. In hoofdstuk 4 komt aan de orde tot welke resultaten dit heeft geleid.
3.6 Betrouwbaarheid en validiteit Op verschillende manieren is geïnvesteerd in de betrouwbaarheid van dit onderzoek. De telefonische interviews zijn door meerdere personen afgenomen. Ter vermindering van eventuele bias zijn alle interviewers door de onderzoeker middels een handleiding en een briefing geïnformeerd over het onderzoek. Voorafgaand aan het afnemen van de telefonische interviews heeft een prétest plaatsgevonden. De interviewers hebben de vragenlijst getest in de week voorafgaand aan het onderzoek bij minimaal twee personen. Uit de prétest ontstond geen aanleiding om de vragenlijst aan te passen. Wel raakten de interviews dankzij de test reeds vertrouwd met de vragenlijst. In beide vragenlijsten zijn een aantal begrippen voorafgegaan door een korte toelichting. De betrouwbaarheid van beide meetinstrument is vergroot door de deelnemers zoveel mogelijk vanuit een vergelijkbaar kader de vragen in het interview te laten beantwoorden. De deelnemers aan het telefonische interview is uitgelegd dat gegevens anoniem worden verwerkt, de kans op het geven van sociaal wenselijke antwoorden is hiermee verkleind. In paragraaf 3.3.2 is beschreven dat gedurende het focusgroep interview thema’s pas in werden gebracht op het moment dat de verwijzers de vraag vanuit hun eigen referentiekader hadden beantwoord. Hierdoor zijn antwoorden van de verwijzers zo weinig mogelijk beïnvloed, dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van het onderzoek. Hiernaast is er geïnvesteerd in het bevorderen van de validiteit van het onderzoek. Zo is voorafgaand aan het opstellen van de vragenlijsten een literatuuronderzoek uitgevoerd.
Master Social Work
28
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Door een respectievelijk grote groep personen, die een beroep hebben gedaan op de crisisopvang, te interviewen zijn de resultaten eerder generaliseerbaar naar de algehele populatie. Dit bevordert de externe validiteit in positieve zin. Ten aanzien van het focusgroep interview is over de periode van een maand gekeken welke verwijzers veelal contact op hebben genomen met de crisisopvang met het verzoek voor opname voor een cliënt. Ook hiermee is geïnvesteerd in de generaliseerbaarheid van de verkregen resultaten naar de algehele populatie van verwijzers.
Master Social Work
29
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Hoofdstuk 4 Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het praktijkonderzoek, bestaande uit de telefonische interviews en het focusgroep interview beschreven. Het aantal deelnemers aan de telefonische interviews wordt toegelicht. Hierna worden de resultaten gerapporteerd aan de hand van de deelvragen van het praktijkonderzoek. In het hoofdstuk zijn illustrerende citaten van deelnemers aan de telefonische interviews en de focusgroep opgenomen. 4.1 Generaliseerbaarheid resultaten In totaal waren 36 personen (n=36) bereid deel te nemen aan het telefonische interview. Deze groep respondenten bestond uit 17 vrouwen (47%) en 19 mannen (53%). Bij 31 respondenten (86%) is de etnische afkomst de Nederlandse. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 32. De jongste deelnemer was 19 jaar, de oudste 72. Van de 36 respondenten waren 31 personen alleenstaand (86%). Vier maal betrof het een alleenstaand ouder (11%). In één geval was er sprake van een echtpaar dat zich aanmeldde bij de opvang (3%).
Negen maal is door de aanmeldmedewerker besloten de persoon in kwestie niet te vragen deel te nemen aan het onderzoek. De redenen hiervoor waren: een slechte telefonische verbinding de persoon in kwestie was zeer moeilijk verstaanbaar de persoon in kwestie reageerde dusdanig emotioneel op de mededeling dat er geen plaatsing mogelijk was in de crisisopvang, dat een verder gesprek niet mogelijk werd geacht.
In totaal hebben zeven personen aangegeven niet mee te willen doen aan het onderzoek. Eén persoon gaf aan op dat moment aan het werk te zijn. Drie personen gaven aan dusdanig veel problemen aan hun hoofd te hebben dat ze geen behoefte hadden om deel te nemen. Drie maal werd aangegeven dat de personen alleen deel wilden nemen als er ook plaatsing in de opvang mogelijk was. De gehele populatie waarvoor in de maand februari een aanmelding voor opvang heeft plaatsgevonden, door de persoon zelf dan wel door een verwijzer of een bekende, bestond uit 123 personen. Deze groep bestond uit 56 vrouwen (45%) en 67 mannen (55%). De etnische afkomst van deze personen is niet bekend. De gemiddelde leeftijd van de personen was 34 jaar. De jongste persoon was 16 jaar en de oudste 72. Van de 123 personen waren 92 personen alleenstaand (74%). 21 maal betrof het een alleenstaande ouder (17%). Acht maal was er sprake van een gezin (7%) en twee maal van een echtpaar (2%).
De onderzoeksgroep kan met betrekken tot leeftijd en geslacht als representatief worden beschouwd voor de gehele populatie. Ten aanzien van de etnische achtergrond is geen vergelijking mogelijk. Met betrekking tot de leefsituatie (alleenstaand, alleenstaande ouders, gezin, stel) zijn er verschillende te bemerken. Verhoudingsgewijs bestaat de gehele populatie vaker uit een gezin dan de onderzoeksgroep. De resultaten afkomstig van de deelnemers aan de telefonische interviews kunnen dan ook met name van toepassing worden beschouwd voor alleenstaanden en alleenstaande ouders.
Master Social Work
30
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
4.2 Hoe zijn de personen die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum voorafgaand aan, en ten tijde van, de aanmelding gehuisvest? Acht respondenten gaven aan op het moment van aanmelding feitelijk dakloos te zijn, ze overnachtten op straat (5) in een auto (1) of in de nachtopvang (2). Drie personen waren residentieel dakloos en verbeven tijdelijk in een voorziening (VNN, Vrouwen Opvang, Maatschappelijke opvang). Twee respondenten waren marginaal gehuisvest (vakantiehuisje, tuinhuisje). Negen maal was er sprake van onstabiele huisvesting. Het betrof hier dreiging van ontruiming (4), tijdelijk verblijf in woning ex-partner (1), te dure particuliere huurwoning (2) en dreiging van huiselijk geweld (2). 14 personen werden ten tijde van aanmelding opgevangen binnen het informele netwerk. “Ik heb geen vaste plek, ik verblijf overal en nergens, nu verblijf ik in het tuinhuisje”. (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
Zeven personen belden vanuit de oorspronkelijke huisvesting, deze huisvesting was niet langer geschikt (3) of de persoon in kwestie werd op korte termijn uit de woning gezet (4). 10 personen zijn dakloos geraakt als gevolg van een relatiebreuk. Voor negen personen was de reden een huisuitzetting. In drie gevallen was er sprake van huiselijk geweld. Twee maal was de reden een terugkomst uit het buitenland. Zeven personen gaven aan dat de huidige situatie, waarbij ze binnen het netwerk verbleven, niet langer mogelijk was. Twee personen waren al langere tijd zwervend. Eén persoon verbleef in een behandelsetting maar wilde dit niet langer voorzetten. 11 personen hebben sinds ze dakloos zijn geraakt één woonmutaties meegemaakt. Voor de overige 18 personen waren dit er meerdere. Zowel de diversiteit in huisvesting als de reden van dakloosheid blijkt groot. Opvang in het informele netwerk wordt reeds veelvuldig geboden. Echter bij de helft van deze groep ligt de directe aanleiding van aanmelding bij de crisisopvang in het gegeven dat opvang in het netwerk niet langer mogelijk is. “Overdag ben ik op straat, ‘s nachts slaap ik bij mijn zus”. (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
4.3 Welke hulp is voorafgaand aan aanmelding geboden aan de personen die een beroep doen op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum. 13 personen hebben een periode bij vrienden verbleven. 12 maal werd opvang geboden door familie. Ten aanzien van weak-ties boden kennissen (4) en buren (1) opvang. In contact met de deelnemers zijn de termen weak en strong ties niet nader beschreven. De personen hebben zelf aangegeven of een hulpbron als kennis of als vriend werd beschouwd. 10 personen gaven aan in het geheel geen steun van het netwerk te ervaren. Zeven personen beschikten over één hulpbron. Het ging hier om 35% van de vrouwen en 21% van de mannen. 19 personen gaven aan over meer dan één hulpbron te beschikken. “Mijn familie heeft al veel voor mij gedaan, ze bieden me onderdak en eten” (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
Master Social Work
31
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Opvang in het netwerk werd vaker gevraagd, 34 maal, dan door het netwerk zelf aangeboden, 21 maal. Van de vrouwen heeft 53% opvang aangeboden gekregen. Bij de mannen was dit 43%. Ook hierbij spelen met name strong-ties een rol. Naast opvang werd ook andere ondersteuning geboden. Financiële ondersteuning en emotionele steun werden als meest voorkomende vormen van geboden hulp genoemd. “Gebruik maken van gunsten vind ik lastig, ik wil liever onafhankelijk zijn” (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
Ten aanzien van professionele hulp blijkt dat 18 personen aangaven in het geheel geen contact te hebben met een professional. Dit waren verhoudingsgewijs vaker mannen (57% van de mannen) dan vrouwen (47% van de vrouwen). De overige 18 personen hadden contact met één of meer hulpverlenende instanties. De meest voorkomende instanties waren het AMW (4), GGZ gerelateerde organisaties (5) en jeugdzorg (4). Instanties die één- of tweemaal werden genoemd zijn; reclassering, maatschappelijke opvang, VNN, DATA team, Elker, Connecting Hands en de GKB.
