COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL _______________ JAARVERSLAG 2005-2006
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
INHOUDSTAFEL
6
VOORWOORD
DEEL I. DE COHERENTE UITWERKING EN COÖRDINATIE VAN HET STRAFRECHTELIJK BELEID (art. 143bis §2,1° Ger. W.) HOOFDSTUK 1 – GROOT-BANDITISME EN TERRORISME
9
1. Inleiding 2. Inhoudelijk
9 9
HOOFDSTUK 2 – RESIDUEN EN VOEDSELVEILIGHEID
14
1. Het ontwikkelen van materiedeskundigheid 2. Het bevorderen van de multidisciplinaire samenwerking 3. Het streven naar uniformiteit binnen opsporings- en vervolgingsdaden
15 16 17
HOOFDSTUK 3 – ECONOMISCHE, FINANCIELE EN FISCALE CRIMINALITEIT
18
HOOFDSTUK 4 – LEEFMILIEU
23
1. 2. 3. 4. 5. 6.
23 24 25 27 29 29
Inleidende beschouwingen Coördinerende taak of expertisenetwerk? Waals Gewest Vlaams Gewest Federaal niveau Internationaal
HOOFDSTUK 5 – VERKEERSVEILIGHEID
30
1. 2. 3. 4. 5. 6.
30 31 32 32 33 33
Algemeen Overzicht van de activiteiten Adviezen uitgebracht in naam van het College Vertegenwoordiging van het College bij vergaderingen of werkgroepen Opleidingen Varia
HOOFDSTUK 6 – MENSENHANDEL EN MENSENSMOKKEL
33
HOOFDSTUK 7 – VERDOVENDE MIDDELEN
37
1. Algemeen 2. Overzicht van de activiteiten 3. Perspectieven
37 37 38
HOOFDSTUK 8 – MILITAIR STRAFRECHT EN RELATIES MET DE KRIJGSMACHT
39
2
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 9 – BEMIDDELING IN STRAFZAKEN EN BPR JUSTITIEHUIZEN
40
1. Algemeen 2. Bespreking per onderwerp 2.1. De wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in het Wetboek van Strafvordering 2.2. BPR-justitiehuizen 2.3. Het jaarverslag bemiddeling in strafzaken 2005 (over 2004)
40 40 40 41 45
HOOFDSTUK 10 – JEUGDBESCHERMING
46
HOOFDSTUK 11 – SLACHTOFFERONTHAAL
49
1. Vergaderingen van de verbindingsmagistraten van de parketten-generaal 2. Vertegenwoordiging van het College bij officiële instanties en binnen verschillende werkgroepen
49 50
HOOFDSTUK 12 – INTRAFAMILIAAL GEWELD EN EXTRAFAMILIALE KINDERMISHANDELING
51
HOOFDSTUK 13 – RACISME, XENOFOBIE EN HOMOFOBIE
53
1. 2. 3. 4.
53 53 54 54
Inleiding Ontwikkeling – Opvolging van de klachten inzake racisme en xenofobie Voortzetting – Opvolging van de klachten inzake homofobie Ontwikkeling – Racisme, xenofobie en homofobie op het Internet
DEEL II. DE GOEDE ALGEMENE EN GECOÖRDINEERDE WERKING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE (art. 143bis §2,2° Ger. W.) HOOFDSTUK 1 – GERECHTELIJKE ACHTERSTAND IN STRAFZAKEN – MAATREGELEN
56
HOOFDSTUK 2 – STATUUT VAN DE KORPSCHEFS – MANDATEN EN EVALUATIE
58
HOOFDSTUK 3 – VERDELING VAN DE PARKETJURISTEN EN REFERENDARISSEN
59
HOOFDSTUK 4 – VERDELING VAN DE GERECHTELIJKE STAGIAIRS
60
HOOFDSTUK 5 – PROJECT “PHENIX”
61
HOOFDSTUK 6 – PROJECT “WERKLASTMETING”
61
HOOFDSTUK 7 – PROJECT WEBSITE O.M. - “OMPTRANET”
62
HOOFDSTUK 8 – EXPERTISENETWERK “STRAFRECHTELIJK BELEID – STRAFRECHTSPLEGING”
64
1. Luik strafrechtelijk beleid 1.1. Algemeen 1.2. Overzicht van de activiteiten 2. Luik strafrechtspleging
64 64 65 66
3
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 9 – EXPERTISENETWERK “POLITIE”
69
HOOFDSTUK 10 – VERTICALE INTEGRATIE VAN HET OPENBAAR MINISTERIE EINDVERSLAG MET BETREKKING TOT DE EXPERTISENETWERKEN
71
1. Draagwijdte van artikel 143bis, §3, lid 5 Ger. W. 2. Regels gemeenschappelijk voor alle expertisenetwerken 3. Ondersteuning van de expertisenetwerken
72 72 73
HOOFDSTUK 11 – GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES
74
HOOFDSTUK 12 – SOCIALE FRAUDE
76
DEEL III. OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL 79
HOOFDSTUK 1 – VERGADERINGEN 1. De maandelijkse vergaderingen van het College van Procureurs-generaal 2. De vergaderingen van het College van Procureurs-generaal onder het voorzitterschap van de minister van Justitie 3. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en het Bureau van de Raad van Procureurs des Konings 4. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en het Bureau van de Raad van Arbeidsauditeurs 5. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en de commissarisgeneraal van de Federale Politie
79 79 79 80 80
HOOFDSTUK 2 – OMZENDBRIEVEN
81
HOOFDSTUK 3 – ADVIEZEN
83
HOOFDSTUK 4 – PARLEMENTAIRE VRAGEN
84
DEEL IV. BETREKKINGEN MET HET FEDERAAL PARKET HOOFDSTUK 1 – ADVIEZEN MET BETREKKING TOT DE KANDIDATEN VOOR DE FUNCTIE VAN FEDERAAL PROCUREUR 87 HOOFDSTUK 2 – EVALUATIE VAN DE WERKING VAN HET FEDERAAL PARKET
87
DEEL V. BETREKKINGEN MET EUROJUST 89
4
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL VI. RAPPORTAGE ART. 47undecies Sv
1. Artikel 47undecies, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering: geseponeerde dossiers 2. Artikel 47undecies, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering: fase van de uitvoering 3. Artikel 47undecies, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering: informanten gemachtigd om strafbare feiten te plegen
92 95 96
DEEL VII. OMKADERING VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL 99
HOOFDSTUK 1 - EXPERTISENETWERKEN HOOFDSTUK 2 – DIENST STATISTISCH ANALISTEN
100
HOOFDSTUK 3 - SECRETARIAAT
103
1. Beheer van de archieven van de opgeheven militaire rechtscolleges 2. Kwalificatieboeken – Kwalificatiecodes
104 106
DEEL VIII. BIJLAGEN 1. Overzichtslijst parlementaire vragen 2. Evaluatie Federaal Parket
109 114
5
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
VOORWOORD
Artikel 143bis, §7 van het Gerechtelijk Wetboek legt het College de verplichting op jaarlijks verslag over zijn activiteiten uit te brengen aan de minister van Justitie. Dit rapport, gewijd aan het gerechtelijk jaar 2005–2006, wordt op de volgende pagina’s weergegeven. Bij de indeling werd er zorg voor gedragen dat – zoals overigens bij de vorige jaaroverzichten eveneens het geval was – zo nauw mogelijk werd aangesloten bij de belangrijkste wettelijke opdrachten van het College. Deel I geeft weer welke activiteiten werden ontwikkeld en welke initiatieven werden genomen in een reeks materies waarin het aangewezen bleek het strafrechtelijk beleid op een coherente wijze uit te werken en te coördineren in uitvoering van art. 143bis, §2, 1° Ger. W. Op te merken valt dat de coördinatieteams van de domeingebonden expertisenetwerken, o.l.v. de hoofdcoördinatoren, hierin andermaal een belangrijke rol hebben gespeeld. In deel II wordt aandacht besteed aan enkele rubrieken die raakvlakken vertonen met de opdracht van het College om in te staan voor de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie (art. 143bis, §2, 2° Ger. W.); ook enkele belangrijke projecten zoals de invoering van een wetenschappelijk onderbouwd en verantwoord systeem van werklastmeting en de officiële start van Omptranet, de interne website van het openbaar ministerie, worden in dit hoofdstuk nader toegelicht. De activiteiten van de zogenaamde niet-domeingebonden, maar functionele expertisenetwerken, komen in dit deel eveneens aan bod. Deel III verschaft informatie over de vergaderingen van het College, de verspreide omzendbrieven, de verleende adviezen en het beantwoorden van parlementaire vragen. Deel IV werpt een blik op de rol van het College m.b.t. het Federaal Parket. In deel V wordt op een beknopte wijze de evaluatie van het Belgisch lid van EUROJUST weergegeven. Ingevolge art. 47undecies van het Wetboek van Strafvordering dient het jaarverslag eveneens de globale evaluatie en gegevens van statistische aard over de toepassing van bijzondere opsporingsmethoden te bevatten; deze rapportage is opgenomen in deel VI. Deel VII geeft enige toelichting bij de omkadering van het College, dat voor een efficiënte werking beroep kan doen op de expertisenetwerken, de statistisch analisten en de onontbeerlijke steun van het secretariaat. Een lijst van de door het College behandelde parlementaire vragen en het evaluatieverslag van het Federaal Parket werden als bijlagen onder deel VIII opgenomen.
6
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Waar een jaarverslag nooit een volledig sluitend overzicht kan bieden van de ontwikkelde activiteiten of van de genomen initiatieven, werd er toch naar gestreefd de lezer een zo correct mogelijk beeld te schetsen van de werking van het College, dat zich niet alleen heeft ingespannen om alle wettelijke opdrachten naar behoren te vervullen, maar dat ook enkele principiële beslissingen heeft getroffen die voor de toekomst van het openbaar ministerie in dit land wel eens van bijzonder groot belang zouden kunnen zijn. De doorgedreven inspanningen om tot een betrouwbaar model van werklastmeting te komen en om de interne communicatie niet alleen te moderniseren, maar ook te optimaliseren door de uitbouw van Omptranet, zijn slechts enkele voorbeelden van de vernieuwingstendens die het College in het openbaar ministerie heeft geïntroduceerd. De vaste wil van het College om tegemoet te komen aan de noden van de gemeenschap van vandaag vond niet alleen uitdrukking in deze voor Justitie sterk innoverende initiatieven; zo werd tijdens de vergadering van het College van 19 juni 2006 bovendien een eerste aanzet gegeven tot een brede reflectie over kerntaken, nieuwe structuren en een wezenlijk toekomstgericht, beleidsmatig denken. In het volgend jaarverslag zal hierop ongetwijfeld uitgebreid worden teruggekomen. F. Schins, Procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, Voorzitter van het College van Procureurs-generaal van 1.09.2005 tot 31.08.2006
7
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL I. DE COHERENTE UITWERKING EN COÖRDINATIE VAN HET STRAFRECHTELIJK BELEID (art. 143bis §2,1° Ger. W.)
8
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 1- GROOT-BANDITISME EN TERRORISME
1. Inleiding In het kader van enkele prioritaire onderwerpen van strafrechtelijk beleid werd in het najaar van 2001 het expertisenetwerk “groot-banditisme en terrorisme” opgestart. Het expertisenetwerk bestaat uit leden van het openbaar ministerie, de Dienst Strafrechtelijk Beleid, de Geïntegreerde Politiedienst en de Veiligheid van de Staat. De procureur-generaal te Gent die instaat voor het algemeen beheer van het expertisenetwerk wordt ondersteund door een coördinatieteam dat samengesteld is uit magistraten van de vijf parketten-generaal en het Federaal Parket en een vertegenwoordiger van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. Inmiddels kreeg dit expertisenetwerk een wettelijke verankering door de wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het openbaar ministerie. 2. Inhoudelijk Het expertisenetwerk kent een aantal concrete projecten, waarvan de belangrijkste evoluties hierna kort worden samengevat. Project 1 – Informantenwerking In de loop van 2005 en 2006 voerde het Comité P een toezichtonderzoek inzake informantenwerking. Nadat de principiële medewerking werd verleend, werden een aantal parketmagistraten gehoord. Het protocolakkoord met de Dienst Vreemdelingenzaken inzake informantenwerking voorziet in een jaarlijkse evaluatie. Deze evaluatie vond in 2006 plaats: de samenwerking tussen de verschillende diensten is vlot verlopen en er waren geen problemen te melden. In 2006 werd verder overleg gepleegd met Nederland en werd het protocol gefinaliseerd met betrekking tot de samenwerking tussen beide landen inzake informantenwerking. Dit protocol, dat nog dient te worden ondertekend, regelt de samenwerking zowel inzake het runnen van de informant als inzake overdracht van de informatie en legt ook afspraken vast inzake de betalingen aan de informant. Project 2 – Bijzondere opsporingsmethoden Het expertisenetwerk werd nauw betrokken bij de redactie van de zogenaamde “reparatiewet BOM”, in hoofdzaak bedoeld om te remediëren aan de gevolgen van het arrest van het Arbitragehof van 21 december 2004 dat de eerste BOM-wet van 6 januari 2003 gedeeltelijk vernietigd had. Er werd herhaaldelijk vergaderd op het kabinet-Justitie en de minister van Justitie werd voor de ontworpen wettekst ook bijgestaan in het Parlement. Na de publicatie van deze reparatiewet (wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het Gerechtelijk
9
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit) werd in de eerste maanden van 2006 medegewerkt aan diverse specifieke opleidingen om deze nieuwe wetgeving toe te lichten aan magistratuur en politie over gans het Rijk. Daarnaast was het expertisenetwerk, zoals gebruikelijk, actief betrokken bij volgende traditionele jaarlijkse seminaries: de BTS-dag (Bijzondere Technieken/Techniques Spéciales) met de BTS-officieren, de LIB’s, de BOM-magistraten, leden van het Federaal Parket, van de parkettengeneraal en van de centrale directies van de Federale Politie, die plaatsvond te Brussel op 15 december 2005; het opleidingsseminarie inzake “het uitwisselen van beroepservaringen tussen parketmagistraten gespecialiseerd in het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden”, dat plaatsvond te Louvain-la-Neuve op 5 en 6 mei 2006. Binnen het expertisenetwerk werden twee gemeenschappelijke omzendbrieven van het College van Procureurs-generaal opgesteld, namelijk: de COL 13/2006 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden (globale omzendbrief die de COL’s 6/2003, 3/2005 en 4/2005 opheft); de COL 17/2006 betreffende de rapportageplicht in uitvoering van artikel 90decies Wetboek van Strafvordering – steeds met betrekking tot deze rapportageplicht werd ook de aanvang genomen om als ondersteuning daarvoor een informatica-omgeving uit te bouwen. Het expertisenetwerk organiseerde de vergaderingen van de zogenaamde “Millennium”-commissie, die, in uitvoering van artikel 47quinquies § 4 Wetboek van Strafvordering, ten behoeve van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken de omkaderende en organisatorische maatregelen voorstelt die noodzakelijk zijn om de anonimiteit en de veiligheid van de met de toepassing van de bijzondere opsporingsmethoden belaste politieambtenaren te vrijwaren. Er werd vergaderd op 7 oktober 2005, 14 februari 2006, 20 april 2006 en 23 juni 2006. Een permanente begeleidingscommissie “LEXPO” werd opgestart, die zich buigt over concrete cases, rechtspraak en veel gestelde vragen inzake de bijzondere opsporingsmethoden, om het professionalisme op het terrein te verhogen en te komen tot het ontwikkelen van best practices en het permanent updaten van een codex BTS. Er werd vergaderd op 27 oktober 2005, 20 december 2005, 17 januari 2006, 31 januari 2006, 24 april 2006 en 5 juli 2006, waarbij in hoofdzaak de nieuwe politionele onderrichtingen besproken werden. Tenslotte werden vertegenwoordigers van het expertisenetwerk ook gehoord door het kabinet-Justitie bij de voorbereiding van het verweer voor het Arbitragehof naar aanleiding van verschillende gestelde prejudiciële vragen in verband met de BOMwetgeving en diverse ingestelde beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de reparatiewet van 27 december 2005.
10
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De minister van Justitie heeft de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid belast met een analyse met het oog op herziening van de lijst van artikel 90ter Wetboek van Strafvordering (de zogenaamde taplijst) en bijgevolg de mogelijke aanpassing van het toepassingsveld van onder meer de bijzondere opsporingsmethoden. Het expertisenetwerk was betrokken bij de werkzaamheden van de werkgroep, die een eerste maal samenkwam op 30 maart 2006, gevolgd door verschillende vergaderingen. Project 5 – Bescherming bedreigde getuigen De procureur-generaal te Gent en de federale procureur maken deel uit van de Getuigenbeschermingscommissie, die bevoegd is voor het toekennen, wijzigen en intrekken van beschermingsmaatregelen en financiële hulpmaatregelen. Vergaderd werd op 5 september 2005, 11 oktober 2005, 6 december 2005, 22 december 2005, 13 februari 2006, 21 maart 2006, 25 april 2006 en 13 juni 2006. Daarnaast werd binnen een specifieke werkgroep nagedacht over de noodzakelijke aanpassingen en aanvullingen van de wettelijke regeling met betrekking tot de bescherming van bedreigde getuigen (artikel 102 tot 111 Wetboek van Strafvordering), zoals een wijziging van de procedure voor de identiteitsverandering, de creatie van mogelijkheden om de identiteit af te schermen van de tussenkomende politieambtenaren, bijkomende gewone en buitengewone beschermingsmaatregelen, het facultatief maken van de beslissing tot opheffing van het statuut van beschermde getuigen ingeval van in verdenkingstelling, … Bedoeling is aan de minister van Justitie een ontwerptekst tot wijziging van de wet voor te leggen. Project 8 – Partnership Een lid van het expertisenetwerk maakt deel uit van het Federaal Overlegplatform Partnership (samenwerkingsverband tussen de Lokale en Federale Politie, het Federaal Parket, het College van Procureurs-generaal, de banken, de Post en de distributieondernemingen inzake de aanpak van diefstallen gewapenderhand – DGH). Op de vergaderingen van 6 juni 2006 kwamen onder meer aan bod de beeldvorming van dit fenomeen, de eindresultaten van de werkgroep “Tiger Kidnapping” en een wetenschappelijk onderzoek naar de daders DGH. Project 9 – Terrorisme Het expertisenetwerk is door de procureur-generaal Gent en de federale procureur vertegenwoordigd in het College voor Inlichting en Veiligheid (C.I.V.), dat toeziet op de gecoördineerde uitvoering van de beslissingen van het Ministerieel Comité voor Inlichting en Veiligheid, dat de politiek inzake inlichtingen en inzake de bescherming van gevoelige informatie vaststelt. Het C.I.V. vergaderde op 13 september 2005, 29 september 2005, 10 oktober 2005, 7 en 8 november 2005, 21 november 2005, 19 december 2005, 18 januari 2006, 6 februari 2006, 21 februari 2006, 29 maart 2006, 20 april 2006, 2 mei 2006, 12 mei 2006, 8 juni 2006, 28 juni 2006, 13 juli 2006 en 10 augustus 2006.
11
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Het expertisenetwerk was betrokken bij een aantal onderwerpen die op het C.I.V. aan bod kwamen: advies werd verleend met betrekking tot het koninklijk besluit inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme; een gemeenschappelijke omzendbrief werd opgesteld inzake classificatie en veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (COL 11/2005 van 5 oktober 2005); een gemeenschappelijke omzendbrief werd opgesteld inzake de samenwerking tussen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de gerechtelijke overheden (COL 12/2005 van 5 oktober 2005); er werd medegewerkt aan de totstandkoming van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging. Het expertisenetwerk heeft medegewerkt aan opleidingen en studiedagen: reflectiedag “Terrorisme” te Brussel op 7 oktober 2005 voor gespecialiseerde magistraten en politiemensen; seminarie “De strijd tegen het terrorisme” te Brussel op 23 en 24 februari 2006 voor gespecialiseerde magistraten. Het expertisenetwerk heeft opvolging gegeven aan de gemeenschappelijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke aanpak van terrorisme (COL 9/2005 van 15 juli 2005): handboek ‘Bomaanslagen’ werd verspreid; handboek inzake de rol van de Lokale Politie in de strijd tegen het terrorisme werd verspreid; standpunt werd ingenomen inzake de procedure verdachte zendingen; standpunt werd ingenomen inzake het Early Warning System; een addendum aan de COL 9/2005 met betrekking tot de gespecialiseerde onderzoeksrechters terrorisme werd verspreid (COL 18/2006). Project 10 – Documentatie De referentiemagistraten “Groot-Banditisme en Terrorisme” werden regelmatig via memo’s op de hoogte gebracht van gestelde vragen, evoluties in de wetgeving, richtlijnen, belangrijke rechtspraak, … in de hen aanbelangende materies zoals toepassing van de wet terroristische misdrijven, bijzondere opsporingsmethoden en dergelijke.
12
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Project 13 – Jaarrapport Georganiseerde Criminaliteit Het expertisenetwerk heeft via het begeleidingscomité medegewerkt aan de totstandkoming van het Jaarrapport 2005 Georganiseerde Criminaliteit in België voor de periode 2003–2004. Dit jaarrapport werd in september 2006 via het expertisenetwerk verspreid. Het is een omvangrijk werkstuk met niet alleen aandacht voor het criminaliteitsbeeld op zich (omgevingsanalyse, organisatiestructuur, contrastrategieën, illegale en legale markten, impact), doch ook voor de aanpak van deze criminaliteit (verloop van de onderzoeken en overheidsmaatregelen) en met een aantal conclusies en aanbevelingen, zowel op methodologisch als op operationeel vlak. In samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en de Federale Politie (DGJ/DJC) werd binnen het expertisenetwerk een nieuwe gemeenschappelijke omzendbrief opgesteld die in de plaats zou komen van de COL 12/2000 (COL van 18 december 2000 betreffende de bijdrage van het openbaar ministerie in de beeldvorming van het fenomeen en de totstandkoming van het jaarrapport inzake de georganiseerde criminaliteit in België). In de nieuwe tekst is niet alleen aandacht voor het jaarrapport georganiseerde criminaliteit (op basis van een criminologische definitie), doch wordt ook toelichting verschaft bij de strafrechtelijke definitie van criminele organisatie. De bijdrage van het openbaar ministerie aan het jaarrapport, die in het verleden onvoldoende werd nagekomen, werd in de omzendbrief sterk benadrukt (omzendbrief verspreid op 4 december 2006 als COL 19/2006). Project 16 – Home- en Carjacking Op 21 november 2006 deelde de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid de stand van zaken mee betreffende de evaluatie van de gemeenschappelijke omzendbrief COL 6/2001. Er werd voorgesteld om het kwantitatieve luik van de evaluatie aan te vullen met de cijfers van de Federale Politie (DGJ/DJB/Autocrim) terwijl voor het kwalitatieve luik een beroep zou worden gedaan op de referentiemagistraten van de parketten. Hiervoor werd op een vergadering van 4 december 2006 overeengekomen om deze magistraten middels een vragenlijst naar hun bedenkingen te bevragen. Project 20 – Inbraken door rondtrekkende daders Onder impuls van het Federaal Parket, dat uitgebreid werd onder meer voor de strijd tegen deze criminaliteitsvorm, vonden een aantal vergaderingen plaats strekkende tot een geïntegreerde en integrale aanpak van dit fenomeen. Naast een Strategisch Comité werden ook twee subwerkgroepen gevormd (best practices enerzijds – juridische problemen en informatieflux anderzijds) die zich buigen over specifieke aandachtspunten zoals de DNA wetgeving, het telefonieonderzoek, een uniform PV, de internationale samenwerking, … Vergaderd werd op 11 januari 2006, 8 februari 2006, 30 maart 2006, 18 mei 2006, 31 mei 2006, 6 juni 2006 en 2 oktober 2006. Bedoeling is mede te komen tot een
13
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
gemeenschappelijke omzendbrief inzake de politiële en gerechtelijke aanpak van de rondtrekkende dadergroepen. Project 21 – Gijzeling Op basis van de ervaringen bij verschillende oefeningen en na ruime bevraging van de parketmagistraten werd de bestaande omzendbrief aangepast: de gemeenschappelijke omzendbrief COL 12/2006 werd verspreid op 3 april 2006. Met betrekking tot een nieuw fenomeen, de zogenaamde “Tiger Kidnapping” werd deelgenomen aan een specifieke werkgroep die onder meer geleid heeft tot het opstellen van een informatiebrochure met onder meer het standpunt inzake de aanpak door het openbaar ministerie, en tot het voorbereiden van politionele onderrichtingen terzake. HOOFDSTUK 2 – RESIDUEN EN VOEDSELVEILIGHEID
Het expertisenetwerk “Residuen en Voedselveiligheid” (RVV) is, sedert haar oprichting op 16 april 2002, actief in de fenomenen die betrekking hebben op de illegale zwendel in groeistimulatoren, hormonen en dopingproducten, op farmaceutische inbreuken en op inbreuken op de voedselveiligheid in de ruimste zin van het woord. De algemene opdracht van het expertisenetwerk RVV bestaat erin beleidsondersteunend werk te leveren ten behoeve van het College van Procureursgeneraal en in te staan voor de informatie- en documentatiedoorstroming tussen de leden van het expertisenetwerk. De realisatie van de ondersteunings- en uitwisselingsopdracht heeft geleid tot verdere coördinatie en uniformiteit van het strafrechtelijk beleid in de betrokken misdrijffenomenen. In 2005-2006 heeft het expertisenetwerk RVV, zoals in de voorgaande jaren, haar opdrachten in concreto toegespitst op drie prioritaire doelstellingen, met name: 1. het ontwikkelen van materiedeskundigheid in hoofde van al haar leden. Deze materiedeskundigheid moet dienen als hefboom om de beleidsvoorbereidende en -ondersteunende taken ten behoeve van het College van Procureurs-generaal op een constructieve wijze te zien realiseren; 2. het verder bevorderen van de multidisciplinaire samenwerking tussen haar leden en tussen de diensten die zij vertegenwoordigen; 3. het streven naar uniformiteit binnen opsporings- en vervolgingsdaden van het openbaar ministerie.
14
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
1. Het ontwikkelen van materiedeskundigheid: Er wordt gestreefd naar de aanpak van de misdrijffenomenen in hun totaliteit. Eerder dan te gaan inwerken op de verschillende symptomen van de misdrijffenomenen, die zich uiteraard vooral manifesteren op de laagste echelons, werden stappen ondernomen om een totaalbeeld van de misdrijfstructuur te verwerven teneinde tussen te komen op een hoger niveau in de misdrijfketen. Daartoe is een kennis van en een doorzicht in de misdrijfconfiguratie essentieel. In eerste instantie werd dan ook gestreefd naar de realisatie van expertise op de verschillende niveaus van het handhavingsbeleid. Daartoe werden meerdere initiatieven genomen: De wetswijzigingen die betrekking hebben op de fenomenen inzake aanwending van illegale groeistimulatoren, hormonen, doping, farmaceutische misdrijven en inbreuken op de voedselveiligheid, werden ter kennis gebracht en toegelicht aan de leden van het expertisenetwerk. In aanvulling daarop werd op 09 juni 2006 een ressortelijke omzendbrief inzake Geneesmiddelen en Farmaceutische Producten (Wet van 01.05.2006 houdende herziening van de farmaceutische wetgeving) verspreid door de procureurgeneraal te Gent en overgenomen in de overige ressorten. Een centralisatie, analyse en distributie van alle relevante rechtspraak en rechtsleer. De juridische argumentaties van de diverse rechtscolleges met betrekking tot de materie van de residuen en voedselveiligheid werd nauwgezet bijgehouden en gecentraliseerd. Eind augustus 2006 bevatte het aldus ontwikkeld naslagwerk meer dan 400 bladzijden relevante jurisprudentie. Alle voor de materie relevante vonnissen en arresten werden stelselmatig ter kennis gebracht van de leden van het expertisenetwerk, zowel met het oog op de uitbouw van verdere materiedeskundigheid, als uit hoofde van feedback. In de schoot van het parket-generaal te Gent wordt alle voor het RVV relevante documentatie bijgehouden, teneinde te worden uitgewisseld of op eerste verzoek ter beschikking te worden gesteld van de leden. Het expertisenetwerk heeft in de maand mei 2006 in de West-Vlaamse Politieschool een zesdaagse opleidingscyclus verstrekt aan leden van Lokale Politiediensten. Ook een aantal magistraten namen deel aan deze opleidingen. Vanuit een praktijkgerichte benadering werden de cursisten ingeleid in de toepasselijke wetgeving en de specifieke opsporingsmethoden. Daarbij werd de nadruk gelegd op de specificiteit van het misdrijffenomeen door het belang te onderlijnen van informatiegaring. Op 22 juni 2006 werd OMPTRANET, de website van het openbaar ministerie, gereleased. Alle relevante informatie en documentatie van het expertisenetwerk RVV is ondertussen gepubliceerd op Omptranet. Naast vele andere topics houdt
15
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
dit ondermeer ook een uitgebreid kwalificatieboek inzake “residuen en voedselveiligheid” in. Voor de leden van het expertisenetwerk RVV die geen deel uitmaken van het openbaar ministerie (politie- en inspectiediensten) wordt verder gewerkt met de gebruiksvriendelijke Cd-rom die voor het eerst ter beschikking van de leden van het expertisenetwerk werd gesteld naar aanleiding van de Algemene Vergadering in november 2003. Ondertussen werd de Cd-rom meermaals geüpdatet en geactualiseerd. 2. Het bevorderen van de multidisciplinaire samenwerking: De misdrijffenomenen residuen en voedselveiligheid – sensu lato – vergen een multidisciplinaire aanpak ingevolge hun verregaande technisch-wetenschappelijke inhoud en moeilijkheidsgraad. Zoveel als mogelijk moeten de werkzaamheden van de verschillende betrokken diensten op elkaar worden afgestemd, en moet er een informatie-uitwisseling en –doorstroming worden gerealiseerd. Volgende initiatieven werden daartoe genomen: Op verschillende niveaus werden beleidsmatige en operationele overlegplatforms in stand gehouden of geïnitieerd, en dit zowel nationaal als internationaal. In concreto zijn er tweemaandelijkse vergaderingen van de Interdepartementale Coördinatiecel voor de Controle op de Voedselveiligheid, wekelijkse of tweewekelijkse vergaderingen van de Multidisciplinaire Hormonencel, tweemaandelijkse vergaderingen van de Multidisciplinaire Fraudebestrijdingscel voor de Veiligheid van de Voedselketen, driemaandelijkse vergaderingen van het overlegplatform FAVV-Justitie-Politie, driemaandelijkse of halfjaarlijkse vergaderingen van het internationaal overleg “Small Bull”, zonder daarnaast de ettelijke operationele dossiergebonden vergaderingen uit het oog te verliezen. Daar waar de hoofdcoördinator van het expertisenetwerk zelf instaat voor het leiden of bijwonen van de voormelde vergaderingen, dient evenzeer aandacht te worden besteed aan een aantal initiatieven op arrondissementeel niveau, welke door de hoofdcoördinator van het expertisenetwerk zoveel als mogelijk worden bijgewoond en/of ondersteund. Binnen het expertisenetwerk wordt alle relevante informatie aan de leden toegezonden bij middel van memo’s die verspreid worden via elektronische weg. Dankzij de release van Omptranet kan deze informatie-uitwisseling, minstens voor wat betreft de leden van het openbaar ministerie, nu langs die weg gebeuren. De overige leden van het expertisenetwerk RVV ontvangen alle relevante informatie verder per memo via e-mail. De wetenschappelijke ontwikkelingen, die betrekking hebben op het illegaal gebruik van groeistimulatoren, evolueren razendsnel. De bevoegde onderzoekslaboratoria doen alle moeite om de wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet te volgen. Via overleg met de verantwoordelijken van de laboratoria kan het expertisenetwerk haar leden nauwgezet op de hoogte houden van de meest recente wetenschappelijke ontwikkelingen. Dit overleg strekt zich uit tevens tot laboratoria buiten de landsgrenzen.
16
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
3. Het streven naar uniformiteit binnen opsporings- en vervolgingsdaden: In het licht van de gelijkberechtiging van alle rechtsonderhorigen werd zoveel als mogelijk gestreefd naar een uniformiteit van de opsporings- en vervolgingsdaden van het openbaar ministerie. Om remediërend te kunnen optreden tegen het gebruik van verboden groeistimulatoren in de fokkerij en de vetmesting, heeft, zoals voor het eerst in 1997, van 23 tot 25 juni 2004 te Ittre tussen alle betrokken diensten een nieuwe reflectieronde plaats gevonden. Vertrekkende van een analyse van de bestaande problemen, kwamen de deelnemers tot het formuleren van een belangrijk aantal aanbevelingen. De conclusies en aanbevelingen van Ittre II werden, samen met een samenvattende nota, aan de ministerraad voorgelegd op 04 februari 2005. Bij beslissing van dezelfde datum bevestigde de ministerraad dat de strijd tegen de illegale groeistimulatoren voor de regering een prioriteit blijft, nam ze akte van de aanbevelingen van Ittre II, gelastte ze de betrokken ministers ze in concrete voorstellen om te zetten en gelaste ze de Interdepartementale Coördinatiecel voor de Controle op de Voedselveiligheid tegen eind 2005 verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen. In de loop van 2005 werden ondertussen een belangrijk aantal van de aanbevelingen gerealiseerd. Dit komt ongetwijfeld de slagkracht en de uniformiteit van de handhaving ten goede. In december 2005 maakte de hoofdcoördinator een eerste opvolgingsverslag Ittre II over aan mevrouw de minister van Justitie. Formulieren, kwalificaties van misdrijven, modellen van processen-verbaal, vorderingen en dagvaardingen werden verzameld en op Omptranet ter beschikking gesteld van de leden van het expertisenetwerk. Aldus wordt gestreefd naar, enerzijds, uniformiteit en, anderzijds, tijdswinst in hoofde van de gebruikers nu zij kunnen terugvallen op documentatie die reeds de toets van de degelijkheid heeft doorstaan. In 2005-2006 drong zich in diverse belangrijke dossiers met internationale en bovenarrondissementele impact, een coördinatie op van opsporing en vervolging. Naast het klassiek gekende fenomeen van illegale groeistimulatoren in de vetmesting worden steeds meer vaststellingen gedaan van inbreuken inzake humane doping. De politionele en justitiële beeldvorming en de coördinatie van opsporing en vervolging moet in belangrijke mate leiden tot het in kaart brengen van de hoofdverantwoordelijken van de illegale handel in verboden substanties.