4.4 Welke factoren spelen, volgens deelnemers en verwijzers, een rol bij de (on)mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk? Uit de antwoorden van de deelnemers aan de telefonische interviews kunnen een aantal factoren worden afgeleid die een rol spelen bij de mogelijkheid voor opvang. Deze factoren zijn: relatie met het netwerk (9) ruimte voor een extra slaapplek (9) duur van opvang (7) mogelijkheid om bij te dragen in de vaste lasten (7) een netwerk dat zelf problemen ervaart (5) behoefte van het netwerk aan eigen privé (5) problemen waarmee het netwerk wordt geconfronteerd door het bieden van opvang (3) veranderingen in de persoonlijke situatie van het netwerk, zoals samenwonen (3) “Mijn buren kunnen mij geen opvang bieden want dan raken ze hun huurtoeslag kwijt”. (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
Van de mannelijke deelnemers heeft 84% in het jaar voorafgaand aan aanmelding opvang in het netwerk genoten ten opzichte van 41% van de vrouwen. De grootste groep respondenten behoort tot de leeftijdscategorie van 25 tot 40 jaar (50% van de respondenten). Van deze groep heeft 72% in het jaar voorafgaand aan aanmelding een periode opvang in het netwerk gevonden. Van de categorie 25 jaar en jonger (28% van de respondenten) betreft dit 60%. Binnen de categorie 40 tot 60 jaar (19% van de respondenten) vind 43% opvang in net netwerk in het jaar voorafgaand aan aanmelding. De laatste categorie, 60 jaar en ouder, omvatte slechts één persoon. Deze persoon had wel een periode opvang genoten in het netwerk.
Master Social Work
32
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Ten aanzien van de factoren die genoemd werden door de verwijzers is een overlap te herkennen. Tevens zijn er een aantal nieuwe factoren benoemd. Deze genoemde factoren zijn: relatie met het netwerk fysieke woonruimte duur van opvang mogelijkheid om bij te dragen in de vaste lasten een netwerk dat zelf problemen ervaart de draagkracht van het netwerk problemen waarmee het netwerk wordt geconfronteerd door het bieden van opvang grote van het systeem dat opvang behoeft, alleenstaande, echtpaar, gezin problematiek en gedrag van de persoon die opvang behoeft (stoornis of beperking) negatieve gevolgen van opvang voor nieuwe huisvesting (afname urgentie) wet en regelgeving “Hij zou daar wel terecht kunnen mits beide partijen gewoon hun uitkering kunnen houden zonder dat ze gelijk het risico lopen om te worden gekort, ik denk dat dat al een stuk ruimte zal bieden” (uitspraak verwijzer)
Binnen de genoemde factoren kan een onderscheid worden gemaakt tussen materiële en immateriële zaken. De factoren blijken zelden op zich te staan. Zowel personen die opvang behoeven als verwijzers wijzen op een samenhang tussen de factoren. Verwijzers pleiten voor een integrale benadering.
4.5 Hoe wordt de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk door deelnemers en verwijzers gewaardeerd? Uit de telefonisch interviews blijkt dat er opvang binnen het informele netwerk wordt geboden. In het jaar voorafgaand aan aanmelding zijn 23 personen van de 36 personen op een zeker moment opgevangen binnen het informele netwerk. Opvang binnen het netwerk was voor een deel van de respondenten tijdelijk mogelijk, deze mogelijkheden zijn ten tijden van aanmelding uitgeput of lopen ten einde. Het is niet bekend of de persoon, als er geen opname in de crisisopvang mogelijk was, nog langer in het netwerk is opgevangen. “Nu bel ik de crisisopvang omdat het echt niet langer lukt”. (uitspraak deelnemer telefonisch interview)
De verwijzers gaven aan dat de mogelijkheid voor opvang in het informele netwerk sterk afhankelijk is van de individuele factoren van de persoon die opvang behoeft én het netwerk. Alle vier verwijzers hebben de ervaring dat opvang in het informele netwerk een mogelijkheid kan zijn. De factoren waarvan dit afhankelijk is zijn in paragraaf 4.4 beschreven. Ook de duur van opvang is onderhevig aan deze factoren. Eventueel stoornissen, beperkingen en/ of middelengebruik
worden benoemd als
factoren die de mogelijkheid en duur van opvang sterk negatief beïnvloeden.
Master Social Work
33
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Tevens wordt aangegeven dat personen soms op veel verschillende adressen achterelkaar verblijven. De verwijzers gaven aan dat over het algemeen de opvang vaker door strong-ties wordt geboden. Bij verslaving en psychiatrie zijn deze relaties eerder verstoord en/ of reeds uitbenut. De weak-ties worden dan benaderd door de persoon die opvang behoeft. De mogelijkheid voor opvang door weakties wordt in bepaalde gevallen als zeer helpend betiteld vanwege de nieuwe omgeving. Voorbeeld: opvang door de ouders van een klasgenoot. “Maar goed, nu hebben ze nog drie kinderen thuis, en normaal gesproken zou je grote zorgen hebben. Maar ze wonen nu naast een buurvrouw, dat is gewoon stom toeval, maar die is zo goed voor dat gezin, zo steunend”. (uitspraak verwijzer)
Opvang in het netwerk wordt in bepaalde situaties als onwenselijk ervaren door de verwijzers. Het gaat hier om situaties waar of de persoon die opvang behoeft en/ of het netwerk schade ondervindt als gevolg van opvang. In deze gevallen wordt opvang buiten het systeem wenselijk geacht. “Dan doe je iedereen meer recht door iemand uit het systeem te halen en een oplossing te gaan zoeken via noodopvang, dan dat je iemand tegen heug en meug in het systeem wilt houden”. (uitspraak verwijzer)
4.6 Welke interventies zijn volgens deelnemers en verwijzers bevorderend voor opvang binnen het informele netwerk? 14 van de 36 respondenten gaven aan zelf niet te weten hoe de mogelijkheid voor opvang binnen het informele netwerk kan worden vergroot. De overige respondenten hadden hier wel ideeën bij. Het organiseren van een inkomen werd genoemd (10). Het verbeteren van de relatie met het netwerk (5). Tevens werd er aangegeven dat wanneer de woonsituatie van het netwerk anders was dit bij kon dragen aan de mogelijkheid voor opvang (6). “Dat heeft ze grotendeel zelf geregeld ja. Ik heb natuurlijk wel gevraagd van goh wie heb je dan? En dan is het al snel van ik heb helemaal niemand. Maar dat blijkt dan reuze mee te vallen”. (uitspraak verwijzer)
Master Social Work
34
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
De verwijzers kennen verschillende interventies die bevorderend worden geacht voor opvang in het netwerk: signaleren van problemen door lokaal veld (woningbouw, sociale dienst, huisarts etc.) inzet van ambulante hulpverlening, zo weinig als kan en zo veel als nodig (FACT model) kennisdelen over en met het netwerk inzicht krijgen in de persoon en mogelijke beperkingen met de persoon die opvang behoeft het netwerk in kaart brengen persoon die opvang behoeft ondersteunen bij het vragen om opvang in het netwerk netwerk actief betrekken netwerk met elkaar in contact brengen; bijvoorbeeld door organiseren eigenkracht conferenties netwerk voorlichten over en ondersteunen bij om leren gaan met problematiek centraal aanspreekpunt voor netwerk en de persoon die opvang behoeft gedurende de opvang actief toewerken naar een vervolgplek gedurende opvang in netwerk werk of dagbesteding realiseren “Zodat je ook in de toekomst kunt kijken met het netwerk. Zo van dit is dan tijdelijk, fijn dat jullie het willen doen, maar wat zijn de opties voor de toekomst voor deze jonge man”. (uitspraak verwijzer)
4.7 Welke aanpassingen in bestaand beleid dragen bij aan het vergroten van de mogelijkheid voor opvang binnen het informele steunnetwerk? Ten aanzien van het bestaande beleid pleiten de verwijzers voor maatwerk. Er werd aangegeven dat de huidige wet- en regelgeving belemmerend werkt en voor onnodige kosten zorgt. Voorbeelden hiervan zijn kortingen op uitkeringen en huurtoeslag bij opvang in het netwerk. Het toestaan van caravans en stacaravans werd geopperd als mogelijkheid om meer fysieke woonruimte te creëren. De verwijzers gaven aan dat, om tot maatwerk te komen, zowel de landelijke als de lokale overheden ruimte moeten bieden voor uitzonderingen op algemeen beleid. Organisaties in het lokale veld zouden eerder en meer vroegtijdig in contact kunnen treden met de persoon, het netwerk of betrokken hulpverlening, om in een vroeg stadium erger te voorkomen. Voorbeeld: het beëindigen van een uitkering wanneer niet aan een informatieplicht wordt voldaan. Het opnieuw opstarten kost veel tijd en geld. “Met de minister, om te vertellen hoe ontzettend veel geld je kunt besparen door wat minder op de strepen te staan daar waar het gaat om regelingen enzo…” (uitspraak verwijzer)
De verwijzers ervaren dat er ten aanzien van netwerkgericht werken, door de organisaties waarbinnen ze werkzaam, reeds veel wordt geïnvesteerd. Er worden trainingen gegeven en interne procedures zijn in toenemende mate gericht op het betrekken van het netwerk van de persoon die in zorg is.
Master Social Work
35
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Er wordt aangegeven dat de echte omslag, om het netwerk actief te betrekken bij de hulpverlening, nog gemaakt moet worden. Nu is het nog vaak vrijblijvend of een hulpverlener het netwerk er wel of niet bij betrekt. “Hoe goed je het ook weet, en ook al heb ik al twee netwerkstrategie cursussen gehad. Dan nog hoor, het kwartje moet nog wel echt goed vallen”. (uitspraak verwijzer)
Tenslotte werden ook aanpassingen in bestaand beleid genoemd die niet direct te maken hebben met opvang in het informele netwerk maar indirect hierop wel van invloed zijn. Eén aanpassing betreft het wijzigen van het beleid rondom huisuitzettingen. Huisuitzettingen worden ervaren als nieuwe problemen en niet als oplossing. Naast het menselijk leed werd aangeven dat de huisuitzettingen zowel de persoon die het betreft, de woningbouwvereniging als de maatschappij veel geld kost. Tot slot werd voorgesteld om alle zaken die te maken hebben met wonen onder één ministeriële noemer te laten vallen.
Master Social Work
36
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Hoofdstuk 5. Conclusie, discussie en aanbevelingen In dit laatste hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de centrale onderzoeksvraag. De resultaten van het praktijkonderzoek worden gekoppeld aan de inzichten vanuit het theoretisch kader. De betekenis van de conclusies worden in relatie gebracht met micro- (individu), meso- (werkveld) en macroniveau (maatschappij). In de discussie volgt een kritische beschouwing van het onderzoek, de meetinstrumenten en het onderzoeksproces en de betekenis hiervan voor de uitkomsten en conclusies. Het hoofdstuk wordt afgesloten met aanbevelingen. 5.1 Beantwoording onderzoeksvraag De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: Wat zijn bevorderende en belemmerende elementen voor opvang binnen het informele steunnetwerk van de personen die zich aanmelden bij de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, en hoe kan opvang binnen het informele steunnetwerk optimaal worden gefaciliteerd? Uit de resultaten blijkt dat de elementen die van invloed zijn op de mogelijkheid voor opvang binnen het informele steunnetwerk, op te delen zijn in vijf categorieën. Dit zijn: individuele kenmerken van de persoon (of personen) die opvang behoeft situatie van het netwerk de relatie met het netwerk de benodigde duur van opvang in combinatie met perspectief op vervolghuisvesting wet en regelgeving
Tussen deze elementen is een samenhang te bemerken. Factoren versterken elkaar zowel in positieve als in negatieve zin. Zo kan de psychische gesteldheid van een persoon van invloed zijn op de relatie met het netwerk, de benodigde duur van opvang enz.. Dit gegeven vormt een pleidooi voor een individuele en integrale benadering.
Opvang in het netwerk kan worden gefaciliteerd door in te spelen op de elementen die aandacht behoeven door: vroegtijdig signaleren en kennisdelen systeemgericht werken ondersteuning bieden op maat verbindingen leggen tussen formele en informele zorg het hanteren van flexibele wet- en regelgeving
5.2 Conclusie in relatie tot micro-, meso- en macroniveau Wanneer de conclusies van het literatuuronderzoek en de resultaten van het praktijkonderzoek met elkaar in verbinding worden gebracht, valt op dat er een sterke overlap tussen beiden bestaat. Zowel bestaande theorieën als de personen die opvang behoeven én de professionals die betrokken zijn, leggen de vinger op dezelfde zere plekken, zoals beschreven in paragraaf 5.1.
Master Social Work
37
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Dit roept de vraag op hoe het kan dat, wanneer bekend is wat er nodig is, er in de praktijk nog zoveel belemmeringen worden ervaren. Zeker vanuit het licht van de beschreven beweging waarin burgers, bij het ontbreken of falen van eigen kracht, steeds meer terug dienen te vallen op hun informele netwerk. Het lijkt terecht om de conclusie te trekken, dat er niet alleen sprake is van een terugtrekkende overheid, maar ook van een beperkende overheid. Eigen kracht, in de vorm van oplossingen geboden vanuit het netwerk, worden ingeperkt door wet- en regelgeving. Wanneer burgers daadwerkelijk worden geacht zoveel mogelijk zelf- of samenredzaam te zijn, vergt dit een grotere omslag dan alleen het beperken van professionele hulp. Er is noodzaak voor het ondersteunen van informele zorg, zo blijkt uit dit onderzoek. In paragraaf 2.7 is beschreven dat door de cliënt en zijn omgeving te activeren de effectiviteit en hiermee de productiviteit van de interventies van de professional toe kan nemen. In het kader van opvang in het informele netwerk lijkt dit uitgangspunt eveneens hout te snijden.