17
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 3 – ECONOMISCHE, FINANCIELE EN FISCALE CRIMINALITEIT
Het expertisenetwerk ‘economische, financiële en fiscale delinquentie’ heeft tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 zijn activiteiten voortgezet in het verlengde van de werkzaamheden die werden aangevat sedert de oprichting van de door de bijstandsmagistraat inzake economische, financiële en fiscale delinquentie voorgezeten werkgroep. De werkzaamheden van het netwerk kaderen in de ondersteuning aan het College van Procureurs-generaal en in de overtuiging de strijd tegen de financiële criminaliteit te verbeteren ten behoeve van het hele openbaar ministerie. * *
*
Het coördinatieteam is samengesteld uit minstens één magistraat van elk parketgeneraal, uit een federaal magistraat, een vertegenwoordiger van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en van het C.O.I.V. In functie van de agenda worden eveneens andere personen uitgenodigd om deel te nemen aan de vergaderingen van het coördinatieteam. Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 hebben enkele herschikkingen binnen het expertisenetwerk de goede organisatie van de werkzaamheden ervan enigszins verstoord. De heer advocaat-generaal G. RAPAILLE heeft de functie van hoofdcoördinator van het expertisenetwerk waargenomen tot en met 31 december 2005. Vanaf 1 januari 2006 heeft de heer advocaat-generaal A. WINANTS deze functie overgenomen. * *
*
De eerste vergadering tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 werd op 21 oktober 2005 georganiseerd en werd bijgewoond door de heer procureur-generaal te Brussel Jacques DE LENTDECKER die aan de leden van het coördinatieteam voorgesteld heeft om een overzicht op te maken van alle initiatieven die reeds werden genomen of nog dienen te worden genomen op gebied van financiële zaken, door ook rekening te houden met de toepassing van de Kadernota Integrale Veiligheid binnen de parketten. Op 27 september 2005 werd een onvolledige lijst opgesteld van dossiers die worden behandeld door de hoofdcoördinator en het expertisenetwerk. De problematiek van het gebrek aan onderzoekers om financiële dossiers te behandelen werd eveneens aangekaart tijdens de vergadering van 21 oktober 2005. Verschillende initiatieven werden genomen teneinde een oplossing te vinden voor dit steeds terugkerende probleem, met name: - het vademecum in financiële zaken dat erop gericht is de duur van de gerechtelijke onderzoeken in te korten. De procureur-generaal heeft de leden van het coördinatieteam verzocht om na te denken over de idee om een deadline - van bijvoorbeeld twee jaar - op te leggen voor financiële dossiers, hetgeen de mogelijkheid zou kunnen bieden de Federale
18
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Politie ertoe te verbinden om voldoende onderzoekers ter beschikking te stellen om deze dossiers te behandelen;
-
-
inzake fiscale fraude : wordt op regelmatige basis contact opgenomen met de fiscus; heeft de oprichting van het C.O.I.V. geleid tot zeer goede resultaten op gebied van de strijd tegen de BTW-carrousels; werd een opleiding georganiseerd op gebied van BTW-carrousels en kasgeldvennootschappen; inzake Europese fraude : werden nuttige contacten aangeknoopt met OLAF; werd in 2005 een opleidingsdag voor de magistraten georganiseerd; hebben Belgische magistraten in november 2005 deelgenomen aan de derde door OLAF georganiseerde conferentie inzake Europese fraude. Hierbij werd een uitgebreid overzicht gegeven van de evolutie die het ambt van financieel magistraat in de loop van de voorbije jaren heeft doorgemaakt en werd de meerwaarde die het netwerk voor het College in het algemeen en de parketmagistraten in het bijzonder betekent, in de verf gezet.
De procureur-generaal heeft eveneens de wens uitgedrukt dat het coördinatieteam initiatieven in het vooruitzicht zou stellen inzake witwaspraktijken en corruptie en een reflectie zou aanvatten over de verticalisering van het openbaar ministerie op gebied van financiële zaken. * *
*
Het netwerk heeft eveneens de problematiek heronderzocht inzake het verlenen van toestemming tot inzage en kopiename van gerechtelijke dossiers door de fiscale administraties en heeft beslist omzendbrief COL 4/99van het College van Procureursgeneraal te herzien. De parketten worden eveneens herinnerd aan het adres waaraan zij volgende documenten dienen te verzenden : de aangiften van aanwijzingen van fiscale fraude; de afschriften van de vonnissen (en arresten) inzake fiscale fraude; Adres van de Federale Overheidsdienst Financiën : De heer Minister van Financiën Federale Overheidsdienst Secretariaat van het A.F.C. van de Entiteit Belastingen en Invordering North Galaxy – Toren A - 17de verdieping Koning Albert II-Laan 33 – bus 20 1030 Brussel Na bespreking en onderzoek van omzendbrief COL 6/98 inzake het toezicht op de curatoren, werd beslist deze niet te wijzigen, aangezien de wetgever het toezicht op de faillissementen aan de rechtbank van koophandel heeft toevertrouwd. Het parket beschikt over de artikelen 36 en 60 van de faillissementswet om zijn opdrachten uit te voeren.
19
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Het coördinatieteam heeft eveneens bijzondere aandacht besteed aan de draagwijdte van een arrest van het hof van beroep Antwerpen van 15 juni 2005 krachtens hetwelk de verbeurdverklaring bij equivalent niet mogelijk is ingeval van witwaspraktijken. Het team heeft vastgesteld dat artikel 505, lid 3, betrekking heeft op het voorwerp van het misdrijf in de zin van artikel 42-1° en dus niet op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit het misdrijf werden verkregen, noch op de goederen en waarden die in de plaats ervan zijn gesteld. Het arrest van het hof van beroep zorgt derhalve voor een correcte toepassing van de wet. De delicate verhouding tussen het IBR en Justitie werd eveneens ter sprake gebracht in een brief waarin het IBR zijn spijt uitdrukt dat het niet werd ingelicht over een huiszoeking in de kantoren van een revisor en dus niet in de mogelijkheid was een lid van de Raad te delegeren om bij deze huiszoeking aanwezig te zijn. Deze aangelegenheid dient dus het voorwerp uit te maken van een reflectie die eventueel tot de redactie van een omzendbrief zou kunnen leiden. * *
*
Tijdens de vergadering van 16 december 2005 heeft het coördinatieteam de prioriteiten van de regering onderzocht, die werden opgenomen in de Kadernota Integrale Veiligheid, met name de grote fiscale fraude, witwaspraktijken, fraude ten nadele van de Europese Unie en corruptie evenals de gevolgen die hieraan dienen te worden gegeven. De leden van het netwerk hebben geoordeeld dat de gerechtelijke overheden reeds initiatieven genomen hebben (met name inzake witwaspraktijken), maar dat het inderdaad nodig is de aandacht van de verschillende parketten te vestigen op het opvolgen van de beslissingen die betrekking hebben op de regeringsprioriteiten. In dit opzicht werd een vergadering georganiseerd met het C.O.I.V. met betrekking tot de strijd tegen de BTW-carrousels. Tijdens deze vergadering werd de idee geopperd van een nieuw protocol (geënt op het bestaande BTW-protocol), dat zou worden uitgebreid tot andere aspecten van fiscale fraude. De leden van het netwerk menen dat het eveneens nodig is een nota of omzendbrief op te stellen inzake de interventiemodi in procedures betreffende het witwassen van geld. Het coördinatieteam van het netwerk ECOFINFISC heeft ook nog de manier onderzocht waarop het toezicht op de curatoren best kan worden uitgeoefend inzake de hen toevertrouwde faillissementen. De vraag die zich hierbij stelde, bestond erin na te gaan of de artikelen 36 en 60 van de faillissementswet en omzendbrief COL 6/98 volstaan om deze efficiëntie te waarborgen. De leden van het netwerk hebben een nota verstuurd betreffende de manier waarop de memories van de curatoren in hun rechtsgebied worden behandeld. De kwestie van de toelatingen die dienen te worden verleend aan de fiscale administraties om stukken van de gerechtelijke procedure te raadplegen en er afschrift van te nemen, werd eveneens herhaaldelijk besproken. Het is aldus onmogelijk gebleken een algemene machtiging te verlenen voor gegevens die de
20
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
rechtbanken van koophandel uit de modules “faillissementen” en “concordaten” kunnen halen. De aanvragen zullen dienen te worden gespecificeerd en zullen geval per geval worden behandeld, aangezien de machtiging zal worden verleend door de bevoegde procureur-generaal. Er stelt zich hierbij trouwens een specifiek probleem op gebied van de concordaten. Het ontwerp van samenwerkingsprotocol inzake de strijd tegen de mechanismen van grote fiscale fraude werd eveneens onderzocht en het netwerk heeft hierover diverse op- en aanmerkingen geformuleerd. Op vraag van de procureur-generaal te Brussel heeft de hoofdcoördinator nogmaals aan de leden van het netwerk gevraagd om de parketten opnieuw te sensibiliseren omtrent het snelle gevolg dat dient te worden gegeven aan de door OLAF en de CFI overgezonden aangiften. De leden van het netwerk hebben het noodzakelijk geacht aan het College van Procureurs-generaal de vraag te stellen of de materie van de valsmunterij wel degelijk tot de bevoegdheden van het expertisenetwerk behoort. * *
*
Het netwerk heeft zijn activiteiten ontwikkeld in het door het Nationaal Veiligheidsplan 2003-2007 van de federale regering gedefinieerde raamwerk. Ter herinnering worden hierna de vier prioriteiten opgesomd die het NVP heeft vastgelegd: grote fiscale fraude corruptie witwaspraktijken fraude ten nadele van de Europese Unie. Overeenkomstig de vraag van het College heeft het coördinatieteam zich, daarin gesteund door magistraten die geen deel van het netwerk uitmaken, over artikel 524bis van het Wetboek van Strafvordering gebogen. Deze werkzaamheden zijn nog steeds aan de gang en zouden in 2006 dienen afgerond te worden. Het netwerk heeft eveneens deelgenomen aan de gedachtewisselingen op gebied van de wijziging van artikel 46quater Sv. De wettekst werd op hetzelfde ogenblik gewijzigd als de wet op de bijzondere opsporingsmethoden. Een omzendbrief zou moeten worden opgesteld teneinde duidelijke richtlijnen aan de parketmagistraten te geven. Het netwerk heeft meermaals de F.O.D. Financiën ontmoet teneinde een cel “grote fraude” op te richten, naar het voorbeeld van de cellen “BTW-carrousels” en “minerale oliën”. Gelijklopend met de oprichting van de cel “grote fraude” heeft het netwerk er bij de fiscus op aangedrongen dat het kader van fiscale ambtenaren bij de parketten zou worden ingevuld daar waar er vacante betrekkingen zijn en dat dit kader in Brussel zou worden uitgebreid, omdat zich daar een groot aantal dossiers van fiscale fraude concentreren.
21
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De besprekingen zouden tijdens de periode 2005-2006 dienen te leiden tot de oprichting van een cel “grote fraude”, tot de verbetering van de cel “BTW-carrousels” en tot een uitbreiding van het kader van fiscaal assistenten. Er werden contacten aangeknoopt met het Instituut voor Bedrijfsrevisoren (IBR) dat op nationaal vlak de interventieprocedures van het Instituut op gebied van huiszoekingen zou wensen te harmoniseren, en dit omwille van het beroepsgeheim van de bedrijfsrevisoren. Het IBR vraagt ook een verbetering van de informatiedoorstroming tussen de parketten en het Instituut wanneer een revisor het voorwerp uitmaakt van strafrechtelijke vervolging. * *
*
Ter conclusie kan worden gesteld dat de werkzaamheden van het netwerk tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 nauw hebben aangesloten bij de activiteiten die de voorgaande jaren werden ontwikkeld, ook al werden, omwille van de talrijke bevoegdheden van de hoofdcoördinator, slechts weinig vergaderingen georganiseerd en weinig nieuwe initiatieven opgestart. De hoofdcoördinator van het netwerk werd overigens bij koninklijk besluit van 26 oktober 2006 aangesteld als administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat. Het is eveneens eens te meer aangewezen hierbij het gebrek aan middelen en personeel te benadrukken, hetgeen zonder enige twijfel een rem zet op de dynamiek van het netwerk evenals op de samenwerking tussen het coördinatieteam en de magistraten van eerste aanleg. Het valt te betreuren dat sommige projecten niet konden worden afgerond, bijvoorbeeld wat de oprichting van de cel “grote fraude” betreft. De reden hiervoor ligt voornamelijk in het verschil in standpunt tussen bepaalde ambtenaren van de fiscus en het netwerk, dat wordt ondersteund door de Federale Politie (DGJ-DJF). De jaarverslagen 2003-2004 en 2004-2005 vermeldden reeds de impasse waarin men zich ter zake bevond. De onderhouden contacten hebben niettemin de mogelijkheid geboden oplossingen uit te werken die geen afbreuk doen aan de essentiële prerogatieven van het openbaar ministerie, hetgeen onaanvaardbaar zou zijn. Bovendien zou zich, bij gebrek aan een adequate wettelijke grondslag, eveneens een probleem inzake de wettelijkheid van een dergelijk protocol kunnen stellen. Het valt eveneens te betreuren dat de moeilijkheden met de fiscus ertoe hebben geleid dat het kader van fiscale assistenten in het referentiejaar 2005-2006 niet kon worden uitgebreid. Deze beide punten zijn dan ook de hoofddoelstellingen van het netwerk voor het gerechtelijk jaar 2006-2007, ook al kunnen de leden van het netwerk bezwaarlijk verantwoordelijk worden gesteld voor het feit dat beide projecten in 2005-2006 niet konden worden afgerond.
22
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 4 – LEEFMILIEU
1. Inleidende beschouwingen In het kader van de opdrachten hem toevertrouwd door het artikel 2-3° van het koninklijk besluit van 6 mei 1997 heeft de procureur-generaal te Brussel zijn substituut de h. C. VANDEWAL belast met deze opdracht. Gelet op de benoeming van de h. C. VANDEWAL als advocaat-generaal bij het Hof van Cassatie, wordt deze opdracht thans sinds 11 januari 2006 vervuld door Mevr. K. DESAEGHER. Alhoewel de opdracht vervuld door de aangeduide substituut beleidsvoorbereidend en beleidsopvolgend is voor het College van Procureurs-generaal, wordt deze opdracht vervuld onder het exclusief gezag van de procureur-generaal te Brussel. De magistraat-coördinator “leefmilieu” staat in permanent contact met de referentiemagistraten “leefmilieu” van de 5 parketten-generaal en zit een aantal ad hoc-werkgroepen voor, waarin de referentiemagistraten van de parketten-generaal elkaar regelmatig ontmoeten teneinde gezamenlijke standpunten van de procureursgeneraal voor te bereiden, een gezamenlijke en geharmoniseerde aanpak van de leefmilieucriminaliteit te bevorderen of oplossingen te zoeken voor problemen die ressortoverschrijdend zijn. In gevallen van federale wetgeving of van problemen die zich voor het gehele Rijk stellen worden de 5 parketten-generaal bij dit overleg betrokken; in de meeste gevallen gaat het echter om een overleg op gewestelijk vlak waarbij hetzij de parketten-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent (voor het Vlaams Gewest), hetzij die van Bergen, Brussel en Luik (voor het Waals Gewest) hetzij enkel het parket-generaal van Brussel, zonodig samen met het parket van de procureur des konings te Brussel (voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) in aparte ad hoc-werkgroepen samenkomen, al dan niet met vertegenwoordigers van de milieuadministraties.” Teneinde de contacten tussen de vijf parketten-generaal te optimaliseren werd in 2006 beslist vergaderingen te centraliseren, zodat de vijf referentiemagistraten elkaar toch fysiek kunnen ontmoeten, zelfs al worden voornamelijk regionale standpunten besproken. De coördinerende magistraat waarborgt de organisatie en de coördinatie van de vergaderingen van deze verschillende werkgroepen en commissies en fungeert als centraal aanspreekpunt voor de diverse administraties belast met de milieuhandhaving. Hij verzekert tevens de doorstroming van de informatie en wint het advies of het standpunt van de verschillende procureurs-generaal in, waarna door de procureur-generaal te Brussel in naam van de bij de problematiek betrokken procureurs-generaal een gemeenschappelijk standpunt of advies wordt verstrekt. Deze initiatieven streven ernaar het overleg optimaal uit te bouwen in een geest van constructieve dialoog, van respect voor de gewestelijke autonomie en van een pragmatische aanpak, waarbij ernaar wordt gestreefd de opgezette structuren zo soepel mogelijk te laten werken zonder overbodig formalisme. De informele aard van de werkgroepen die thans onder coördinatie van de coördinerende magistraat functioneren, laten toe de werking ervan te optimaliseren en snel in te spelen op acute problemen.
23
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2. Coördinerende taak of expertisenetwerk? De wetgeving met betrekking tot het leefmilieu heeft als bijzonder kenmerk dat zij voor het overgrote deel behoort tot de bevoegdheid van de Gewesten en Gemeenschappen en dat het hier aldus gaat om een grotendeels geregionaliseerde materie. Dit betekent meteen dat de structuren, de wetgeving, de aanpak, de werkmethodes, de overlegorganen en de prioriteitstellingen in elk der Gewesten of Gemeenschappen verschillend zijn. Bij koninklijk besluit van 6 mei 1997, art. 2, 3°, werd aan de procureur-generaal te Brussel de leefmilieucriminaliteit als specifieke taak toegewezen. Project 17 van het federaal veiligheidsplan van 31 mei 2000 prees reeds de aanwijzing van een bijstandmagistraat inzake milieucriminaliteit aan. Het finaal OESO-verslag (25 september 2006) stelt dat de wetgeving inzake milieu te versnipperd is en dat alzo de toegang tot informatie en tot justitie wordt gehinderd. Op verschillende niveaus dient volgens het OESO-verslag aan ‘milieuopvoeding’ te worden gedaan. Hier kan een taak weggelegd zijn voor het College van Procureursgeneraal eventueel in samenwerking met de Hoge Raad voor de Justitie. Zeer recent werden zowel federaal als wat de verschillende regio’s betreft wetsontwerpen en voorontwerpen voorgelegd en wetswijzigingen doorgevoerd en trad ook nieuwe wetgeving in werking. Er dient echter te worden vastgesteld dat dit de uniformiteit niet bepaald ten goede komt. Aan het College werden ook in 2006 adviezen gevraagd inzake het ontwerp Vlaams milieuhandhavingsdecreet, het Waals voorontwerp inzake milieu, het Waals ontwerp inzake stedenbouw, de oprichting van de ‘Unité de Répression des Pollutions’, de oprichting van een Federale Commissie Vervolgingsbeleid. Het College kan inzake milieu en stedenbouw een zeer bijzonder nut hebben tot vereenvoudiging, verduidelijking, uniformering en zelfs waarschuwing. Het is duidelijk dat dit een ‘recht in beweging’ is, dat noodzakelijkerwijze snel de maatschappelijke evolutie dient te blijven volgen. Aangezien zowel de federale als de regionale wetgeving niet enkel zeer snel evoluerend doch ook uitermate complex is, is het leveren van nuttige bijstand op alle niveaus onontbeerlijk. Het oprichten of bekrachtigen van officiële overlegorganen komt steeds meer ter sprake. De vraag tot het oprichten van een Federale Commissie Vervolgingsbeleid is daar slechts één voorbeeld van. Het staat dus buiten kijf dat aldus op een zeer professionele wijze tewerk dient te kunnen worden gegaan. Dit blijkt echter onmogelijk zonder enige vorm van ondersteuning. Binnenkort treedt ook het Omptranet volop in werking. Hoewel dit een zeer nuttig werkinstrument zou kunnen zijn in het kader van de ondersteuning inzake milieu en stedenbouw, is in huidige omstandigheden, namelijk minstens het gebrek aan
24
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
personele middelen, niet voldaan aan de voorwaarden om het opstarten van deze werkzaamheden te kunnen aanvatten. Er is geen dus twijfel mogelijk dat een bijzondere vorm bijstand inzake milieu en stedenbouw noodzakelijk is. De procureur-generaal te Brussel heeft als portefeuillehouder vastgesteld dat dit echter enkel mogelijk is indien daartoe over de nodige middelen kan worden beschikt. Zodra hieraan is voldaan kan de nodige structuur worden uitgebouwd teneinde tegemoet te komen aan de bestaande noden. 3. Waals Gewest Overleg: Het overleg met de ‘D.G.R.N.E.’ De “Direction Générale des Ressources Naturelles et de l’Environnement” is één van de acht algemene directies van het ministerie van het Waals Gewest en staat in voor het beleid inzake het behoud van de natuur en het milieu, het bodembeheer en het beheer en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen zoals waters en bossen. Vanaf begin 2001 heeft de coördinerende magistraat van het parket-generaal Brussel, in onderlinge overeenstemming en in perfecte samenspraak met zijn ambtgenoten van de parketten-generaal Luik en Bergen, het initiatief genomen om dit bilaterale overleg op een duurzame, permanente en systematische manier opnieuw op te starten en het een nieuw elan te geven in het raam van zijn coördinatieopdracht, er zich evenwel van bewust zijnde dat deze werkmethode mogelijk kon leiden tot initiatieven die zich zouden uitstrekken over het gehele Waals Gewest. Er werden vervolgens halfjaarlijkse vergaderingen georganiseerd waarvan de coördinerende magistraat van het parket-generaal Brussel de coördinatie waarneemt op het niveau van het openbaar ministerie. De punten die tijdens deze vergaderingen worden besproken, geven trouwens vaak aanleiding tot een voortgezet schriftelijk overleg tussen de ‘D.G.R.N.E.’ en de procureurs-generaal, hetgeen de mogelijkheid biedt oplossingen uit te werken of meningen en standpunten uit te wisselen. Verschillende belangrijke punten werden hierbij aangekaart, namelijk, Adviezen: A. Waals decreet ‘relatif à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d’environnement’ Op hetzelfde moment werd gevraagd advies uit te brengen inzake het Waals voorontwerp van decreet ‘relatif à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d’environnement’ en het ontwerp van het zogenaamde ‘Milieuhandhavingsdecreet’.
25
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Deze aangelegenheid werd aangegrepen om beide teksten en concepten met elkaar te vergelijken. Men kan inderdaad vaststellen dat zowel in het Waalse als het Vlaamse gewest de wens op een strengere milieuhandhaving bestaat. Derhalve werd in beide Gewesten een systeem van administratieve sancties uitgewerkt. Als reden hiervoor werd in hoofdzaak aangegeven dat de parketten vaak niet optreden of dat de ingestelde vervolgingen zeer traag worden afgehandeld. De toepassing van deze sancties zou derhalve de bestraffing dienen te vergemakkelijken door haar doeltreffender te maken en te versnellen. Ondanks het feit dat beide Gewesten voor een verschillende regeling hebben geopteerd, gaan beide concepten in dit opzicht uit van een hogere mate van strengheid. Dezelfde tendens kan ook bij de strafmaat worden waargenomen. Een eerste studie van de tekst van het voorontwerp van Waals decreet gebeurde reeds in de loop van de maand mei in aanwezigheid van de referentiemagistraten ‘leefmilieu’ van de rechtsgebieden Luik, Bergen en Brussel, en dit op uitnodiging van het kabinet en in samenwerking met de ‘CEDRE’. B. ‘URP’ Bij het begin van het jaar 2006 werden de drie referentiemagistraten ‘leefmilieu’ van de parketten-generaal Brussel, Luik en Bergen uitgenodigd om een informatiesessie bij te wonen die werd georganiseerd door de huidige directeur van de ‘UAB’ (Unité Anti-Braconnage), die door minister LUTGEN werd belast met de reflectie omtrent de oprichting van een nieuwe politie-eenheid in de schoot van het Waals Gewest. De idee die ter gelegenheid van deze sessie werd ontwikkeld bestond in de oprichting van een ‘Unité de Répression des Pollutions’ (URP). Het zou hier een interne eenheid binnen de ‘DGRNE’ betreffen die zou dienen in te staan voor de beteugeling van de zwaarste milieumisdrijven, waarbij de onderliggende moeilijkheid echter bestaat in de definitie van ‘de zwaarste misdrijven’. Deze nieuwe eenheid zou bestaan uit agenten van de Federale Politie en agenten van de huidige ‘DPE’. De tweede nieuwigheid die tijdens deze vergadering werd voorgesteld, betreft de oprichting, binnen de ‘DGRNE’, van een eenheid van strafrechtelijk beleid die de ‘URP’ en de ’UAB’ zou overkoepelen en waarvan de leiding zou worden toevertrouwd aan de huidige directeur van de ’UAB’. Dit project werd doorgekoppeld naar de procureurs-generaal te Brussel, Luik en Bergen. Overigens heeft minister LUTGEN het College van Procureurs-generaal over dit project geraadpleegd.
26
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
C. Het voorontwerp van decreet van de Waalse Gewestraad inzake ’l’avant-projet de décret du Conseil régional wallon relatif à la constatation, la recherche, la poursuite et la répression des infractions en matière d’urbanisme’ Na drie vergaderingen op 4 november 2005, 23 februari 2006 en 4 mei 2006 die werden gewijd aan de behandeling van de misdrijven op gebied van stedenbouw in het Waals Gewest en de gedwongen tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen die ter zake werden uitgesproken, vergaderingen waarop de procureursgeneraal of hun vertegenwoordiger werden uitgenodigd evenals de vertegenwoordiger van de vice-eerste minister en minister van Justitie, de administratie van de Waalse minister van Huisvesting, Transport en Territoriale Ontwikkeling en vertegenwoordigers van het kabinet, zodanig dat een diepgaande reflectie kon worden op touw gezet over de problematiek van de misdrijven en sancties op gebied van stedenbouw in het Waals Gewest, werd op 18 mei 2006 een eerste vergadering georganiseerd tussen de referentiemagistraten ‘leefmilieu’ van de parketten-generaal Luik, Bergen en Brussel waarvan het doel bestond in de voorbereiding van een nota waarin het voorontwerp van decreet van de Waalse Gewestraad inzake ’l’avant-projet de décret du Conseil régional wallon relatif à la constatation, la recherche, la poursuite et la répression des infractions en matière d’urbanisme’ zou dienen te worden besproken. 4. Vlaams Gewest Overlegorgaan: Tijdens een vergadering van het College van Procureurs-generaal van 12 oktober 1993 werd beslist tot een geregeld overleg tussen vertegenwoordigers van de parketten-generaal en van de gewestelijke administraties. Na een voorbereidende vergadering op het ministerie van Justitie op 14 december 1993 werd besloten tot de oprichting van een gestructureerd overlegplatform, dat later Commissie Vervolgingsbeleid zou worden genoemd, en waar prioriteiten zouden worden vastgelegd en werkafspraken zouden worden gemaakt tussen ambtenaren en parketten. De vergaderingen worden voorgezeten door de secretaris-generaal van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Maken deel uit van deze Commissie: de vertegenwoordigers van de parketten-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent, waarvan het optreden zonodig gecoördineerd wordt door de coördinerende magistraat van het parket-generaal te Brussel, kabinetsmedewerkers van Vlaamse ministers die één of meerdere leefmilieubevoegdheden in hun portefeuille hebben, vertegenwoordigers van de diverse milieuadministraties, een vertegenwoordiger van de Afdeling Juridische Dienstverlening van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur en een kabinetsmedewerker van de minister van Justitie. Tijdens de vergadering van 18 maart 2003 werd door de Commissie op uitdrukkelijke vraag van de parketten-generaal tevens beslist vertegenwoordigers van de Federale en de Lokale Politie op te nemen als leden ervan. De Commissie die drie maal per jaar samenkomt, bespreekt de punten die op de agenda werden geplaatst. Tevens wordt telkens nagegaan welke concrete uitvoering
27
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
werd gegeven aan de beslissingen die tijdens de vorige vergaderingen werden genomen en of de gemaakte afspraken worden nageleefd. Er worden werkafspraken gemaakt betreffende de aanpak van bepaalde milieufenomenen door de parketten. Eveneens worden problemen besproken die ressortoverschrijdend zijn. Tevens wordt de Commissie gebruikt als forum van informatie over bijvoorbeeld wetgevende initiatieven die op til zijn. Bij de praktische uitwerking en vormgeving van de gemaakte afspraken en de finalisering van de goedgekeurde projecten vervult de coördinerende magistraat een centrale rol. Na het inwinnen van de adviezen en standpunten van de vertegenwoordigers van de parketten-generaal van Antwerpen en Gent en gebeurlijk van de administratie stelt hij immers het definitieve ontwerp op van documenten (prioriteitennota’s, collegiale adviezen of gemeenschappelijke standpunten e.d.m. die aan het College van Procureurs-generaal of aan de procureurs-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent ter goedkeuring of bekrachtiging worden voorgelegd. De Commissie Vervolgingsbeleid voor het Vlaams Gewest kwam tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 slechts tweemaal samen, in het najaar van 2005 in het kader van de gewone activiteitengang, doch in het voorjaar van 2006 specifiek in het kader van een advies inzake het milieuhandhavingsdecreet; Het is nu net dit decreet dat voorziet in een nieuw op te richten orgaan, de Hoge Raad voor Milieuhandhaving, dat enerzijds de taken van de Vlaamse Commissie Vervolgingsbeleid zou overnemen, doch ook adviezen zal verstrekken aan de Vlaamse regering en handhavingsprotocollen en een jaarlijks milieuhandhavingsrapport opstellen. De samenstelling zou ook wezenlijk verschillen van de Vlaamse Commissie Vervolgingsbeleid. Adviezen: Aangezien op hetzelfde ogenblik advies werd gevraagd betreffende het ontwerp ‘Milieuhandhavingsdecreet’, langs Vlaamse zijde enerzijds, en het voorontwerp van ‘décret relatif à la recherche, la constatation, la poursuite et la répression des infractions en matière d’environnement’, langs Waalse zijde anderzijds, bleek het interessant om van deze opportuniteit gebruik te maken en beide teksten en concepten te vergelijken. Er kan immers worden vastgesteld dat in beide regio’s de wens bestaat tot het uitwerken van een strengere milieuhandhaving. Om dit te bewerkstelligen wordt in beide regio’s gedacht aan een systeem van administratieve sancties, aangezien de toepassing van deze sancties in het kader van de milieuhandhaving eenvoudiger en vervolgens effectiever lijkt in tegenstelling tot de traagheid die de parketten vaak verweten wordt bij de behandeling van de dossiers. Hoewel in beide regio’s een totaal ander systeem wordt voorgesteld, komt duidelijk de tendens tot strenge handhaving naar voor. Deze tendens is ook terug te vinden in een hoge strafmaat.
28
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Een opmerking werd geformuleerd over de samenstelling van de Hoge Raad voor Milieuhandhaving. Er wordt immers slechts één vertegenwoordiger voorzien voor de parketten-generaal en één vertegenwoordiger voor de parketten. Dit vergemakkelijkt de organisatie van de contacten en de informatiedoorstroming niet, die gemakkelijker per rechtsgebied te verwezenlijken is. 5. Federaal niveau Overlegorgaan: In de context van een eventuele oprichting van een Federale Commissie Vervolgingsbeleid stelde mevrouw Cindy Renard van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid een zeer uitgebreide nota op teneinde het kader te schetsen van het Belgische publiek recht en de bevoegdheidsverdeling. De idee van een Federale Commissie Vervolgingsbeleid ontstond naar het voorbeeld van de Commissie Vervolgingsbeleid van het Vlaams Gewest en de overlegvergaderingen magistraten – ‘DGRNE’ – ‘DGATLP’ (Waals gewest). Een federale coördinatiestructuur zou een overlegplatform dienen te zijn voor alle federale milieubevoegdheden. Adviezen: Aangezien de Wet-Marpol (6 april 1995) en de Wet-Marien-Milieu (20 januari 1999) aan een grondige herziening onderworpen zijn, teneinde deze in overeenstemming te brengen met twee Europese richtlijnen: de richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging van schepen en invoering van sancties voor inbreuken (Wet-Marpol) en de richtlijn 2004/35/EG betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen van herstellen van milieuschade (Wet-Marien-Milieu), werd op 6 juni 2006 in Oostende een eerste consultatievergadering gehouden op initiatief van minister van Mobiliteit LANDUYT. Bij de tweede consultatievergadering, in het najaar van 2006, werden de ontwerpen inzake voorgelegd. Alle aanwezigen werden verzocht binnen de 15 dagen hun eventuele opmerkingen te laten geworden. Gelet op het korte tijdsbestek was een diepgaande studie evenwel onmogelijk. De opmerkingen geformuleerd door Mevrouw R. MORTIER, referentiemagistraat leefmilieu voor het parket-generaal te Gent, onderschreven door Mevrouw K. DESAEGHER, werden informeel overgemaakt. 6. Internationaal A. U.S.A. De goede contacten die reeds werden gelegd door de h. C. VANDEWAL met de Amerikaanse ambassade, werden onderhouden door middel van vergaderingen in het kader van een mogelijke samenwerking, met name een gedachtewisseling inzake de aanpak van de leefmilieucriminaliteit en meer in het bijzonder aangaande de Noordzee.
29
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
B. OESO Na de voorbereidende fase, die plaatsvond in maart 2005, heeft een delegatie van experts van OESO een werkbezoek gebracht aan België van 24 tot 28 oktober 2005. Er diende echter te worden vastgesteld dat het College van Procureurs-generaal niet was ingelicht over de vragenlijst die dienaangaande werd overgemaakt, laat staan betrokken bij de beantwoording ervan. Dankzij de zware inspanningen van de heer VANDEWAL en de ondersteunende adjunct-adviseur van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid is deze taak toch tot een goed einde gebracht Tijdens de zomermaanden van 2006 werden de ‘drafts’ van het eindrapport nagekeken, zodat uiteindelijk bij het begin van het nieuwe gerechtelijk jaar het definitieve eindverslag kon worden bekendgemaakt. HOOFDSTUK 5 – VERKEERSVEILIGHEID
1. Algemeen De werkzaamheden van de expertisecel en de activiteiten van haar vertegenwoordigers vonden grotendeels plaats in het vooruitzicht van en met het oog op de toepassing van: de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer; het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot aanwijzing van de overtredingen per graad van de algemene reglementen genomen ter uitvoering van de wet betreffende de politie over het wegverkeer; het koninklijk besluit van 30 september 2005 tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 2003 betreffende de inning en de consignatie van een som bij de vaststelling van de overtredingen van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en zijn uitvoeringsbesluiten; het koninklijk besluit van 27 maart 2006 tot wijziging van voornoemd K.B. en met name tot instelling van de procedure voor betaling van onmiddellijke inningen via elektronische overschrijving voor overtreders die een woonplaats of vaste verblijfplaats in België hebben; het koninklijk besluit van 8 maart 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs. Deze wet en koninklijke besluiten zijn op 31 maart 2006 in werking getreden.
30
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2.
Overzicht van de activiteiten
2.1 Omzendbrieven Er werden vier omzendbrieven opgesteld en verspreid, met name: gemeenschappelijke omzendbrief van 30 maart 2006 houdende een eenvormig vaststellings-, opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende het sturen onder invloed van alcohol, in staat van dronkenschap of in een soortgelijke staat onder meer ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen, alsook betreffende de aanwezigheid in het organisme van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden – Sturen onder invloed van alcohol – Drugs, verspreid door COL 8/2006; gemeenschappelijke omzendbrief van 30 maart 2006 houdende een eenvormig strafrechtelijk beleid inzake onmiddellijke intrekking van het rijbewijs, verspreid door COL 9/2006; COL 10/2006 van 31 maart 2006 betreffende de uniforme tarifering van geldsommen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen – Wegverkeer – Uniforme tarifering van de minnelijke schikkingen; COL 11/2006 van 31 maart 2006 betreffende het strafrechtelijk beleid inzake de opsporing van snelheidsovertredingen en de richting te geven aan de vervolging ervan - Snelheid. 2.2 Vergaderingen van de expertisecel De expertisecel is op 5 december 2005, op 12 januari 2006 en op 8 juni 2006 samengekomen. De vergadering van 5 december 2005 werd grotendeels gewijd aan het vastleggen van de belangrijkste opties voor de voornoemde omzendbrieven evenals aan de studie van de ontwerpen ervan. Tijdens de vergadering van 12 januari 2006 heeft een adviseur van de Cel Beleidsvoorbereiding van de minister van Justitie, in aanwezigheid van vertegenwoordigers van het CIV, die zouden worden belast met de aanpassingen van de informaticasystemen van de politieafdelingen van de parketten, de grote lijnen uiteengezet van het ontwerp-K.B. van 8 maart 2006 tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs (K.B. van 8 maart 2006), dat een nieuwe procedure invoert voor de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het verval van het recht tot besturen van een voertuig waarbij het herstel van dit recht ondergeschikt wordt gemaakt aan het slagen voor examens. Tijdens dezelfde vergadering hebben de leden van de expertisecel vertegenwoordigers van de Dienst Metrologie van de Federale Overheidsdienst Economie ontmoet, die hen de noodzakelijke uitleg hebben verschaft om het behoud van het principe van de technische correctie te rechtvaardigen in het ontwerp van
31
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
omzendbrief COL 11/2006, ingeval van snelheidsmetingen die worden uitgevoerd met behulp van bemande en onbemande camera’s. De gemeenschappelijke omzendbrieven (“Sturen onder invloed” en “Onmiddellijke intrekking van het rijbewijs”) werden vervolgens gefinaliseerd. Op 8 juni 2006 werd een overlegvergadering georganiseerd tussen vertegenwoordigers van de expertisecel en Assuralia betreffende een project van elektronische behandeling van verzoeken van verzekeringsmaatschappijen tot inlichtingen of toelating tot inzage van dossiers. 3. Adviezen uitgebracht in naam van het College 26 september 2005: Ambtshalve advies betreffende het verkeersactieplan 2005 van de Federale Politie (op 25 augustus 2005 werd het verkeersactieplan aan de expertisecel voorgesteld); 12 oktober en 8 november 2005: Advies betreffende de interventies na ongevallen op de grote verkeersassen – Opportuniteit van een omzendbrief (vragen van de minister van Justitie van 29 september en 27 oktober 2005); 22 december 2005: Advies betreffende de depenalisering van parkeerovertredingen (vraag van de minister van Justitie van 5 december 2005); 30 maart 2006: Advies betreffende de snelheidscontroles in de “zones 30” (vraag van de minister van Justitie van 14 maart 2006); 13 april 2006: Advies betreffende het gebruik van de ademanalysetoestellen door de politiediensten (vraag van de minister van Justitie van 10 april 2006); 31 augustus 2006: Advies betreffende het wegtakelen van voertuigen (vraag van de minister van Justitie van 3 mei 2006); 4.
Vertegenwoordiging van het College bij vergaderingen of werkgroepen Stuurcomité P.I.O.-project. – PolOffice – Wegverkeer (regelmatige vergaderingen hoofdzakelijk gewijd aan de toepassing van de procedure voor de betaling van onmiddellijke inningen via elektronische overschrijving via de Post); Federale Commissie Verkeersveiligheid; B.I.V.V.; BOB-campagne BART-project (studie verkeersongevallen)
van
de
mechanismen
en
de
oorzaken
van
Federale Overheidsdienst Mobiliteit; Vervoer over de weg Goederenvervoer Identificatie van buitenlandse overtreders – Belgisch - Franse samenwerking
32
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
5.
Opleidingen Twee vertegenwoordigers van de expertisecel hebben deelgenomen aan een opleidingscyclus voor politieagenten die werd georganiseerd door de Federale Politie met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe reglementering. Vertegenwoordigers van de expertisecel hebben op 14 maart, 24 april en 4 mei 2006 deelgenomen aan de organisatie van een opleidingscyclus “Verkeersveiligheid en verkeersrecht” voor de magistraten van het openbaar ministerie en de zetel.
6.
Varia
Leden van de expertisecel werden uitgenodigd door de ministers van Justitie en Mobiliteit teneinde hun expertise ter beschikking te stellen bij het uitwerken van de nieuwe procedures inzake verval van het recht tot sturen en elektronische betaling van onmiddellijke inningen. HOOFDSTUK 6 – MENSENHANDEL EN MENSENSMOKKEL
1. Het expertisenetwerk ‘Mensenhandel en –smokkel’ en, meer in het bijzonder, het coördinatieteam hebben zich gedurende dit gerechtelijke jaar gewijd aan de uitwisseling van informatie en aan de reflectie omtrent de materies die verband houden met mensenhandel en –smokkel. De reflectie en de besprekingen die door het coördinatieteam werden gevoerd, werden vervolgens teruggekoppeld naar de magistraten van eerste aanleg die voor deze materies instaan. Eén van de essentiële opdrachten van het team bestaat er immers in een meerwaarde te bieden in het dagelijks werk van de magistraten die op het terrein actief zijn. 2. De wet van 10 augustus 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers, die werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 2 september 2005 en op 12 september 2005 in werking is getreden, heeft een grote impact gehad op de werkzaamheden van het expertisenetwerk. Deze wet gaat immers uit van een duidelijk onderscheid tussen mensenhandel en mensensmokkel: het misdrijf mensensmokkel bleef behouden in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, terwijl een nieuw misdrijf, namelijk mensenhandel, in het Strafwetboek (artikel 433quinquies e.v.) werd gecreëerd.
33
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Naast dit onderscheid omvat deze wet nog andere aanzienlijke vernieuwingen: het misdrijf mensenhandel dat werd ingevoegd in het Strafwetboek (artikel 433quinquies) is voortaan een specifiek misdrijf dat zowel op Belgische als op buitenlandse slachtoffers betrekking kan hebben; mensenhandel wordt gedefinieerd d.m.v. een combinatie van twee elementen: een handeling en een doelstelling van het misdrijf. Er worden vijf doelstellingen van het misdrijf opgesomd waarbij het gebruikte middel (bijvoorbeeld het misbruik van de kwetsbare situatie) niet langer een element ter bepaling van het misdrijf is; de doelstellingen omvatten met name de uitbuiting van de bedelarij (er werd trouwens een misdrijf in het Strafwetboek gecreëerd waarbij dit type uitbuiting strafbaar wordt gesteld) en de economische uitbuiting. De economische uitbuiting wordt gedefinieerd als het aan het werk zetten van een persoon “in omstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid”; zowel voor het misdrijf mensenhandel als voor mensensmokkel voorziet de wet een basismisdrijf en drie niveaus van verzwarende omstandigheden: het eerste niveau heeft betrekking op de hoedanigheid van de dader, het tweede op de karakteristieken van het slachtoffer (minderjarige, bijzonder kwetsbare positie), op de gevolgen van het misdrijf (zware verminking, het in gevaar brengen van het slachtoffer,…) of de omstandigheden van de handeling (frauduleuze handelingen, geweld, activiteit waarvan een gewoonte wordt gemaakt, deelname aan de activiteit van een vereniging, …) en het derde niveau heeft betrekking op de criminele organisaties en het veroorzaken van de dood zonder het oogmerk te doden; de hulp bij de illegale immigratie wordt nog steeds vervolgd op basis van artikel 77 van de wet van 15 december 1980; het misbruik van andermans kwetsbaarheid wordt bestraft ingeval van verkoop, verhuur of terbeschikkingstelling van goederen met de bedoeling een abnormaal profijt te realiseren (huisjesmelkers); de roerende of onroerende goederen kunnen in dergelijk geval in beslag worden genomen. De toepassing van deze wet heeft aanleiding gegeven tot verschillende moeilijkheden waarvoor het coördinatieteam gepoogd heeft een oplossing te zoeken: het probleem van de toepassing van de wet in de tijd heeft zich voor talrijke dossiers op een acute manier gesteld en het coördinatieteam heeft een standpunt ter zake ingenomen. In december 2005 heeft het coördinatieteam hierover een nota uitgewerkt en goedgekeurd. De rechtspraak van de hoven en rechtbanken hieromtrent heeft zich in de loop van het jaar 2006 verder ontwikkeld. Er werd bijzondere aandacht besteed aan deze aangelegenheid. de wet van 10 augustus 2005 voorziet een procedure van inbeslagname die van toepassing is in de loop van het gerechtelijk onderzoek dat wordt gevoerd in het raam van het misdrijf “huisjesmelkerij”. Deze wet voorziet eveneens dat een verbeurdverklaring kan worden opgelegd aan personen die in hoofde van dit
34
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
misdrijf worden veroordeeld. Zowel de inbeslagname als de verbeurdverklaring stellen talrijke toepassingsproblemen (voor de inbeslagname: verantwoordelijkheid van de magistraat die tot de inbeslagname overgaat, kadastrale individualisering van het in beslag genomen goed, verjaringstermijn die aanleiding geeft tot een verborgen inbeslagname, ontoereikende openbare verkoop; voor de verbeurdverklaring: individualisering van het verbeurdverklaarde goed, afwezigheid van openbaarheid, recht van derden,…). Teneinde deze punten uit te klaren heeft het coördinatieteam een specifieke vergadering georganiseerd waarop vertegenwoordigers van het C.O.I.V. en een hypotheekbewaarder werden uitgenodigd. de nieuwe wet heeft het ook noodzakelijk gemaakt COL 10/04 te wijzigen. Een werkgroep heeft deze wijzigingen in kaart gebracht. Een ontwerp van nieuwe ministeriële richtlijn werd ter ondertekening aan mevrouw de minister van Justitie voorgelegd. De richtlijn werd op 14 december 2006 ondertekend deze richtlijn voert in hoofdzaak het concept economische uitbuiting in door, in de bijlagen, enerzijds een theoretische verduidelijking te geven van de “arbeidsomstandigheden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid” en door, anderzijds, een herziene lijst van indicatoren in te voeren teneinde de indicatoren die een dergelijke uitbuiting laten vermoeden aan de bestaande lijst toe te voegen. De richtlijn beoogt eveneens de wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, die door de wet van 3 december 2006 werd ingevoegd en waarbij de vaststelling van dossiers van sociaal strafrecht voor een correctionele kamer van de rechtbank die met drie rechters zetelt, van wie één rechter van de arbeidsrechtbank, wordt toegestaan, door dossiers waaruit economische uitbuiting blijkt voor deze kamer vast te stellen. de nieuwe wet heeft nieuwe misdrijven in het Strafwetboek ingevoegd; er werden nieuwe preventie- en kwalificatiecodes toegekend aan deze misdrijven. Alle misdrijven inzake mensenhandel en –smokkel worden voortaan gedekt door specifieke codes; het gevolg hiervan is dat de analisten van het College van Procureurs-generaal meer betrouwbare statistieken zullen kunnen uitwerken. 3. De website van het netwerk ‘mensenhandel en –smokkel’ werd in het Omptranet geïntegreerd. Er werd eveneens een discussieforum opgestart. Er wordt overgegaan tot de ontwikkeling van een nieuwe blauwdruk voor de klassering van de rechtspraak en de verspreiding ervan. 4. Ten gevolge van de inwerkingtreding van COL 10/04 op 1 mei 2004 heeft het coördinatieteam een tijdsschema opgesteld voor de kwalitatieve evaluatieprocedure van deze richtlijn.
35
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid heef het kwalitatieve evaluatierapport betreffende de activiteit van de parketten van de procureur des konings, de arbeidsauditoraten, de parketten-generaal en de auditoraten-generaal voor het kalenderjaar 2005 opgesteld. Niettemin kon dit verslag niet worden bestudeerd in de loop van het voor dit jaarverslag in aanmerking genomen kalenderjaar. 5. Het coördinatieteam heeft ook zijn belangstelling laten blijken voor de opleiding van de magistraten door middel van deelname aan het specifieke opleidingsprogramma dat door de Hoge Raad voor de Justitie werd aangeboden. 6. Het coördinatieteam heeft contact onderhouden met de Directie-generaal Consulaire Zaken van de FOD Buitenlandse Zaken inzake het opsporen en de opvolging van fraude in immigratiedossiers. Deze samenwerking zal voortgezet worden, met name door een vertegenwoordiger van deze dienst bij de werkzaamheden van de werkgroep “schijnhuwelijken” te betrekken. 7. Ter herinnering: de leden van het team hebben eveneens, en in samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, op 19 december 2005 een plenaire vergadering van het expertisenetwerk georganiseerd teneinde de nieuwigheden voor te stellen die werden ingevoerd door de wet van 10 april 2005 tot wijziging van diverse bepalingen met het oog op de versterking van de strijd tegen mensenhandel en mensensmokkel en tegen praktijken van huisjesmelkers. Deze studiedag was eveneens een platform voor de uitwisseling van informatie en ervaringen tussen de verschillende referentiemagistraten. Met het oog op coherentie heeft het coördinatieteam de werkzaamheden verder gezet omtrent de nieuwe structuren die werden opgericht krachtens het KB van 16 mei 2006 betreffende de bestrijding van de mensenhandel en mensensmokkel. Men kan dus besluiten dat de balans van de binnen het expertisenetwerk ‘Mensenhandel en –smokkel’ gevoerde werkzaamheden zeker als positief kan worden beschouwd. In de toekomst zal vanzelfsprekend blijvend een beroep kunnen worden gedaan op de wilskracht en de energie van alle leden van het netwerk, teneinde de talrijke opdrachten die aan het netwerk werden toevertrouwd, verder te zetten.
36
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 7 – VERDOVENDE MIDDELEN
1. Algemeen De materie van de verdovende middelen werd door het koninklijk besluit van 6 mei 1997 toegekend aan de procureur-generaal te Luik. Tot de oprichting van het expertisenetwerk stond de Procureurs-generaal aangewezen bijstandsmagistraat in aspecten van deze zeer uitgebreide materie die wordt multidisciplinaire karakter, dat op politiek vlak zeer gevoelig
door het College van voor de verschillende gekenmerkt door haar ligt.
De omzendbrief COL 2/2005, die in het verlengde ligt van het arrest van het Arbitragehof van 20 oktober 2004, kan hiervoor als voorbeeld worden aangehaald. Het complexe, gevoelige en multidisciplinaire karakter van de materie en het feit dat de strijd tegen de drugssmokkel steeds een prioriteit van strafrechtelijk beleid is geweest, hebben het noodzakelijk gemaakt de reflectie en de communicatie te stroomlijnen en te ontwikkelen door de oprichting van een expertisenetwerk. Onder de impuls van mevrouw de minister van Justitie en de procureur-generaal te Luik werd het protocol tot oprichting van het expertisenetwerk “verdovende middelen” uitgewerkt en tijdens de vergadering van 20 december 2005 goedgekeurd door het College van Procureurs-generaal. Het gebrek aan werkingsmiddelen waarmee het expertisenetwerk reeds sinds zijn oprichting werd geconfronteerd, heeft er van bij het begin toe geleid met een relatief - tot het coördinatieteam - beperkte structuur te werken. Deze structuur bestond uit een vertegenwoordiger van elk parket-generaal, van de federale procureur, van de FOD Justitie, van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en van de Federale Politie. Vervolgens achtte het coördinatieteam het nuttig aan de Raad van Procureurs des Konings voor te stellen om aan de vergaderingen van het netwerk deel te nemen. De Raad aanvaardde dit voorstel en heeft hiertoe een vertegenwoordiger aangeduid. De oorspronkelijk aangewezen coördinerende magistraat van het netwerk heeft in juni 2006 zijn ambt op het parket-generaal Luik neergelegd en werd als coördinator vervangen op 1 september 2006. 2. Overzicht van de activiteiten Het coördinatieteam dat werd opgericht op basis van de beslissing van het College van 20 december 2005, is op 22 maart 2006 voor de eerste keer samengekomen. Tijdens deze vergadering werden volgende onderwerpen behandeld: De aankondiging van de oprichting van “hit teams” voor de strijd tegen het drugstoerisme. Het actieplan van het Federaal Parket inzake verdovende middelen (voorstelling). Het experimentele project inzake de gecontroleerde aflevering van heroïne te Luik (voorstelling).
37
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Pill testing (opvolging en evaluatie van het experimentele project van de VZW “modus vivendi”). De kadernota Integrale Veiligheid (opvolging). 3. Perspectieven De hoofdcoördinator van het expertisenetwerk heeft de intentie zijn activiteiten op vijf thema’s toe te spitsen: De opvolging van de actualiteit, vanuit het oogpunt van de weerslag ervan op het optreden van het openbaar ministerie op gebied van verdovende middelen. De verspreiding van informatie aan de leden van het openbaar ministerie. De begeleiding, ondersteuning en opvolging van de wetenschappelijke research. Het overleg met de andere instellingen, administraties, overheden, verenigingen en diensten die op één of andere manier optreden in het kader van de problematiek van de verdovende middelen. De kernreflectie inzake de initiatieven die dienen genomen en gerealiseerd te worden, met name op gebied van het strafrechtelijk beleid in de ruime zin en het vervolgingsbeleid in het bijzonder. In samenhang met deze vijf actiethema’s dient met name aandacht uit te gaan naar : Het nastreven van een meer gestructureerde en efficiënte werking, met name door de exclusieve toewijzing van menselijke middelen aan de omkadering van het netwerk (secretariaat, informatica…). De organisatie van het netwerk als kanaal voor de verspreiding van de informatie, gericht op het optimale gebruik en de ontwikkeling van OMPTRANET. De begeleiding, de opvolging en de valorisatie van de lopende en de geplande wetenschappelijke studies (effect van de alternatieve maatregelen op de gebruikers van verdovende middelen, profilering van synthetische drugs, omvang van de met drugs verbonden criminaliteit,…). De opvolging en de evaluatie van verschillende experimentele en/of pilootprojecten (Proefzorg-project te Gent, gecontroleerde aflevering van heroïne te Luik, pill testing,..). De voortzetting van de reflectie inzake de positionering van het openbaar ministerie in samenhang met het luik « volksgezondheid » van de problematiek (early warning system, alternatieve maatregelen, case managers,….). De reflectie en de eventuele opmaak van ontwerpomzendbrieven inzake het vervolgingsbeleid in bepaalde domeinen (drugstoerisme, gevangenissen,…).
38
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 8 – MILITAIR STRAFRECHT EN RELATIES MET DE KRIJGSMACHT
Op uitnodiging van luitenant-generaal Oger POCHET, commandant bij de Landcomponent van Landsverdediging, is op 2 en 3 oktober 2005 een groep van een vijftiental magistraten, waaronder de procureur-generaal te Bergen die instaat voor de opvolging van de materie van het militair strafrecht, de federale procureur en de procureur des konings te Hasselt, naar Bergen-Hohne (Duitsland) afgereisd, teneinde er een gedeelte van de oefening “Active Lion” bij te wonen, waaraan ongeveer 6000 Belgische militairen deelnamen. Dit bezoek is zeer nuttig gebleken en heeft de deelnemende magistraten de mogelijkheid geboden vruchtbare contacten te leggen en de werking van militaire eenheden in operatie te verbeteren (met name het belang van de strafbaarstellingen die worden voorzien door het Militair Strafwetboek op gebied van het behoud van de paraatheid van deze eenheden). Naar aanleiding van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd heeft artikel 50 van de tweede wet van 10 april 2003 artikel 16 § 2 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis gewijzigd, teneinde een in België gebleven onderzoeksrechter de mogelijkheid te bieden “van op afstand” een aanhoudingsbevel uit te vaardigen ten laste van een Belgisch militair die deelneemt aan een missie of operatie in het buitenland. Dit wetsartikel voorzag dat een beroep kon worden gedaan op audiovisuele middelen bij het verhoor, dat op straffe van nietigheid, de aflevering van een aanhoudingsbevel dient vooraf te gaan. Deze bepaling lag aan de basis van een impasse, aangezien de organisatie van een dergelijke videoconferentie tussen een eender waar ter wereld ontplooid troepenkorps en het kabinet van een Belgisch onderzoeksrechter een onmogelijke onderneming is gebleken. Een werkgroep, samengesteld uit specialisten en praktijkmensen van Justitie, Politie en Landsverdediging, heeft vergaderd in het raam van het expertisenetwerk, teneinde een praktische oplossing te vinden voor dit netelige probleem. Gezien de verscheidenheid van de situaties en de onoverkomelijke technische moeilijkheden is de werkgroep tot het besluit gekomen dat enkel een wetswijziging een einde aan deze impasse zou kunnen maken, en dit door de technische middelen uit te breiden teneinde het verhoor op afstand te organiseren, en door hierbij niettemin de minimale waarborgen te definiëren die dit verhoor aan de rechtsonderhorigen dient te bieden. Mevrouw de minister van Justitie heeft dit voorstel voor haar rekening genomen, dat het voorwerp heeft uitgemaakt van artikel 9 van de wet van 20 juli 2006 houdende diverse bepalingen. Een grootschalige militaire oefening, waaraan ongeveer 8000 militairen van verschillende landen van de NATO en het Partnerschap voor de Vrede (PFP) hebben deelgenomen, werd in de loop van de maand september 2006 op Belgisch grondgebied georganiseerd. Het expertisenetwerk heeft zijn rol als doorgeefluik kunnen spelen, teneinde informatie te verzamelen en te bezorgen aan de referentiemagistraten, zowel inzake juridische aspecten (bv. de van toepassing zijnde verdragen) als inzake praktische aspecten op gebied van het verloop van het manoeuvre, en dit vanaf de planning ervan en dankzij de goede werkverhoudingen die met Landsverdediging werden
39
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
opgebouwd. Hierdoor hebben de parketten kunnen anticiperen op problemen die zich eventueel konden stellen in de zone waarvoor zij bevoegd zijn en hebben zij zich kunnen voorbereiden vooraleer de oefening van start ging. Ook met de Dienst Gerechtelijke Politie in Militair Milieu (DJMM) werden de noodzakelijke afspraken gemaakt, en dit eveneens vanaf de planningsfase van de oefening. In het kader van de bespreking van deze bijdrage aan het jaarverslag zijn de leden van het coördinatieteam van het netwerk tot de bedenking gekomen dat de gelegenheid van een dergelijke oefening zou kunnen aangegrepen worden om de procedures te toetsen die vereist zijn met het oog op de aflevering van een aanhoudingsmandaat van op afstand; de leden pleiten dan ook voor de integratie van een “(fictief) incident met gerechtelijk karakter” in het scenario van een volgende grootschalige oefening. HOOFDSTUK 9 – BEMIDDELING IN STRAFZAKEN EN BPR JUSTITIEHUIZEN
1. Algemeen Wat deze domeingebonden werkgroep en informeel netwerk betreft, werden in de loop van het jaar 2005-2006 drie vergaderingen belegd (op 29 november 2005, 21 maart 2006 en 8 juni 2006) waarop voornamelijk de bespreking en de opvolging werd gedaan van de hiernavolgende thema’s en onderwerpen: de invoering (in het Wetboek van Strafvordering) van bepalingen inzake bemiddeling (wet van 22 juni 2005); de BPR-justitiehuizen; het jaarverslag 2005 (over 2004). 2. Bespreking per onderwerp 2.1. De wet van 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake bemiddeling in het Wetboek van Strafvordering Deze wet, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 juli 2005, trad in werking op (uiterlijk) 31 januari 2006. Tot dan had enkel de bemiddeling in strafzaken op het niveau van de parketten hieromtrent een wettelijke basis ingevolge artikel 216ter van het Wetboek van Strafvordering. Doorheen de jaren heeft zich evenwel op het terrein een belangrijke evolutie voorgedaan door het opstarten van allerhande proef- of pilootprojecten die de bemiddeling op andere niveaus van de strafvordering introduceerden. Teneinde dit aanbod op een uniforme wijze ter beschikking te stellen, voegt de wet van 22 juni 2005 een aantal bepalingen (de artikelen 3ter, 163, 195, en 553 t.e.m. 555) in het Wetboek van Strafvordering (en de Voorafgaande Titel ervan) in. Hierbij kan vooral worden verwezen naar de informatietaak daarover van de gerechtelijke actoren conform artikel 553, §2, Sv. Deze informatieverplichting bestrijkt de gehele strafprocedure t.e.m. de fase van de bodemrechter. Hoewel de wet geen concrete omschrijving geeft over de wijze waarop deze informatietaak
40
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
vervuld zou moeten worden, werd ingevolge het antwoord van de minister van Justitie op 20 januari 2006 op een parlementaire vraag (nr. 876 van 19 december 2005) daaraan reeds een zekere richting gegeven. In voormelde context werd eveneens aangekondigd dat, om deze informatieverstrekking zo goed mogelijk te organiseren, de administratie van de FOD Justitie de nodige initiatieven zou nemen met het oog op het samenroepen van alle betrokken partners daarover. Dit gebeurde tot op heden evenwel (nog) niet, zodat de werkgroep zich verplicht zag de minister hierop te attenderen (oktober 2006) teneinde hiertoe vooralsnog de nodige initiatieven te (willen) nemen met het oog op, in eerste instantie, de redactie van een noodzakelijk geachte (algemene) informatiebrochure m.b.t. de bemiddeling in strafrechtelijke context. Deze brochures zouden moeten verspreid worden en ter beschikking liggen op de politiecommissariaten, de griffies, de parketten, de justitiehuizen, de strafinrichtingen, … In afwachting daarvan is overeengekomen de eigen brochures/folders van de (thans reeds binnen de context van de nieuwe wet erkende) bemiddelingsdiensten op algemene wijze, maar ook in afzonderlijke dossiers, te verspreiden. Probleem bij het streven naar een lineair aanbod ter zake bestaat er evenwel in dat niet overal en/of in voldoende mate bemiddelaars aanwezig zijn, zodat rekening houdend met de huidige beperkte middelen (op menselijk en materieel vlak) het niet echt als zinvol wordt ervaren om een grootschalig aanbod i.v.m. de informatieverplichting rond bemiddeling voor te staan. Een en ander dient derhalve gekoppeld te worden aan het invulling geven en verder implementeren van de drie koninklijke besluiten d.d. 26 januari 2006 die op 1 februari 2006 in uitvoering van de wet inzake bemiddeling in het Belgisch Staatsblad verschenen (i.v.m. de erkenningscriteria van de bemiddelingsdiensten, de samenstelling en werking van de deontologische commissie bemiddeling, en de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers betrokken in een gerechtelijke procedure). Bovendien wordt binnen een redelijke termijn (januari 2007) het advies van een officieuze ad hoc-werkgroep inzake de wenselijkheid en de aard van de centrale structuur m.b.t. de implementatie van de bemiddeling in een strafrechtelijke context op het kabinet van de minister van Justitie verwacht. In deze officieuze werkgroep (o.l.v. de tot op heden twee erkende bemiddelingsdiensten in België, d.w.z. VZW SUGGNOME en MEDIANTE) zitten eveneens vertegenwoordigers van justitie, de magistratuur, de balie, de gemeenschappen en de universiteiten (en dit op basis van de persoonlijke interesse van de deelnemers en hun ervaring op het terrein m.b.t. deze materie). 2.2. BPR-justitiehuizen In het verlengde van het daarover reeds vermelde in het jaarverslag 2004-2005 werd op 22 november 2005 op de FOD Justitie een bijeenkomst georganiseerd in het raam van de BPR-justitiehuizen met een aantal vertegenwoordigers van het College van Procureurs-generaal, bevoegd voor de respectievelijke materies i.v.m. de justitiehuizen op verschillende niveaus.
41
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Deze BPR (Business Process Reengineering) -justitiehuizen beoogt: een nieuw besturingsmodel en een nieuwe organisatiestructuur van de justitiehuizen; de identificatie en optimalisatie van de kernprocessen; de uittekening van de ondersteunende processen. Naar aanleiding van deze bijeenkomst werd door de vertegenwoordigers van het College van Procureurs-generaal aangedrongen op de noodzaak om zowel de parketten-generaal als de parketten (van nabij) te betrekken bij de verdere werkzaamheden en implementatie van de BPR. In de nasleep hiervan ontving het College van Procureurs-generaal, begin februari 2006, een schrijven (d.d. 30 januari 2006) van de minister van Justitie m.b.t. haar bekommernissen i.v.m. de opvolging en de begeleiding van de samenwerking tussen het College en de Dienst Justitiehuizen naar aanleiding van de implementatiefase van de BPR-justitiehuizen. Waar het College vragende partij was om aan voormelde bekommernis tegemoet te komen, werd hierover op 16 februari 2006 en op 14 maart 2006 een schrijven gericht aan mevrouw A. DEVOS van de Dienst Justitiehuizen (in haar hoedanigheid van leidinggevend ambtenaar) teneinde m.b.t. deze problematiek en de op stapel staande initiatieven een vergadering te beleggen met een vertegenwoordiging van het College van Procureurs-generaal en van de Raad van Procureurs des Konings met het oog op de verdere bespreking en op puntstelling van de samenwerking. Door middel van deze brieven werd alleszins de wens geuit verder geïnformeerd te worden over de initiatieven van de Dienst Justitiehuizen i.v.m. de verdere globale samenwerking met de belanghebbende actoren van de magistratuur. Deze bekommernis tot samenwerking, dialoog en overleg sluit alleszins nauw aan bij de reeds eerder in het verleden (door middel van briefwisseling en specifieke agendapunten ter zake op vergaderingen van het College, al dan niet onder voorzitterschap van de minister van Justitie) daarover gegeven signalen aan de FOD Justitie, Dienst Justitiehuizen. Deze houding en benadering wordt ingegeven door het belang ervan voor het College om aldus efficiënt en gepast invulling te kunnen geven aan één van haar basistaken, namelijk de coherente uitwerking en coördinatie van het strafrechtelijk beleid (conform art. 143bis Ger. W.). Probleem bij dit alles betreft evenwel de wijze van communicatie en de noodzaak aan transparantie voor de opdrachtgevers in de uitvoering en realisaties van de BPRprocessen. Een en ander blijkt bovendien het voorwerp van een “communicatieplan” uit te maken (cf. de brieven dd. 21 maart en 23 maart 2006 van respectievelijk mevrouw A. DEVOS en de heer A. BOURLET, voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie) waaraan door de Dienst Justitiehuizen wordt gewerkt en dat in voorbereiding is. Waar het de bedoeling van dit plan is om de overlegstructuren op de verschillende niveaus met de betrokken gesprekspartners van de justitiehuizen te bepalen (d.w.z.
42
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
wie spreekt met wie, op welk niveau en waarover …), wordt evenwel andermaal vastgesteld dat ook hier het College (en/of de andere lastgevende overheden binnen Justitie) – zoals meermaals in het verleden – niet bij de eigenlijke voorbereiding(en) betrokken wordt en dus – afgezien van de eventuele mogelijkheid tot aanpassing en bijsturing – voor een voldongen feit dreigt gesteld te worden. Binnen voormelde context van (het aanvoelen van) gebrek aan informatie, communicatie en transparantie vond m.b.t. de resultaten van de BPR op 24 maart 2006 nog een ontmoeting van de Dienst Justitiehuizen met de Raad van Procureurs des Konings plaats en werd de opstart van de pilootprojecten inzake in de gerechtelijke arrondissementen Mechelen en Doornik voorbereid. In het raam van de opstart van voormelde pilootjustitiehuizen (vanaf juni 2006) werd voorzien dat de regionale directeur en de lokale directeur van het justitiehuis systematisch de verschillende opdrachtgevers zouden informeren i.v.m. het verloop van de belangrijkste veranderingen binnen de kernprocessen. Een aantal activiteiten binnen deze nieuwe processen houden immers ook een aantal verwachtingen in naar deze opdrachtgevers en de administratieve diensten van de parketten en rechtbanken, zodat een informatie over de resultaten van de BPR en een sensibilisering betreffende een geoptimaliseerde samenwerking wenselijk en noodzakelijk wordt geacht. Een en ander deed evenwel geen afbreuk aan het gevoel binnen de magistratuur dat het ganse BPR-project van bij de aanvang van start is gegaan in een sfeer van geheimzinnigheid en reticentie naar de eigenlijke opdrachtgevers toe, met het gevolg dat de (eenzijdige) ontwikkeling van nieuwe werkwijzen binnen de justitiehuizen – zonder dat de ketenpartners (opdrachtgevers) bij de eigenlijke voorbereiding daarvan betrokken waren – aanleiding gegeven heeft tot argwaan en terughoudendheid vanuit de optiek om (zonder verder duurzaam overleg en inspraak met het oog op aanpassing en bijsturing) voor een voldongen feit te worden geplaatst, en waarbij ingevolge het afstoten van bepaalde opdrachten en taken (met verplaatsing ervan naar de administratieve diensten van parketten en rechtbanken) het (voordien steeds ingeroepen en geprezen) laagdrempelige karakter van de toegang tot de justitiehuizen overboord dreigt te worden gegooid. Deze bekommernis werd t.o.v. de minister van Justitie besproken op de vergadering van het College van Procureurs-generaal van 22 juni 2006 onder haar voorzitterschap, waarbij nogmaals benadrukt werd dat het voor de magistratuur uitermate belangrijk is om zicht te krijgen op wat meer specifiek de perspectieven zijn i.v.m. de intrinsiek belangrijke zeven kernopdrachten van de justitiehuizen waaromtrent tot dan (ook niet in het kader van de pilootprojecten) geen documenten konden worden bekomen. Ingevolge al de hoger vermelde interventies en signalen werd in de loop van het gerechtelijk verlof een schrijven (van 24 juli 2006) van de heer A. BOURLET, voorzitter van het directiecomité van de FOD-Justitie, ontvangen waarin melding wordt gemaakt van de bereidheid tot uitwisseling van informatie m.b.t. die specifieke verzuchtingen van het College van Procureurs-generaal i.v.m. de BPR en het inspelen op opmerkingen, reacties en voorstellen vanwege de opdrachtgevers. Bovendien wordt een ontmoeting met het College vooropgesteld om een aantal specifieke punten daarover te bespreken.