Naast ondersteunen is er noodzaak voor het aanpassen van heersende regelgeving en normen. Hiermee wordt gedoeld op het tolereren van onconventionele oplossingen (bijvoorbeeld tijdelijk verblijf in een caravan, of twee uitkeringen op één adres). Informele zorg, zorg zonder protocollen, regels of contracten, laat zich niet vangen in standaard normen. Of zoals een verwijzer verwoordde: “Het is niet een schoon huis maar wel een warm huis, kijk dat is het… Mensen kunnen dan helemaal niet deskundig zijn maar toch iemand opvangen op zo’n manier dat je denkt nou natuurtalent, terwijl je in de hulpverlening denkt dat is niet zoals je het het liefst zou willen hebben”
Het netwerk is, zo blijkt uit dit onderzoek, tot veel instaat. Echter de mogelijkheden zijn niet onbeperkt. Zeker niet voor die groep personen die reeds kampt met problemen op verschillende facetten in hun leven. Om de kracht van het netwerk ook hier ten volste te benutten, is er noodzaak voor het leggen van dwarsverbanden. Dwarsverbanden tussen verschillende actoren én actanten. Een samenleving, waarin de persoon én het steunsysteem er om heen, wordt aangesproken op de eigen kracht en verantwoordelijkheid, vraagt om een systeemwereld die zo goed mogelijk aansluit bij de leefwereld. Nu bestaat er tussen deze werelden, zo blijkt uit dit onderzoek, nog veelal een mismatch. Om opvang in het informele netwerk optimaal te faciliteren, zijn er aanpassingen noodzakelijk op zowel micro-, meso- als macroniveau. Veranderingen in het maatschappelijk systeem, laten zich omschrijven als transities (Rothmans, 2005). Rothmans typeert transities als structurele veranderingen die het resultaat zijn van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende ontwikkelingen. Transities vergen systeeminnovaties. Degelijke innovaties spelen zich af op een organisatie overstijgend niveau. Deze thesis richt zich op het product-service systeem (Joore, 2012). Hiermee wordt verwezen naar het systeem van tastbare en niet tastbare services die gezamenlijk de behoefte van de cliënt vervullen. Op microniveau is er behoefte aan professionals die integraal werken, bereid zijn in de leefwereld van burgers te stappen en instaat zijn om verbindingen te leggen.
Master Social Work
38
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Op mesoniveau is het van belang dat organisaties in het sociale domein, en wellicht alle actoren die in direct contact staan met de cliënt (wijkverpleegkundige, maatschappelijk werkster, medewerker GKB, cliëntmanager sociale dienst, opbouwwerker enz. enz.) vanuit een breed perspectief met de persoon in kwestie in contact treden. Door vroegtijdig te signaleren en te delen kan zwaardere, en hiermee veelal duurdere, zorg worden voorkomen. Ook hierbij vormt de term verbinding een belangrijk begrip.
Tot slot de betekenis van dit onderzoek voor macroniveau. Dit afstudeerrapport beoogt voeding te geven aan de dialoog tussen burgers, organisaties die zich bewegen in de maatschappelijke opvang, ketenpartner, gemeenten en landelijke overheden. De toenemende focus op eigen kracht en informele zorg lijkt uit te gaan van gebrek aan onderlinge betrokkenheid van burgers. Uit dit onderzoek blijkt dat deze aanname lang niet altijd hout snijdt. Het is dan ook zeker niet de bedoeling nieuw beleid te maken waarbinnen iedere situatie ingevoegd dient te worden. Dit zou haaks staan op de noodzaak voor maatwerk zoals eerder beschreven. In de aanloop naar 2015 staat de sociale sector aan de vooravond van een aantal ingrijpende veranderingen. Deze ontwikkeling behelst zowel onzekerheid als kansen. Eén van de kansen omvat de mogelijkheid om het landschap van sociaal werk opnieuw vorm te geven door (wellicht dwars door alle bestaande logica heen) nieuwe verbindingen te leggen en aan te sluiten bij mogelijkheden die netwerken zelf creëren.
5.3 Discussie Een sterk punt van dit onderzoek betreft het feit dat de persoon die opvang behoeft zelf is bevraagd. Door niet over de persoon te praten maar met de persoon is een standpunt ingenomen. De personen zijn niet alleen benaderd als bron van informatie maar vooral ook als bron van kennis. Binnen het onderzoek was ruimte voor de eigen waarde en interpretatie die de deelnemers en verwijzers aan een situatie toekennen. Er is bewust geen gebruik gemaakt van schaalvragen en gesloten vragen. Door deelnemers aan de telefonische interviews is meerdere malen aangegeven dat ze het prettig vonden om hun verhaal te kunnen doen. Ook de verwijzers spraken zich positief uit over het onderzoek en de keuze voor een focusgroep.
Hoewel dit onderzoek zich richt op opvang in het netwerk, is het netwerk van de persoon die opvang behoeft in dit onderzoek niet bevraagd. Doordat het onderzoek zich richtte op personen die nog niet binnen de maatschappelijke opvang verbleven, was de mogelijkheid voor contact met de persoon en het netwerk beperkt. Bij het verwerken van de resultaten van de telefonische interviews en interne dataverzameling ten aanzien van de aanmeldingen in februari, bleek dat er 13 maal gebeld was door een persoon uit het netwerk. Achteraf gezien was dit een mogelijkheid om met het netwerk in contact te komen. Hierbij kan wel de kanttekening worden gemaakt dat uit het focusgroep interviews blijkt dat er een grote noodzaak is voor maatwerk, iedere persoon en ieder netwerk is weer anders. Het is dan ook de vraag in de hoeverre de antwoorden van deze 13 personen generaliseerbaar zouden zijn voor het netwerk in algemene zin. Desondanks blijft het ontbreken van data vanuit de optiek van het netwerk een missing link.
Master Social Work
39
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Een tweede punt van aandacht betreft het feit dat de deelnemers aan het telefonische onderzoek contact opnamen met de crisisopvang met het verzoek voor opname. Met andere woorden de deelnemers hadden iets te “halen”. Hierdoor zouden de gegeven antwoorden mogelijk beïnvloed kunnen zijn. Ook hierbij is het lastig te voorspellen hoe de antwoorden beïnvloed zijn. Was de deelnemer geneigd de mogelijkheid voor opvang in het netwerk te verkleinen vanuit de angst anders geen opvang binnen Zienn te krijgen? Of wilden de deelnemers de interviewer behagen en zijn er eerder sociaal wenselijke antwoorden gegeven?
Door de deelnemers voorafgaand aan het onderzoek te vertellen of er wel of geen plek was in de opvang, en het onderzoek pas te introduceren nadat het gesprek omtrent plaatsing was afgerond, is geprobeerd de betrouwbaarheid van de antwoorden zo minimaal mogelijk te beïnvloeden. Het feit dat de deelnemers in crisis verkeren, soms emotioneel waren, en veel problemen ervaren, kan tevens van invloed zijn geweest op de resultaten het onderzoek. Echter gezien het feit dat het onderzoek zich juist richt op personen die in een dergelijke situatie verkeren, de doelgroep van de maatschappelijke opvang, is de verwachting dat dit het onderzoek niet negatief heeft beïnvloed.
Een derde punt van aandacht betreft het feit dat de deelnemers aan het telefonisch onderzoek personen zijn die zelf contact op hebben genomen met de crisisopvang. Deze mate van “zelfstandigheid” zou van invloed kunnen zijn op de situatie van de cliënt en de (on)mogelijkheid voor opvang in het netwerk. Er zou veronderstelt kunnen worden dat, wanneer personen zelf instaat zijn om de crisisopvang te bellen, ze ook eerder zelf instaat zouden kunnen zijn om opvang in het netwerk te realiseren. Anderzijds zou het ontbreken van een professional, die ondersteunt bij het organiseren van opvang, juist een belemmerende factor kunnen zijn. Of en hoe dit de resultaten mogelijk heeft beïnvloed is dan ook moeilijk te zeggen.