43
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Op basis van deze briefwisseling (en van de hoger vermelde pijnpunten en bekommernissen) werd op de vergadering van het College van 21 september 2006 beslist om de heer A. BOURLET en mevrouw A. DEVOS (directeur-generaal Justitiehuizen) uit te nodigen voor verdere bespreking daarover op de vergadering van het College van 16 november 2006. Op deze vergadering werd een presentatie gegeven van de respectievelijke BPRprocessen in het algemeen en van de zeven kernprocessen (deeldomeinen, d.w.z.: bemiddeling in strafzaken, maatschappelijke enquêtes en beknopte voorlichtingsverslagen, begeleidingen, autonome werkstraf, eerste lijnswerking, slachtofferonthaal en burgerrechtelijke opdrachten) in het bijzonder. In navolging van deze bespreking en van de aldaar verstrekte toelichtingen werd beslist tot de oprichting van een structuur of aanspreekpunt voor het tussen het openbaar ministerie en de justitiehuizen noodzakelijke overleg binnen de context van de implementatie van de BPR-justitiehuizen. Als opdrachtgever vormt het openbaar ministerie immers een bevoorrechte schakel en belangrijk aanspreekpunt i.v.m. de totstandkoming en samenwerking op het terrein van de zeven kernprocessen die zich binnen het raamwerk van de relatie tussen de justitiehuizen en de ketenpartners manifesteren. Vanuit voormelde context (en behoeften) werd het derhalve aangewezen geoordeeld om een werkgroep op te richten o.l.v. het parket-generaal Antwerpen, met vertegenwoordigers van elk parket-generaal, maar ook met een vertegenwoordiging van de Raad van Procureurs des Konings (de procureurs des konings van Mechelen en Doornik in het kader van de pilootprojecten), van het Federaal Parket en van de justitiehuizen. Bedoeling van deze werkgroep is om aan de hand van de aldaar besproken kernproblemen en kernprioriteiten voorstellen te doen naar het College van Procureurs-generaal met het oog op de ter zake te nemen beleidsbeslissingen en het verstrekken van richtlijnen die voor het openbaar ministerie als opdrachtgever (ketenpartner) van belang zijn in de implementatie van de verdere samenwerking met de justitiehuizen. Hiertoe is het eveneens de bedoeling dat een lijst (inventaris) van deze kernproblemen wordt aangereikt op basis van de voorstellen daartoe door het directoraat-generaal justitiehuizen enerzijds en vanuit de eerste ervaringen en bevindingen van de procureurs des Konings (Mechelen en Doornik) van de pilootprojecten BPR anderzijds. In het raam van verdere nuttige informatie en efficiënte communicatie daarover werden de m.b.t. hoger vermelde werkgroep genomen initiatieven en ter hand gestelde documenten op 5 december 2006 verspreid en kenbaar gemaakt aan al de in casu belanghebbende actoren binnen het openbaar ministerie (d.w.z. parkettengeneraal, Raad van Procureurs des Konings, federale procureur, parketten, …) evenals aan de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, opdat – van zodra de samenstelling en inventarisatie van een en ander geregeld is – een eerste vergadering van de werkgroep zou kunnen worden belegd.
44
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2.3. Het jaarverslag bemiddeling in strafzaken 2005 (over 2004) In navolging van de reeds eerder als accuraat en efficiënt beoordeelde werkwijze m.b.t. de voorgaande evaluatierapporten werd ook voor de samenstelling van dit federaal jaarrapport uitgegaan van de samenvoeging van de respectievelijke rapporten zoals die door elk rechtsgebied afzonderlijk werden opgesteld i.v.m. de analyse van de toepassing van de procedure voor de bemiddeling in strafzaken. Deze vijf ressortelijke rapporten (opgesteld in het Nederlands en/of het Frans naargelang het rechtsgebied) werden samengevoegd en voorzien van een algemene inleiding en een gemeenschappelijke conclusie. In navolging van het vorig jaarverslag van 2004 worden ook dit jaar in principe slechts een beperkt aantal tabellen besproken. Deze tabellen reiken weliswaar heel wat gewenste inlichtingen aan voor een evaluatie van de doelstellingen zoals die in de gemeenschappelijke omzendbrief (COL 8/99 van 7 mei 1999) inzake de bemiddeling in strafzaken werden geformuleerd, maar ingevolge eerder gemaakte afspraken staat het evenwel elk rechtsgebied vrij om, indien gewenst, eventueel nog een aantal (andere noodzakelijke geachte) tabellen toe te voegen aan het verslag. Omwille echter van het tijdrovend karakter van die opzoekingen (als ze niet automatisch kunnen bekomen worden) is het niet steeds mogelijk om die bijkomende gegevens in te zamelen. De voornaamste reden voor de opmaak van een dergelijk rapport betreft alleszins het maken van een verfijnde analyse van de cijfers per rechtsgebied zodat per gerechtelijk arrondissement een beter overzicht wordt bekomen van het inhoudelijk werk van de justitieassistent. Ook in 2004 werd de dienst justitiehuizen geconfronteerd met een (te) beperkte personeelsbezetting (in het bijzonder van de attachés), waardoor de bijstandsfunctie van het justitiehuis ten aanzien van de procureurs-generaal bij het uitvoeren van de evaluatie, de coördinatie en het toezicht op de toepassing van het strafrechtelijk beleid voor de bemiddeling in strafzaken niet volwaardig kon worden uitgebouwd. Vooral de situatie in het Nederlandstalig landsgedeelte bleek precair omdat hier slechts één attaché ter beschikking werd gesteld voor al de betreffende parkettengeneraal. Deze problematiek werd reeds eerder (december 2004 en mei 2005) onder de aandacht van de minister van Justitie gebracht door het College van Procureursgeneraal. Waar de minister de bekommernis aangaande de opvolging van de sector(en) bemiddeling in strafzaken (en slachtofferonthaal) deelt, werd een en ander qua mogelijkheden daartoe in het vooruitzicht gesteld door verwijzing naar (de derde fase van) het wervingsplan (waarin de werving van een aantal attachés zou zijn voorzien) en naar het BPR van de Dienst Justitiehuizen (cf. supra 2.2.) waaromtrent de resultaten van dit analyseproces worden afgewacht met het oog op meer duidelijkheid m.b.t. een zo coherent en uniform mogelijke organisatie en een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare middelen. Voormeld jaarrapport werd na voorbereiding en bespreking binnen de werkgroep door het College van Procureurs-generaal goedgekeurd op 29 mei 2006 en voor verdere informatie en kennisgeving ter beschikking gesteld van de belanghebbende
45
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
actoren, waaronder de minister van Justitie, de Dienst Justitiehuizen, de parkettengeneraal, parketten, de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie …. HOOFDSTUK 10 – JEUGDBESCHERMING
In de loop van het gerechtelijk jaar 2005-2006 is de werkgroep van referentiemagistraten ‘jeugdbescherming’ zes maal samengekomen onder het voorzitterschap van een lid van het parket-generaal Brussel, waarbij volgende aangelegenheden werden bestudeerd: Hervorming van de adoptiewetgeving Er werden meerdere synthesenota’s opgesteld in het kader van de nieuwe wijzigingen die werden aangebracht aan de adoptiewetgeving. Er werd een omzendbrief inzake het verslag van het openbaar ministerie opgesteld, die vervolgens in de respectievelijke rechtsgebieden van de hoven van beroep werd verspreid. Familieverlating en niet-uitvoering van gevangenisstraffen korter dan zes maanden Op 7 februari 2006 werd een brief gericht aan de minister van Justitie teneinde haar aandacht te vestigen op de specifieke problemen inzake het misdrijf familieverlating die het gevolg zijn van haar ministeriële omzendbrief betreffende de niet-uitvoering van sommige gevangenisstraffen. Er werd een werknota aan de leden van het College bezorgd. Wet inzake de egalitaire huisvesting en de gedwongen tenuitvoerlegging van beslissingen inzake huisvesting Er werd een advies inzake het wetsontwerp gericht aan de minister van Justitie. Dit advies werd ondertekend door de procureur-generaal te Brussel. “Huisarrest” voor minderjarigen De werkgroep heeft een omzendbrief opgesteld met minimale gedragslijnen voor de parketten. Deze omzendbrief werd in april 2006 in de respectievelijke rechtsgebieden van de hoven van beroep verspreid. De omzendbrief werd geïnspireerd door de in het gerechtelijk arrondissement Antwerpen ingestelde praktijken ter zake en legt met name de klemtoon op het proportionaliteitsbeginsel, het belang om rekening te houden met de mogelijkheden tot effectieve controle en de noodzaak om te vermijden dat de betrokken minderjarigen worden gestigmatiseerd, waarbij de controles uitsluitend door politieagenten in burger, die zich verplaatsen in een gebanaliseerd voertuig, mogen uitgevoerd worden.
46
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Gangbare praktijken inzake de opvolging van de beroepen en implicaties van de wet van 13 april 2005 (burgerlijke belangen in het kader van jeugdbeschermingsdossiers) Uitgaande van een omzendbrief van de procureur-generaal te Antwerpen van 6 september 2005, die eveneens werd aangenomen door de procureur-generaal te Gent, heeft de werkgroep een nota opgesteld namelijk inzake de te volgen procedure met het oog op de vaststelling van de zaken voor de regeling van de burgerlijke belangen. Deze nota heeft als basis gediend bij de opstelling van gemeenschappelijke omzendbrieven die in november 2006 werden verspreid. Op vraag van de FOD justitie, Algemene Directie Wetgeving en Mensenrechten, heeft de werkgroep een advies uitgebracht over artikel 61, lid 2, van de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming waarin gesteld wordt : “[…] doet de jeugdrechtbank waarbij de burgerlijke vordering aanhangig is gemaakt, uitspraak over deze vordering terzelfder tijd als over de publieke vordering […].” Regime van vrijheidsberoving van minderjarigen na een uithandengeving De procureur-generaal te Brussel heeft een schrijven aan de minister van Justitie gericht t.a.v. de directeur generaal van het Directoraat-generaal Uitvoering van Straffen en Maatregelen, teneinde zijn aandacht te vestigen op het arrest van het Hof van Cassatie van 22 maart 2005 dat bevestigt dat de bepalingen van het Kinderrechtenverdrag van toepassing blijven na een uithandengeving, evenals op artikel 37 van het Kinderrechtenverdrag, waarbij hem werd gevraagd welke maatregelen ter zake zullen worden voorzien in de penitentiaire instellingen. Hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming De adviezen die in de loop van het voorgaande gerechtelijk jaar aan de minister van Justitie werden gericht inzake het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 8 april 1965, werden opnieuw in herinnering gebracht. Er werden eveneens adviezen aan de minister bezorgd inzake amendementen waarover het College van Procureursgeneraal met hoogdringendheid werd geraadpleegd. Aangezien de minister van Justitie overigens had aangekondigd dat het enkel in haar bedoeling lag de personeelsformatie van de zetel uit te breiden, heeft de werkgroep beslist haar aandacht te vestigen op de elementen van de hervormingen die een impact zullen hebben op de werklast van het openbaar ministerie. Brief van 12 mei 2006 van de minister van Justitie inzake “steaming” Bij brief van 12 mei 2006 heeft de minister van Justitie het College van Procureursgeneraal verzocht haar te informeren over de manier waarop dit fenomeen momenteel wordt behandeld door de parketten en om richtlijnen in het vooruitzicht te stellen teneinde een eenvormige aanpak te bewerkstelligen. De werkgroep heeft beslist over te gaan tot een inventaris van de praktijken ter zake op de verschillende parketten om zo aan de vraag van de minister tegemoet te komen. Ten laste neming van psychiatrische gevallen Er werd een inventaris opgesteld van alle gevallen waarvoor dit type maatregel in het vooruitzicht zou moeten worden gesteld.
47
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Problematiek van de niet-uitvoering van beslissingen tot plaatsing in een gesloten instelling en moeilijkheden ten gevolge van de overbevolking van het federaal centrum te Everberg De werkgroep heeft zijn reflectie enerzijds georiënteerd op de beklemtoning van het uitzonderlijke karakter van een maatregel tot plaatsing in Everberg en, anderzijds, op de investering in educatieve maatregelen zonder zich daarbij blind te staren op het aantal plaatsen in een gesloten instelling. Protocol “tot regeling van de samenwerking tussen Child Focus en de gerechtelijke overheden, de FOD Justitie en de FOD Buitenlandse Zaken inzake de internationale ouderontvoeringen en het grensoverschrijdende bezoekrecht” Een lid van de werkgroep heeft deelgenomen aan de beraadslagingen over dit protocol. Opleiding voor daders van verkeersinbreuken Advocaat-generaal Paul Kenis (Gent) heeft een nota aan de werkgroep bezorgd inzake de “verkeersklassen”, waarin een voorstel van de gouverneur van de provincie Oost-Vlaanderen werd opgenomen waarin sprake is van het “jongeren-procesverbaal” en door de politie opgestelde lijsten met jongeren die in aanmerking kunnen komen om een opleiding inzake verkeersveiligheid te volgen. Dit project heeft hoofdzakelijk betrekking op verkeersinbreuken die door jongeren van 12 tot 15 jaar werden gepleegd. Rubriek “jeugdrecht” op de Omptranetsite van het openbaar ministerie De werkgroep heeft de structuur van een rubriek “jeugdrecht” voor de Omptranetsite van het openbaar ministerie uitgewerkt. Mededeling van vonnissen aan de partijen in dossiers inzake jeugdbescherming De werkgroep heeft de noodzaak onderzocht om richtlijnen uit te vaardigen teneinde de best practices te veralgemenen inzake de verzending aan de ouders van kopieën van vonnissen in jeugdbeschermingsdossiers, in het kader van de bevoegdheden van de procureurs-generaal inzake het toezicht op de griffies (art. 403 Gerechtelijk Wetboek). Bijwerking van de lijsten van referentiemagistraten “jeugdbescherming” Op vraag van de “Administration de l’aide à la jeunesse” van de Franse Gemeenschap heeft de werkgroep een geactualiseerde lijst van referentiemagistraten “jeugdbescherming” opgesteld. Gebruik, in het kader van een jeugdbeschermingsdossier, van in het raam van een burgerlijke procedure opgestelde onderzoeksrapporten De werkgroep heeft zich over de vraag gebogen of een sociaal onderzoeksverslag dat werd opgesteld door het justitiehuis in het raam van een burgerlijke procedure, nadien in het jeugdbeschermingsdossier betreffende dezelfde kinderen mag worden opgenomen, die als “minderjarigen in gevaar” worden beschouwd.
48
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Aanwerving van criminologen Het College van Procureurs-generaal werd geraadpleegd teneinde de definitieve functiebeschrijving van de criminologen uit te werken die bij de parketten werden aangeworven. Bevoegdheid inzake de wijziging van maatregelen tussen de uitspraak van een arrest van het hof van beroep en het verstrijken van de cassatietermijn De werkgroep heeft de kwestie bestudeerd van de bevoegdheid voor de verlenging of de eventuele wijziging van de maatregelen tussen de uitspraak van het arrest van het hof van beroep en het verstrijken van de cassatietermijn, evenals de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een arrest waarbij voorlopige of onderzoeksmaatregelen worden uitgesproken. Informatie-uitwisseling met de afgevaardigde-generaal van de ‘Droits de l’enfant’ van de Franse Gemeenschap De werkgroep heeft een eenvormige procedure bestudeerd voor de rechtstreekse contacten tussen de diensten van de afgevaardigde-generaal en de parketten van de procureurs des konings. Reactie van de Liga voor de Mensenrechten inzake de praktijken van een parket op gebied van “snelle dienstverlening” De werkgroep heeft kennis genomen van een brief van de Liga voor de Mensenrechten waarin de wettelijkheid van de interventie van diensten voor “snelle dienstverlening” in vraag wordt gesteld, rekening houdend met de geest van de jeugdbeschermingswet en de bevoegdheid van de Gemeenschappen inzake de toepassing van de maatregelen. De procureur-generaal die bevoegd is voor het betrokken parket heeft de nodige schikkingen getroffen teneinde elke rolverwarring te vermijden. De werkgroep van referentiemagistraten ‘jeugdbescherming’ heeft beslist haar werkzaamheden en reflectie verder te zetten tijdens het volgende gerechtelijk jaar en zal zich eveneens buigen over elke nieuwe kwestie die aanleiding geeft tot de coördinatie van de acties, tot reflectie of de inneming van een gemeenschappelijk standpunt. Naast de regelmatige vergaderingen zullen de leden van de werkgroep permanent met elkaar in contact blijven dankzij met name het gebruik van de elektronische post. HOOFDSTUK 11 – SLACHTOFFERONTHAAL
Activiteiten op gebied van slachtofferonthaal 1. Vergaderingen van de verbindingsmagistraten van de parketten-generaal De verbindingsmagistraten ‘slachtofferonthaal’ van de vijf parketten-generaal hebben drie vergaderingen gehouden met de attachés (leden van de Dienst Justitiehuizen), die hen bijstaan bij het uitwerken en het toepassen van het slachtofferbeleid (op 4
49
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
oktober 2005, en op 21 maart en 8 juni 2006). De werkgroep, die sinds een tiental jaar vergadert, werd nog niet officieel tot een expertisenetwerk omgevormd. Het doel van de vergaderingen van de werkgroep bestaat erin actuele kwesties te onderzoeken en oplossingen uit te werken voor problemen die zich bij de parketten en rechtbanken hebben voorgedaan op gebied van slachtofferonthaal. Hierna volgen de belangrijkste thema’s die tijdens deze drie vergaderingen werden aangesneden: de problematiek van de informatie aan de slachtoffers op het niveau van de politie en in de loop van het opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek de redactie van nieuwe richtlijnen inzake het onthaal van slachtoffers op de parketten en de rechtbanken en inzake de laatste eerbetuiging de opvolging van de BPR-Justitiehuizen en de impact ervan op het beleid inzake het onthaal van slachtoffers op de parketten en de rechtbanken de plaats van het slachtoffer in de strafuitvoering : opvolging van de hervorming van de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsberovende straf de opvolging van de bepalingen van het ontwerp ter hervorming van de strafrechtspleging (Grote Franchimont) die betrekking hebben op de slachtoffers de plaats van het slachtoffer in het ontwerp ter hervorming van het hof van assisen de opvolging van het aan het N.I.C.C. toevertrouwde onderzoek inzake de evaluatie van de bepalingen opgesteld ten aanzien van de slachtoffers van misdrijven de toepassing van omzendbrief COL 4/2006 betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, wat de informatie aan de slachtoffers betreft inzake de beslissingen die werden genomen t.o.v. de daders en de voorwaarden die in hun belang werden opgelegd de tussenkomst door de justitieassistenten in dossiers die door het Federaal Parket worden behandeld het ontwerp van nieuwe omzendbrief inzake de politionele bijstand aan de slachtoffers de wijzigingen die dienen te worden aangebracht aan omzendbrief COL 8/2005 inzake het ambtshalve politioneel onderzoek en het vereenvoudigd procesverbaal de opvolging van de werkzaamheden van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid het jaarverslag van de diensten voor slachtofferonthaal 2. Vertegenwoordiging van het verschillende werkgroepen
College
bij
officiële
instanties
en
binnen
De verbindingsmagistraat van het parket-generaal Brussel, aan wie de materie van het slachtofferonthaal bij koninklijk besluit van 6 mei 1997 werd toevertrouwd, heeft het College van Procureurs-generaal vertegenwoordigd op de vergaderingen van het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid. In deze hoedanigheid heeft hij aan de Commissie-Justitie van de Kamer een analyse voorgesteld van de bepalingen van het wetsontwerp houdende het Wetboek van Strafvordering (DOC 51 2138/001) die betrekking hebben op de slachtoffers van misdrijven.
50
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Deze magistraat heeft eveneens de werkgroep voorgezeten die omzendbrief COL 3/2006 van 1 maart 2006 heeft opgesteld inzake de definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten, evenals COL 4/2006 van 1 maart 2006 betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld. De verbindingsmagistraat heeft eveneens deelgenomen aan de vergaderingen van de werkgroepen die werden gewijd aan: de informatie t.b.v. de slachtoffers (voormalige werkgroep gelast met de studie van de oprichting van informatiecellen bij de parketten t.b.v. de slachtoffers) de redactie van de nieuwe ministeriële richtlijn inzake het onthaal van slachtoffers op de parketten en rechtbanken het slachtoffer in het kader van de strafuitvoering Hij heeft het College eveneens vertegenwoordigd in het begeleidingscomité van het door het N.I.C.C. gevoerde onderzoek inzake de evaluatie van de bepalingen opgesteld ten aanzien van de slachtoffers van misdrijven. Ten slotte heeft hij het slachtofferbeleid en de plaats van het slachtoffer gedurende de gerechtelijke procedure en de strafuitvoering voorgesteld naar aanleiding van de opleiding van de Franstalige magistraten en gerechtelijke stagiairs die aan dit onderwerp werd gewijd. Deze taak werd waargenomen door een verbindingsmagistraat van een parket van eerste aanleg tijdens de Nederlandstalige opleiding. HOOFDSTUK 12 – INTRAFAMILIAAL KINDERMISHANDELING
GEWELD
EN
EXTRAFAMILIALE
De door het College van Procureurs-generaal opgerichte werkgroep heeft zich gewijd aan het formuleren van een voorstel tot definitie van intrafamiliaal geweld en aan het bepalen van de modaliteiten voor de opsporing en de registratie van deze dossiers door de politiediensten en de parketten. Deze voorstellen werden aangenomen tijdens de vergadering van het College van Procureurs-generaal van 21 april 2005 onder het voorzitterschap van de minister van Justitie. Teneinde de door het College op 21 april 2005 genomen beslissingen in de praktijk om te zetten, werd contact opgenomen met het Centrum voor Informatieverwerking om de noodzakelijke informatica-aanpassingen uit te voeren. De werkgroep heeft deze gelegenheid ook aangegrepen om aan het College voor te stellen om in de voor het intrafamiliaal geweld voorziene aanpassingen ook de aanpassingen te integreren die het mogelijk maken om situaties van extrafamiliale kindermishandeling te identificeren en te registreren, en dit door de creatie van een bijkomend item in het contextveld. Het College keurde dit voorstel op 22 september 2005 goed. Het College heeft eveneens een nieuwe opdracht aan de werkgroep toevertrouwd, met name de redactie van een omzendbrief van strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld. Na het vastleggen van de krachtlijnen van strafrechtelijk beleid heeft de werkgroep een ontwerpomzendbrief opgesteld die kadert in een integrale aanpak van de problematiek en wordt ingegeven door de bestaande ‘best practices’ bij de
51
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
verschillende parketten van het Koninkrijk. Dit ontwerp werd op een dusdanige manier ontworpen dat het tegelijkertijd een algemeen en minimaal referentiekader is, en eveneens een hulpmiddel voor de procureurs des konings en hun beleid. De werkgroep heeft zijn werkzaamheden voortgezet die op 1 maart 2006 resulteerden in het aannemen van: Omzendbrief nr. COL 3/2006 van het College van Procureurs-generaal bij de hoven van beroep, die op 3 april 2006 in werking is getreden, inzake de definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten. Gemeenschappelijke omzendbrief nr. COL 4/2006 van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld, die in werking is getreden op 3 april 2006. Teneinde tegemoet te komen aan een fundamentele vereiste die in de omzendbrief werd geformuleerd, heeft de werkgroep contact opgenomen met de Hoge Raad voor de Justitie met het oog op de uitwerking van een adequaat opleidingsprogramma voor de magistraten die bij de parketten instaan voor de behandeling van dossiers van partnergeweld. Deze opleidingen werden vervolgens georganiseerd. Ten slotte voorziet omzendbrief nr. COL 4/2006 in fine de evaluatie ervan door het College van Procureurs-generaal met de ondersteuning door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. De werkgroep, die wordt aangestuurd door de referentiemagistraten van de parketten-generaal Brussel en Luik, dient hiertoe elk nuttig voorstel voor de aanpassing en de aanvulling van de omzendbrief aan de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal te formuleren. De werkgroep dient de methode te omschrijven die voor deze evaluatie wordt gebruikt, evenals de rol van alle betrokkenen en een planning. De klemtoon wordt gelegd op het kwalitatieve aspect van de evaluatie van de omzendbrief vanuit de overweging dat een statistische aanpak hiertoe de noodzakelijke ondersteuning biedt. Er dient te worden nagegaan of, en in welke mate, de doelstellingen van strafrechtelijk beleid die door omzendbrief COL 4/2006 werden gesteld, werden gerealiseerd en, indien dit niet het geval zou zijn, dienen de middelen te worden gezocht teneinde deze doelstellingen in de toekomst wel te bereiken.
52
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 13 – RACISME, XENOFOBIE EN HOMOFOBIE
1. Inleiding Het Kernkabinet heeft op 14 juli 2004 de grondbeginselen van een Federaal Actieplan inzake Racisme, Antisemitisme en Xenofobie goedgekeurd. Wat de opvolging van de klachten betreft, voorziet dit Plan in de verfijning van de nomenclatuur teneinde de racistische of extremistische motieven van bepaalde misdrijven te kunnen identificeren. Wat het Internet als forum voor de verspreiding van racistische en antisemitische ideologieën betreft, voorziet dit Plan in: de toepassing en de evaluatie van de wetten inzake racisme, xenofobie en de strijd tegen discriminatie; de ondertekening van een akkoord tussen het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en de Algemene Directie Controle en Bemiddeling van de FOD Economie; de organisatie van een seminarie ter sensibilisering van alle betrokkenen; de oprichting van een specifieke cel voor het toezicht op racistische boodschappen op Internet in het kader van een partnership tussen het Observatorium van de Rechten op het Internet en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen. 2. Ontwikkeling – Opvolging van de klachten inzake racisme en xenofobie De inbreuken op de wetten tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden en tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaal-socialistische regime is gepleegd, werden geregistreerd onder twee codenummers. Wanneer een ander misdrijf werd gepleegd, bijvoorbeeld het toebrengen van slagen en verwondingen vanuit een racistisch oogmerk, werd dit geregistreerd onder de gebruikelijke code zonder dat rekening werd gehouden met het motief van de dader; het was derhalve onmogelijk om de fenomenen racisme en xenofobie in een betrouwbare statistiek op te nemen. Om deze lacune uit de wereld te helpen, heeft het College van Procureursgeneraal een omzendbrief uitgevaardigd die op 3 april 2006 in werking is getreden en ertoe strekt de codering te verbeteren door de parketten te verzoeken de andere dan de door de hierboven vermelde wetten beoogde misdrijven in hun context te registreren; wat het voorbeeld van de slagen en verwondingen met racistisch oogmerk betreft, dienen de parketten de drijfveer van de dader te vermelden indien deze drijfveer racistisch of xenofoob is.
53
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De referentiemagistraat van het parket of auditoraat dient toe te zien op de correcte toepassing van de omzendbrief. 3. Voortzetting – Opvolging van klachten inzake homofobie Een op 1 november 2006 in werking getreden omzendbrief houdt dezelfde principes in voor de homofobe handelingen. 4. Ontwikkeling – Racisme, xenofobie en homofobie op het Internet De procureur-generaal te Luik heeft op 27 juni 2006 deelgenomen aan de studiedag die door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen werd georganiseerd en aan deze problematiek werd gewijd. Zijn toespraak werd samen met de akte van het colloquium gepubliceerd. Ondanks meerdere vergaderingen die werden georganiseerd onder auspiciën van de heer Christian Dupont, minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansen, is het niet mogelijk gebleken een omzendbrief af te ronden inzake de aan te wenden middelen om het hoofd te kunnen bieden aan racistische, xenofobe of antisemitische propaganda op het Internet. Het grote aantal betrokken partijen, met inbegrip van privé-instellingen, maken het moeilijk om op dit gebied tot een resultaat te komen. De besprekingen zullen zo snel mogelijk hervat worden.
54
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL II. DE GOEDE ALGEMENE EN GECOÖRDINEERDE WERKING VAN HET OPENBAAR MINISTERIE (art. 143bis §2,2° Ger. W.)
55
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 1 – GERECHTELIJKE ACHTERSTAND IN STRAFZAKEN – MAATREGELEN
De samenwerkingsprotocollen die per ressort met de minister van Justitie zijn afgesloten, geven aanleiding tot enigszins uiteenlopende resultaten. In het rechtsgebied van Antwerpen wordt de stock aan correctionele zaken gestaag maar zeker afgebouwd, tevens worden grote inspanningen geleverd om de assisendossiers binnen redelijke termijn te doen vaststellen. Er is goede hoop dat in 2007 de achterstand volledig zal ingelopen zijn. In het rechtsgebied te Brussel wordt een onderscheiden situatie vastgesteld. Blijkbaar is wel degelijk een relatieve stabilisering van de achterstand merkbaar wat de behandeling van de correctionele zaken door de Franstalige kamers van het hof van beroep betreft, doch is zulks niet het geval wat de Nederlandstalige dossiers betreft. In het rechtsgebied van Gent wordt spijtig genoeg geen vooruitgang geboekt wat de behandeling van correctionele zaken betreft. Op 12 december 2006 diende nog in 1976 correctionele dossiers arrest verleend te worden. In dit aantal zijn vervat: te fixeren zaken die nog niet werden toebedeeld aan een bepaalde kamer, te fixeren zaken die reeds werden toebedeeld aan een kamer en gefixeerde zaken waarin op die datum geen eindarrest was verleend. Deze voorraad betekent meer dan de jaarlijkse output van de correctionele kamers. Op 21 november 2005 werden op die manier 1900 te behandelen dossiers geteld. Tevens werd ook een probleem vastgesteld bij de behandeling van dossiers in verband met beroepen tegen beschikkingen van de raadkamer (verwijzing naar de correctionele rechtbank, buitenvervolgingstelling, ontslag onderzoek…) die moeten behandeld worden door de kamer van inbeschuldigingstelling en waarvoor de fixatietermijn thans 11 à 12 maanden bedraagt. Omtrent die achterstand werd, zoals in het verleden, overleg gepleegd met de heer eerste voorzitter van het hof van beroep: een gebrek aan verwerkingscapaciteit van het hof wordt als één van de oorzaken van de te lange doorlooptijden aangewezen. Na de kaderuitbreiding ingevolge het samenwerkingsprotocol (dat voorzag in de oprichting van een bijkomende correctionele kamer) afgesloten met de minister van Justitie van 14 maart 2005 kon verwacht worden dat een inhaalbeweging plaats zou hebben. Bovenvermelde cijfers bewijzen dat dit evenwel niet het geval is. Alhoewel het beleid van het parket–generaal te Gent er steeds op gericht geweest is elke zaak die in beroepsorde binnenkomt bij het hof van beroep aanhangig te maken zodra de verwerkingscapaciteit van de correctionele kamers dat toelaat, wordt er op huidig ogenblik in ieder geval over gewaakt dat minstens de prioritaire zaken zo snel mogelijk voor het hof van beroep worden gebracht. Bij het bepalen van prioritaire zaken werd teruggegrepen naar de fenomenen die in het Nationaal Veiligheidsplan 2004-2007 en de Kadernota Integrale Veiligheid van 31/3/2004 als prioritair werden beschouwd.
56
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Samen met de zittingsmagistraten van het parket-generaal te Gent werd naar oplossingen gezocht voor de achterstand bij het behandelen van strafzaken: naast de oprichting van de in het samenwerkingprotocol voorziene bijkomende correctionele kamer werd de herverdeling van de strafzaken over de bestaande correctionele kamers als één van de oplossingen voorgesteld waardoor op die manier een meer evenredige werklastverdeling tussen de verschillende kamers zou bereikt worden. De oprichting van een bijkomende correctionele kamer bleek niet mogelijk te zijn wegens benoemingen in een ander ambt en pensionering van een aantal magistraten. In het vooruitzicht van de start van de behandeling van een omvangrijke zaak, werd tijdelijk een bijkomende kamer opgericht, waardoor de vijf correctionele kamers van het hof verder zullen kunnen blijven functioneren. Na overleg met de kamervoorzitters besliste de eerste voorzitter de bestaande specialisaties binnen de correctionele kamers te beperken en de overige zaken over de vijf kamers evenwichtiger te verdelen. Het parket-generaal Luik heeft als vaste regel de dossiers die binnenkomen in graad van beroep onmiddellijk te behandelen (invoering in het informaticasysteem, voorbereiding van de dagvaarding). De vaststelling ter terechtzitting hangt vanzelfsprekend ook af van de beschikbaarheid van het hof in termen van strafzitting. Vanaf 2005 geeft het parketgeneraal, in de mate van het mogelijke, prioriteit aan de vaststelling van de nieuw binnengekomen dossiers, zodat de rechtszoekende snel over een gerechtelijke beslissing kan beschikken. De nog niet afgeronde dossiers die van vóór 2005 dateren, kunnen worden beschouwd als de enige echte achterstand die zal worden weggewerkt zodra de bijkomende strafzittingen zullen kunnen worden georganiseerd, en dit nadat de bijkomende middelen, die zijn voorzien in de overeenkomst met de minister van Justitie ter bestrijding van de gerechtelijke achterstand, ter beschikking zullen gesteld en aangewend kunnen worden. In het rechtsgebied van Bergen is de gerechtelijke achterstand in strafzaken teruggedrongen tot een minimum van zaken. Dit resultaat is hoofdzakelijk te wijten aan de toename van menselijke middelen, die zowel door het hof als het openbaar ministerie (9 wekelijkse correctionele zittingen en 4 hiertoe aangewezen magistraten van het parket-generaal), werden ingezet. Ook de ondersteuning die, in het kader van de verticalisering op geregelde tijdstippen, werd geboden door de drie parketten van eerste aanleg, heeft hiertoe bijgedragen. Ook de goede medewerking van de balies aan de sinds het voorgaande jaar ingevoerde organisatorische maatregelen (inleidende zittingen zoals ook in burgerlijke zaken gebeurt, vragenlijsten inzake de gewenste duur van de debatten), verdient het in dit opzicht te worden vermeld.