Het aantal deelnemers aan de telefonische interviews betrof 36. Voorafgaand aan het onderzoek was de verwachting dat er meer personen zelf de crisisopvang zouden bellen. Hoewel het aantal deelnemers hoger werd verwacht, kan het aantal wel als voldoende worden beschouwd om conclusies aan de resultaten te kunnen verbinden. Zeker wanneer is meegenomen dat de groep deelnemers representatief kan worden geacht voor de gehele populatie. De beperking dat er verhoudingsgewijs weinig gezinnen zijn aangemeld hierin meegenomen.
De focusgroep van verwijzers bestond uit vier deelnemers. De verwijzers zijn werkzaam bij organisaties die werken met een grote diversiteit in doelgroepen, hierdoor kunnen ze een bredere groep verwijzers vertegenwoordigen. In dit onderzoek is de focusgroep eenmaal bij elkaar gekomen en geïnterviewd. Voor beide fasen van het praktijkonderzoek geldt dat er geen mogelijkheid was om achteraf door te vragen. Tijdens het verwerken van de data rezen er nieuwe en aanvullende vragen. Deze zijn onbeantwoord gebleven. De mogelijkheid tot herhaaldelijk contact met de deelnemers aan het telefonische interview is vooraf beoordeeld.
Master Social Work
40
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Doordat deze personen niet regulier in beeld zijn is herhaaldelijk contact complex. Door de focusgroep meerdere malen bijeen te laten komen was er meer ruimte geweest voor verdere verdieping. Bovendien kan een tussenliggende periode ook nieuwe inzichten opleveren die in de volgend bijeenkomst met elkaar kunnen worden gedeeld. Door de verwijzers zijn verschillende andere actoren genoemd die tevens een rol kunnen spelen in het vraagstuk omtrent opvang in het netwerk. De strakke tijdplanning ten aanzien van het afronden van het onderzoek zorgde ervoor dat een tweede sessie met de verwijzers of een extra (focus) interview met andere actoren niet haalbaar was. Dit maakt dat de resultaten van dit onderzoek kunnen worden beschouwd als een eerste oriëntatie. Tot slot een kritische noot ten aanzien van het bevragen van professionals over hun eigen werk. Uit de resultaten blijkt dat verwijzers aangeven dat de betrokkenheid van een hulpverlener een belangrijke factor betreft voor het doen slagen van opvang in het netwerk. Hierbij kan de vraag worden gesteld in hoeverre hulpverleners dit niet al gauw van hun eigen beroepsgroep zullen zeggen. In aanloop naar 2015 zijn veel organisaties zich aan het heroriënteren op hun meerwaarde. Het versterken van het informele netwerk maakt hier mogelijk deel van uit. De verwijzers worden zeker capabel geacht om verder te kijken dan het in stand houden van hun eigen positie en zijn hier ook op geselecteerd. Echter ook onbewust kunnen er processen spelen die van invloed zijn op de gegeven antwoorden. In het onderzoek is opgemerkt dat ook hulpverleners moeten kantelen. Zonder een waarde te verbinden aan de vraag of dit ook in dit onderzoek een rol speelt, is het in het licht van deze kritische beschouwing wel goed om dit gegeven in het achterhoofd mee te nemen.
5.4 Aanbevelingen Dit onderzoek omvat een eerste verkenning naar opvang in het informele netwerk. In de discussie zijn reeds een aantal voorzetten gegeven waar nader onderzoek wenselijk wordt geacht. Het netwerk van de persoon die opvang behoeft vormt een bron van informatie en kennis die zeer waardevol is om te onderzoeken. Evenals andere betrokken actoren, waar in dit onderzoek meerdere malen aan is gerefereerd (woningbouwvereniging, sociale dienst, overheden enz.). Het verdient dan ook de aanbeveling om de kennis, die middels dit onderzoek is opgedaan, verder uit te breiden door nieuwe actoren te betrekken. Er is gesteld dat het huidige overheidsbeleid er vanuit lijkt te gaan dat informele zorg te weinig wordt geboden. Dit onderzoek schetst een genuanceerder beeld. Hierbij rijst de vraag in hoeverre beleidsmakers voldoende inzicht hebben in de informele zorg die reeds dagelijks wordt geboden. In dit onderzoek is beschreven dat er noodzaak is voor maatwerk. Zowel de persoon die opvang behoeft, als het netwerk én de problematiek zorgen ervoor dat een standaard aanpak veelal leidt tot een mismatch. Uit het focusgroep interview blijkt dat verwijzers kansen zien om de kosten, die de hulp en opvang aan personen die dakloos zijn of dat dreigen te raken met zich meebrengen, te verlagen. Om in de praktijk verder inhoud te geven aan het faciliteren van opvang in het netwerk verdient het de aanbeveling om dit “op maat” te doen. Oplossingen zijn nu vaak onnodig duur doordat voldaan moet worden aan protocollen en richtlijnen.
Master Social Work
41
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Hierdoor lijken pragmatische oplossingen te worden ondergesneeuwd. Om de ingezette koers van eigenkracht daadwerkelijk succesvol te laten zijn pleiten, zowel verwijzers als de personen die opvang behoeven, voor regelruimte. Er is geconcludeerd dat de huidige wet- en regelgeving belemmerend werkt. Door een pilot te starten, waarin ruimte is om van deze regels af te wijken, kan nader onderzocht worden of en hoe opvang in het informele netwerk optimaal kan worden gefaciliteerd. Hierbij is het van belang niet alleen de output maar ook het proces inzichtelijk te maken. Perspectief op vervolghuisvesting, of het gebrek hieraan, blijkt een belangrijke factor die van invloed is op de mogelijkheid voor opvang in het netwerk. Het organiseren van vervolghuisvesting is, zeker wanneer er sprake is van een negatief huurverleden, een moeilijke opgave. Om de mogelijkheden van het netwerk te benutten, maar niet uit te putten, is het van belang dat de duur van opvang in het netwerk zo kort mogelijk is. Deze constatering kan worden doorgetrokken naar lang verblijf in de crisisopvang. Nu is de doorstroom, door gebrek aan vervolghuisvesting, ongewenst laag. Een belangrijke aanbeveling van dit onderzoek is het aangaan van de dialoog met betrokken actoren over andere manieren van omgaan met het vraagstuk omtrent huisuitzettingen en de mogelijkheid tot opnieuw huren. “Niet wonen” is immers geen mogelijkheid. Toch vallen burgers nu tussen wal en schip. Het creëren van een breed draagvlak is een manier om bottum-up veranderingen teweeg te brengen. In de conclusie is reeds beschreven dat dit onderzoek input kan geven aan de dialoog omtrent opvang in het netwerk, maar wellicht ook aan een bredere dialoog. Op macroniveau zijn er veel ontwikkelingen gaande. Er is stilgestaan bij de decentralisatie en aankomende transities. Een reëel risico voor de doelgroep van de maatschappelijke opvang betreft de beschreven spagaat tussen zelfredzaamheid, complexe problematiek en de systeemwereld. Gedurende het onderzoek is gebleken dat hulpgevers en hulpvragers bereid zijn actief mee te denken aan nieuwe oplossingen. Ook, of misschien wel juist, de doelgroep van de maatschappelijke opvang blijkt heel goed instaat om aan te geven waar de schoen wringt. Het verdient aanbeveling om in deze tijd, vol veranderingen en transities, ervaringsdeskundigen in de breedste zin van het woord blijvend te benaderen als gesprekspartner. Kant en klare oplossingen zijn er nauwelijks. De complexe problemen, waar de personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang veelal mee kampen, zullen vaak met complexiteit tegemoet moeten worden getreden. Dit vraagt om een nadere verbinding tussen de systeemwereld en de leefwereld.
Master Social Work
42
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
5.5 Tot slot
Woningcorporaties: Wonen betreft een basale levensbehoefte. Niet wonen is geen acceptabele optie. Toch is dit wel de praktijk waar personen die een beroep doen op de maatschappelijke opvang mee worden geconfronteerd. Als corporatie met als product “wonen” heb je naast probleemloze huurders te maken met probleemvolle huurders. Huisuitzettingen verplaatsen en/of vergroten dit probleem en bieden zelden daadwerkelijk soelaas. De problematiek van een betrekkelijk kleine groep huurders is complex, de oplossingen eveneens. Betrek andere partijen vroegtijdig en deel kennis.
Beleidsmakers: Verdiep je in de leefwereld van burgers. Aannames ten aanzien van informele zorg (of het gebrek hieraan) leiden tot beleid dat niet of onvoldoende aansluit bij de praktijk. Het streven naar maatwerk vormt zowel vanuit het belang van de burger als de financier een pré. Standaardbeleid is vaak té veel of té weinig en zorgt hiermee op de korte en/of lange termijn voor onnodig dure oplossingen. Een systeemwereld die dicht aansluit bij de leefwereld vormt een immense uitdaging. Meer eigenkracht en informele zorg vragen om een kanteling van alle partijen. De term “informeel” betekent letterlijk “zonder strakke regels”. Biedt professionals de ruimte om te doen wat nodig is. Verlang verantwoording op inhoud en niet in de vorm van holle cijfers.
Professionals in het sociale domein: Waar het voorheen met name van belang was vanuit welke organisatie je je werk deed, lijkt dit voor de toekomst steeds minder relevant. Je bent een mens die in contact staat met een ander mens met oneindig veel mogelijkheden en naar verwachting ook problemen. Kijk breed. Een persoon is altijd onderdeel van een groter geheel. Het informele netwerk van burgers vormt een bron van betrokkenheid, kennis en inventiviteit. De realiteit is weerbarstig en nodigt uit tot snelle oplossingen. Het verdragen van de traagheid, die gemoeid gaat met complexe problemen, vergt veel maar biedt dit even zeer. Zoek verbinding met ketenpartners. De transities vormen een uitgelezen kans om de schotten, die tussen de verschillende instanties en beroepsgroepen bestaan, te slechten. Regelruimte dien je dikwijls zelf te pakken. Begin klein. Laat op microniveau succesjes werken als vliegwiel, wees bereid om gemaakte keuzes te verantwoorden.
Master Social Work
43
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Geraadpleegde literatuur Akkermans, C. & Räkers, M. (2013). Handreiking voorkomen huisuitzettingen. Geraadpleegd op 26 januari 2014. http://eropaf.org/lib/publicaties/Handreiking%20Digitaal%201.0.pdf Baart, A. (2011). Een theorie van de presentie. Den Haag: Boom Uitgevers. Bergen, A. van & Meulen, M. van der (2013). Kennis over goede ketenzorg voor zwerfjongeren in Nederland. Movisie. Geraadpleegd op 5 april 2014, http://www.movisie.nl/artikel/kennis-over-goedeketenzorg-zwerfjongeren-nederland Bergen, A, van & Meulen, M, van der (2014). Groeiend aantal daklozen: verandert de opvang nu? Movisie. Geraadpleegd op 21 maart 2014. http://www.movisie.nl/artikel/groeiend-aantal-daklozenverandert-opvang-nu Beukeveld, M., Vosselman, J., Ligthart, L. & Polstra, L. (2004). Over leven zonder huis. Dak- en thuislozen monitor 2003. Gemeente Groningen: Bureau Onderzoek. Boer, A. de (2007). Toekomstverkenning informele zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Boer, N. de & Lans, J. van der (2011). Burgerkracht. De toekomst van het sociaal werk in Nederland. Den Haag: RMO. Centraal Begeleidings Orgaan voor de intercollegiale toetsing. (2004). Handleiding focusgroepen. Geraadpleegd op 11 maart 2014.http://www.communicerenmetarmen.be/sites/default/files/ HandleidingFocusgroepenCBO200409.pdf Centraal Bureau voor de Statistiek. (2013). 27 duizend daklozen. Geraadpleegd op 29 december 2013. http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-4026 wm.htm Donkers, D. (2010). Grondslagen van veranderen. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Doorn, L. van (2005). Leven op straat: ontstaan, continuering en beëindiging van dakloosheid. Bussum: Uitgeverij Countinho B.V. Ewijk, H. van (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd. Amsterdam: Uitgeverij SWP. European Federation of National Organisations Working with the Homeless. (2012). On the way home: monitoring report on homelessness and homeless policies in Europe. Geraadpleegd op 18 januari 2014. http://www.feantsa.org/spip.php?article854&lang=en Federatie Opvang. (2013). Hulpvragen maatschappelijke opvang nemen toe. Geraadpleegd op 15 januari 2014. http://www.opvang.nl/site/item/hulpvragen-maatschappelijke-opvang-nemen-toe Gemeente Groningen. (2012). Actief onder dak: concept regionaal kompas 2014-2017. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://gemeenten.groningen.nl/gezondheidszorg/regionaal-kompas Gemeente Leeuwarden. (2012). Regionaal kompas Leeuwarden 2012-2016. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.leeuwarden.nl/artikel/2012/regionaal-kompas-2012-2016 Granovetter, M.S. (1973). The Strengt of Weak Ties. American Journal of Sociology, 78 (6) 13601380. Hilhorst, P. (2011). Sociale veerkracht als vangnet. Socialisme & Democratie. 5 (6), 149-158. Hortulanus, R., Machielse, A., & Meeuwesen, L. (2003). Sociaal isolement: een studie over sociale contacten en sociaal isolement in Nederland. ’s Gravenhage: Elsevier Overheid.
Master Social Work
44
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Huber, M.A., Joanknecht, L., & Metze, R. (2013). Netwerk en Regieversterking in de Maatschappelijke Opvang. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 22, (1), 39-55. Hulsbosch, L., Place, M., Planije, M., & Tuynman, M. (2013). Monitor Stedelijk Kompas 2012. Utrecht: Trimbos-instituut. Joore, P. (2012). The Power of Design. Londen: Wiley & Sons. Kunneman, H. (2009). Voorbij het dikke ik, Bouwstenen voor een kritisch humanisme deel 1. Amsterdam: uitgeverij SWP. Kwekkeboom, M.H. (1990). Het licht onder de korenmaat: informele zorg in Nederland. Den Haag: Vuga uitgeverij. Kwekkeboom, M.H. (2010). De verantwoordelijkheid van de mensen zelf. Amsterdam: HvA Publicaties. Lans, J, van der (2012). De kracht van zwakke verbindingen. Geraadpleegd op 24 januari 2014. http://www.josvdlans.nl/publicaties/2012-04%20TSS%20-%20De%20kracht%20van%20 zwakke%20verbindingen.pdf Latour, B. (2005). Reassembling the social: a Introduction to Actor-Network-Theory. New York: Oxford University Press. Levita, B. & Uyl, R. den (2012). Toekomstschets inrichting sociaal domein: arbeidstoeleiding van multiprobleem cliënten centraler. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Leeuwen, P, van. (2013) Zwerfjongeren slapen bij gastgezinnen. Movisie. Geraadpleegd op 09 april 2014. http://www.movisie.nl/nieuwsbericht/zwerfjongeren-slapen-gastgezinnen-nightstop-noemen-zeengeland Limor. (z.d). Vangnetwerk. Geraadpleegd op 05 januari 2014. http://www.limor.nl/content I74/ Vangnetwerk.html Linders, L. (2009). De betekenis van nabijheid: een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den Haag: Sdu Uitgevers. Migchelbrink, F. (2008). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam: SWP. Nabuurs, M. (2013). Basisboek Systeemgericht werken. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff. Nibud, (2013). Minimumvoorbeeld begrotingen en kostendelersnorm. Geraadpleegd op 24 januari 2014. http://www.sp.nl/service/rapport/131216_NIBUD_kostendelersnorm.pdf Movisie. (2012). Op weg naar duurzame maatschappelijke ondersteuning: de inhoudelijke samenhang tussen de drie decentralisaties en de Wmo. Geraadpleegd op 15 december 2013. http://www.movisie.nl/sites/default/files/alfresco_files/Op%20weg%20naar%20duurzame%20maatsch appelijke%20ondersteuning%20[MOV-363580-0.2].pdf Poldermans, M.W.E. (2008). Wie dan leeft...wie dan zorgt? Delft: Eburon Academic Publishers. Roos, R. de & Dinther, M. van (2011). Preventie in de hulp en dienstverlening: toepassingen en achtergronden. Bussum: Uitgeverij Coutinho.