57
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 2 – STATUUT VAN DE KORPSCHEFS - MANDATEN EN EVALUATIE
In augustus 2005 deelt de minister van Justitie mee dat het in haar bedoeling ligt een systeem uit te werken dat de evaluatie van korpschefs zal invoeren. Meerdere keren wordt de aandacht van de minister gevestigd op de ongelukkige situatie van deze korpschefs die na 1 april 2000 zijn aangewezen. In tegenstelling met al diegenen die vóór deze datum werden benoemd, kunnen zij immers geen tweede mandaat ambiëren. De minister zegt begrip te hebben voor de geuite bekommernissen en kondigt aan zo snel mogelijk werk te maken van haar hervormingsplannen, waardoor voor alle toekomstige kandidaat-korpschefs de situatie duidelijker en serener zal worden. Op 23 december 2005 neemt de ministerraad een voorontwerp van wet inzake de evaluatie van magistraten en de mandaten van korpschefs aan. Dit wetsontwerp beoogt de mandaten van korpschefs op 10 jaar te brengen, met dien verstande dat een evaluatie zal ingevoerd worden in de loop van het tweede, het vijfde en het tiende jaar van het mandaat. Betreffend wetsontwerp ontvangt een bijzonder negatief advies vanwege de Raad van State, met het resultaat dat eind maart 2006 een tweede versie van het wetsontwerp aan de ministerraad wordt voorgelegd. De ministerraad van 31 maart 2006 keurt deze versie goed, waarna de minister aan het College van Procureurs-generaal meedeelt dit wetsontwerp eerstdaags in het Parlement neer te leggen. Gelijktijdig voegt de minister de bedenking toe dat de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen na de datum van 1 april 2007 zal plaatshebben, teneinde de reeds lopende vacatures niet in het gedrang te brengen. Dit voorontwerp van wet, dat thans voorziet in een tweemalige evaluatie, heeft aanleiding gegeven tot uitgebreide gedachtewisselingen zowel binnen het College van Procureurs-generaal, als tijdens overlegvergaderingen van het College met de Raad van Procureurs des Konings en Arbeidsauditeurs. Er wordt beslist een gezamenlijk advies van het ganse het openbaar ministerie op te stellen. Op 19 juni 2006 wordt het ambtshalve gezamenlijk advies officieel overgemaakt aan de minister van Justitie, de Hoge Raad voor de Justitie en het Hof van Cassatie. Ondertussen zijn de besprekingen binnen de Commissie-Justitie van de Senaat aangevat en wordt het wetsontwerp, zonder fundamentele veranderingen, goedgekeurd op 13 juli 2006, waarna het ontwerp wordt overgezonden naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Het College van Procureurs-generaal stelt samen met de Raden van Procureurs des Konings en Arbeidsauditeurs vast dat een politiek akkoord bestaat, zodat het nog weinig zinvol is toch nog te trachten een ommekeer in de benadering van het project teweeg te brengen.
58
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 3 – VERDELING VAN DE PARKETJURISTEN EN REFERENDARISSEN
Sinds de beslissing van de minister van Justitie om het aantal van 174 eenheden parketjuristen gedurende een termijn van 6 maanden te bevriezen, breekt een periode van relatieve rust aan. Dit betekent dat tussen november 2005 en april 2006 geen interne discussies meer gevoerd werden over de omschakeling van parketjuristen naar referendarissen, maar dat op informele wijze gewerkt werd aan de uitvoering van de opdracht van de minister, met name: het omschrijven van de functie-inhoud van de parketjurist; het bepalen van criteria om de parketjuristen binnen het rechtsgebied te verdelen. Ingevolge de beslissing die de overlegvergadering van het College van Procureursgeneraal met het Bureau van de Raad van Procureurs des Konings op 30 november 2005 heeft getroffen, wordt een werkgroep samengesteld, bestaande uit mevrouw de procureur-generaal C. DEKKERS van Antwerpen en de heren procureurs des konings P. LENAERTS van Mechelen en A. d’ASPREMONT LYNDEN van Dinant. Deze officieuze werkgroep komt enkele kaderovereenkomst wordt goedgekeurd:
malen
bijeen,
waarna
volgende
Zolang er geen werkbaar middel bestaat om de werklast te meten, kan een gelijke procentuele verdeling op basis van het wettelijk kader van ieder ressort gelden. Er wordt een marge voorzien om bepaalde specifieke noden of situaties te ondervangen (deze beslissing is trouwens gebaseerd op het proces-verbaal van de vergadering van de Raad van Procureurs des Konings d.d. 3 maart 2006). Een ontwerp van functieprofiel dat een zeer rudimentair kader schetst, zal ter bespreking voorgelegd worden naar aanleiding van de volgende vergadering die met het Bureau van Procureurs des Konings op 29 mei 2006 zal plaatshebben. Bij deze gelegenheid wordt bijzondere aandacht besteed aan de vraag tot handtekeningbevoegdheid voor de parketjurist. Iedereen is het erover eens dat een dergelijke uitbreiding van bevoegdheid zou kunnen leiden tot het uithollen van de beslissingsbevoegdheid van de magistraat. Tevens wordt aangestipt dat in het licht van de beslissing tot evenredige verdeling van de parketjuristen zulks ontegensprekelijk meebrengt dat het protocolakkoord betreffende de toestand van het parket te Brussel zal moeten herzien worden. Het is de bedoeling de aandacht van de minister te vestigen op deze overeengekomen punten. Dit gebeurt tijdens de vergadering van 22 juni 2006, waarbij bovendien vermeld wordt dat aan Nederlandstalige zijde geen wervingsreserve meer voorhanden is, zodat gevraagd wordt om in afwachting van de organisatie van nieuwe examens – via SELOR – opnieuw de mogelijkheid te creëren om per ressort specifieke proeven te organiseren, zoals in het verleden het geval is geweest. De minister van Justitie geeft aan de heer J.P. JANSSENS, adjunct-directeur van de beleidscel, de opdracht om in de komende dagen een vergadering te beleggen met een vertegenwoordiger van het College van Procureurs-generaal en van de Conferentie van Eerste Voorzitters.
59
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Op 7 juli 2006 worden enkele principebeslissingen voorbereid met het oog op goedkeuring door de minister van Justitie: 1. Wie na 4 jaar stage (dit is 3 jaar + 2 verlengingen van 6 maanden) nog niet benoemd is als magistraat, krijgt een contract als jurist. De heer J.P. JANSSENS gaat ermee akkoord om deze gerechtelijke stagiairs in te schrijven bij de groep referendarissen. Geen van hen werkt immers voor het openbaar ministerie. 2. Voor de vrijgekomen plaatsen van parketjurist en referendaris wordt een herverdeling doorgevoerd. 3. Voor de heer J.P. JANSSENS is de totaliteit van het aantal parketjuristen voor het parket te Brussel geen breekpunt meer. 4. De heer J. HUBIN gaat ermee akkoord dat er een disproportionele toebedeling is aan Franstalige zijde wat de parketjuristen betreft. In haar schrijven van 13 juli 2006 deelt minister L. ONKELINX mee dat zij akkoord gaat met de overeengekomen voorstellen tot herverdeling. HOOFDSTUK 4 – VERDELING VAN DE GERECHTELIJKE STAGIAIRS
Op 31 mei 2006 verzoekt de FOD Justitie het College van Procureurs-generaal om per rechtsgebied een lijst over te maken inzake de onthaalcapaciteit van de parketten en auditoraten. Gelijktijdig wordt aangegeven dat met ingang van 1 oktober 2006, 24 stagiairs worden toegelaten tot de gerechtelijke stage, waarvan 14 Nederlandstaligen en 10 Franstaligen. Tevens worden de namen en de woonplaats van de laureaten van het vergelijkend toelatingsexamen bekend gemaakt. De verdeling van de stagiairs wordt op de vergadering van het College van 19 juni 2006 besproken, waarna op 22 juni 2006 de beslissing aan de minister van Justitie wordt overgemaakt. Aan Nederlandstalige zijde komt de verdeling erop neer dat de rechtsgebieden Antwerpen en Gent zullen instaan voor de opleiding en vorming van 5 stagiairs terwijl voor het rechtsgebied Brussel overeengekomen wordt om hieraan 4 stagiairs toe te wijzen. Aan Franstalige zijde bekomt Brussel ook 4 stagiairs, daar waar het rechtsgebied Luik 4 stagiairs en het rechtsgebied Bergen 2 stagiairs zullen opnemen. Kortom, er werd een consensus gevonden op basis van een rekenkundige verdeling, doch wanneer op een later tijdstip door de FOD wordt overgegaan tot de effectieve toewijzing, blijkt dat voor het ressort Bergen geen stagiair wordt voorzien.
60
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De procureur des konings te Charleroi maakt melding van zijn ongenoegen, waarin hij bijgestaan wordt door procureur-generaal G. LADRIERE, die andermaal betreurt dat de keuze van toewijzing uiteindelijk afhangt van de wensen van de laureaten. Het College van Procureurs-generaal heeft op 16 november 2006 over deze problematiek van gedachten gewisseld, doch zolang het College enkel de opdracht krijgt om een verdeelsleutel per rechtsgebied op te stellen, zal in de toekomst weinig aan deze situatie veranderen. Het principe van de keuzemogelijkheden voor de laureaten (op basis van hun rangschikking) is immers in de wet verankerd. HOOFDSTUK 5 – PROJECT “PHENIX”
Het College van Procureurs-generaal is slechts onrechtstreeks bij het Phenix-project betrokken geweest. Enerzijds via de deelname van zijn leden aan de Permanente Vergadering van de Korpschefs waarop regelmatig verslag werd uitgebracht door een lid van het “pilotagecomité” en anderzijds via de inzet van leden van het openbaar ministerie in de onderscheiden werkgroepen. Ook tijdens dit gerechtelijk jaar heeft het College van Procureurs-generaal, middels de participatie van de magistraten van het openbaar ministerie, bijgedragen tot de verdere ontwikkeling van Phenix. HOOFDSTUK 6 – PROJECT “WERKLASTMETING”
In januari 2004 ging er een project werklastmeting van start. Dit project had de doelstelling een werklastmeetinstrument voor het openbaar ministerie op te zetten. In opdracht van de minister van Justitie en met de medewerking en begeleiding van het openbaar ministerie werkte de privé-partner DE WITTE & MOREL-MÖBIUS daartoe een werklastmeetinstrument en bijhorend informaticatool uit. Het gerechtelijke jaar 2005-2006 was een sleutelmoment voor het project. De privé-partner leverde het werk op. Op 4 november 2005 vond de laatste vergadering plaats van de stuurgroep ter opvolging van de privé-partner die verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van het werklastmeetinstrument. De stuurgroep stemde in met de oplevering van het project onder voorbehoud van een lijst van opdrachten die de firma nog diende uit te voeren. Deze lijst van opdrachten werd afgehandeld in het voorjaar 2006. Een begeleidingscomité en een Vast Bureau, onder voorzitterschap van advocaat-generaal M. BOUTE, stond in voor de opvolging van de uitvoering van deze opdrachten. Zo werden onder andere volgende activiteiten verricht: invoering van dossiergebonden activiteiten voor de burgerlijke sectie van de parketten van eerste aanleg; invoering van dossiergebonden activiteiten en volumes voor de parkettengeneraal; opleiding aan de gebruikers van de parketten-generaal; ….
61
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Ondertussen werd op 22 december 2005 tijdens een vergadering van het College van Procureurs-generaal onder voorzitterschap van de minister van Justitie een demonstratie gegeven van de mogelijkheden van het werklastmeetinstrument. Deze demonstratie werd gegeven op basis van partiële resultaten van het jaar 2005 op het niveau van de politieparketten. Als antwoord op het geleverde werk kreeg het project steun van het College van Procureurs-generaal en de minister van Justitie opdat de noodzakelijk in te zetten personele en materiële middelen verstrekt werden teneinde de voortzetting van het project en de exploitatie van het instrument te kunnen garanderen. Op het einde van het gerechtelijke jaar 2005-2006 ging advocaat-generaal M. BOUTE met pensioen. Zijn verantwoordelijkheden werden overgenomen door substituutgeneraal H. VANDERLINDEN. Tevens was vanaf het gerechtelijke jaar 2006-2007 het Vast Bureau volledig operationeel met een multidisciplinair team van 5 medewerkers of 3,5 voltijdse equivalenten (afgekort als VTE): - een magistraat (0,5 VTE); - een human resources manager (1 VTE); - een statistisch analist (1 VTE); - een secretaris-hoofd van dienst (0,5 VTE); - een secretaris (0,5 VTE). De verdere ontwikkeling, de toepassing, de implementatie en het beheer van het werklastmeetinstrument is nu de volgende opdracht. Immers, “the proof of the pudding is in the eating”. HOOFDSTUK 7 – PROJECT WEBSITE O.M. - “OMPTRANET”
In de laatste maanden van het gerechtelijk jaar 2004–2005 werden de finale voorbereidingen getroffen voor de inrichting van Omptranet, de interne website van het Openbaar Ministerie/Ministère public. Vanaf oktober 2005 (datum waarop door het Centrum van Informatieverwerking van de FOD Justitie de nodige hardware en programmatuur ter beschikking werd gesteld) kon worden begonnen met de creatie ervan. Het College van Procureurs-generaal was het eerste ‘testpubliek’, derwijze dat de documentatie bij de agendapunten van de vergadering van het College van Procureurs-generaal van 20 oktober 2005 en voor de daaropvolgende vergaderingen reeds volledig door middel van Omptranet kon worden verspreid. De eerste maal dat een ruimer publiek in contact kon komen met Omptranet, was ter gelegenheid van de algemene vergadering van het “ Residuen en Voedselveiligheid” te Brussel op 15 mei 2006. Daar kon aan de aanwezige referentiemagistraten, maar ook aan de leden van de politie- en inspectiediensten die deel uitmaken van het expertisenetwerk, een demonstratie worden gegeven van de technische mogelijkheden van Omptranet. De officiële lancering vond uiteindelijk plaats tijdens een vergadering van het College van Procureurs-generaal onder voorzitterschap van de minister van Justitie op 22 juni 2006. Bij die gelegenheid benadrukte de minister het belang van een toegang
62
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
tot Omptranet door de magistraten van thuis uit, functionaliteit waarvan zij aangaf dat deze een aanzienlijke meerwaarde zou betekenen bij het gebruik van het nieuwe medium. In de laatste week vóór de gerechtelijke vakantie werden opleidingen verstrekt aan de Local Content Managers (LCM’s), die vanaf dan konden beginnen met de uitbouw van de lokale sites van de parketten en de auditoraten. De ontwikkeling van de interne website van het openbaar ministerie is volledig in eigen beheer uitgevoerd, hetgeen wil zeggen dat zowel de inhoudelijke, vormelijke als technische uitwerking door een beperkt team van magistraten en administratief personeel voor zijn rekening wordt genomen. Aldus kunnen de ontwikkelingskosten tot een absoluut minimum worden herleid. Ter ondersteuning van het project werd door de minister een administratief personeelslid, informaticus van opleiding gedelegeerd naar het Secretariaat van het College van Procureurs-generaal, om er de functie van ‘administrator’ van de site uit te uitoefenen. Dit personeelslid staat ook, samen met een tweede administrator die eveneens werkzaam is voor het Secretariaat van het College van Procureurs-generaal, in voor de opleiding van de LCM’s en in het algemeen voor alle personen die inhoud kunnen toevoegen. In totaal betreft het hier een 90-tal personen (administratieve personeelsleden en magistraten) die naast hun gewone dagtaak hun deel van Omptranet voor hun rekening nemen. Omptranet bestaat uit drie grote delen. Een deel bevat voornamelijk de informatie die thans ook reeds intern binnen het openbaar ministerie verspreid wordt, weze het dan in de vorm van per post verzonden of gefaxte drukwerken zoals omzendbrieven, lijsten met wachtdiensten en adressenlijsten, doch ook informatie die intern binnen de parketten en auditoraten circuleert, zoals modellenverzamelingen en kwalificatieboeken op papieren drager. Een ander deel behandelt de juridische informatie die van belang is voor de leden van het openbaar ministerie, doch die tot op heden in te geringe mate kon circuleren naar alle magistraten van het land toe. E-mail was tot nog toe binnen bijvoorbeeld de expertisenetwerken wel een nuttig instrument om nieuwigheden of recent opgedoken problematieken onder de aandacht te brengen, doch de structuur van de huidige website maakt het thans mogelijk snel en efficiënt kennis te nemen van alle informatie die gepubliceerd wordt op Omptranet. Vooral de kleinere korpsen, die met een klein personeelsbestand dezelfde hoeveelheid informatie dienen te beheren als de grotere korpsen, kunnen hieruit voordeel halen. Daarenboven bestaat voor de magistraten de mogelijkheid met elkaar van gedachten te wisselen, in een beveiligde omgeving, over een bepaalde problematiek en de oplossing die daarvoor kan worden aangereikt. Zo kan bijvoorbeeld een juridisch vraagstuk dat zich vandaag stelt voor een parketmagistraat in het arrondissement Kortrijk, reeds eerder zijn opgelost door zijn collega in Namen. De moderne communicatie via een eigen website maakt het mogelijk dat de ervaringen van de magistraten onderling op een zo ruim mogelijke schaal worden ter beschikking gesteld van elkaar.
63
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Snelle informatiedoorstroming en kennisdeling is dus een belangrijk middel om te komen tot een efficiënter en performanter openbaar ministerie. Om die reden ook is de website principieel geheel in het Frans en in het Nederlands ter beschikking gesteld van de gebruikers; wat de derde landstaal betreft, wordt voorzien in een vertaling in het Duits van de navigatiemiddelen binnen de site. Een derde gedeelte omvat de eigen mini-sites die worden ter beschikking gesteld van de diverse parketten, arbeidsauditoraten, parketten-generaal en auditoratengeneraal. In deze op hun beurt afgeschermde gedeelten van de site worden de interne documentatie en nieuwsberichten van louter lokaal belang ter beschikking gesteld van de onderscheiden gebruikers. De interne sites komen zodoende tegemoet aan een capaciteitsproblematiek die zich in de kleine korpsen stelde wat de informatiehuishouding betreft. Er kan tenslotte worden verwacht dat de intranetsite van het openbaar ministerie ook op administratief vlak een vereenvoudiging en kostenbesparing met zich mee zal brengen: één publicatie van een omzendbrief op de site zal voortaan en mits de nodige afspraken de verzending naar talloze bestemmelingen kunnen vervangen en de bijbehorende afdrukkosten reduceren. Het College van Procureurs-generaal meent met deze realisatie, die is tot stand gekomen met beperkte middelen, te hebben bijgedragen tot een modernere, kostenbesparende en efficiëntere bedrijfsvoering binnen het openbaar ministerie. Op deze manier is ook tegemoetgekomen aan één van de wettelijke taken van het College van Procureurs-generaal de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten van hun rechtsgebied de nodige ondersteuning voor de uitoefening van de strafvordering te verschaffen. HOOFDSTUK 8 – EXPERTISENETWERK “STRAFRECHTELIJK BELEID – STRAFRECHTSPLEGING”
1. Luik Strafrechtelijk beleid 1.1. Algemeen Het functioneel expertisenetwerk “strafrechtelijk beleid” heeft in het voorbije jaar de uitbouw van een globaal concept strafrechtelijk beleid, waar vertrokken wordt van de idee dat beleid in de eerste plaats organisatie vereist, stapsgewijs, doch in coherentie met andere initiatieven inzake de werking van het openbaar ministerie, verder gezet. Einddoel is het in de plaatsstellen van een stuurbord voor iedere leidinggevende binnen het openbaar ministerie.
64
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
1.2. Overzicht van de activiteiten Ontwikkeling van een beleidscyclus voor het openbaar ministerie Het coördinatieteam heeft tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 de werkzaamheden van het netwerk rond het ontwikkelen van een beleidscyclus in samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid verder gezet. Op de vergadering van 16 september 2005 werd aandacht besteed aan de opvolging van de beleidscyclus op het lokale niveau. In het bijzonder gaf de procureur des konings te Antwerpen, bij wijze van best practice, toelichting over het initiatief lopende binnen zijn arrondissement met betrekking tot de opvolging van de prioriteiten die vastgelegd werden in de zonale veiligheidsplannen. Regelmatig bracht de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid in hetzelfde kader verslag uit over de vorderingen van het wetenschappelijk onderzoek rond “het parketbeleidsplan”. Dit zal leiden, eens de bevraging van de vijftig geprivilegieerde getuigen is uitgewerkt en de resultaten ervan gekend, tot een grondige bespreking over inhoud en vorm van dergelijke parketbeleidsplan waarbij het coördinatieteam als klankbord voor het openbaar ministerie zal fungeren. Integrale kwaliteitszorg binnen alle geledingen van het openbaar ministerie Het netwerk heeft het voorbije jaar meerdere vergaderingen gewijd aan de opvolging van de wetenschappelijke onderzoeken gevoerd door het Instituut voor de Overheid van de KUL en het Solvay Instituut van de ULB en die medio 2005 geresulteerd hebben in een draaiboek met een voorstel tot een aan het openbaar ministerie eigen kwaliteitsmodel. Dit draaiboek werd door de onderzoeksploegen in samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid gedurende 2005 en de eerste semester van 2006 in een aantal pilootparketten geïmplementeerd en getest. De eerste ervaringen hierover werden uitgewisseld op een studiedag ingericht op 12 september 2006 door de ULB en KUL in samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid.1 Het resultaat van het tweede deel van deze implementatieoefening zal bestaan uit het door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid gevoerde observatieonderzoek en zal een verfijning van het voorgestelde model inhouden. Eén van de getrokken lessen is dat het kwaliteitsmodel een algemene consensus wegdraagt waar het de organisatorische aandachtsvelden beschrijft, doch dat het evenwel nog moet aangevuld worden met criteria voor de resultaatsgebieden.
1 De publicatie door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid is terug te vinden in : “Een instrument voor het verbeteren van de kwaliteit binnen het openbaar ministerie”, G. Bouckaert, R. Depré en A. Drumaux, Maklu 2006.
65
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De besprekingen binnen het netwerk hebben duidelijk gesteld dat, vooraleer de resultaten kunnen bekeken worden, er werk moet gemaakt worden van de concrete invulling van verschillende organisatiegebonden factoren. Het expertisenetwerk zal bij voorrang in het volgende jaar hieraan trachten gestalte te geven. Aangezien het van belang is dat het kwaliteitsdenken de ganse strafrechtelijke keten zou bestrijken, werden door het expertisenetwerk in 2005 en 2006 op regelmatige wijze de ervaringen van de projecten lopende bij de parketten en bij de Lokale Politie uitgewisseld. Afstemming van de verschillende projecten Reeds in het verleden werd de noodzaak geschetst om afstemming te bewaren tussen de verschillende vernieuwende projecten lopende binnen het openbaar ministerie. Het netwerk leverde een bijdrage tot het realiseren van deze coherentie door de projectverantwoordelijken te betrekken bij de werkzaamheden en de vergaderingen die belangrijke raakvlakken hadden met beleidsplanning, kwaliteit en organisatieontwikkeling, werklastmeting, statistiek en Phenix. Beeldvorming Het openbaar ministerie dient net als andere beleidsverantwoordelijken te beschikken over een gedegen beeldvorming om een beleid te kunnen uittekenen. Zoals in het verleden werden de coördinatoren van de functionele netwerken betrokken bij de werkzaamheden van de werkgroep ter voorbereiding van het zogenaamde “Nationaal Politioneel Veiligheidsbeeld 2007-2011” van de Federale Politie. Deze werkgroep binnen de Federale Politie heeft in 2005-2006 kennisgenomen van de belangrijke evoluties en verfijningen die de dienst strategische analyse voorstaat door de criminaliteit niet alleen naar impact te omschrijven maar ook door de dreiging en de kwetsbaarheid in beeld te brengen. 2. Luik Strafrechtspleging In navolging van de uitgebreide lijst van de vergadering van 7 november 2005 werden navolgende punten verder behandeld in de beschouwde periode: gedeeltelijke anonimiteit van getuigen en klagers of aangevers; Een omstandig werkdocument werd opgesteld en besproken binnen het expertisenetwerk. Op basis van dat werkdocument, dat een volledig uitgewerkt standpunt terzake bevat, werden plaatselijke richtlijnen verspreid. het verhoor bij middel van video-media; Er werd beslist geen afzonderlijke richtlijnen te maken, doch met de tijd de bestaande omvangrijke richtlijnen inzake onder meer de anonimiteit van getuigen
66
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
aan te vullen, vermits deze de voorgelegde problematiek voor een deel reeds behandelen. de nieuwe wijze van afdoening van een strafzaak in het kader van het wetontwerp ter wijziging van diverse wettelijke bepalingen m.b.t. het sociaal strafrecht (Doc. 51-1610); Na een grondige bespreking in het kader van het strafprocesrecht in het algemeen, werd, op basis van de gedachtewisseling binnen het netwerk, besloten een ontwerp van advies ten behoeve van het College voor te bereiden. Dit ambtshalve advies werd op 28 april 2006 aan mevrouw de minister van Justitie toegezonden. medisch beroepsgeheim - inbeslagname van wapens en drugs in psychiatrische instellingen of ziekenhuizen; Met het oog op het verzoenen van de blijvende contradicties tussen de diverse standpunten die Justitie in het algemeen overstijgen, werd besloten de mogelijkheid na te gaan om naast adviezen met meer algemene gelding, aanbevelingen te formuleren die een leidraad vormen voor parketten en politiediensten voor de benadering van welomschreven concrete voorvallen. Deze werkzaamheden zullen in de toekomst worden verder gezet. objectieve verzwarende omstandigheden - gevolgen van het arrest Göktepe t/ België van het E.H.R.M.; Op vraag van de minister van Justitie werd een advies voorbereid omtrent het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 475 van het Strafwetboek (Doc 50 3-1286). Dit advies werd op 20 maart 2006 aan de minister van Justitie overgemaakt. standpunt inzake voorlopige hechtenis ten aanzien van het arrest van het Hof van Cassatie van 23 augustus 2005 nopens de hechtenistoestand bij afstand van beroep; Een document werd ter zake opgesteld en besproken. De hoofdcoördinator werd tevens gemandateerd door het College met betrekking tot twee bijzondere opdrachten: de opvolging van de parlementaire besprekingen inzake het wetsontwerp houdende het wetboek van strafprocesrecht, overgezonden naar de Kamer in december 2005 na stemming in de Senaat; De hoofdcoördinator werd in januari 2006 aangesteld om het voorzitterschap waar te nemen van de werkgroep “Grote Franchimont” van het College van Procureursgeneraal en de Raad van de Procureurs teneinde een gezamenlijk standpunt van het openbaar ministerie uit te werken. Net zoals tijdens de behandeling in deze laatste wetgevende vergadering werd de hoofdcoördinator door de Kamercommissie-Justitie gehoord op 8 februari 2006 en 15 maart 2006 en werd door betrokkene een document neergelegd met het standpunt namens het College van Procureurs-generaal en de Raad van Procureurs des Konings. De hoofdcoördinator woonde alle vergaderingen bij van de Commissie voor de Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers tot juni 2006. Deze commissie zou later beslissen dit wetsontwerp niet verder af te handelen binnen de lopende legislatuur.
67
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
de problematiek van de omzetting van de richtlijn 95/46/EC over de bescherming van privacy op nationaal en internationaal vlak door de Europese Commissie in het kader van de derde pijler; Ofschoon dit voorstel van kaderbesluit een harmonisatie beoogt op transnationaal niveau, stelt zich in casu de vraag welke maatregelen op het nationale vlak dienen genomen te worden gelet op de toepassingssfeer van deze wetgeving. Meer bepaald leek het passend een voorafgaand onderzoek te voeren naar de verhouding tussen de wetgeving betreffende de privacybescherming aan de ene kant en de regels van de strafprocedure aan de andere zijde. De hoofdcoördinator nam de voorbereidende studie op zich teneinde een omstandig advies voor te leggen aan het expertisenetwerk zodat het College van Procureurs-generaal een officieel standpunt zou kunnen innemen. Deze werkzaamheden worden verder gezet. De hoofdcoördinator verleende verder in zijn dubbele hoedanigheid, namelijk mede als lid van het expertisenetwerk “groot banditisme en terrorisme", medewerking aan het opstellen van de omzendbrief COL 13/2006 inzake de bijzondere opsporingsmethoden, inzonderheid betreffende de wet van 27 december 2005 houdende diverse wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de verbetering van de onderzoeksmethoden in de strijd tegen het terrorisme en de zware en georganiseerde criminaliteit. Bovendien stelde hij de nodige dringende en voorlopige richtlijnen van 30 december 2005 van de procureur-generaal te Antwerpen op teneinde de onmiddellijke toepassing van deze wet te kunnen realiseren en de onmiddellijk overgangsmoeilijkheden op te vangen. Deze lokale richtlijnen werden overgenomen. De hoofdcoördinator stelde eveneens een advies op ter attentie van de FOD Justitie betreffende “The Green Paper on the presumtion of innocence – Livre Vert sur la présomption d’innoncence” dat werd overgemaakt op 16 juni 2006 en werd gebruikt als basis voor de Belgische ambtenaren bij de onderhandelingen binnen de Europese commissie. De hoofdcoördinator stelde op 11 januari 2006 een advies op ter attentie van de minister van Justitie inzake de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, inzonderheid de bepalingen tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en de bepalingen gewijzigd bij de wet van 23 december 2005 houdende diverse bepalingen. Gelet op de uitvoeringsmoeilijkheden van deze wet werd een omstandig ontwerp van richtlijn meegedeeld. De hoofdcoördinator stelde op 26 januari 2006 een advies op ter attentie van de minister van Justitie betreffende de artikelen 46bis en 88bis van het Wetboek van Strafvordering zoals gewijzigd bij wet van 27 december 2004 houdende diverse bepalingen en de problematiek van de Internet Protocol Adressen, met mededeling van een omstandig ontwerp van richtlijn betreffende de artikelen 15 en 16 van de wet van 27 december 2004 houdende diverse bepalingen. Dit advies werd later overgenomen in een voorontwerp van wet dat beoogt de gestelde problematiek op te lossen.
68
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De hoofdcoördinator stelde verder, op verzoek van de voorzitter van de Commissie voor de Justitie van de Senaat, een omstandig advies op na ruggespraak met leden van het expertisenetwerk betreffende: Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek met betrekking tot de regeling inzake noodweer en tot invoering van de algemene schulduitsluitingsgrond “noodweerexces” – nr. 3 – 243/1; Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 416 en 417 van het Strafwetboek nr. 3 – 409/1; Wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van het Strafwetboek inzake noodweer - nr. 3 – 511/1. Dit advies werd overgemaakt op 16 juni 2006. De hoofdcoördinator was eveneens lid en tevens vertegenwoordiger van het College van Procureurs-generaal binnen de werkgroep die onder leiding van het kabinet van Justitie belast was met het opstellen van reparatiewetten met betrekking tot de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties. Die werkgroep finaliseerde meerdere voorontwerpen waarbij onder meer een vereenvoudiging wordt verwezenlijkt van de procedures inzake beslag, voorzien in de artikelen 28octies en 61sexies Sv en in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Deze ontwerpen werden later opgenomen in het wetsontwerp houdende diverse bepalingen (DOC 51 2761/001). Het laatste voorontwerp werd nog niet in een wetsontwerp omgezet en betrof een voorstel van globale regeling voor de problematiek van beslag en verbeurdverklaring.