Rotmans, J. (2005). Maatschappelijke innovatie: tussen droom en werkelijkheid staat complexiteit. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J. (2011). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Education Benelux.
Master Social Work
45
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Schnabel, P., Bijl, R. & Hart, J. de (2008). Betrekkelijke betrokkenheid: studies in sociale cohesie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Schout, G. & Jong, G. de (2010). Eigen Kracht kansrijk in de OGGz? Een verkenning van mogelijkheden en beperkingen. Hanzehogeschool Groningen: Lectoraat OGGz. Straaten, B. van, Lans, van der, J., Schrijvers, C., Boersma, SD., Maas, M., Wolf, J., & Mheen, D. van de (2012). Profiel van daklozen in de vier grote steden: resultaten uit de eerste meting van de Cohortstudie naar daklozen in de vier grote steden. Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Timmermans, J., Boer, de, J. & Iedema, J. (2005). De mantelval: over de dreigende overbelasting van de mantelzorger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Timmermans, J. & Kwekkeboom M. (2008). Verwachtingen van de Wmo. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tonkens, E. (2008). Mondige burgers, getemde professionals. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep. Tuynman, M. & Planije, M. (2013). Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang: rapportage 2012 Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Utrecht: Trimbos-instituut. Veldhuijzen Zanten-Hyllner M.L.L.E, van (2011). Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren. [Kamerbrief]. Geraadpleegd op 15 oktober 2013. http://www.rijksoverheid.nl/zoeken?keyword=beleidsvoornemens+maatschappelijke+opvang&searchsubmit=Zoek Wolf, J. (2012). Handleiding voor een krachtgericht Onderzoekscentrum Maatschappelijke zorg UMC st. Radboud.
begeleidingstraject.
Nijmegen:
Zienn. (2014). Over Zienn. Geraadpleegd op 21 januari 2014. http://www.zienn.nl/pages/home.aspx
Master Social Work
46
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Bijlage I Onderzoek: Opvang binnen het informele steunnetwerk Zienn opvang en ondersteuning
Handleiding interviewer: Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang Doelstelling onderzoek Dit onderzoek wil inzicht geven in de wijze waarop opvang binnen het informele steunnetwerk, van personen die zich aanmelden bij de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum, optimaal kan worden gefaciliteerd.
Opzet onderzoek Personen (respondenten) die telefonisch contact opnemen met Zienn met het verzoek voor opname in de crisisopvang in Leek en of Burgum, worden na afloop van de huidige procedure gevraagd een aantal vragen te beantwoorden. Aan de hand van een eenvoudig opgestelde half gestructureerde vragenlijst stelt de interviewer via de telefoon een reeks vragen aan de respondent en noteert de antwoorden op de vragenlijst. Wanneer een verwijzer belt kan het verzoek worden gedaan om de volgende keer de persoon die aangemeld wordt zelf te laten bellen.
Instructies interviewer Als interviewer voer je een belangrijke onderdeel van het onderzoek uit, namelijk het verzamelen van data. De wijze waarop dit gebeurt bepaalt mede de kwaliteit van het onderzoek. De taak van de interviewer bestaat enerzijds uit het tonen van een aanmoedigende houding richting de respondent opdat deze aan dit onderzoek deel wil nemen, en anderzijds uit het concreet afnemen van het interview. Het is belangrijk dat de respondent zich op zijn gemak voelt, zeker omdat het interview over gevoelige onderwerpen kan gaan. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek is het van belang dat de invloed van de interviewer op de verzamelde data zo minimaal mogelijk is. Als interviewer ben je zelf het meetinstrument. Het is belangrijk dat alle personen zoveel mogelijk op dezelfde wijze worden geïnterviewd. Hierbij is het van belang om de vragen neutraal te stellen en de antwoorden direct, en in de woorden van de respondent, te noteren. Het verdient aanbeveling zoveel mogelijk een 'natuurlijke gesprekssituatie' na te streven, waarin je als interviewer oplettend en geïnteresseerd ingaat op wat de respondent zegt en af en toe doorvraagt. Bundel na afloop van het interview de antwoordbladen en leg deze in het hiervoor bestemde postvak.
Master Social Work
47
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Interviewvragen De vragenlijst die wordt doorlopen is half gestructureerd van aard. Dit betekent dat er vooraf vragen zijn voorbereid, maar dat er ook ruimte is om door te doorvragen als daar aanleiding voor is. Het laatste blad biedt ruimte om deze aanvullende gegevens te noteren. De volgorde van de vragen kan aangepast worden indien dit bijdraagt aan een natuurlijk verloop van het interview. Wanneer een respondent het antwoord op een vraag reeds eerder in het interview heeft gegeven kan dit antwoord bij de desbetreffende vraag worden vermeld. Leg dit blad bij voorkeur gedurende het interview naast het vragenblad en noteer bij welke vraag de aanvulling hoort. Als interviewer stel je vragen om inzicht te krijgen in de ervaringen van de respondent. De respondent mag zelf bepalen hoe hij antwoord geeft en hoeft niet te kiezen uit aangegeven mogelijkheden. Bij vraag 1, vraag 2.2 en vraag 2.4 kan het gegeven antwoord worden omcirkeld. Het interview bestaat uit 4 delen en bevat 12 vragen. De eerste twee vragen zijn van algemene aard. Vraag 3 en 4 gaan over de huidige situatie en vraag 5 en 6 over het afgelopen jaar. Bij het terug kijken op het afgelopen jaar kun je de deelnemer ondersteunen bij het terug gaan in de tijd door te benoemen dat het nu februari is, het winter is, het nieuwe jaar kort geleden is begonnen enz. De vragen 7, 8, 9, 10 en 11 gaan over het informele steunnetwerk. De laatste vraag geeft ruimte voor overige opmerkingen. De tekst die aan de respondent kan worden voorgelezen is in het groen vermeld.
Master Social Work
48
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Bijlage II Meetinstrument: Telefonische interviews bij aanmelding crisisopvang Onderzoek: Opvang binnen het informele steunnetwerk Zienn opvang en ondersteuning Deel A Vragen van algemene aard Stap 1: Controleer of de respondent reeds heeft deelgenomen Heeft u sinds 1 februari 2014 contact gehad met Zienn over een verzoek voor opname in de crisisopvang? Ja: einde interview Nee: ga verder met stap 2 Stap 2: Geef uitleg over het onderzoek Ik zou graag een aantal vragen met u doorlopen. Na afloop van deze vragen wil ik met u kijken welke vervolgstappen u kunt gaan zetten. Binnen Zienn loopt op dit moment een onderzoek naar het vergroten van mogelijkheden voor opvang in het eigen netwerk. Het doel van dit onderzoek is het verbeteren van onze dienstverlening. Vraag 1: Deelname onderzoek Vindt u het goed dat ik uw antwoorden voor dit onderzoek gebruik? Uw antwoorden worden anoniem verwerkt. Ja Nee Kunt u aangeven wat de reden is dat u niet wilt deel nemen? ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 2: Demografische kenmerken hoofdaanmelder 2.1. Wat is uw leeftijd? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2.2. Wat is uw geslacht? man
vrouw
2.3 Wat is uw etnische afkomst? ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Master Social Work
49
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
2.4. Hoe is uw leefsituatie? Alleenstaand
samen met partner
alleenstaande ouder
twee-oudergezin
anders namelijk: …………………………………………………………………………………………………………………………… Deel B Vragen over huidige situatie Vraag 3: Huidige woonsituatie Hoe ziet uw woonsituatie er op dit moment uit? ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 4: Aanleiding aanmelding Wat is de reden van aanmelding voor de crisisopvang? ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Deel C Vragen over afgelopen periode Vraag 5: Reconstructie woonsituatie Opmerking interviewer, antwoord indien mogelijk noteren als in voorbeeld Kunt u uw woonsituatie in het afgelopen jaar beschrijven? ------------------------->------------------------->------------------------->------------------------->-------------------------> ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Voorbeeld: ------------------------->------------------------->------------------------->------------------------->-------------------------> Huis………………broer…………….kamer………………….nachtopvang.............oma……………………
De volgende vraag gaat over ontvangen professionele hulp. Hieronder verstaan we hulp en ondersteuning geboden door bijvoorbeeld het maatschappelijk werk, verslavingszorg, woonondersteuning, thuisadministratie en andere hulpverleners en vrijwilligers.