HOOFDSTUK 9 – EXPERTISENETWERK “POLITIE”
Het expertisenetwerk “politie” van het College van Procureurs-generaal, dat werd opgericht onmiddellijk na de politiehervorming in 2001, heeft zijn activiteiten verder gezet in het verlengde van de voorgaande jaren door permanent aandacht te blijven besteden aan de verhouding tussen het openbaar ministerie en de politie en dit met het oog op de harmonisatie van het opsporings- en vervolgingsbeleid zoals ontwikkeld in de Kadernota Integrale Veiligheid die door de regering op 30 en 31 maart 2004 werd goedgekeurd. Meer in het bijzonder heeft het netwerk ook de werkzaamheden opgevolgd van de verschillende overlegplatformen, die omtrent bepaalde politiemateries - zowel informeel als structureel - werden opgericht, teneinde de informatiedoorstroming binnen het netwerk gevoelig te verbeteren en om actief standpunten te kunnen blijven innemen, die zijn gestoeld op overleg tussen alle geledingen van het openbaar ministerie waarvan de leden in deze overlegplatformen zetelen. In het bijzonder kunnen worden vermeld: de begeleidingscommissie voor de hervorming van de Lokale Politie, de Federale Politieraad, de interministeriële werkgroep “artikel 44” die instaat voor de uitwerking van uitvoeringsbepalingen
69
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
betreffende de verwerking van informatie zoals vermeld in de wet op het politieambt, de werkgroep-Carels met betrekking tot de vereenvoudiging van de administratieve taken op gebied van gerechtelijke politie, de werkgroep “partnership” die werd opgericht binnen de Federale Politie om de interne reflectie te bevorderen omtrent de verhouding tussen het openbaar ministerie, de onderzoeksrechters en de politie, de werkgroep “gerechtelijke pijler” die werd opgericht op initiatief van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en die zich toespitst op de verhouding tussen de actoren van de strafrechtelijke keten in het kader van de uitvoering van de opdrachten van gerechtelijke politie. In deze optiek heeft het netwerk zich hoofdzakelijk over volgende problemen gebogen: Gerechtelijke capaciteit: momenteel is een studie aan de gang binnen de Federale en Lokale Politie om de capaciteit die door ieder op zijn niveau en in functie van zijn respectievelijke rol, reëel wordt ingezet voor het uitvoeren van opdrachten van gerechtelijke politie, nauwkeuriger te bepalen. De resultaten van deze studie, waardoor een beter overzicht zou moeten worden verkregen van de verdeling van de effectieven in functie van de verschillende domeinen van de criminaliteit, zouden aanleiding kunnen geven tot een evaluatie en een eventuele verfijning van COL 2/2002 die ondertussen ongewijzigd blijft na het voorstel dat door het College aan de minister werd geformuleerd op advies van het netwerk. Het netwerk besteedt in dit kader ook aandacht aan het begrip “onderzoeksmanagement” waarvan het doel bestaat in de optimalisering van het beschikbare effectief. In dit kader is het netwerk eveneens overgegaan tot een bevraging van de verschillende arrondissementen omtrent de bijzondere aangelegenheid van de verdeling van de onderzoeksopdrachten tussen de Dienst Enquêtes van het Comité P, de algemene inspectie van de geïntegreerde politie en de politiediensten betreffende feiten waarbij een politieambtenaar is betrokken. Uit deze bevraging kon grotendeels worden afgeleid dat elk arrondissement zijn eigen keuzesysteem heeft uitgewerkt waarover het algemeen gezien tevreden lijkt, maar dat het niettemin onmogelijk is gebleken een eenvormige formule uit te werken. Overbrenging van gedetineerden en minderjarigen (interministeriële richtlijn MFO 1): een lid van het netwerk werd gevraagd te zetelen in de ad hoc-werkgroep die aan deze problematiek werd gewijd onder auspiciën van de groep ‘gerechtelijke pijler’. Deze groep is gelast met de redactie van nieuwe richtlijnen ter zake die eveneens rekening zullen houden met het bestaan van het veiligheidskorps. Programma’s beoogd door artikel 95 van de wet betreffende de geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus: het netwerk heeft de mogelijkheid gehad de vertegenwoordigers van het Controleorgaan (COC) voor het beheer van de politie-informatie te ontvangen. De problematiek van de programma’s die een integrale en geïntegreerde aanpak van de veiligheidsfenomenen moeten mogelijk maken, werd door dit orgaan voor het voetlicht geplaatst in zijn rapport 2005, meer bepaald daar de definitie van dergelijke programma’s nog niet door een voldoende duidelijke tekst werd omschreven, zodat de verwerking van gegevens, binnen dit kader uitgevoerd, tegenstrijdig zou kunnen zijn aan de naleving van – meer bepaald – het finaliteitsbeginsel. De deelname van leden
70
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
van het netwerk aan de besprekingen binnen de groep “gerechtelijke pijler” en de werkgroep “artikel 44” heeft bijgedragen tot de redactie van een tekst die de goedkeuring van alle betrokken partijen kon wegdragen en waarbij de noties “programma” en “project” zo goed mogelijk werden afgelijnd versus de notie “pro-actief onderzoek”. In ditzelfde kader heeft het netwerk eveneens kunnen deelnemen aan de uitwerking van een gemeenschappelijk standpunt t.o.v. de sector “Justitie” wat betreft de behandeling van de informatie van bestuurlijke politie in het raam van de redactie van het ontwerp-K.B. betreffende de werking van de ANG. De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid heeft regelmatig verslag uitgebracht aan de werkgroep over de evolutie van de wetenschappelijke onderzoeken die door deze dienst worden gevoerd, meer bepaald wat de implementatie van het systeem van “integrale kwaliteit binnen het openbaar ministerie” betreft, evenals gelijkaardige initiatieven die binnen de Federale en Lokale Politie werden genomen. De rol van de procureurs des konings bij het ontwerp van de zonale veiligheidsplannen heeft eveneens het voorwerp van een studie uitgemaakt die zal worden voortgezet in het kader van de uitwerking van de nieuwe zonale veiligheidsplannen 2008-2012. De adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid heeft het netwerk ook op de hoogte gehouden over de vooruitgang van de initiatieven die werden genomen met betrekking tot het integrale en geïntegreerde veiligheidsbeleid (zie Kadernota van de regering). Het netwerk “Politie” van het College van Procureurs-generaal werkt voor deze materies samen met het netwerk “Strafrechtelijk beleid”. Reorganisatie van de geïntegreerde politie, beleidsnota’s van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken: de leden van het netwerk werden verzocht kennis te nemen van deze documenten en hun opmerkingen te formuleren waaraan vervolgens, in voorkomend geval, gevolg kon worden gegeven binnen de betrokken werkgroepen. HOOFDSTUK 10 – VERTICALE INTEGRATIE VAN HET OPENBAAR MINISTERIE - EINDVERSLAG MET BETREKKING TOT DE EXPERTISENETWERKEN
Na de inwerkingtreding van de wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het openbaar ministerie, heeft de werkgroep2 zich gewijd aan de uitwerking van concrete voorstellen met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe bepalingen van artikel 143bis, §3 van het Gerechtelijk Wetboek, die betrekking hebben op de expertisenetwerken.
2
Leden: A. d’Aspremont Lynden, procureur des konings te Dinant; J.-M. Berkvens, procureur des konings te Brugge; I. Carmen, procureur des konings te Leuven; P. De Gryse, procureur des konings te Brussel; J. Geysen, arbeidsauditeur te Brussel; G. Ladrière, procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen; P. Morlet, eerste advocaat-generaal bij het hof van beroep te Brussel, voorzitter van de werkgroep; F. Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent; B. Van Lijsebeth, procureur des konings te Antwerpen; Mevrouw C. Dekkers, procureurgeneraal bij het hof van beroep te Antwerpen, heeft deelgenomen aan de activiteiten.
71
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De werkgroep heeft een aantal vergaderingen gewijd aan gesprekken met de coördinatoren van de bestaande expertisenetwerken evenals met de vertegenwoordigers van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. De werkgroep is eveneens overgegaan tot het bestuderen van: de documenten die door elke hoofdcoördinator werden medegedeeld en die de historiek, de organisatie en de effectieve werking van elk netwerk behandelen; twee synthesenota’s, respectievelijk door mevrouw de procureur-generaal te Antwerpen en de heer Ben PIETERS, jurist bij het College van Procureursgeneraal, opgesteld; een nota van de heer PIETERS inzake de ondersteunings- en coördinatierol van het Secretariaat van het College. Vervolgens heeft de werkgroep een “Code van best practices” uitgewerkt, die kan worden toegepast op alle expertisenetwerken. Op 9 juni 2006 heeft de werkgroep zijn eindverslag aan het College voorgelegd. De inhoud van dit verslag kan als volgt worden weergegeven: 1. Draagwijdte van het artikel 143bis, §3, lid 5 van het Gerechtelijk Wetboek Krachtens deze wetsbepaling legt het College van Procureurs-generaal de nadere regels voor de organisatie en de werking van de expertisenetwerken vast in overleg met de Raad van Procureurs des Konings of de Raad van Arbeidsauditeurs. De werkgroep is derhalve van mening dat de bepaling van artikel 143bis, §3, lid 5 van het Gerechtelijk Wetboek zo ruim mogelijk dient te worden geïnterpreteerd. In deze optiek heeft de werkgroep geoordeeld dat het overleg betrekking zou dienen te hebben op: de algemene regels inzake organisatie en werking van de expertisenetwerken; de oprichting van een nieuw expertisenetwerk (met inbegrip van de bijzondere modaliteiten inzake de organisatie, de samenstelling en de werking ervan, die worden vastgelegd in het oprichtingsprotocol); de wijzigingen die dienen te worden aangebracht aan de structuur, de bevoegdheden en de samenstelling van bestaande expertisenetwerken. 2. Regels gemeenschappelijk voor alle expertisenetwerken De werkgroep heeft aanbevolen dat het aangewezen zou zijn rekening te houden met de specificiteit van elk expertisenetwerk; het zou derhalve van weinig realisme getuigen een eenvormig model op te leggen. Het College zou niettemin, in overleg met de Raad van Procureurs des Konings en/of de Raad van Arbeidsauditeurs, een aantal uniforme organisatie- en werkingsregels moeten uitvaardigen: 1° vaststelling rechtvaardigen;
van
criteria
die
de
oprichting
72
van
een
expertisenetwerk
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2° definitie van de bevoegdheden en de opdrachten van elk netwerk in functie van duidelijke en precieze doelstellingen; 3° instelling van permanente contacten tussen de netwerken en wederzijdse ondersteuning tussen de netwerken en de verschillende geledingen van het openbaar ministerie; 4° pro-actief karakter van de reflectie die op gebied van strafrechtelijk beleid wordt gevoerd in het raam van de netwerken zowel ten aanzien van het beleid van de wetgever en/of de regering, als ten aanzien van de problemen die in het kader van de uitwerking van dit beleid kunnen rijzen; 5° vaststelling van de mechanismen van informatiedoorstroming binnen de netwerken, tussen de verschillende netwerken onderling, alsmede tussen de netwerken en de verschillende geledingen van het openbaar ministerie; 6° terbeschikkingstelling van de nodige infrastructuur die noodzakelijk is voor de werking van elk netwerk en versterking van de administratieve coördinatie van de verschillende netwerken door het Secretariaat van het College; 7° opmaak van regelmatige activiteitsverslagen door elk netwerk; 8° vastlegging van eenvormige regels, teneinde te komen tot een evenwichtige en effectieve vertegenwoordiging van de verschillende rechtsgebieden en de verschillende geledingen van het openbaar ministerie; 9° duidelijk onderscheid tussen de expertisenetwerken stricto sensu enerzijds (gekenmerkt door de duurzaamheid van de te behandelen problematiek) en de overlegstructuren sui generis (werkgroepen of reflectiegroepen) anderzijds, die werden opgericht teneinde specifieke situaties het hoofd te bieden. De werkgroep heeft benadrukt dat de oprichting van een expertisenetwerk stricto sensu een formele beslissing van het College veronderstelt, die dient te beantwoorden aan een aantal door de werkgroep voorgestelde criteria en die wordt opgetekend in een protocol dat als oprichtingsakte geldt. De werkgroep heeft niettemin geoordeeld dat het niet tot haar bevoegdheden behoorde om voorstellen te formuleren met als doel het bestaan of de bevoegdheden van de momenteel actieve netwerken in vraag te stellen. 3. Ondersteuning van de expertisenetwerken De werkgroep heeft de essentiële rol van het Secretariaat benadrukt op gebied van administratieve ondersteuning en coördinatie van de netwerken. De uitoefening van deze opdracht inzake ondersteuning veronderstelt niettemin dat het Secretariaat van het College de hiertoe noodzakelijke menselijke en materiële middelen toegewezen krijgt. De werkgroep heeft in dit opzicht een aantal minimale vereisten geformuleerd.
73
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
De werkgroep heeft het essentieel geacht dat het Secretariaat van het College een “knipperlichtfunctie” zou uitoefenen, en dit voor de materies die gelijktijdig door twee of meerdere netwerken worden behandeld, teneinde overlappingen qua bevoegdheid te voorkomen of te vermijden dat ongecoördineerde initiatieven worden genomen. Met dit doel voor ogen: dienen de modaliteiten inzake ondersteuning door het Secretariaat aan de expertisenetwerken op een duidelijke manier te worden gedefinieerd door het College en dit via een uitdrukkelijk mandaat; dient de doorstroming van informatie tussen de netwerken en het Secretariaat van het College gesystematiseerd te worden; zijn regelmatige vergaderingen van de hoofdcoördinatoren meer dan wenselijk; dient de coördinatie van de netwerken te worden waargenomen in samenwerking met de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. Er kan ten slotte nog worden aangestipt dat het College van Procureurs-generaal tijdens de vergadering van 19 juni 2006 tot een besluit is gekomen waarbij de voorstellen van de werkgroep grotendeels werden aangenomen. HOOFDSTUK 11 – GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES
De wet van 20 juli 2005 houdende diverse bepalingen heeft enkele substantiële wijzigingen aangebracht aan de wetten van 13 mei 1999, 7 mei 2004 en 17 juni 2004 inzake de gemeentelijke administratieve sancties. Omzendbrief COL 6/2005 van het College werd in het licht van deze wijzigingen herzien teneinde de aangebrachte wetswijzigingen te integreren en werd vervangen door omzendbrief COL 1/2006. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op: “Herpenalisering” van sommige artikelen van Titel X van Boek II Sw. Het betreft de artikelen 559, 1° (beschadiging van roerende eigendommen); 561, 1° (nachtlawaai); 563, 2° (beschadiging van stedelijke of landelijke afsluitingen) en 563, 3° (feitelijkheden of lichte gewelddaden) die onder categorie II. vallen. Inzake de inbreuken op de artikelen 526, 537 en 545 Sw. en de inbreuken op Titel X van Boek II Sw., die opnieuw strafbaar gesteld worden, beschikt de procureur des konings over een termijn van twee maanden om zijn beslissing mede te delen. De agenten van de gemeentepolitie in een meergemeenten-politiezone kunnen vaststellingen uitvoeren inzake inbreuken die enkel administratief worden bestraft, mits een voorafgaande overeenkomst werd gesloten tussen de betrokken gemeenten.
74
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Het origineel van de vaststellingen wordt binnen de termijn van één maand bezorgd aan de procureur en een kopie wordt overgezonden aan de bevoegde ambtenaar teneinde een administratieve sanctie op te leggen. Deze termijn begint te lopen op de zoveelste tot de dag vóór de zoveelste. Derhalve begint de termijn te lopen op de dag na de vaststelling en is de vervaldag in de termijn inbegrepen. Inzake de procedure lastens de minderjarigen zijn de ouders, voogden of de personen die het hoederecht over deze minderjarigen uitoefenen voortaan betrokken bij alle fases van de rechtspleging zowel wat de procedure voor de ambtenaar als het beroep voor de jeugdrechtbank betreft. Zij beschikken dan ook over dezelfde rechten als de minderjarige die de overtreding heeft begaan. De ouders, voogden of personen die het hoederecht uitoefenen over de minderjarige zijn burgerlijk verantwoordelijk voor de betaling van de administratieve geldboeten. De minderjarige en de ouders, voogden of personen die het hoederecht over de minderjarige uitoefenen kunnen beroep instellen tegen de beslissing van de jeugdrechtbank die een beschermingsmaatregel zou instellen in plaats van een administratieve geldboete, overeenkomstig de procedures beschreven in de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming. De verjaringstermijn van de administratieve rechtshandeling blijft op zes maanden maar begint te lopen vanaf de dag van ontvangst van de vaststellingen of het afschrift van het proces-verbaal door de ambtenaar die wordt verondersteld kennis te hebben genomen van de vaststellingen twee dagen na de datum van de verzending ervan. Inzake de cumulatie van de kwalificaties voorziet de wet van 20 juli 2005 dat, indien een ander feit dan degene opgenomen in categorie II of III, tegelijk door een gemeentelijk reglement en een strafwet (bijvoorbeeld wildplassen, sluikstorten) kan worden bestraft, de procureur derhalve over een termijn van twee maanden beschikt die begint te lopen vanaf de dag van ontvangst van het proces-verbaal om de ambtenaar in te lichten dat een vooronderzoek of een gerechtelijk onderzoek werd geopend, dat vervolging werd ingesteld of dat hij meent het dossier te moeten seponeren bij gebrek aan voldoende bewijs. Indien de procureur des konings niets meldt tijdens deze periode, zijn nog enkel administratiefrechtelijke vervolgingen mogelijk. De gemeente kan beroep instellen tegen een beslissing om geen administratieve geldboete op te leggen wanneer deze beslissing werd genomen door een aangewezen provincieambtenaar. De omzendbrief COL 1/2006 werd op 10 februari 2006 ter beschikking gesteld van de magistraten, de politiediensten en de betrokken overheden.
75
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 12 – SOCIALE FRAUDE
Vanuit de vaststelling dat het ontbreken van een éénvormig strafrechtelijk beleid op nationaal niveau aanleiding gaf tot betreurenswaardige verschillen binnen de verschillende gerechtelijke arrondissementen inzake de aanpak van inbreuken op het sociaal strafrecht werd in de Kadernota Integrale Veiligheid, die op 30 maart 2004 door de ministerraad werd goedgekeurd, geopperd om een strafrechtelijk beleid in te voeren, bestaande uit de prioriteiten overeenkomstig de wet van 3 mei 2003 houdende oprichting van de Federale Raad voor de strijd tegen de illegale arbeid en de sociale fraude, het Federale Coördinatiecomité en de Arrondissementscellen, het optimaliseren van de informatie-uitwisseling tussen het parket van de procureur des konings en de arbeidsauditeur en het organiseren van opleidingscycli voor alle gerechtelijke, politionele en sociale actoren. Met de ondersteuning van het kabinet-Justitie, de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en de Raad van Arbeidsauditeurs hebben de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal op 18 januari 2007 een gemeenschappelijke omzendbrief uitgevaardigd inzake het strafrechtelijk beleid van de auditoraten (COL 3/07). In overeenstemming met de Kadernota beoogt de omzendbrief een belangrijk gedeelte van het sociaal strafrecht uit de strafrechtelijke sfeer te halen, door de minst zware inbreuken door te verwijzen naar de Dienst voor Administratieve Geldboeten. Daarentegen worden het tewerkstellen van minimaal vijf werknemers die niet zijn ingeschreven in de sociale documenten, het tewerkstellen van minimaal drie werknemers die geen onderdaan zijn van de Europese Economische Ruimte en die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning, het tewerkstellen van één of meerdere werknemers in omstandigheden die strijdig zijn met de menselijke waardigheid in overtreding van de wetgeving inzake mensenhandel, het tewerkstellen van werknemers zonder de reglementering inzake het welzijn op het werk na te leven, en dit in ernstige gevallen en, ten slotte, het hinderen bij het uitoefenen van toezicht, naar de correctionele rechtbanken doorverwezen; de arbeidsauditeur wordt eveneens verzocht om te vervolgen ingeval van nietregularisering, van kennelijke fraude op gebied van sociale zekerheid, van kennelijke fraude op gebied van sociale bijstand en van niet-betaling van de bezoldiging gedurende meer dan drie maanden. De omzendbrief bevat een belangrijk hoofdstuk inzake de statistieken. Teneinde, met ingang van 1 januari 2007, de gegevens inzake de vijf hierboven aangehaalde prioriteiten op een voor alle auditoraten correcte, identieke en éénvormige manier te kunnen registreren, werd op het OMPTRANET een registratiesysteem geïnstalleerd dat LAURENCE werd genoemd. Na het verlaten van het PHENIX-project zal dit registratiesysteem des te nuttiger blijken, hoewel het momenteel nog beperkt is qua mogelijkheden. Met ingang van 9 november 2005 heeft het College eveneens een uitgevaardigd (COL 13/05) betreffende de informatie-uitwisseling parketten en de auditoraten en de diensten voor sociale inspectie; deze is in werking getreden op 1 januari 2006. Artikel 6, lid 2, van de
76
omzendbrief tussen de omzendbrief wet van 16
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
november 1972 betreffende de arbeidsinspectie, verplicht de officieren van het openbaar ministerie die aanwijzingen van sociale fraude constateren ertoe deze informatie te bezorgen aan de minister voor Sociale Zaken en dit mits uitdrukkelijke toestemming van de procureur-generaal. Dit systeem wordt als zwaar, ingewikkeld en inefficiënt ervaren. Derhalve leek het meer aangewezen de parketten te verzoeken de auditoraten in te lichten telkens wanneer een aanwijzing van fraude opduikt. Begin 2007 zal de omzendbrief worden geëvalueerd. Ook al omwille van redenen van structuur en interne werking heeft de wet van 3 mei 2003 houdende oprichting van de Federale Raad voor de Strijd tegen de Illegale Arbeid en de Sociale Fraude, het Federale Coördinatiecomité en de Arrondissementscellen de verwachte resultaten niet kunnen opleveren, zodat zij diende te worden vervangen door de artikelen 309 e.v. van de programmawet van 27 december 2006 tot oprichting van de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst. Het College heeft geïnvesteerd in de verbetering van de werking van de arrondissementscellen, die worden voorgezeten door de arbeidsauditeur, door hen ertoe te verplichten om volgens een actieplan te werken teneinde hun doelstellingen beter te kunnen bereiken. Teneinde tegemoet te komen aan de wens van de regering heeft de Hoge Raad voor de Justitie in 2006 ten slotte twee opleidingen op gebied van sociaal strafrecht georganiseerd.
77
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL III. OVERZICHT VAN DE ACTIVITEITEN VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL
78
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 1 – VERGADERINGEN
1. De maandelijkse vergaderingen van het College van Procureurs-generaal Het College van Procureurs-generaal kwam tijdens het gerechtelijk jaar 20042005, met toepassing van art. 143bis §5 Ger. W., tien keer samen. Deze vergaderingen vonden, onder het voorzitterschap van de procureur-generaal te Gent, plaats op 19 september 2005, 20 oktober 2005, 30 november 2005, 20 december 2005, 19 januari 2006, 21 februari 2006, 20 maart 2006, 27 april 2006, 29 mei 2006 en 19 juni 2006. De federale procureur nam telkens deel aan de vergaderingen van het College, behoudens wat de besprekingen betrof aangaande de evaluatie van het Federaal Parket en de hoorzittingen en beraadslagingen over de kandidaten voor het ambt van federaal magistraat. Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 heeft het College ook enkele ontmoetingen gehad met vertegenwoordigers van partners van het Openbaar Ministerie: -
Op 29 mei 2006 ontmoette het College de vertegenwoordigers van de Hoge Raad voor de Justitie. Het jaarlijks overleg met het Nederlandse College van Procureurs-generaal vond plaats op 1 maart 2006 in Den Haag.
2. De vergaderingen van het College van voorzitterschap van de minister van Justitie
Procureurs-generaal
onder
het
Het College kwam vier keer bijeen onder het voorzitterschap van de minister van Justitie. Deze vergaderingen vonden plaats op 22 september 2005, 22 december 2005, 23 maart 2006 en 22 juni 2006. Deze vergaderingen worden, naast de Minister, het College en de federale procureur, ook bijgewoond door de kabinetschef, adviseurs van de minister, de Voorzitter van het Directiecomité van de FOD Justitie, de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en de directeur-generaal van de Dienst Wetgeving. 3. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en het Bureau van de Raad van Procureurs des Konings De verhouding tussen het College van procureurs-generaal en de Raad van Procureurs des Konings wordt in hoofdzaak geregeld door art. 150bis Ger. W.3 Het College en het Bureau van deze Raad komen op geregelde tijdstippen bijeen teneinde overleg te plegen “over de harmonisatie en uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.”4 Er vonden twee overlegvergaderingen met het Bureau van de Raad van 3 4
Ingevoegd bij art. 12 Wet 22 december 1998 (B.S. 10 februari 1999). Art. 150bis, tweede lid Ger. W.
79
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Procureurs des Konings plaats. Deze overlegvergaderingen vonden, onder het voorzitterschap van de procureur-generaal te Gent en voorzitter van het College, plaats op 30 november 2005 en 29 mei 2006. 4. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en het Bureau van de Raad van Arbeidsauditeurs De verhouding tussen het College van Procureurs-generaal en de Raad van Arbeidsauditeurs wordt in hoofdzaak geregeld door art. 152bis Ger. W.5 Het College en het Bureau van deze Raad komen op geregelde tijdstippen bijeen teneinde overleg te plegen “over de harmonisatie en uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van de arbeidsauditoraten.”6 Er vonden twee overlegvergaderingen met het Bureau van de Raad van Arbeidsauditeurs plaats. Deze overlegvergaderingen vonden, onder het voorzitterschap van de procureur-generaal te Gent en voorzitter van het College, plaats op 21 februari 2006 en 19 juni 2006. 5. Het overleg tussen het College van Procureurs-generaal en de Commissarisgeneraal van de Federale Politie Driemaandelijks vindt een overleg plaats tussen het College van Procureurs-generaal, de federale procureur en de commissaris-generaal (en de directeurs-generaal) van de Federale Politie. Dit overleg heeft voornamelijk tot doel, op basis van informatieuitwisseling, de initiatieven van politie en magistratuur op het vlak van het beleid op elkaar af te stemmen. Dit jaar vond dit overleg plaats op 26 september 2005, 12 december 2006, 13 maart 2006 en 19 juni 2006.
5 6
Ingevoegd bij art. 10 Wet 12 april 2004 (B.S. 05 mei 2004). Art. 152bis, tweede lid Ger. W.
80
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 2 – OMZENDBRIEVEN
Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 heeft het College van Procureurs-generaal, op grond van art. 143bis, §2, 1° Ger. W., eenentwintig omzendbrieven (“COL”) verspreid. Volgnr 7
Datum
Onderwerp
COL 10/2005
15/09/2005
Ministeriële richtlijn betreffende de Seksuele Agressie Set (S.A.S.) - Heft COL 5/1999 op.
COL 11/2005
05/10/2005
Classificatie en veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen – Informatieverstrekking door de gerechtelijke overheden – Vervangt COL 10/2000.
COL 12/2005
05/10/2005
Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veilligheidsdienst – Samenwerking tussen de Veiligheid van de Staat/Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht en de gerechtelijke overheden – Heft COL 13/1999 op.
COL 13/2005
09/11/2005
Uitwisseling van informatie tussen de parketten en de auditoraten en de sociale inspectiediensten.
COL 14/2005
21/11/2005
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken – COL 5/2005 – Addendum.
COL 15/2005
28/12/2005
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de E.U.-Overeenkomst inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.
COL 1/2006
10/02/2006
Gemeentelijke administratieve sancties - Heft COL 6/2005 op.
COL 2/2006
24/02/2006
Kansspelen – Clandestiene inrichtingen.
COL 3/2006
01/03/2006
Definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten.
COL 4/2006
01/03/2006
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld.
COL 5/2006
20/03/2006
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken – COL 5/2005 – Addendum.
7
Het volgnummer verwijst naar de orde van verspreiding binnen het burgerlijk jaar.
81
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
COL 6/2006
21/03/2006
Racisme en xenofobie.
COL 7/2006
23/03/2006
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal betreffende de voeding van het Europol Informatie Systeem (EIS).
COL 8/2006
31/03/2006
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal houdende een eenvormig vaststellings-, opsporingsen vervolgingsbeleid betreffende het sturen onder invloed van alcohol, in staat van dronkenschap of in een soortgelijke staat onder meer ten gevolge van het gebruik van drugs of van geneesmiddelen, alsook betreffende de aanwezigheid in het organisme van andere stoffen dan alcohol die de rijvaardigheid beïnvloeden – Sturen onder invloed van alcohol – Drugs.
COL 9/2006
31/03/2006
Gemeenschappelijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van Procureurs-generaal houdende een eenvormig strafrechtelijk beleid inzake onmiddellijke intrekking van het rijbewijs.
COL 10/2006
31/03/2006
Uniforme tarifering van geldsommen waarvan de betaling de strafvordering doet vervallen – Wegverkeer – Uniforme tarifering van de minnelijke schikkingen.
COL 11/2006
31/03/2006
Strafrechtelijk beleid inzake de opsporing van snelheidsovertredingen en de richting te geven aan de vervolging ervan – Snelheid.
COL 12/2006
03/04/2006
Strikt vertrouwelijke omzendbrief betreffende de gijzeling.
COL 13/2006
15/05/2006
Bijzondere opsporingsmethoden onderzoeksmethoden - Heft COL 4/2005 op.
COL 14/2006
26/06/2006
Strijd tegen de homofobe daden.
COL 15/2006
26/06/2006
Parlementaire onschendbaarheid – Vervolging van parlementsleden – Artikel 59 van de Grondwet - COL 6/97 – Tweede addendum.
82
en enige andere 6/2003 + 3/2005 +
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 3 – ADVIEZEN
Gedurende het gerechtelijk jaar 2005-2006 werd in volgende materies advies uitgebracht aan de minister van Justitie. Problemen waarmee de Commissie voor de Naturalisatie werd geconfronteerd Regularisatie van de fiscale situatie van bepaalde belastingplichtigen Tweede aanbeveling van de Commissie gelast met de evaluatie van de richtlijnen op gebied van verwijdering Uitvoering van de jeugdbescherming
toekomstige
wet
inzake
de
hervorming
van
de
Werkstraf – Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf Ontwerp van gemeenschappelijke omzendbrief van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken inzake de samenwerkingsmodaliteiten tussen de vertegenwoordigers van de Belgische politie en de geïntegreerde politie in het buitenland en de Belgische gerechtelijke overheden Samenwerking in strafzaken met USA – Fingerprint Artikel 90decies Wetboek van Strafvordering – Inwerkingtreding van de bijzondere opsporingsmethoden Ontwerp van ministeriële omzendbrief inzake de verplaatsingskosten van de magistraten en de personen die hen bijstaan Aanpassing van de kansspelwetgeving – Aanvraag tot een rapport inzake het standpunt van het openbaar ministerie Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 119bis van de nieuwe gemeentewet en tot herstel van de besluitwet van 29 december 1945, in verband met de beteugeling van de schade die wordt aangebracht aan de openbare weg en aan de aanpalende gebouwen Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 475 van het Strafwetboek Voorontwerp van wet tot invoeging in titel VII van het Strafwetboek van een artikel 391quater tot strafbaarstelling van het gedwongen huwelijk Problematiek van de interpretatie van artikel 61 lid 2 van de jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 - Richtlijn ter zake Schijnhuwelijken
83
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Problemen waarmee de Dienst Naturalisaties werd geconfronteerd Voorontwerp van wet betreffende de veiligheid van de exploitatie van de spoorwegen Advies inzake de snelheidscontroles in de zones 30 in de omgeving van scholen Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 betreffende het rijbewijs Wegverkeer – Alcoholintoxicatie – Ademtesttoestellen – Goedkeuring - Controles Bijdrage van de statistisch analisten aan de brochure “Justitie in Cijfers 2004” Beleid inzake het takelen van voertuigen – Vluchtmisdrijven Internationale kinderontvoeringen – Aanwijzing van referentiemagistraten Aanpak van de jeugddelinquentie Ontwerpdecreet inzake milieubehoud Voorontwerp van decreet inzake misdrijven en sancties op gebied van stedenbouw Financiële, economische en sociale misdrijven Voorontwerp van wet betreffende de openbaarheid van bestuur
HOOFDSTUK 4 – PARLEMENTAIRE VRAGEN 1. Het College van Procureurs-generaal werd gedurende het gerechtelijk jaar 2005 – 2006 gelast met het verzamelen voor de minister van Justitie van de elementen van antwoord op 151 parlementaire vragen, waarvan 33 mondelinge en 118 schriftelijke. Het Secretariaat maakte, bij toepassing van het K.B. van 6 mei 1997 betreffende de specifieke taken van de leden van het College, aan de procureurs-generaal te Antwerpen, Brussel, Gent, Bergen en Luik, respectievelijk 34, 30, 12, 48 en 27 parlementaire vragen over. Deze vragen werden systematisch ter beoordeling voorgelegd aan de statistisch analisten bij het College. Op 17 vragen konden zij de nodige cijfergegevens ter beantwoording aanleveren.
84
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2. Uiteenlopende materies kwamen aan bod. Een groot aantal (16) parlementaire vragen had betrekking op het wegverkeer (verkeersagressie, flitspalen, vluchtmisdrijf, veiligheidsnormen van autocars, de toepassing van de foutmarge bij snelheidsovertredingen, enz.). Elf parlementaire vragen betroffen het burgerlijk recht en handelden onder meer over het hoorrecht en het omgangsrecht van minderjarigen, de nieuwe adoptieprocedure, het verzet tegen het huwelijk, religieuze en schijnhuwelijken. Herhaaldelijk werden ook vragen beantwoord over het beleid inzake het extremisme en het terrorisme, de handel in of het gebruik van drugs, dierenmishandeling, stedenbouw en inbreuken op het handelsrecht. Volgende thema’s kwamen eveneens aan bod: de computercriminaliteit, de sociale fraude, de kansspelen, de mensenhandel, het antisemitisme, het partnergeweld, inbreuken op de kieswetgeving of van fiscale aard. Ook werden door het College vragen van parlementairen met betrekking tot hedendaagse criminele verschijnselen zoals “happy slapping”, de “straatraces”, de “Tiger Kidnappings”, “parkingseks” en “winkelen met gijzelaars” behandeld. 3. In de meeste gevallen konden de elementen van antwoord op parlementaire vragen binnen de maand aan de minister van Justitie worden overgemaakt. Op een aanzienlijk aantal vragen gebeurde dit binnen de week en vaak reeds na enkele dagen. Het afhandelen van een parlementaire vraag op het niveau van het College (de tijd die verstrijkt tussen het overmaken van de vraag door het Secretariaat aan de portefeuillehouder en het overmaken door deze laatste aan de betrokken diensten van de elementen van antwoord ten behoeve van de minister van Justitie) nam het meeste tijd in beslag wanneer er door de parketten manuele opzoekingen/tellingen dienden te worden verricht omdat de gevraagde cijfergegevens niet beschikbaar zijn in de databank van de statistisch analisten. Het College oordeelde op zijn vergadering van 30 november 2005 dan ook dat, indien geen gegevensextractie door de statistisch analisten mogelijk is, het onverantwoord is om deze gegevens op het niveau van de parketten op een andere wijze trachten te bekomen. Niet alleen omdat dit een verhoging van de reeds bestaande werklast met zich brengt, doch ook aangezien de aldus manueel uitgevoerde tellingen onvolledig en onbetrouwbaar zijn en de bekomen resultaten niet echt bruikbaar. De overzichtslijst van alle parlementaire vragen die gedurende dit gerechtelijk jaar werden behandeld, werd als bijlage aan dit jaarverslag gevoegd. (cf. bijlage 1)
85
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL IV. BETREKKINGEN MET HET FEDERAAL PARKET
86
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 1 – ADVIEZEN MET BETREKKING TOT DE KANDIDATEN VOOR DE FUNCTIE VAN FEDERAAL PROCUREUR
In het Belgisch Staatsblad van 17 januari 2006 werd de vacature bekend gemaakt voor het ambt van federaal procureur. De voorzitter van het College bracht op 21 april 2006, overeenkomstig artikel 259quater Ger. W., aan de minister van Justitie advies uit over de kandidaatstelling. HOOFDSTUK 2 – EVALUATIE VAN DE WERKING VAN HET FEDERAAL PARKET
Artikel 143bis, §3, lid 3 Ger. W. bepaalt dat het College van procureurs-generaal op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en nadat deze werd gehoord – de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop deze zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het Federaal Parket evalueert. Het College heeft kennis genomen van het activiteitenverslag van het Federaal Parket over de periode van 1 januari tot 31 december 2005 en heeft de federale procureur hieromtrent gehoord op zijn vergadering van 21 september 2006. Bij brief van de voorzitter van het College van 5 december 2006 werd het evaluatieverslag aan de minister van Justitie toegezonden. Overeenkomstig artikel 143bis §3, lid 3 Ger. W. wordt het als bijlage aan onderhavig jaarrapport gevoegd. (cf. bijlage 2)
87
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL V. BETREKKINGEN MET EUROJUST
88
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
1. De wet van 21 juni 2004 tot omzetting van het besluit van de raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken voorziet in de evaluatie van het Belgische lid bij Eurojust door het College van Procureurs-generaal. Artikel 9 van de wet bepaalt dat deze evaluatie geschiedt o.a. op grond van de verslagen van het Belgische lid en na hem te hebben gehoord, en dat de evaluatie opgenomen wordt in het jaarverslag van het College van Procureurs-generaal. Het Belgische lid mevrouw Michèle CONINSX werd gehoord op de vergadering van het College van Procureurs-generaal van 27 februari 2007. 2. Conform de richtlijnen opgenomen in de COL 15/2004 betreffende Eurojust ontving het College steeds correct, tijdig en voldoende uitgebreid, de tweemaandelijkse activiteitenverslagen. Daarenboven ontving de procureur-generaal Gent, bevoegd voor de internationale samenwerking, steevast kopie van de correspondentie in de operationele dossiers tussen het Belgische lid bij Eurojust en de Belgische gerechtelijke overheden, zodat er een zicht is op de omvang en de kwaliteit van de tussenkomsten van het Belgische lid. Ten slotte zijn er ook persoonlijke contacten met mevrouw CONINSX, zoals in de nationale overleggroep internationale samenwerking in strafzaken, als in deze vergaderingen van Eurojust in Den Haag waarop Belgische magistraten zijn uitgenodigd. 3. Op basis van de diverse beoordelingselementen evalueert het College van Procureurs-generaal als positief de wijze waarop M. CONINSX zich inschrijft in het Belgisch strafrechtelijk beleid en waarop zij haar bevoegdheden uitoefent met inachtneming van de taken en doelstellingen van Eurojust. 3.1 Mevrouw CONINSX getuigt alvast van een voldoende juridische kennis op het vlak van de internationale samenwerking, zeker op het niveau van de Europese Unie. 3.2 Haar tussenkomsten in concrete dossiers getuigen van inzet, snelheid, efficiëntie en zeer vlotte meertaligheid. Ook strategische en coördinatievergaderingen worden door haar degelijk voorbereid en geleid. Haar relatie en samenwerking met het Federaal Parket is zeer geslaagd te noemen.