Vraag 6: Professionele hulpverlening Welke professionele hulp heeft u het afgelopen jaar ontvangen? ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Master Social Work
50
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
De volgende vragen gaan over uw informele steunnetwerk. Hieronder verstaan we uw familie, vrienden, kennissen, buren en andere bekenden. De hulp door het informele netwerk wordt onbetaald en niet vanuit een beroep geboden. Vraag 7: Ontvangen hulp Welke hulp heeft u het afgelopen jaar ontvangen van de personen in uw netwerk? Opmerking interviewer; indien mogelijk de relatie met de betreffende personen vermelden. ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Deel D Vragen over opvang in informeel steunnetwerk Vraag 8: Heeft u zelf personen in uw netwerk benaderd met de vraag voor opvang? Zo ja wie waren dit? Opmerking interviewer; indien mogelijk de relatie met de betreffende personen vermelden. ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 9: Hebben personen in uw netwerk u opvang aangeboden? Zo ja wie waren dit? Opmerking interviewer; indien mogelijk de relatie met de betreffende personen vermelden. ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 10: Opvang niet mogelijk Kunt u de volgende zin afmaken? Opvang binnen mijn netwerk is niet of niet langer mogelijk omdat ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 11: Opvang wel mogelijk Kunt u de volgende zin afmaken? Opvang binnen mijn netwerk zou wel mogelijk of langer mogelijk zijn als ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Master Social Work
51
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Deel E Ruimte overige opmerkingen Vraag 12: Overige opmerkingen Zijn er nog overige opmerkingen die u over uw situatie of dit onderzoek kwijt wilt? ………………………………………………………………………………………………….…………………………………………………. ……………………………………………….………………………………………………………………………………………………….… .……………………………………………………………………………………………………………………………………………………. .…………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Dit waren de vragen. Hartelijk dank voor uw deelname. ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- -----------
Ruimte voor noteren aanvullende gegevens ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................
--------------------------------------------------------------------------------------------------- -------------------------------------
Master Social Work
52
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Bijlage III Meetinstrument: Focusgroep interview verwijzers Onderzoek: Opvang binnen het informele steunnetwerk Zienn opvang en ondersteuning In dit onderzoek staat opvang in het informele steunnetwerk centraal. Hieronder verstaan we opvang door familie, vrienden, kennissen, buren en andere bekenden. De opvang door het informele netwerk wordt onbetaald en niet vanuit een beroep geboden. Voor dit groepsinterview zijn verwijzers uitgenodigd die in de periode voorafgaand aan aanmelding bij de crisisopvang reeds betrokken zijn bij de personen die opvang behoeven. Het is de bedoeling dat je bij het beantwoord van de vragen zo veel mogelijk put uit ervaringen vanuit je eigen werkpraktijk. Deel A. Openingsvraag Eigen werkpraktijk Uit het onderzoek onder personen die in februari een beroep hebben gedaan op de crisisopvangcentra van Zienn in Leek en Burgum komt het volgende naar voren: - 23 van de 36 personen die mee hebben gedaan aan het onderzoek hebben, in het jaar voorafgaand aan aanmelding, op een zeker moment opvang genoten binnen het informele steunnetwerk. Vraag 1. Is dit beeld herkenbaar? Graag het antwoord toelichten. Deel B. Introductievraag Weak en strong ties Het sociaal netwerk van personen kunnen we onderverdelen in weak en strong ties. Onder strong ties verstaan we de hechte relaties met mensen uit iemand zijn naaste omgeving, familieleden, vrienden enz. Onder weak ties verstaan we de zwakkere banden met personen om iemand heen, buren, kennissen, collega’s enz. Vraag 2. Welke relaties vormen ten aanzien van opvang in het informele netwerk met name een hulpbron?
Deel C. Transitievraag Betrokken actoren Vraag 3. Welke personen of instanties spelen, naast verwijzers, een rol in het vraagstuk omtrent opvang in het informele netwerk?
Master Social Work
53
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Deel D. Sleutelvragen Bevorderende en belemmerende elementen Vraag 4. Wat zijn bevorderende elementen voor opvang in het informele netwerk? Vraag 5. Wat zijn belemmerende elementen voor opvang in het informele netwerk? Opmerking
die
de
interviewer
kan
maken
om
het
gesprek
verdere
input
te
geven;
Uit literatuuronderzoek blijkt dat naast personen ook materiële elementen binnen een netwerk een rol spelen. Voorbeelden: duur van opvang, procedures die sociale veerkracht belemmeren of bevorderen, laag of juist hoog sociaal kapitaal, ondersteuning vanuit een professional. Bevorderende interventies Vraag 6. Kun je een situatie beschrijven waarin opvang in het informele netwerk niet (langer) mogelijk was? Kun je, nu je hier op terugkijkt, interventies benoemen die mogelijk bevorderend waren geweest? Vraag 7. Kun je een situatie beschrijven waarin opvang in het informele netwerk succesvol was? Zijn hier bevorderende interventies toegepast? Zo ja hoe zagen deze eruit? Onderwerpen die de gespreksleider kan inbrengen om het gesprek verdere input te geven: vraag- en of handelingsverlegenheid, professional die het netwerk kent en betrekt, ondersteuning mantelzorger. Haalbaar of onwenselijk Vraag 8. Welke van de volgende twee beweringen spreekt je het meest aan en waarom? Stelling 1. Opvang in het informele netwerk is een haalbare tussenoplossing ter voorkoming van dakloosheid en/ of opname in de crisisopvang. Stelling 2. Opvang in het informele netwerk is onwenselijk, problemen nemen erdoor toe. Vraag 9. Deze beweringen zijn zwart wit geformuleerd. Kun je een bewering formuleren die recht doet aan de realiteit?
Master Social Work
54
Dorcas Postma-Pool
Dwarsverbanden leggen
Deel E. Afrondende vraag Aanpassingen in bestaand beleid Stel dat jij een half uur de tijd had om over dit onderwerp te praten met personen naar keuze.
Vraag 10. Met wie zou jij graag rond de tafel willen en welke aanpassingen zou jij adviseren ten aanzien van het bestaande beleid?
Deel F. Samenvattings- en slotvraag Belangrijkste aspecten De gespreksleider geeft een mondelinge samenvatting van de belangrijkste aspecten die naar voren zijn gekomen tijdens de discussie omtrent het vraagstuk van opvang in het informele netwerk.
Vraag 11. Vormt deze samenvatting een adequate weergave van het geen er besproken is?
Vraag 12. Zijn er nog relevante zaken die je hebt gemist in de voorgaande discussie?
Dit waren de vragen. Hartelijk dank voor jullie deelname.
Master Social Work
55
Dorcas Postma-Pool