89
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
3.3 Niettegenstaande dient vastgesteld dat het aantal Eurojust dossiers met België als verzoekende staat ver onder het aantal ligt van deze met België als aangezochte staat, dient toch opgemerkt dat mevrouw CONINSX zich in voldoende mate voorgesteld en geprofileerd heeft naar de Belgische magistraten toe, opdat deze de mogelijkheden van Eurojust nog meer zouden benutten. 3.4 In het bijzonder in het domein van het terrorisme heeft M. CONINSX intern Eurojust de leiding en wordt zij door de federale procureur terecht aanzien als een autoriteit in deze materie.
90
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL VI. RAPPORTAGE ART. 47undecies Sv.
91
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
1. Artikel 47undecies, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering: geseponeerde dossiers Luik : Voor het jaar 2005 : - Namen: geen enkel geseponeerd dossier; - Luik: 9 geseponeerde observatiedossiers inzake diefstal, verdovende middelen, wapens,…; - Hoei: 1 geseponeerd observatiedossier wegens zware diefstal; - Marche-en-Famenne : geen enkel geseponeerd observatiedossier; - Eupen : 1 geseponeerd dossier wegens vrijwillige brandstichting; - Neufchâteau : geen enkel geseponeerd dossier; - Dinant : geen enkel geseponeerd dossier; - Aarlen : geen enkel geseponeerd dossier; - Verviers : 1 observatiedossier wegens diefstal met braak; De dossiers werden geseponeerd omdat het feit geen misdrijf was, wegens het ontbreken van concrete elementen, wegens onvoldoende bezwaren of omdat de dader niet kon worden geïdentificeerd. Er werd bij het nazicht geen enkele onregelmatigheid vastgesteld. Voor het jaar 2006 : - Namen: geen enkel geseponeerd dossier; - Luik: 1 geseponeerd observatiedossier; - Hoei: 2 geseponeerde observatiedossiers wegens garagediefstal en gewapende diefstal; - Marche-en-Famenne: geen enkel geseponeerd dossier; - Eupen : 1 geseponeerd observatiedossier wegens aanranding van de eerbaarheid; - Neufchâteau: geen enkel geseponeerd dossier; - Dinant: geen enkel geseponeerd dossier; - Aarlen: geen enkel geseponeerd dossier; - Verviers: geen enkel geseponeerd dossier; De dossiers werden geseponeerd omdat geen verdachte handelingen konden worden waargenomen of omdat de dader niet kon worden geïdentificeerd. Er werd bij het nazicht geen enkele onregelmatigheid vastgesteld. Bergen : Voor het jaar 2005 : - Doornik: geen enkel geseponeerd dossier; - Bergen: geen enkel geseponeerd dossier; - Charleroi: 13 geseponeerde observatiedossiers wegens vereniging van misdadigers (6), heling (2), geplande ontvoering (2), inbreuken op de vreemdelingenwet, inbreuken op de drugswet en autozwendel; Voor het jaar 2006 : - Bergen: geen enkel geseponeerd dossier; - Doornik: 3 geseponeerde observatiedossiers wegens wapensmokkel, inbreuk op de wetgeving inzake de exploitatie van de ontucht en inbreuk op de drugswetgeving;
92
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
-
Charleroi: 8 geseponeerde observatiedossiers en 9 geseponeerde infiltratiedossiers wegens wapensmokkel, gijzeling, vereniging van misdadigers, ramkraken, inbreuken op de drugswetgeving en één vattingsbevel.
Brussel : Voor het jaar 2005 : - Leuven: 1 geseponeerd infiltratiedossier wegens poging tot moord (de infiltratie was niet langer noodzakelijk aangezien de verdachte afzag van de verdere uitvoering van zijn intenties); - Nijvel: geen enkel geseponeerd dossier; - Brussel: 1 geseponeerd dossier (onvoldoende resultaat) met infiltratie in een zaak van handel van gestolen documenten; Voor het jaar 2006 : - Leuven: 1 geseponeerd infiltratiedossier wegens mensensmokkel met verzwarende omstandigheden en 1 geseponeerd observatiedossier wegens diefstal met braak; - Nijvel: 1 geseponeerd observatiedossier wegens verberging van misdadigers ; - Brussel: 20 geseponeerde observatiedossiers wegens vereniging van misdadigers en diefstal met braak, vereniging van misdadigers en mensenhandel, 2 dossiers van vereniging van misdadigers met vrijwillige brandstichting, 3 dossiers inzake inbreuken op de drugswetgeving in bendeverband, vereniging van misdadigers, omkoping en inbreuken op de drugswetgeving, alsmede inbreuken op de douanewetgeving, 3 dossiers inzake vereniging van misdadigers met kwaadwillige belemmering van het verkeer, gewapende weerspannigheid en vrijwillige brandstichting, vereniging van misdadigers en oplichting, diefstal, gekwalificeerde diefstal, diefstal met geweld en tweemaal vereniging van misdadigers met diefstal met geweld met gebruik van wapens, inbreuken op de wapenwetgeving, afpersing en mensenhandel en -smokkel; De sepots werden hoofdzakelijk gemotiveerd door het feit dat er geen of onvoldoende resultaat werd bereikt of dat er wel degelijk een misdrijf werd vastgesteld dat echter buiten het kader van de uitvoering van de bijzondere opsporingsmethoden werd gepleegd. Antwerpen : Voor het jaar 2005 : - Antwerpen: 29 geseponeerde observatiedossiers; - Mechelen: geen enkel geseponeerd dossier; - Turnhout: 1 geseponeerd observatiedossier; - Hasselt: 9 geseponeerde observatiedossiers waarvan 2 met infiltratie; - Tongeren: 8 geseponeerde observatiedossiers; Voor het jaar 2006 : - Antwerpen: 16 geseponeerde observatiedossiers; - Mechelen: 4 geseponeerde dossiers waarvan 2 met observatie, 1 met infiltratie en 1 met zowel observatie als infiltratie; - Turnhout: 5 geseponeerde observatiedossiers; - Hasselt: 8 geseponeerde observatiedossiers;
93
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
- Tongeren: 2 geseponeerde observatiedossiers; Het merendeel van de onderzoeken had betrekking op drugsfeiten. De sepots waren grotendeels gemotiveerd wegens dader onbekend, feit is geen misdrijf of onvoldoende bewijs. Gent : Voor het jaar 2005 : - Brugge en Veurne: geen enkel geseponeerd dossier; - Gent: 10 geseponeerde dossiers wegens diefstal (O), internationale wapenhandel (O+I), drugshandel (2 met O+I en 2 met I), drugs (O), woonstschennis (O), diefstal door middel van braak (O) en heling (O); - Dendermonde: 2 geseponeerde observatiedossiers wegens valse bommelding en carjacking; - Oudenaarde: 3 geseponeerde observatiedossiers wegens drugs; - Kortrijk: 7 geseponeerde observatiedossiers wegens vervalsing van identiteitskaarten, internationale drugshandel, ramkraken, namaak van producten, drugsdealen en diefstal gewapenderhand; - Ieper: 1 geseponeerd observatiedossier wegens loondiefstal. De redenen voor de sepots waren dat er onvoldoende resultaat werd geboekt (dader onbekend of dader bleef buiten schot). Sommige technieken dienden te worden stopgezet om de veiligheid van de undercoveragent te garanderen, omdat « de informatiepositie was verloren gegaan » of nog omwille van een gebrek aan recherchecapaciteit. In één geval werd de gevraagde techniek niet opgestart omdat ze achterhaald was door de evolutie van het onderzoek. Er werden enkele onregelmatigheden gepleegd zoals het ontbreken van bevestiging van de machtigingen, het ontbreken van het proces-verbaal van uitvoering, de nietvermelding van de duur van de observatie / infiltratie of omdat een vertrouwelijk verslag bij het strafdossier was gevoegd. Voor het jaar 2006 : - Oudenaarde, Brugge, Kortrijk en Veurne: geen enkel geseponeerd dossier; - Dendermonde: 3 geseponeerde observatiedossiers wegens diefstal gewapenderhand in bende – carjacking, drugshandel en criminele organisatie - autozwendel; - Gent : 13 geseponeerde observatiedossiers wegens drugshandel (9), drugsen wapenhandel (2), hormonen en diefstal met braak; 1 geseponeerd infiltratiedossier wegens drugshandel en 2 geseponeerde dossiers met observatie en infiltratie wegens drugshandel; - Ieper: 1 geseponeerd observatiedossier wegens hormonen; De redenen voor de sepots waren in het merendeel van de gevallen dat er onvoldoende resultaten werden geboekt. In enkele gevallen werden de bijzondere opsporingsmethoden stopgezet omdat het target intussen was opgepakt in het buitenland zodat het niet langer aangewezen was een onderzoek in België verder te zetten. In het algemeen werd vastgesteld bij het nazicht dat de wettelijke bepalingen worden nageleefd en dat met name het open en vertrouwelijk strafdossier correct werd ingevuld. In één enkel geval werd helaas vastgesteld dat de bevestiging van de verleende machtiging en het proces-verbaal van uitvoering ontbraken. Voor het overige kan worden vastgesteld dat de aanvragen tot observatie / infiltratie correct gemotiveerd werden en dat klaarblijkelijk niet te snel werd overgegaan tot de
94
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
machtiging ervan in dossiers die uiteindelijk niet tot het verhoopte resultaat hebben geleid. 2. Artikel 47undecies, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering : fase van de uitvoering Luik : Voor het jaar 2006 : Er werden geen bijzondere opsporingsmethoden toegepast in het kader van de strafuitvoering. Bergen : Voor het jaar 2006 : - Bergen: 1 observatiedossier in het kader van de opsporing van een beschuldigde die, nadat een onderzoeksrechter hem een aanhoudingsbevel had laten betekenen, op de vlucht was geslagen; - Doornik: geen enkel medegedeeld dossier; - Charleroi: 1 observatiedossier dat de tenuitvoerlegging van een vattingsbevel van 5 jaar mogelijk heeft gemaakt. Brussel : Voor het jaar 2006 : Er werden geen bijzondere opsporingsmethoden toegepast in het kader van de strafuitvoering. Antwerpen : Voor het jaar 2006 : Er werden geen bijzondere opsporingsmethoden toegepast in het kader van de strafuitvoering. Gent : Voor het jaar 2006 : - Dendermonde, Oudenaarde, Ieper en Veurne: geen dossier; - Gent: er werd één observatie uitgevoerd met het oog op de arrestatie van een koppel dat werd opgespoord voor uitvoering van een gevangenisstraf; - Brugge: op basis van één dossier van informantenwerking kon één veroordeelde persoon worden gelokaliseerd en gevat; - Kortrijk: inlichtingen geleverd door een informant in verband met een gesignaleerde persoon werden aan het FAST-team bezorgd.
95
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
3. Artikel 47undecies, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering: informanten gemachtigd om strafbare feiten te plegen Luik : Voor het jaar 2006 : - Namen : er werden geen machtigingen verleend aan informanten om strafbare feiten te plegen; - Luik: er werden twee machtigingen aan een informant verleend teneinde een strafbaar feit te plegen, enerzijds in het kader van de bescherming van een onderzoeksrechter die het voorwerp uitmaakte van slechte bedoelingen vanuit het milieu van de georganiseerde misdaad en anderzijds in het kader van een gewapende diefstal; - Hoei: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Marche-en-Famenne: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Eupen: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Neufchâteau: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Dinant: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Aarlen: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Verviers: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; Bergen : Voor het jaar 2006 : Er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten. Brussel : Voor het jaar 2006 : - Leuven: er werd één machtiging verleend aan een informant teneinde een strafbaar feit te plegen ; - Nijvel: Er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Brussel: er werd één machtiging verleend aan een informant teneinde een strafbaar feit te plegen. Antwerpen : Voor het jaar 2006 : - Antwerpen: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Mechelen: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten;
96
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
-
Turnhout: er werden 3 machtigingen verleend aan een informant teneinde een strafbaar feit te plegen (drugs en brandstoffen) ; Hasselt : er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; Tongeren: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten;
Gent : Voor het jaar 2006 : - Dendermonde, Oudenaarde, Brugge, Ieper en Veurne: er werden geen machtigingen verleend aan informanten tot het plegen van strafbare feiten; - Gent: er werd één machtiging verleend aan een informant teneinde een strafbaar feit te plegen in het kader van een criminele organisatie; - Kortrijk: er werd één machtiging verleend aan een informant teneinde een strafbaar feit te plegen in het kader van een dossier inzake internationale drugshandel; er werd beslist deze operatie stop te zetten omdat de veiligheid en de anonimiteit van de informant onvoldoende konden gewaarborgd worden. Uit dit beperkt aantal toepassingsgevallen blijkt dat de procureurs des konings geen misbruik hebben gemaakt van artikel 47undecies §7 Sv. dat aan zeer strenge toepassingsvoorwaarden is verbonden en derhalve een uitzondering dient te blijven.
97
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL VII. OMKADERING VAN HET COLLEGE VAN PROCUREURS-GENERAAL
98
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
HOOFDSTUK 1 – EXPERTISENETWERKEN
In het jaarverslag 2003-2004 werden de krachtlijnen geschetst van de nieuwe bepalingen betreffende de organisatie, de samenstelling en de werking van de expertisenetwerken (art. 143bis, §3 Ger.W., gewijzigd bij art. 4 van de wet van 12 april 2004 houdende verticale integratie van het openbaar ministerie).8 Omdat het wettelijk kader enkele nieuwe elementen bevatte, in het bijzonder het overleg met de Raad van Procureurs des Konings, en over de draagwijdte van de nieuwe bepalingen onduidelijkheid heerste, besliste het College van Procureursgeneraal op zijn vergadering van 12 januari 2005 om de werkgroep “Integratie van het Openbaar Ministerie” te gelasten met een onderzoek naar de wijze waarop dit wettelijk kader in praktijk dient te worden gebracht en, in een tweede fase, aanbevelingen aan het College te formuleren. Bij het formuleren van de opdracht van deze werkgroep, benadrukte het College “de noodzaak van flexibiliteit die voortvloeit uit de eigenheid van elk expertisenetwerk. Terwijl art 143bis §3 Ger. W. deze flexibiliteit toelaat, dient verder onderzoek aan het licht te brengen in welke mate het mogelijk is een (gedeeltelijk) uniforme organisatiestructuur voor de netwerken te ontwerpen.”9 De werkgroep “Integratie van het Openbaar ministerie” besliste zijn werkzaamheden te spreiden over twee fasen. In een eerste fase heeft de hoger genoemde werkgroep tijdens opeenvolgende vergaderingen de hoofdcoördinatoren van de verschillende expertisenetwerken gehoord. Een afzonderlijke vergadering werd gewijd aan een gedachtewisseling met de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid, omwille van de sterke synergie tussen de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en de expertisenetwerken van het College. De eerste bevindingen van de werkgroep, na de eerste fase van werkzaamheden, resulteerden in een intermediair rapport aan het College.
zijn
Tijdens de twee fase, die in het gerechtelijk jaar 2005-2006 werd aangevat, heeft de werkgroep zich gebogen over de administratieve ondersteuning van de expertisenetwerken. Deze fase werd afgesloten met het opstellen van een eindverslag met concrete aanbevelingen ten behoeve van het College van Procureurs-generaal en de Raad van Procureurs des Konings. Tijdens zijn vergadering van 19 juni 2006 heeft het College de basisregels voor de organisatie en de werking van de expertisenetwerken goedgekeurd10. Op het einde van het gerechtelijk jaar 2005-2006 telt men veertien expertisenetwerken: strafprocesrecht & strafrechtelijk beleid, residuen en voedselveiligheid, verdovende middelen, verkeersveiligheid, groot banditisme en 8
College van Procureurs-generaal, Jaarverslag 2003-2004, 88-89. Proces-verbaal van de vergadering van het College van Procureurs-generaal van woensdag 12 januari 2005 (Agendapunt 2). 10 Proces-verbaal van de vergadering van het College van Procureurs-generaal van maandag 19 juni 2006 (Agendapunt 7). 9
99
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
terrorisme, financiële, economische en fiscale delinquentie, leefmilieu en stedenbouw, jeugdbescherming, bemiddeling in strafzaken, statistiek, politiehervorming, mensenhandel en mensensmokkel, slachtofferonthaal en informatica. HOOFDSTUK 2 - DIENST STATISTISCH ANALISTEN
Hierna worden de activiteiten opgesomd van de statistisch analisten van september 2005 tot juni 2006. Kwaliteit van de gegevens van de correctionele parketten De statistisch analisten hebben hun inspanningen verder gezet en zelfs nog opgevoerd met het oog op de verbetering van de eenvormigheid en de kwaliteit van de registraties in de databanken van de correctionele afdelingen van de parketten van de procureurs des konings (TPI/REA-systeem). Hiertoe hebben zij samengewerkt met de ICT-dienst van de F.O.D. Justitie en de TPI/REA- beheerders van de correctionele parketten teneinde de belangrijkste codes die in correctionele zaken worden gebruikt te uniformeren. Een nationale eenvormige lijst van preventiecodes werd ingevoerd in het TPI/REA-systeem van alle parketten. De codes van de verbaliserende overheden (politiediensten, inspectiediensten die over de capaciteit beschikken de processen-verbaal aan de procureurs des konings te bezorgen) werden voor gans België op dezelfde manier geüniformeerd. Vanuit de databank van het College van Procureurs-generaal hebben de statistisch analisten een grondige statistische controle uitgevoerd van de toepassing van de bestaande vademecums inzake de registratie van de correctionele zaken en hebben zij eveneens een statistische controle uitgevoerd over het gebruik van de zogenaamde contextvelden in de TPI/REA-toepassing. Een derde volume van het vademecum voor de uniformering van de registraties in TPI/REA werd opgesteld, voorgesteld en besproken in samenspraak met de systeembeheerders van de correctionele parketten en het expertisenetwerk ‘Informatica’, sectie ‘Statistiek’. Dit derde volume heeft betrekking op de codering van de beslissingen van het openbaar ministerie in correctionele zaken. De richtlijnen inzake de door het Federaal Parket behandelde zaken werden hierin geïntegreerd. Bovendien hebben de statistisch analisten nieuwe richtlijnen voorbereid met het oog op de registratie van de Europese aanhoudingsbevelen. De statistisch analisten hebben ten slotte, in samenspraak met de ICT-dienst van de F.O.D. Justitie, meermaals vragen van de TPI/REA-gebruikers behandeld teneinde aanpassingen in het systeem door te voeren. Kwaliteit van de strafrechtelijke gegevens van de arbeidsauditoraten De statistisch analisten hebben een studie gemaakt van de gebruiken inzake de registratie van zaken van mensenhandel bij de arbeidsauditoraten en hebben eenvormige oplossingen voorgesteld voor de codering van deze gegevens via de beschikbare informaticatoepassingen.
100
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Centrale databank van het College van Procureurs-generaal De statistisch analisten hebben twee extracties (10 januari en 10 juli 2006) voorbereid, ontvangen en bekrachtigd van de TPI/REA-gegevens van de correctionele parketten en het Federaal Parket. Jaarrapport statistieken van het openbaar ministerie Op basis van een bevraging van de procureurs des konings over de omvang van het aantal hangende correctionele zaken hebben de statistisch analisten een studie opgemaakt over deze zaken, met name door de historiek ervan te onderzoeken. Na een raadpleging van de correctionele parketten is duidelijk geworden dat een aanzienlijk aantal zaken dat in de jaarstatistiek als “hangend” werd geteld, de facto reeds afgesloten was; de verwarring hieromtrent kan worden verklaard door de verschillende registratiemethodes die aanleiding geven tot incoherenties in de historiek van de zaken. Hieruit volgt dat het aantal hangende zaken dat in de reeds gepubliceerde jaarstatistieken (2003 en 2004) opgenomen werd, overgewaardeerd was. De statistisch analisten hebben een statistische procedure op punt gesteld teneinde deze anomalie met terugwerkende kracht recht te zetten en zijn overgegaan tot een herberekening van de jaarstatistieken 2003 en 2004. Zij hebben vervolgens de vroegere cijfers aangepast en de nieuwe cijfers opgenomen in de publicatie van de jaarverslagen op de website van de FOD Justitie. Overigens werd ook de jaarstatistiek 2005 opgemaakt, goedgekeurd en gepubliceerd op de website van de FOD Justitie. Ten slotte hebben de statistisch analisten een jaarstatistiek van het Federaal Parket opgemaakt. Hiertoe hebben zij: - de telregels op punt gesteld - de creatie van de statistische tabellen geprogrammeerd, de lay-out ervan opgemaakt en de noodzakelijke nota’s voor de methodologische contextualisering opgesteld. Ondersteuning aan het openbaar ministerie
Omzendbrieven van strafrechtelijk beleid De statistisch analisten leveren een bijzondere bijdrage aan de verspreiding van de omzendbrieven van strafrechtelijk beleid door eenvormige geïnformatiseerde registratiemethodes te bevorderen die het mogelijk maken over te gaan tot een betrouwbare statistische evaluatie van het gevoerde beleid. Vanuit dit oogpunt hebben zij een bijdrage geleverd aan de omzendbrieven inzake de definitie van het intrafamiliaal geweld en de extrafamiliale kindermishandeling, de identificatie en de registratie van de dossiers door de politiediensten en de parketten (COL 3/2006 ), inzake racisme en xenofobie (COL 6/2006) en inzake de strijd tegen homofobe handelingen (COL 14/2006). In samenspraak met de ICT-dienst van de FOD justitie hebben zij ervoor gezorgd dat de noodzakelijke wijzigingen werden aangebracht aan het REA/TPI-systeem, zodat de door deze omzendbrieven voorziene registraties mogelijk konden worden gemaakt.
101
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Statistische ondersteuning aan de expertisenetwerken De statistisch analisten hebben statistische analyses uitgevoerd op vraag van de expertisenetwerken van het College van Procureurs-generaal: - Statistische evaluatie van omzendbrief COL 12/1999 inzake mensenhandel en smokkel - Statistische evaluatie van het strafrechtelijk beleid op gebied van veiligheid van de voedselketen.
Projecten “Werklastmeting” en “Phenix” De statistisch analisten hebben eveneens een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het managementbeleid van het openbaar ministerie door de noodzakelijke correctionele gegevens aan de firma MOEBIUS te bezorgen, die werd belast met de creatie van een werklastmetingsinstrument. Deze taak betekende een aanzienlijke investering in de - Organisatie van overlegvergaderingen met de vertegenwoordigers van de firma MOEBIUS - Programmering van de berekening van de gevraagde volumes - Redactie van precieze methodologische nota’s teneinde de aangeleverde gegevens te contextualiseren. Ten slotte hebben de statistisch analisten voor het College van Procureurs-generaal een nota opgesteld met daarin de vereisten inzake de overname van de gegevens van de correctionele parketten in het PHENIX-systeem. Externe aanvragen tot statistieken In de loop van het gerechtelijk jaar 2005-2006 heeft het Secretariaat van het College van Procureurs-generaal 151 parlementaire vragen ontvangen. De analistencoördinatoren hebben 107 adviezen opgesteld waarin de mogelijkheden werden uiteengezet om deze vragen te beantwoorden. De analisten hebben uiteindelijk statistische elementen aangeleverd voor de beantwoording van 17 parlementaire vragen, die alle betrekking hadden op de behandeling van correctionele zaken door de parketten van eerste aanleg. Bovendien hebben de statistische analisten verschillende vragen om statistische informatie beantwoord die afkomstig waren van instellingen of diensten extern het openbaar ministerie, bijvoorbeeld : - Beleidscel FOD Justitie inzake het vervolgingsbeleid van zaken van « kleine criminaliteit » - FOD Justitie, Directoraat Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden inzake de statistieken 2004-2005 op gebied van racisme en discriminatie - FOD Justitie Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie, antwoord op het vragenrooster voor de evaluatie van de gerechtelijke systemen van de Europese Commissie voor de Efficiëntie van Justitie (CEPEJ) van de Raad van Europa - FOD Justitie, Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, antwoord op de vragenlijst van de FAG inzake witwaspraktijken - FOD Justitie, Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, antwoord op de vragenlijst van de Raad van Europa inzake de economische en georganiseerde criminaliteit - Federale Politie (Algemene Directie van de Gerechtelijke Politie, C.D.G.F.I.D.) inzake witwaspraktijken, fiscale fraude en informaticacriminaliteit
102
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
-
Vragen vanwege universiteiten of studenten inzake mensenhandel, sekten of zedenmisdrijven. Omkadering en ondersteuning van statistische projecten van andere diensten
Net zoals dat tijdens het voorgaande jaar het geval was, hebben de statistisch analisten – coördinatoren hun expertise en methodologische ondersteuning ter beschikking gesteld van verschillende door andere diensten gevoerde projecten met het oog op de verbetering van de statistische kennis van de activiteiten van de gerechtelijke overheden. Zo werd bijvoorbeeld deelgenomen aan de werkgroep die werd opgericht in het kader van het onderzoek « betreffende de productie en wetenschappelijke exploitatie van statistische gegevens inzake jeugddelinquentie en jeugdbescherming» van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. De coördinatoren hebben eveneens deelgenomen aan de begeleidingscomités van de onderzoeken « de exploitatie van de bestaande databanken binnen de justitiehuizen (SIPAR) » (N.I.C.C.) en « Quetelet.net, Kritisch systeem voor integratie, digitalisering en toegang tot de Belgische strafrechtelijke statistieken» (Federale Programmatorische Overheidsdienst - Wetenschapsbeleid). Evolutie van het team van statistisch analisten Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 heeft het team van statistisch analisten drie personen zien vertrekken: - De statistisch analist bij het parket-generaal Antwerpen heeft ontslag genomen en is uit dienst getreden op 30 september 2005 - De statistisch analist bij het parket-generaal Gent heeft ontslag genomen en is uit dienst getreden op 1 maart 2006 - De statistisch analist bij het College van Procureurs-generaal heeft ontslag genomen en is uit dienst getreden op 31 juli 2006. Ten gevolge van deze uitdiensttredingen en de beslissing van de minister van Justitie om het kader van de statistisch analisten uit te breiden, werd in juni 2006 overgegaan tot de aanwerving van negen nieuwe analisten (evenals één analist voor het Vast Bureau Werklastmeting). De statistisch analisten hebben deelgenomen aan de selectieprocedure voor de kandidaten en hebben bovendien een agenda opgemaakt voor het onthaal en de opleiding van de nieuw aangeworven personen. HOOFDSTUK 3 – SECRETARIAAT
Het Secretariaat heeft, op basis van art. 2 K.B. 27 november 199711, de volgende taken waargenomen: de voorbereiding, het beheer van de agenda, de documentatie, de verslaggeving en de opvolging van de diverse vergaderingen van het College; de behandeling van de briefwisseling van en bestemd voor de procureursgeneraal; 11
K.B. van 27 november 1997 tot oprichting van het Secretariaat bij het College van Procureurs-generaal, B.S. 18 december 1997, 34158.
103
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
de voorbereiding, vertaling en verspreiding van de gemeenschappelijke omzendbrieven van de procureurs-generaal; het secretariaat van de voorzitter van het College; het onthaal van de vergaderingen van het College, de expertisenetwerken en de werkgroepen; het administratief, logistiek en budgettair beheer; het beheer van de archieven van de opgeheven militaire rechtscolleges; het beheer van het kwalificatieboek; de deelname aan en ondersteuning van de verdere ontwikkeling van Omptranet; de deelname aan en ondersteuning van de expertisenetwerken; de redactie van het jaarverslag. De dagelijkse leiding van het Secretariaat wordt waargenomen door de adjunctadviseur, bijgestaan door een parketjurist en een griffier-hoofd van dienst. 1. Beheer van de archieven van de opgeheven militaire rechtscolleges In de loop van het gerechtelijk jaar 2005-2006 hebben de diensten van het Secretariaat van het College, die zijn gehuisvest in het Brusselse Justitiepaleis, het beheer van de archieven van de opgeheven militaire rechtscolleges waargenomen, onder de verantwoordelijkheid van de door het College aangewezen magistraten van het openbaar ministerie, aan wie de bevoegdheid om toelating te verlenen voor de aflevering van “uitgiften en kopieën van de onderzoeks- en procedurestukken van de opgeheven militaire gerechten en parketten”, op grond van artikel 12 van het koninklijk besluit van 17 december 2003, werd toevertrouwd. A. Administratieve opvolging van de opheffing van de militaire rechtscolleges De administratieve archieven Het Secretariaat moet nog steeds gehoor geven aan vragen over louter materiële problemen die verband houden met de activiteiten van de militaire rechtscolleges en dient ook nog altijd aanvragen betreffende het personeel, dat bij deze rechtscolleges in dienst was, te behandelen. De gerechtelijke archieven Het Secretariaat bezorgt aan de rechtscolleges en parketten, die de bevoegdheden van de opgeheven militaire rechtscolleges hebben overgenomen, de stukken van allerlei aard, die nog vaak verkeerdelijk worden gericht aan de verschillende korpschefs van deze rechtscolleges. Het Secretariaat beantwoordt eveneens de aanvragen tot inlichtingen die betrekking hebben op de dossiers die op 1 januari 2004 nog steeds in vooronderzoek of in onderzoek waren.
104
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
B. Beheer van de archieven De andere archieven dan deze inzake incivisme Het Secretariaat voldoet aan alle aanvragen die erop gericht zijn afschriften van procedurestukken te ontvangen (uitgaande van parketten, partijen in het geding of hun advocaten,…). Het Secretariaat formuleert een antwoord op de frequente vragen tot inlichting afkomstig van de parketten (met name met betrekking tot de gerechtelijke voorgaanden of de historiek van de dossiers) of ook op regelmatige aanvragen van het departement Landsverdediging (Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, Algemene Directie Juridische Steun en Bemiddeling) of van de FOD Financiën (Administratie der Pensioenen). Bepaalde dossiers, die zonder gevolg werden geklasseerd en die opnieuw in vooronderzoek of in gerechtelijk onderzoek dienen te worden genomen, worden op vraag van de parketten tot beschikking aan hen overgemaakt. Dit is eveneens het geval voor de dossiers die waren afgesloten door een beslissing (vonnis of arrest) bij verstek, waartegen de veroordeelde personen binnen de buitengewone termijn verzet hebben aangetekend en die opnieuw door de gewone rechtscolleges dienen te worden gevonnist. Andere dossiers worden ter mededeling bezorgd aan de parketten of de ministeriële departementen. Hier is het van belang erop toe te zien dat deze dossiers teruggestuurd worden. Aangezien de uitvoeringsdossiers betreffende de ten uitvoer gelegde beslissingen van deze rechtscolleges worden beschouwd als gearchiveerde dossiers, zorgt het Secretariaat ervoor dat de parketten alle nuttige inlichtingen ontvangen over de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissingen en dat op het einde van de procedure tot eerherstel een naar het College gedelegeerd griffier overgaat tot de vermelding in de marge van de vonnissen of arresten. De archieven inzake incivisme Deze archieven hebben niet enkel betrekking op de bestraffing door de militaire rechtbanken van militaire, economische en politieke collaboratie met de Duitse bezetter op het einde van W.O. II, maar eveneens op de beteugeling van dit type collaboratie op het einde van W.O.I. Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 hebben meer dan 250 researchers (historici, studenten, rechthebbenden,…) de toestemming gekregen om deze dossiers te raadplegen, hetgeen overeenstemt met bijna 700 bezoeken tijdens dewelke ongeveer 5000 dossiers werden geraadpleegd. Het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) dat door de Belgische senaat en regering werd belast met een wetenschappelijke studie met als doel de eventuele verantwoordelijkheid van de Belgische autoriteiten bij de vervolging en de deportatie van de Jodengemeenschap tijdens de nationaalsocialistische bezetting van België tijdens W.O. II vast te stellen, heeft begin november 2004 zijn werkzaamheden aangevat.
105
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 werd een aanzienlijk gedeelte van de werkzaamheden van het secretariaatspersoneel, dat instaat voor het beheer van de archieven, opnieuw gewijd aan het vergemakkelijken van de werkzaamheden van de onderzoekers van SOMA. Het College werd eveneens verzocht om met ingang van 1 juni 2006 zijn archieven open te stellen voor het Joods Museum van Deportatie en Verzet waarvan de diensten overgegaan zijn tot de digitalisering van sommige dossiers. Zij bezorgen een afschrift van hun werkzaamheden aan de diensten van het College, die op die manier beschikken over numerieke kopieën van bepaalde dossiers. Dagelijks beheer Tijdens het gerechtelijk jaar 2005-2006 heeft de dienst “behandeling van de archieven” de werkzaamheden tot rationalisering van de gebruikte ruimte en de bewaring van de dossiers verder gezet. De dienst “beheer van de archieven” heeft, wat hem betreft, middels een scanner de digitalisering van de 34 bestanden die hij gebruikt, voortgezet. Verhuizing van de archieven die zich te Leuven bevinden De verhuizing van het gedeelte van de archieven dat zich in de voormalige kazerne Michotte te Leuven bevindt, die dient te worden ontruimd, heeft nog niet kunnen plaatsvinden. Het College wacht op een beslissing inzake de eventuele verhuizing ervan naar een recent door de Regie der Gebouwen vrijgemaakte opslagplaats te Bergen. 2. Kwalificatieboeken – Kwalificatiecodes Tijdens de vergadering van het College van Procureurs-generaal van 20 oktober 2005 werd kennis genomen van een herwerkte versie van het kwalificatieboek. Hiervoor was sinds december 2004 een griffier-jurist van het Secretariaat van het College ingezet. Zijn opdracht resulteerde in een volledige herziening van het kwalificatieboek dat door het Bureau van de Raad van Procureurs des Konings tijdens de overlegvergadering van 22 juni 2004 aan het College van Procureursgeneraal was meegedeeld. Bij ontstentenis van een Franstalige versie kreeg het Secretariaat van het College opdracht de verschillende mogelijkheden van vertaling te onderzoeken en hierover verslag uit te brengen aan de Voorzitter. Op zijn vergadering van 30 november 2005 ging het College akkoord om voor de ontwikkeling van kwalificatiecodes met een boomstructuur te werken. Vanuit misdrijfgroepen zouden er takken van de boomstructuur worden gecreëerd overeenkomstig de onderverdeling in het Strafwetboek. De bestaande preventiecodes zouden in de mate van het mogelijke behouden blijven. Voor de omzetting van het kwalificatieboek naar de andere landstaal, werd een tweetalig ambtenaar van de correctionele griffie van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout bereid gevonden een opdracht op en voor het College te aanvaarden. Een magistraat van Doornik werd aangewezen om de redactie van het Franstalige kwalificatieboek op te volgen en de concordantie tussen beide versies te garanderen.
106
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Wat het beheer van de kwalificaties betreft, werd tijdens de vergadering van 20 december 2005 beslist dat elke procureur-generaal voor de materies die tot zijn bevoegdheid behoren, de nieuwe betichtingen, alsmede hun vertaling, zou overmaken aan het Secretariaat van het College voor invoeging ervan in het (elektronisch) kwalificatieboek. Voor de gebeurlijke aanmaak van nieuwe kwalificatiecodes zou het secretariaat zich, conform de beslissing van het College van 30 november 2005, met de hiervoor aangewezen magistraat in verbinding stellen. Eind april 2006 werd de haalbaarheid van een module voor het kwalificatieboek op Omptranet nagegaan. Voor de uitvoering ervan kon men rekenen op een militair die aan het Secretariaat van het College verbonden is. Van zodra een misdrijvengroep in beide landstalen beschikbaar is, worden de betreffende betichtingen uit het kwalificatieboek gelicht en via afzonderlijke fiches onder de hun toegewezen codes in de module van Omptranet gerangschikt. De module werd voorzien van zoekfuncties en laat toe op ieder ogenblik naar de andere landstaal over te stappen. Gelet op de omvang van het werk en de nood aan precisie, gebeurt de uitvoering in nauw overleg met de verantwoordelijke van het kwalificatieboek. Zo worden de ingebrachte fiches op hun bruikbaarheid getoetst en bijgehouden of aangevuld telkens er zich wetswijzigingen voordoen.
107
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
DEEL VIII. BIJLAGEN
1. lijst van parlementaire vragen 2. evaluatieverslag werking federaal parket
108
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Bijlage 1
1002 1009 10142 10228 1026 1044 1046 1047 1051 1055 1056 1060 10641 1066 1068 1074 10744 1075 1079 1084 1101 1104 11352 11760 11848 12432 3-1030 3-1033 3-1034 3-1142 3-1152 3-1176 3-1211
24/04/2006 27/04/2006 1/02/2006 7/02/2006 12/05/2006 2/06/2006 6/06/2006 6/06/2006 9/06/2006 12/06/2006 12/06/2006 13/06/2006 3/03/2006 16/06/2006 16/06/2006 26/06/2006 9/03/2006 26/06/2006 12/07/2006 7/07/2006 10/08/2006 16/08/2006 21/04/2006 18/05/2006 29/05/2006 30/08/2006 13/10/2005 13/10/2005 13/10/2005 21/11/2005 21/11/2005 5/12/2005 9/12/2005
G. De Padt D. Casaer S. Verherstraeten S. Lahaye-Battheu M. Verhaegen B. Laeremans C. Burgeon S. Verherstraeten I. Meeus A. Borginon G. De Padt M. Taelman N. Lanjri G. Lambert B. Schoofs M. Nagy D. Casaer H. Vautmans F. Van den Eynde M. Chevalier D. Geerts H. Dierickx S. Verherstraeten K. Schryvers S. Verherstraeten B. Laeremans A. Van dermeersch A. Van dermeersch A. Van dermeersch Chr. Brotcorne H. Vandenberghe L. Willems H. Vandenberghe
Ongevallenanalyse Tiger kidnappings Spelletjes via radio en televisie Naturalisatie Parkingseks Genitale verminking bij vrouwen Litiges de consommation Omgangsrecht in het kader van echtscheiding Militaire misdrijven Gevangenissen - Controle door parketten Snelrecht Inwoners die zich vestigen in weekendzones Huisjesmelkers Aantal misdrijven met racistische inslag Zaalvoetbalinterland Israël-Marokko -Antisemitisme Les directives de politique criminelle Verkeersagressie – Toepassing van de richtlijn Verkiezingen – Sperperiode - Gadgets Russische wapensmokkelaar Rwanda - Genocide Manipuleren van voetbalwedstrijden Opzettelijke brandstichting Wachttijden adoptieprocedure Wonen in weekendzones Omgangsrecht in het kader van echtscheiding Voorlopige hechtenis Drugsdelicten Vandalisme Winkeldiefstal door bejaarden Marge d'erreur technique Correctiemarge - Foutenmarge Mensenhandel Politiecapaciteit voor rechterlijke macht
109
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
3-1270 3-1286 3-1289 3-1569 3-1786 3-3344 3-3389 3-3410 3-3434 3-3450 3-3453 3-3575 3-3576 3-3597 3-3607 3-3730 3-3732 3-3735 3-3765 3-3818 3-3860 3-3881 3-3892 3-3896 3-3900 3-3908 3-3953 3-3954 3-3956 3-3989 3-4170 3-4210 3-4216 3-4218 3-4220 3-4225
13/01/2006 17/01/2006 20/01/2006 20/04/2006 6/07/2006 21/09/2005 29/09/2005 29/09/2005 30/09/2005 30/09/2005 30/09/2005 18/10/2005 18/10/2005 21/10/2005 21/10/2005 17/11/2005 17/11/2005 17/11/2005 23/11/2005 23/11/2005 29/11/2005 5/12/2005 5/12/2005 5/12/2005 12/12/2005 12/12/2005 20/12/2005 20/12/2005 20/12/2005 29/12/2005 20/01/2006 31/01/2006 2/02/2006 2/02/2006 2/02/2006 2/02/2006
S. H. F. J. S. S. H. S. P. J. A. W. K. M. P. N. F. S. H. H. A. S. H. H. C. H. F. H. H. A. S. S. S. N. J. H.
de Bethune Vandenberghe Koninckx Ceder Noreilde Noreilde Vandenberghe de Bethune Vankrunkelsven Steverlynck Van de Casteele Verreycken Van Overmeire Delacroix Vankrunkelsven Jansegers Creyleman Noreilde Vandenberghe Vandenberghe Destexhe Noreilde Vandenberghe Vandenberghe Defraigne Vandenberghe Creyelman Vandenberghe Vandenberghe Destexhe Anseeuw de Bethune de Bethune Jansegers Van Hauthem Vandenberghe
Nationaal actieplan partnergeweld Vrijgeven van identiteit van patiënten spoeddienst Vrijspraken Zware voet Ophelderingsgraad van misdrijven Verkiezingen-Weigering stemplicht Kraken van panden Drugstoerisme - Politiesamenwerking met Frankrijk Genderstatistieken Wapensmokkel P90 machinegeweren Internetveilingen - Fraudegevallen Bijtincidenten met honden Extremistische islamliteratuur Agressie op treinen Fraude sociale - Faillite Flitspalen Drugs -Bezit cannabis - VPV Drugs - Cocaïne NMBS Treinbegeleiders-Interne bewakingsdienst Banditisme - Overvallers winkelen met gijzelaars Politie - Verliezen dienstwapen Génocide Rwanda 1994 Stemplicht Dierenmishandeling Zelfstandigen – Sluitingsuren Apatridie Circusdieren huisvesting Tabaksreclame Vuurwerk – Illegale transporten en opslag Uitlevering - Akkoorden tussen België en China Régime de Saddam Hussein – Commissions illégales Verkrachtingen Nationaal actieplan partnergeweld Schijnhuwelijken Hulp aan illegalen Valse adressen uitgevers Wegverkeer - Negeren bevelen politie
110
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
3-4316 3-4503 3-4504 3-4567 3-4568 3-4574 3-4622 3-4671 3-4745 3-4991 3-4993 3-5175 3-5198 3-5219 3-5222 3-5261 3-5334 3-998 389 786 787 807 815 817 819 827 834 836 8361 837 839 840 841 843 847 8495
13/02/2006 3/03/2006 3/03/2006 3/03/2006 3/03/2006 3/03/2006 10/03/2006 21/03/2006 31/03/2006 2/05/2006 2/05/2006 22/05/2006 22/05/2006 22/05/2006 22/05/2006 24/05/2006 2/06/2006 6/10/2005 10/05/2006 20/09/2005 21/09/2005 19/10/2005 21/10/2005 21/10/2005 24/10/2005 13/09/2005 14/11/2005 18/11/2005 4/10/2005 21/11/2005 21/11/2005 22/11/2005 22/11/2005 23/11/2005 24/11/2005 13/10/2005
S. de Bethune L. Willems L. Willems M. Hermans H. Vandenberghe H. Vandenberghe A. Van Nieuwkerke A. Van dermeersch L. Willems H. Vandenberghe H. Vandenberghe J. Steverlynck J. De Roeck L. Willems L. Willems S. Noreilde A. Van dermeersch J. Van Hauthem H. Dierickx G. De Padt L. Van Campenhout M. Verhaegen B. Laeremans G. De Padt C. Marinower G. De Padt G. D'Haeseleer A. Turtelboom B. Laeremans B. Laeremans S. Lahaye-Battheu G. De Padt B. Laeremans O.Depoortere S. Bex F.X. De Donnéa
Genderstatistieken Handelsonderzoek - Inzage dossiers Rituele slachtingen - Offerfeest Dierenmishandeling Krakers – Huurwoningen - Uitzettingen Flitspalen X1-dossiers - Stand van zaken Diplomatiek milieu - Misdrijven Drugs - Inbeslagname Verkoop van nepwapens Happy slapping Vluchtmisdrijf Uithuiszettingen Onwettige uitoefening geneeskunde - Zwarte magie Straatraces Openbare dronkenschap Taggers van automobielen Religieuze huwelijken Operaties in Somalië – Wandaden van para’s Stedenbouwmisdrijven Omzetting processen-verbaal in minnelijke schikkingen Drugshonden Vrijlating op borgtocht Seriemoordenaars Antisemitisme Identiteitskaarten Staking 7 oktober 2005 Islamliteratuur Gerechtelijke achterstand Laattijdigheid Limburgse magistraten Bedrieglijk onvermogen Brandstichting Openbare markten – Verkoop van kleding door Pakistani Islam - Extremisme- Islamcritici Jachtongevallen Entrave à la circulation
111
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
8527 856 857 865 866 870 871 880 8904 892 894 8948 895 8979 906 908 910 911 916 9179 922 924 925 929 930 934 939 9415 9484 953 958 9580 959 962 963 966
13/10/2005 30/11/2005 30/11/2005 8/12/2005 8/12/2005 8/09/2005 15/12/2005 4/01/2006 8/11/2005 20/02/2006 12/01/2006 19/11/2005 21/10/2005 14/11/2005 19/01/2006 23/01/2006 25/01/2006 25/01/2006 31/01/2006 24/11/2005 7/02/2006 17/01/2006 8/02/2006 13/02/2006 13/02/2006 14/02/2006 21/02/2006 10/01/2006 15/12/2005 13/03/2006 12/12/2005 4/01/2006 2/12/2005 16/03/2006 16/03/2006 17/03/2006
M. Taelman B. Schoofs B. Laeremans G. De Padt K. T'Sijen M. De Meyer G. De Padt H. Vautmans S. Bex R. Deseyn G. De Padt T. Van Parys M. Taelman D. Casaer G. De Padt K. Schryvers G. De Padt H. Dierickx K. T'Sijen D. Casaer D. Casaer S. Pécriaux P.Cocriamont H. Dierickx S. Lahaye-Battheu B. Schoofs F. De Man L. Van der Auwera Z. Genot H. Vautmans F. De Man J. Van den Bergh M. Govaerts D. Van der Maelen D. Van der Maelen J. Van Den Bergh
Schijnhuwelijken Gemeentelijke administratieve sancties Aanstelling curatoren door Brusselse Rb Koophandel Vluchtmisdrijf Bomspotter - Aanpak protestacties Nationaliteit - Geboorteakte Kansspelen Chemische castratie Privé detective Extremistische illegale websites Meldingen inbraak in servers Rellen in Frankrijk - Brandstichtingen in België Echtscheiding Gebedsgenezers Vervalsing kilometerteller Betekening deurwaardersexploot Stedenbouwmisdrijven Bedrijfsspionage Kansspelen Geweld tegen pasgeborenen Geheim van het onderzoek - Lekken Mendicité Abattages rituels de moutons Oplichting via internet Kamer van Inbeschuldigingstelling - Verzoekschriften Grensoverschrijdende criminaliteit - Actieplannen Wapenvondst in Charleroi Verzet tegen voorgenomen huwelijk Priorités des parquets Langer openhouden van winkels Cel terrorisme - Huiszoekingen Vrachtwagens –Overtredingen - Wet goederenvervoer Nationalistische Studenten Vereniging NSV Geseponeerde klachten van BBI, AOIF en Ontvangers Fiscale fraude - Magistraten bezig met fiscale fraude Inning van verkeersboetes
112
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
976 983 9858 986 987 988 ??? ??? ??? ???
24/03/2006 4/04/2006 19/01/2006 5/04/2006 5/04/2006 5/04/2006 ??? 24/05/2006 30/06/2006 ???
C. Marinower G. Van Gool K. Schryvers M. Taelman M. Taelman M. Taelman H. Vautmans M. Wathelet - Z. Genot ??? C. Marinower
113
Schijnhuwelijken – Vorderingen tot vernietiging Vervolging van sociale fraude Betekeningen deurwaardersexploot in handen van PK Vermoeden criminele organisatie Negatieve adviezen wegens vermoeden van schijnhuwelijk Hoorrecht minderjarigen in echtscheidingsprocedures Tuchtrecht Normes de sécurité pour les autocars Doping in de sport - E. Van Wymeersch Plaatsvervangende rechters
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
Bijlage 2
EVALUATIE FEDERAAL PARKET (1 januari tot 31 december 2005)
1.
INLEIDING. Krachtens artikel 143bis § 3, laatste lid Gerechtelijk Wetboek evalueert het College van Procureurs-generaal op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het Federaal Parket. Het wordt benadrukt dat het enkel gaat om een globale evaluatie vermits het College niet mag tussenkomen in de individuele dossiers van de federale procureur en daarover dus geen controle heeft. Het College nam kennis van het jaarverslag van de federale procureur voor de periode van 1 januari tot 31 december 2005. Het College hoorde federale procureur D. Bernard op de vergadering van 21 september 2006. Het College houdt ook rekening met de eigen ervaringen van de procureursgeneraal inzake het functioneren van het Federaal Parket. Het dient vastgesteld dat een aantal aanbevelingen en voorstellen tot wetswijzigingen, geformuleerd in de vorige jaarverslagen van de federale procureur en deels onderschreven door het College van Procureurs-generaal, vooralsnog geen gevolg hebben gekregen. Het is aan de voorzitter van de Commissie-Justitie van de Kamer om de vraag te beoordelen van de federale procureur om zijn verslag te mogen toelichten. Het College van Procureursgeneraal heeft daarentegen geen principieel bezwaar doch is wel voorstander om een uniforme houding aan te nemen nopens het al dan niet horen van betrokken instanties in de Commissies-Justitie van het Parlement. Bovendien dient opgemerkt dat, in strijd met wat de federale procureur voorhoudt, krachtens artikel 143bis §§ 3 en 7 Gerechtelijk Wetboek het College van Procureurs-generaal niet het jaarrapport van de federale procureur aan de minister van Justitie overhandigt, doch wel het jaarverslag van het College waarin de evaluatie van het Federaal Parket is opgenomen.
114
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
2.
KADER EN ORGANISATIE VAN HET FEDERAAL PARKET. Het College van Procureurs-generaal kan slechts herinneren aan zijn standpunt geformuleerd in het vorige evaluatieverslag van het Federaal Parket met betrekking tot het wettelijke taalstelsel van de federale magistraten: de federale magistraten die wettelijk tweetalig zijn, zouden ook moeten kunnen zetelen op de zittingen met een ander taalstelsel van hun diploma, en het artikel dat inhoudt dat minstens één federale magistraat de kennis van de Duitse taal moet bewijzen, zou kunnen geschrapt worden.
3.
UITOEFENING VAN DE STRAFVORDERING. De federale procureur heeft in de referentieperiode 391 strafdossiers gefederaliseerd. Dit cijfer is opnieuw een verhoging in vergelijking met de vorige referentieperiode (namelijk 357 voor een periode die nochtans vier maanden meer bedroeg). Dit cijfer toont aan dat de federale procureur zijn inspanningen terzake verder zet met een niet te onderschatten werklast tot gevolg, aangezien het overwegend zware dossiers betreft. Er wordt opgemerkt dat de federale procureur geen cijfers kan verschaffen over het aantal dossiers waarin hij dringende maatregelen vermag te nemen die noodzakelijk zijn met het oog op het uitoefenen van de strafvordering zolang de procureur des konings zijn wettelijke bevoegdheid niet heeft uitgeoefend (cfr. punt 3.3. Dringende maatregelen). Het College van Procureurs-generaal is van oordeel dat ook voor dit niet onbelangrijk optreden van de federale procureur cijfers zouden moeten beschikbaar zijn, zodat de dossiers en de genomen maatregelen op het Federaal Parket zouden moeten geregistreerd worden. Er werden door de lokale parketten aan het College van Procureurs-generaal geen incidenten gesignaleerd met betrekking tot de beslissing van de federale procureur om al dan niet de strafvordering zelf uit te oefenen.
4.
COÖRDINATIE VAN DE STRAFVORDERING. Er kan vastgesteld dat de federale procureur, ondanks de intensifiëring van zijn andere zaken, blijvend inspanningen geleverd heeft inzake de coördinatie van de strafvordering, zoals alleen reeds blijkt uit het aantal georganiseerde coördinatievergaderingen. Om één en ander volledig juist te kunnen beoordelen, zouden evenwel alle vergaderingen moeten worden bijgehouden, dus niet alleen de initiële doch ook de navolgende (cfr. punt 4.1.1. Beknopt overzicht van de coördinatievergaderingen). Tevens is het positief te noemen dat de federale procureur zijn mogelijke dwingende tussenkomst in deze diplomatisch en weloverwogen uitoefent (slechts in één dossier was de tussenkomst van de twee betrokken procureursgeneraal nodig).
115
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
5.
HET VERGEMAKKELIJKEN VAN DE INTERNATIONALE SAMENWERKING. Het College herhaalt zijn overwegingen van het vorige evaluatieverslag en oordeelt dat het Federaal Parket van een bijzondere inzet, ervaring en kennis getuigt in dit domein. Het Federaal Parket komt nauwgezet zijn verplichtingen na die zijn ingeschreven in diverse wetgeving en circulaires (zoals bvb. inzake Eurojust, Europees Justitieel Netwerk, Internationaal Strafhof, verbindingsofficieren van de Federale Politie, Olaf, Europol, rapportageplicht naar de FOD Justitie, …). Het Federaal Parket levert in deze niet alleen een belangrijke steun aan de parketten doch staat, gelet op zijn know how, ook de procureur-generaal te Gent, in het bijzonder belast met de internationale betrekkingen, bij voor beleidsmatige aangelegenheden. Het College formuleert nog volgende overwegingen met betrekking tot specifieke punten: 5.1:
in het kader van de internationale samenwerking voert het Federaal Parket een aantal taken uit die niet kunnen worden geregistreerd in het REA-TPI systeem. Een aangepast informaticasysteem voor het Federaal Parket zou dan ook dienen gerealiseerd te worden.
5.3.1.b:
de federale procureur stelt terecht dat binnen de EU de rechtstreekse verzending van de rechtshulpverzoeken tussen de gerechtelijke autoriteiten moet aangemoedigd worden. Het College van Procureurs-generaal heeft dit dan ook gepromoot in de omzendbrief betreffende de internationale rechtshulp in strafzaken (COL.5/2005, punt II.7.2).
5.3.2.d:
de federale procureur beveelt aan dat de diverse Europese instanties hun vragenlijsten zouden bundelen om de werklast die dit meebrengt enigszins te verminderen. Het College van Procureurs-generaal heeft daarvoor begrip, doch acht dit weinig realistisch aangezien geen overkoepelend orgaan bestaat en bepaalde opgesomde instanties zoals Eurojustice geen officiële Europese instelling uitmaken.
5.4.3.a:
het College van Procureurs-generaal apprecieert dat het Federaal Parket de rapportageplicht inzake de rechtshulpverzoeken naar de FOD Justitie toe nauwgezet ter harte neemt. Het is belangrijk dat alle parketten dit evenzeer strikt zouden navolgen, opdat de FOD Justitie een overkoepelend zicht zou hebben op alle in- en uitkomende verzoeken en de vragen tot inlichtingen in verband met concrete dossiers alsmede inzake statistieken zou kunnen beantwoorden.
5.4.3.b:
terecht herinnert de federale procureur aan de noodzaak tot aanpassing van artikel 11 van de Uitleveringswet van 15 maart 1874 in verband met de voorwaarden voor tenuitvoerlegging
116
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
van buitenlandse verzoeken tot huiszoeking of inbeslagname die zich uitstrekken in verschillende gerechtelijke arrondissementen. In dit verband wijst het College van Procureurs-generaal op de in het Belgisch Staatsblad van 7 september 2006 verschenen wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie. Deze wet voorziet in artikel 3 § 3 dat ingeval het verzoek tot inbeslagname betrekking heeft op meerdere goederen gelegen in verschillende arrondissementen, de procureur des konings van het arrondissement waarin de meerderheid van de goederen zich bevinden, bevoegd is. De uitvoering van de buitenlandse beslissing die zich uitstrekt over verschillende rechterlijke arrondissementen kan dus gecentraliseerd worden in één parket. 5.7.4.a:
6.
het College van Procureurs-generaal ondersteunde reeds in het vorige evaluatieverslag de aanbeveling van de federale procureur om over een verbindingsofficier van de Federale Politie te beschikken in het Verenigd Koninkrijk. Inmiddels heeft de procureur-generaal te Gent dit op schriftelijke en gemotiveerde wijze bepleit bij de minister van Justitie.
TOEZICHT OP DE WERKING VAN DE FEDERALE POLITIE.
Het luik van het rapport dat wordt gewijd aan de uitoefening, door de federale procureur, van diens specifieke taken op gebied van toezicht op de algemene en bijzondere werking van de Federale Politie alsmede het toezicht op de Centrale Dienst voor de Bestrijding van de Corruptie, geeft geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen vanwege het College.
7.
BIJZONDERE OPDRACHTEN. •
Getuigenbeschermingscommissie. De federale procureur heeft in de praktijk gezorgd voor een degelijke voorbereiding van de vergaderingen en een goede werking van de Getuigenbeschermingscommissie. Bovendien heeft hij op basis van zijn ervaringen in concrete dossiers het goede initiatief genomen om binnen een aparte werkgroep na te denken over een aantal wettelijke aanpassingen die zich opdringen, voornamelijk met betrekking tot de volledige identiteitswijziging met een absolute beveiliging, de toepassing van bepaalde bijzondere opsporingsmethoden met het oog op de controle van de beschermde getuige, het mogelijk maken van de getuigenbescherming ook voor de inverdenkinggestelde. Wat dit laatste punt betreft merkt het College van Procureurs-generaal op dat de procureur-generaal te Gent in een advies aan de minister van Justitie omtrent wetsvoorstellen in verband met spijtoptanten onder meer gesteld had dat het op korte termijn zou kunnen volstaan “met het systeem van de getuigenbescherming aan te
117
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
passen en beschermingsmaatregelen ook mogelijk te maken voor de bedreigde getuige die zelf formeel in verdenking is gesteld (vereist wijziging van artikel 108 § 4 Wetboek van Strafvordering)”. •
Bijzondere opsporingsmethoden. Net zoals vorig jaar beklemtoont het College dat de federale procureur, aan wie in de verschillende richtlijnen in deze materie een bijzondere rol werd toegekend, zijn diverse opdrachten nauwgezet nakomt. Zo bvb. hebben zijn doorgevoerde controles van de bijzondere fondsen en van de fictieve identiteiten, die door de procureur-generaal te Gent aan de minister van Justitie worden overgemaakt, nooit aanleiding gegeven tot opmerkingen. Als ander voorbeeld kan gewezen worden op de rapportageplicht in uitvoering van artikel 90decies Wetboek van Strafvordering: indien het jaarverslag voor de maatregelen uitgevoerd in 2005 nog deels onvolledig is, is dit in gene mate de verantwoordelijkheid van de federale procureur doch wel van een aantal parketten die niet alle vereiste gegevens hebben aangeleverd. De federale procureur heeft ook een substantiële bijdrage geleverd aan een aantal realisaties in deze materie, zoals inzake de redactie van de zogenaamde reparatiewet BOM, het beantwoorden van FAQ’s, het opstarten van LEXPO, het organiseren van opleidingen en seminaries, …
•
Andere bijzondere opdrachten. •
Criminele motorbendes. Gelet op het belang van deze problematiek is het goed dat de federale procureur dit opvolgt middels een nationaal proactief onderzoek.
•
Home- en carjacking. Onder het gezamenlijke voorzitterschap van het Federaal Parket en van het parket-generaal van Gent werd in de loop van 2004 een vergadering met referentiemagistraten georganiseerd. De omzendbrief COL.6/2001 wordt thans (nog steeds) geëvalueerd door de diensten van de DSB. Zolang deze evaluatie niet is gebeurd wordt gewacht met de aanpassing van de omzendbrief in functie van voorzitterschap en frequentie van de vergaderingen met de referentiemagistraten.
•
Veiligheid bij voetbalwedstrijden. De federale procureur heeft zijn opdrachten, zoals ingeschreven in de COL.13/2004, nageleefd en met name de voorziene coördinatievergaderingen belegd.
118
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
•
(Inter)nationale proactieve recherche. De federale procureur volgt een niet onaanzienlijk aantal nationale proactieve onderzoeken nauwgezet op en brengt over de evolutie ervan correct verslag uit zo hij daartoe door een procureur-generaal wordt verzocht. Terecht wijst de federale procureur op de noodzaak om de COL.4/2000 aan te passen. De procureur-generaal te Gent heeft reeds een eerste ontwerp van nieuwe omzendbrief opgesteld in overleg met de Federale Politie en de Dienst Strafrechtelijk Beleid.
8.
MISDRIJVEN VREDESTIJD.
DOOR
MILITAIREN
IN
HET
BUITENLAND
GEPLEEGD
IN
Het College van Procureurs-generaal stelt vast dat het Federaal Parket 255 gerechtelijke dossiers behandeld heeft inzake feiten gepleegd door Belgische militairen in het buitenland, dit krachtens de specifieke bevoegdheid die artikel 144quinquies van het Gerechtelijk Wetboek toekent aan het Federaal Parket. Dit cijfer gaat in dalende lijn in vergelijking met het voorgaande jaar, maar deze tendens wordt perfect verklaard door de terugtrekking van de laatste elementen van de voormalige “Belgische Strijdkrachten in Duitsland”. De ondersteuning die de Dienst van de Gerechtelijke Politie in Militair Milieu (DJMM) van de Federale Politie heeft geleverd bij de uitoefening van deze extraterritoriale bevoegdheid wordt door de federale procureur benadrukt. De federale procureur breekt opnieuw een lans voor het herstel van het mechanisme van “verwijzing naar de korpstucht” (artikel 24 van het opgeheven Militair Strafwetboek). Krachtens deze bepaling kan het openbaar ministerie – net zoals de rechtscolleges van eerste aanleg en de bodemrechters - , in plaats van vervolgingen in te stellen of een straf uit te spreken, de militair die zich schuldig heeft gemaakt aan minder belangrijke misdrijven, eerder doorverwijzen voor zijn korpschef teneinde hem tuchtrechtelijk te bestraffen. Deze bepaling stelde Justitie in de mogelijkheid om op een snelle en aangepaste manier te reageren op dit type feiten zonder evenwel de zittingen van de rechtbanken in de weg te staan; dit voorstel is des te relevanter wanneer het de federale procureur toekomt het woord te nemen voor een rechtscollege dat niet te Brussel zetelt. Het College van Procureurs-generaal kan deze bekommernis van de federale procureur delen.
119
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
9.
STRIJD TEGEN HET TERRORISME. Het College van Procureurs-generaal is van oordeel dat de federale procureur in deze delicate en prioritaire materie zeer degelijk werk verricht. Niet alleen heeft hij een substantiële bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de COL.9/2005 betreffende de gerechtelijke aanpak van terrorisme, doch voldoet hij ook scrupuleus aan de vele taken die hem in deze omzendbrief zijn toegewezen. In feite zijn er slechts twee elementenmeer waar de federale procureur nog een initiatief zou kunnen opstarten, namelijk de oprichting van het GTOM voor de terroristische gijzelingen en de specifieke signaleringen onder het statuut terrorisme. Het verslag van de federale procureur maakt ook duidelijk dat hij veel federale dossiers inzake terrorisme opvolgt, waarvan enkele zeer belangrijke tot een succesvol proces in eerste aanleg hebben geleid. De federale procureur heeft ook een doorslaggevende rol gespeeld bij de totstandkoming van enkele nieuwe wettelijke mogelijkheden in de strijd tegen het terrorisme, zoals de gespecialiseerde onderzoeksrechters, en de informant die onder bepaalde voorwaarden onder meer in terrorismezaken strafbare feiten mag plegen. Ten slotte onderschrijft het College van Procureurs-generaal ten volle de aanbevelingen (cfr. punt 9.1.8.a) inzake de noodzaak van wetgevende initiatieven omtrent de beveiliging / afscherming van politieambtenaren en magistraten alsmede omtrent enkele onderzoeksmethoden in de proactieve fase. Dit laatste is des te meer noodzakelijk aangezien inmiddels wel reeds een ontwerp werd opgesteld betreffende de (vergaande) methodes die de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen aanwenden voor het verzamelen van gegevens. Ook de aanbeveling (cfr. punt 9.1.8.b) inzake de creatie van een werkgroep internetrecherche is terecht – de procureur-generaal te Gent heeft inmiddels het initiatief genomen om een juridische werkgroep op te starten, bestaande uit vertegenwoordigers van het College van Procureursgeneraal, het Federaal Parket en de Federale Politie, om zich te buigen over de wettelijke mogelijkheden en beperkingen.
10. DE STRIJD TEGEN DE GEORGANISEERDE CRIMINALITEIT. Het actieplan van het Federaal Parket inzake georganiseerde criminaliteit, gevoegd als bijlage D aan het jaarverslag, getuigt van een grondige en adequate reflectie terzake. Het College kan zich volledig vinden in de erin vastgelegde prioriteiten, namelijk de rondtrekkende dadergroeperingen en de internationale drugshandel.
120
JAARVERSLAG 2005-2006 _______________________________________________________________________________________________
11. DE
WERKING VAN HET FEDERAAL PARKET IN HET KADER VAN DE UITOEFENING VAN DE STRAFVORDERING.
Het aantal aangemelde dossiers is, enerzijds, verhoudingsgewijs opnieuw gestegen doch blijft relatief beperkt, zeker in hoofde van sommige parketten die zelfs nalaten het aanmeldingsformulier te gebruiken. Een blijvende sensibilisering in deze is dan ook noodzakelijk. Anderzijds heeft de federale procureur terecht geremedieerd aan zijn kennisgeving naar de parketten toe, niet alleen door thans stelselmatig een ontvangstmelding te sturen en de getroffen maatregelen te duiden, doch ook door het sneller nemen en mededelen van zijn definitieve beslissing. Voor het overige stelt het College vast dat het aantal door de federale procureur doorgevoerde delegaties in vergelijking met de vorige periode gevoelig uitgebreid is, doch dat zulks onvermijdbaar is en de efficiëntie ten goede komt en bovendien in de praktijk niet heeft geleid tot incidenten met de procureurs des konings.
12. CONCLUSIE. Er wordt veel verwacht van het Federaal Parket aan wie vele en belangrijke verantwoordelijkheden zijn toegekend. Zoals de vorige jaren blijft de vaststelling dat de federale magistraten duidelijk bereid zijn zich in te zetten bij de behandeling van concrete dossiers én bij de ondersteuning voor beleidsmatige aangelegenheden. Hun kennis en deskundigheid in hun specifieke bevoegdheidsdomeinen gaat verder in stijgende lijn. De ingesteldheid en de werking van het Federaal Parket mag zonder twijfel als positief worden omschreven.
121